Proloog
Net als de meeste andere meisjes van mijn leeftijd was ik bang in het donker als ik alleen was. Ik was bang voor geheimzinnige geluiden, vreemde schaduwen en alle andere soorten griezelige wezens die onze nachtmerries bevolken. Nog belangrijker misschien: ik was niet bang om voor die angst uit te komen. Het troostte me te weten dat zoveel andere meisjes van mijn leeftijd dezelfde angst hadden en er niet veel waren die dat zouden ontkennen. Maar ik had één angst waarvoor ik me schaamde en die ik niet aan mijn vriendinnen of wie dan ook wilde opbiechten. Ik deed mijn uiterste best die te verbergen, al leek dat vaak bijna onmogelijk.
Ik was altijd bang geweest voor mijn oudste zus, Cassie. Zo lang ik me kan herinneren, begon ik te beven als ze me strak aankeek of snel naar me toe kwam als iemand die erg kwaad is. Er was eigenlijk niets uitzonderlijks of beangstigends aan Cassie. Als iemand me dat hoorde zeggen, zou hij of zij me hoofdschuddend en met een sceptisch lachje aankijken. Maar niemand van hen was haar jongste zusje en ze woonden niet met haar in hetzelfde huis.
Mama had me eens verteld dat ze dacht dat Cassie, ook al was ze toen pas drie, me met opzet van de commode had laten vallen, waardoor ik een breuk in mijn rechterbeen opliep. Tot de dag van vandaag ontkent Cassie het en houdt vol dat mama gewoon niet goed had opgelet en me te dicht bij de rand had laten liggen. Hoewel mama haar de schuld gaf, excuseerde ze het met iets wat ze 'zuster-nijd' noemde. Ze deed zelfs alsof het daardoor oké was.
'Tot jij werd geboren, was Cassie de onbetwiste prinses in de familie, in het bijzonder voor je vader, en toen kwam jij en stootte haar van de troon. Het is niet meer dan logisch dat ze erg jaloers en teleurgesteld was, maar maak je geen zorgen. Zusjes groeien daar overheen zodra ze genoeg zelfvertrouwen hebben,' zei mama en streek met haar vingers door mijn lange goudbruine haar, dat, beweerde ze, zachter was dan zijde. Ik zag haar stralende gezicht en was blij dat ik die blijde blik in haar gevlekte groenblauwe ogen kon veroorzaken door gewoon mezelf te zijn.
Jammer genoeg vroeg ik me onmiddellijk af of ze dat ook had gezegd over Cassies haar toen ze mijn leeftijd had. Cassie was niet zo trots op haar haar als ik, en ze zou nu beslist niet meer goedvinden dat mama er met haar vingers doorheen streek. Ze had er een hekel aan als mama haar aanraakte, vooral als haar haar in een andere stijl werd geborsteld dan zij wilde. Toch was ik bang dat ze jaloers zou zijn op de aandacht die papa of mama aan mij besteedde, of het nu was vanwege mijn haar of mijn kleren of een slimme opmerking die ik had gemaakt.
Misschien kon mama die angst in mijn gezicht zien. Ze bukte zich om tegen me te fluisteren, beroerde mijn oorlelletje met haar lippen, en voegde eraan toe: 'En jij en ik, Semantha, weten dat Cassie kilometers en kilometers in de omtrek het meest zelfverzekerde meisje van haar leeftijd is. Ze hoeft op niemand jaloers te zijn. Er zijn maar weinig meisjes die zo oud zijn als zij, of zelfs nog ouder, en net zo intelligent en kundig zijn als Cassie. Cassie is een geboren leider. We zullen op een dag allemaal heel trots op haar zijn. Daar ben ik van overtuigd.'
Er werd altijd erg veel gefluisterd bij ons thuis. Zacht gesproken woorden zweefden door onze kamers als op vleugels van een vlinder. Onze ouders fluisterden vaak tegen elkaar, zelfs al waren we te ver weg om hun woorden te kunnen verstaan. Maar Cassie was de kampioenfluisteraar. Dat kwam omdat ze altijd begon te fluisteren als ze iets goed tot me wilde laten doordringen. Het was een manier om het als 'Geheim' te bestempelen, zoals een brief of een pakje het stempel 'Aangetekend' kon hebben.
En er bestond geen grotere zonde in Cassies Tien Geboden dan haar Eerste Gebod: Gij zult geen geheim onthullen - vooral niet als het een Cassie-geheim was.
In de loop van de tijd regenden er andere geboden op me neer alsof ze uit de mond van een of andere godheid kwamen. Ten slotte ging ik geloven dat Cassie haar eigen privéreligie had, haar eigen persoonlijke god. Ik sloeg haar aandachtig gade in de kerk en zag dat haar ogen fonkelden van verzet als ons werd gevraagd rechtstreeks tot God te spreken. Ze wilde niet spreken. Ze wilde niet meezingen of hardop bidden. Ze wilde zelfs haar hoofd niet buigen. Mama en papa leek het nooit op te vallen, of als het wel zo was, schenen ze zich er niets van aan te trekken, en we waren toch een heel godsdienstige gemeenschap.
We woonden in het Bluegrass-gebied van Kentucky, want daar hadden papa's voorouders zich gevestigd toen ze uit Engeland kwamen. Onze 'driedubbele overgrootvader', zoals Cassie hem noemde, had het landhuis, in gotische stijl, gebouwd waarin we woonden. Papa, als oudste zoon, had het huis geërfd. Hij had één broer, die vijf jaar jonger was, Perry, die in de zaak van de Heavenstones werkte, maar in Lexington woonde. Hij was vrijgezel en woonde alleen, in een huis in de stad.
Ons huis had tien kamers. Vijf op de benedenverdieping: de grote zitkamer met de oorspronkelijke stenen open haard met steen tot aan het plafond, een grote eetkamer met een indrukwekkende kroonluchter die jaren geleden uit Frankrijk geïmporteerd was, een keuken die vijf keer verbouwd was om plaats te maken voor modernere apparaten, twee keer zelfs toen papa en mama al getrouwd waren, een hobbykamer van donker eikenhout die onze speelruimte was, en papa's kantoor thuis met boekenplanken vol met in leer gebonden eerste uitgaven. Achter zijn grote bureau van hetzelfde donkere eikenhout waarvan de boekenplanken waren gemaakt, waren erker-ramen op het zuiden, die uitzicht boden op ons landgoed, zodat hij nooit last had van direct zonlicht. Zijn kantoor had een met leisteen bedekte vloer en een ruime nis waarin alle moderne apparatuur stond die in elk zakenkantoor te vinden was.
Overal hingen portretten van voorouders. Papa's lievelingsportret was van de zoon van een van onze driedubbele overgrootvaders, Asa Heavenstone. Asa was een held uit de Burgeroorlog, die een week vóór het eind van de oorlog was gesneuveld. Het schilderij waarop hij zijn uniform van de Confederatie draagt, hangt nog in de zitkamer naast portretten van onze achterneven, -ooms en -tantes, en van grootvader en grootmoeder Heavenstone. Niet iedereen in Kentucky was een aanhanger van de Confederatie, dus hadden we ook familieleden die in het leger van de Union vochten - alleen hingen hun portretten niet aan onze muren. Papa vertelde ons dat zijn grootouders altijd doodsbang waren dat de familie op een goede dag zou horen dat Asa was gedood door een familielid in het leger van de Union.
In papa's kantoor hangt een groot portret van zijn vader, dat zó is opgehangen dat hij altijd op hem lijkt neer te kijken. Ik heb papa vaak met een kort knikje zien opkijken naar zijn vader, alsof ze zojuist een ernstig zakelijk gesprek hadden beëindigd. Vaak keek hij op dezelfde manier naar Asa's portret.
Mama zei vaak dat als een van ons een jongen was geweest, ze hem Asa zou hebben genoemd. Toen Asa gesneuveld was, kreeg onze driedubbele overgrootvader een ernstige depressie, waarvan hij nooit herstelde. Zelfs al had hij nog twee andere zoons en een dochter, toch kwam hij nooit over Asa's dood heen, omdat Asa zijn oudste en meest geliefde zoon was. Zijn eigen dood was een diep, duister geheim. Mama is ervan overtuigd dat hij zich dood had gedronken in ditzelfde huis. Ze zag hem voor zich, urenlang met brekend hart starend naar Asa's portret. Misschien was het die intense droefheid die papa voelde als hij opkeek naar dat portret. Ik dacht dat hij zich dan in dezelfde positie waande als Asa's vader en probeerde te voelen wat hij kon hebben gevoeld.
Vaak heb ik voor Asa's portret gestaan en het bestudeerd om te trachten een gelijkenis te vinden met mijn vader of mijzelf en Cassie. Papa had net zo'n baard, maar verder kon ik niet zien dat ze iets met elkaar gemeen hadden. Ik zag wel enige gelijkenis met andere familieleden, maar niet met hem. Cassie zegt dat dat kwam omdat hij te veel op zijn moeder leek, 'en per slot was dat de grote liefde van zijn vader. Mannen hebben een voorkeur voor het kind dat het meest op hun vrouw lijkt.'
Na de Burgeroorlog verloor de familie Heavenstone veel van haar land en rijkdom, maar overgrootvader Patton Heavenstone wist het grotendeels te herkrijgen door het fortuin dat hij verdiende met zijn bazaars, die uiteindelijk de warenhuizen, Heavenstone Stores, werden, waarvan de familie nu eigenaar was. Er zijn er tien in de staat, terwijl een elfde in aanbouw is in Lexington. Er staat een standbeeld van overgrootvader Patton Heavenstone in de hal van het eerste warenhuis van de Heavenstones in Danville. Zijn eerste twee echtgenotes waren gestorven, één aan tyfus en één aan een hartkwaal, maar zijn derde vrouw overleefde hem.
Dat alles wist ik omdat papa zei dat kennis van onze familiegeschiedenis belangrijker was dan de kennis van de geschiedenis van staat en land.
'Wat is een land zonder zijn families?' zei hij nadrukkelijk. 'En wat is een familie zonder kinderen?'
Er werd niet van ons verwacht dat we op een van die vragen antwoord zouden geven. Het was altijd moeilijk het verschil te weten tussen de vragen die papa wilde dat we zouden beantwoorden en de vragen die hij zelf wilde beantwoorden. Zelfs de vragen die over ons gingen, waren niet per se vragen waarop een antwoord van ons werd verlangd, dus had de korte stilte na het stellen van een vraag niets te betekenen.
'Waarom werk je niet wat harder en word je net zo'n goede leerling als Cassie, Semantha? Ik zal je zeggen waarom niet,' ging hij verder voordat ik de kans kreeg om te protesteren en hem te vertellen dat ik echt heel hard werkte en mijn best deed om een goede leerling te worden. Het was me gewoon niet mogelijk net zo perfect te worden als Cassie. Ik weet dat ik meer tijd besteedde aan mijn huiswerk dan zij. Maar wat ik ook zou zeggen, het deed er toch niet toe, dacht ik. Wat papa geloofde was, zoals Cassie zou zeggen met een van haar dramatische gebaren, een fait accompli.
Omdat Cassie me angst kon inboezemen, kon ze gemakkelijk mijn aandacht trekken en vasthouden. Bovendien was het fascinerend haar te zien rondlopen met haar perfecte-moederpose, terwijl ze me haar diepzinnige en serieuze uitspraken voor de voeten gooide alsof ze bloemblaadjes rondstrooide in een optocht. Cassie bevond zich altijd in een optocht of op een toneel, en ik stond altijd aan de kant of zat in de zaal.
Veel van die plechtige verklaringen van haar gingen over een volmaakt gedrag jegens onze ouders.
'We moeten ons in alle opzichten beter gedragen dan andere kinderen jegens hun ouders, Semantha. We zijn een beroemde familie. We kunnen bogen op een echte geschiedenis, een rijk erfgoed. Dat kunnen maar weinig families. We kennen hier geen echte royalty zoals in landen als Engeland, maar die bestaat wel in de geest van de Amerikanen. Dat betekent,' voegde ze er snel aan toe, omdat ze zag dat ik haar niet begreep - ze beweerde dat alles zo gemakkelijk op mijn gezicht te lezen viel, dat het leek of het een boek uit de bibliotheek was - 'dat mensen nog steeds opkijken tegen sommige andere mensen, mensen met een soortgelijke geschiedenis als die van ons, en die als iets bijzonders beschouwen. Wij zijn inderdaad bijzonder, dus kun je niet tot de doorsnee behoren. Het is een Heavenstone absoluut verboden middelmatig te zijn,' benadrukte ze, en dat was Cassies Tweede Gebod.
'We moeten twee keer zoveel intelligente dingen zeggen als andere kinderen. We moeten onze ouders twee keer zo vaak laten lachen als andere ouders. We moeten onze ouders ook twee keer zoveel liefde geven, vooral papa, aan wie dit prachtige erfgoed is overgedragen.'
'Ik geef hun al mijn liefde,' zei ik.
'Dat is niet voldoende. Jij bent niet voldoende, ik ben niet voldoende, zoals we nu zijn. We moeten... ons de situatie waardig tonen. We moeten zijn als engelen, zo erg op engelen lijken dat mama zal zweren dat ze ons allebei met vleugels ziet. Papa ziet ze nu al bij mij, zoals je weet, en dat is geen toeval.' Ze zweeg even en draaide zich naar me om, alsof ze zich plotseling herinnerde dat ze tegen mij sprak en niet tegen zichzelf. Ik zou er een eed op kunnen doen dat de manier waarop ze haar schouders bewoog me deed denken dat ze echt vleugels had. 'Luister je wel?'
Ik knikte nadrukkelijk, maar hoe meer Cassie het had over dat we perfect moesten zijn voor onze ouders, hoe meer ik me bezorgd begon te maken dat me dat niet zou lukken. Hoe zou ik twee keer zo goed kunnen worden als ik nu ben? vroeg ik me af. Ik twijfelde er niet aan of Cassie zou het kunnen. Ze was zo intelligent en slim, en las veel meer dan andere meisjes van haar leeftijd. Ze was ook veel volwassener dan haar klasgenootjes. Maar ik wist dat niet al haar docenten daar zo dol op waren. Sommigen meenden dat ze haar jeugd te snel achter zich wilde laten. Ze zou meer moeten spelen, meer van het leven genieten, vonden ze.
'Cassie is Cassie,' antwoordde papa dan, alsof dat alles verklaarde.
Soms echter dacht ik dat mama zich steeds ongelukkiger begon te voelen over Cassie, in plaats van twee keer zoveel plezier aan haar te beleven. Ironisch was dat Cassie meer op mama leek dan ik, en ik wist zeker dat mama dingen in haar zag die ze in zichzelf niet erg op prijs stelde.
Om te beginnen was Cassie te snel in het zien van zwaktes en gebreken in anderen, en daarop te attenderen, en als ze eenmaal een oordeel over iemand had geveld, was ze, zoals papa zei, met geen mogelijkheid daarvan af te brengen. Ik besefte dat hij dat juist heel goed vond van haar. 'Te veel vrouwen zijn wispelturig,' zei hij. 'Hun geest is gebonden aan hun grillige emoties en ze gaan van hoog naar laag als een ongestemde piano.'
Maar Cassie was zo veeleisend, dat ze geen echte vrienden had, alleen maar oppervlakkige kennissen die ze om zich heen duldde. Ze was niet zomaar een snob, ze was een 'snobistische snob'.
Hoewel papa het niet openlijk zei, wist ik zeker dat hij mama ook een snob vond. Mama was geen lid van enige club of organisatie, en als papa haar vroeg waarom niet, kwam ze altijd met een klacht over de andere vrouwen. 'Ze roddelen te veel', of 'Ze zijn geobsedeerd door verkeerde prioriteiten'. Ze waren te materialistisch of te simpel. Ze zei ook dat veel van die vrouwen 'vaag' waren.
Wat wilde ze daarmee zeggen? vroeg ik aan Cassie. Cassie weigerde nooit een vraag te beantwoorden. Ze vond het prettig als ik haar iets vroeg, en ze vond het prettig dat ik naar haar luisterde. Dan sperde ze haar ogen open en bracht haar gezicht zo dicht bij het mijne, dat ik de groene vlekjes in haar ogen kon zien. Ik was jaloers op die vlekjes. Het waren mama's vlekjes.
'Als mama naar die vage vrouwen kijkt, ziet ze niemand. Ze zijn zo duf en leeg dat ze dwars door hen heenkijkt. Ze bestaan gewoon niet.'
Ik schudde mijn hoofd. Het was zo onzinnig. Hoe konden ze nou niet bestaan? Ze stonden immers vlak voor mama's neus? Ik wees Cassie daarop en zei: 'Ze eten en praten en lopen.'
'Dat doen insecten ook,' zei Cassie. 'En dat is precies wat ze zijn, insecten.'
Net als mama had ze de gewoonte haar lippen te tuiten als ze iets of iemand bekritiseerde. Het was alsof ze beiden besloten hadden verder geen woord meer over het onderwerp te zeggen, niet dat ze verder niets te zeggen hadden. Ze wilden er gewoon geen adem meer aan verspillen, en zoals papa placht te zeggen: 'Als die twee zich dat voornemen, krijg je met geen breekijzer nog een woord uit hun mond.'
Zowel Cassie als mama was heel efficiënt. Vanaf het moment dat ze 's morgens opstond tot het moment waarop ze ging slapen, had mama iets te doen. Ze vond het vreselijk om tijd te verspillen, wat ook een reden was waarom ze zo weinig vriendinnen had. Ze vertelde ons dat de meeste vrouwen die ze kende niets liever deden dan tijd verspillen, urenlang konden lunchen, koffiedrinken, als vogeltjes in hun eten rondprikken en dan gaan shoppen, ook al hadden ze niets nodig.
'Vrije tijd,' zei mama, 'heeft deze vrouwen niet de kans gegeven iets zinvols te doen met hun leven. Integendeel, het heeft hun die kans ontnomen. Ze zijn niet langer belangrijk voor hun familie en zeker niet voor hun kinderen. Ze hebben kindermeisjes als de kinderen klein zijn, en natuurlijk schoonmaaksters en dienstmeisjes en koks om schoon te maken en het eten te bereiden. Ze zorgen ervoor dat hun kinderen het druk hebben met piano- of danslessen, en als ze hulp nodig hebben met het huiswerk, nemen ze een privéleraar in dienst. Ze beseffen het niet, maar ze hebben zichzelf vervangen.
'Maar waarschijnlijk zijn ze te egoïstisch om zich daar iets van aan te trekken,' eindigde ze na even over haar eigen woorden te hebben nagedacht. 'Hun huis is gewoon een... privéhotel.'
Dientengevolge hadden we, ondanks ons grote huis, geen dienstmeisjes of kok, en Cassie noch ik had een privéleraar. Ook al klaagde papa over mijn middelmatige cijfers toch kon hij niet ontkennen dat ik de beste docent thuis had: Cassie, die volgens mij net zoveel wist als mijn leraren, zo niet meer. Voordat mama instemde met piano- of danslessen, moesten we aantonen dat we ze om te beginnen zelf erg graag wilden. Cassie wilde ze niet, ik wel. Al mijn vriendinnen hadden les.
'Ik snap niet waarom je pianospeelt en naar dansles gaat, Semantha,' zei Cassie tegen me. 'Je zult nooit een professionele pianiste worden of beroepsdanseres. Het is verspilling van kostbare tijd.'
Ik gaf geen antwoord. Ik probeerde Cassie niet tegen te spreken, maar zelfs mijn zwijgen vatte ze op als een uitdaging. Dan vervolgde ze: 'Nou? Nou? Nou?' tot ik moest zeggen: 'Je zult wel gelijk hebben.'
Uiteindelijk hield ik op met mijn lessen. Papa noch mama probeerde me van gedachten te doen veranderen, vooral niet toen Cassie opmerkte dat ik mijn tijd beter kon gebruiken om hogere cijfers te halen. Maar die extra tijd maakte weinig verschil.
Op de een of andere manier, ook al had ze geen piano- of dansles, was Cassie altijd druk bezig. Ze hield van organiseren, of het nu ging om haar eigen kleren, de levensmiddelen in de bijkeuken, of papa's kranten en tijdschriften. Ze inspecteerde elke dag ons huis, op zoek naar iets dat niet op zijn plaats stond of naar een reden om dingen te herordenen. Ze kreeg er altijd een hoop complimentjes voor van papa en mama. Ze waren allebei erg trots op haar.
Cassie was, natuurlijk, een uitstekende leerling. Ze liet zich gewoon door niets afleiden van haar lessen, want niets vond ze echt de moeite waard om haar tijd aan te besteden of was in haar ogen belangrijker dan papa en mama te helpen, papa op kantoor en mama in het huishouden. Voor zover ik het kon beoordelen vond ze vriendjes en ook schoolbals niet belangrijk, terwijl ik er verlangend naar uitkeek. Het verbaasde me dat ze zo weinig interesse toonde voor die dingen. We waren zussen, maar we leken in niets op elkaar.
Iemand hoefde maar van haar kamer naar die van mij te kijken om het grote verschil tussen ons te zien. Mijn kleren waren vaak niet opgehangen of netjes opgeborgen. Papieren, tijdschriften en poppen lagen als herfstbladeren verspreid. Vaak vergat ik etensrestjes op te ruimen en bleven ze een dag of twee op mijn bord liggen, en ik maakte nooit mijn bed zo keurig op als Cassie. Dat van mij leek altijd beslapen, terwijl dat van haar ongebruikt leek. Onze badkamers waren al net zo. In die van mij lagen onopgevouwen handdoeken, vaak op de grond, zeepresten bevuilden de wasbak, shampooflessen stonden open en lekkend in de douchecel, of washandjes lagen in elkaar gefrommeld op de toilettafel. Mijn spiegel had vaak vlekken omdat ik er te dichtbij stond als ik mijn tanden stond te poetsen.
Aan de overkant van de gang zag Cassies badkamer eruit alsof hij net geïnstalleerd was en nog in gebruik moest worden genomen. Hij blonk van onder tot boven, en mama keek er nooit naar binnen zonder te zeggen dat alles er piekfijn uitzag, luid genoeg dat ik het kon horen, zelfs door een gesloten deur.
Toen ik een stuk ouder was en eraan terugdacht, kwam ik tot de conclusie dat mijn gedrag in die tijd veroorzaakt werd door het feit dat ik beslist niet op Cassie wilde lijken. Alles wat ik deed was met opzet precies het tegenovergestelde van wat Cassie deed. Ik vond het belangrijk dat iedereen zag en wist dat ik haar zus was, ja, maar we waren zo verschillend als twee nietverwante vreemden, en ik wilde dat de mensen dat doorhadden.
Ik moet Cassie nageven dat ze niet probeerde mij tot een kopie van haarzelf te maken. Ik denk dat ze blij was dat we zoveel verschilden. Ze wilde geen complimentje of loftuiting delen, vooral niet een van papa, maar belangrijker nog was dat ze niet wilde dat iemand zou denken dat wat zij had bereikt en wat zij presteerde zo gemakkelijk was dat zelfs iemand als ik daartoe in staat was. Ik voelde hoe weinig respect ze had voor wie en wat ik was.
Wil ik daarmee zeggen dat ik niet van haar hield? Kun je van iemand houden ook al jaagt ze je angst aan? Ze was mijn zusje. We waren lid van dezelfde familie en hadden dezelfde liefdevolle ouders. Als er iets met haar zou gebeuren, zou dat me zeker ongelukkig maken. Dacht ik.
En ik hoopte dat zij hetzelfde voor mij voelde, maar hielden we van elkaar zoals andere zussen dat deden? Soms dacht ik van wel, en soms dacht ik van niet, maar mettertijd zou ik gaan beseffen dat Cas-sies manier om haar liefde te tonen of die te voelen zo anders was dan die van mij, dat het gemakkelijk over het hoofd werd gezien en niet gevoeld werd.
Misschien was dat de tragedie van Cassie Heavenstone.
Niemand kon ooit zien hoe ze werkelijk in staat was van een ander te houden.
Het is het enige vriendelijke en vergevensgezinde wat ik kan zeggen over een zus die me bijna te gronde richtte.