En Heer Ottopedi glimlachte.
En er klopte zachtjes iemand bij hem aan. En hij keek even op de
klok.
'Binnen,' zei hij.
Er gebeurde niets. Na een paar tellen klonk het klopje
weer.
'Kom binnen.'
En daar was weer die geladen stilte.
En Heer Ottopedi tikte op een ogenschijnlijk heel gewoon plekje op
zijn bureaublad.
En uit wat het massieve notenhout van het bureau had geleken
verscheen een langwerpig laatje dat als geolied naar voren schoof.
Het bevatte een aantal slanke werktuigen op een bedje van zwart
fluweel, en de beschrijving van elk ervan zou zeker de term
'scherp' bevatten.
En hij koos er eentje uit, liet het onopvallend aan zijn hand
bengelen, stak geluidloos over naar de deur, draaide aan de kruk en
stapte vlug achteruit voor een eventuele snelle
indringer.
Er duwde niemand.
Maar de deur gehoorzaamde de ongelijk afgehangen scharnieren en
zwaaide naar binnen.
-~oOo~-
Meneer Mormelbrak streek het nieuwsblad glad.
Door allen om de ontbijttafel werd intussen aanvaard dat hij, als
zijnde de man die het nieuwsblad kocht, niet louter de eigenaar
ervan was maar als het ware de priester, die de inhoud ervan
doorgaf aan het ontvankelijke lagere volk.
'Er staat hier dat een man in de Meerleburgstraat een grappig
gevormde groente gekweekt heeft,' zei hij.
'Die zou ik dolgraag willen zien,' zei mevrouw Esoteer. Verderop
langs de tafel klonk het of iemand stikte. 'Gaat het wel, meneer
Van der Woord?' vervolgde ze terwijl meneer Vatbaar hem op zijn rug
klopte.
'Ja, ja, echt,' hijgde Willem. 'Neem me niet k-kwalijk. Verslikte
me in de thee.'
'Goeie grond hebben ze in dat stadsdeel,' oordeelde meneer
Wagenmaker, handelsreiziger in zaden.
Willem concentreerde zich uit alle macht op zijn geroosterde
broodjes terwijl boven zijn hoofd elk nieuwtje werd opgediend met
de aandacht en eerbied van een gezegende relikwie.
'Iemand heeft met een getrokken mes een winkelier overvallen,' ging
meneer Mormelbrak verder.
'Niet lang meer en we zijn zelfs in bed niet veilig,' zei mevrouw
Esoteer.
'Toch denk ik niet dat dit de koudste winter in meer dan honderd
jaar is,' zei meneer Wagenmaker.
'Ik weet zeker dat die van tien jaar terug erger was. Kreeg mijn
verkoop een onganse tik van.'
'Het staat in het nieuwsblad,' zei meneer Mormelbrak op de kalme
toon waarmee iemand een aas neerlegt.
'Dat was ook een vreemd levensbericht dat je daarnet voorlas,' zei
mevrouw Esoteer. Willem knikte zwijgend boven zijn eitje. 'Het is
toch niet normaal om het te hebben over wat iemand na zijn overlijden gedaan heeft.'
Meneer Diepgang, die dwerg was en iets deed in juwelen, bediende
zichzelf van nog een sneetje geroosterd brood.
'Leven en laten leven - of dood laten zijn, vind ik,' zei hij
bedaard. 'De stad wordt anders wel erg vol,' zei meneer Wuivels,
die een onduidelijk kantoorbaantje had. 'Maar toch, die zombies
zijn tenminste nog menselijk. Wil ik natuurlijk niemand mee
kwetsen.'
Meneer Diepgang ging met een flauw lachje verder met broodjes
smeren, en Willem vroeg zich af waarom hij altijd zo'n hekel had
aan lui die 'wil ik niemand mee kwetsen' zeiden. Misschien wel
omdat ze het makkelijker vonden om 'wil ik niemand mee kwetsen' te
zeggen dan om inderdaad niemand te kwetsen.
'Och, ik neem aan dat we met onze tijd mee moeten,' zei mevrouw
Esoteer. 'En ik hoop maar dat die andere arme man zijn horloge weer
terugvindt.'
En kijk, daar stond meneer Harmsen net voor het kantoor toen Willem
daar aankwam. Hij greep Willem bij de hand en schudde
eraan.
'Verbazend, meneer, verbazend!' zei hij. 'Hoe heb je dat voor
elkaar gekregen? Het lijkt wel toverij! Jij zet dat stukje in je
blad en als ik thuiskom, zit me daar toch dat horloge in mijn
andere jasje! Goden zegenen je nieuwsblad, is mijn wens.'
Binnen hoorde Willem het goede nieuws van Goedenberg. Het Nieuwsblad had vandaag tot dusver achthonderd exemplaren
verkocht. Met vijf duiten per stuk kwam Willems aandeel neer op
zestien daalders. In duiten kwam het neer op een flink grote berg
op Willems bureau.
'Dit is krankzinnig,' zei Willem. 'We hebben alleen maar wat dingen
opgeschreven!'
'Er is wel een probleempje, knul,' zei Goedenberg. 'Was je van zins
om er morgen weer eentje te maken?'
'Goeie goden, liever niet!'
'Nou, dan heb ik een verhaal voor je,' zei de
dwerg bedrukt. 'Ik hoor dat het Graveursgilde al een eigen pers aan
het opzetten is. En ze hebben ook een hoop geld achter zich. Als
het op algemeen drukwerk aankomt prijzen ze ons zo de markt uit.'
'Mogen ze dat zomaar?'
'Tuurlijk. Persen gebruiken ze toch al. Zetletters zijn niet zo
moeilijk te maken, vooral als je een hoop graveurs hebt. Ze kunnen
echt prachtige dingen maken. Eerlijk gezegd hadden wij er niet op
gerekend dat ze er al zo gauw achter zouden komen.'
'Ik sta versteld!'
'Tja, de jonge leden van dat Gilde hebben het drukwerk gezien uit
Omnië en het Agatese Rijk. Blijkt dus dat ze op deze kans zaten te
wachten. Naar ik hoor was er gisteravond een speciale bijeenkomst.
Een paar wijzigingen in de bestuurssamenstelling.'
'Dat moet een mooie vertoning geweest zijn.'
'Dus als jij je blad aan de gang wilt houden...' zei de
dwerg.
'Maar ik wil al dat geld helemaal niet!' jammerde
Willem. 'Geld geeft maar problemen!'
'We zouden de prijs van het Nieuwsblad kunnen verlagen,' zei
Sacharisse terwijl ze hem eigenaardig aankeek.
'Dan zouden we alleen maar nog meer verdienen,'
zei Willem somber.
'We zouden... we zouden de straatventers meer kunnen betalen,' zei
Sacharisse.
'Link,' zei Goedenberg. 'Een lichaam kan maar zoveel terpentijn aan.
'Dan konden we er op zijn minst voor zorgen dat ze een stevig
ontbijt kregen,' zei Sacharisse. 'Een flinke stamppot met
aanwijsbaar vlees, bijvoorbeeld.'
'Maar ik weet niet eens of er wel genoeg nieuws is om een -' begon Willem, en hij zweeg. Zo zat het toch
niet in elkaar? Als het in het blad stond, was
het nieuws. Als het nieuws was kwam het in het blad, en als het in
het blad stond was het nieuws. En was het de waarheid.
Hij herinnerde zich de ontbijttafel. Het moest wel 'juist' zijn,
anders zouden 'ze' het er toch niet in mogen zetten?
Willem was niet zo'n politiek persoon. Maar hij merkte wel dat hij
weinig gebruikte mentale spieren aansprak als hij over dat 'ze'
begon na te denken. Sommige ervan hadden te maken met zijn
geheugen.
'We zouden meer lui kunnen aannemen om ons aan nieuws te helpen,'
zei Sacharisse. 'En wat dacht je van nieuws van elders? Pseudopolis
en Quorm? We hoeven maar met passagiers te praten die net uit de
koets komen -'
'Dwergen zouden wel willen horen wat er zich
afspeelt in Überwald en Koperkop,' zei Goedenberg terwijl hij over
zijn baard streek.
'Maar het kost bijna een week voordat een koets daarvandaan hier
is!' zei Willem.
'En? Het is nog steeds nieuws.'
'Dacht je niet dat we de ratels konden gebruiken?' zei
Sacharisse.
'De semafoortorens? Ben je gek?' zei Willem. 'Dat is pas
duur!'
'Nou en? Jij was het die erover inzat dat we teveel geld
hadden!'
Er flitste een licht. Willem keerde zich razendsnel om.
De deuropening werd versperd door... een ding. Er stond een
driepoot. Erachter stonden een paar magere, in zwart gehulde benen
en erop zat een grote zwarte doos. Van achter de doos stak een
zwartgemouwde arm uit die een soort bakje vasthield waar rook
uitkwam.
'Ain sjeune,' zei een stem achter de doos. 'Dat liecht sjeen zo
sjeun op die dwerg zain helm, ik kon het niecht laten. Jullie
zochten een iconograaf? Main naam ies Otto Kreiss.'
'O. Ja?' zei Sacharisse. 'Kun je er wat van?'
'Ien de donkele kammer ben iek ain toveraar. Iek experimentier an
ain sjtuuk door,' zei Otto Kreiss.
'En iek heb main aigen apparatoer en ook ain aiverige en positieve
einstelling!'
'Sacharisse!' siste Willem dringend.
'Ik denk dat we je wel kunnen laten beginnen met een daalder per
dag -'
'Sacharisse!'
'Ja? Wat?'
'Dat is een vampier!'
'lek protesjtier sjterkstens,' zei de verscholen Otto. 'Het ies
toch zo makkelijk maar an te nemen dat ieder mensj met ain
Überwalds aktsent ain vampier ies, ja? Het geeft vele loitjes oit
Überwald die geen vampier zain!'
Willem wuifde wat in het wilde weg in een poging zijn gêne af te
schudden. 'Okee, het spijt me, maar -'
'Nu ben iek toevallieg ain vampier,' ging Otto
verder. 'Maar sjtel dat iek gezegd had: "Hoi joufel maotje fan me
auwe gooser attenooie," was had je dan gezegd,
hè?'
'Daar waren we finaal ingestonken,' zei Willem.
'Trouwens, er sjtond "zoekt ain icongraaf" dus lek dacht dat het om
antiracistische werbing gieng, weetjewel,' zei Otto. 'Daarbai, iek
heb diet.. .' Er kwam een magere, blauwdooraderde
hand omhoog die een glimmend zwarte knoop vasthield.
'O? Je hebt de gelofte ondertekend?' zei Sacharisse.
'Ien het Tezammenkomst Zaalsjen in de Sjlachthoissjteeg,' zei Otto
triomfantelijk, 'waar iek elke week meemaak met onzere grote
tezammenzang, met thee en een broodsjen en gezonde conversatie over
thema's ter positieve sjterking maar sjtrengstens vermaidend het
ganse onderwerp der lichaamsvloeibaarheden. Iek ben niet langer ain
domme sabbelaar!'
'Wat vind jij ervan, meneer Goedenberg?' zei Willem.
Goedenberg krabde eens aan zijn neus. 'Jij beslist,' zei hij. 'Als
hij wat probeert uit te halen met mijn jongens kan-ie naar zijn
benen zoeken. Wat voor gelofte is dat?'
'Van de Überwaldse Geheelonthouders Bond,' zei Sacharisse. 'Een
vampier tekent om alle mensenbloed af te zweren -'
Otto rilde. 'Wai zeggen liever "emm-bee",' zei hij.
'MB,' verbeterde Sacharisse zichzelf. 'De bond is heel populair aan
het worden. Ze weten dat het hun enige kans is.'
'Nou... vooruit dan,' zei Willem. Zelf voelde hij zich niet op zijn
gemak bij vampiers, maar deze nieuweling na al dit gedoe nog
afwijzen zou net zo iets zijn als een jong hondje schoppen. 'Is het
erg als je je spulletjes in de kelder moet inrichten?'
'Ain kelder?' zei Otto. 'Grootaardig!'
Eerst waren de dwergen gekomen, peinsde Willem terwijl hij weer
naar zijn bureau liep. Die werden uitgescholden om hun ijver en
vanwege hun lengte, maar ze bliezen niet te hoog van de toren * en
het ging hun voor de wind. Toen waren de trollen gekomen en die was
het iets beter vergaan, want mensen gooien niet zoveel stenen naar
lui die twee meter lang zijn en terug kunnen gooien. Toen waren de
zombies uit de kist gekomen. Enkele weerwolven waren onder de deur
door gekropen. De piggelmees waren snel geïntegreerd geraakt,
ondanks een beroerde start, want ze waren taai en nog gevaarlijker
dan een trol als je ze kwaad maakte; een trol kon tenminste niet in
je broekspijp omhoogrennen. Er bleven niet veel soorten over.
De vampiers was het nooit gelukt. Het waren geen gezellige wezens,
zelfs niet onder elkaar, ze dachten niet als één soort, waren
onaangenaam griezelig en hadden om de dooie dood geen eigen
restaurantjes.
Dus begon het nu bij sommige van de slimsten te dagen dat de enige
manier waarop mensen vampiers zouden aanvaarden erop neerkwam dat
ze ermee ophielden een vampier te zijn. Dat was
een hoge prijs voor sociale acceptatie, maar misschien minder hoog
als die andere waarbij ze je hoofd eraf hakten en je as in de
rivier strooiden.
* Wat niet zo moeilijk was, zoals onaardige lui opmerkten.
Een levenlang steak tartare
was zo beroerd niet als je het vergeleek met de dood door een staak
à la naturelle. *
'Uh, al denk ik wel dat we graag zien wie we in dienst nemen,' zei
Willem hardop.
Otto verscheen, heel langzaam en zenuwachtig, achter zijn lens
vandaan. Hij was mager en bleek, en had een brilletje met ovale,
donkere glazen op.
Nog steeds hield hij de zwarte knoop stevig vast alsof het om een
talisman ging, wat ook min of meer zo was.
'Niets aan de hand, hoor, we bijten niet,' zei
Sacharisse.
'En de ene dienst is de andere waard, hè?' zei
Goedenberg.
'Dat was nogal smakeloos, meneer Goedenberg,' zei
Sacharisse.
'Ik ook, dus,' zei de dwerg terwijl hij weer naar zijn steen ging.
'Als iedereen maar weet hoe ik ertegenaan kijk, daar gaat het
om.'
'Je zult er geen sjpait van kraigen,' zei Otto. 'Iek ben totaal
bekeerd, wees gerusjt. Waarvan wil je dat iek kiekjes maak,
biete?'
'Van nieuws,' zei Willem.
'Was ies nieuws, biete?'
'Nieuws is...' begon Willem. 'Nieuws... is wat we in de krant
zetten -'
'Hé, wat zeg je me hiervan?' zei een opgewekte stem.
Willem draaide zich om. Over de bovenrand van een kartonnen doos
keek een akelig bekend gezicht.
'Hallo, meneer Wintelaar,' zei hij. Uh, Sacharisse, zou jij
misschien even willen gaan -'
Hij was niet snel genoeg. Meneer Wintelaar was een man van het slag
dat denkt dat een windkussen het laatste snufje in olijkheid is, en
er dus niet de man naar om zich door zoiets gerings als een ijzige
ontvangst uit het veld te laten slaan. 'Stond ik vanochtend in mijn
tuin te spitten en daar komt me deze aardappel boven, dus ik denk:
dat jongmens van het nieuwsblad lacht zich ziek als-ie dit ziet,
want moeder de vrouw kon zich ook al niet goed houden en
-'
Tot Willems afgrijzen tastte hij al in de doos. 'Meneer Wintelaar,
ik denk toch echt niet -'
Maar de hand kwam alweer omhoog en je hoorde binnenin de doos iets
tegen de zijkant schrapen. 'De jongedame hier wil toch ook wel even
giechelen?'
Willem deed zijn ogen dicht.
Hij hoorde Sacharisses adem even stokken. Toen zei ze: 'Tjeumpie,
wat is die echt, zeg!'
* Nou ja, wie rauwe biefstuk at uit een Ankh-Meurborks slachthuis stortte zich in een leven vol gevaar en sensatie dat niets te wensen overliet.
Willem deed zijn ogen open. 'O, het is een
neus,' zei hij. 'Een aardappel met een soort knobbelgezicht en een
neus!'
'Wil jai dat iek ain kiekje maak?' zei Otto.
'Ja!' zei Willem, dronken van opluchting. 'Neem maar een grote van
meneer Wintelaar en zijn neusachtige aardappel, Otto! Je eerste
klusje! Jazeker wel!'
Meneer Wintelaar straalde. 'Zal ik nog even op huis af rennen en
mijn wortel ophalen?' zei hij.
'Nee!' zeiden Willem en Goedenberg in eendrachtige haast.
'Wiel je het kiekje nu meteen?' zei Otto.
'Nou en of!' zei Willem. 'Hoe eerder we hem naar huis laten gaan,
hoe eerder meneer Wintelaar hier nog zo'n mirakels vermakelijke
groente vindt, hè, meneer Wintelaar? Wat wordt het de volgende
keer? Een boon met oortjes? Een biet in de vorm van een aardappel?
Een spruitje met een enorme harige tong?'
'Gelaik hier en nu wiel je dus het kiekje?' zei Otto, en aan elke
lettergreep hing de ongerustheid.
'Nu meteen, ja!'
'Toevallig is er net een knolraap aan het zwellen waar ik heel wat
van verve-' begon meneer Wintelaar.
'Nou, goed... als je eben dieze kant op wielt kaiken, heer
Wientelaar,' zei Otto. Hij stapte achter zijn iconograaf en nam de
dop van de lens. Willem ving een glimp op van het naar buiten
turende duveltje, penseel in de aanslag. Met zijn vrije hand hief
Otto langzaam een kooi-op-een-stok met een dikke, doezelige
salamander erin, zijn vinger paraat om de trekker die een hamertje
op de kop van het beest zou laten neerkomen, net hard genoeg om het
te ergeren.
'Iedereen lachen, biete!'
'Wacht 'ns even,' zei Sacharisse. 'Mag een vampier eigenlijk wel
-?'
Klik.
De salamander vlamde op en etste het vertrek in verzengend wit
licht en zwarte schaduwen.
Otto gaf een gil. Hij stortte neer met een hand aan zijn keel. Hij
sprong weer op de been, met uitpuilende ogen en hijgende adem, en
wankelde met knikkende knieën en wiebelbenen het hele kantoor door
en weer terug. Hij zeeg neer achter een bureau en zijn wild
gebarende hand joeg de paperassen de lucht in.
'Aarchaarchaaarch...'
En toen viel er een geschokte stilte.
Otto stond op, trok zijn cravate recht en klopte
zich af. Pas toen keek hij op naar het rijtje geschokte
gezichten.
'En?' zei hij streng. 'Waarom kaiken jullie zo?
Dit ies maar een normale reactie, meer niet. Iek ben ermee bezig.
Liecht ien al zain gedaanten ies main hartsjtocht. Liecht ies main
linnen, sjaduwen zain main penselen.'
'Maar fel licht is slecht voor je!' zei Sacharisse. 'Het doet
vampiers pijn!'
'Ja. Dat ies nogal ain gelazer, maar was kan men maken?'
'Enne, gebeurt dat dan telkens als je een kiekje maakt?' zei
Willem.
'Nee, soms ies het sjtuuken erger.'
Erger?'
'Soms verval iek tot sjtof. Maar was ons niet doodt, maakt ons
sjterk.'
'Sjterk?'
'Zeker!'
Willem ving Sacharisses blik op. Die blik zei alles: we hebben hem
aangenomen. Kunnen we het wel over ons hart verkrijgen om hem weer
te ontslaan? En geen grapjes maken over zijn accent, tenzij je
eigen Überwalds echt goed is, hè?
Otto deed een nieuw velletje in de iconograaf en stelde hem in. 'En
nu, zullen we er nog ain probieren?' zei hij monter. 'En diesmaal -
iedereen lachen!'
-~oOo~-
Er kwam post binnen. Willem was wel gewend aan
een bepaalde hoeveelheid, meestal van klanten van zijn nieuwsbrief
die erover klaagden dat hij hun niets had verteld over de
tweekoppige reuzen, plagen en regens van huisdieren waarvan ze
gehoord hadden dat ze in Ankh-Meurbork hadden plaatsgevonden; in
één ding had zijn vader tenminste gelijk gehad, toen hij beweerde
dat leugens al een rondje om de wereld deden voordat de waarheid
zijn veters vast had. En je stond versteld hoe graag men erin
geloofde.
Deze brieven... nou, het was alsof hij een boom geschud had zodat
nu alle noten eruit gevallen waren. Diverse brieven klaagden dat er
veel strengere winters dan deze geweest waren, al waren geen twee
ervan het erover eens wanneer dan. Eentje schreef dat groenten lang
zo leuk niet meer waren als vroeger, vooral de prei. Een ander
vroeg wat het Dievengilde eigenlijk deed aan de ongediplomeerde
misdaad in de stad. Er was er eentje die zei dat al die berovingen
te wijten waren aan dwergen die men niet in de stad hoorde toe te
laten, waar ze eerlijke mensen het brood uit de mond
stompten.
'Zet er maar een kop met iets als "Brieven" boven en neem ze
daaronder op,' zei Willem. 'Behalve die over de dwergen. Dat klinkt
als meneer Wuivels. Het klinkt ook wel als mijn vader, maar die kan
"ongewenste" tenminste nog spellen en hij zou
nooit een krijtje gebruiken.'
'Waarom die ene niet?'
'Omdat hij kwetsend is.'
'Toch zijn er lui die het waar vinden,' zei Sacharisse. 'Er is een
boel narigheid geweest.'
'Jawel, maar we horen dat niet af te drukken.'
Willem riep Goedenberg erbij en liet hem de brief zien. De dwerg
las hem.
'Zet er maar in,' opperde hij. 'Vult weer een paar
regels.'
'Maar er zullen mensen boos op reageren,' zei Willem.
'Mooi zo. Zet die er ook maar in.'
Sacharisse slaakte een zucht. 'We zullen ze wel nodig hebben,' zei
ze. 'Willem, grootvader zegt dat niemand van het Graveursgilde onze
iconogrammen wil graveren.'
'Waarom niet? We kunnen hun tarieven best betalen.'
'We zijn geen lid van het Gilde. Ze beginnen onaangenaam te doen.
Wil jij het even aan Otto gaan vertellen?'
Met een zucht liep Willem naar de ladder.
De dwergen, die liever een verdieping boven hun hoofd hadden,
gebruikten de kelder als slaapkamer. Otto hadden ze een vochtig
hoekje gegund, dat hij gezellig gemaakt had door er over een touw
een oud laken voor te hangen.
'Ach, hallo, heer Willem,' zei hij onder het overgieten van iets
giftigs uit de ene in een andere fles.
'Het ziet er helaas naar uit dat we niemand kunnen krijgen om je
plaatjes te graveren,' zei Willem.
Dit leek de vampier onberoerd te laten. 'Ja, dat vroeg iek mai al
af.'
'Dus moet ik je tot mijn spijt zeggen dat -'
'Geen probleem, heer Willem. Er ies altaid wel ain
manier.'
'Hoe dan? Jij kunt toch niet graveren?'
'Nee, maar... wai druuken toch alleen maar ien zjwart-wiet? En het
papier ies wiet dus aigenlijk druuken wai toch
alleen maar zjwart? lek heb gezien hoe de dwergen die letters
maken, en zai hebben overal sjtuukjes metaal rondsjliengeren en...
weet jai hoe de graveurs metaal kunnen gravieren met
zuur?'
'Ja?'
'Dus hoef iek de duveltjes alleen maar te leren
om met zuur te sjielderen. Ainde probleem. Grais
kraigen kosjtte wel wat denkwerk, maar iek denk dat iek
-'
'Bedoel je dat je de duveltjes het plaatje meteen op een
metaalplaat kunt laten etsen?'
'Ja. Het ies ain idee dat voor de hand liegt als je er ainmaal an
denkt.' Otto keek weemoedig voor zich heen. 'En iek denk de hele
taid over liecht. De hele... taid.'
Willem herinnerde zich vagelijk iets dat iemand ooit gezegd had:
het enige dat gevaarlijker is dan een van bloeddorst bezeten
vampier is een vampier bezeten van iets anders. Al die onverdroten
hardnekkigheid die ze spendeerden aan het zoeken naar met open
slaapkamerramen slapende jongedames werd nu met genadeloze en
nauwgezette doelmatigheid omgeleid naar een andere
interesse.
'Uh, waarom moet je toch eigenlijk werken in een donkere kamer?'
zei hij. 'De duveltjes hoeven dat toch ook niet?'
'Aha, dat ies voor main proefnemiengen,' zei Otto trots. 'Wist jai
dat "fotograaf" ain ander woord voor "iconograaf" zou kunnen zain?
Afgelaid van het oude, Griepse woord "photinx", en dat betekende
-'
"Tekeergaan met een fluitje en als een ongelikte beer iedereen
commanderen alsof je de baas bent,"' zei Willem.
'Ach zo, je kent het!'
Willem knikte. Over dat woord had hij zich altijd al het hoofd
gebroken.
'Nou, iek werk an ain obsjcurograaf.'
Willems voorhoofd rimpelde. Dit werd nog een lange dag. 'Plaatjes
maken met duisternis?' waagde hij.
'Met echte doisjternies, om precies te zain,' zei
Otto en zijn stem begon in vervoering te raken.
'Niet louter het ontbreken van liecht. Het liecht voorbai de doisjternies. Noem het maar... lebende
doisjternies. Wai kunnen het niet zien, maar de duveltjes wel. Wist
jai dat de Überwaldse Diepgrotsj landpalieng als je hem opsjchriekt
een sjterke fliets donker liecht oitsjtraalt?'
Willems blik ging even naar een grote glazen pot op de werkbank. Op
de bodem ervan lagen een paar enge dingen gekronkeld.
'En daarmee zou het wel lukken?'
'Iek denk het. Blaif even zo sjtaan.'
'Ik moet eigenlijk weer -'
'Dit duurt nog geen seconde...'
Otto tilde omzichtig een van de palingen uit de pot en legde hem in
het bakje waarin anders de salamander lag. Hij richtte een van zijn
iconografen zorgvuldig op Willem en knikte.
'Ain... twee... drie... BOE!'
Er volgde -
- er kwam een zachte geluidloze implosie, een heel kort gevoel
alsof de wereld heel klein samengepropt werd, bevroor, tot scherpe
stekeltjes werd geslagen die door elke cel in Willems lijf werden
getimmerd. * Toen vloeide de kelderschemering weer terug.
'Dat was... heel raar,' zei Willem terwijl hij nog met zijn ogen
stond te knipperen. 'Net of er iets heel kouds door me heen
liep.'
'Er valt veel te leren over donker liecht, nu wai onze walgelaike
vergangenhaid achter ons gelaten hebben en terechtgekommen zain in
de nieuwe, sjtralende toekomsjt waarin wai de ganse dag niet denken
an emm-bee, op geen enkele waize,' zei Otto, terwijl hij morrelde
aan de iconograaf.
Hij tuurde op het plaatje dat het duveltje geschilderd had en keek
toen naar Willem op.
'Nou ja, dan begienen we maar wieder van voren af an,' zei
hij.
'Mag ik ook even kijken?'
'Dan zou iek me sjamen,' zei Otto terwijl hij het stukje karton op
zijn geïmproviseerde werkbank legde. 'Iek doe ook telkens alles
verkeerd.'
'Ach, maar ik zou -'
'Meneer van der Woord, der is wat an de hand!'
De brul kwam van Rotsie, wiens hoofd het luikgat
verduisterde.
'Wat is er?'
'Iets oppet paleis. Der is iemand dood!'
Willem ging met sprongen de ladder op. Sacharisse zat met een bleek
gezicht aan haar bureau.
'Heeft iemand Ottopedi vermoord?' zei Willem.
'Uh, nee,' zei Sacharisse. 'Dat... nou juist niet.'
Beneden in de kelder raapte Otto Kreiss het donker-lichticonogram
op om het nog eens te bekijken. Toen krabde hij eraan met een lange
bleke vinger, alsof hij er iets probeerde af te halen.
'Vreemd...' zei hij.
Het duveltje had het zich niet ingebeeld, wist hij. Duveltjes
hadden geen greintje verbeelding. Ze wisten niet hoe je liegen
moest.
Hij keek achterdochtig de kelder rond.
'Ies daar iemand?' zei hij. 'Ies daar soms iemand een gaintje an
het oithalen?'
Godenzijdank kwam er geen antwoord.
Donker licht. O jee. Er waren hopen theorieën over donker
licht...
'Otto!'
* Willem van der Woord had in menig opzicht een tamelijk plastische verbeelding.
Hij keek op en stopte het plaatje in zijn
zak.
'Ja, heer Willem?'
'Zoek je spullen bij elkaar en kom mee! Heer Ottopedi heeft iemand
vermoord! Uh, beweert men,' voegde Willem eraan toe. 'En dat kan
met geen mogelijkheid waar zijn.'
Het kwam Willem soms voor dat de hele Ankh-Meurborkse bevolking
gewoon elk moment in gepeupel kon omslaan. Die toestand hing in een
waas over de stad, als een soort van grote amoebe. Maar zodra er
ergens iets voorviel trok die om dat punt samen als een cel om een
voedseldeeltje, en een oploop verstopte de straten.
Nu zag je hem opzwellen om de hoofdpoort van het paleis. Blijkbaar
kwamen de stukjes willekeurig bijeen. Het ene kluitje trok het
andere aan en werd zo een grotere, ingewikkelde knoop. Er stopten
karren en draagstoelen om aan de weet te komen wat er loos was. Het
onzichtbare beest groeide.
'Waarom sjtaan we sjtiel?' zei Otto.
'Die daar bij de poort is Sergeant Gneisbaard,' zei
Willem.
'Aha. Ain trol. Zeer dom,' oordeelde Otto.
'Maar moeilijk voor de gek te houden. We zullen het helaas met de
waarheid moeten proberen.'
'Waarom zou dat wel luuken?'
'Hij is van de politie. Van waarheid raken die lui meestal in de
war. Die horen ze niet vaak.'
De grote trollensergeant vertrok bij Willems nadering geen spier
van zijn gezicht. Het was een echt agentengezicht. Er viel niets
van af te lezen. Het betekende: ik zie je wel, en nu wacht ik af
wat je fout gaat doen.
'Goeiemorgen, sergeant,' zei Willem.
Een knikje van de trol beduidde dat hij met de gegeven feiten
bereid was te aanvaarden dat het morgen was en, onder bepaalde
voorwaarden, voor sommige lui misschien wel een goeie.
'Ik moet dringend Commandeur Flinx spreken.'
'O ja?'
'Ja. Zo is het.'
'En mot hij dringend jou spreke?' De trol boog zich naar hem toe.
'Jij bent toch meneer Van der Woord?'
'Ja. Ik werk voor het Nieuwsblad.'
'Dat lees ik nie,' zei de trol.
'O nee? Dan gaan we wel een grote-lettereditie uitbrengen,' zei
Willem.
'Dat wazzen reuzegeinig geintje,' zei Gneisbaard. 'Evegoed, ik mag
dan stom weze, maar ik ben wel degene die zegt dat jij buite mag
blijve, dus - Wat spookt die vampier daar uit?'
'Blaif heel eben zo sjtaan!' zei Otto.
WOEOEMFE
'- verdommeverdommeverdomme!'
Gneisbaard keek hoe Otto krijsend om en om over de keien rolde.
'Wat was dat nou voor drukte?' zei hij ten slotte.
'Hij maakte een plaatje van hoe jij me niet in het paleis laat,'
zei Willem.
Gneisbaard was dan wel in een ver land op een berg en boven de
sneeuwgrens geboren, een trol die voor zijn vijfde jaar nog nooit
een mens had gezien, maar toch was hij tot in de kloven van zijn
over de grond slepende vingertoppen een echte politieagent en zo
reageerde hij ook.
'Dat mag nie,' zei hij.
Willem haalde zijn notitieblokje voor de dag en hield zijn
potloodje klaar. 'Kun je mijn lezers ook precies uitleggen waarom
niet?' Gneisbaard keek een beetje bezorgd om zich heen. 'Waar zitte
die?'
'Nee, ik bedoel dat ik ga opschrijven wat je zegt.'
Opnieuw schoot elementair politieel optreden Gneisbaard te hulp.
'Dat mag nie,' zei hij.
'Mag ik dan wel opschrijven waarom ik niets mag opschrijven?' zei
Willem met een brede lach.
Gneisbaard bracht een hand omhoog en haalde een hendeltje aan de
zijkant van zijn helm over. Een nauwelijks hoorbaar gesnor werd een
tikkeltje luider. De trol had een veeraangedreven helmventilator om
koele lucht over zijn siliciumbrein te blazen als oververhitting de
operationele doelmatigheid van dit orgaan dreigde te doen afnemen.
Momenteel had hij duidelijk een koeler hoofd nodig.
'Aha. Dit is zekert een soortement politiek?' zei hij.
'Uh, zou kunnen. Het spijt me.'
Otto was weer overeind gewankeld en morrelde weer aan zijn
iconograaf.
Gneisbaard nam een besluit. Hij knikte naar een stadswachter.
'Fiezelement, breng jij deuze... twee effies naar meneer Flinx.
Onderweg magge ze niet van de trap valle of zukke
geintjes.'
Meneer Flinx, dacht Willem, terwijl ze achter de
stadswachter aanholden. Alle stadswachters noemen hem zo. De man
was ridder geweest en nu was hij hertog en commandeur, maar ze
noemden hem meneer. En het was bijna mijnheer,
echt twee lettergrepen, niet dat alledaagse, loze 'mneer'; het was
voluit 'meneer', zoals het 'heerschap'