et gerucht verspreidde zich door de stad als een lopend vuurtje (zoals dat vaker door Ankh-Meurbork was geraasd sinds de burgerij de term 'brandverzekering' vernomen had).
De dwergen kunnen lood omzetten in goud...
Het gonsde door de stinklucht in de Alchemistenwijk, waar men datzelfde al eeuwen zonder succes geprobeerd had maar zeker wist dat het rond morgen wel zou lukken, of anders eind van de maand toch zeker.
Het veroorzaakte speculaties onder de tovenaars op de Gesloten Universiteit, waar ze wisten datje het ene element in het andere kon veranderen, zolang je het niet erg vond dat het een dag later weer terugveranderde, en wat had je daar nu aan? Trouwens, de meeste elementen waren tevreden met waar ze zaten.

Het gleed gloeiend in de belittekende, gezwollen en soms geheel ontbrekende oren van het Dievengilde, waar men zijn breekijzers scherpte. Wie kon het wat schelen waar dat goud vandaan kwam?
De dwergen kunnen lood omzetten in goud...
Het bereikte de koude maar ongelooflijk scherpe oren van de Patriciër, en dat gebeurde nogal gauw, want in Ankh-Meurbork bleef je niet lang aan het bewind als je tweeds was met het nieuws. Hij slaakte een zucht en maakte er een aantekening over die hij bij vele andere aantekeningen voegde.
De dwergen kunnen lood omzetten in goud...
Het bereikte de puntoren van de dwergen.
'Kunnen wij dat?'
'Al sla je me dood. Ik niet.'
'Jaja, maar als je het kon zou je het niet zeggen. Ik zou het niet zeggen, als ik het kon.'
'Kun je het dan?'
'Nee!'
'A-ha!'

 

-~oOo~-

 

Het kwam ter ore van de Nachtwachters van de Stadswacht, net toen ze om tien uur op een ijskoude avond poortdienst hadden. Poortdienst in Ankh-Meurbork was niet zo veeleisend. Die bestond vooral uit het doorwuiven van al wat erdoor wilde, al was er met deze donkere en vrieskoude mist maar amper verkeer.
Ze schuilden in de beschutting van de poortboog en deelden een vochtige sigaret.
'Je kunt iets niet in wat anders veranderen,' zei Korporaal Bollebos.
'De Alchemisten proberen het al jaren.'
'Ze kunnen doorgaans anders wel een huis in een gat in de grond veranderen,' zei Sergeant Dendarm.
'Dat bedoel ik maar,' zei Korporaal Bollebos. 'Het gaat niet. Dat heeft allemaal van doen met... elementen. Hoorde ik van een alche- mist. Alles is van elementen, ja? Aarde, Water, Lucht, Vuur en... nog wat. Bekend genoeg. In alles zit dat net precies goed door mekaar.'
Hij stampte met zijn voeten in een poging er wat warmte in te krijgen.
'Als het kon om lood in goud te veranderen, deed iedereen het wel,' zei hij.
'Tovenaars zouden het wel kunnen,' zei Sergeant Dendarm.
'Nou ja, toveren,' zei Bobo minachtend.
Een grote kar bolderde uit de gele nevels, schommelde onder de poortboog door en gaf Dendarm de volle laag uit een van de plassen die zo typerend waren voor Ankh-Meurborks verkeersaders.
'Klotedwergen,' zei hij toen de kar verder de stad in reed. Maar hij zei het niet al te hard.
'Het waren er wel een hoop, die die kar duwden,' zei Korporaal Bollebos peinzend. Het vehikel zwalkte traag de hoek om en uit het gezicht.
'Vast vanwege al dat goud,' zei Dendarm.
'Ha. Jaja. Dat zal het hem wezen.'

 

-~oOo~-

 

En het gerucht kwam ter ore van Willem van der Woord, en in zekere zin hield het daar halt, want hij schreef het plichtsgetrouw op.
Dat was zijn werk. De Douarriëre Margolotta van Überwald stuurde hem er elke maand vijf daalders voor. De Hertogin-weduwe van Quorm stuurde hem eveneens vijf daalders. Evenals Koning Verinus van Lankhr, en nog wat meer Ramtopse notabelen. Tevens de Serief van Al-Khali, al bestond de betaling in zijn geval uit tweemaal 's jaars een karrenvracht vijgen.
Al met al, bedacht hij, had hij het wel voor elkaar. Al wat hij hoefde te doen was heel netjes een enkele brief schrijven, die achterstevoren overtrekken op een stuk bukshout dat geleverd werd door meneer Knipslot uit de Sluwe-Ambachtenstraat, en dan meneer Knipslot voor twintig daalder al het hout dat geen letters was te laten wegsnijden om er vijf afdrukken op vellen papier van te maken.
Natuurlijk moest je met overleg tewerkgaan, door lege plekken te laten achter Aan mijn Edelgeboren Cliënt de', enzovoort, die je dan later invulde, maar zelfs met aftrek van onkosten hield hij nagenoeg dertig daalder over aan wat weinig meer was dan één dag werken in de maand.
Een jongeman met niet te veel verantwoordelijkheden kon in Ankh-Meurbork een bescheiden leven lijden voor dertig, veertig daalder per maand; die vijgen verkocht hij altijd, want het was wel doenlijk om van vijgen te leven, maar al gauw wenste je dan van niet.
En er vielen zo hier en daar altijd wel aanvullende bedragen op te doen. Voor menig Ankh-Meurborks burger was de wereld der letteren een gesloten boe- raadselachtig papieren voorwerp, maar als ze er ooit behoefte aan hadden om iets op papier te zetten waren er heel wat die de krakende trap bestegen langs het uithangbord
'Willem van der Woord: Voor Al Uw Opschrijven'.
Dwergen, bijvoorbeeld. Dwergen kwamen aldoor werk zoeken in de stad, en het eerste wat ze deden was een brief naar huis schrijven met hoe goed het ze wel ging. Dit was zo'n voorspelbaar gebeuren, ook al was de dwerg ter zake zozeer aan lager wal geraakt dat hij gedwongen was om zijn helm op te eten, dat Willem meneer Knipslot enkele tientallen standaardbrieven had laten maken, waarin hij maar een paar plekken hoefde in te vullen om ze volstrekt acceptabel te maken.
Liefhebbende dwergouders van overal in het gebergte koesterden brieven die er ongeveer zo uitzagen:

 

Lieve [Pa & Moe],
Nou, ik ben hier gesont en wel aengekomen en verblyf nu, op [Haansnavelstraat 909, 't Donkert, Ankh-Meurbork]. Alles gaet best. Ik heb een goede baen by [meneer S.I. E. V. Snikkel, Handelsondernemer] en zal nu echt spoedich hopen gelt overmaeken. Ik denck om al jully goede raet en drinck niet, in kroegen, noch laet ik my in met trollen. Nou dat if het wel, moet er nu vandoor, verlang ernaer jully en [Amallia] weer te sien, je liefhebbende soon,
[Tomas Breekeboog]

 

... die onder het dicteren doorgaans wat stond te wankelen. Dit was dan twintig duiten, zo verdiend, en als extra service sneed Willem de spelling zorgvuldig toe op de klant, en liet hij hem zijn eigen interpunctie kiezen.
Op deze bepaalde avond, nu de smeltende sneeuw buiten zijn logement door de pijpen omlaaggorgelde, zat Willem in het piepkleine kantoortje boven het Gilde van Goochelaars netjes te schrijven, met een half oor luisterend naar de hopeloze maar onverdroten catechismus van de leerlinggoochelaars bij hun avondlessen in het lokaal onder hem.
'...dus opletten. Klaar? Goed dan. Ei. Glas...'
' Ei. Glas,' dreunde de klas lusteloos na.
'...Glas. Ei...'
'Glas. Ei.'
'... Toverwoord...'
'Toverwoord...'
'Fazammm. Kijk eens aan. Hahahahaha...'
'Fa-zammm. Kijk eens aan. Hahahahaha...'
Willem trok weer een vel papier naar zich toe, sleep een verse ganzenveer, staarde even naar de muur en schreef toen als volgt:

Ten slotte, aan de Luchtige kant, wordt rondverteld dat de Dwergen Lood in Goud kunnen Veranderen, al weet niemand vanwaar dit gerucht stamt, en Dwergen die hier ter Stede hun wettige befognes verrichten worden begroet met kreten als, bijvoorbeeld, 'Hela, dreumes, laat dan es zien hoe je Goud maakt!' al doen dit alleen Nieuwelingen, want hier weet elkeen wat er gebeurt als je een Dwerg 'dreumes' noemt, t.w., je bent er Geweest. Met dienstw. hgchtng., Willem van der Woord

Hij eindigde in zijn brieven altijd graag met een vrolijke noot.

Hij haalde een bukshouten plankje, stak nog een kaars aan en legde de brief met de beschreven kant op het hout. Even goed wrijven met de achterkant van een lepel bracht de inkt over, en de dertig daalders en genoeg vijgen om eens echt ziek van te worden zaten zo goed als in de knip. Hij zou het vanavond nog langsbrengen bij meneer Knipslot, om morgen na een ontspannen lunch de afdrukken op te halen, en als het allemaal meezat had hij ze tegen het midden van de week goed en wel onderweg.
Willem trok zijn jas aan, wikkelde de houten plaat zorgvuldig in wat gewast papier en stapte de ijskoude nacht in.

 

-~oOo~-

 

De wereld bestaat uit vier elementen: Aarde, Lucht, Vuur en Water. Dit alom bekende feit wist zelfs Korporaal Bollebos. Het is tevens onjuist. Er is nog een vijfde element, en men noemt het doorgaans Verrassing.
Als voorbeeld: de dwergen kwamen erachter hoe je lood in goud verandert door de moeilijke weg te bewandelen. Het verschil tussen die en de makkelijke weg is dat de moeilijke weg het doet.

 

De dwergen dwergoeuvreerden hun overbeladen, krakende wagen door de straat, voor zich uitturend door de mist. Rijp zette zich af op de kar en hing aan hun baarden.

Al wat nog nodig was was één bevroren plas.

Die bovenstebeste Vrouwe Fortuna. Op haar kun je rekenen.

 

-~oOo~-

 

De mist werd dik, maakte van elk lichtje een flauwe gloed en smoorde ieder geluid. Voor Sergeant Dendarm en Korporaal Bollebos was het duidelijk dat op deze avond geen enkele barbarenhorde Ankh-Meurbork zou opnemen in zijn reisplannen. De wachtslieden gaven de barbaren geen ongelijk.
Ze sloten de poort. Dit was niet zo'n onheilspellende handeling als het misschien leek, gezien de sleutels al lang geleden waren weggeraakt en late bezoekers doorgaans grind gooiden tegen de ramen van de op de muur gebouwde huizen tot ze een vriend zo ver kregen om de dwarsbalk eraf te tillen. Men nam aan dat uitheemse invallers niet zouden weten tegen welke ramen je grind moest gooien.
Toen slenterden de wachters door sneeuwpap en prut naar de Waterpoort, waardoor de rivier de Ankh tot zijn geluk de stad binnenkwam. In het donker viel het water niet te zien, maar nu en dan dreef de spookachtige schim van een ijsschots onder de borstwering door.
'Wacht effies,' zei Bobo toen ze de hand sloegen aan de windas van het valhek. 'Daar beneden is iemand.'
'In de rivier?' zei Dendarm.
Hij luisterde. Er piepte een roeiriem, heel in de diepte.
Sergeant Dendarm welfde zijn handen om zijn mond en uitte de traditionele aanroep van de politieagent.
'Hoi! Jij daar!'

Heel even was er geen ander geluid dan de wind en het murmelen van het water. Toen zei een stem: 'Ja?'
'Kom je de stad binnendringen of zo?'
Het was weer even stil. Toen:
'Of zo wat?'
'Wat zo wat?' zei Dendarm om de inzet op te voeren.
'Wat zijn er nog meer voor opties?'
'Lig niet te emmeren... Kom jij daar beneden in die boot soms deze stad binnenvallen?'
'Nee.'
'Vooruit dan maar,' zei Dendarm, die iemand in een nacht als deze maar al te graag op zijn woord geloofde. 'Schiet dan wel op, want we gaan het hek laten zakken.'
Weldra werd het geplas van de riemen hervat om stroomafwaarts te verdwijnen.
'Schat je dat dat genoeg was, hem gewoon maar vragen?' zei Bobo.
'Nou, hij kan het weten,' zei Dendarm.
'Jaja, maar -'
'Het was een klein roeibootje, Bobo. Vanzelf, als jij liever helemaal van die leuke beijzelde trap eventjes naar de steiger loopt-'
'Nee, sezjant.'
'Dan gaan we maar weer naar het Wachthuis, goed?'

 

-~oOo~-

 

Willem sloeg zijn kraag op terwijl hij zich naar Knipslot de graveur haastte. De anders zo drukke straten waren verlaten. Alleen lui met de dringendste boodschappen waren nog buitenshuis. Het begon een wel heel gemene winter te worden, een ratatouille van ijskoude nevels, sneeuw en Ankh-Meurborks eeuwigdurende, eeuwigwalmende roetmist.
Zijn blik werd gevangen door een lichtkringetje bij het Horlogemakersgilde. Een kleine, in elkaar gedoken gedaante stak af tegen de gloed.
Hij liep er even op af.
Een soort hopeloze stem zei: 'Warm worstje? Inne broodje?'
'Meneer Snikkel?' zei Willem.
Snij'k-In-Eigen-Vlees Snikkel, Ankh-Meurborks ondernemendste mislukte zakenman, tuurde Willem aan van over de rand van zijn draagbare worstjeswarmblad. Sneeuwvlokken sisten neer in het stollende vet.
Willem slaakte een zucht. 'Je bent nog laat op pad, meneer Snikkel,' zei hij beleefd.
'Ach, meneer Van der Woord. De tijden zijn zwaar in de warmeworstjesbranche,' zei Snikkel.
'Moeite met de eindjes aan elkaar te knopen? Bijna het loodje leggen?' Hij had zich voor nog geen honderd daalder en een scheepslading vijgen kunnen inhouden.
'Absoluut een periode van slapte in de sector voedingswaren,' zei Snikkel, te verdiept in somberte om iets te merken. 'Lijk dezer dagen wel niemand te vinden die bereid is om een worstenbroodje te kopen.'
Willem keek omlaag naar het blad. Als Snij'k-In-Eigen-Vlees Snikkel aan het warme worstjes verkopen was, dan stond wel vast dat er weer eens eentje van zijn meer ambitieuze initiatieven in de wahoeniesoep was gelopen. Het verkopen van warme worstjes vanaf een ventblad was zeg maar de grondtoestand van Snikkels bestaan, vanwaaruit hij zich voortdurend probeerde omhoog te werken en naarwaarheen hij voortdurend terugkeerde als zijn laatste onderneming helemaal was verlept. Wat wel zonde was, want Snikkel was een uiterst bekwame verkoper van warme worstjes. Dat moest wel, gegeven de aard van zijn worstjes.

'Had ik maar net zo doorgeleerd als jij,' zei Snikkel mismoedig. 'Leuk werk onder dak, zonder inspannend tilwerk. Had ik mijn nietsj wel gevonden, azzik had doorgeleerd.'
'Nietsj?'
'Daar heeft een van de tovenaars me over verteld,' zei Snikkel. 'Voor elk ding is er zo'n nietsj. Je weet wel: waar het hoort te wezen. Waar het geknipt voor is?'
Willem knikte. Hij was goed in woorden. 'Niche?' zei hij.
'Zo'n geval, ja.' Snikkel zuchtte even. 'Die semafoor ontging me. Zag hem gewoon niet aankomen. En voor ie het weet heeft iedereen zo'n ratelbedrijf. Het grote geld. Veels te rijk voor mijn maag. Met dat Funk Snoei had ik wel wat kunnen klaarspelen. Dat was louter pech.'
'Met mijn stoel op een andere plek voelde ik me toch wel een stuk beter,' zei Willem. Dat advies had hem twee daalders gekost, plus de aanmaning om de klep van de plee dicht te houden zodat de Draak van het Ongemak niet zijn achterwerk in kon vliegen.
'Jij was mijn eerste klant en ik bedank je,' zei Snikkel. 'Ik was helemaal klaar, ik had de Snikkelse windklingels en de Snikkelse spiegels, het geld lag voor het oprapen - ik bedoel, alles stond goed voor een maximum aan harmonie, en toen... kwak. Loop ik alweer tegen een vlaag slechte karma op.'

'Het duurde anders wel een week voor meneer Aarstoel weer lopen kon,' zei Willem. De kwestie van Snikkels tweede klant was heel nuttig geweest voor zijn nieuwsbrief, wat de twee daalders aardig had goedgemaakt.
'Hoe kon ik nou weten dat er echt een Draak van het Ongemak is?' zei Snikkel.
'Ik denk niet dat er eentje was voordat jij hem ervan overtuigde dat hij bestond,' zei Willem.
Snikkel klaarde wat op. 'Ach, tja, je kunt zeggen wat je wilt, ik was altijd al goed in het verkopen van een idee. Kan ik je misschien overtuigen van het idee dat een worstenbroodje momenteel datgene is wat je begeert?'
'Eerlijk gezegd moet ik nu nodig dit gaan afleveren bij -' begon Willem, maar toen zei hij: 'Hoorde je daar ook net iemand roepen?'
'Ik heb ergens ook nog wat koude varkenspasteitjes,' zei Snikkel terwijl hij wat in zijn blad rommelde. 'Ik kan je een overtuigende korting aanbieden op -'
'Ik weet zeker dat ik wat hoorde,' zei Willem.
Snikkel spitste zijn oor. 'Zo'n soort gerommel?' zei hij.
'Ja.'
Ze tuurden in de traag golvende wolken die de Breestraat vulden. En die, tamelijk plotseling, overgingen in een enorme, met een dekzeil overtrokken kar die zich onstuitbaar en zeer snel voortbewoog...
En het laatste dat Willem zich herinnerde, voordat er iets uit de nacht kwam aanvliegen en hem tussen zijn ogen raakte, was iemand die 'Stop de pers!' schreeuwde.

 

-~oOo~-

 

Het gerucht dat nu als een vlinder op een kurk door Willems pen op de bladzij gespeld was, kwam niet ter ore van sommige lui, omdat die andere, duisterder zaken aan hun hoofd hadden.
Hun roeiboot gleed sissend door het water van de Ankh, dat zich weer langzaam erachter sloot. Er zaten twee mannen over de riemen gebogen. De derde zat in het puntje. Af en toe zei hij iets.
Hij zei zulke dingen als: 'Mijn neus kriebelt.'
'Je wacht maar gewoon tot we er zijn,' zei een van de roeiers.
'Je zou me er weer even uit kunnen laten. Hij kriebelt erg.'
'We hebben je er al uitgelaten toen we stopten om te eten.'
'Toen kriebelde hij niet.'
De andere roeier zei: 'Zal ik hem weer een n-khengst met die n-iriem tegen zijn hoofd geven, meneer Prik?'
'Goed idee, meneer Tulp.'
In het donker klonk een doffe dreun.
'Au.'
'Nou geen drukte meer, vrind, anders wordt meneer Tulp driftig.'
'Nog n-iwaar ook.' Toen klonk er een geluid als een fabriekspomp.
'Hela, een beetje kalm aan met dat spul, wil je?'
'Ben der nog nooit n-idood an gegaan, meneer Prik.'
De boot dweilde tot stilstand langs een klein, zelden gebruikt steigertje. De lange persoon die zo kort geleden nog in het brandpunt van meneer Priks aandacht stond werd aan wal gehesen en haastig afgevoerd door een steeg.
Even later hoorde je een koets wegrijden in de nacht.
In zo'n smerige nacht had je het voor schier onmogelijk gehouden dat iemand van dit tafereel getuige kon zijn.
Maar die was er. Het heelal eist dat elk ding wordt waargenomen, wil het niet ophouden te bestaan.
Vlakbij kwam iemand uit de donkere steeg tevoorschijn gescharreld. Ernaast waggelde onzeker een kleinere gedaante. Getweeën zagen ze de vertrekkende koets oplossen in de sneeuw. De kleinste van de twee zei: 'Tjonge, jonge, jonge. Kijkes an. Vent helemaal ingepakt en onder een kap. Intresant geval, wat?'
De langste knikte. Die had een enorme oude overjas aan van verscheidene maten te groot, en een vilten hoed op die door tijd en weer was omgevormd tot een zachte kegel die voor het gezicht van de drager omlaaghing.
'Flardem,' zei deze. 'Strodaks en broek, een knoei de krazige vent. Zei'k em toch. Zei'k em toch. Duizendjaarshandje en garnaal. Bejjeblazert.'
Na een stilte stak hij een hand in zijn zak om er een worstje uit te halen, dat hij in tweeën brak. Het ene stuk verdween onder de hoed en het andere ging met een boog naar de kleine, die het meest aan het woord was, of in elk geval aan het samenhangendste woord.
'Komt mijn voor as een vuil zakie,' zei de kleine, die vier poten had. Het worstje werd zwijgend genuttigd. Toen ging het tweetal weer op weg, de nacht in.
Net zoals een duif niet kan lopen zonder met zijn kopje te wippen, scheen de grote gedaante niet in staat om zich voort te bewegen zonder een soort ingehouden, doelloos gemompel.
'Zei' k het niet, zei' k het niet. Duizendjaarshandje en garnaal. 'k Zei't, 'k zei't, 'k zei't. O nee. Maar ze raken allenig op, zei'k toch. Laat ze verrekke. Stoepen. 'k Zei't, 'k zei't, 'k zei't. Tanden. Hoe heetes van jaren, ik zei nog ik zei't, mijn schuld niet, izzen feit, izzen feit, kejje nagaan...'
Het gerucht kwam later ook hem ter ore, maar toen was hij er intussen een onderdeel van.
Wat meneer Prik en meneer Tulp betreft, al wat men op dit punt van ze hoeft te weten is dat ze het soort lui zijn die je 'vrind' noemen. Dat zijn geen vriendelijke lieden.

 

-~oOo~-

 

Willem deed zijn ogen open. Ik ben opeens blind, dacht hij.
Toen trok hij aan de deken.
En toen werd hij getroffen door de pijn.
Het was zo'n stekende en opdringerige soort pijn, precies midden boven zijn ogen. Hij tastte er behoedzaam naar. Er zaten kennelijk wat beurse plekken en iets dat aanvoelde als een deuk in zijn vlees, zo niet zijn gebeente.
Hij ging rechtop zitten. Deze kamer hier had een hellend plafond. Er lag wat smoezelige sneeuw onderaan een raampje. Afgezien van het bed, dat louter een matras met een deken was, stond er geen meubilair.
Een bons liet het gebouw trillen. Er daalde stof neer van de zoldering. Hij stapte met een hand aan zijn voorhoofd uit bed en strompelde naar de deur. Die kwam uit op een veel grotere kamer, of preciezer gezegd een werkplaats.
Een tweede bons deed zijn tanden klapperen. Willem probeerde zijn blik scherp te krijgen. Het vertrek zat vol dwergen die druk deden aan een paar lange werkbanken. Maar aan de overkant stond een stel samengedromd om iets dat wel iets weg had van een ingewikkeld weefmechaniek.
Het ging weer van bons.
Willem wreef over zijn hoofd. 'Wat gebeurt hier?' zei hij.
De dichtstbijzijnde dwerg keek op en gaf zijn collega een dringende por. De por liet zich de rijen langs doorgeven en het vertrek werd opeens kamerbreed gevuld met behoedzaam zwijgen. Zo'n twaalf ernstige dwergengezichten keken Willem strak aan.
Niemand kan strakker kijken dan een dwerg. Misschien komt dat doordat er maar zo'n geringe hoeveelheid gezicht zit tussen de voorgeschreven ronde ijzeren helm en de baard. De uitdrukkingen op de dwergse gezichten zijn geconcentreerder.
' Ahum,' zei hij. 'Hallo?'
Een van de dwergen voor de grote machine was de eerste die ontdooide.
Hij zei: 'Weer aan het werk, knullen,' en kwam Willem eens streng tegen zijn kruis kijken.
'Alles in orde met je, heerschap?' zei hij.
Willem vertrok van pijn. 'Uh... wat is er gebeurd?' zei hij. 'Ik, uh, weet nog dat ik een kar zag, en toen raakte me iets...'
'Hij ging er onder onze handen vandoor,' zei de dwerg. 'Lading gleed ook nog weg. Spijt me.'
'Hoe is het meneer Snikkel vergaan?'
De dwerg hield zijn hoofd scheef. 'Die magere vent met die worsten?' zei hij.
'Precies. Is hij gewond?'
'Dacht ik niet,' zei de dwerg voorzichtig. 'Hij verkocht dat joch van Donderbijl een worstenbroodje, dat weet ik wel.'
Willem dacht hier even over na. Ankh-Meurbork bevatte vele valkuilen voor de nietsvermoedende nieuweling.
'Nou, gaat het dan wel goed met meneer Donderbijl?' zei hij.
'Zal wel. Daarnet schreeuwde hij nog onder de deur door dat hij zich al een stuk beter voelde maar voorlopig nog wel even bleef waar hij was,' zei de dwerg. Hij bukte onder een werkbank en overhandigde Willem plechtig een in groezelig papier gewikkelde rechthoek.
'Van jou, dacht ik.'
Willem pakte zijn houten plankje uit. Waar er een karrenwiel overheen was gereden was het finaal doormidden gespleten, en de tekst was uitgevlekt. Hij slaakte een zucht.
'P'don,' zei de dwerg, 'maar wat had dat voor moeten stellen?'
'Het is een voor een houtsnede voorbereid blok,' zei Willem. Hij vroeg zich af hoe je dat idee in hemelsnaam kon uitleggen aan een dwerg van buiten de stad. 'Weet je wel? Graveren? Een... een soort van bijna toveren om een heleboel kopieën van iets geschrevens te krijgen? Nu moet ik jammer genoeg weer een nieuwe maken.'
De dwerg keek hem eigenaardig aan, nam het blok van hem over en draaide het om en om.
'Snap je wel,' zei Willem, 'de graveur snijdt stukjes weg tot -'
'Heb je het origineel nog?' zei de dwerg.
'Pardon?'
'Het origineel,' zei de dwerg geduldig.
'Ja, hoor.' Willem stak zijn hand onder zijn jas en haalde het tevoorschijn.
'Mag ik het even lenen?'
'Och, vooruit dan maar, al moet het straks wel weer -'

De dwerg las de brief even door, draaide zich om en verkocht de dichtstbijzijnde dwerg een klinkende boing op zijn helm.
'Tien punts op kwart vel,' zei hij terwijl hij de brief overdroeg. De aangeslagen dwerg knikte en toen vloog zijn rechterhand kriskras over het rek vol vakjes, om telkens iets uit te zoeken.
'Ik moet nu eigenlijk terug om -' begon Willem.
'Dit is zo gebeurd,' zei de hoofddwerg. 'Kom maar even deze kant op, wil je? Dit kon wel eens interessant worden, voor een geletterd man zoals jij.'
Willem volgde hem door de laan van drukke dwergen naar de machine, die al die tijd gestadig had staan bonzen.
'O. Het is een etspers,' zei Willem verstrooid.
'Deze is een beetje anders,' zei de dwerg. 'We hebben hem... omgebouwd.' Hij pakte een groot vel papier van een stapel naast de pers en gaf dat aan Willem, en die las:

'Wat vind je?' vroeg de dwerg verlegen.
'Ben jij soms Lauwerens Goedenberg?'
'Ja, wat vind je?'
'Nou-ou... die letters heb je mooi regelmatig gekregen, dat moet ik zeggen,' zei Willem. 'Maar ik zie niet wat er nu zo nieuw aan is. En je hebt een spelfout in "nimmer". Er hoort nog een m na de eerste. Nu moet je al het snijwerk overdoen, tenzij je wilt dat ze je uitlachen.'
'O ja?' zei Goedenberg. Hij gaf een van zijn collega's een por. 'Geef effe een zesennegentig punts onderkast m als je wilt, Kaslont. Bedankt.'
Goedenberg boog zich over de pers, greep een moersleutel en was even bezig in het machinale duister.
'Je moet wel een heel vaste hand hebben om die letters zo netjes te krijgen,' zei Willem. Het speet hem een beetje dat hij op de fout had gewezen. Waarschijnlijk zou toch niemand die hebben opgemerkt. Ankh-Meurborkers beschouwden spelling als een facultatief soort extra optie. Ze geloofden er evenveel in als in interpunctie; het gaf niet waar je die zette, als het maar ergens was.
De dwerg was klaar met wat voor occulte bezigheden hij ook had verricht, bevochtigde ergens in de machine nog iets met een beïnkte dot, en klom eraf.
'Ik geloof echt dat die ' bons ' spelfout niks uitmaakt,' zei Willem.
Goedenberg deed de pers weer open en overhandigde Willem zwijgend een vochtig vel papier.
Willem las het.
De extra m zat op zijn plaats.
'Hoe -?' begon hij.
'Dit is een soort van bijna toveren om snel een heleboel kopieën van iets geschrevens te krijgen,' zei Goedenberg. Er dook aan zijn elleboog nog een dwerg op die een grote metalen rechthoek bij zich had. De rechthoek zat vol metalen lettertjes, achterstevoren. Goedenberg nam hem over en keek Willem met een brede grijns aan.
'Wou je nog wat veranderen voor het ter perse gaat?' zei hij. 'Zeg het maar. Een stuk of dertig afdrukken, zou dat genoeg zijn?'
'O jee,' zei Willem. 'Dit is drukwerk, niet..?'

 

-~oOo~-

 

De Emmer was een herberg, zo'n beetje dan. Een loopzaak was het niet. De straat liep, zo niet dood, dan toch ernstig gewond door het verval van de wijk. Maar weinig zaken zagen eropuit. Er lagen vooral achtererven en pakhuizen langs. Niemand kon zich ook maar herinneren waarom hij de Glimstraat heette. Er viel niet bepaald iets glanzends te bekennen.
Daarbij, een herberg De Emmer noemen was geen besluit dat was voorbestemd om te worden opgenomen onder de Grote Marketing Beslissingen der Geschiedenis. Eigenaar was Baas Kaas, een mager en dor iemand die alleen lachte bij het vernemen van een ernstige moord. Per traditie compenseerde hij de geringe afzet van zijn zaak door dan maar zijn klanten flink af te zetten. Hoe dan ook, het café was door de Stadswacht gebombardeerd tot de onofficiële politiestamkroeg, want politieagenten drinken graag op plekken waar verder niemand komt en ze er niet aan herinnerd hoeven te worden dat ze van de politie zijn.

In sommige opzichten had dat voordelig uitgepakt. Zelfs de gediplomeerde dieven probeerden De Emmer nu niet meer te beroven. Politieagenten werden onder het drinken liever niet gestoord. Daartegenover had Baas Kaas nooit een groter stel kleine boeven ontmoet dan degenen die een Wachtsuniform aanhadden. In de eerste maand zag hij meer valse daalders en rare uitheemse geldstukken over de toog gaan dan hij in tien jaar in zijn branche was tegengekomen. Daar werd je toch echt moedeloos van. Maar sommige van de moordverhalen waren best lollig.
Hij voorzag deels in zijn onderhoud door het rattenzootje van oude schuren en kelders dat aan de achterkant van de kroeg lag te verhuren. Ze werden doorgaans bevolkt door het soort geestdriftige fabrikanten dat geloofde dat de wereld vandaag echt verlegen zat om opblaasbare dartborden.
Maar nu stond er wel een menigte voor De Emmer, verdiept in de lectuur van een van de lichtelijk fout gedrukte posters die Goedenberg tegen de deur had gespijkerd. Goedenberg volgde Willem naar buiten en spijkerde de verbeterde versie vast.
'Het spijt me van je hoofd,' zei hij. 'Het lijkt of we nogal een afdruk op je gemaakt hebben. Neem dit klusje maar gratis mee.'
Willem sloop huiswaarts, in de schaduw blijvend voor het geval hij meneer Knipslot tegenkwam. Maar hij vouwde zijn gedrukte velletjes in hun enveloppen, nam ze mee naar de Naafwaartse Poort en gaf ze aan de boodschappers, waarbij het hem niet ontging dat hij dit verscheidene dagen eerder deed dan hij verwacht had.
De boodschappers gunden hem enkele heel eigenaardige blikken. Hij zocht zijn logies weer op en bekeek zichzelf eens in de spiegel boven de wastafel. Een grote afdruk van een R, in beurse kleuren, besloeg aardig wat van zijn voorhoofd.
Hij plakte er een pleister op.
En hij had nog achttien kopieën over. Nu pas viel hem een nogal gewaagde gedachte in, en hij zocht in zijn aantekeningen de adressen op van achttien vooraanstaande burgers die het zich wel konden veroorloven, schreef voor elk een kort begeleidend schrijven waarin hij zijn diensten aanbood voor... hij dacht even na en schreef 'D5,-' ... en vouwde de overgebleven vellen in achttien enveloppen. Natuurlijk had hij meneer Knipslot ook altijd wel om meer kopieën kunnen vragen, maar dat had hem nooit erg netjes geleken. Als de ouwe vent een hele dag aan die tekst had zitten beitelen leek het zo oneerbiedig om hem te vragen zijn vakmanschap te bezoedelen door er tientallen duplicaten van te maken. Maar eerbied voor brokken metaal en machines was overbodig. Machines leefden niet.
Dit was eigenlijk waar de ellende mee zou beginnen. En ellende kwam er. De dwergen leken maar weinig onder de indruk toen hij ze had verteld hoeveel ellende ervan ging komen.

 

-~oOo~-

 

De koets kwam aan bij een groot huis in de stad. Er ging een deur open. Er ging een deur dicht. Aan een andere deur werd geklopt. Die ging open. En dicht. De koets vertrok.
Eén vertrek op de begane grond lag achter zware gordijnen en er sijpelde maar nauwelijks een glimpje licht naar buiten. En ook maar nauwelijks een geruchtje, maar wie had staan luisteren had het gemompel van een gesprek horen stilvallen. Toen werd er een stoel omgegooid en begonnen er verscheidene lui te schreeuwen, allemaal tegelijk.
'Dat is hem!'
'Dit is zeker... een truc?'
'De duvels mogen me halen!'
'Als dit hem is, dan ons allemaal!'
Het rumoer bedaarde. En toen begon er iemand, heel bedaard, te praten.
'Mooi. Mooi. Breng hem maar weer weg, heren. Maak het hem maar naar de zin in de kelder.'
Er klonken voetstappen. Een deur ging open en dicht.
Een wat klagerige stem zei: 'We zouden hem gewoon ervoor in de pl-'
'Nee, dat zouden we niet. Ik heb begrepen dat onze gast, gelukkig maar, iemand van weinig verstand is.' Er was iets met de stem van de eerste spreker. Hij sprak alsof tegenspraak niet zomaar ondenkbaar was, maar onmogelijk. Deze stem was gewend om in gezelschap van luisteraars te verkeren.
'Maar hij lijkt toch als twee druppels water -'
'Ja. Verbazingwekkend, hè? Maar laten we de zaken niet te ingewikkeld maken. Wij zijn een lijfwacht van leugens, heren. Wij zijn alles wat tussen de stad en de vergetelheid in staat, dus laat ons zorgen dat deze ene kans lukt. Ottopedi mag dan best bereid zijn om mensen in hun grootste stad een minderheid te laten worden, maar zijn dood door moordenaarshand zou ronduit... ongelukkig zijn. Daar zou beroering van komen, en beroering laat zich lastig sturen. En we weten allemaal dat er lui zijn die er veel te veel belang in stellen. Nee. Er is een derde weg. Een zachtjes uit de ene in de andere toestand glijden.'
'En wat gebeurt er dan met ons nieuwe vrindje?'

'Och, onze ingehuurde krachten staan bekend als vindingrijke lui, heren. Zij weten vast wel wat men aanmoet met iemand wiens gezicht niet meer past, hm?'
Er werd gelachen.

 

-~oOo~-

 

Op de Gesloten Universiteit heersten wat benarde toestanden. De tovenaars dribbelden van gebouw naar gebouw en keken telkens naar de lucht.
Het probleem bestond, uiteraard, uit de kikkers. Geen regens van kikkers, die in Ankh-Meurbork tegenwoordig niet zo gewoon waren, maar met name uitheemse kikkers uit de vochtige oerwouden van Klatsch. Het waren kleine, felgekleurde, vrolijke wezentjes die enkele van de gemeenste gifstoffen van de wereld uitscheidden, wat de reden was dat men het klusje om voor het grote vivarium waarin ze hun vrolijke dagen sleten te zorgen opdroeg aan eerstejaarsstudenten, ervan uitgaande dat er, als ze het fout deden, weinig onderwijs verspild was.
Heel soms werd er een kikkertje uit het vivarium verwijderd en in een nogal wat kleiner potje gestopt, waar het eventjes een wel heel vrolijk kikkertje werd, om dan in slaap te vallen en weer te ontwaken in dat hele grote regenwoud in de hemel.
En aldus verkreeg de Universiteit het werkzame bestanddeel dat men tot pillen verwerkte en aan de Administrateur voerde, om hem bij zijn verstand te houden. Tenminste, bij zijn schijnbare verstand, want op die goeie ouwe GU was niets zomaar eenvoudig. Hij was in feite ongeneeslijk krankzinnig en hallucineerde zeg maar voortdurend, maar via een opmerkelijk staaltje zijdelings denkwerk hadden zijn medetovenaars beredeneerd dat men, in dat geval, de hele zaak zou kunnen oplossen als er maar een recept was dat hem deed hallucineren dat hij bij zijn volle verstand was. *
Dit was aardig gelukt. Er waren wel enkele valse starts geweest. Op zeker moment had hij gehallucineerd dat hij een boekenkast was. Maar nu hallucineerde hij aan een stuk door dat hij een administrateur was, en dat woog bijna op tegen het bijwerkingetje dat hij tevens hallucineerde dat hij vliegen kon.
Zeker wel, velen in het heelal hebben ook het misplaatste geloof aangehangen dat ie de zwaartekracht ongestraft negeren kunt, vooral na het innemen van de lokale tegenhanger van gedroogde-kikkerpillen, en dit heeft geleid tot veel extra werk voor de elementaire natuurkunde en tot kortstondige verkeersopstoppingen in de straat eronder.

 

* Dit is een zeer algemene hallucinatie, die de meeste mensen gemeen hebben.

 

 

Als een tovenaar hallucineert dat hij kan vliegen ligt het anders.
'Administrateueur! Kom onmiddellijk naar beneden!' blafte Aartskanselier Ridiekel door zijn megafoon. 'Je weet wat ik gezegd heb over hoger gaan dan de muren!'
De Administrateur zweefde zachtjes omlaag naar het gazon. 'Wou je me spreken, Aartskanselier?'
Ridiekel wapperde naar hem met een stuk papier. 'Je zei me toch laatst dat we bakken geld uitgaven aan de graveurs?' blafte hij.
De Administrateur wist zijn geest tot in de buurt van de juiste snelheid te krijgen. 'O ja?' zei hij.
'Kraakt de begroting, zei je. Weet ik nog precies.'
Enkele radertjes in de rammelende versnellingsbak van het Administrateursbrein grepen in elkaar. 'O, ja. Ja. Heel juist,' zei hij. Nog een tandwiel raspte op zijn plaats. 'Elk jaar een heel fortuin, helaas. Het Graveursgilde -'
'Hier zegt een vent,' de Aartskanselier keek even op het blaadje, 'dat hij ons tien kopieën van elk duizend woorden kan leveren voor een daalder. Is dat goedkoop?'
'Ik denk, uh, Aartskanselier, dat daar toch een snijfout is ingeslopen,' zei de Administrateur, die eindelijk die gladde en sussende klank in zijn stem had weten te krijgen waarmee hij Ridiekel het best wist aan te kunnen. 'Voor dat bedrag kon hij niet eens zijn bukshoutvoorraad bijhouden.'
'Hier staat' - ritsel - 'vanaf tien punts,' zei Ridiekel.
De Administrateur verloor even zijn zelfbeheersing. 'Belachelijk!'
'Wat?'
'Ja, hoor eens, Aartskanselier, dat kan niet kloppen. Zelfs al kon iemand een heel stuk zo fijn snijden, dan zou het hout na een paar afdrukken al versplinteren.'
'Dus jij weet wat van dit soort dingen?'
'Nou, mijn oudoom was houtsnijder, Aartskanselier. En onze afdrukrekening is een belangrijke kostenpost, zoals je weet. Ik kan denk ik met enig recht beweren dat ik het Graveursgilde aardig kort heb weten te h-'
'Nodigen ze je niet uit voor hun jaarlijkse braspartij?'
'Och, als grote klant wordt de Universiteit natuurlijk op hun officiële feestmaal genodigd en uit hoofde van mijn functie acht ik mij natuurlijk verplicht om -'
'Vijftien gangen, naar ik hoor.'
'- en dan is er natuurlijk ons beleid om goede betrekkingen met de andere gilden te onderh-'
'Nog afgezien van de koffie en de noten.'
De Administrateur aarzelde. De Aartskanselier was geneigd om dikhuidige domheid te paren aan onthutsend inzicht.
'Het probleem is, Aartskanselier,' probeerde hij, 'dat we altijd zeer sterk gekant waren tegen het drukken met los lettermateriaal voor toverdoeleinden, omdat -'
'Ja, ja, dat weet ik allemaal wel,' zei de Aartskanselier. 'Maar er is ook nog al dat andere spul, elke dag meer... formulieren en roosters en goden weten wat al niet. Je weet dat ik altijd al een papierloos kantoor wilde hebben -'
'Ja, Aartskanselier, daarom verstop je het allemaal in kasten en gooi je het 's nachts uit het raam.'
'Opgeruimd bureau, opgeruimde geest,' zei de Aartskanselier. Hij duwde het pamflet in de hand van de Administrateur.
'Draaf jij daar maar eens heen, en kijk of het soms maar gebakken lucht is. Maar te voet, alsjeblieft.'

 

-~oOo~-

 

Willem kreeg de volgende dag zin om weer bij de schuren achter De Emmer langs te gaan. Nog afgezien van al het andere had hij toch niks te doen en hij hield niet van dat nutteloze gevoel.
Er bestaan, zegt men wel, in deze wereld twee soorten lui. Je hebt degenen die als je ze een precies half gevuld glas aanbiedt zeggen: dit glas is half vol. En dan heb je degenen die zeggen: dit glas is half leeg. De wereld is echter in handen van degenen die naar het glas kunnen kijken om dan te zeggen: 'Wat moet dat glas? Pardon? Pardon? Is dit soms mijn glas? Dacht ik niet. Mijn glas was vol! En het was ook nog een groter glas!'
En aan het andere eind van de tapkast zit de wereld vol met het andere type mens, dat een gebroken glas heeft, of een zomaar omgegooid glas (meestal door een van de lui die om een groter glas roepen), of helemaal geen glas, want die stonden helemaal achterin en wisten de aandacht van de kroegbaas maar niet te trekken.
Willem was een van de glaslozen. En dat was raar, want niet alleen stamde hij uit een familie die er een maar al te groot glas op na hield, maar die het zich ook kon veroorloven lui met flessen bij de hand te houden om het steeds bij te vullen.
Het was een zelfopgelegde glasloosheid en die was al op tamelijk jeugdige leeftijd begonnen, toen hij naar een kostschool gestuurd was.
Willems broer Roelof was, als oudste, naar de Moordenaarsschool te Ankh-Meurbork gegaan, alom beschouwd als de beste school van de wereld voor de volleglazen laag. Willem werd, als minder belangrijke zoon, naar Kneutelzande gezonden, een dermate miezerige en Spartaanse kostschool dat alleen de hoogste glazenkaste het in zijn hoofd haalde er zijn zonen heen te sturen.
Kneutelzande was een granieten gebouw op een verregende heide, en de doelstelling ervan luidde mannen te maken van jongens. Het beleid terzake behelsde een zekere mate van verkwisting, en bestond zover Willem zich kon herinneren uit zeer eenvoudige doch gewelddadige wedstrijdjes in de gezonde buitensneeuw. De kleinen, tragen, dikken of domweg onpopulairen werden platgewalst, zoals de natuur had bedoeld, maar natuurlijke selectie kent vele wegen en Willem ontdekte dat hij een zekere bekwaamheid in overleven had. Een goede manier om op de sportvelden van Kneutelzande te overleven was zeer snel te rennen en zeer veel te schreeuwen terwijl je je op onverklaarbare wijze steeds ver van de bal bevond. Dit had hem eigenaardig genoeg een reputatie van vurige ijver bezorgd, en ijver werd op Kneutelzande hoog gewaardeerd, al was het maar omdat echt presteren zo zeldzaam was. De docenten op Kneutelzande geloofden dat 'vurige ijver', mits in voldoende hoeveelheid, de plaats kon innemen van mindere kwaliteiten zoals verstand, overleg en bekwaamheid.

Nu had hij vurig geijverd voor alles wat iets met woorden van doen had. Op Kneutelzande had dit maar weinig geteld, want de meeste afgestudeerden verwachtten nooit veel meer met een pen te hoeven doen dan hun naam ergens onder zetten (een prestatie die de meesten na drie of vier jaar wel aankonden), maar het kwam neer op het ochtendenlang vredig lezen van al waar hij zin in had terwijl om hem heen de lompe voorhoedespelers die ooit op zijn minst de onderleiders van het land zouden wezen, leerden hoe je een pen moest vasthouden zonder hem fijn te knijpen.
Willem kwam van school met een goed rapport, wat doorgaans het geval was bij leerlingen die de meeste docenten zich maar vaag konden herinneren. Vervolgens werd zijn vader voor het probleem gesteld wat hij met hem moest beginnen.
Hij was een jongste zoon, en de familietraditie stuurde jongste zonen naar een of andere kerk, waar ze op fysiek gebied weinig kwaad konden. Maar te veel lezen had zijn tol geëist. Willem kon er niet omheen dat hij een gebed nu beschouwde als een hoogdravende manier om tegen een onweersbui te gaan soebatten.

Het beheren van landeigendom kon nog wel door de beugel, maar het kwam Willem voor dat land zich in het algemeen heel goed zelf beheerde. Hij was een groot voorstander van het plattelandsgebeuren, mits aan de andere kant van een venster.
Een militaire loopbaan hier of daar lag ook al niet voor de hand. Willem had diepgewortelde bezwaren tegen het doodmaken van onbekenden.
Lezen en schrijven vond hij fijn. Hij hield van tekst. Woorden schreeuwden niet en maakten geen lawaai, iets wat juist wel opging voor zo goed als de rest van zijn familie. Je hoefde er niet voor bij ijzige kou de modder in. Woorden maakten ook geen jacht op onschuldige dieren. Woorden deden wat hij hun opdroeg. En dus, deelde hij mee, wilde hij schrijven.
Zijn vader was ontploft. In diens persoonlijke wereld stond een pennenlikker maar één treetje hoger dan een onderwijzer. Goeie goden, man, ze reden niet eens paard! Dus werden er hooglopende Woorden gewisseld.
Als gevolg was Willem afgereisd naar Ankh-Meurbork, de gebruikelijke bestemming voor ontheemden en doellozen. Daar had hij zonder veel ophef van tekst zijn broodwinning gemaakt en hij bedacht dat hij er nog goed van afgekomen was in vergelijking met zijn broer Roelof, die groot was en goedmoedig, en afgezien van de genade der eerste geboorte een natuurtalent voor Kneutelzande.
En toen kwam de oorlog met Klatsch...
Het was een onbeduidende oorlog, al voorbij voordat hij begon, het soort oorlog waarvan beide kanten net doen of hij niet echt gebeurd was, maar één van de dingen die in de eerste verwarde dagen van ellendig tumult wel gebeurd waren was de dood van Roelof van der Woord. Hij was gestorven voor al waar hij in geloofde; met name het zeer Kneutelzandige geloof dat dapperheid bepantsering kon vervangen, en dat de Klatschinezen wel op de vlucht zouden slaan als je maar hard genoeg schreeuwde.
Bij hun laatste treffen had Willems vader danig uitgeweid over de trotse en edele tradities van de Van der Woorden. Die gingen vooral gepaard met onaangename sterfgevallen, bij voorkeur van buitenlanders, maar ergens, begreep Willem, hadden de Van der Woorden altijd gemeend dat het een fatsoenlijke tweede prijs was om zelf om te komen. Een Van der Woord stond altijd vooraan als de stad riep. Dat was waarvoor ze bestonden. Luidde de familieleus niet Le Mot Juste? De Juiste Van der Woord op de Juiste Plaats, zei Baron van der Woord. Hij kon gewoon niet begrijpen waarom Willem die fraaiectraditie niet wilde omhelzen en hij pakte het aan zoals zijn soort dat gewend was, door er niets aan te doen.

En nu was er tussen de Van der Woorden een grote ijzige stilte gedaald, waarbij winterkou wel een sauna leek.
In deze zwartgallige stemming was het ronduit opbeurend om bij het betreden van de drukkerij de Administrateur aan te treffen, die met Goedenberg redetwistte over de theorie van het woord.
'Wacht even, wacht even,' zei de Administrateur. 'Jazeker, figuurlijk bestaat een woord wel uit afzonderlijke letters maar die bestaan pertinent alleen,' wuifden zijn lange vingers elegant, 'in theorie, als ik dat zo mag stellen. Ze zijn als het ware partes in potentia en het is, helaas, uitermate platvloers om je in te beelden dat ze echt bestaan, unica et separata. De hele voorstelling dat letters een eigen, fysiek bestaan kennen is wijsgerig gezien pertinent uiterst zorgwekkend. Het zou pertinent op hetzelfde neerkomen als neuzen en vingers opeens uit zichzelf over de wereld begonnen te rennen -'
'Dat is drie maal 'pertinent', dacht Willem, die zulke dingen opmerkte. Drie pertinenten in een kort toespraakje betekenden doorgaans dat er een inwendige veer op springen stond.
'Wij hebben hele kisten vol letters,' zei Goedenberg onomwonden. 'Wij kunnen elke tekst maken die je wilt.'
'Dat is net het probleem, zie je,' zei de Administrateur. 'Stel dat het metaal zich de woorden herinnert die het gedrukt heeft? Graveurs smelten hun platen tenminste weer om, en de reinigende werking van het vuur zal -'
'P'don even, eerwaarde,' zei Goedenberg. Een van de dwergen had hem zachtjes op zijn schouder getikt en overhandigde hem nu een papieren vierkantje. Hij gaf het weer door aan de Administrateur.
'Dit jongmens van Kaslont hier dacht dat je dit misschien aardig zou vinden als souvenir,' zei hij. 'Heeft hij zo uit de kast gezet, en even afgerold op de steen. Daar is hij vlug in.'
De Administrateur probeerde de jongeling streng van top tot teen op te nemen, al was dit een wat zinloze intimiderende tactiek jegens dwergen, aangezien de weg van hun top naar hun teen zo bijzonder kort was.
'Meen je dat?' zei hij. 'Gunst, wat...' Zijn ogen gleden over het papier.
En puilden uit.
'Maar dit is... toen ik zei... ik zei het nog maar net... ik bedoel, het is precies zoals ik...' stamelde hij.
'Wel gezet, maar nog niet goed uitgevuld,' zei Goedenberg. 'Zeg, wacht eens eventjes -' begon de Administrateur.

Willem liet ze maar verder. Dat van die steen kon hij wel nagaan - zelfs de graveurs gebruikten een grote, platte steen als werkvlak. En hij had dwergen vellen papier van de metalen letters zien trekken, dus dat afrollen leek ook duidelijk. En de Administrateur had dan wel van die rare ideeën over bezield metaal, maar om daarom nou over zijn corpulentie te beginnen...
Hij gluurde over het hoofd van een dwerg die naarstig lettertjes stond te verzamelen in een smalle, metalen zethaak, waarbij zijn dikke vingertjes van vakje naar vakje vlogen in de grote letterkast die voor hem lag. Hoofdletters allemaal bovenin, de kleine allemaal onderin. Het was zelfs mogelijk om een idee te krijgen van wat de dwerg verzamelde door gewoon de beweging van zijn handjes over de kast te volgen.
'V e-r-d-i-e-n-D-D-D-I-n-n J-e-V r-i-j-e T y-,' mompelde hij. Er groeide een zekerheid. Hij wierp een blik op de stapel beduimelde vellen papier naast de kast.
Die waren overdekt met het dichte gepriegel dat de eigenaar deed kennen als een onvoldoende vasthoudende billenknijper.
S.I.E.V. Snikkel liet er geen gras over groeien. Hij zou het verwerkt hebben in de kroketten.
Eigenlijk zonder het te beseffen trok Willem zijn notitieboekje; hij likte aan zijn potloodje en begon, heel netjes, te schrijven in zijn zelfbedachte steno:
'Wondrbrlke tafrln hbbn zich ter Stde voorgdn bij de Opnng door L. Goedenberg, Dwrg, v d Tkftprserij achtr D Emmr, wat vl belngftellng hft gewkt ondr alle betrkknn met inbgrp van voornftnde handlsliedn.'
Hij hield even op. Het gesprek aan de overkant van de werkplaats had kennelijk een verzoeningsgezindere wending genomen.
'Hoeveel per duizend?' zei de Administrateur.
'Zelfs nog goedkoper bij bulktarief,' zei Goedenberg. 'Kleine oplagen ook geen probleem.'
De blik van de Administrateur kreeg dat zwoele waas van iemand die over getallen gaat en in de zeer nabije toekomst een zeker enorm en lastig getal ziet slinken, en onder zulke omstandigheden gooit de wijsbegeerte geen hoge ogen. En wat er te zien viel van Goedenbergs gezicht vertoonde de opgewekte frons van iemand die erachter is hoe je lood kunt omzetten in nog meer goud.
'Och, uiteraard zal een contract van deze omvang nog door de Aartskanselier zelf geparafeerd moeten worden,' zei de Administrateur, 'maar ik kan je verzekeren dat hij heel goed luistert naar wat ik zeg.'

'Dat doet hij vast wel, edelachtbare,' zei Goedenberg opgewekt. 'Uh, tussen haakjes,' zei de Administrateur, 'houden ze bij jullie ook een Jaarlijks Feestmaal?'
'Ja hoor. Vast en zeker,' zei de dwerg.
'Wanneer is dat?'
'Wanneer komt ie het beste uit?'
Willem krabbelde: 'Vl handlstranscts lijkn aannemlk mt Zkere Ondrwijsnstllng ter Stde,' en omdat hij een werkelijk eerlijke aard had vervolgde hij, 'naar wij hoordn.'
Nou, dat ging toch aardig. Nog vanmorgen had hij een brief uitgezonden en nu had hij alweer een belangrijke aantekening voor de volgende -
- behalve dan, natuurlijk, dat zijn klanten vrijwel een maand lang geen nieuwe zouden verwachten. Hij had zo'n gevoel dat niemand er tegen die tijd nog belangstelling voor zou hebben. Aan de andere kant zou er, als hij het ze niet zou berichten, gegarandeerd iemand over klagen. Denk aan al dat gedoe vorig jaar over die hondenregen in de Stroopmijnstraat, terwijl je niet kon zeggen dat die zelfs maar gebeurd was.
Maar zelfs als hij de dwergen een echt groot korps liet gebruiken kwam hij niet ver met maar één nieuwtje.
Verdikkeme.
Hij moest maar eens als de wiedeweerga op zoek naar meer.
In een opwelling schoot hij de vertrekkende Administrateur even aan.
'Pardon, meneer, mag ik even?' zei hij.
De Administrateur was in een opgeruimde bui en trok een goedmoedige wenkbrauw op.
'Hmm?''zei hij. 'Meneer van der Woord, als ik het wel heb?'
'Ja, meneer. Ik -'
'Helaas schrijven wij op de Universiteit alles zelf op,' zei de Administrateur.
'Ik vroeg me af, meneer, of ik je mocht vragen wat je vindt van meneer Goedenbergs drukmachine,' zei Willem.
'Hoezo?'
'Nou, uh, omdat ik dat wil weten? En ik zou het graag noteren voor mijn nieuwsbrief. Weet je wel? Opinie van een vooraanstaand lid van Ankh-Meurborks toonaangevende thaumaturgische kringen?'
'O?' De Administrateur aarzelde. 'Dat is toch dat gevalletje dat je opstuurt naar de Hertogin van Quorm en de Hertog van Stoo Heliet, en meer van die lui?'

'Jawel, meneer,' zei Willem. Tovenaars waren verschrikkelijke snobs.
'Uh. Goed dan... je kunt zeggen dat ik zei dat het een stap in de goede richting is, die zal... uh... worden toegejuicht door alle vooruitstrevend gezinde lieden en die de stad met huid en haar zal binnenslepen in de Eeuw van de Sloddervos.' Hij zag met arendsogen toe hoe Willem dit opschreef. 'En mijn naam luidt Dr. A.A. Hutteldebut, Dr.Tov (7e N.), Dr.Thaum., Drs.Occ., Ing.Soup., Mr.Fm. Dat is Hutteldebut met een a.'
'Ja, Dr. Hutteldebut. Uh... de Eeuw van de Sloddervos is bijna afgelopen, meneer. Zag je de stad niet liever met huid en haar de Eeuw van de Sloddervos uitgesleept worden?'
'Inderdaad.'
Willem schreef het op. Het was een raadsel waarom dingen zo vaak met huid en haar moesten.
Niemand scheen ooit iets, bijvoorbeeld, zachtjes bij de hand te willen meenemen.
'En je zult me als het uitkomt vast wel een kopie sturen, natuurlijk,' zei de Administrateur.
'Ja, Dr. Hutteldebut.'
'En als je ooit nog iets anders van me wilt, aarzel niet om het te vragen.'
'Dank je, meneer. Maar, meneer, ik had toch altijd begrepen dat de Gesloten Universiteit tegen het gebruik van losse drukletters was?'
'Och, ik vind dat het tijd wordt om de opwindende uitdagingen te aanvaarden waarvoor de Eeuw van de Sloddervos ons stelt,' zei de Administrateur.
'We... Dat is wel de eeuw die we zo meteen gaan verlaten, meneer.'
'Dan is het toch de hoogste tijd om ze te aanvaarden?'
'Daar zeg je wat, meneer.'
'En nu moet ik weg. De tijd vliegt,' zei de Administrateur, 'maar ik mag dat niet.'

 

-~oOo~-

 

Heer Ottopedi, de Patriciër van Ankh-Meurbork, porde in de inkt in zijn inktpot. Er lag ijs op.
'Heb je niet eens een behoorlijk haardvuur?' zei Hinderik Ridiekel, de Opperpriester van Oochytoe en officieus woordvoerder van de aanzienlijkste stedelijke godsdiensten. 'Tjonge, een drukkend warme kamer is ook niks voor mij, maar hier vriest het gewoon!'
'Fris, dat zeker,' zei heer Ottopedi. 'Gek toch, dat ijs is lang niet zo donker als de rest van de inkt. Hoe zou dat komen, denk ie?'
'Zal wel natuurkunde wezen,' zei Hinderik ongeïnteresseerd. Net als zijn tovenaarlijke broer, Aartskanselier Mustrum, hield hij zich niet graag bezig met duidelijk onnozele vraagstukken. Voor zowel goden als toverij had je degelijke, verstandige lieden nodig, en de gebroeders Ridiekel waren zo degelijk als eikenhout. En, in zekere opzichten, net zo verstandig.
'O. O ja... wat zei je ook weer?'
'Je moet hier een stokje voor steken, Huigen. Je kent de... stilzwijgende afspraak.'
Ottopedi leek op te gaan in zijn inkt. 'Moet, eerwaarde?' zei hij kalm, zonder op te zien.
'Je weet toch waarom we allemaal tegen dat losselettergedoe zijn!'
'Fris mijn geheugen even op... Kijk, het komt telkens weer boven...'
Hinderik slaakte een zucht. 'Het woord is te belangrijk om aan machines over te laten. We hebben niets tegen graveren, dat weet je. We hebben geen bezwaar tegen het fatsoenlijk vastnagelen van een tekst. Maar woorden die je uit elkaar kunt halen om weer voor andere te gebruiken... nou, dat is ronduit gevaarlijk. En ik dacht toch dat jij daar ook tegen was?'
'Algemeen gesteld wel, ja,' zei de Patriciaer. 'Maar de vele jaren die ik over deze stad regeerde, eerwaarde, hebben me geleerd dat je een vulkaan niet zomaar kunt afremmen. Soms is het maar het best om dit soort dingen op hun beloop te laten. Na een tijdje zakken ze doorgaans weer in.'
'Maar vroeger benaderde je de dingen toch met heel wat minder distantie, Huigen,' zei Hinderik.
De Patriciër gunde hem een koele blik die een paar tellen langer aanhield dan de behaaglijkheidsbarriëre.
'Soepelheid en begrip zijn altijd mijn deviezen geweest,' zei hij.
'Mijn god, meen je dat?'
'Inderdaad. En wat ik jou en je broer nu graag met enige soepelheid zag begrijpen, eerwaarde, is dat deze onderneming is opgezet door dwergen. En weet je wel waar de grootste dwergenstad gelegen is, eerwaarde?'
'Wat? Och... even zien... er is toch die plaats in -'
'Ja, dat is steeds het eerste wat iedereen dan zegt. Maar het is om precies te zijn Ankh-Meurbork. Er zijn hier nu meer dan vijftigduizend dwergen.'
'Nee toch?'
'Ik kan het je verzekeren. We hebben op het ogenblik heel goede betrekkingen met de dwergse gemeenschappen in Koperkop en in Überwald. Bij onze contacten met de dwergen heb ik gezorgd dat de vriendschapshand van de stad steeds werd uitgestoken in een lichtelijk neerwaartse richting. En met de huidige vorstperiode zijn we allemaal maar wat blij dat de schuiten met steenkool en lampolie van de dwergse mijnen hier dagelijks aankomen. Zie je waar ik heen wil?'

Hinderik keek even naar het haardvuurtje. In weerwil van alle aannemelijkheid lag daar een enkel antracietnootje in zijn eentje te smeulen.
'En het wordt,' ging de Patriciër verder, 'natuurlijk telkens moeilijker om de druk, haha, van deze nieuwe drukkunst te negeren nu er uitgebreide drukkerijen bestaan in het Agatese Rijk, net als, zoals je zeker ook weet, in Omnië. En uit Omnië, weet je ongetwijfeld, exporteren de Omniërs enorme hoeveelheden van hun heilige boek en die pamfletten waar ze zo weg van zijn.'
'Evangelische onzin,' zei Hinderik. 'Die had je allang moeten verbieden.'
Alweer hield de blik veel te lang aan. 'Een godsdienst verbieden, eerwaarde?'
'Nou ja, ik zeg wel verbieden, maar dan bedoel ik -'
'Ik ga er wel van uit dat niemand me een despoot kan noemen, eerwaarde,' zei Heer Ottopedi streng.
Hinderik Ridiekel waagde een misplaatste poging om de stemming wat op te klaren. 'Niet meer dan één keer, tenminste, hahaha.'
'Pardon?'
'Ik zei... niet meer dan één keer, tenminste... hahaha.'
'Neem me vooral niet kwalijk, maar dit ontgaat me blijkbaar even.'
'Het was een, uh, onbeduidende kwinkslag, Hui- mijn heer.'
'O. Ja. Haha,' zei Ottopedi en de woorden bevroren in de lucht. 'Nee, helaas zul je ontdekken dat het de Omniërs volstrekt vrij staat om het goede nieuws over Om te verspreiden. Maar kop op! Jij hebt toch vast wel goed nieuws over Oochytoe?'
'Wat? O. Ja, natuurlijk. Verleden maand had hij wat kou gevat, maar hij is alweer op de klaver.'
'Formidabel. Dat is pas goed nieuws. Die drukkers willen je vast wel helpen er kond van te doen. Ze zullen ongetwijfeld willen werken naar jouw strenge eisen.'
'En dat zijn dan je redenen, heer?'
'Denk je soms dat ik nog andere heb?' zei heer Ottopedi. 'Mijn beweegredenen zijn als altijd volstrekt transparant.'
Hinderik bepeinsde dat 'volstrekt transparant' zowel kon betekenen dat je er dwars doorheen keek als dat je ze totaal niet kon zien.

Heer Ottopedi bladerde in een map met papieren. 'Niettemin, het Graveursgilde heeft het afgelopen jaar al wel driemaal zijn tarieven verhoogd.'
'Ach. Vandaar,' zei Hinderik.
'Een beschaving draait op woorden, eerwaarde. Beschaving is tekst. Iets wat toch eigenlijk niet te duur mag wezen. De wereld draait, eerwaarde, en wij moeten meewentelen.' Hij lachte even. 'Ooit vochten naties als grote grommende beesten in een moeras. Ankh-Meurbork heerste over een flink stuk van dat moeras omdat het de beste klauwen had. Maar vandaag heeft goud de plaats ingenomen van staal en, lieve help, schijnt de Ankh-Meurborkse daalder de favoriete munt te zijn. Morgen... zullen wapens misschien nog louter woorden zijn. De meeste woorden, de vlugste woorden, de laatste woorden. Kijk maar eens uit het raam. Zeg dan wat je ziet.'
'Mist,' zei de Opperpriester.
Ottopedi slaakte een zucht. Soms had het weer geen gevoel voor wat verhaaltechnisch te pas kwam.
'Als het mooi weer was,' zei hij bits, 'zou je de semafoortoren aan de overkant van de rivier zien. Vanuit elke hoek van het vasteland vliegen de woorden heen en weer. Niet zo lang geleden had het me het leeuwendeel van een maand gekost om brieven te wisselen met onze ambassadeur in Waarland. Nu kan ik een dag later al antwoord krijgen. Bepaalde dingen worden makkelijker, maar dit maakt ze op andere manieren weer moeilijker. We moeten onze manier van denken veranderen. We moeten op de hoogte blijven van het nieuws en met onze tijd mee. Weet je wel wat s-handel is?'
'Zeker. Er is eikenhandel, beukenhandel, wilgenhandel -'
'Nee, ik bedoel dat je nu een semafoorratel tot helemaal naar Waarland kunt sturen om een... kilo rivierkreeften te bestellen, zou je dat willen. Is dat soms niet opmerkelijk?'
'Tegen dat ze hier aankomen zouden ze wel aardig ver heen zijn, heer!'
'Zeker. Het was maar een voorbeeld. Maar beschouw die kreeft nu eens als louter een samenstel van informatie!' zei Ottopedi met fonkelende ogen.
'Wil je beweren dat je kreeften versturen kunt via de semafoor?' zei de Opperpriester. 'Ik neem aan dat je ze eventueel met een boogje van -
'Ik deed een poging te duiden op het feit dat informatie ook gekocht en verkocht kan worden,' zei Heer Ottopedi. 'En ook dat wat men ooit voor onmogelijk hield nu vrij makkelijk gerealiseerd wordt. Koningen en heren komen en gaan en laten slechts standbeelden in een woestijn achter, terwijl een stel jongelui in een werkplaats iets in elkaar knutselt dat de wereld verandert.'

Hij liep naar een tafel waarop men een wereldkaart had uitgevouwen. Het was de kaart van een werker; dat wil zeggen, een kaart in gebruik bij iemand die hem vaak raadpleegde. Hij zat onder de krabbels en merktekens.
'Een invasie was altijd iets dat we van buiten de muren verwachtten,' zei hij. 'We dachten altijd dat verandering van buiten kwam, doorgaans op het puntje van een zwaard. En opeens kijken we om ons heen om te ontdekken dat hij uit de binnenkant van het hoofd van iemand die je op straat niet zou opvallen komt. Onder bepaalde omstandigheden kan het handig zijn om zo'n hoofd te verwijderen, maar het lijken er tegenwoordig nogal een hoop te zijn.'
Hij gebaarde naar de drukke kaart.
'Zo'n duizend jaar geleden dachten we dat de wereld een kom was,' zei hij. 'Vijfhonderd jaar terug wisten we dat het een bol was. Vandaag weten we dat hij plat is en door de ruimte gedragen wordt op de rug van een schildpad.' Hij draaide zich weer met een lachje om naar de Opperpriester. 'Vraag jij je nooit af wat voor vorm hij morgen zal blijken te hebben?'
Maar het was een familietrekje van alle Ridiekels nooit een draad los te laten tot het hele kledingstuk uitgehaald was.
'Trouwens, ze hebben zoiets als van die schaartjes, weetjewel, en zouden zich waarschijnlijk uit alle macht aan de -'
'Wie hebben dat?'
'Rivierkreeften. Ze zouden zich -'
'Je neemt me wat al te letterlijk, eerwaarde,' zei Ottopedi scherp.
'O.'
'Ik trachtte er louter op te duiden dat als we de gebeurtenissen niet bij de strot grijpen, we er zelf door bij de strot gegrepen worden.'
'Het zal op narigheid uitlopen, heer,' zei Ridiekel. Naar zijn ervaring was dit een passende bijdrage in praktisch elke discussie. Bovendien was het maar al te vaak waar.
Heer Ottopedi slaakte een zucht. 'Naar mijn ervaring geldt dat voor praktisch alles,' zei hij. 'Het ligt in de aard der dingen. Wij kunnen onderweg alleen maar meezingen.'
Hij stond op. 'Niettemin zal ik een persoonlijk bezoek afleggen bij de betrokken dwergen.' Hij greep al naar de bel op zijn bureau, hield zich in en leidde, met een lachje naar de priester, zijn hand om naar een koper-met-leren buis die aan twee koperen haken hing. Het mondstuk was in de vorm van een draak.

Hij floot erin en zei toen: 'Meneer Tromknoops? Mijn koets, alsjeblieft.'
'Ligt het aan mij,' zei Ridiekel met een zenuwachtige blik op de spreekbuis, 'of hangt hier een vreselijke stank?'
Heer Ottopedi keek hem even spottend aan en toen omlaag.
Pal onder zijn bureau stond een mand. Daarin lag wat op het eerste gezicht en zeker op eerste reuk een dood hondje leek. Het lag met alle vier zijn pootjes in de lucht. Slechts het sporadische, zachtjes uitstoten van windjes wekte de indruk dat er zich levensprocessen afspeelden.
'Het komt van zijn tandjes,' zei hij kil. De hond Mopje draaide zich om en nam de priester op met één enkel zwart griezeloog.
'Hij ziet er prima uit voor een hond van zijn leeftijd,' zei Hinderik in een wanhopige poging om een opeens kantelende helling te beklimmen. 'Hoe oud is hij inmiddels?'
'Zestien,' zei de Patriciër. 'Dat is over de honderd in hondenjaren.'
Mopje worstelde zich in zittende houding en gromde, wat uit de diepten van zijn mand een walm van muffe geuren deed opstijgen.
'Hij is erg gezond,' zei Hinderik terwijl hij tegelijk zijn adem probeerde in te houden. 'Voor zijn leeftijd, dan. Ik neem aan dat die stank wel went.'
'Welke stank?' zei Heer Ottopedi.
'Ach. Ja. Wat je zegt,' zei Hinderik.

 

-~oOo~-

 

Terwijl Heer Ottopedi's koets op weg naar de Glimstraat wegratelde door de sneeuwpap, zou het de inzittende wellicht hebben verrast dat er in een naburige kelder iemand die zeer veel op hem leek aan een muur geketend zat.
Het was een tamelijk lange ketting, zodat hij toegang had tot een tafel, een bed en een gat in de grond.
Momenteel zat hij aan de tafel. Tegenover hem zat meneer Prik. Meneer Tulp stond dreigend tegen de muur te leunen. Iedereen met enige ervaring had meteen kunnen opmaken dat wat zich hier afspeelde 'goeie smeris, kwaaie smeris' was, met het bijzondere nadeel dat er geen smerissen bij waren. Er was slechts een kennelijk onuitputtelijke voorraad meneer Tulp.
'Dus... Jopie,' zei meneer Prik, 'wat doen we?'
'Het is toch niet onwettig?' zei de als Jopie aangesproken vent.

Meneer Prik spreidde zijn handen uit. 'Wat stelt wettig nou voor, Jopie? Dat zijn maar woorden op een papier. Maar je zou er niks verkeerds mee doen.'
Jopie knikte weifelend. 'Maar tienduizend daalder klinkt niet erg als het soort bedrag dat je zou krijgen voor iets goeds,' zei hij. 'Niet voor gewoon maar een paar woordjes zeggen.'
'Meneer Tulp hier kreeg ooit nog veel meer geld voor het zeggen van maar een paar woordjes,' suste meneer Prik.
'Jazeker, ik zei: "Geef me al je n-kpoen of die meid gaat eraan",' zei meneer Tulp.
'Was dat dan goed?' zei Jopie die, naar het meneer Prik voorkwam, een sterk ontwikkelde doodswens had.
'Helemaal goed voor die situatie, ja,' zei hij.
'Ja, maar zo vaak verdienen mensen zoveel geld niet,' zei de tot zelfmoord geneigde Jopie. Zijn ogen bleven maar afdwalen naar de monsterlijke massa van meneer Tulp, in zijn ene hand een papieren zak en in zijn andere een lepel. Hij gebruikte de lepel om er een fijn wit poeder mee over te hevelen naar zijn neus, zijn mond en eenmaal, zou Jopie gezworen hebben, zijn oor.
'Och, jij bent een bijzondere vent, Jopie,' zei meneer Prik. 'En naderhand moet je voor een hele tijd uit het gezicht verdwijnen.'
'Jazeker,' zei meneer Tulp in een stortregen van poeder. Er hing opeens een sterke geur van mottenballen.
'Goed dan, maar waarom moesten jullie me dan ontvoeren? Daar sta ik de luiken te sluiten voor de nacht, en opeens - beng! En dan houden jullie me ook nog aan een ketting.'
Meneer Prik besloot van koers te veranderen. Jopie had veel te veel praats voor iemand die met meneer Tulp in één kamer zat, vooral een meneer Tulp die halverwege door een zak verpulverde mottenballen heen was. Hij keek hem aan met een brede, vriendelijke lach.
'Het heeft geen nut bij het verleden te blijven stilstaan, vrind,' zei hij. 'Dit zijn zaken. Al wat we willen is een paar dagen van je tijd, en dan krijg jij een fortuin in handen en - en ik geloof dat dit belangrijk is, Jopie - een heel leven om het in uit te geven.'
Jopie ontpopte zich als wel buitengewoon stom.
'Maar hoe weten jullie nou dat ik het aan niemand ga vertellen?' hield hij vol.
Meneer Prik slaakte een zucht. 'Wij vertrouwen je, Jopie.'
De kerel had in Pseudopolis een kledingzaak gedreven. Kleine middenstanders moesten toch slim zijn? Ze waren doorgaans zo scherp als een mes als het erop aankwam om precies de juiste verkeerde hoeveelheid wisselgeld terug te geven. Uiterlijk zei dus niks, dacht meneer Prik. Zelfs met goed licht kon deze vent voor de Patriciër doorgaan, maar terwijl Heer Ottopedi volgens zijn reputatie allang alle akelige manieren waarop de toekomst verlopen kon zou hebben uitgekiend, speelde Jopie nota bene met het idee dat hij hier levend onder vandaan zou komen en zelfs misschien meneer Prik te slim af zou zijn.
Hij probeerde zelfs handig te doen. Hij zat op nog geen meter van meneer Tulp, een man die probeerde verpulverde mottenballen te snuiven, en probeerde listig te wezen. Je moest de vent bijna bewonderen. 'Tegen vrijdag zal ik terug moeten zijn,' zei Jopie. 'Tegen vrijdag zal het toch wel allemaal achter de rug zijn?'

 

-~oOo~-

 

De schuur die nu door de dwergen gehuurd werd was in de loop van zijn gammele leven een smidse geweest, een wasserij en meer dan tien andere ondernemingen en was het laatst als hobbelpaardenfabriek gebruikt, door iemand die dacht dat iets de Nieuwe Rage zou worden als het nog één dag zou duren voor het het Laatste Grote Fiasco werd. Stapels halfafgemaakte hobbelpaarden die Baas Kaas niet had weten te verkopen voor de achterstallige huur vulden nog de ene muur, helemaal tot aan het blikken dak. Er stond een rek vol verroestende verfblikken. Fossiele kwasten stonden versteend in hun potten.
De drukpers besloeg het middendeel van de vloer, en er werkten verscheidene dwergen aan. Willem had wel eens persen gezien. De graveurs gebruikten ze. Maar deze had een organische hoedanigheid. De dwergen besteedden evenveel tijd aan het veranderen ervan als aan het gebruik. Er doken extra rollen en walsen op, er werden drijfriemen tussen het raderwerk gewurmd. De pers groeide met het uur.
Goedenberg was aan het werk voor een stel van die grote, hellende kasten, elk verdeeld in verscheidene tientallen vakjes.
Willem zag de hand van de dwerg heen en weer vliegen over de vakjes met loden letters. 'Waarom is er voor de eetjes een veel groter vak?'
'Omdat het de letter is die we het vaakst gebruiken.'
'Zit hij daarom soms ook in het midden?'
'Klopt. Eetjes en daaromheen dee, en, wee en es...'
'Ik bedoel, de meesten zouden verwachten dat de aa in het midden zat.'
'Bij ons dus de ee.'
'Maar je hebt meer ennetjes dan ietjes. En de ie is een klinker.'
'Je gebruikt meer ennetjes dan je denkt.'

Aan de overkant van de werkplaats dansten Kaslonts dikke vingertjes over zijn eigen lettervakjes.
'Je kunt bijna lezen waar hij aan bezig is -' begon Willem.
Goedenberg keek even op. Hij fronste even zijn wenkbrauwen. ...Verdien... nog... meer... geld... inn... je... Vrije... Tijd...",' zei hij. 'Klinkt of meneer Snikkel weer langs is geweest.'
Willem tuurde weer naar de letterkast. Natuurlijk, een ganzenveerpen bevatte in potentie alles watje ermee schreef. Dat begreep hij wel. Maar dat was duidelijk alleen zo op een theoretische manier, een veilige dus. Terwijl deze grijze blokjes er dreigend uitzagen. Hij snapte wel waarom lui erover inzaten.
Zet ons op de juiste manier naast elkaar, leken ze te zeggen, en we kunnen alles zijn wat je wilt. We konden zelfs iets zijn dat ie niet wilt. Met ons valt alles te zetten. De wereld op zijn kop, dat zeker.
Het verbod op losse zetletters was niet helemaal een wet. Maar hij wist dat de graveurs er een hekel aan hadden, omdat zij de wereld nou net lekker naar hun zin hadden ingericht. En men zei dat Heer Ottopedi er een hekel aan had, omdat mensen van te veel woorden maar van hun stuk raakten. En de tovenaars en priesters hadden er een hekel aan omdat tekst zo belangrijk was.
Een gegraveerde pagina was een gegraveerde pagina, uniek en volledig. Maar als ie de loden letters waarmee eerder de woorden van een god waren gezet gebruikte om er vervolgens een kookboek mee te zetten, wat voor uitwerking had dat dan op de vrome wijsheden? En trouwens, wat voor uitwerking had dat dan op de pizza? En stel dat je een boek met toverspreuken drukte om dan uit dezelfde letters een boek over navigatie te zetten - tjee, het schip kon wel overal belanden.
Op precies dit goede moment, want de geschiedenis is graag stipt, hoorde hij het geluid van een koets die voor in de straat stilhield. Enkele tellen later stapte Heer Ottopedi naar binnen, om zwaar op zijn stokje leunend de werkplaats eens met welwillende belangstelling op te nemen.
'Ach... Baron van der Woord,' zei hij met een verrast gezicht. 'Ik had geen idee dat jij bij deze onderneming betrokken was...'
Willem kreeg een kleur en haastte zich naar de hoogste autoriteit van de stad. 'Het is meneer Van der Woord, mijn heer.'
'Ach, ja. Natuurlijk. Welzeker.' Heer Ottopedi's blik doorkruiste de inktige werkplaats, hield even stil bij de stapel krankzinnig grijnzende hobbelpaarden en richtte zich toen op de zwoegende dwergen.
'Ja. Natuurlijk. En jij hebt hier de leiding?'
'Die heeft niemand, heer,' zei Willem. 'Maar meneer Goedenberg daar schijnt het meest aan het woord te zijn.'

'Wat is dan precies het doel van jouw aanwezigheid?'
'Uh...' Willem aarzelde, al wist hij dat dit bij de Patriciër niet zo handig was. 'Eerlijk gezegd, heer, het is hier warm en mijn kantoor is ijskoud, en... och, het fascineert me. Kijk, ik weet dat het eigenlijk niet mijn -'
Heer Ottopedi knikte en stak een hand op. 'Kun je even zo vriendelijk zijn om meneer Goedenberg te vragen hier te komen?'
Willem probeerde gauw nog wat instructies in Lauwerens' oor te fluisteren terwijl hij hem meetroonde naar de lange gestalte van de Patriciër.
'Aha, mooi,' zei de Patriciër. 'Goed, ik wilde graag enkele vragen stellen, als dat kan?'
Goedenberg knikte.
'Ten eerste, is meneer Snij-Ik-In-Eigen-Vlees Snikkel soms in enigerlei leidinggevende functie bij deze onderneming betrokken?'
'Wat?' zei Willem. Dit had hij niet verwacht.
'Een wat louche figuur, verkoopt worstjes -'
'O, die. Nee. Alleen dwergen.'
'Aha. En staat dit gebouw soms op een breuk in de tijdruimte?'
'Wat?' zei Lauwerens.
De Patriciër slaakte een zucht. 'Als men zo lang als ik deze stad geregeerd heeft,' zei hij, 'dan ervaart men met droeve zekerheid dat telkens wanneer een goedbedoelende ziel een nieuwigheid onderneemt hij deze steeds, met een of ander onduidbaar instinct, situeert op het punt waar dit maximale schade toebrengt aan het weefsel der werkelijkheid. Zo was er een paar jaar geleden dat fiasco met rollende prenten bij Hollewoud, nietwaar? En dan niet zoveel later die kwestie met die Rotsmuziek, waar we nooit helemaal het fijne van aan de weet kwamen. En de tovenaars breken natuurlijk zo vaak door in de Kerkerdimensies dat ze net zo goed een draaideur konden installeren. En ik hoef je toch vast niet te herinneren aan wat er gebeurde toen wijlen meneer Hang uitgerekend met maansverduistering zijn Afhaalcafé de Drie Olijke Geluksvisjes opende in nota bene de Dagonstraat. Ja? Want zie je, heren, wat zou het fijn zijn als je wist dat iemand, hier ergens in de stad, doende is met een eenvoudige onderneming die niet zal uitlopen op betentakelde monsters en enge verschijningen die de straten afstruinen op jacht naar eetbare lieden. Dus..?'
'Wat?' zei Goedenberg.
'Er is ons geen breuk opgevallen,' zei Willem.
'Ach, maar mogelijk was op exact dit perceel ooit een vreemde cultus betrokken bij ijzingwekkende riten, waarvan het wezen de hele buurt heeft doordesemd en slechts de juiste gelegenheid afwacht om weer op te staan en nietsvermoedende lieden te gaan verorberen?'

'Wat?' zei Lauwerens. Hij keek hulpeloos omhoog naar Willem, die niets anders wist toe te voegen dan:
'Ze hebben hier hobbelpaarden gemaakt.'
'Meen je dat? Nu vond ik altijd al dat hobbelpaarden iets lugubers hadden,' zei Heer Ottopedi, maar toch keek hij ergens teleurgesteld. Toen klaarde hij op. Hij wees naar de grote steenplaat waarop het zetsel werd opgebouwd.
'Aha,' zei hij. 'Deze steen, in alle onschuld verwijderd uit de overwoekerde ruïne van een megalithische keienkring, is ongetwijfeld doortrokken van het bloed van duizenden die er, begerig naar wraak, uit te voorschijn zullen treden, daar kun je op rekenen.'
'Hij is speciaal voor mij door mijn broer uitgehouwen,' zei Lauwerens. 'En dit soort praatjes hoef ik niet te pikken, meneertje. Wie denk je wel dat je bent, zomaar hier binnenvallen met zulke mallepraat?'
Met een gezonde fractie van de snelheid der doodsangst deed Willem een stap naar voren.
'Zou ik misschien meneer Goedenberg even apart mogen nemen om hem het een en ander uit te leggen?' zei hij vlug.
Het montere, nieuwsgierige lachje van de Patriciër vertoonde geen enkele aarzeling.
'Wat een goed idee,' zei hij terwijl Willem de dwerg naar een hoek sleurde. 'Hij zal je er later vast dankbaar voor zijn.'
Heer Ottopedi stond op zijn stokje geleund naar de drukpers te kijken terwijl achter hem Willem van der Woord de politieke toestanden van Ankh-Meurbork uitlegde, met name die waarin plotseling overlijden een rol speelde. Met gebaren.
Na zowat dertig tellen hiervan liep Goedenberg terug om zich vierkant en met zijn duimen tussen zijn riem voor de Patriciër op te stellen.
'Ik voor mij praat naar hoe ik denk,' zei hij. 'Heb ik altijd gedaan, zal ik altijd -'
'En je noemt het beestje dus bij de..?' zei Heer Ottopedi.
'Wat? Wij hebben geen beestjes,' zei de verbolgen dwerg. 'Schooiers hebben beestjes. Maar wij nemen geen blad voor de mond.'
'Dat dacht ik al, ja,' zei Heer Ottopedi.
'Deze knul Willem hier zegt dat je een despoot bent met een hekel aan drukwerk. Maar ik zeg dat je een rechtvaardige kerel bent die een eerlijke dwerg die zijn brood wil verdienen niks in de weg legt, heb ik gelijk of niet?'

Alweer bleef Heer Ottopedi's lachje zitten waar het zat.
'Meneer van der Woord, een ogenblikje, alsjeblieft...'
De Patriciër sloeg een kameraadschappelijke arm om Willems schouder en voerde hem zachtjes weg van de dwergse toeschouwers.
'Ik zei alleen dat sommige mensen je zo noe-' begon Willem.
'Kijk, meneer,' zei de Patriciër die dit wegwuifde. 'Ik denk dat ik mij heel misschien, tegen alle ervaring in, laat overtuigen dat we hier een onderneminkje hebben dat wellicht mag worden voortgezet zonder mijn straten te vullen met hinderlijke occulte rommel. Zoiets kun je je in Ankh-Meurbork moeilijk voorstellen, maar ik zou het ten naaste bij als mogelijkheid kunnen aanvaarden. En het geval wil dat ik van gevoelen ben dat de kwestie "drukwerk", mits met zorg, mag worden heropend.'
'Dat mag?'
'Ja. Dus ben ik van zins om je vrienden hun dwaasheid te laten voortzetten.'
'Uh, ze zijn eigenlijk niet echt -' begon Willem.
'Natuurlijk moet ik wel toevoegen dat jij, in het geval er zich enig probleem van tentakelse aard voordoet, daar persoonlijk verantwoordelijk voor wordt gesteld.'
'Ik? Maar ik -'
'Ach. Vind je me misschien onrechtvaardig? Een meedogenloze despoot, wellicht?'
'Nou, ik, uh -'
'Afgezien van alles zijn de dwergen in deze stad een hardwerkende en waardevolle etnische groepering,' zei de Patriciër. Alles in aanmerking genomen wens ik op dit tijdstip elke laag-bij-de-grondse wrijving te vermijden, gegeven de labiele toestand in Überwald en de hele kwestie Latlet.'
'Latlet, waar ligt dat?' zei Willem.
'Precies. Hoe gaat het tussen haakjes met Baron van der Woord? Je zou hem eigenlijk vaker moeten schrijven, hoor.'
Willem zweeg.
'Ik vind het altijd een triest geval als families gebrouilleerd raken,' zei Heer Ottopedi. 'Er is in de wereld veel te veel schaapskoppig kwaad bloed.' Hij gaf Willem een kameraadschappelijk klopje. 'Ik vertrouw dat je ervoor zorgt dat de drukonderneming bestendig binnen de grenzen blijft van het besuisde, heilspellende en culte. Ben ik duidelijk genoeg?'
'Maar ik heb helemaal niets te zeggen ov-'
'Hmm?'
'Jawel, heer Ottopedi.'

'Mooi. Mooi!' De Patriciër richtte zich op, draaide zich om en keek de dwergen stralend aan.
'Fijn zo,' zei hij. 'Kijk eens aan. Talloze lettertjes, allemaal zo tegen elkaar gepropt. Mogelijk een idee waar de tijd rijp voor is. Misschien heb ik af en toe zelf ook iets voor jullie te doen.'
Van achter de rug van de Patriciër gebaarde Willem als een razende naar Lauwerens.
'Speciaal tarief voor overheidswerk,' mompelde de dwerg.
'O, maar ik denk er niet over om minder te betalen dan andere klanten,' zei de Patriciër.
'Ik was niet van plan om je minder dan -'
'Nou, we waren vast allemaal heel blij om je hier te zien, Genade,' zei Willem opgewekt terwijl hij de Patriciër in de richting van de deur tolde. 'We zien je klandizie met plezier tegemoet.'
'Weet je wel zeker dat meneer Snikkel niets te maken heeft met deze negotie?'
'Ik geloof dat hij het een en ander laat drukken, maar verder niks,' zei Willem.
'Verbijsterend. Verbijsterend,' zei Heer Ottopedi terwijl hij in zijn koets stapte. 'Ik hoop maar dat hij niet ziek is.'
Vanaf het dak aan de overkant zagen twee gedaanten hem vertrekken.
Eentje ervan zei, heel, heel zachtjes: '--!'
De ander zei: 'Heb je iets op te merken, meneer Tulp?'
'En dat is de vent die de stad bestuurt?'
'Jazeker.'
'Waar zijn dan zijn n-ilijfwachten?'
'Als wij hem hier en nu zouden willen kleunen, hoeveel zin hadden dan, zeg, vier lijfwachten?'
'Evenveel als een n-ifluitketel van chocola, meneer Prik.'
'Nou, zie je wel.'
'Maar ik kon hem van hier heel omvergooien met een n-kbaksteen!'
'Ik begrijp dat nogal wat organisaties daar een... Opvatting over hebben, meneer Tulp. Men zegt mij dat dit gat floreert. Zolang het goed gaat heeft de man aan de top een hoop vrienden. Je zou al gauw door ie bakstenen heen zijn.'
Meneer Tulp keek omlaag naar de wegrijdende koets. 'Naar wat ik hoor voert hij voornamelijk geen n-ireet uit!' klaagde hij.
'Jazeker,' zei meneer Prik ad rem. 'Een van de moeilijkste dingen om behoorlijk te doen, in de politiek.'

Meneer Tulp en meneer Prik droegen in hun samenwerking verschillende zaken bij, en wat meneer Prik in dit geval bijdroeg was een neus voor politiek. Meneer Tulp had daar respect voor, ook al begreep hij er niets van. Hij stelde zich tevreden met het mopperen van: 'Het was veel eenvoudiger als we hem n-idoodmaakten.'
'Ach, hadden we maar zo'n n-ksimpele wereld,' zei meneer Prik. 'Hoor eens, blijf nou es van de piefel af, ja? Dat spul is voor trollen. Het is erger dan zerk. En ze versnijden het met gemalen glas.'
"t Is chemisch,' zei meneer Tulp chagrijnig.
Meneer Prik slaakte een zucht. 'Zal ik het nog maar eens proberen?' zei hij. 'Luister goed. Drugs zijn chemisch, maar, en luister vooral naar dit stuk, sjeemig, chemicaliën zijn geen drugs. Weet je nog van al die ellende met dat calciumcarbonaat? Toen je die vent vijf daalders betaalde?'
'Voelde me er lekker van,' mompelde meneer Tulp.
'Calciumcarbonaat?' zei meneer Prik. 'Zelfs voor jouw doen, bedoel ik... Hoor eens, je propte genoeg kalk in nota bene je neus dat iemand je kop eraf had kunnen hakken om met je nek op een schoolbord te schrijven, nou?'
Dat was het ergste probleem met meneer Tulp, dacht hij, terwijl ze de begane grond weer opzochten. Niet dat hij aan drugs verslaafd was. Hij wou dat hij aan drugs verslaafd was. Wat hij was was verslaafd aan stompzinnigheid, die telkens de kop opstak als hij iets tegenkwam dat verkocht werd in zakjes, en dit had ertoe geleid dat meneer Tulp de zaligheid had gezocht in meel, zout, bakpoeder en broodjes pindakaas. In een straat waar stiekeme lui liepen te venten met Kreng, Glip, Tjop, Gok, Skunk, Drievel, Zweef, Piefel, Dubbele Piefel, Gonkers en Sliep, had meneer Tulp er feilloos slag van de vent op te sporen die in kerriepoeder kleinhandelde tegen wat neerkwam op honderd daalders het pond. Het was toch zo n-igênant.
Momenteel experimenteerde hij met het hele assortiment recreatieve chemicaliën dat beschikbaar was voor Ankh-Meurborks trollenbevolking, omdat meneer Tulp in de omgang met trollen nog een matige kans had om iemand te slim af te zijn. In theorie hoorden Zerk en Piefel geen enkele uitwerking op een mensenbrein te hebben, misschien afgezien van het op te lossen. Meneer Tulp maakte er werk van. Ooit had hij normaliteit geprobeerd, maar dat viel tegen.
Meneer Prik slaakte weer een zucht. 'Kom op,' zei hij. 'Laten we die paljas even gaan voeren.'
In Ankh-Meurbork is het erg moeilijk iets te beloeren zonder zelf weer beloerd te worden, en de twee loerders stonden inderdaad onder nauwkeurige observatie.

Ze werden beloerd door een hondje, in diverse kleuren maar voornamelijk roestig grijs. Af en toe krabde het zich met een geluid alsof iemand zich probeerde te scheren met een staalborstel.
Om zijn nek zat een eindje touw. Dit zat weer vastgeknoopt aan een ander stuk touw, of liever, aan een stuk onhandig aan elkaar geknoopte touwtjes.
Het touw werd vastgehouden door de hand van een man. Tenminste, dat viel eventueel af te leiden uit het feit dat het in dezelfde jaszak verdween als die ene morsige mouw, waar vermoedelijk een arm in zat, die theoretisch dus eindigde in een hand.
Het was een vreemde jas. Hij strekte zich uit van het plaveisel tot bijna aan de rand van een hoed erboven, die een beetje een hoge kegelvorm had. Rondom de naad ving je een suggestie op van grijze haren. De vrije arm groef zich toegang tot de verdachte diepten van een zak en haalde een koud worstje tevoorschijn.
'Twee kerels die de Patriciër bespioneren,' zei de hond. 'Is dat effies intresant.'
'Benzeblazerd,' zei de man en hij brak het worstje in twee democratische helften.

 

-~oOo~-

 

Willem schreef een korte alinea over Patriciër Bezoekt De Emmer en raadpleegde zijn notitieboekje.
Toch verbazingwekkend. In één enkele dag had hij niet minder dan twaalf onderwerpen voor zijn nieuwsbrief gevonden. Je stond versteld wat mensen je allemaal vertelden als je ze wat vroeg.
Iemand had een van de gouden hoektanden uit het beeld van Ofliaar de Krokodilgod gestolen; hij had Sergeant Dendarm voor het vertellen daarover een borrel beloofd, maar was toch al een eind in de richting van beloning gegaan door toevoeging aan zijn alinea van de zin: 'De Wacht Zet al zijn Macht in bij de Opsporing van de Onverlaat, en Vertrouwt erop hem in de Nabije Toekomft te zullen Aanhouden.'
Hier was hij niet geheel zeker van, al had Sergeant Dendarm wel heel oprecht gekeken toen hij dit zei.
Het wezen van de waarheid had Willem altijd dwarsgezeten. Hij was opgevoed om hem te zeggen of, juister gezegd, om 'op te biechten' en gewoontes zijn soms moeilijk af te leggen als ze er hard genoeg ingeslagen zijn. En Baron van der Woord helde destijds over naar het oude gezegde dat het buigen der twijgen de boom doet groeien. Willem was als twijg niet bijzonder buigzaam geweest. Baron van der Woord was persoonlijk geen gewelddadig man. Die had hij louter in dienst. Zover Willem zich kon herinneren kon Baron van der Woord maar weinig geestdrift opbrengen voor alles wat aanraking met zich meebracht.
Trouwens, hield Willem zich altijd voor, van dingen verzinnen bracht hij niks terecht; alles wat niet waar was viel bij hem altijd in duigen. Zelfs kleine jokkernijtjes, zoals: 'Eind van de week heb ik het geld absoluut bij elkaar,' liepen altijd op narigheid uit. Dat was 'verhaaltjes ophangen', een zonde die in het Vanderwoordse vademecum erger dan liegen was; het was proberen om leugens interessant te maken.
Dus zei Willem van der Woord de waarheid, uit kosmisch zelfbehoud. Hij had ondervonden dat een lastige waarheid minder lastig was dan een makkelijke leugen.
In de Gelijmde Trom had zich een tamelijk fraaie vechtpartij afgespeeld. Dat was er eentje waar Willem erg mee in zijn sas was: 'Waaraanvolgend Brenzock de Barbaar een tafel greep en een klap uitdeelde aan Ruiveer de Snezer, die op zijn beurt de kroonluchter aanvatte en aan dezulke toezwaaide, roepende: "Pak aan, jij lelijke R*tz*k!!!", op welk tijdsgewricht een handgemeen aanving en 5 of 6 lieden gewond raakten.'
Hij nam het allemaal mee naar De Emmer.
Lauwerens las alles met belangstelling; het leek of het de dwergen maar heel weinig tijd kostte om het te zetten.
En het was raar, maar...
...toen het eenmaal gezet was, uit al die keurige, o zo regelmatige lettertjes...
...leek het veel echter.
Boddonie, die in de drukkerij de tweede man leek te zijn, gluurde over Goedenbergs schouder naar de kolommen.
'Hmm,' zei hij.
'Wat vind je?' zei Willem.
'Beetje... grijs,' zei de dwerg, 'al die lettertjes op een hoop. Lijkt wel een boek.'
'Nou, dat is dan toch goed?' zei Willem. Eruit zien als een boek klonk wel positief.
'Misschien had je het liever wat ruimer gespatieerd, met meer wit?' zei Lauwerens.
Willem tuurde naar de gedrukte pagina. Er bekroop hem een idee. Het leek wel uit de pagina zelf te evolueren.
'Maar stel nou,' zei Willem, 'dat we een titeltje boven elk stukje zetten?'

Hij pakte een snipper papier en krabbelde: 5-6 Knokkers Gewond in Kroeg.
Boddonie las het plechtig. 'Ja,' zei hij ten slotte. 'Dat lijkt me... geschikt.' Hij stak het papiertje over de tafel.
'Hoe noem ie dit blad met nieuwtjes?' zei hij.
'Ik noem het nooit,' zei Willem.
'Jie moet het iets noemen,' zei Boddonie. 'Wat zet je erboven?'
'Doorgaans zoiets als "Aan de HoogEdelgeboren Hee-" begon Willem. Boddonie schudde zijn hoofd.
'Dat kun je er niet opzetten,' zei hij. 'je moet iets algemeners hebben. Iets vlotters.'
'Wat dacht je van "Ankh-Meurborks Nieuwtjes blad"?' zei Willem.
'Spijt me, maar namen, daar ben ik niet zo goed in.'
Lauwerens haalde zijn zethaak uit zijn schort en raapte wat letters uit een van de kasten op de werkbank. Hij schroefde ze tegen elkaar, inkte ze in en rolde er een vel papier overheen.
'Ankh-Meurborks Nieuwts blad,' las Willem.
'Dat heb ik verprutst. Even niet opgelet,' mopperde Lauwerens terwijl hij weer in de letterkast greep. Willem hield hem tegen.
'Ik weet niet, zei hij. 'Uh. Zo is het bijna nog beter.. Haal alleen die t daar en die spatie weg.'
'Dat is het dus,' zei Lauwerens. 'Klaar is Kees. Zo goed, knul? Hoeveel kopietjes wil je?'
'Uh... twintig? Dertig?'
'Wat dacht je van een paar honderd?' Lauwerens knikte tegen zijn dwergen die aan de slag gingen.
'Voor minder is drukwerk nauwelijks de moeite.'
'Goeie genade! Ik kan me niet voorstellen dat er genoeg lui in de stad zijn die vijf daalder zouden betalen!'
'Best, reken dan een halve daalder. Dat wordt dan vijftig daalders voor ons en hetzelfde voor jou.'
'Nee maar! Echt?' Willem staarde de stralende dwerg aan. 'Maar ik moet ze ook nog verkopen,' zei hij. 'Het gaat niet als in een winkel met warme broodjes. Het is anders dan -'
Hij snufte. Zijn ogen begonnen te tranen.
'O jeetje,' zei hij. 'We krijgen nog meer bezoek. Die stank ken ik.'
'Wat voor stank?' zei de dwerg.
De deur piepte open.
Dit moest je de Stank van Vieze Ouwe Henkie, een dusdanig sterke geur dat hij zich een eigen persoonlijkheid had aangemeten en het volste recht op de hoofdletter had, toch nageven: na de aanvankelijke schok lieten reukorganen het verder afweten alsof ze het verschijnsel al even weinig konden bevatten als een oester de oceaan. Na enkele minuten in aanwezigheid ervan begon bij mensen de smeer uit hun oren te druipen en hun haar te verschieten.

De stank had zich tot zo'n niveau ontwikkeld dat hij nu een eigen, semi-onafhankelijk leven leidde, dikwijls in zijn eentje naar het theater ging of poëziebundeltjes las. Henkie werd door zijn Stank in de schaduw gesteld.
De handen van Vieze Ouwe Henkie zaten diep in zijn zakken, maar uit een van die zakken hing een touw of liever een groot aantal, tot één touw aan elkaar geknoopte touwtjes. Het andere eind zat aan een naar grijs neigend hondje vast. Mogelijk was het een terriër. Het liep mank en ook enigszins schuins, alsof het probeerde om stiekem door de wereld te glippen. Het liep als een hondje dat lang geleden al leerde dat de wereld meer toegeworpen schoenen dan kluiven bevatte. Het liep als een hondje dat klaar was om elk moment weg te rennen.
Het keek met zijn korstige oogjes naar Willem op en zei: 'Woef.'
Willem had het gevoel dat hij het voor het mensdom moest opnemen.
'Het spijt me van die stank,' zei hij. Toen staarde hij het hondje aan.
'Wat zeur je toch over die stank?' zei Lauwerens. De klinknagels van zijn helm begonnen al bruin uit te slaan.
'Die hoort bij meneer. .. uh... Henkie,' zei Willem met nog steeds een achterdochtige blik naar het hondje. 'Men zegt dat het zijn klieren zijn.'
Hij wist zeker dat hij het hondje eerder gezien had. Het zat altijd in een hoekje van het plaatje, als het ware -ie zag het over straat drentelen, of gewoon op een hoek zitten kijken naar wat aan zijn neusje voorbijkwam.
'Wat wil hij dan?' zei Lauwerens. 'Denk je dat hij ons iets wil laten drukken?'
'Dacht ik niet, nee,' zei Willem. 'Hij is een soort bedelaar. Al wordt hij niet meer toegelaten bij het Bedelaarsgilde.'
'Hij zegt niks.'
'Tja, doorgaans staat hij maar wat tot ze hem iets geven om weg te gaan. Uh.. . heb je wel eens gehoord van zoiets als een Welkomwagen, waarmee buren en middenstanders nieuwe inwoners begroeten?'
'Ja.'
'Nou, dit is de keerzijde.'
Vieze Ouwe Henkie knikte en stak een hand uit. 'Zo ist. Meneer Douw. Probeer me maar niet te slijmige ondersneeuwen, sukkel, ik zei't nog, ik ga niet tegen de jonkers schelden, bejblazerd. Duizendjaarshandje en garnaal. Pedorie.'

'Woef.'
Willem keek nog eens streng naar het hondje. 'Grom,' zei het.
Lauwerens krabde ergens in de krochten van zijn baard.
'Eén ding dat me hier in de stad al is opgevallen,' zei hij, 'is dat ze bereid zijn om van een straatventer praktisch alles te kopen.'
Hij pakte een handvol nieuwtjesbladen, nog wat nat van de pers. 'Kun je me verstaan, heerschap?'
'Benzblazerd.'
Lauwerens gaf Willem een por in zijn ribben. 'Betekent dat nou ja of nee, wat denk je?'
'Waarschijnlijk ja.'
'Mooi. Nou, luister dan, als je deze dingen voor, och, elk twintig duiten verkoopt, mag je zelf -'
'Hela, zo goedkoop mag je ze niet verkopen,' zei Willem.
'Waarom niet?'
'Waarom? Omdat... omdat... omdat dan, nou, iedereen ze kan lezen, daarom!'
'Mooi, want dat betekent dat iedereen twintig duiten zal kunnen betalen,' zei Lauwerens bedaard. 'Er zijn hopen meer armelui dan rijkaards en je krijgt er makkelijker geld uit.' Hij trok een gezicht naar Vieze Ouwe Henkie. 'Dit lijkt misschien een rare vraag, maar heb jij nog vrienden?'
'Zei'k ze toch! Zei'k ze toch! Benzblazerd!'
'Waarschijnlijk ja,' zei Willem. 'Hij trekt op met een stelletje... uh... minder bedeelden die onder een van de bruggen wonen. Nou ja, niet echt "optrekken". Meer "meesloffen".
'Nou kijk,' zei Lauwerens terwijl hij Henkie een exemplaar van het Nieuwsblad onder zijn neus hield, 'dan kun je ze vertellen dat als ze dit aan lui verkopen voor elk twintig duiten, jullie elk één mooi glimmende duit mogen houden.'
'O ja? En jij ken je mooie glimmende duit dan in dat mooie donkere gaatje steke,' zei Henkie.
'O, dus je -' begon Lauwerens.
Willem legde een hand op zijn arm. 'Pardon, één momentje - Wat zei je daar, Henkie?' zei hij.
'Bejblazerd,' zei Vieze Ouwe Henkie.
Dat klonk daarnet wel als Henkies stem en het leek ook ongeveer uit de buurt van Henkies gezicht te komen, maar het vertoonde toch een samenhang die je maar zelden tegenkwam.
'Wil je dan meer dan een duit?' zei Willem voorzichtig.

'Mot toch zeker vijf duite per keer waard weze,' zei Henkie. Min of meer.
Om een of andere reden werd Willems blik omlaag getrokken naar het grijze hondje. Dat keek welwillend terug en zei: 'Woef?'
Hij keek weer omhoog. 'Alles wel goed met je, Vieze Ouwe Henkie?' zei hij.
'Dajem, dajem motter zijn,' zei Henkie raadselachtig.
'Vooruit dan... twee duiten,' zei Lauwerens.
'Vier,' leek het of Henkie zei. 'Maar late we verder niet zeure, okee? Een daalder de dertig?'
'Afgesproken,' zei Goedenberg, die in zijn hand spuugde en hem ook uitgestoken zou hebben om het contract te bezegelen als Willem hem niet gauw had vastgepakt.
'Niet doen.'
'Wat is er mis?'
Willem slaakte een zucht. 'Heb je soms een akelig verminkende ziekte?'
'Nee!'
'Wil je er dan eentje?'
'O.' Lauwerens liet zijn hand zakken. 'Zeg maar tegen je vrienden dat ze meteen hierheen moeten komen, goed?' zei hij. Hij wendde zich tot Willem.
'Zijn ze een beetje betrouwbaar?'
'Nou... ergens wel,' zei Willem. 'Al zal het geen goed idee zijn om verfverdunner te laten slingeren.'
Weer buiten slenterden Vieze Ouwe Henkie en zijn hond de straat af. En het vreemde was dat er een gesprek gevoerd werd, ook al was er technisch gezien maar één persoon bij.
'Zie je wel? Zei ik toch? Laat mij nou maar het woord doen, goed?'
'Benzblazerd.'
'Persies. Blijf bij mijn en er kan je niks ergs overkomme.'
'Benzblazerd.'
'O ja? Nou, daar zal ik het dan maar mee doen. Blaf. Blaf.'

 

-~oOo~-

 

Er woonden twaalf personen onder de Wanstaltenbrug, en in weelde ook, al is weelde niet zo moeilijk te bereiken als je het definieert als ten minste eenmaal per dag iets te eten en vooral niet als je zo'n ruime definitie hanteert van 'iets te eten'. Technisch gezien waren het bedelaars, al hoefden ze zelden te bedelen. Mogelijk waren het dieven, al namen ze alleen mee wat was weggegooid, doorgaans door lui die haast hadden om uit hun buurt te komen.
Buitenstaanders hielden het erop dat de groep werd geleid door Roggel Aatje, die kampioen slijmafscheider van de stad zou zijn geweest als er nog iemand naar de titel gedongen had. Maar de groep kende de ware democratie van de niet-stemgerechtigden. Je had Arnoud Zijdelings, wiens gebrek aan benen hem bij kroeggevechten slechts tot voordeel strekte, omdat iemand met een goed gebit op kruishoogte daar de vrije tand had. En als het eendje, welks aanwezigheid op zijn hoofd hij hardnekkig ontkende, er niet was geweest had men de Eendenman zeker beschouwd als gearticuleerd en erudiet, en net zo stabiel als zijn naaste medemens. Helaas was die naaste medemens Vieze Ouwe Henkie.
De andere acht personen waren Altegader Andriessen.
Altegader Andriessen was een eenvoudig man met een uitermate meervoudige geest. In rusttoestand, als hij niet voor een bijzonder probleem werd gesteld, zag je dit nergens aan, afgezien van een soort flakkerende achtergrondstuiptrekking als zijn gezicht willekeurig van beheer wisselde tussen Jossie, Freule Hermina, Kleine Bart, meneer Fiool, Krullebol, de Rechter en Knoeipot; bovendien was er ene Derksen, maar de ploeg had Derksen maar eenmaal gezien en wilde dat nooit meer, dus hielden de andere zeven persoonlijkheden hem ondergronds. Niemand in het lichaam liet zich als Andriessen aanduiden. Naar de mening van de Eendenman, die van de hele ploeg wel het best was in rechtuit denken, was Andriessen waarschijnlijk ooit een onschuldig en gastvrij iemand met een mediamieke inslag geweest die gewoon door de koloniserende zielen was overwoekerd.
Alleen in deze zachtaardige ploeg onder de brug kon een parlementarisch personage als Andriessen een inschikkelijk stekje vinden. Ze hadden hem, of hen, met open armen in hun broederschap rond het rokende vuurtje toegelaten. Iemand die nooit langer dan vijf minuten achtereen dezelfde persoon was paste er naadloos tussen.
Nog iets anders dat de ploeg verenigde - al kon waarschijnlijk niets Altegader Andriessen verenigen - was de bereidheid om te geloven dat een hond praten kon. De groep om het smeulende vuur geloofde dat ze een hele hoop dingen hadden horen praten, zoals muren. Daarbij vergeleken was een hond een makkie. Trouwens, ze respecteerden het feit dat Gaspaud van het hele stel het helderste brein had en nooit iets dronk dat verterend werkte op waar het in zat.
'Zulle we het nog een keer doorneme?' zei hij. 'As je der dertig van verkoopt, krijg je een daalder. Gesnope?'
'Bejblazerd.'

'Kwak.'
'Chraaaawgk... tuuf!'
'Hoeveel is dat in ouwe schoenen?'
Gaspaud slaakte een zucht. 'Nee, Arnoud. Met dat geld kun je zoveel ouwe schoene kope as -'
Er klonk een zacht gerommel uit Altegader Andriessen en de rest van de ploeg viel uiterst stil. Als Altegader Andriessen een tijdje gezwegen had wist je nooit wie hij zou worden.
Er was altijd de kans dat hij Derksen zou wezen.
'Mag ik een vraag stellen?' zei Altegader Andriessen in een nogal hese sopraan.
De ploeg was gerustgesteld. Dit klonk als Freule Hermina. Die was geen probleem.
'Ja... vrouwe?' zei Gaspaud.
'Dit is toch geen... werk, hè?'
Het laten vallen van dit woord joeg de rest van de ploeg in de panische stress en verbijstering.
'Cheraaawagk... tuuf!'
'Bejblazerd!'
'Kwak!'
'Nee, nee, nee,' zei Gaspaud gauw. 'Hoe kan dat nou helemaal werk weze? Gewoon dingen uitdele en geld aanpakke? Komt mij niet voor as werk.'
'Ik ga niet werken!' schreeuwde Roggel Aatje. 'Ik ben sociaal onbekwaam op het hele terrein van iets uitvoeren!'
'Wij werken niet,' zei Arnoud Zijdelings. 'Wij bennen heren zonder wahgk-kging.'
'Ahum,' zei Freule Hermina.
'Heren en dames zonder wahgk-kging,' zei Arnoud galant.
'Dit is een heel barre winter. Extra geld zou wel degelijk van pas komen,' zei de Eendenman.
'Waarvoor?' zei Arnoud.
'Voor een daalder per dag konden wij wel als een koning leven, Arnoud.'
'Wat, bedoel je soms dat iemand ons hoofd eraf gaat hakken?'
'Nee, ik -'
'Dat iemand met een gloeiende pook door het wc-raampje komt klimmen om -'
'Nee! Ik bedoel gewoon -'
'Iemand gaat ons verdrinken in een wijnvat?'
'Nee, dat is doodgaan als een koning, Arnoud.'