De geheimen

Het grootste verschil waren de bergen.

Isabelle keek naar de hellingen om zich heen; het kale stuk rots bij de top zag eruit alsof het elk moment omlaag kon komen. De bomen waren ook anders. Ze stonden dicht opeen als mos, maar weken hier en daar uiteen voor een groene open plek.

De bergen van de Cévennes zijn als een vrouwenbuik, dacht ze. Deze bergen van de Jura zijn als haar schouders. Spitser, scherper omlijnd, minder gastvrij. Mijn leven zal er anders uitzien in dit soort bergen. Ze rilde.

Ze stonden bij een rivier aan de rand van Moutier, en maakten deel uit van een groep die vanuit Genève reisde en op zoek was naar een plek om zich te vestigen. Isabelle wilde hen smeken om verder te gaan, om verder te trekken tot ze een vriendelijker omgeving hadden gevonden. Niemand anders deelde haar innerlijke onrust. Etienne en twee andere mannen lieten hen achter bij de rivier en gingen naar het dorp om daar naar werk te vragen.

De rivier die door het dal stroomde, was smal en donker en werd omzoomd door berken. Afgezien van de bomen verschilde de Birse niet eens zo heel veel van de Tarn, maar toch maakte hij een onvriendelijke indruk. Het water stond nu laag, maar in het voorjaar zou de rivier drie keer zo breed worden. Terwijl de volwassenen onderling stonden te overleggen, renden de kinderen naar het water. Petit Jean en Marie staken hun handen erin, terwijl Jacob bij de rand hurkte en naar de steentjes op de bodem keek. Even later stak hij zijn hand aarzelend in het water en haalde er een zwarte steen uit in de vorm van een scheef hart. Hij hield hem tussen twee vingers omhoog en liet hem aan de anderen zien.

'Eh, bravo, mon petit!' riep Gaspard, een joviale man die aan één oog blind was. Hij en zijn dochter, Pascale, hadden in Lyon een herberg gehad en waren gevlucht met een wagen vol voedsel dat ze gedeeld hadden met iedereen die maar honger had. De Tourniers hadden ze ontmoet op de weg van Genëve, toen hun kastanjes op waren en ze nog maar één dagvoor-

raad aardappelen hadden. Gaspard en Pascale gaven hun te eten en wilden niets weten van bedankjes of geld.

'Het is Gods wil,' had Gaspard gezegd, waarna hij gelachen had alsof het een goeie mop was. Pascale glimlachte alleen maar, en ze had Isabelle, met haar lieve gezicht en verlegen manier van doen, doen denken aan Susanne.

De mannen kwamen terug van de herberg. Er lag een verbaasde uitdrukking op Etiennes gezicht - zijn ogen waren groot en wild zonder wimpers of wenkbrauwen.

'Er is hier geen Duc de 1'Aigle,' zei hij hoofdschuddend. 'Er is niemand om land van te pachten of om voor te werken.'

'Voor wie werken de mensen die hier wonen?' vroeg Isabelle.

'Voor zichzelf.' Hij leek onzeker. 'Sommige boeren hebben hulp nodig voor de oogst van jute. We zouden hier een tijdje kunnen blijven.'

'Wat is jute, papa?' vroeg Petit Jean.

Etienne haalde zijn schouders op.

Hij wil niet toegeven dat hij het niet weet, dacht Isabelle.

Ze bleven in Moutier. In de tijd die restte tot aan de eerste sneeuw werden de Tourniers door de ene na de andere boer in dienst genomen. Op de eerste dag werden ze naar een akker met jute gebracht dat ze moesten maaien en moesten laten drogen. Ze keken met grote ogen naar het taaie gewas, dat even lang was als Etienne.

Uiteindelijk verwoordde Marie wat iedereen dacht.

'Maman, hoe moet je deze planten eten?'

De boer lachte.

'Non, non, ma petite fleur: zei hij. 'Deze plant wordt niet gegeten. We spinnen er een draad van, waar stof van wordt geweven en touw van wordt gemaakt. Zie je dit hemd?' Hij wees op het grauwe hemd dat hij droeg. 'Dit is gemaakt van jute. Vooruit, voel maar.'

Isabelle en Marie wreven de stof tussen hun vingers. Hij was dik en ruw.

'Dit hemd draag ik nog als mijn kleinzoon kinderen krijgt!'

Hij vertelde hoe de jute eerst gemaaid en gedroogd moest worden, waarna het gewas geweekt werd om het zacht te maken en de vezels van het houterige gedeelte werd gescheiden. Daarna werden de vezels opnieuw gedroogd en geslagen om ze helemaal los te maken. Ten slotte werden de vezels dan gekaard en gesponnen.

'En dat is het werk dat jullie van de winter zullen doen.' Hij keek naar Isabelle en Hannah.

'Maar wat éét je dan?' hield Marie vol.

'O, te eten is er genoeg! De jute wordt op de markt van Bienne geruild voor graan en geiten, varkens en andere spullen. Wees maar niet bang, fleurette, je zult echt geen honger hebben.'

Etienne en Isabelle zeiden niets. In de Cévennes waren ze slechts hoogst zelden naar de markt gegaan om hun producten te ruilen; ze verkochten hun overschotten aan de Duc de 1'Aigle. Isabelle greep haar nek beet. Het voelde niet juist aan om een gewas te verbouwen dat niet gegeten kon worden.

'We hebben moestuinen,' stelde de boer hen gerust. 'En sommige boeren verbouwen ook wintergraan. Maken jullie je maar geen zorgen, er is hier meer dan voldoende. Kijk maar naar het dorp - zien jullie honger? Zien jullie hier arme mensen? God zorgt voor ons. Wij werken hard en Hij zorgt voor ons.'

Het was waar dat er in Moutier meer welvaart was dan in hun oude dorp. Isabelle pakte een zeis op en liep het veld in. Ze voelde zich net alsof ze op haar rug in de rivier lag en ze erop moest vertrouwen dat ze zou blijven drijven.

Ten oosten van Moutier stroomde de Birse in noordelijke richting, dwars door het bergmassief. Wat de rivier achterliet, was een diepe kloof van geelgrijze steen die op sommige plekken hard, en op andere plekken zo zacht was dat hij langs de kanten afbrokkelde. De eerste keer dat Isabelle het zag, was ze het liefste op haar knieën gevallen - het deed haar denken aan een kerk.

De boerderij waar ze gingen wonen, lag niet aan de Birse, maar aan een smallere rivier meer naar het oosten. Op weg naar en van Moutier kwamen ze langs de kloof. Wanneer Isabelle alleen was, sloeg ze een kruisje.

Hun huis was gebouwd van een steensoort die ze niet kende en lichter en zachter was dan het graniet van de Cévennes. Er waren gaten waar de mortel was afgebrokkeld, en daardoor was het huis tochtig en vochtig. De kozijnen van de deuren en de ramen waren van hout gemaakt, en het plafond ook, en Isabelle was bang dat het huis in brand zou vliegen. De boerderij van de Tourniers was helemaal van steen geweest.

Het vreemdste van alles was nog wel dat er geen schoorsteen was - geen enkel huis in het dal had een schoorsteen. In plaats daarvan was er boven het houten plafond een holle ruimte waarin de rook zich verzamelde nadat het daar door de gaten onder de balken was doorgedrongen. Daar werd ook het vlees opgehangen om te roken, maar dat leek het enige voordeel te zijn. Alles in huis zat onder een laag roet, en wanneer de ramen en deuren dicht waren, was het donker en benauwd in huis.

Soms, gedurende die eerste winter, wanneer Isabelle haar haren in een vettige, grijs linnen lap wikkelde, of wanneer ze eindeloos zat te spinnen en probeerde te voorkomen dat haar bloederige vingers vlekken maakten op de grove, jutedraad, of wanneer ze in de rokerige keuken aan tafel zat te hoesten en te kuchen, en ze wist dat de hemel buiten grauw en laag en zwaar was van de sneeuw en maanden achtereen zo zou blijven, dacht ze wel eens dat ze gek zou worden. Ze miste de zon op de rotsen, de rijp op de brem, de heldere, koude dagen, het grote fornuis van de Tourniers dat zo veel warmte had gegeven en de rook naar buiten had laten ontsnappen. Ze zei niets. Ze mochten allang blij zijn dat ze een huis hadden.

'Ooit bouw ik een schoorsteen,' beloofde Etienne op een donkere winterdag toen de kinderen aan één stuk door zaten te hoesten. Hij keek naar Hannah, en ze knikte.

'Een huis zonder schoorsteen en een echt fornuis is geen compleet huis,' vervolgde hij. 'Maar eerst moeten we het land bewerken. Ik zal de schoorsteen bouwen zodra ik kan, en dan zal het huis af zijn. En veilig.' Hij keek naar een hoek van de kamer, en meed Isabelles ogen.

Ze verliet de kamer en ging naar het devant-huis, een open gedeelte tussen het huis, de stal en de schuur, dat door hetzelfde dak overdekt werd. Daar kon ze staan en naar buiten kijken zonder omvergewaaid te worden door de wind of onder de sneeuw te komen. Ze snoof de schone lucht diep in zich op en zuchtte. De deur keek uit op het zuiden, maar er was niets te bespeuren van een stralende, verwarmende zon. Ze keek naar de besneeuwde hellingen tegenover het huis en zag een grijze gestalte ineengedoken in de sneeuw zitten. Ze deed een stapje terug in de donkere schaduwen van het devant-huis en zag de wolf het bos in lopen.

'Ik voel me nu al veilig,' zei ze zachtjes voor zich heen tegen Etienne en Hannah. 'En dat heeft niets met jullie magische krachten te maken.'

Om de paar dagen liep Isabelle over het bevroren pad langs de gele kloof naar de gemeenschappelijke oven van Moutier. Thuis had ze altijd brood gebakken in de oven van de Tourniers, of bij haar vader, maar hier werd het op één centrale plaats gebakken. Ze wachtte tot de deur van de oven openging, tot de golf van hitte haar bereikt had, en schoof haar broden erin. Om haar heen stonden de vrouwen, met ronde, wollen mutsen op, zachtjes met elkaar te praten. Eén van hen keek haar glimlachend aan.

'Hoe gaat het met Petit Jean en Jacob en Marie?' vroeg ze.

Isabelle glimlachte terug.

'Ze zijn zo graag buiten. Ze houden er niet van om binnen te zitten.

Thuis, waar we vandaan komen, is het niet zo koud. Nu maken ze meer ruzie.'

'Dit is nu jullie thuis,' corrigeerde de vrouw haar vriendelijk. 'God zal hier voor jullie zorgen. Hij heeft jullie deze winter een milde winter gegeven.'

'Dat is zo,' zei Isabelle.

'Moge de Heer u behoeden, Madame,' zei de vrouw, waarna ze wegging met haar broden onder haar arm geklemd.

'En u.'

Hier noemen ze me Madame, dacht ze. Niemand ziet mijn rode haren. Niemand weet er iets van af. Hier is een dorp van driehonderd mensen die me nooit La Rousse noemen. Het enige dat ze van de Tourniers weten, is dat we aanhangers zijn van het Ware Geloof. Als ik zo weer naar huis ga, zullen ze niet achter mijn rug over mij roddelen.

Daar was ze blij om. Alleen al daarom was ze bereid om tevreden te zijn met de steile bergen, de vreemde gewassen en de strenge winters. En misschien dat ze zelfs zou kunnen wennen aan een leven zonder schoorsteen.

Isabelle kwam Pascale vaak tegen bij de centrale oven en bij de kerk. In het begin zei Pascale weinig, maar met de tijd werd ze wat spraakzamer, totdat ze uiteindelijk zover was dat ze in staat bleek Isabelle tot in de details over haar verleden te vertellen.

'In Lyon werkte ik zo vaak mogelijk in de keuken,' zei ze, toen ze op een zondag in de menigte voor de kerk stonden. 'Maar toen Maman aan de pest was overleden, moest ik ook bedienen. Ik ben niet graag zo dicht in de buurt van zo veel vreemde mannen die me altijd overal willen aanraken.' Ze rilde. 'En dat ik zo veel wijn moest schenken, terwijl we geacht worden geen wijn te drinken, stond me ook niet aan. Het voelde helemaal niet goed aan. Wanneer ik maar kon, hield ik me schuil op de achtergrond.' Ze was even stil.

'Maar papa vindt het heerlijk,' vervolgde ze. 'Je weet dat hij hoopt dat hij de Cheval-Blanc kan overnemen als de eigenaars vertrekken. Hij blijft goede maatjes met hen, voor het geval dat. Onze herberg in Lyon heette ook de Cheval-Blanc. Hij beschouwt het als een teken.'

'Mis je je vroegere leven dan helemaal niet?'

Pascale schudde het hoofd.

'Het bevalt mij hier. Ik voel me hier veiliger dan in Lyon. Het was daar zo vol en er waren zo veel mensen die niet te vertrouwen zijn.'

'Veilig, ja, dat is het hier. Maar ik mis de blauwe hemel,' zei Isabelle. 'Die hemel die zo wijd is dat je helemaal tot aan het einde van de wereld kunt kijken. Hier zijn overal om ons heen bergen, en die reiken tot aan de hemel. Thuis was het landschap helemaal open.'

'Ik mis de kastanjes,' zei Marie. Ze stond tegen haar moeder aan geleund.

Isabelle knikte.

'Toen we ze altijd hadden, vond ik er nooit veel aan. Net als water. Je staat niet stil bij water tot je dorst hebt en er niets te drinken is.'

'Maar bij jullie thuis dreigde er toch zeker ook gevaar, hè?'

'Ja.' Ze slikte bij de herinnering aan de geur van verbrand vlees. Ze hield de herinnering voor zich.

'Ik vind hun ronde mutsen zo grappig, jij ook?' zei ze in plaats daarvan, en ze wees op een groepje vrouwen. 'Kun jij je voorstellen dat je er eentje over je hoofddoek heen zou dragen?'

Ze lachten.

'Misschien dat wij ze op een dag ook zullen dragen, en dat de mensen die net uit Frankrijk zijn gekomen dan om óns zullen lachen,' merkte Isabelle op.

Gaspards stem schalde over de menigte: 'Soldaten! Nou, ik kan jullie nog wel een paar dingen over de katholieke soldaten vertellen waar je nekharen van overeind zullen komen!'

Pascales gezicht betrok. Ze liet haar blik zakken, stond kaarsrecht en balde haar handen tot vuisten. Ze sprak nooit over hun vlucht, maar Isabelle had Gaspard er al een aantal keren over horen vertellen, zoals hij dat nu ook weer deed aan een nieuwe vriend.

'Toen de katholieken van de massamoorden in Parijs hoorden, raakten ze door het dolle heen en kwamen ze naar de herberg om ons aan stukken te rijten,' vertelde Gaspard. 'De soldaten vielen binnen, en ik dacht, de enige manier om hier levend van af te komen, is wijn schenken. Ik bood ze onmiddellijk gratis wijn aan. Aux frais de la maison! riep ik steeds maar. Nou, dat werkte. Je weet toch hoe graag katholieken drinken! We hebben ook altijd goed aan ze verdiend. Het duurde niet lang tot ze zó dronken waren dat ze waren vergeten waar ze vandaan kwamen, en terwijl Pascale ze bezig hield, heb ik zo snel mogelijk alles ingepakt wat we hadden. Pal voor hun neus!'

Pascale draaide zich opeens om en verdween achter de kerk. Hoe is het mogelijk dat Gaspard niet ziet dat er iets aan de hand is met zijn dochter, vroeg Isabelle zich af, toen Gaspard vrolijk verder vertelde.

Even later ging ze naar haar op zoek. Pascale had overgegeven en stond tegen de muur geleund. Met onvaste hand veegde ze haar mond af. Isabelle zag hoe bleek ze was en ze zag haar opgezette ogen, en ze knikte bij zichzelf. Drie maanden, schoot het door haar heen. En ze was niet getrouwd.

'Isabelle, jij bent toch vroedvrouw, hè?' vroeg Pascale ten slotte.

Isabelle schudde het hoofd.

'Mijn moeder heeft het me geleerd, maar Etienne - toen we trouwden, wilde zijn familie niet dat ik dat werk nog langer deed.

'Maar je weet toch alles van... van baby's en van...'

'Ja.'

'En als de baby verdwijnt, weet je daar ook iets van af?'

'Je bedoelt als God niet wil dat het kind geboren wordt?'

'Ik... ja, dat bedoel ik. Als God het niet wil.'

'Ja, daar weet ik iets van af.'

'Is er iets dat je kunt doen... een speciaal gebed, misschien?'

Isabelle dacht even na.

'Kom over twee dagen naar de kloof, dan zullen we samen bidden.'

Pascale aarzelde.

'Het is in Lyon gebeurd,' gooide ze er opeens uit. 'Toen we weg wilden. Ze hadden zo veel gedronken. Papa weet er niets van af...'

'En hij komt het ook niet te weten.'

Isabelle ging ver het bos in om jeneverbessen en wijnruit te zoeken. Toen Pascale twee dagen later tussen de rotsen van de kloof naar haar toe kwam, gaf Isabelle haar een papje te eten, waarna ze met haar op de grond knielde en tot de heilige Margaretha bad tot de grond rood was van het bloed.

Dat was het eerste geheim van haar nieuwe leven.

Tijdens het eerste kerstfeest in Moutier ontdekte Isabelle dat de Maagd op haar gewacht had.

Er waren twee kerken. De volgelingen van Calvijn hadden de katholieke kerk van de heilige Petrus overgenomen, de heiligenbeelden verbrand en het altaar omgedraaid. De kanunniken waren gevlucht, en ze hadden de abdij, die daar al vele honderden jaren geweest was en van vele wonderen getuige was geweest, gesloten. De aan de abdij verbonden kapel, de 1'Eglise de Chalières, werd nu gebruikt door de parochie van Perrefitte, een gehucht niet ver van Moutier. Vier keer per jaar, op de kerkelijke feestdagen, woonden de inwoners van Moutier 's ochtends de dienst bij in de kerk van de heilige Petrus, en 's middags die in de 1'Eglise de Chalières.

Die eerste Kerstmis gingen de Tourniers, in de zwarte kleren die ze van Pascale en Gaspard hadden geleend, de kapel binnen. Het was er zó druk dat Isabelle op haar tenen moest staan om de dominee te kunnen zien. Na een poosje gaf ze het op, en ze keek naar de muurschilderingen boven zijn hoofd. De muren waren beschilderd, op het gewelfde plafond was een afbeelding van Christus die het Boek van het Leven vasthield, en op de panelen daaronder stonden de twaalf apostelen afgebeeld. Sinds het gekleurde venster en het beeld van de Maagd met Kind in haar jeugd, had Isabelle geen versieringen meer in een kerk gezien.

Ze ging weer op haar tenen staan en keek naar de figuren die op ooghoogte waren geschilderd. Rechts van de dominee was een half verschoten afbeelding van de Maagd, die verdrietig in de verte tuurde. Hoewel Isabelle tranen in de ogen kreeg, bleef ze haar gezicht in de plooi houden. Ze keek naar de dominee, maar van tijd tot tijd liet ze haar blik even afdwalen naar de schildering op de muur.

De Maagd keek haar heel even aan en ze glimlachte, maar het volgende moment was ze weer verdrietig. Isabelle was de enige die het had gezien.

Dat was het tweede geheim.

Vanaf die dag zorgde ze er op feestdagen altijd voor dat ze vroeg in de kerk was, want ze wilde zo dicht mogelijk in de buurt van de Maagd zijn.

De voorjaarszon bracht het derde geheim. Van de ene dag op de andere was de sneeuw gesmolten. Overal liep het smeltwater in watervalletjes van de omringende bergen, en de rivier trad buiten zijn oevers. De zon kwam weer terug, de hemel was weer blauw en het gras begon te groeien. Ze konden de deur en de vensters openlaten, de kinderen en de rook ontsnapten naar buiten, Etienne rekte zich behaaglijk uit in het zonnetje en hij schonk Isabelle een vluchtig glimlachje. Hij zag er oud uit met zijn grijze haar.

Isabelle was blij dat de zon weer terug was, maar ze bleef op haar hoede. Elke dag nam ze Marie mee het bos in om haar haren te controleren, en ze trok elke rode haar eruit die ze zag. Marie bleef geduldig staan en gaf geen kik. Ze vroeg haar moeder of ze haar haren mocht houden, en ze verborgen de steeds groter wordende bal in een holle boom vlakbij.

Op een dag kwam Marie naar Isabelle toe gerend en ze verborg haar hoofd in haar schoof.

'Mijn haar is weg,' fluisterde ze door haar tranen heen, want ze had toen al begrepen dat ze hier niet met de anderen over moest praten. Isabelle keek naar Hannah, Etienne en de jongens. Hannah keek zoals gewoonlijk zuur, maar er lag geen achterdochtige uitdrukking op hun gezichten.

Ze was samen met Marie in de holle boom aan het zoeken, toen ze opkeek en het vogelnestje in de zon zag glanzen.

'Daar!' Ze wees. Marie lachte en begon in haar handjes te klappen.

'Jullie mogen het hebben!' riep ze naar de vogels, terwijl ze haar haren bij de punten ophield en het langzaam, als een waterval, terug liet vallen. 'Hier, kom maar halen, jullie mogen het hebben! Van nu af aan weet ik tenminste waar het is!'

Ze draaide in het rond en liet zich lachend op de grond vallen.

Het hoge, schrille fluiten klonk harder en zachter en eindigde met een triller. Het was in het hele dal te horen. Na een tijdje was ook het geratel en gekraak en geknars van een wagen te horen. Het geluid weergalmde tegen de rotswand boven hun hoofden en bereikte hen in het veld, waar ze bezig waren met het planten van de jute. Etienne stuurde Jacob weg om te kijken wat eraan kwam. Toen hij terugkwam, pakte hij Isabelle bij de hand en trok haar, gevolgd door de rest van de familie, het pad mee af naar de rand van het dorp. Daar was de wagen blijven staan, en de dorpelingen hadden zich eromheen geschaard.

De marskramer was klein van stuk en donker. Hij had een baard en een lange snor, die in meerdere gecompliceerde krullen was gedraaid, en droeg een rood-geel gestreepte muts, die hij als een omgekeerde emmer tot ver over zijn oren had getrokken. Hij balanceerde hoog boven hen op een wagen die was volgeladen met van alles en nog wat en klom en klauterde eroverheen met de zelfverzekerdheid van een man die precies weet waar hij kan staan en waaraan hij zich kan vasthouden. Onder het klimmen en klauteren sprak hij onophoudelijk over zijn schouder. Hij had een vreemd, zangerig accent, waar Isabelle om moest glimlachen. Etienne kon er niet om lachen - hij staarde de man alleen maar met grote ogen aan.

'Sinaasappelen! Sinaasappelen! Hier heb ik sinaasappelen, olijven en citroenen uit Sevilla! Hier is je prachtige koperen pan. En daar je tas van leer. En hier heb ik je gespen. Wil je gespen voor op je schoenen, schone dame? Ja, je wilt ze graag hebben! En ik heb knopen die erbij passen! En hier is het garen, en daar het kant, ja, ja, het allerfijnste kant. Kom, kom! Kom kijken, kom voelen, wees niet bang. Ah, Jacques La Barbe, bonjour encore! Je broer zegt dat hij weldra uit Genève komt, maar hij zegt dat je zus bij Lyon woont. Waarom komt ze niet hier bij jullie wonen, in dit mooie dorp? Ach, het is niet belangrijk. En Abraham Rougemont, er staat een paard voor je klaar in Bienne. Een goede koop, ik heb het met mijn eigen ogen gezien. Maak een rit door het dorp met die mooie dochter van je. En Monsieur le régent, ik heb uw zoon gesproken...'

Hij ratelde aan één stuk door en gaf berichten door terwijl hij ondertussen zijn waar aan de man bracht. De mensen lachten en ze plaagden hem; ze kenden hem en waren blij om hem weer te zien. Hij kwam elk jaar wanneer de ergste kou en sneeuw voorbij waren, en dan kwam hij nog een keer tijdens het oogstfeest.

Midden in de drukte boog hij zich opeens naar Isabelle.

lQue bella, jou heb ik nog niet eerder gezien,' riep hij uit. 'Ben je gekomen om naar mijn waar te kijken?' Hij legde zijn hand op een paar balen stof die naast hem lagen. 'Kom maar kijken!'

Isabelle glimlachte verlegen en ze liet haar hoofd zakken; Etienne fronste zijn voorhoofd. Ze hadden niets om te ruilen, minder dan niets - ze waren iedereen in Moutier wel een gunst verschuldigd. Bij hun aankomst hadden ze twee geiten, een zak met vlaszaden en dekens en kleren gekregen. Niemand hoefde terugbetaald te worden, maar er werd van hen verwacht dat ze nieuwe vluchtelingen met niets op zak even gul zouden behandelen als zij behandeld waren. Lange tijd bleven ze staan kijken naar de waren die de marskramer te koop aanbood - ze bewonderden het kant, het tuig en de witlinnen schorten.

Toen hoorde Isabelle de man iets zeggen over Alès.

'Misschien weet hij wel iets,' fluisterde ze tegen Etienne.

'Hou je mond,' siste hij.

Hij wil het niet weten, dacht ze. Maar ik wel.

Ze wachtte tot Etienne en Hannah weg waren gegaan en Petit Jean en Marie moe waren van het rennen rondom de wagen en naar de rivier waren gegaan. Toen pas boog ze zich naar hem toe.

'Alstublieft, Monsieur,' fluisterde ze.

'Ah, Bella, je wilt zien wat ik heb. Kom, kom maar kijken!'

Ze schudde het hoofd.

'Nee, ik wil u iets vragen. Bent u... Bent u in Alès geweest?'

'Met Kerstmis, ja. Heb je soms een boodschap voor mij?'

'Mijn schoonzus en haar man zijn daar - ik denk dat ze daar zijn. Susanne Tournier en Bertrand Bouleaux. Ze hebben een dochter, Deborah, en misschien ook een baby, als God het wilde.'

Voor het eerst hield de marskramer zijn mond en dacht hij na. Het leek wel alsof hij in gedachten alle gezichten en namen naging die hij op al zijn reizen had gezien en in zijn geheugen had opgeslagen.

'Nee,' zei hij ten slotte, 'ik heb hen niet gezien. Maar als je wilt, zal ik ze voor je zoeken. In Alès. En jij heet?'

'Isabelle. Isabelle du Moulin. En mijn man is Etienne Tournier.'

'Isabella, que bella. Zo'n mooie naam zal ik niet vergeten!' Hij schonk haar een glimlach. 'En nu zal ik je laten zien wat ik voor je heb. Je kunt je niets mooiers wensen. Het is heel bijzonder. Trés cher,' voegde hij er zachtjes aan toe. 'Ik laat dit echt niet aan iedereen zien.'

Hij trok Isabelle mee naar de andere kant van zijn wagen en begon tussen de balen stof te graven tot hij ten slotte gevonden had wat hij zocht - een baal wit linnen. Jacob stond opeens naast Isabelle, en de koopman wenkte hem.

'Kom, kom, ik heb gezien dat je het fijn vindt om naar mijn waar te kijken. Ik heb je ogen zien stralen. Kom, dit moet je zien.'

Hij stond over hen heen gebogen en schudde de witte stof uit. Het vierde geheim viel eruit, de kleur waarvan Isabelle gedacht had dat ze die nooit meer zou zien. Ze slaakte een kreet, stak haar hand uit en liet haar vingers over de stof gaan. Het was een zachte wol die in een diepe tint was geverfd. Ze boog het hoofd en drukte de stof tegen haar wang.

De marskramer knikte.

'Je kent dit blauw,' zei hij voldaan. 'Ik wist dat je dit blauw kende. Het blauw van de Maagd van de heilige Zacharias.'

'Waar is dat?' Isabelle streek de stof glad.

'Ah, een schitterende kerk in Venetië. Er hoort een verhaal bij dit blauw, wist je dat? De wever die deze stof gemaakt heeft, heeft het nagemaakt van het gewaad van de Maagd die voorkomt op een schildering van de heilige Zacharias. Dat heeft hij gedaan omdat hij haar wilde bedanken voor een wonder.'

'Wat voor wonder?' Jacob keek de koopman met grote bruine ogen aan.

'De wever had een dochtertje van wie hij zielsveel hield, en op een dag was ze verdwenen, zoals dat in Venetië regelmatig met kinderen gebeurt. Ze vallen in de kanalen, weetje, en dan verdrinken ze.' De koopman sloeg een kruis.

'Dus het meisje kwam niet thuis, en de wever ging naar de heilige Zacharias om voor haar ziel te bidden. Hij heeft urenlang voor de Maagd zitten bidden. En toen hij thuiskwam, zat zijn dochtertje daar levend en wel op hem te wachten! En als dank weeft hij deze stof, dit speciale blauw om de Maagd te bedanken. Hij maakt er een jurk van voor zijn dochtertje, opdat ze, wanneer ze die jurk draagt, altijd door de Maagd beschermd zal zijn. Anderen hebben geprobeerd om dit blauw na te maken, maar niemand kan het. De verf heeft een geheim, weet je, en de enige die dat geheim nu nog kent, is zijn zoon. Het is een familiegeheim.'

Isabelle keek naar de stof, en toen keek ze, met tranen in de ogen, op naar de marskramer.

'Ik heb niets,' zei ze.

'Dan zal ik je wat geven, Bella, een kleinigheid. Een blauw geschenk.'

Hij boog zich over de stof heen en trok een draad van de rafelige kant, een stukje draad dat bijna even lang was als haar vinger. Hij maakte een diepe buiging en gaf het aan haar.

Isabelle dacht vaak aan de blauwe stof. Ze kon hem onmogelijk kopen; en al had ze hem kunnen betalen, dan zouden Etienne en Hannah hem nooit in huis willen hebben.

'Katholieke stof!' zou Hannah boos uitroepen, als ze zou kunnen spreken.

Ze verstopte de draad in de zoom van haar jurk en haalde hem alleen maar te voorschijn wanneer ze alleen was, of bij Jacob, die weinig sprak en niets zou zeggen over het beetje kleur waarvan ze het geheim samen deelden.

Toen kreeg een van hun geiten een jong dat niemand geboren zag worden, en dat werd Isabelle's laatste geheim.

De geit had twee jongen gekregen, ze schoongelikt en ze te drinken gegeven, en ze sliep met de twee jonkies tegen haar dikke uier gedrukt. Toen Isabelle ging kijken hoe het met ze was, zag ze dat er nog een geitje geboren moest worden. Ze trok het kleine geitje uit het moederlijf, zag dat het leefde en zette het voor de moedergeit, opdat ze het zou kunnen schoonlikken. Terwijl het geitje bij de moeder dronk, ging Isabelle ernaast zitten en ze dacht na. Haar geheimen gaven haar moed.

De bossen rond Moutier waren zó uitgestrekt dat Isabelle plaatsen kende waar niemand kwam. Ze nam het jong mee naar één van die plekken en bouwde er een hut van takken en stro. Daar hield ze het geitje die hele zomer verborgen en verzorgde ze het zonder dat iemand er iets van wist.

Met uitzondering van één iemand. Op een dag, toen ze bezig was om het geitje te laten drinken uit een zak die gevuld was met de melk van zijn moeder, stapte Jacob opeens achter een berkenboom vandaan. Hij hurkte naast haar neer en legde zijn hand op de rug van het geitje.

'Papa wil weten waar je bent,' zei hij, terwijl hij het geitje aaide.

'Hoelang weet je al dat ik hier kom?'

Hij haalde zijn schouders op en speelde met de vacht van het jonge dier, waarbij hij het haar eerst de ene en toen de andere kant op streek.

'Wil je me helpen ervoor te zorgen?'

Hij keek naar haar op.

'Natuurlijk, Maman.'

Zijn glimlach was zoiets zeldzaams dat het zien ervan een geschenk was.

Deze keer, toen ze de marskramer hoorde fluiten, was ze erop voorbereid. De marskramer glimlachte van oor tot oor toen hij Isabelle zag. Ze glimlachte terug. Terwijl zij en Hannah naar zijn linnen keken, klom Jacob op de wagen en liet hij hem zijn stenen zien, waarbij hij hem fluisterend haar boodschap overbracht. De marskramer knikte, en bleef ondertussen de bijzondere vormen en kleuren van Jacobs stenen bewonderen.

'Je hebt een uitstekend oog, mio bambino: zei hij. 'Mooie kleuren, mooie vormen. Je kijkt en zegt niet veel, in tegenstelling tot mij! Ik hoor mijzelf graag praten, maar jij, jij houdt ervan om te kijken en dingen te zien, nietwaar? Ja.'

Hij begon met het overbrengen van de boodschappen. Opeens keek hij naar Isabelle. Zijn ogen begonnen te stralen en hij knipte met zijn vingers.

'Ah, ja, nu weet ik het weer. Ik heb je familie in Alès gevonden!'

Etienne en Hannah konden het niet helpen dat ze vol verwachting naar hem opkeken. De aandacht van het publiek maakte hem extra enthousiast.

'Ja, ja,' zei hij, druk om zich heen gebarend. 'Ik heb ze gezien op de markt van Alès, ah, bellafamiglia! En ik heb ze van jou verteld en ze zijn blij dat alles goed met je is.'

'En met hen is ook alles goed? En hebben ze een baby?'

'Ja, ja, een baby. Bertrand en Deborah en Isabella, nu weet ik het weer.'

'Nee, ik ben Isabelle. Je bedoelt Susanne.' Isabelle had niet verwacht dat de marskramer zich zou vergissen.

'Nee, nee, het is Bertrand en de twee meisjes, Deborah en Isabella, ze is nog maar een baby, Isabella.'

'Maar wat weet u van de moeder? Van Susanne?'

'Ah.' De koopman zweeg. Hij keek op hen neer en streek zenuwachtig over zijn snor. 'Ah, ja. Ze is gestorven bij de geboorte van de baby. Bij de geboorte van Isabella.'

Nadat hij dat had gezegd, wendde hij zich af - hij hield er niet van om slecht nieuws te moeten brengen - en ging aan de slag met het uitzoeken van leren riemen voor een klant. Isabelle liet haar hoofd hangen en de tranen sprongen haar in de ogen. Etienne en Hannah trokken zich terug uit de menigte en bleven een stukje verderop zwijgzaam en met hangend hoofd staan.

Marie pakte Isabelles hand.

'Maman,' fluisterde ze, 'ik zie Deborah toch wel weer terug, hè? Ja, toch?'

Later ontmoetten de marskramer en Jacob elkaar, verder op de weg. In het donker ruilden ze hun waren, de geit voor het blauw. De jongen verstopte de stof in het bos. De volgende dag schudden hij en Isabelle het uit en keken ze lange tijd naar de beweging van het golvende blauwe vlak. Toen wikkelden ze de stof in een stuk linnen en verstopten het in de matras van stro die Jacob deelde met Marie en Petit Jean.

'We zullen er iets mee doen,' beloofde Isabelle hem. 'God zal me vertellen wat.'

Die herfst oogstten ze hun eigen vlas. Op een dag stuurde Etienne Petit Jean naar het bos om dikke takken van eikenhout te zoeken die ze zouden gebruiken om het vlas mee te slaan. De anderen zetten de schragen klaar en begonnen armen vol vlas uit de schuur te halen dat ze eroverheen legden.

Petit Jean kwam terug met vijf dikke takken op zijn schouder en het nest van Maries haar.

'Kijk eens wat ik heb gevonden, Mémé,' zei hij, terwijl hij het nest aan Hannah liet zien. Hij draaide het in het rond en het de zon deed het rood glanzend oplichten.

'O!' riep Marie uit, voordat ze zich had kunnen inhouden, en Isabelle kromp ineen.

Etienne keek van Marie naar Isabelle. Hannah bekeek het nest, en toen keek ze naar Maries haar. Ze gaf het nest aan Etienne, waarbij ze Isabelle woedend aankeek.

'Ga naar de rivier,' beval Etienne de kinderen.

Petit Jean zette de takken neer, waarna hij zich naar Marie toe boog en zo hard als hij kon aan haar haren trok. Ze begon te huilen en Petit Jean grijnsde. Zijn grijns deed Isabelle denken aan Etiennes grijnzende gezicht, toen ze hem pas had leren kennen. Toen hij wegliep, hield hij zijn mes bij de punt vast en wierp het van zich af. Het bleef steken in de stam van een boom.

Hij is pas tien, schoot het door Isabelle heen, maar hij gedraagt zich en denkt als een man.

Jacob pakte Maries hand en trok haar mee, terwijl hij met grote ogen achteromkeek naar Isabelle.

Etienne wachtte tot de kinderen weg waren. Toen wees hij op het nest.

'Wat is dat?'

Isabelle wierp een blik op het nest, en toen keek ze naar de grond. Ze was niet handig genoeg met het bewaren van geheimen om te weten wat ze moest doen wanneer iemand erachter kwam.

En dus vertelde ze de waarheid.

'Het is het haar van Marie,' fluisterde ze. 'Ze krijgt rood haar, en ik neem haar mee naar het bos om de rode haren eruit te trekken. De vogels hebben het meegenomen en hebben er een nest van gemaakt.' Ze slikte. 'Ik wilde niet dat ze ermee geplaagd zou worden. Dat er over haar... geoordeeld zou worden.'

Toen ze Etienne en Hannah een blik zag wisselen, voelde haar maag aan alsof ze stenen had ingeslikt. Het speet haar dat ze de waarheid had verteld.

'Ik wilde haar alleen maar helpen!' riep ze uit. 'Ik wilde er geen kwaad mee doen!'

Etienne keek strak naar de horizon.

'Er doen geruchten de ronde,' zei hij langzaam. 'Ik heb dingen gehoord.'

'Wat voor dingen?'

'De houthakker Jacques La Barbe zegt dat hij denkt dat hij je met een geitje in het bos heeft gezien. Iemand anders heeft een bloedplas op de grond gevonden. Je gaat over de tong, La Rousse. Wil je dat?'

Ze roddelen over mij, dacht Isabelle. Zelfs hier. Dan zullen mijn geheimen toch geen geheimen zijn. En als ze het ene geheim kennen, dan komen ze het andere ook aan de weet. Zullen ze die allemaal aan de weet komen?

'En dat is nog niet alles. Toen we uit Mont Lozère zijn weggegaan, was je met een man. Een herder.'

'Wie zegt dat?' Dit was een geheim dat ze zelfs voor zichzelf geheim had gehouden - ze had zichzelf niet toegestaan om aan hem te denken. Haar geheime geheim.

Ze keek naar Hannah, en toen wist ze het opeens. Ze kan praten, dacht Isabelle. Ze kan praten en vertelt dingen aan Etienne. Ze heeft ons gezien op Mont Lozère. De gedachte deed haar heftig huiveren.

'Wat heb je daarop te zeggen, La Rousse?'

Ze zweeg, omdat ze wist dat woorden haar toch niet konden helpen, en omdat ze bang was dat er nog meer geheimen uit zouden vliegen als ze haar mond opendeed.

'Wat verberg je? Wat heb je met die geit gedaan? Heb je hem gedood? Aan de duivel geofferd? Of heb je hem soms geruild voor iets van die katholieke marskramer die aldoor zo naar je kijkt?'

Hij pakte een van de dikke takken, greep haar bij haar pols en sleurde haar het huis in. Hij liet haar in de hoek staan terwijl hij overal zocht - hij gooide de pannen om, keek onder de gloeiende kolen van het vuur, trok hun matras uit elkaar en vervolgens die van Hannah. Toen hij aan de matras van de kinderen wilde beginnen, hield Isabelle haar adem in.

Dit is het einde, schoot het door haar heen. Heilige Moeder, help me.

Hij draaide de matras om en begon het stro eruit te trekken.

De stof zat niet in de matras.

De klap kwam als een verrassing - hij had haar nog niet eerder geslagen. Bij zijn eerste klap vloog ze de halve kamer door.

'Denk maar niet dat wij iets met jouw heksenpraktijken te maken willen hebben, La Rousse,' siste hij zacht. Toen pakte hij de tak die Petit Jean uit het bos had meegebracht en sloeg haar tot het zwart om haar heen was geworden.