De maagd

Ze heette Isabelle, en toen ze een klein meisje was, was haar haar in de tijd die een vogel nodig heeft om zijn wijfje te roepen van kleur veranderd.

Die zomer bracht de Duc de 1'Aigle een beeld van de Maagd met Kind en een pot verf mee uit Parijs, voor de nis boven de deur van de kerk. Op de dag waarop het beeld werd geplaatst, was het feest in het dorp. Isabelle zat op de onderste tree van een ladder en keek naar Jean Tournier, die de nis blauw schilderde, het diepe blauw van een heldere avondhemel. Toen hij klaar was, kwam de zon achter een dik wolkendek vandaan en deed het blauw zó helder oplichten dat Isabelle haar handen achter haar nek in elkaar sloeg en haar ellebogen tegen haar borst drukte. Toen de stralen haar bereikten, deden ze haar haren oplichten als stralend koper, en die kleur bleven ze behouden, ook toen de zon weer verdwenen was. Vanaf die dag noemden ze haar La Rousse.

Die bijnaam verloor al zijn affectie toen Monsieur Marcel een paar jaar later in het dorp arriveerde. Zijn handen zaten onder het looizuur, en zijn woorden waren geleend van Calvijn. In zijn eerste preek, die hij hield in het bos waar de dorpspriester hem niet kon zien, vertelde hij hun dat de Maagd hun de weg tot het Ware Geloof versperde.

'La Rousse is ontheiligd door de beelden, de kaarsen en de snuisterijen. Ze is besmet!' verkondigde hij. 'Ze staat tussen u en God!'

De dorpelingen draaiden zich om naar Isabelle. Ze greep zich stevig vast aan haar moeders arm.

Hoe kan hij dat nu weten? De enige die het weet, is Maman.

Zij zou hem nooit hebben verteld dat Isabelle die dag haar eerste bloeding had gekregen, dat ze nu een ruwe lap tussen haar benen gebonden droeg en een doffe pijn in haar buik had. Les fleurs had haar moeder het genoemd, speciale bloemen van God, een geschenk waar ze over moest zwijgen omdat het haar van de anderen onderscheidde. Ze keek op naar haar moeder, die Monsieur Marcel bedenkelijk aankeek en "haar mond had opengedaan alsof ze iets wilde zeggen. Isabelle had in haar arm geknepen, en Maman had haar lippen stijf op elkaar geperst.

Na afloop was ze tussen haar moeder en Marie in teruggelopen - hun tweelingbroers waren langzamer gevolgd. De andere kinderen uit het dorp waren hen het eerste stuk fluisterend achterna gelopen. Op een gegeven moment was een van de jongens, heel brutaal en nieuwsgierig, naar Isabelle toe gekomen en had haar bij haar haren gepakt.

'Heb je gehoord wat hij zei, La Rousse? Je bent vies!' riep hij.

Isabelle krijste het uit. Petit Henri en Gérard haastten zich haar te verdedigen, blij dat ze eindelijk eens iets nuttigs konden doen.

De volgende dag begon Isabelle, veel eerder dan de andere meisjes van haar leeftijd, met het dragen van een hoofddoek, die haar koperkleurige lokken bedekte.

Tegen de tijd dat Isabelle haar veertiende levensjaar bereikte, groeiden er twee cipressen op een zonnig plekje bij het huis. Voor elke cipres hadden Petit Henri en Gérard de verre tocht van twee dagen te voet naar Barre- les-Cévennes gemaakt.

De eerste boom was voor Marie. Ze was zo dik dat alle vrouwen in het dorp zeiden dat het wel een tweeling moest zijn; maar Mamans tastende vingers hadden maar één hoofd gevoeld, ofschoon het een groot hoofd was. Maman maakte zich zorgen over de grootte van het hoofd.

'Was het maar een tweeling,' fluisterde ze tegen Isabelle. 'Dan zou het gemakkelijker zijn.'

Toen het zover was, stuurde Maman alle mannen weg: echtgenoot, vader, broers. Het was een bitterkoude nacht, een harde wind blies de sneeuw hoog op tegen het huis, de stenen muren en de kluiten verdorde rogge. De mannen hadden geen haast om weg te gaan. Ze wachtten tot ze Marie hoorden schreeuwen: sterke mannen, mannen die het gewend waren om te luisteren naar het gekrijs van de varkens die ze slachtten, maar die vluchtten voor geschreeuw van een mens.

Isabelle had haar moeder vaker bij bevallingen geholpen, maar altijd in de aanwezigheid van andere vrouwen die op bezoek waren om te zingen en verhalen te vertellen. Maar nu was het zó koud dat er niemand was gekomen, en zij en Maman waren alleen. Ze keek naar haar zus, die roerloos onder haar dikke buik lag. Ze was toegedekt met dekens, en ze rilde en zweette en krijste. Het gezicht van haar moeder stond strak en bezorgd - ze sprak weinig.

De hele nacht hield Isabelle Maries hand vast. Ze kneep erin tijdens de weeën en wiste Maries voorhoofd af met een vochtige doek. Ze bad voor haar. In stil gebed smeekte ze de Maagd en de Heilige Margaretha om zich over haar zus te ontfermen, terwijl ze zich ondertussen schuldig voelde: Monsieur Marcel had hun verteld dat de Maagd en alle heiligen geen enkele macht hadden en niet aangeroepen mochten worden. Niets van wat hij preekte, kon haar op dat moment troost bieden. Dat konden alleen de oude gebeden maar.

'Het hoofd is te groot,' verklaarde Maman ten slotte. 'We moeten knippen.'

'Non, Maman,' fluisterden Marie en Isabelle in koor. Maries ogen waren groot en angstig. In haar wanhoop begon ze huilend en hijgend opnieuw te persen. Isabelle hoorde het geluid van scheurend vlees; Marie krijste, waarna ze helemaal slap en grauw werd. Het hoofdje verscheen in een stroom van bloed. Het was zwart en misvormd. En toen Maman het kind eruittrok, was het al dood - de navelstreng zat strak om het halsje. Het was een meisje.

De mannen zagen het vuur, de rook van het bebloede stro die hoog opkringelde in de ochtendlucht, en kwamen terug naar huis.

Ze begroeven moeder en kind op een zonnig plekje waar Marie op warme dagen altijd graag had gezeten. Ze plantten de cipres op haar hart.

Het bloed maakte een vage vlek op de vloer die, ondanks eindeloos schrobben en boenen, altijd zichtbaar bleef.

De tweede boom werd de daaropvolgende zomer geplant.

Het schemerde; het uur van de wolven, niet het moment van de dag waarop vrouwen alleen buiten behoorden te zijn. Maman en Isabelle waren naar een bevalling in Felgérolles geweest. Moeder en kind hadden het beiden overleefd, en dat betekende het einde van een lange opeenvolging van sterfgevallen waarvan die van Marie en haar dochter de eerste waren geweest. Ze waren wat langer gebleven, hadden ervoor gezorgd dat moeder en kind lekker konden liggen, en ze hadden geluisterd naar het zingen en zachte praten van de andere vrouwen. Uiteindelijk was de zon al achter Mont Lozère verdwenen toen zij en Maman, die de waarschuwingen in de wind had geslagen en bedankt had voor de uitnodiging om te blijven overnachten, op weg naar huis waren gegaan.

De wolf lag dwars over het pad alsof hij daar op hen lag te wachten. Ze bleven staan, zetten hun zakken neer en sloegen een kruisje. De wolf verroerde zich niet. Ze bleven even naar hem staan kijken, en toen pakte Maman haar zak weer op en deed een stapje naar hem toe. De wolf stond op en Isabelle kon zelfs in het donker zien dat hij mager was, en dat zijn grijze vacht schurftig was. Zijn ogen hadden een gelige gloed alsof er een kaars achter brandde, en zijn lopen ging onhandig, een beetje hinkend zelfs. Pas toen hij zó dichtbij was dat Maman zijn vettige vacht bijna kon aanraken, zag Isabelle het schuim om zijn bek en begreep ze het. Iedereen had met hondsdolheid besmette dieren gezien - honden die dof blaffend, doelloos rondrenden terwijl het schuim van hun lippen spatte en er een nieuwe, valse blik in hun ogen was gekomen. Ze meden water - de beste manier om je ertegen te weren, was, afgezien van een bijl, een emmer vol water. Het enige dat Maman en Isabelle bij zich hadden, waren kruiden, linnen en een mes.

Toen hij sprong, hief Maman automatisch haar arm op om hem af te weren. Hoewel ze haar leven op die manier met twintig dagen wist te verlengen, zei ze achteraf vaak dat het haar speet dat ze het dier niet in haar hals had laten bijten, waardoor ze vrijwel op slag, en zonder al die pijn, gestorven zou zijn. Toen de wolf zich had laten vallen en het bloed langs Mamans arm stroomde, keek hij even kort naar Isabelle, waarna hij geruisloos in het bos verdween.

Terwijl Maman haar man en zonen vertelde over de wolf met kaarslicht in zijn ogen, maakte Isabelle de wond schoon met water waarin herderstasje was meegekookt en legde ze er, alvorens hem met zachte wol te verbinden, spinnenwebben op. Maman weigerde stil te blijven zitten. Ze stond erop haar pruimen te plukken, in de moestuin te werken, en door te gaan met haar werk alsof ze de waarheid niet in de ogen van de wolf had zien blinken. Na een dag was haar onderarm even dik als haar bovenarm en de huid rond de wond was zwart geworden. Isabelle maakte een omelet, deed er rozemarijn en salie in en sprak er in gedachten een gebed over uit. Toen ze de omelet naar haar moeder bracht, begon ze te huilen. Maman nam de kom van haar aan en at het ei achter elkaar en zonder iets te zeggen op, waarbij ze Isabelle aankeek en de dood in de salie proefde.

Twee weken later was ze water aan het drinken toen haar keel spastisch begon te krampen. Het water spoot uit haar mond en droop over de voorkant van haar jurk. Ze keek naar de steeds groter wordende zwarte vlek op haar borst en ging toen op de bank naast de deur in het late zomerzonnetje zitten.

De koorts kwam snel en zó heftig, dat Isabelle bad dat de dood even snel zou komen om haar te verlossen. Maar Maman verzette zich. Vier dagen lang zweette ze en lag ze ijlend van de koorts te krijsen. Op de laatste dag, toen de priester uit Le Pont de Montvert was gekomen om haar de laatste sacramenten toe te dienen, versperde Isabelle de deur met een bezem en spuugde ze net zo lang naar hem tot hij wegging. Pas toen Monsieur Marcel kwam, liet ze de bezem zakken en deed ze een stapje opzij om hem binnen te laten.

Vier dagen later keerde de tweeling terug met de tweede cipres.

De menigte die zich voor de kerk verzameld had, wist niet wat zegevieren was, noch hoe iets gevierd moest worden. Drie dagen tevoren was de priester ten slotte vertrokken. Ze waren er inmiddels zeker van dat hij weg was - de houthakker Pierre La Forêt had hem kilometers uit de buurt van het dorp gezien, met alles van zijn bezit wat hij maar dragen kon op zijn rug.

De vlakke gedeelten van de aardbodem waren bedekt met een dun laagje eerste sneeuw - een wit tapijt dat hier en daar onderbroken werd door stenen of bladeren. Er zou nog meer sneeuw komen, want naar het noorden toe, achter de hoogste toppen van Mont Lozère, was de hemel loodgrijs. De dikke, granieten dakpannen van de kerk waren ook met een laagje wit bedekt. Het gebouw was leeg. Er was sinds de herfst geen mis meer gehouden: het aantal kerkbezoekers was geslonken naarmate Monsieur Marcel en zijn aanhangers steeds zelfverzekerder waren geworden.

Isabelle stond te midden van haar buren en luisterde naar Monsieur Marcel die, in zijn strenge zwarte kleren en met zijn zilvergrijze haar, voor de deur van de kerk op en neer liep. Het enige dat zijn bevelende uiterlijk ondermijnde, waren zijn roodgevlekte handen, die hen eraan herinnerden dat hij uiteindelijk alleen maar een eenvoudige schoenmaker was.

Wanneer hij sprak, keek hij naar een punt boven de hoofden van de menigte.

'Deze plek van aanbidding is een plek van corruptie geweest. Maar nu is hij in veilige handen. Van nu af aan is deze plek in üw handen.' Hij gebaarde alsof hij aan het zaaien was. De menigte begon onrustig te fluisteren.

'De plek moet gezuiverd worden,' vervolgde hij. 'De plek moet gezuiverd worden van al zijn zonden, van al zijn beelden.' Hij gebaarde naar het gebouw achter zich. Isabelle keek op naar de Maagd. Het blauw achter het beeld was verschoten, maar het was nog steeds in staat om haar te ontroeren. Pas toen ze haar voorhoofd en haar buik had aangeraakt, drong het tot haar door wat ze deed, en ze hield haar hand snel stil voordat het kruis voltooid was. Ze keek om zich heen om te zien of iemand haar gezien had. Maar haar buren keken naar Monsieur Marcel. Ze riepen hem toen hij door hun midden schreed en, met zijn roodbruine handen op zijn rug, verder de heuvel opliep naar het donkere wolkendek. Hij keek niet achterom.

Toen hij weg was, werd de menigte luidruchtiger en drukker. Iemand riep: 'Het venster!' Anderen herhaalden de kreet. In het kleine, ronde venster boven de deur bevond zich het enige stuk glas dat ze ooit van hun leven hadden gezien. De Duc de 1'Aigle had het drie zomers geleden onder de nis geïnstalleerd, kort voordat hij zich bekeerd had tot het Ware Geloof van Calvijn. Van buiten had het venster een doffe, bruine kleur, maar van binnen was het groen en geel en blauw, met een klein rood stipje in Eva's hand. De Zonde. Isabelle was al een hele tijd niet meer in de kerk geweest, maar ze kon zich het tafereel nog goed herinneren - Eva's verlangende blik, de glimlach van de slang, Adams schaamte.

Als ze het nog een keer hadden kunnen zien, met de zon die de kleuren deed oplichten als een veld vol zomerbloemen, dan zou zijn pracht het misschien gered hebben. Maar er was geen zon, en niemand ging de kerk binnen: de priester had de grendel op de deur van een groot hangslot voorzien. Ze hadden nog nooit eerder een hangslot gezien; een paar van de mannen hadden het zorgvuldig bekeken. Ze wisten niet hoe het werkte en ze hadden eraan getrokken. Er zou een bijl aan te pas moeten komen, maar wel voorzichtig, om het niet kapot te maken.

Het enige wat hen tegenhield, was dat ze wisten dat het venster veel waard was. Het was van de Duc, aan wie ze een kwart van hun oogsten moesten afstaan in ruil voor bescherming en een goed woordje in het oor van de koning. Het venster en het raam waren geschenken van hem. Misschien dat hij ze nog steeds op prijs stelde.

Niemand kon met zekerheid zeggen wie de steen had geworpen, hoewel na afloop meerdere mensen beweerden dat zij het waren geweest. Hij sloeg tegen het midden van het venster, dat op hetzelfde moment in diggelen viel. Het was zó'n ongebruikelijk geluid dat de menigte er even stil van was. Ze hadden nog nooit eerder glas horen breken.

In de stilte rende een jongen naar voren en raapte een van de scherven op. Het volgende moment zette hij het op een brullen en smeet hem meteen weer op de grond.

'Hij heeft me gebeten!' jammerde hij, terwijl hij iedereen zijn bloedende vinger liet zien.

Er werd opnieuw geschreeuwd. De moeder van de jongen greep hem beet en drukte hem dicht tegen zich aan.

'De duivel!' riep ze. 'Het was de duivel!'

Etienne Tournier, met haren als gebrand stro, stapte naar voren met een lange riek. Hij keek achterom naar zijn oudere broer Jacques, die knikte. Etienne keek op naar het beeld en riep luid: 'La Rousse!'

De menigte bewoog en ging uiteen, zodat Isabelle alleen in het midden kwam te staan. Etienne draaide zich grijnzend naar haar om. De dwingende blik in zijn bleekblauwe ogen voelde aan als duwende handen op haar lijf.

Hij liet zijn handen over de steel van de riek glijden, hief hem op en liet hem toen richting Isabelle zakken, zodat de metalen tanden vlak voor haar in de lucht bleven hangen. Ze keken elkaar strak aan. De menigte zweeg. Ten slotte pakte Isabelle de tanden van de riek beet, en terwijl ze daar zo stonden, elk met een uiteinde van de riek in de handen, voelde ze hoe het gloeiend heet werd onder in haar buik.

Hij glimlachte en het de riek los, waarbij het uiteinde van de steel op de grond viel. Isabelle pakte de steel vast en liet haar handen erover glijden, zodat de tanden van de riek steeds hoger de lucht in staken. Uiteindelijk was ze bij hem. Toen ze opkeek naar de Maagd, deed Etienne een stapje naar achteren en verdween in de menigte. Ze was zich bewust van de druk van de menigte, die opnieuw onrustig was geworden en opgewonden fluisterde.

'Doe het dan, La Rousse!' riep iemand. 'Doe het dan!'

Isabelles broers stonden in de menigte en keken strak naar de grond. Ze kon haar vader niet zien, maar als hij er ook was, dan kon hij haar niet helpen.

Ze haalde diep adem en tilde de riek op. Uit de menigte weerklonk een kreet, en haar arm begon ervan te beven. Ze liet de tanden van de riek op de rand van de nis rusten en keek om zich heen naar de massa inmiddels vreemde, harde en kille, felrode gezichten. Ze tilde de riek weer op, zette hem tegen de onderkant van het beeld en duwde. Het bewoog niet.

Het schreeuwen werd luider. Ze duwde harder en de tranen sprongen haar in de ogen. Het Kind tuurde in de verre verten, maar Isabelle voelde de blik van de Maagd op zich rusten.

'Vergeef me,' fluisterde ze. Toen tilde ze de riek een stukje op, om hem vervolgens zo hard als ze kon tegen het beeld aan te slaan. Het metaal sloeg met een doffe klap tegen de steen, en het gezicht van de Maagd vloog aan gruzelementen, zodat de brokstukken over Isabelle heen vielen. De menigte schaterde het uit van de lach. Wanhopig haalde ze een tweede keer uit. De mortel raakte los door de klap en het beeld wankelde.

'Nog een keer, La Rousse!' schreeuwde een vrouw.

Ik kan het niet nog eens, dacht Isabelle, maar de aanblik van de rode gezichten deed haar nog een keer uithalen. Het beeld wankelde opnieuw, zodat de vrouw zonder gezicht het kind in haar armen leek te wiegen. Toen helde het naar voren en viel. Het hoofd van de Maagd sloeg als eerste tegen de grond kapot, en het lichaam volgde met een zachte plof. Door de kracht van de val schoot het kind los van de moeder. Het lag een stukje verder op de grond en keek omhoog. Isabelle liet de riek vallen en sloeg de handen voor het gezicht. Er werd luidkeels gejubeld en gefloten, en de menigte verdrong zich om het kapotte beeld.

Toen Isabelle haar handen liet zakken, stond Etienne voor haar. Hij glimlachte triomfantelijk, stak zijn handen naar haar uit en kneep haar in de borsten. Daarna begaf hij zich weer onder de menigte en begon mest naar de blauwe nis te gooien.

Zo'n kleur zal ik nooit meer zien, schoot het door haar heen.

Petit Henri en Gérard hadden weinig extra overtuiging nodig. Hoewel Isabelle het aan Monsieur Marcels overredingskracht weet, wist ze in haar hart dat ze toch zouden zijn gegaan, ook zonder zijn honingzoete woorden.

'God zal glimlachend op jullie neerzien,' had hij plechtig verklaard. 'Hij heeft jullie uitverkoren voor deze oorlog. Jullie zullen strijden voor jullie God, jullie geloof en jullie vrijheid. En jullie zullen als moedige en sterke mannen uit de strijd huiswaarts keren.'

'Als jullie al huiswaarts zullen keren,' had Henri du Moulin nijdig gemompeld, maar de enige die hem gehoord had, was Isabelle. Hij huurde twee velden met rogge, twee met aardappelen, en ook nog een bos kastanjebomen. Hij hield varkens en een kudde geiten. Hij had zijn zonen nodig - hij kon al dat land niet bewerken met alleen maar een dochter die hem hielp.

'Ik zal minder velden beplanten,' zei hij tegen Isabelle. 'Maar ééntje met rogge, en ik zal een paar geiten en een paar varkens wegdoen. Dan heb ik om ze te voeren voldoende aan één veld aardappelen. En wanneer de tweeling terug is, nemen we er weer een paar dieren bij.'

Ze komen niet terug, dacht ze. Ze had het licht in hun ogen gezien toen ze met de andere jongens van Mont Lozère vertrokken waren. Ze gaan naar Toulouse, naar Parijs, en naar Genève om Calvijn te zien. Ze zullen naar Spanje gaan, daar waar de huid van de mensen zwart is, of naar de zee en de rand van de wereld. Maar hier, nee, hier komen ze niet terug.

Op een avond, toen haar vader bij het vuur een blad van de ploeg zat te slijpen, vergaarde ze al haar moed.

'Papa,' begon ze aarzelend, 'ik zou kunnen trouwen en dan zouden we hier kunnen komen wonen en het werk met je delen.'

Hij legde haar met één enkel woord het zwijgen op.

'Wie?' vroeg hij, terwijl hij de slijpsteen even stilhield boven het blad. Het was stil in de kamer, zonder het ritmische geluid van metaal tegen steen.

Ze wendde haar gezicht af.

'We zijn alleen, jij en ik, ma petite.' Zijn stem had een tedere klank. 'Maar God zorgt beter voor ons dan je denkt.'

Van de zenuwen had Isabelle haar handen in haar nek geslagen en ze hield hem stevig vast. Ze kon de smaak van de communie nog proeven - grof, droog brood, dat nog lang nadat ze het had doorgeslikt in haar keel bleef steken. Etienne stak zijn hand naar haar uit en trok aan haar hoofddoek. Hij vond het uiteinde, wikkelde het om zijn hand en gaf een venijnige ruk. Ze begon te tollen en te draaien terwijl hij de lange reep stof van haar hoofd bleef trekken. Ze voelde hoe haar haren langzaam maar zeker vrijkwamen, en ze zag flitsen van Etiennes grimmig glimlachende gezicht en van de kastanjebomen van haar vader, waarvan de vruchten nog klein en groen en onbereikbaar waren.

Ze wankelde toen de hoofddoek helemaal was afgewikkeld, maar wist haar evenwicht vrijwel meteen weer te hervinden. Ze aarzelde. Ze keek hem aan maar deed een stapje achteruit. Hij was met twee grote stappen bij haar, duwde haar omver en liet zich boven op haar vallen. Met één hand trok hij haar rok omhoog terwijl hij met zijn andere hand door haar haren kamde, ermee speelde en haar haren ermee bedekte, zoals het eerder door de hoofddoek bedekt was geweest. Het volgende moment legde hij zijn hand in haar nek.

'La Rousse,' fluisterde hij. 'Je hebt me lange tijd gemeden. Ben je klaar?'

Isabelle aarzelde, en toen knikte ze. Etienne trok haar hoofd bij de haren naar achteren om haar kin op te tillen en haar mond naar de zijne te brengen.

Maar ik heb de communie van Pinksteren nog in mijn mond, schoot het door haar heen. En dit is de Zonde.

De Tourniers waren de enige familie tussen Mont Lozère en Florac die een bijbel bezaten. Isabelle had hem in de kerk gezien, bij de mis, toen Jean Tournier hem in linnen verpakt bij zich had gehad en hem met veel vertoon aan Monsieur Marcel had overhandigd. Gedurende de hele dienst hield hij hem angstvallig in de gaten. Hij had er veel geld voor betaald.

Monsieur Marcel vlocht zijn vingers in elkaar en hield het boek voor zich, tegen zijn buikje steunend, in zijn armen. Onder het lezen wankelde hij heen en weer alsof hij dronken was, maar Isabelle wist dat hij dat niet kon zijn omdat hij wijn verboden had. Zijn ogen schoten heen en weer en de woorden kwamen in zijn mond, maar ze begreep niet goed hóe ze daar kwamen.

Toen het Ware Geloof eenmaal in de oude kerk gevestigd was, liet Monsieur Marcel uit Lyon een bijbel overkomen, en Isabelles vader maakte een houten lessenaar waar hij op kon rusten. Vanaf die tijd werd de bijbel van de Touraiers niet meer in het openbaar gezien, hoewel Etienne er nog regelmatig over opschepte.

'Waar komen de woorden vandaan?' vroeg Isabelle op een dag na de dienst aan hem. Er werd naar hen gekeken, en Etiennes moeder, Hannah, wierp haar woedende blikken toe, maar Isabelle negeerde iedereen. 'Hoe krijgt Monsieur Marcel die woorden uit de bijbel?'

Etienne was met een steen aan het spelen die hij van zijn ene in zijn andere hand en weer terug wierp. Hij gooide de steen in de struiken, waar hij met een ritselend geluid van de blaadjes op de grond plofte.

'Ze vliegen erin,' antwoordde hij vol overtuiging. 'Hij doet zijn mond open en de zwarte tekentjes vliegen zó snel van de bladzij in zijn mond dat je ze niet kunt zien. En dan spuugt hij ze uit.'

'Kun jij lezen?'

'Nee, maar ik kan wel schrijven.'

'Wat kun je dan schrijven?'

'Mijn naam. En jouw naam kan ik ook schrijven,' voegde hij er zelfverzekerd aan toe.

'Laat dan eens kijken? En leer het mij ook.'

Etienne glimlachte zijn tanden half bloot. Hij greep haar rok beet en trok eraan.

'Goed, ik zal het je leren, maar je moet er wel voor betalen,' zei hij zacht. Hij kneep zijn ogen samen tot het blauw nauwelijks nog te zien was.

Hij bedoelde de Zonde. Het kraken van de blaadjes van de kastanjebomen in haar oren, de angst en de pijn, maar ook de opwinding van de grond onder zich, en het gewicht van zijn lichaam boven op zich te voelen.

'Goed,' zei ze ten slotte, haar blik afwendend. 'Maar eerst moet je het me leren.'

Hij moest het benodigde materiaal in het geheim verzamelen: de veer van een torenvalk, waarvan de punt scherp en geslepen moest zijn; een stukje perkament, gestolen van een hoekje van een van de bladzijden van de bijbel; een gedroogde paddestoel die, wanneer hij op een stukje lei met water werd vermengd, een zwarte vloeistof opleverde. Toen nam hij haar mee de berg op, ver van hun boerderijen, naar een granieten rotsblok dat tot aan haar middel reikte en van boven vlak was. Ze leunden ertegenaan.

Het leek een wonder: hij tekende zes lijntjes die tezamen de letters ET vormden.

Isabelle keek er met grote ogen naar.

'Ik wil mijn naam schrijven,' zei ze. Etienne gaf haar de veer, ging achter haar staan en drukte zich met zijn lichaam tegen haar rug. Ze voelde het harde vlees onder aan zijn buik, en er schoot een flits van angstig verlangen door haar heen. Hij sloot zijn hand om de hare en bracht hem eerst naar de inkt en toen naar het perkament. Hij duwde haar hand en hielp haar de zes lijntjes zetten. ET, schreef ze. Ze vergeleek hetgeen hij had geschreven met dat wat zij had geschreven.

'Maar daar staat precies hetzelfde,' zei ze niet-begrijpend. 'Hoe kan dat zowel jouw naam zijn als de mijne?'

'Jij hebt het geschreven, dus dan is het jouw naam. Wist je dat niet? De naam is van wie hem schrijft.'

'Maar...' Ze zweeg en hield haar mond open, in afwachting van het moment waarop de tekentjes in haar mond zouden vliegen. Maar toen ze sprak, sprak ze zijn naam uit en niet de hare.

'En nu moet je betalen,' zei Etienne glimlachend. Hij duwde haar voorover over het rotsblok, bleef achter haar staan, trok haar rok omhoog en schoof zijn broek naar beneden. Met zijn knieën duwde hij haar benen uit elkaar, waarna hij haar met zijn hand openhield, zodat hij haar heel plotseling, met een snelle stoot, kon binnendringen. Isabelle klampte zich vast aan de rots terwijl Etienne zich tegen haar aan bewoog. Toen duwde hij onder het slaken van een kreet haar schouders van zich af en boog haar nog verder naar voren, zodat haar gezicht hard tegen de rots aan drukte.

Nadat hij zich uit haar had teruggetrokken, kwam ze wankelend overeind. Het perkament was aan haar wang blijven plakken en dwarrelde op de grond. Etienne keek naar haar gezicht en grinnikte.

'Je naam staat op je gezicht,' zei hij.

Ze was nog nooit bij de Tourniers thuis geweest, hoewel ze slechts een stukje verder langs de rivier en niet ver van de boerderij van haar vader woonden. Het was de op een na grootste boerderij van de streek. De grootste boerderij was van de Duc, die verderop in het dal, op een halve dag lopen naar Florac, woonde. Men zei dat het oudste gedeelte van de boerderij honderd jaar geleden gebouwd was, en dat er in de loop der jaren was aangebouwd. De varkensstal en de dorsvloer waren van latere datum, en in de loop der tijd was ook het rieten dak vervangen door pannen. Jean en zijn nicht Hannah waren laat getrouwd. Ze hadden maar drie kinderen, en het waren machtige mensen, die zich altijd op een afstand hielden en weinig van anderen wilden weten. Het gebeurde maar zelden dat ze 's avonds bezoek kregen.

Hoewel ze een grote invloed hadden, stak Isabelles vader zijn minachting voor hen niet onder stoelen of banken.

'Ze trouwen onder elkaar,' hoonde Henri du Moulin. 'Ze geven geld aan de kerk, maar een bedelaar hoeft nog geen beschimmelde kastanje van hen te verwachten. En ze kussen drie keer, alsof twee keer niet voldoende zou zijn.'

De boerderij was in een L-vorm tegen een helling gebouwd, en de ingang lag in de hoek ervan, op het zuiden. Etienne had haar mee naar binnen genomen. Zijn ouders en twee knechten waren op het veld aan het planten; zijn zus, Susanne, was achterin de moestuin aan het werk.

Binnen was het rustig en stil. Het enige dat Isabelle hoorde, was het gedempte knorren van de varkens. Ze bewonderde de stal, en de schuur, die twee keer zo groot was als die van haar vader. Ze stond in de kamer waar gegeten en gezeten werd en liet haar vingertoppen losjes op het tafelblad rusten alsof ze er steun bij wilde zoeken. De kamer was schoon, pas geveegd, en de pannen hingen op gelijke afstand naast elkaar aan haken aan de muur. De open haard besloeg de hele wand en was zó groot dat haar hele familie plus alle Tourniers er gemakkelijk in konden staan - haar familie, toen ze nog allemaal samen waren. Haar zus was dood. Haar moeder was dood. Haar twee broers waren soldaat. Nu waren alleen zij en haar vader nog maar over.

'La Rousse.'

Ze draaide zich om, zag Etiennes ogen, zag hoe hij zijn borst opzette, en deinsde achteruit tot ze het graniet van de muur tegen haar rug voelde drukken. Hij kwam naar haar toe en zette zijn handen op haar heupen.

'Niet hier,' zei ze. 'Niet in het huis van je moeder, en niet voor de haard van je ouders. Stel dat je moeder...'

Etienne liet zijn handen vallen. Het noemen van zijn moeder was voldoende om hem te temmen.

'Heb je het aan ze gevraagd?'

Hij zweeg. Hij liet zijn schouders zakken en tuurde in een verre hoek.

'Je hebt het ze niet gevraagd.'

'Ik ben weldra vijfentwintig, en dan kan ik doen wat ik wil. Dan heb ik hun toestemming niet meer nodig.'

Natuurlijk willen ze niet dat we trouwen, dacht Isabelle. Mijn familie is arm. We hebben niets, maar zij zijn rijk, ze hebben een bijbel, een huis en ze kunnen schrijven. Ze trouwen binnen de familie, ze zijn bevriend met Monsieur Marcel. Jean Tournier is de syndic van de Duc, die het belastinggeld van ons int. Ze zouden nooit een meisje dat La Rousse werd genoemd als schoondochter willen hebben.

'We zouden bij mijn vader kunnen wonen,' opperde ze. 'Hij heeft het zwaar, zo zonder mijn broers. Hij heeft... '

'Dat nooit.'

'Dan zullen we dus hier moeten wonen.'

'Ja.'

'Zonder hun toestemming.'

Etienne verplaatste zijn gewicht van zijn ene op zijn andere been, leunde tegen de rand van de tafel en sloeg zijn armen over elkaar. Hij keek haar recht in de ogen.

'Als ze je niet mogen,' zei hij zacht, 'dan is dat je eigen schuld, La Rousse.'

Isabelles armen verstijfden en ze balde haar handen tot vuisten.

'Ik heb niets verkeerds gedaan!' riep ze uit. 'Ik ben een aanhanger van het Ware Geloof.'

Hij glimlachte.

'Maar je houdt van de Maagd, of niet?'

Ze liet het hoofd zakken en hield haar handen gebald.

'En je moeder was een heks.'

'Wat zei je daar?' kwam het fluisterend over haar lippen.

'De wolf die je moeder heeft gebeten, die was door de duivel gestuurd om haar bij hem te brengen. En al die baby's die zijn gestorven.'

Ze keek hem woedend aan.

'Dacht je echt dat mijn moeder haar eigen dochter heeft laten sterven? Dat ze haar eigen kleindochter heeft laten sterven?'

'Wanneer je mijn vrouw bent, zul je geen vroedvrouw zijn.' Hij pakte haar hand en trok haar naar de schuur, weg bij de haard van zijn ouders.

'Waarom wil je me eigenlijk?' vroeg ze, zo zacht dat hij haar niet hoorde. Ze gaf zichzelf antwoord: Omdat zijn moeder niemand zo haat als mij.

De torenvalk vloog boven haar hoofd en sloeg zijn vleugels tegen de wind. Grijs: een mannetje. Isabelle vernauwde haar ogen. Nee. Roodbruin, de kleur van haar haren: een wijfje.

Ze had zichzelf geleerd om te blijven drijven. Ze lag op haar rug in de rivier en maakte malende bewegingen met haar armen. Haar boezem lag plat op haar borst en haar haren dreven als blaadjes om haar gezicht. Ze keek weer omhoog. De torenvalk bevond zich nu rechts van haar en dook omlaag. Het korte moment van zijn landing werd door een bremstruik aan haar zicht onttrokken. Toen ze de vogel weer zag, had hij iets kleins in zijn snavel, een muis of een mus. Hij vloog snel omhoog, en toen vloog hij weg.

Ze ging met een ruk zitten, ineengedoken op de lange, gladde steen van de rivierbedding. Haar boezem werd weer rond en vol. De geluiden kwamen uit het niets, een getinkel hier en daar, maar opeens klonk er een koor van honderden belletjes tegelijk. De estiver - Isabelles vader had voorspeld dat ze binnen twee dagen zouden komen. Hun honden moesten goed zijn deze zomer. Als ze niet opschoot, zou ze zo omringd zijn door honderden schapen. Ze kwam snel overeind en klom op de oever, waar ze met haar vlakke hand het water van haar lichaam veegde en de rivier uit haar haren wrong. Haar beschamende haren. Ze trok haar jurk en kiel aan, en verstopte haar haren onder een lange reep van wit linnen.

Ze was net bezig om het uiteinde van de linnen reep in te stoppen, toen ze voelde dat er naar haar werd gekeken, en ze verstijfde. Ze keek, zo goed en zo kwaad als het ging zonder haar hoofd te draaien, om zich heen, maar zag niets. De belletjes waren nog steeds ver weg. Ze voelde of er nog pieken onder haar hoofddoek uitstaken, en stopte ze eronder. Toen liet ze haar armen vallen, tilde haar rok op van haar voeten en begon het pad langs de rivier af te rennen. Even later sloeg ze af en haastte ze zich door een veld vol stoppelige brem en heide.

Ze bereikte het hoogste punt van de heuvel en keek omlaag. In de diepte zag ze een veld vol schapen die de helling op kwamen. Twee mannen, eentje voorop en de ander achteraan, en aan weerszijden een hond, hielden de kudde bij elkaar. Van tijd tot tijd ontsnapte er een dier uit de kudde, en als dat gebeurde, werd het onmiddellijk weer teruggehaald bij de groep. Vanaf Alès hadden ze er intussen vijf dagen lopen op zitten. Ze waren bijna bij het hoogste punt van deze heuvel, het uiteindelijke doel van hun tocht, maar toonden geen enkel teken van vermoeidheid. Ze hadden de hele zomer om uit te rusten.

Boven het getinkel van de belletjes uit hoorde ze het fluiten en roepen van de mannen, en het felle blaffen van de honden. De man die vooropliep, keek naar boven - het leek wel alsof hij recht naar haar keek - en floot schril. Het volgende moment kwam er, op nog geen steenworp afstand van haar, een jongeman achter een groot rotsblok vandaan gesprongen. Isabelle greep haar nek vast. Hij was klein en pezig, bezweet en heel bruin van de zon. Hij droeg de wandelstok en de leren knapzak van een herder, alsmede een nauwsluitende ronde muts, waar zijn donkere krullen onderuit keken. Toen ze zijn donkere ogen op zich gericht voelde, wist ze dat hij haar in de rivier had zien zwemmen. Hij schonk haar een vriendelijk, wetend glimlachje, en even voelde Isabelle de aanraking van de rivier op haar lichaam. Ze sloeg haar ogen neer, drukte haar ellebogen tegen haar borsten en was niet in staat om de glimlach te beantwoorden.

Met een sprongetje rende hij de heuvel af. Isabelle bleef hem nakijken tot hij bij de kudden was. Toen sloeg ze op de vlucht.

'Er zit hier een kind.' Isabelle legde een hand op haar buik en keek Etienne uitdagend aan.

Op slag werden zijn bleke ogen donker, als een wolk die over een veld gleed. Hij wierp een berekenende blik op haar hand.

'Ik vertel het aan mijn vader, en daarna moeten we het aan jouw ouders vertellen.' Ze slikte. 'Wat zullen ze ervan zeggen?'

'Nu zullen ze ons wel laten trouwen. Het zou een nog veel slechtere indruk maken als ze nee zeiden terwijl er een kind op komst is.'

'Ze zullen wel denken dat ik het expres heb gedaan.'

'Heb je dat?' Hij keek haar recht in de ogen. Zijn ogen waren koud.

'Jij wilde zondigen, Etienne.'

'Ja, maar jij wilde het ook, La Rousse.'

'Ik wou dat Maman hier was,' zei ze zacht. 'Ik wou dat Marie hier was.'

Haar vader deed alsof hij haar niet gehoord had. Hij zat op het bankje bij de deur en bewerkte een tak met zijn mes; hij maakte een nieuwe steel voor de schoffel die hij eerder die dag gebroken had. Isabelle stond roerloos voor hem. Ze had het zo zachtjes gezegd dat ze begon te denken dat ze het zou moeten herhalen. Ze deed haar mond open om het voor een tweede keer te zeggen, toen hij zei: 'Dan hebben jullie me allemaal in de steek gelaten.'

'Het spijt me, papa. Hij zegt dat hij niet hier wil wonen.'

'Ik zou geen Tournier in mijn huis willen hebben. En als ik sterf, dan is de boerderij niet voor jou. Je krijgt je bruidsschat, maar de boerderij laat ik na aan mijn neven in 1'Höpital. Mijn land zal nooit in handen komen van een Tournier.'

'De tweeling zal terugkomen uit de strijd,' zei ze, terwijl ze haar best deed om haar tranen de baas te blijven.

'Nee. Ze zullen sterven. Ze zijn geen soldaten, ze zijn boeren. Dat weet je net zogoed als ik. Twee jaar zijn er verstreken, en we hebben niets van hen gehoord. Er zijn voldoende soldaten langs gekomen uit het noorden, maar geen van hen had een bericht voor ons.'

Isabelle liet haar vader op het bankje zitten en liep dwars door hun velden, langs de rivier naar de boerderij van de Tourniers. Het was laat, het was eerder donker dan licht, en lange schaduwen lagen over de heuvels en de akkers vol halfrijpe rogge. In de bomen tjerpte een grote groep spreeuwen. De weg tussen de beide boerderijen leek lang nu, en aan het einde van haar tocht wachtte haar Etiennes moeder. Isabelle vertraagde haar pas.

Ze kwam bij de lege cleda van de Tourniers - de kastanjes van het afgelopen seizoen waren allang verdroogd - toen ze de grijze schaduw schuw achter de bomen vandaan zag komen. Hij bleef midden op het pad staan.

'Sainte Vierge, aide-moi' bad ze automatisch. Ze keek naar de wolf die haar observeerde met ogen die, ondanks het schaarse licht, een gele gloed hadden. Toen hij naar haar toe begon te lopen, hoorde ze een stem: 'Laat dit jou niet ook overkomen.'

Ze bukte zich en pakte een lange tak. De wolf bleef staan. Ze kwam overeind en ging roepend en met de tak zwaaiend op het dier af. De wolf begon achteruit te deinzen, en toen Isabelle deed alsof ze de tak wilde gooien, draaide hij zich om, sprong van het pad af en verdween tussen de bomen.

Isabelle rende het bos uit en vloog verder, dwars over het veld. De rogge sneed in haar kuiten. Ze kwam bij de paddestoelvormige steen die de grens van de moestuin van de Tourniers markeerde en bleef staan om op adem te komen. Ze was niet bang meer voor Etiennes moeder.

'Dank je, Maman,' zei ze zacht. 'Ik zal het niet vergeten.'

Jean, Hannah en Etienne zaten bij het vuur terwijl Susanne de overblijfselen van hun bajanas afruimde, dezelfde kastanjesoep die Isabelle haar vader eerder had voorgezet, en donker, zoet geurend brood. Alle vier verstijfden toen Isabelle binnenkwam.

'Wat kom je doen, La Rousse?' vroeg Jean Tournier, toen ze midden in de kamer was gaan staan en ze haar hand opnieuw op tafel had gelegd, alsof ze zich van haar plaatsje in hun midden wilde verzekeren.

In plaats van antwoord te geven, keek Isabelle strak naar Etienne. Na een poosje stond hij op en kwam naast haar staan. Ze knikte, en hij wendde zich tot zijn ouders.

Het was stil in de kamer. Hannahs gezicht was als steen.

'Isabelle krijgt een kind,' zei Etienne zacht. 'We zouden graag jullie toestemming hebben om te trouwen.'

Dat was de eerste keer dat hij Isabelle bij haar naam had genoemd.

Hannahs stem klonk scherp en doordringend.

'Wiens kind draag je daar, La Rousse? Niet dat van Etienne.'

'Het kind is van Etienne.'

'Nee!'

Jean Tournier zette zijn handen op tafel en stond op. Zijn zilvergrijze haar viel glad als een muts om zijn hoofd, en zijn gezicht was bleek. Hij zei niets, maar zijn vrouw zweeg en leunde naar achteren. Hij keek naar Etienne. Het was lange tijd stil voor Etienne opnieuw het woord nam.

'Het is mijn kind. We trouwen hoe dan ook, zodra ik vijfentwintig ben. En dat is gauw.'

Jean en Hannah wisselden een blik.

'Wat zegt je vader?' vroeg Jean aan Isabelle.

'Hij heeft zijn toestemming gegeven en zal voor een bruidsschat zorgen.' Ze zei niets over zijn haat.

'Ga naar buiten en wacht daar, La Rousse,' zei Jean zacht. 'Susanne, ga met haar mee.'

De meisjes zaten naast elkaar op het bankje bij de deur. Ze hadden elkaar sinds hun vroege jeugdjaren weinig gezien. Vele jaren geleden, zelfs nog voordat Isabelles haren rood waren geworden, had Susanne met Marie gespeeld, had ze geholpen bij het hooien, met de geiten en hadden ze in de rivier gesparteld.

Ze zaten een poosje stilzwijgend naast elkaar en keken uit over het dal.

'Ik heb een wolf gezien bij de cleda' zei Isabelle opeens.

Susannes bruine ogen werden groot. Ze had het magere gezicht en de puntige kin van haar vader.

'Wat heb je gedaan?'

'Hem weggejaagd met een stok.' Ze glimlachte, trots op zichzelf.

'Isabelle...'

'Ja?'

'Ik weet dat Maman van streek is, maar ik ben blij dat je bij ons komt wonen. Ik heb het nooit geloofd wat ze van je beweren, van je haren en...' Ze zweeg, en Isabelle stelde geen vragen.

'En je zult hier veilig zijn. Dit huis is veilig, het wordt beschermd door...'

Ze zweeg opnieuw, keek naar de deur en liet haar hoofd zakken. Isabelle liet haar blik rusten op de donkere heuveltoppen in de verte.

Zo zal het altijd zijn, dacht ze. De stilte in dit huis.

De deur ging open en Jean en Etienne kwamen naar buiten met een brandende fakkel en een bijl.

'We brengen je terug naar huis, La Rousse,' zei Jean. 'Ik moet met je vader spreken.'

Hij gaf Etienne een stuk brood.

'Nemen jullie dit brood, en geef haar je hand.'

Etienne brak het brood doormidden en gaf het kleinere stuk aan Isabelle. Ze stopte het in haar mond en legde haar hand in de zijne. Zijn vingers waren koud. Het brood bleef in haar keel steken.

Petit Jean werd in bloed geboren en was een onbevreesd kind.

Jabob was blauw toen hij werd geboren. Hij was een stil kind: zelfs toen Hannah hem op de rug sloeg om zijn ademhaling op gang te brengen, gaf hij geen kik.

Vele zomers later lag Isabelle weer in de rivier. Ze had striemen op haar lichaam van de twee jongens, en een derde kind duwde haar buik omhoog uit het water. De baby schopte. Ze legde haar beide handen op haar buik.

'O, lieve Maagd Maria, laat het alsjeblieft een meisje zijn,' bad ze. 'En als ze geboren is, dan vernoem ik haar naar u, naar mijn zus. Marie. Ik zal ervoor knokken om haar zo te mogen noemen.'

Deze keer was er helemaal geen waarschuwing vooraf, geen belletjes, geen gevoel dat er naar haar gekeken werd. Hij was er gewoon. Hij zat gehurkt op de oever van de rivier. Ze ging zitten en keek hem aan. Ze sloeg haar handen niet voor haar borsten. Hij zag er precies hetzelfde uit, een beetje ouder. Hij had een groot litteken op zijn rechterwang, het liep van iets onder zijn ogen, via zijn mondhoek, tot aan zijn kin. Als hij deze keer geglimlacht had, dan zou ze teruggelachen hebben. Maar hij glimlachte niet. Hij knikte alleen maar, maakte een kommetje van zijn handen, waste zijn gezicht met water, draaide zich om en liep in de richting van de bron van de rivier.

Marie werd met wijdopen ogen in een stroom van heldere vloeistof geboren. Ze was een veelbelovend kind.