33

Het licht van de namiddagzon viel schuin over het dek en werd onderbroken door de schaduwen van mast en tuigage van het legervrachtschip. Bij de boeg wierp een matroos een loodlijn in zee om de diepte af te lezen. Het schip gleed de zee-engte binnen en ondertussen beval de kapitein twee reven bij te steken. De matrozen klommen in de masten en verspreidden zich in de nok van de ra. Ondertussen zocht Cato zich een weg naar de stompe boegspriet.

Vrijwel meteen nadat het schip de haven van Gesoriacum had verruild voor de kalme deining van het kanaal was hij ten prooi gevallen aan zeeziekte. Hij had het gezelschap gezocht van de andere mannen die hangend over de reling langs de boorden het hart uit hun lijf hadden gekotst in het schuimende water dat langs het rustig voortdobberende schip gleed. Macro had de gelegenheid te baat genomen om een stapel pasteitjes naar binnen te werken die hij vlak voor het aan boord gaan op de havenmarkt had gekocht. Hij had het niet kunnen laten zijn optio de laatste aan te bieden en was in lachen uitgebarsten bij het zien van de woeste blik waarmee Cato zijn vriendelijke gebaar had beantwoord.

Zodra het vrachtschip de in de luwte gelegen ankergronden bereikte, voelde Cato de afgrijselijke misselijkheid minder worden. Met een hand aan de stag tuurde hij uit over de zee-engte waarin de invasievloot voor anker lag. Het glinsterende wateroppervlak was bezaaid met honderden vaartuigen: gestroomlijnde gevechtsschepen met hun hoge, door kantelen omgeven torens die hoog uitstaken boven de rijen riemen aan elke boord, brede transportschepen met weinig diepgang die hevig deinend vlak voor de kust lagen, en honderden kleinere boten die vanuit Gallië voorraden en materieel hadden vervoerd.

De legionairs verdrongen zich aan de boorden van het vrachtschip om meer te kunnen zien, maar werden opzij geduwd en vervloekt door de matrozen die, terwijl het vaartuig onder een lichte bries langzaam naar het vasteland voer, nog gewoon hun werk moesten doen. Het mysterieuze, in nevelen gehulde eiland Brittannië, dat al zo lang een plek had in de Romeinse volksverhalen, lag daar open en bloot met zijn saaie kustlijn die zich koesterde in de hitte van een onbewolkte zomerdag. De opwinding ging dan ook samen met een lichte teleurstelling over de aanblik van het zacht golvende landschap vol boerderijen, velden en wouden dat zich uitstrekte tot in vage vertes. Verspreid in het landschap waren kleine groepen legionairs te onderscheiden. Een heel eind verderop maakte een vage, door de achterhoede opgeworpen stofwolk duidelijk tot op welk punt in het binnenland de hoofdmacht van de eerste twee legioenen inmiddels was gevorderd.

De berichten die de mannen de voorbije twee dagen over de vorderingen van de inval hadden gehoord, hadden hun weinig wijzer gemaakt. De bemanning van het voor zijn tweede vracht manschappen teruggekeerde schip had alleen kunnen melden dat de eerste twee legioenen bij hun landing niet op tegenstand waren gestuit. Cato zag nu evenmin sporen van zware gevechten of van brandstapels voor gesneuvelde kameraden. Hij zag in feite geen enkel teken van de inlanders. Dat was bijna niet te geloven. Caesar had in zijn verslag veel ophef gemaakt over de risico’s van een invasie in Brittannië en geschreven dat de soldaten bij de landing op hevige tegenstand waren gestuit van een vijand die al op het strand de strijd was aangegaan en de Romeinen bijna tot stilstand bracht in de hevige branding. Dit keer leek de invasie toch vooral op de laatste, door Plautius verordonneerde amfibische oefening aan de kust van Gallië van amper twee weken geleden: heel veel Romeinen en een onbestaande vijand.

Op een schreeuw van de kapitein veranderde het vrachtschip van koers. Het grootzeil werd in een hoek ten opzichte van het dek gemanoeuvreerd waarna de boeg vanuit het midden van het kanaal een brede zwaai maakte en recht afkoerste op een plek tussen twee vlak bij de kust gelegen schepen, die aangegeven was met grote, in de afnemende wind traag op en neer dansende rode wimpels. Een aantal vrachtschepen dat manschappen van het Tweede Legioen vervoerde, was al geland. Cato zag een groep ruiters het strand en de platgetreden weide daarachter oprijden. Dat moesten Vespasianus en het gezelschap onder zijn commando zijn, die snel vooruitgingen om het terrein af te bakenen waar het legioen zou overnachten voordat het de volgende dag in het spoor van het Negende en Twintigste Legioen verder zou trekken.

Hoewel hij niet samen met het legioen zou marcheren, voelde Cato opeens een golf van opwinding en angst door zijn lijf trekken. Wanneer de soldaten van de centurie optrokken naar de vijand, diende hij met een klein detachement onder bevel van Macro een speciale opdracht uit te voeren. Meer details had de centurio hem nog niet toevertrouwd. Macro zat apart van de mannen en staarde vanaf de achtersteven in de zanderige zee. Toen Cato de blik naar achteren richtte, spuugde Macro juist in het water waarna hij het hoofd draaide en ogenblikkelijk zijn ondergeschikte zag. Hij aarzelde even voordat hij opstond om tussen de dicht opeengepakte massa legionairs op het middendek door zich een weg naar de boeg te banen.

‘Nou, zo angstwekkend ziet dat er dus niet uit, wel?’ Hij gebaarde naar het vasteland.

‘Nee, heer,’ antwoordde Cato. ‘Heel lieflijk zelfs. Als we ons hier eenmaal hebben gevestigd, is dat volgens mij prima grond om op te boeren.’

‘En wat weet zo’n paleisjonker als jij nou helemaal van landbouw af?’

‘Niet veel,’ gaf Cato toe. ‘Alleen dat wat ik bij Vergilius heb gelezen. Hij schildert het boerenbestaan als iets zeer boeiends.’

‘Iets zeer boeiends,’ praatte Macro hem na. ‘Boer zijn is in werkelijkheid een zwaar bestaan zonder enige poëzie. Alleen stadse druiloren die af en toe een bezoek afleggen aan hun landgoed zijn in staat het een aangenaam bestaan te laten lijken.’

Macro had onmiddellijk spijt van zijn harde reactie en hij klopte de optio glimlachend op de arm. ‘Sorry, dat was niet nodig. Maar ik zit ergens mee.’

‘Waarmee dan, heer?’

‘Met een kwestie voor hogere rangen dan de jouwe. Het spijt me, Cato, maar ik kan pas iets zeggen als we een eind van het legioen zijn verwijderd. Dat bevel heb ik gekregen.’

‘Van wie, vraag ik me af,’ zei Cato kalm. ‘Van onze commandant of van Narcissus?’

‘Het heeft geen zin ernaar te vissen, want ik kan en mag je niks vertellen. Geduld. Ik dacht dat je dat inmiddels wel had geleerd in het leger.’

Cato keek hem kwaad aan en richtte daarna de blik op de versterkingen die ver uitstaken boven het naderende strand en het omliggende land.

Toen Vespasianus zijn orders verstrekte, had hij vooral nadruk gelegd op de noodzaak alles strikt geheim te houden. Elf man had Macro geselecteerd voor de opdracht en alleen Cato had hij iets verteld. Het enige wat de optio echter wist was dat het ging om een gevaarlijke opdracht die ze los van het legioen moesten uitvoeren. Macro tuurde naar de langzaam naderende kustlijn en herinnerde zich ondertussen het onderhoud dat hij gisterenavond met Vespasianus had gehad.

De legatus had hem bij het zwakke licht van een olielamp doordringend aangekeken. Ondertussen spatte de regen neer op het doek boven hun hoofd.

‘Je hebt voor de terugreis natuurlijk een wagen nodig.’

‘Ja, heer.’

‘Dus regel er een. Ik laat een klerk het noodzakelijke bevel schrijven.’ Vespasianus dronk zijn beker uit en keek de centurio aandachtig aan. ‘Ik neem aan dat je het belang van deze missie juist inschat?’

‘Ja, heer. Bij zo’n bedrag heeft u een betrouwbaar man nodig.’

‘Helemaal juist,’ zei Vespasianus knikkend. ‘Maar dat is het niet alleen. De keizer zit te springen om elke flinter goud en zilver die hij kan vinden. Op dit moment lukt het hem alleen zijn macht te behouden door de steun van het leger en, belangrijker nog, door die van die inhalige klootzakken van de Praetoriaanse garde. Zodra de troepen geen geld meer krijgen, is het afgelopen met Claudius. Begrijp je dat?’

‘Ja, heer.’

‘Daarom is het zo belangrijk dat we die kist bergen.’ Met extra nadruk voegde Vespasianus daaraan toe: ‘De mannen die je hiervoor kiest, mag je niets, maar dan ook helemaal niets vertellen. Waarschijnlijk hebben de vijanden van de keizer er al lucht van. Het is zaak niets te laten doorschemeren. Als de verkeerde oren ook maar één woord hiervan opvangen, zullen er meer de jacht op de kist openen. Je moet hem als eerste vinden. Daarbij heb je al zo veel gevaar te duchten van de inlanders dat je geen behoefte hebt aan problemen vanuit de eigen gelederen.’

‘Mag ik vragen over wie exact ik me zorgen moet maken, heer?’

Vespasianus schudde het hoofd. ‘Ik verdenk een aantal wapenbroeders, maar tot dusver heb ik geen bewijs.’

‘Ik begrijp het.’ Macro begreep het heel goed. Hij begreep dat achter de opdracht nog een ander doel stak, namelijk dat die legionairs die uit waren op een val van de keizer zich zouden blootgeven, en ook dat hij en zijn mannen daarbij als lokaas werden ingezet. ‘En wat gebeurt er wanneer...’

‘Als.’

‘Als we die lui tegenkomen. Wat doen we dan, heer?’

‘Dan bewijs je mij dat ik voor deze klus de juiste man heb gekozen. Ik beloof je dat als je de opdracht in alle opzichten tot een goed einde brengt, je mij of de keizer geen ondankbaarheid zult kunnen verwijten.’

Als blijk van waardering trok Macro zijn mondhoeken op. Het betrof dus een bijzonder riskante onderneming, maar ook een waarvoor hij goed beloond werd als alles volgens het door Vespasianus geschetste, eenvoudige plan zou verlopen. Te eenvoudig, naar Macro’s oordeel.

De bedoeling was dat hij met een klein aantal mannen en een wagen naar de moerassen in het zuiden trok, ver van de beschermende hoofdmacht. Alle contact met de plaatselijke bevolking en de Romeinse legerverkenners moest vermeden worden. Als hij de moerassen had bereikt, diende hij aan de hand van de hem door Vespasianus overhandigde landkaart op zoek te gaan naar de plek met de resten van de bijna een eeuw geleden in het moeras weggezonken wagen. Als ze hem hadden gevonden, moest het detachement een kist bergen, die op hun eigen wagen laden en terugkeren naar het legioen, waar die kist aan de legatus persoonlijk moest worden overhandigd. Hij mocht onder geen beding worden geopend want de kans was groot dat een gewone legionair niet bestand zou zijn tegen de aanblik van de daarin verborgen schatten. En alsof de strijd tegen de onvermijdelijke nieuwsgierigheid van zijn mannen niet voldoende was, diende Macro zich ook een weg te zoeken door vijandelijk terrein met niet alleen de inlanders als tegenstanders, maar ook vermeende collega’s die een duister politiek spelletje speelden.

‘Is er nog iets anders wat je wilt weten, centurio?’

‘Nog één ding, heer. Wat gebeurt er als we die wagen niet kunnen vinden?’

‘Denk daar maar niet over na,’ luidde Vespasianus’ antwoord simpel.

‘Ik begrijp het,’ zei Macro hoofdknikkend.

De legatus was blij dat Macro het juist niet begreep. Als de centurio zijn opdracht niet tot een goed einde bracht, bleef de kist in afwachting van een andere vinder achter in het moeras. Hij had geen enkele garantie dat het origineel van de kaart die Narcissus hem had gegeven, het enige was, en evenmin dat, nu hij zijn centurio een kopie had toevertrouwd, niet meer kopieën in omloop zouden komen. Als de missie mislukte, was het bovendien bijzonder vervelend dat een groepje soldaten vermoedens koesterde, hoe vaag ook, over wat in het moeras verborgen lag. Voor die soldaten zouden maatregelen getroffen moeten worden.

‘Verder nog iets, centurio?’ vroeg Vespasianus. Macro schudde het hoofd. ‘Ga dan nu je mannen voorbereiden. We spreken elkaar pas weer als je terug bent gekeerd met de kist.’

‘Akkoord, heer.’

‘Succes en vaarwel.’

Na het verlaten van de tent vouwde Macro zorgvuldig de kaart op en verborg hem onder zijn kuras. De groet waarmee de legatus afscheid van hem had genomen, had wel heel definitief geklonken. Maar de missie was begonnen, hij kon niet meer terug.

De kapitein van het vrachtschip schreeuwde naar zijn bemanning dat ze de schoten moesten laten vieren waarna het resterende zeil werd gestreken. Het vaartuig had precies voldoende ruimte om vooruit te blijven glijden. Er trok een lichte schok door de romp toen het op een paar meter van het strand vastliep.

De kapitein vouwde zijn handen om zijn mond en gaf vanaf de achtersteven het bevel de loopplank neer te laten. De legionairs deden een stap opzij om de bemanning de ruimte te geven een lange, gescharnierde loopplank op te tillen en omhoog te manoeuvreren tot voorbij het zwaartepunt en tot het moment waarop het uiteinde nog maar een paar meter van het strand was verwijderd. Een van de matrozen gaf een teken waarna de mannen de plank loslieten en hij met een harde klap in zee landde. De plank werd vervolgens vastgelegd door aan de achterkant twee ijzeren staven in op het dek aangebrachte ogen te schuiven.

‘Je bent er dus.’ De kapitein gaf Macro een klap op de schouder. ‘Door je toegewijde dienaar behouden de oceaan overgezet. Hopelijk is de reis je bevallen.’

‘Het ging,’ reageerde Macro niet al te enthousiast. Als een echte soldaat vond hij dat de mens vaste grond onder de voeten behoorde te hebben en dat de zee voor vissen was en voor idioten die het echt niet konden laten hem over te steken. ‘Maar bedankt.’

‘Graag gedaan. Geef die inlanders flink op hun lazer.’

‘We doen ons best.’

‘En nu zou ik het prettig vinden als je je mannen liet ontschepen zodat we meteen terug kunnen naar Gallië. We moeten vanavond nog de paarden van een Syrisch cohort overbrengen.’

‘Vanavond?’ reageerde Macro verbaasd. ‘Ik dacht dat zeelui als het even kan niet in het donker de zee op gaan.’

‘Normaal niet, nee.’ De kapitein glimlachte welwillend. ‘Maar we worden betaald per oversteek en verdienen er zo flink aan. Dus: als je het niet erg vindt...’

Macro draaide zich om naar de boeg en ontmoette de verwachtingsvolle blik van zijn mannen. ‘Oké jongens, jullie mogen eraf. En neem al je spullen mee want anders ben je ze voorgoed kwijt.’

De legionairs liepen in een lange rij de loopplank af. Met hun uitrusting boven het hoofd sprongen ze in het heupdiepe water en waadden naar de kust. Voordat Macro en Cato de vloedlijn van kiezels hadden bereikt, was de loopplank al weer binnengehaald en deed een groep matrozen zijn uiterste best om het vrachtschip met behulp van een lange dikke stok weer los te duwen.

‘Waarom hebben ze zo’n haast?’ vroeg Cato met een hoofdknikje naar het schip.

‘Vanwege het geld.’

‘Wat mannen daar al niet voor overhebben!’ zei Cato lachend. ‘Je zou denken dat het het belangrijkste ter wereld is.’

‘Dat is het ook.’

De harde gelaatsuitdrukking van de centurio verraste Cato. Hij bleef Macro aankijken terwijl die zich omdraaide en de centurie beval zich in het gelid op te stellen. Als alle andere officieren was hij begrijpelijk genoeg gespannen, zelfs nadat de muiterij was weggeëbd. De verhalen over Narcissus’ opmerkelijke optreden hadden snel de ronde gedaan door de legioenen. Spontane imitaties van de bravoure die de bureaucraat had tentoongespreid, lokten keer op keer grote hilariteit uit. Dat iedereen zich vrolijk maakte over zijn optreden, was precies de bedoeling geweest van de sluwe vrijgemaakte slaaf. De sfeer van verraad en onderling wantrouwen loste snel daarna definitief op door de raadselachtige en plotselinge verdwijning van Aurelius en zijn kompanen. Plautius temperde de stemming vervolgens nog meer door verhalen te verspreiden over de enorme rijkdommen die in Brittannië te vinden waren, verteld door de uitgeweken Brittannische hoofdmannen en vorsten in het gevolg van het legioen. Volgens die verhalen wemelde het er van het goud en het zilver, van de slaven en van de vrouwen die zich maar al te graag lieten bevrijden uit de greep van het handjevol wilden, dat koste wat kost naakt de strijd wilde aangaan. Hun angstaanjagende verschijning – beschilderde lijven en haren in woeste, witgeverfde pieken – en voortdurend geslaakte strijdkreten stelden in het heetst van de strijd maar weinig voor. Het ervaren krijgsvolk van de legioenen zou hen zonder problemen verslaan en daarna de vruchten van de overwinning kunnen smaken. Tijdens de laatste weken van voorbereidingen op de inval wilden alle legionairs nog maar één ding doen: dat waarin ze nou eenmaal het beste waren.

Het was al een tijdje donker toen de laatste tent eindelijk was opgezet en de centurie zich kon neerzetten voor een al in Gallië bereid en daardoor wat muf avondmaal van gerstepap en grof brood. De gesprekken bij de kampvuren over de voortgang van de veldtocht waren gebaseerd op snippers informatie, ontleend aan mededelingen van van het front teruggekeerde boodschappers en soldaten van de intendance. Tot dusver was het contact met de vijand beperkt gebleven tot een handvol schermutselingen tussen verkenners en naar verluidt waren de inlandse wagenmenners de Romeinse cavalerie vooralsnog steeds te slim af. De veteranen in het legioen bromden tegen de rekruten dat het wel anders zou worden wanneer de zware infanterie van de Romeinen erin was geslaagd de Brittanniërs dichter te naderen.

Ondertussen richtte Macro in zijn tent op gedempte toon het woord tegen de mannen die hij had uitgekozen voor de opdracht van Vespasianus. Naast Cato had hij de tien beste legionairs van de centurie gekozen. Ze zaten op het gras terwijl hij hun in grote lijnen hun bijzondere missie beschreef.

‘Zoals sommigen misschien al hebben gemerkt, mag ons legioen zich verheugen in de aanwezigheid van een aantal Brittannische koninklijke personen, die ten gevolge van een meningsverschil met hun onderdanen de laatste jaren hun voordeel hebben kunnen doen met de Romeinse gastvrijheid.’

De mannen grijnsden om deze typering van de beschermelingen van de keizer. Overal in het keizerrijk gebeurde het op dezelfde manier: door hun onderdanen verjaagde despoten vluchtten naar Rome om er hun zaak te bepleiten om daar vervolgens tot de ontdekking te komen dat Rome hun wel asiel wilde verlenen, maar dat alleen tegen de hoge prijs van eeuwige onderwerping.

‘Het geval wil,’ vervolgde Macro, ‘dat een van onze vrienden, Cogidubnus geheten, zich in zijn jonge jaren, toen hij zich voor het eerst tot Rome wendde om de mogelijkheid van een verdrag te bespreken, wat onvoorzichtig heeft opgesteld. Hij was blijkbaar zo onder de indruk van wat hij allemaal zag, dat hij beloofde de hele natie uit te leveren aan de keizer mocht het Romeinse rijk zich willen uitbreiden naar Brittannië. Nou, zoals jullie zien gebeurt dat nu. Cogidubnus lijkt zijn vroegere goede voornemen echter vergeten te zijn en blijft aandringen op een betere overeenkomst met Rome. Helaas voor hem, maar tijdens zijn vlucht voor zijn volk verdwaalde de wagen met zijn persoonlijke papieren in een moeras hier vlakbij. Gelukkig hebben de spionnen van de generaal de wagen kunnen traceren. Nu is het aan ons om de kisten met zijn persoonlijke documenten op te dreggen en ze veilig te laten stellen door het legioen. Als Plautius eenmaal in geschrifte beschikt over de vroegere toezegging van deze man om zijn volk aan Rome te verkopen, zal Cogidubnus makkelijker aan zijn woord te houden zijn. Als hij dan nog tegensputtert, kunnen we hem dreigen zijn volk in te lichten over wat hij precies van plan was. Jullie zullen het met me eens zijn dat hij dan in een lastig parket zit.’

Macro zweeg even, zeer tevreden over zichzelf omdat hij dit complete verzinsel zo geloofwaardig had gebracht. ‘Maar eerst moeten we die documenten vinden. Dat is onze taak. Wij met zijn twaalven hebben, los van de rest van het legioen, de opdracht gekregen de kist te bergen.’

‘Heer!’ Een van de legionairs stak zijn hand op.

‘Ja?’

‘Verwachten ze nu echt dat wij zomaar vijandelijk gebied binnen kunnen wandelen? Twaalf man zonder enige bescherming?’ De soldaat spuugde minachtend op de grond. ‘We kunnen beter meteen zelfmoord plegen.’

‘Daar hebben nu even geen tijd voor,’ zei Macro met een geruststellende glimlach. ‘Volgens Vespasianus hebben de verkenners nauwelijks tekenen van verzet gezien sinds de eerste twee legioenen zijn geland. Er kan ons eigenlijk weinig gebeuren als we snel te werk gaan, als we de klus in een paar dagen kunnen klaren.’

‘Wanneer vertrekken we, heer?’

‘Vanavond. Zodra de maan opkomt.’