9

Rond het Germaanse dorp vervaagde de dag langzaam tot het vlekkerige grijs van de naderende schemering. Toen er eenmaal een eind was gekomen aan de gevechten, ebden de lichaamswarmte en de hevige concentratie van de strijd weg, en de legionairs die op de muur in de houding stonden bleven rillend in het ijzige winterduister achter. Tot overmaat van ramp was het beginnen te sneeuwen in grote vlokken die lui omlaag dwarrelden in de roerloze lucht. De eerste hinderlaag was op een mislukking uitgedraaid; inmiddels hadden de Germanen zich teruggetrokken tot buiten het bereik van de speren en de meeste stonden in die rauwe taal van ze in de richting van het dorp te schelden. Andere waren bezig takkenbossen te maken en twijgen van jonge dennen af te slaan om primitieve stormladders van te maken. De Romeinse verdedigers stonden vanaf de muur ongerust toe te kijken, met af en toe een snelle wanhopige blik in de richting van het fort van het Tweede Legioen dat slechts acht mijl daarvandaan lag. Wat de legionairs van de zesde centurie vooral zorgen baarde, was de forse boom die vlakbij was geveld en inmiddels al aardig op weg was een stormram te worden.

Macro had ook niet stilgezeten. Hij had een aantal mannen opdracht gegeven om stapels stenen op de muur aan te leggen ter aanvulling van de paar speren die nog over waren, en een andere groep had zwaardere stukken steen en aarde tegen de achterkant van de poortdeuren moeten opstapelen om de klap van de stormram op te vangen. Het waren de vaste voorzorgsmaatregelen, maar als de Germanen erin slaagden hun aanval goed te coördineren, zou de ondiepe rij Romeinen die de dorpsmuur bemande onvermijdelijk onder de voet worden gelopen, zoals Macro geduldig aan zijn jonge optio uitlegde, terwijl deze de snijwond in Macro’s onderarm verbond.

‘En dan?’ vroeg Cato.

‘Wat denk je?’ Macro lachte bleekjes en stampte met zijn voeten. ‘Dan lopen ze ons onder de voet en zijn we nergens meer. We zullen in mootjes worden gehakt.’

‘Niet bewegen, heer. Zullen ze mensen gevangennemen?’

‘Denk daar maar liever niet over na,’ zei Macro vriendelijk. ‘Neem van mij aan dat je beter dood kunt zijn.’

‘Echt waar?’

‘Echt waar.’

‘Vespasianus zou onmiddellijk hulp sturen zodra hij in de gaten had dat er iets aan de hand is, zei de tribuun. Als we het tot die tijd uithouden...’

‘Met de nadruk op “als”,’ zei Macro. ‘Maar misschien lukt het. Als jij er maar voor zorgt dat je jouw aandeel levert.’

‘Dat zal ik doen.’ Cato scheurde de lap af die over was van het primitieve verband en bond de uiteinden stevig vast. ‘Kijk aan, heer. Hoe voelt het?’

‘Niet slecht.’ Macro boog zijn arm en kromp even ineen toen een pijnscheut naar zijn schouder omhoogschoot. ‘Het kan ermee door. Dit is niet erger dan ik vaker heb meegemaakt.’

‘Bent u vaker gewond geraakt, heer?’

‘Dat hoort er allemaal bij als je dienst neemt. Je raakt er gauw genoeg aan gewend.’

‘Als we het overleven.’

‘Wie weet.’ Macro probeerde zo bemoedigend mogelijk te klinken, maar zodra hij de sombere gezichtsuitdrukking van de jongen zag, gaf hij hem een stomp tegen zijn schouder. ‘Kop op, knul! We zijn nog niet dood. Bij lange na niet. Maar als we er dan toch aan gaan, kunnen we er niets aan veranderen, dus laten we ons nou maar geen zorgen maken, vind je niet? Nu eens even kijken wat die rotzakken aan het bekokstoven zijn.’

Een snelle inspectie van de Germaanse gelederen in het vallende duister van de met sneeuwvlokken bespikkelde schemering wees uit dat zich geen aanzienlijke veranderingen hadden voltrokken, en de doffe klappen van bijlen op hout klonken onverminderd door. Macro concludeerde dat het dorp voorlopig nog wel veilig was, en draaide zich om naar Cato.

‘Ik moet even de rest van de jongens toespreken, om ze een hart onder de riem te steken. En intussen wil ik dat jij met een paar mannen op zoek gaat naar iets te eten en te drinken. Ik heb honger. En waarom zouden we niet even iets eten zolang Herman nog niet in beweging komt.’

Ze doorzochten een paar hutten in de buurt wat een aardige oogst opleverde aan gedroogd vlees, vers brood en diverse kruiken van het plaatselijke brouwsel.

‘Daar moet je mee oppassen,’ waarschuwde Macro uit ervaring. ‘Als je er maar voor zorgt dat niemand zich een stuk in zijn kraag kan drinken, want daar staat een forse straf op als we terug zijn op de basis.’

Cato keek over de schouder van de centurio. ‘Heer! De tribuun...’

Vitellius kwam met een lijfwacht van vier forse kerels uit de duistere straat het talud naar de poort op lopen. Macro verstijfde en stond op het punt de centurie ‘Geef acht!’ toe te roepen, maar Vitellius schudde zijn hoofd.

‘Laat de mannen maar rusten, centurio. Ze hebben het verdiend.’

‘Ja, heer. Dank u.’

‘Hoe gaat het?’

‘Nou ja, zoals u ziet,’ zei Macro met een zwaai van zijn arm naar de ring Germanen rond het dorp, ‘zijn we niet in staat om die bende met zeventig man buiten de deur te houden, heer. Al sinds de laatste aanval zijn ze takkenbossen en stormladders aan het maken. En daar verderop zijn ze bijna klaar met een stormram. Zodra ze die in stelling brengen...’

‘Aha.’ Vitellius krabde aan zijn kin alsof hij diep in gedachten was verzonken. ‘Jullie zullen ze gewoon zo lang mogelijk moeten zien tegen te houden.’

‘Ja, heer... Hoe gaat het met de rest van het cohort?’

‘We staan er niet al te slecht voor. We hebben de muur onder controle en alle gezonde dorpelingen worden bewaakt. De centurie van Quadratus heeft het het hardst te verduren gekregen. De vrouw van het dorpshoofd, het rotwijf, heeft een afvoerrooster opengezet. Twintig kerels zagen kans om achter Quadratus’ mannen te komen voordat ze werden ontdekt. Ze legden onze mannen een voor een om terwijl die de Germanen buiten het dorp bij de muur vandaan hielden. We raakten bijna een halve centurie kwijt voordat we kans zagen ze te verjagen.’

‘Op Quadratus kun je altijd rekenen, heer.’ Macro grijnsde.

‘Nu niet meer. Hij kreeg een Germaanse spies door zijn donder. Helemaal doorboord.’

‘Nee.’

‘Ik ben bang van wel, centurio. En de Germanen hebben kans gezien om zijn optio ook uit te schakelen. Daarom ben ik hier ook. Kun je iemand missen om de boel over te nemen van Quadratus?’

Vijf passen van hen vandaan gloeiden Cato’s oren en zijn bloed werd ijskoud van angstige verwachting. Met inzet van al zijn wilskracht slaagde hij erin om niet naar Macro te kijken maar resoluut de blik over de muur gericht te houden op de Germanen die met roodgloeiende gezichten rond de vuren waren verzameld. Hij probeerde de nonchalante houding van een veteraan aan te nemen en bleef met bonzend hart staan luisteren.

‘Hm,’ zei Macro nadenkend terwijl hij zijn blik liet rondgaan, en Cato kon bijna het gewicht voelen toen zijn blik even op zijn rug bleef rusten voordat hij verderging.

‘En uw optio?’ vroeg Vitellius. ‘Is dat een goeie kerel?’

‘Je kunt hem nauwelijks een kerel noemen, heer. Een knaap die net is aangekomen. Die moet ik voorlopig nog in de gaten houden. Hij bedoelt het allemaal goed, maar hij is nog lang niet klaar voor wat u nodig hebt.’

‘Jammer.’

Het verpletterende gewicht van de afwijzing sloot zich rond Cato’s hart. Hij klemde zijn kaken op elkaar en probeerde niet van vernedering in tranen uit te barsten.

‘Heb je iemand anders?’

‘Ja, heer. De vaandeldrager is een goeie vent. Neemt u hem maar.’

‘Goed.’ Vitellius knikte. ‘Je weet wat je te doen staat, centurio. Jullie moeten koste wat kost de poort in handen houden. Als we de nacht doorkomen, stuurt Vespasianus ons morgenochtend zeker hulp. Ik reken op je. Ga door.’

‘Dank u, heer.’ Macro legde zijn hand tegen zijn borst bij wijze van groet en keek de tribuun en zijn lijfwacht na op weg naar de plek waar het centurievaandel boven de muur slap neerhing.

‘Lul!’ schold hij zacht. ‘“Ik reken op je”’ – alsof Macro zijn plicht niet kende.

Hij wierp een snelle blik om zich heen om er zeker van te zijn dat niemand zijn ongepaste opmerking had gehoord. De stijve houding van de jongen die strak over de muur stond te staren, was uitgesproken onnatuurlijk.

‘Cato!’

‘Heer?’ De stem klonk gekrenkt.

‘Is er enige beweging te zien?’

‘Nee.’

‘Goed blijven kijken dan maar.’

‘Ja, heer.’

De tribuun en zijn kleine sectie kwamen over de muur teruggelopen naar de poort, met in hun kielzog de vaandeldrager. Vitellius knikte kortaf naar Macro toen hij met zijn mannen voorbijkwam.

‘Succes, heer,’ zei de vaandeldrager.

‘Jij ook.’ Macro grijnsde. ‘Wij passen wel op het vaandel, zolang jij er niet bent, Porcius.’

Even bleef de vaandeldrager staan, met een verlangende blik naar het vaandel van het zesde legioen, waarna hij met zo min mogelijk tegenzin als hij maar kon opbrengen de houten paal aan Macro overhandigde. ‘Hier.’

Daarna waren ze verdwenen in de koude duisternis tussen de armoedige Germaanse hutten, en bleef Macro achter met het vaandel, dat met zijn verzwaarde onderkant omlaag hing van de horizontale dwarsbalk. Er voer een merkwaardig gevoel van opwinding door hem heen toen het vertrouwd onhandige van het vaandel herinneringen opriep aan het jaar dat hij zelf als vaandeldrager had gediend. Hij liet de paal liefdevol in zijn handen ronddraaien, grinnikend bij de gedachte aan de diepgewortelde gevoeligheden van die veel jongere man, tot hij zich weer bewust werd van Cato.

‘Hé, knaap!’ riep hij zacht. ‘Kom eens hier.’

Met een gezicht dat vertrokken was van de onderdrukte emoties sprong Cato plichtsgetrouw in de houding voor zijn superieur.

‘Rustig maar, jongen. Je krijgt een nieuwe taak. Ik wil dat je dit onder je hoede neemt.’

‘Heer?’

‘Heb je gehoord wat de tribuun zei?’

‘Ja, heer.’

‘Ik ga ervan uit dat dat het enige is wat je hebt gehoord. Nu we Porcius kwijt zijn, heb ik een goeie kerel nodig die zich voorlopig over het vaandel kan ontfermen. Vind je dat wat?’

Hoe vriendelijk het ook werd gezegd, het was eerder een bevel dan een vraag, en Cato kon wel juichen, terwijl het bittere schaamtegevoel van zo-even pijlsnel wegtrok. Zonder de tijd te nemen antwoord te geven, liet hij zijn schild zakken en nam hij de vaandelstok stevig in zijn linkerhand.

‘Het is een grote verantwoordelijkheid,’ zei Macro. ‘Dat weet je, hè?’

‘Ja, heer. Dank u wel, heer. Ik zal het met mijn leven beschermen.’

‘Dat is je geraden. Als er ook maar een krasje op zit als Porcius het terugneemt, zal hij ervoor zorgen dat je ballen de volgende keer dat we ten strijde trekken in top hangen. Begrepen?’

Cato knikte ernstig.

‘Je moet vlak bij me in de buurt blijven en wat er ook gebeurt, dat vaandel laat je je niet ontglippen en je houdt het zo hoog als je kunt. Zodat alle mannen het de hele tijd kunnen zien. Begrepen? ... Wat is er nou aan de hand?’

Zijn aandacht was getrokken door een plotselinge golf van beweging die door de manschappen op de muur voer. Alle legionairs waren opgestaan en hielden hun schild en zwaard in de aanslag. Cato tilde het vaandel op en volgde Macro naar de palissade. Achter de muur waren de Germanen overeind gekomen van naast hun vuren en ze kwamen nu in een zwarte massa op de poort af. Onregelmatige vormen in de menigte gaven de plekken aan waar mannen met takkenbossen ploeterden. Sommigen hadden toortsen bij zich die de gezichten van de dichtstbijzijnde mannen in een flakkerende geeloranje gloed zetten.

‘Denk eraan, mannen,’ riep Macro terwijl hij zijn zwaard uit de schede trok, ‘als ze kans zien binnen te komen, gaat het hele cohort eraan. Dus alles op alles zetten.’

Er klonk luid geschreeuw op uit de naderbij denderende Germaanse horde. Het zwol snel aan tot een bulderende kreet van laatdunkende woede. Sommige legionairs schreeuwden uitdagend terug.

‘Rustig aan!’ riep Macro boven het lawaai uit. ‘Ze zijn hun adem aan het verspillen! En wij hoeven niets te bewijzen!’

Naast hem stond Cato aan de grond genageld, volledig in de ban van het naderende onheil. Om de een of andere reden was zo’n menigte die met woeste vastbeslotenheid optrok in de duisternis een stuk dreigender. In zijn fantasie werd elk geluid en elke gestalte dubbel zo groot. Anders dan de doldrieste charge door het dorp van die middag, bood de wanhopige confrontatie die in het verschiet lag de mannen ruimte om over hun eigen moed en hun eigen bereidheid tot vechten na te denken, en om zich de gruwelijkste gevolgen voor te stellen van wat hun te wachten stond. Cato rilde, en onmiddellijk kon hij zichzelf wel voor de kop slaan. Hij keek snel om zich heen naar de anderen op de muur.

‘Ben je bang, jongen?’ vroeg Macro zacht.

‘Een beetje wel, ja.’

Macro glimlachte. ‘Logisch. Dat zijn we allemaal. Maar we staan hier nu eenmaal en daar valt niets aan te veranderen.’

‘Dat weet ik, heer. Dat maakt het er alleen niet makkelijker op.’

‘Hou het vaandel nou maar gewoon stevig vast.’

De Germanen hielden een gestaag tempo aan tot ze vlak bij de muur waren. Op dat moment klonk er van ergens in het donker een krijgstrompet, waarna er van rondom het dorp meer trompetten klonken, en woeste krijgskreten sloegen als een golf tegen de schamele Romeinse bezetting achter de wankele palissade. Voor de poort zwermden duistere gestalten naar de greppel en werden de takkenbossen in de diepe schaduwen gegooid, terwijl anderen de verdedigers bestookten met een regen pijlen, lansen en stenen. Met een schild boven zijn hoofd getild keek Macro over de muur en hij zag dat de greppel op twee plekken werd volgegooid met takkenbossen, aan weerszijden van de poort. Nog even en de greppel zou over een breed genoeg stuk zijn gevuld om de Germanen in staat te stellen een massa ladderdragers op de muur af te sturen. En nog veel erger was dat de stormram door de horde aan kwam deinen. Dat was de allergrootste bedreiging voor hun positie.

Zo lang de legionairs hun hoofd er maar bij hielden, konden stormladders worden weggeduwd, maar zo’n stormram zou onvermijdelijk door de ruwe dorpspoort heen breken. Dan hadden Macro en zijn mannen niets meer om zich achter te verbergen en de Germanen zouden hen alleen al door hun overmacht onder de voet lopen. Met roekeloze overmoed hadden de Germanen de greppel haastig volgegooid, waarna ze tot Macro’s verbijstering niet tot een rechtstreekse aanval overgingen, maar de takkenbossen tegen de muur op stapelden. Gesneuvelde Germanen werden doodleuk op de groeiende berg gegooid.

Plotseling week de vijandelijke horde uiteen bij de poort, en de stormram, die gemaakt was van een dikke dennenstam met de stompjes van takken als handvatten, werd door een twintigtal potige kerels naar de poort omhoog gedragen. Toen de stormram tegen de planken van de poort aan bonkte, voelde iedereen op de muur de dreun. Net op het moment dat de tweede klap doel trof, gluurde Macro omlaag naar de achterkant van de poort, en hij zag dat de afsluitboom bijna uit de beugels sprong en nog maar net op zijn plaats werd gehouden dankzij de verwoede inspanningen van de mannen die hij daar op wacht had gezet. Diverse nagels begonnen al los te komen.

‘Dit gaat verkeerd,’ mompelde Macro, en hij draaide zich om om over de muur heen te kijken. De verdedigers slingerden weliswaar stenen naar beneden, maar iedere gewonde of dode werd prompt vervangen en de vaart bleef erin zitten. ‘Heel erg verkeerd.’

‘Is er niet iets wat we kunnen doen, heer?’ vroeg Cato.

‘Jazeker! Als we Grieks vuur hadden, konden we ze lekker roosteren.’

Cato kon zich in de verte herinneren dat hij iets had gelezen over dat experimentele wapen, en hij kon nauwelijks geloven dat het element werkelijk met een regionaal accent brandde. Maar uit de verlangende blik in Macro’s ogen leidde hij af dat de Griekse variant iets heel bijzonders was.

‘Zou Germaans vuur wat zijn, heer?’

‘Wat?’

‘Germaans vuur, heer.’

‘Waar heb je het in vredesnaam over?’

‘Nou ja, in een van de hutten daar verderop brandden nog een paar grote ovens, heer. Het zal wel een soort bakkerij zijn. Maar er was geen brood. Ik neem aan dat ze de ovens aan het klaarmaken waren.’

Macro staarde hem een ogenblik lang aan. ‘En je vond het niet nodig om me daarvan op de hoogte te stellen?’

‘Nee, heer. U had me alleen opdracht gegeven op zoek te gaan naar proviand.’

‘Juist, ja. En nu hebben we vuur nodig, dus regel dat maar,’ antwoordde Macro, die alles op alles moest zetten om zijn irritatie niet te laten blijken. ‘Je zoekt de mannen bij elkaar die met je mee zijn geweest om eten te zoeken en geeft ze opdracht om kooltjes op hun schild mee de muren op te nemen. En dan kom je hier terug.’

Zodra Cato was vertrokken, ging Macro de binnenkant van de poort op straatniveau inspecteren. Door het geram waren er al gaten ontstaan in de zware houten balken, waar doorheen hij glimpen opving van de Germanen erachter. Bij elke nieuwe dreun kwam er een regen van stof en brokstukken uit de muur erboven los, en Macro moest een paar maal knipperen om zijn ogen schoon te krijgen. Hij spoedde zich terug de muur op en gaf een paar mannen opdracht om met behulp van hooivorken stro los te trekken uit hutten in de buurt en dat in de weergang boven de poort op te stapelen. Pas toen de eerste groep terugkeerde met hun schilden hoog opgetast met roodgloeiende kooltjes, begreep Cato wat de centurio precies van plan was.

‘Gooi ze op het stro!’

De zwetende legionairs kiepten de kooltjes op het stro, en ondanks dat het een beetje klam was, schoten er al snel rook en vlammetjes uit op. Terwijl het vuur sissend oplaaide, schepte Macro er een lading stro bovenop, en de dichtstbijzijnde legionairs begonnen hevig te hoesten van de wolken rook.

‘En nu over de muur ermee!’ schreeuwde Macro. ‘Maakt niet uit waarmee je het doet, als het maar over de muur gaat!’

De Romeinen schoten toe met hooivorken, de paar speren die nog over waren, en zelfs met korte zwaarden, en daar suisden de bundels stro met een spoor vonken tot hoog in de lucht neer op de ongelukkige Germanen die aan de stormram stonden. Geschreeuw en gegil van angst klonk van onderaf omhoog en het gebonk tegen de poort viel stil. Macro kon de stormram aan de voet van de muur zien liggen, bijna geheel bedolven onder brandend stro. De hitte sloeg prikkend tegen zijn gezicht en Macro deinsde achteruit. Die stormram zou voorlopig even door niemand worden gehanteerd, ook al zou hij dan misschien niet compleet in vlammen opgaan.

‘Moet je ze nou zien rennen!’ Cato stond te stralen. ‘Dat zullen ze vannacht echt niet nog eens proberen.’

‘Misschien,’ zei Macro knikkend. ‘Maar wij zijn niet de enigen die dat spelletje kunnen spelen, Kijk daar!’

Cato draaide zich om en keek in de richting die de centurio aanwees. De taluds die de aanvallers hadden opgeworpen waren klaar, en vanaf de Germaanse linies zag hij toortsen met een boog door de lucht vliegen en met een explosie van vonken neerkomen tussen de takkenbossen. Binnen de kortste keren stonden de taluds in brand en de legionairs werden achteruitgedreven door de feloranje vlammen die langs de dorpsmuren omhoog likten. Een ongelukkige soldaat die scherp werd uitgelicht door de flakkerende gloed, werd door diverse pijlen getroffen en duikelde voorover het vuur in met een schreeuw van schrik waar abrupt een einde aan kwam. Cato rilde, maar voordat hij nog één enkele gedachte aan de arme man kon besteden, likte er een vlammetje door een spleet in de weergang.

‘O nee,’ mompelde hij, waarna hij zich omdraaide naar Macro. ‘Kijk hier, heer!’

Macro keek net op tijd omlaag om nog een vlam hongerig door de bodem omhoog te zien likken. De poort stond in brand. Dan was een deel van het stro blijkbaar te dicht bij de muur terechtgekomen. ‘Het is verdomme geweldig! Daar ga je met je Germaanse vuur.’ Hij wierp Cato een woedende blik toe.

‘We kunnen proberen het te doven.’

‘Schei toch uit! Daar is het te laat voor.’ De centurio dacht pijlsnel na. Alle drie de vuren op de muur waren goed aangeslagen en laaiden met de minuut hoger op. Die konden ze nu niet meer doven. En als ze op de muur bleven staan, zouden ze worden geroosterd en bovendien leverden ze keurig uitgelichte doelwitten voor de Germaanse boogschutters. Er zat niets anders op dan maar terrein prijs te geven tot het vuur was gedoofd en zij hun posten weer konden betrekken om de muur te verdedigen. Maar nu de poort al in lichterlaaie stond en er nog twee gaten in de muur waren ontstaan door het vuur, zou het misschien nog maar een uur duren voordat de verdediging van de zesde centurie aan deze kant van het dorp zou instorten als een goedkope woonkazerne. En dat zou ruim voor zonsopgang zijn en al even ruim voordat ze enige hoop konden koesteren op hulp van Vespasianus.

‘Achteruit!’ brulde hij, zodat al zijn manschappen hem boven het geraas en geknetter van de vlammen zouden horen. ‘Van de muur af!’

Hij wachtte tot de laatste man het talud af was gelopen en wierp toen een laatste blik in de richting van de palissade, waar puntige houten staken sisten en stoom uitsloegen van de verzengende hitte. Achter de muur werden de voorste gelederen van de Germanen schel belicht en hun triomfantelijke gezichten golfden schemerig door de van de hitte wazige lucht. Daarna rende hij omlaag naar zijn mannen en hij stelde de hoofdgroep op in de straat achter de poort, en twee kleinere afdelingen voor de stukken muur die door de Germanen in brand waren gestoken.

‘En wat doen we nu, heer?’ vroeg Cato.

‘Nu wordt het afwachten en hopen dat het vuur blijft branden.’