4
17/07/2010
Charlie wist niet was ze aan moest met haar achternaam. Het was nooit bij haar opgekomen dat het wel een discussiepunt zou kunnen zijn, totdat Simon erover was begonnen op het vliegveld. Hij had naar haar paspoort geknikt en gezegd: ‘Ik neem aan dat je nu een nieuw gaat aanvragen.’ Ze wist niet wat hij bedoelde, en was er kennelijk niet in geslaagd haar shock afdoende te verhullen toen hij het uitlegde. Simon had naar haar gelachen. ‘Maak je maar geen zorgen,’ zei hij. ‘Ik ging ervan uit dat je mijn achternaam zou aannemen, maar als je dat niet wilt, vind ik dat niet erg.’
‘Echt?’ had Charlie gevraagd, meteen bang voor haar geluk, dat ze toch altijd al als broos en vergankelijk beschouwde. Ze had juist het tegenovergestelde gedacht: dat zij Charlie Zailer zou blijven. Eerlijk gezegd vond ze het verbijsterend dat Simon dat niet ook zo zag. Het irriteerde haar dat ze niet voorbereid was op zo’n belangrijke discussie, en ze besloot ter plekke dat ze zou doen wat hij wilde. Er waren wel ergere namen dan Waterhouse.
Simons kijk op deze zaak was voor de verandering eens niet zo moeilijk. ‘Echt,’ verzekerde hij haar. ‘Wat maakt het uit hoe je heet? Het is maar een etiketje, toch?’
‘Precies,’ had zij met een uitgestreken gezicht geantwoord. ‘Ik bedoel, ik zou net zo goed door het leven kunnen gaan als agent nummer 54.437, of niet?’
De kwestie van haar achternaam had haar sindsdien erg beziggehouden. Wat deden andere getrouwde vrouwen? Charlies buurvrouw Marion Gregory, Kate Kombothekra, Stacey Sellers, Debbie Gibbs – ze hadden allemaal de naam van hun man aangenomen. Olivia, Charlies zusje, die volgend jaar ging trouwen, probeerde Dominic, haar aanstaande, over te halen om samen de Zailer-Lunds te vormen. ‘Of hij houdt zijn eigen naam, en dan word ik zelf wel Zailer-Lund’, had ze opstandig tegen Charlie gezegd. ‘Als Dom zo nodig in de verstikkende ketenen van een antieke traditie wil gaan hangen, moet hij dat zelf weten. Maar hij kan mij niet tegenhouden als ik het progressiever wil aanpakken.’ Olivia kennende, vermoedde Charlie dat deze vastberadenheid niet bijster veel met principes te maken had, maar dat ze vooral graag een dubbele achternaam wilde.
Charlie Zailer-Waterhouse. Nee, dat was uit den boze. In tegenstelling tot Liv, hunkerde Charlie niet naar zo’n aristocratisch air. Ze zou zich rotschamen om zo’n dubbele achternaam, en de rest van het bureau zou haar er genadeloos mee pesten.
‘Waarom kiezen we geen nieuwe naam uit?’ riep ze naar Simon, die in het zwembad lag – of liever: op het zwembad, op een opblaasbootje dat al op het water dobberde toen ze aankwamen. Zijn armen en benen sleepten door het water terwijl hij doelloos ronddreef. Soms gebruikte hij zijn armen als peddels om rond te draaien of om zich voort te duwen; hij zette zich een paar keer af van de kant om te zien of hij dan helemaal naar de andere kant kon komen. Dat lukte niet; het zwembad was te groot.
Charlie sloeg hem stiekem gade terwijl ze net deed of ze las, bijna anderhalf uur lang. Wat ging er om in zijn hoofd? ‘Simon?’
‘Hm?’
‘Je bent zo ver weg.’
‘Zei je iets?’
‘Waarom kiezen we geen nieuwe naam voor ons allebei, in plaats van dat ik jouw achternaam aanneem.’
‘Doe niet zo raar. Dat doet niemand.’
‘Charlie en Simon Herrera.’
‘Heet Domingo niet zo van achteren?’
‘Precies. We kunnen een nieuwe traditie starten: de eerste persoon die je tegenkomt op je huwelijksreis, diens achternaam neem je aan als je getrouwde naam.’ Domingo was de huisbewaarder van de villa: een jonge, gespierde kettingroker met een diepbruine huid, die nauwelijks Engels sprak en die kennelijk in een klein houten chaletje woonde, achter in de tuin. Hij had Simon en Charlie van de luchthaven opgepikt en hen naar Los Delfines gereden, waar hij hen door het huis en de tuin had rondgeleid zonder te vragen – misschien omdat zijn woordenschat niet toereikend was – of ze dat niet liever de volgende ochtend pas wilden doen. De rondleiding duurde bijna een uur; Domingo wilde per se elk apparaat in het huis demonstreren, terwijl hij ondertussen geen woord sprak.
Het kon Charlie niet schelen. Ze was door de houten poort in de hoge witte muur met dakpannen langs de bovenkant gestapt, had de warme, kruidige geuren van de tuin ingeademd, zag het zwembad liggen als een gigantische, oplichtende aquamarijn en was ter plekke verliefd geworden op Los Delfines. Als ze moest aanzien hoe Domingo zogenaamd sleutels omdraaide voor sleutelgaten en voordeed hoe je het inbraakalarm moest instellen en uitschakelen om hier twee weken te mogen verblijven, dan was dat een prijs die ze van harte bereid was te betalen.
Alles was hier even perfect. Zo perfect dat Charlie bang was dat zij en Simon er schraal bij afstaken. Stel nu dat zij het enige waren wat hier niet perfect was? Ze wist dat het nergens op sloeg om jezelf met anderen te vergelijken – om zichzelf en Simon te vergelijken met andere getrouwde stellen – maar het viel niet mee om dat niet te doen. Charlie kende geen andere pasgetrouwde stellen die hun huwelijksreis begonnen alsof ze voormalige maffialeden waren die een nieuwe identiteit aangemeten kregen. Kathleen, Simons moeder, was bang voor vliegen, zoals ze voor de meeste dingen in het leven bang was, en ze zou het niet aankunnen als haar zoon op een vliegtuig stapte. Dus had Simon haar wijsgemaakt dat Charlie en hij op huwelijksreis gingen naar Torquay – met de trein. Kathleen had gevraagd waar ze dan logeerden, voor als ze hem in geval van nood moest bellen. Hij had een hotel in Torquay kunnen noemen, een echt of een die hij had verzonnen, maar hij wist dat Kathleen hem dan binnen een paar dagen al zou bellen, en dat ze er dan achter kwam dat hij had gelogen. Daarom had hij geen keus en moest hij wel weigeren het haar te vertellen. ‘Er is helemaal geen noodgeval,’ zei hij stellig. ‘En anders moet dat noodgeval maar even wachten.’
Kathleen had gepruild, gehuild en gesmeekt. Op een gegeven moment, na een van haar overbekende zompige zondagse maaltijden, was ze zelfs op haar knieën gevallen en had ze Simons benen omklemd. Hij had haar van zich af moeten trekken. Charlie was geschokt, en nog wel het meest doordat het Simon klaarblijkelijk helemaal niet verbaasde. Michael, zijn vader, keek er ook niet van op. Zijn enige verbale bijdrage was dat hij af en toe ‘Toe nou, jongen’ mompelde. Toe nou, jongen, vertel haar nou waar ze je kan bellen. Maak mij het leven een stukje gemakkelijker.
Tot Charlies opluchting had Simon voet bij stuk gehouden. Maar tot haar stomme verbazing had hij wel haar uitnodiging om de zondag daarop te komen lunchen geaccepteerd. ‘Ben je niet goed bij je hoofd?’ had Charlie hem verweten. ‘Dan doet ze het weer – net als vorige week.’ Maar Simon had zijn schouders opgehaald en gezegd: ‘Dan loop ik weg, net als vorige week.’
Hij mocht graag doen alsof zijn moeder niets over hem te zeggen had, maar toch deed hij ook dingen als erop staan om helemaal in Torquay te trouwen – ‘Dan is de leugen tenminste een beetje waar’ had hij gezegd, en hij wilde niet inzien hoe irrationeel dat was. Charlie was veel liever op het gemeentehuis van Spilling getrouwd. Ze vond het een rotidee dat zijn moeder iets te zeggen had over hun huwelijk. Simon had haar terechtgewezen: ‘Ik dacht dat jij zo dol was op Torquay. Dat is toch de reden waarom we net doen alsof we daar op huwelijksreis zijn?’
Gek genoeg had Kathleen niet geprobeerd om hen een kerkelijk huwelijk door de strot te duwen, zoals Charlie had gevreesd. Ze protesteerde niet toen Simon haar had verteld dat hun bruidsgezelschap slechts uit twee getuigen zou bestaan, en dat Kathleen daar niet toe zou behoren. ‘Ze is opgelucht,’ verklaarde hij. ‘Zo wordt er niets van haar verwacht. Ga maar na: op de meeste bruiloften moet de moeder van de bruidegom de hele dag aardig en hartelijk doen tegen de gasten. Dat kan mijn moeder helemaal niet. Ze had zich ongetwijfeld ziek gemeld, en dan moest mijn vader thuis blijven om haar bij te staan.’
Charlies ouders waren ook blij te horen dat hun aanwezigheid niet verlangd werd. Haar vader speelde het liefst golf, en verder niets. Hij zou omwille van Charlie heus wel een dagje vrij hebben genomen, en hij had ook wel zijn best gedaan om van haar bruiloft te genieten, maar hij zou ook al snel een excuus hebben gevonden om in chagrijn te verzinken. Een dag niet gegolfd was een rampzalige dag, wat Howard Zailer betrof, en wat iedereen betrof die de pech had hem in zijn golfloze staat mee te maken.
‘En Melville, wat vind je daarvan?’ riep Simon vanuit het zwembad.
‘Huh?’
‘Als nieuwe achternaam?’
‘Waarom Melville?’
‘Als in Herman Melville.’
‘Waarom dan niet Dick?’
Simon maakte een obsceen handgebaar. Moby Dick was zijn lievelingsroman. Hij las het elk jaar een keer en had het meegenomen naar Spanje. Waarom las hij er dan niet in? Waarom dreef hij liever doelloos rond alsof hij nergens anders zin in had? De bloemblaadjes en groene bladeren op het wateroppervlak leken nog meer inspanning te leveren dan hij.
Waarom had hij geen seks met zijn vrouw?
Hoorde je je huwelijksreis niet voor het grootste deel in bed door te brengen? Of was dat alleen als je voor het huwelijk nog niet met elkaar naar bed was geweest?
Charlie zuchtte. Verwachtte ze te veel van hem? Na jarenlang elk fysiek contact met haar te hebben gemeden, had Simon verleden jaar besloten dat het tijd was om hun relatie ook van de lichamelijke component te voorzien. Sindsdien was alles prima. Althans, zo’n beetje. Charlie durfde nog altijd niet het initiatief te nemen. Ze had het gevoel dat Simon dat niet op prijs zou stellen. En het was ook wel duidelijk dat praten – tijdens, vlak na en over seks – verboden was. Of zag Charlie hobbels die er niet waren? Misschien wilde Simon wel niets liever dan dat zij zou zeggen: ‘Vind je het prettig om met mij te vrijen of doe je het alleen omdat je denkt dat het moet?’ Fysiek leek het wel te werken bij hem, maar hij was zo afstandelijk – ogen dicht, stil. Soms leek hij wel een robot.
De middagzon was schroeiend heet. Charlie overwoog Simon naar binnen te sturen om zich nog eens in te smeren. En dan zou ze achter hem aan lopen en... Nee. Die regel van nooit het initiatief nemen werkte prima, en ze was vastbesloten zich eraan te houden. Een keertje – jaren geleden, op een feestje, lang voordat ze officieel een stel werden – had Simon op een wel heel brute manier haar avances afgeslagen. Charlie wilde dat nooit meer meemaken.
Ze hoorde een geluid achter zich – voetstappen. Domingo. Ze verstarde, en ademde opgelucht uit toen ze zag dat hij een hark en een schoffel in zijn handen had. Hij was dus alleen hier om te werken. De tuin rondom Los Delfines was duidelijk iemands trots – misschien wel die van Domingo zelf, of die van de eigenaren. Hij stond vol knallende kleuren. Zo veel kleur had Charlie nog nooit bij elkaar gezien: vurig rood, diep donkerrood, lila, pauwblauw, oranje, geel en alle tinten groen. Vergeleken hiermee leek menige Engelse tuin aan bloedarmoede te lijden. Wat Charlie het allermooist vond was wat zij de ‘omgekeerde lelieboom’ noemde; een boom waaraan witte lelies groeiden als kleine lampenkapjes.
Ze legde haar boek neer en liep naar het zwembad. Niet omdat ze dichter bij Simon wilde zijn, maar omdat het zo heet was en omdat ze dus moest afkoelen. Ze liep de brede marmeren trap af, het water in. ‘Precies de goede temperatuur,’ zei ze. ‘Niet koud, en ook niet warm. Als een warm bad dat iemand twee uur geleden heeft laten vollopen.’
Simon reageerde niet.
‘Simon?’ Waar was hij zo mee bezig dat hij haar niet eens hoorde als ze pal naast hem stond?
‘Hm? Sorry. Wat zei je precies?’
Het was nauwelijks de moeite van het herhalen waard. Maar het leek haar zo’n verspilling om deze gelegenheid niet te baat te nemen. Ze moest iets zeggen dat van groter belang was, nu ze zijn aandacht had. ‘Telkens als ik Domingo onze kant op zie komen, raak ik in paniek.’
‘Ben je bang dat hij ons nog meer lichtschakelaars wil laten zien?’
‘Nee, dat niet, het is omdat... Zijn mobiele nummer staat op de website. Dus dat betekent dat mensen ons via hem kunnen bereiken, toch?’
Simon kwam moeizaam overeind in zijn bootje. ‘Ben je bang voor mijn moeder? Die weet niet waar we zitten. Niemand weet het.’
‘Olivia wel.’ Zou hij boos zijn dat ze het aan haar zusje had verteld, terwijl het eigenlijk helemaal geheim had moeten blijven? Daar had ze anders niets van gemerkt. Charlie vocht tegen de drang om hem te vragen of ze wel zijn volledige aandacht had. ‘Toen ik Liv vertelde hoeveel deze hut kostte, wilde ze per se foto’s zien. Dus toen moest ik haar de website wel laten zien.’
‘Zij gaat het toch niet aan mijn moeder vertellen?’
‘Over Kathleen maak ik me geen zorgen,’ zei Charlie. ‘Maar wel over het werk.’
Simon liet een smalend geluid horen. ‘Het Buurtpreventieprogramma kan wel een paar weekjes zonder jou.’
‘Ik bedoel jouw werk. Dat ik er niet ben kan niemand iets schelen.’
‘Wat, de Sneeuwman? Nadat hij zich eerst maanden heeft verheugd omdat hij een poosje van mij verlost zou zijn? Zijn Waterhouse-sabbatical, zo noemt hij het. Ik denk niet dat die naar mij op zoek gaat. Weet je wat hij tegen me zei, vlak voordat ik wegging? “Laten we allebei met volle teugen van deze weken genieten, Waterhouse. Ik ga dan wel niet naar een of ander exotisch oord, maar zonder jouw tergende aanwezigheid heb ik hier vakantie in mijn hart.”’
‘Geloof me, Proust kan niet wachten tot je er weer bent. Hij telt de dagen.’
‘Zeg dat nou niet,’ waarschuwde Simon. Hij vond het een vreselijk idee dat zijn baas iets anders voor hem zou voelen dan weerzin.
‘We hebben Liv en Gibbs samen achtergelaten,’ zei Charlie. ‘Stel nou dat als Liv nog heeft zitten doortanken en ze het aan Gibbs heeft verteld, en als...?’ Ze wilde het niet hardop zeggen, voor het geval het dan juist zou gebeuren.
‘Gibbs?’ lachte Simon. ‘Gibbs praat al niet eens met me als ik pal naast hem zit. Laat staan dat hij de moeite neemt om me op te speuren in Spanje. En waarom zou hij?’
‘Er hoeft maar iets te gebeuren wat niet tot hun gewone takenpakket behoort en iedereen denkt: “Goh, was Simon er maar, dan konden we die naar zijn mening vragen...”’
‘Welnee. Ze denken juist: “Godzijdank is Waterhouse er niet om alles nog complexer te maken dan het al is.”’
‘Je weet best dat dat niet waar is. Sam Kombothekra vindt dat niet. En als Gibbs –’
‘Jezus, Charlie! Olivia gaat niet aan Gibbs vertellen waar we zitten, en Gibbs gaat het niet aan Sam vertellen, en Sam komt de komende veertien dagen heus geen probleem tegen waar hij mij voor nodig heeft. Oké? Relax.’
Hij had gelijk; de kans dat ze door iemand van thuis gestoord zouden worden, was heel klein. Dus waarom kwam Charlie dan maar niet af van de angst die zo veel ruimte innam in haar longen, ruimte die ze nodig had om te kunnen ademen?
‘Ik sta de komende veertien dagen geheel tot jouw beschikking, dus prijs je gelukkig,’ zei Simon. ‘Hoe zei Mark Twain het ook weer? “Ik heb me tijdens mijn leven over duizend dingen zorgen gemaakt, en maar een paar van die dingen zijn daadwerkelijk gebeurd.” Zoiets. Kijk.’ Hij wees door het gat tussen twee bomen naar de grote berg in de verte.
‘Waar moet ik naar kijken?’ vroeg Charlie.
‘De berg. Zie je dat gezicht?’
‘Het vergezicht?’
‘Nee, een echt gezicht. Het lijkt net of die berg een gezicht heeft.’
‘Ik zie niks. Hoe bedoel je, een gezicht met ogen, een neus en een mond?’
‘En wenkbrauwen. En ik zie volgens mij ook een oor. Zie jij dat dan niet?’
‘Nee.’ Charlie probeerde niet boos te klinken. ‘Ik zie geen gezicht in de berg. Is het een mooi gezicht?’
‘Het is vast een speling van het licht, maar... Ik vraag me af of het er anders uitziet als de zon beweegt. Het heeft vast iets te maken met de schaduwen van de rotspunten.’
Charlie staarde er een hele poos naar, maar ze kon er geen gezicht in zien. Het sloeg nergens op, maar ze voelde zich buitengesloten. Simon en zijn bootje waren naar de andere kant van het zwembad afgedreven. Ze kon net zo goed een paar baantjes trekken, besloot ze, om in vorm te blijven. Ze nam zich voor om niet in paniek te raken toen ze Domingo haar kant op zag komen, ook al had ze een gruwelijk beeld in haar hoofd dat hij hen zou overvallen met de woorden: ‘Telefoon. Engeland.’
‘Charlie?’
‘Hm?’
‘Wat zou jij doen als...?’ Simon schudde zijn hoofd. ‘Laat maar.’
‘Wat zou ik doen als wat?’
‘Nee, niks, vergeet het maar.’
‘Dat kan ik nu dus niet meer, dat weet je best,’ zei ze. ‘Vertel op.’
‘Er valt niets te vertellen.’
‘Vertel!’
Wat zou je doen als ik wilde scheiden? Wat zou je doen als ik in aparte slaapkamers wilde slapen?
‘Ik haal me allerlei vreselijke dingen in mijn hoofd. Dus wil je me alsjeblieft uit mijn lijden verlossen?’
‘Het is niets ergs,’ zei hij. ‘Het heeft niets met ons te maken.’
Wat betekende dat: dat het niet erg was omdat het niets met hen te maken had?
Hou op met problemen zien waar ze niet zijn, Zailer.
Charlie vloekte zachtjes. Ze wist dat ze nu minstens twee uur lang zou proberen hem zo ver te krijgen dat hij het haar vertelde, en ze wist ook dat het geen zin had.
‘Je moet weg,’ zei Olivia tegen Gibbs, en ze duwde met haar handen tegen zijn ribben. Ze was al een uur aan het proberen hem het bed uit te werken, maar hij was sterker en hij verzette zich.
‘Ik moet helemaal niet weg.’ Hij lag op zijn rug, met zijn armen achter zijn hoofd.
‘Jawel! We moeten doen alsof we geen goddeloze, verdorven en ontaarde geesten zijn. Als we daar nu mee beginnen, hebben we onszelf binnen een mum van tijd overtuigd – als we mazzel hebben geloven we het zelfs vanavond al.’ Gibbs moest bijna glimlachen, maar hij verroerde geen vin. Het was twee uur ’s middags, volgens Olivia’s telefoon. In haar hotelkamer was het nog net zo donker als toen ze er twaalf uur geleden binnen strompelden. De lichtwerende rolgordijnen en de dikke overgordijnen deden beter hun werk dan wat voor andere raambekleding Olivia ooit had meegemaakt, en samen weerden ze zich kranig tegen het daglicht.
‘Moet jij dan niet naar huis, of zo? Heb je geen leven, geen plannen, word je nergens verwacht? Ik namelijk wel.’ Ze gaf het duwen op. Het werkte toch niet, en het deed pijn aan haar handen.
Gibbs rolde op zijn zij, zodat hij haar aankeek. Het was wel grappig: ze noemde hem dan wel Chris, maar in haar gedachten bleef hij Gibbs, omdat Simon hem zo noemde. Zou dat veranderen? In stilte gaf ze zichzelf een uitbrander omdat ze over hem dacht in de toekomende tijd. Ze moest zichzelf nu weer in het gareel zien te krijgen, maar hoe moest dat nu hij naast haar hitte lag uit te stralen?
‘Probeer je me te dumpen?’ vroeg hij.
‘Ja, maar... niet op een lullige manier.’
‘Bestaat er dan een niet-lullige manier?’
‘Ja, tuurlijk. Zo veel zelfs. Bijvoorbeeld: ga en red jezelf nu het nog kan, die is heel zelfopofferend. En je hebt...’ Olivia zweeg, omdat ze zich herinnerde dat hij haar met het weekendkatern had vergeleken, en waarom hij dat had gedaan. ‘We moeten hier om drie uur uit,’ zei ze kordaat, om haar gêne te verbloemen. ‘Ik kan niet nog een keer bellen of we langer mogen blijven.’
‘Wat zijn de andere niet-lullige manieren?’ vroeg Gibbs. Zou het hem echt iets kunnen schelen?
Ze kon hem de waarheid niet vertellen. Ze had net seks met hem gehad. Drie keer. Als er ooit een situatie vroeg om het tegenovergestelde van de waarheid, dan was deze het wel.
‘Ik sta niet op als jij het me niet vertelt,’ dreigde hij.
‘Godsamme! Nou, goed dan, misschien dat dit beter helpt dan je uit bed proberen te duwen. Een andere niet-lullige manier is: “Je moet nu weg zodat ik de rest van de dag alleen nog maar aan jou kan denken, en alles wat je hebt gezegd kan herkauwen, van nu tot in de eeuwigheid.’
Gibbs grijnsde. ‘Maar je kunt toch veel makkelijker aan me denken als ik hier ben?’
‘Fout. Zolang je hier bent, heb ik het veel te druk met me afvragen wat jij allemaal denkt. Dus dan kan ik zelf helemaal niet denken.’
‘Ik denk niks, behalve dan dat ik zin heb om je nog een keer te neuken. Ik ben alleen te moe.’
‘Ik hoor niks! Ik hoor niks!’ Olivia deed haar handen over haar oren. ‘Geen woorden meer, ik heb al zo veel om over na te denken. Dat moet ik eerst maar eens verwerken. Niet lachen – ik meen het. Ga nou, alsjeblieft. En niks meer zeggen.’
‘Ga jij dan aan mij denken?’
‘Ja.’
‘En verder nergens aan?’
‘Nee, tenminste, tot ik alles heb verwerkt niet, nee.’
Gibbs knikte alsof het een volkomen redelijk verzoek was. Hij ging zitten en begon zijn kleren bij elkaar te zoeken. Olivia wierp weer een blik op haar telefoon. Vijf over twee. Bij het vooruitzicht dat hij zou vertrekken, voelde ze een golf van opwinding. Er waren twee dingen die ze dringend moest doen. Allereerst moest ze op een hoogst onwaardige manier stoom afblazen: rondjes rennen door de kamer onder het gillen van ‘Oh my god, oh my god, oh my god!’ Het tweede was voor de passpiegel staan om haar gezicht en lichaam te bestuderen alsof ze die voor het eerst zag; dit omdat ze zichzelf wilde zien zoals Gibbs haar had gezien. Daarna zou ze Charlie bellen. Althans, de man die voor Los Delfines zorgde, de man wiens nummer op de website stond, en die zou ze vragen of hij Charlie een boodschap wilde geven. Dat ze haar terug moest bellen. Elke fatsoenlijke zus – en dat was Charlie over het algemeen – zou dit nieuws meteen willen horen.
Raad eens wie er een enorme slet is? Ik!
Sommige roddels waren zo waanzinnig dat ze totaal geen rekening hielden met de privacy van pasgehuwden; en dit was toevallig zo’n roddel. Olivia wist dat ze het even heerlijk zou vinden om over zichzelf te roddelen als over anderen. Nog heerlijker, zelfs. Ze deed maar zo zelden iets wat anderen choqueerde. Wat verfrissend om een schandaal te veroorzaken op haar leeftijd – om zoiets ongehoord stompzinnigs te doen terwijl niemand dat nog van haar, met haar eenenveertig jaar, had verwacht.
Zou ze Charlie vragen om het niet aan Simon te vertellen? Sommige mensen hielden niets geheim voor hun echtgenoten. Zou haar zusje ook zo fanatiek worden en alles willen delen met haar man? Simon zou het afkeuren, zoals mensen zonder levenservaring altijd de avonturen afkeuren die ze zelf nooit hebben beleefd. Hij zou vinden dat zijn huwelijksdag nu verpest was, bezoedeld, doordat hun twee getuigen met elkaar in bed waren beland.
Olivia zuchtte terwijl dit soort gevolgen tot haar doordrong. Om Simon te sparen, zou Charlie woedend en gekwetst moeten reageren. Ze zou Olivia’s onenightstand met Gibbs niet zien als iets wat alleen Olivia aanging, maar als iets wat haar o-zo-belangrijke echtgenoot was aangedaan. Misschien zou ze ook zelf bezwaar maken, en zou ze Olivia ervan beschuldigen dat ze te ver was gegaan. Gibbs was een politieman, en dus hoorde hij bij Charlie en Simon, en niet bij Olivia. Olivia had het recht niet om een wereld in te stormen die de hare niet was, en waar ze alleen heel af en toe mocht komen, als Charlie haar daartoe uitnodigde.
Had zij de belangrijkste dag in het leven van haar zusje gekaapt? Was het onvergeeflijk om ongevraagd in de rol van rivaliserende hoofdrolspeelster te kruipen? Olivia wist niet precies of ze Charlie iets verschrikkelijks had aangedaan of niet. Ze zou er ook nooit achter komen, behalve als ze Charlie zou vertellen wat er was gebeurd. Maar dat kon ze niet in haar eentje beslissen, zonder te weten wat voor reactie ze kon verwachten.
Ik zou me schuldig moeten voelen ten opzichte van Dom, dacht ze, en ten opzichte van Debbie Gibbs. Dat zijn hier de lijdende partijen.
Gibbs had zijn kleren aangetrokken. ‘Ik ga ervandoor,’ zei hij. ‘Kun jij beginnen met aan me denken.’
‘Jij ook,’ zei Olivia, want ze wilde hem op de een of andere manier aan zich binden nu hij weg zou gaan. ‘Aan mij, bedoel ik.’
‘Alleen nog maar aan jou, van nu tot in de eeuwigheid,’ zei hij.
Dat klonk als een citaat. Dat was het ook, realiseerde Olivia zich. Hij citeerde haar.
Sam Kombothekra voelde zich anders nooit schuldig, maar nu hij aan een tafeltje bij het raam van café Chompers zat te wachten op Alice Bean, was dat juist precies wat hij voelde. Dit was – als ze überhaupt kwam opdagen – een volkomen overbodige ontmoeting, en toch had Sam hier de voorkeur aan gegeven boven een middag thuis met zijn gezin. Hij wist nu al wat Alice zou gaan antwoorden op de vragen die hij haar wilde stellen. Hij had het haar ook aan de telefoon kunnen vragen, maar hij wilde haar graag in levenden lijve zien, liever dan hij bij zichzelf wilde toegeven. Er waren maar weinig vrouwen die de legendarische status van Alice hadden bereikt binnen het kleine wereldje van het politiebureau in Spilling. Sam had uit minstens tien verschillende bronnen vernomen dat Simon Waterhouse een aantal jaren geleden obsessief verliefd op haar was geweest. Toen heette ze nog Alice Fancourt.
Sam wist dat haar relatie met Simon (die volgens Colin Sellers ‘seksloze tijdverspilling’ was) dramatisch was geëindigd, en dat ze elkaar niet meer spraken. Wat zou Alice hem hierover vandaag vertellen? Die ochtend aan de telefoon had ze binnen een paar tellen nadat Sam had gezegd wie hij was, gevraagd of hij soms met Simon werkte. Ze had Chompers geopperd als locatie voor de ontmoeting van vanmiddag. ‘Daar spraken Simon en ik altijd af,’ had ze erbij gezegd. Daar voelde Sam zich ook al schuldig over: niet alleen liet hij zijn gezin in de steek op zijn vrije dag, hij ging ook wroeten in de pijnlijke herinneringen van iemand die hij niet kende, alleen maar omdat hij zijn eigen ongezonde nieuwsgierigheid wilde bevredigen.
Hij keek op zijn horloge. Ze was tien minuten te laat. Moest hij haar bellen? Nee, hij gaf haar nog tot kwart over. Misschien zou hij aan iemand van het personeel vragen of de muziek wat zachter mocht. Waarschijnlijk was die harde muziek bedoeld om het lawaai in de hoek van de zaak te maskeren, waar allerlei speelgoed lag en het vol zat met gillende peuters, en een handjevol moeders wier krampachtige glimlach stijf stond van de onderdrukte blinde woede. Er stonden tafeltjes en stoeltjes in de vorm van paddenstoelen, en diverse onherkenbare plastic objecten in primaire kleuren. Sam kon het die kinderen niet kwalijk nemen dat ze zo tekeergingen; als hij nog veel langer naar Def Leppard-hits uit de jaren tachtig moest luisteren, zou hij zelf ook gaan gillen.
Hij staarde uit het raam naar de parkeerplaats. Het kon niet lang meer duren of Alice zou haar auto daar neerzetten. Misschien was zij dat wel, die vrouw die de achterklep van haar rode Renault Clio dichtgooide. Zonnebril, schoenen met hoge hakken... Nee. Simon zou nooit voor zo’n vrouw vallen. Sam vroeg zich af of Alice op Charlie zou lijken. En wat dan nog? Waarom was hij toch zo gefascineerd door alles wat met Simon te maken had? Hij zou nooit afspreken met een vrouw op wie Chris Gibbs ooit verliefd was geweest, of Colin Sellers. Sterker, hij zou een flinke omweg maken om de vrouw te zien in wie Colin Sellers geen been zag, aangenomen dat die al bestond.
Sam geneerde zich voor zijn morbide interesse, en probeerde zich in plaats daarvan op Connie Bowskill te concentreren. Binnen de kortste keren zat hij weer aan Simon Waterhouse te denken. Mocht best, vond hij, tenminste, binnen deze context. Simon was de beste rechercheur die Sam kende; hij was überhaupt de beste rechercheur, hoewel de meeste mensen dat niet graag toegaven, en hem liever afdeden als een onbehouwen en onvoorspelbare onruststoker. Op 1 januari van dit jaar, om vijf over twaalf ’s nachts, had Sam zich iets voorgenomen: in plaats van zich altijd maar inferieur te voelen aan Simon en steeds meer weerzin tegen hem op te bouwen, zou hij proberen om van hem te leren. Hij zou zijn ego opzijschuiven, en hij zou proberen om zich door Simon te imiteren – door zijn gedrag en standpunten te bestuderen alsof hij er ooit examen in moest doen – een fractie van zijn genialiteit eigen te maken.
Simon zou Connie Bowskill niet zomaar afwijzen, dat wist Sam zeker. Maar zou hij haar ook geloven? Als Simon in Sams schoenen zou staan, en hij Connie had ontmoet en haar verhaal had aangehoord, zou hij dan ook geneigd zijn te denken dat ze aan stress leed en dingen zag die er niet waren, of zou hij ervan overtuigd zijn dat ze loog? Misschien zou hij wel denken dat haar verhaal klopte juist omdat het zo onwaarschijnlijk leek, omdat maar weinig mensen de moed hadden om zo’n krankzinnige leugen op te dissen.
Jij bent Simon niet – dat is juist het probleem. Je hebt geen idee wat hij ervan zou denken.
Nee, dat was niet zo. Je kon niet jarenlang nauw samenwerken met iemand en dan geen flauw idee hebben hoe zijn brein werkte. Simon zou denken dat er op zijn minst kans bestond dat er een misdaad was gepleegd. Als hij die ochtend met Sam mee was gegaan naar de familie Bowskill, zou hij na afloop zonder meer het gevoel hebben dat er iets ernstigs aan de hand was in dat huis – Melrose Cottage, welteverstaan, niet Bentley Grove nummer 11 in Cambridge. Daar was Sam het mee eens, voor zover je het met de denkbeeldige mening van een niet-aanwezige ander eens kon zijn. Er was iets mis: Connie en Kit Bowskill hadden hem niet alles verteld, bij lange na niet. Hij had genoeg meegekregen van het gesprek dat hij niet had mogen horen om zeker te zijn dat ze iets voor hem verborgen wilden houden.
Het idee dat iemand een filmpje van een lijk op een huizenwebsite zou zetten was lachwekkend. Meer dan krankzinnig. In gedachten hoorde Sam Simon zeggen: ‘Dat het krankzinnig is, wil nog niet zeggen dat het verzonnen is. Krankzinnig is even echt als normaal. We hoeven iets niet te begrijpen, wil het levens overhoop kunnen halen en vernietigen – het hoeft alleen zichzelf maar te begrijpen. En soms is dat zelfs niet eens nodig.’ Sam had er meteen spijt van dat hij aan die opmerking terugdacht; want met die gedachte kwam de herinnering aan alweer een geval waarin Simon gelijk bleek te hebben en hij ongelijk, ondanks zijn veel zinvollere geloof in wat veel waarschijnlijker had geleken.
Hij zuchtte. Als Simons tijdelijke vervanger zou hij er alles aan doen om een dode vrouw te vinden in wie hij niet geloofde – een vrouw in een groen met lila jurk. Hij had de politie in Cambridge al gebeld en hij had hun duidelijk gemaakt dat hij verwachtte dat die direct in actie kwam, toen ze eenmaal uitgelachen waren.
‘Sam?’
Hij keek op en zag een vrouw met kortgeknipt, geblondeerd haar, een bordeauxrood brilmontuur en glimmende, dubbeldekkerrode lippenstift. Ze droeg een lange, roze jurk zonder mouwen, en platte, gouden sandaaltjes, en ze had een tas met gaten in haar hand die aan elkaar leek te hangen van allemaal overgeschoten stukjes touw; de gaten hoorden bij het ontwerp en waren niet het gevolg van intensief gebruik. Sam zag door de gaten heen iets van de inhoud van de tas: een rode portemonnee, een envelop, sleutels.
‘Alice Bean.’ Ze glimlachte en stak haar hand uit. ‘Je hebt geen idee hoe vreemd dit is voor mij. Ik ben hier al bijna zeven jaar niet meer binnen geweest. Dus als ik raar doe, weet je hoe dat komt.’
‘Wil je misschien iets drinken?’ vroeg Sam terwijl hij haar de hand schudde.
‘Een glas limoensiroop, graag. Met veel ijs. Ik weet best dat het een kinderdrankje is, maar met deze hitte is dat het enige waar ik zin in heb. Ik heb alleen in de auto op weg hiernaartoe al een liter gezweet.’
Sam bekeek haar vanuit een ooghoek terwijl hij in de rij voor de bar ging staan. Ze was ontegenzeglijk aantrekkelijk, maar dat haar verbaasde hem – zowel de lengte als de kleur. En die bordeauxrode bril, maar vooral die lippenstift. Hij had nooit gedacht dat Simon... Maar nu ging hij ervan uit dat ze er zeven jaar geleden ook zo uitzag, en dat Simons smaak wat vrouwen betreft zo makkelijk te volgen was. Terwijl niets aan Simon makkelijk te volgen was. Hij had Charlie ten huwelijk gevraagd terwijl ze nog niet eens zijn vriendin was.
‘Dus je hebt mijn telefoonnummer via Connie?’ vroeg Alice terwijl Sam haar drankje op tafel zette en aanschoof.
‘Nee. Ik heb er niet om gevraagd. Ik heb je opgezocht in de Gouden Gids, onder “Alternatieve Gezondheidszorg – Homeopaten”. Er stond niemand bij die Alice Fancourt heette, maar ik dacht dat je misschien inmiddels Alice Bean zou kunnen heten, en dat bleek zo te zijn.’
‘Bean is mijn meisjesnaam. Ik heet al jaren geen Fancourt meer.’
‘Werk je altijd op zaterdag?’
‘Nee. Ik ben vandaag vrij. Maar ik was even op het gezondheidscentrum om wat homeopathische korrels op te halen voor mijn dochter, Florence, want die heeft een buikgriepje. Je had geluk dat ik er net was. En ik hoop dat jij het virus niet van ons overneemt, want dat zou zomaar kunnen. Je bent gewaarschuwd. Ik heb het zelf ook al gehad, en iedereen bij mij op het werk ook. Het is verschrikkelijk besmettelijk. Maar het goede nieuws is, je bent het zo weer kwijt. Vierentwintig uur overgeven en diarree en dan trekt het verder naar het volgende slachtoffer.’
Geweldig. Echt iets om me op te verheugen.
‘Ik zal je niet lang ophouden,’ zei Sam tegen haar. ‘Als je dochter ziek is.’
‘Dat zit wel goed. Mijn vriendin Briony is bij haar, en dat is net haar tweede moeder. Dus hou me maar zo lang op als je wilt. Ik beloof je dat ik het je niet lastig maak door vervelende vragen te stellen.’
Sam probeerde zijn verbazing niet te tonen. Was hij hier niet degene die de vragen zou stellen? ‘Zoals?’ vroeg hij.
‘Over Simon. Hij wil vast niet dat je het met mij over hem hebt – dat weet ik zeker.’ Alice pakte haar tas en haalde de envelop tevoorschijn die Sam al door de gaten had zien zitten. Hij zag Simons naam voorop staan, in het blauw en onderstreept. ‘Zou jij dit aan hem willen geven?’
Sam wilde de envelop liever niet aannemen, en aanvankelijk begreep hij niet waarom. Maar toen haalde zijn verstand zijn buikgevoel in. Nee, bedankt. Wat er zich ook voor een drama mocht afspelen, hij wilde er geen enkele rol in hebben. Hij liet zijn handen waar ze waren: om zijn beker koffie geslagen. Uiteindelijk stak Alice de envelop terug in haar tas, en hij voelde zich kleinzielig en pedant, in de wetenschap dat hij zich niet door haar en Simon liet leiden, maar door zichzelf en zijn scrupules. Moest hij haar niet vertellen dat Simon gisteren getrouwd was, en dat hij nu op huwelijksreis was? Was het erger omdat het pas gisteren was gebeurd? Sam vond zelf niet dat het enig verschil zou uitmaken, maar toch dacht hij dat zij er anders over zou denken.
Hij deed zijn mond open om uit te leggen waarom hij het geen goed idee vond om als postduif te fungeren, maar Alice praatte eroverheen, en glimlachte om hem te tonen dat ze er niet door beledigd was. ‘Wat wilde je me vragen over Connie? Gaat alles wel goed met haar?’
‘Wanneer heb je haar voor het laatst gesproken?’
‘Ik zie haar eens in de veertien dagen. De laatste keer was... Wacht even, dat kan ik je precies vertellen.’ Ze trok een klein roze agendaatje uit haar minivissersnet. ‘Afgelopen maandag, om vier uur.’
‘Dus dat was 12 juli?’
Alice knikte.
‘En heb je daarna nog telefonisch contact met haar gehad? Of per e-mail of sms?’
‘Nee, helemaal niet meer.’
‘En ze heeft jou dus ook vanochtend vroeg niet gebeld?’
Alice keek bezorgd. Ze leunde voorover. ‘Nee? Hoezo? Is er iets gebeurd?’
‘Alles is in orde met haar, voor zover ik dat kan beoordelen,’ zei Sam. Meer wilde hij er niet over zeggen.
‘Maar hoezo vanochtend vroeg?’ drong Alice aan. ‘Waarom wil je dat weten?’
Omdat er op dat moment een dode vrouw op haar computerscherm verscheen en toen weer verdween. En omdat zij mij heeft verteld dat jij haar hebt aangeraden om contact op te nemen met Simon Waterhouse, die het onwaarschijnlijke zou geloven, als het waar was. Alleen kun jij hem niet vannacht om twee uur hebben aangeraden, omdat Connie jou toen niet belde. Ze heeft je niet meer gesproken sinds ze het lijk van die vrouw heeft gezien. Behalve als ze heeft gelogen over wat ze precies zag.
‘Heb jij Connie aangeraden om met Simon te gaan praten?’ vroeg Sam.
‘Ik kan het echt niet met je hebben over wat ik tegen mijn patiënten zeg, of wat zij tegen mij zeggen, het spijt me.’
‘Ik vraag niet of je me wilt vertellen wat ik al van Connie zelf heb gehoord. Ze zei dat jij Simon had aanbevolen omdat hij anders is dan andere rechercheurs, aangezien hij bereid is te geloven wat de meeste anderen onwaarschijnlijk vinden.’
Alice knikte. ‘Dat klopt. Dat heb ik gezegd, bijna letterlijk.’
‘Klopt het dan ook – en ik hoef geen details – dat Connie een soort... probleem had, en dat ze bang was dat niemand haar zou geloven?’
‘Ik kan echt niet ingaan op de details, maar... Connie kwam oorspronkelijk bij me omdat ze in shock was – ze wilde niet geloven dat iets het geval was, en toch was ze bang dat het wel zo was.’
‘Wanneer was dat?’ vroeg Sam.
‘In januari, dus... zes maanden geleden.’
‘En jij hebt haar gezegd dat ze ermee naar Simon moest? Was er dan sprake van een misdrijf?’
Alice fronste en dacht hierover na. ‘Er was geen bewijs van iets onwettelijks, maar... Connie dacht dat er misschien sprake was van een misdrijf, ja. Maar tegelijkertijd was ze bang dat zij gestoord was, dat ze zoiets kon denken.’
‘Wat dacht jij?’
‘Ik had werkelijk geen idee. Ik wist alleen dat het haar absoluut geen goed deed om zowel psychologisch als emotioneel verscheurd te zijn. Ik dacht dat Simon er wel achter zou kunnen komen hoe het zat, als ze het aan hem zou vragen.’
‘Je bedoelt, of er inderdaad een misdrijf is gepleegd?’
Alice glimlachte. ‘Ik snap best dat er niet een soort lijst is van alle misdrijven ooit gepleegd, maar dit specifieke geval zou wel ergens geregistreerd staan. Simon zou het bewijs hebben kunnen vergaren op een manier die voor Connie zelf onmogelijk was.’
‘Weet je nog wanneer je zijn naam voor het eerst hebt genoemd?’ vroeg Sam.
‘O, niet meteen. Ongeveer een maand geleden, of misschien zes weken. Ik heb natuurlijk eerst zelf geprobeerd om haar te helpen, zoals ik bij al mijn patiënten doe, maar wat ik ook zei of deed, niets leek te werken bij Connie. Het ging eerder nog slechter met haar naarmate de tijd verstreek. Toen begon ik in te zien dat ze wel iets meer nodig had dan Anacardium of Medorrhinum. Sorry, dat zijn homeopathische middelen – ik wil nog weleens vergeten dat niet iedereen daar even vertrouwd mee is als ik.’
‘Nam Connie je advies ter harte?’ vroeg Sam. ‘Heeft ze haar probleem voorgelegd aan Simon?’ Was dat soms de reden waarom hij een paar weken geleden ineens twee dagen vrij nam? Hij had iets vaags gemompeld over ‘voorbereidingen voor de bruiloft’ en hij had alle oogcontact gemeden. Sam had dat toen toegeschreven aan gêne; Simon vond het ongetwijfeld gruwelijk om een relatie te hebben, om onverklaarbare redenen, en hij had het er nooit over.
Alice keek verontschuldigend. ‘Dat moet je Connie vragen,’ zei ze. ‘Ik weet zeker dat ze je het hele verhaal zal vertellen, als je bereid bent om echt naar haar te luisteren.’
‘Had haar onwaarschijnlijke en wellicht strafrechtelijke probleem te maken met een virtuele rondleiding door een huis op een huizensite?’ vroeg Sam. De uitdrukking op Alice’ gezicht sprak boekdelen: ze had geen idee waar hij het over had.
Dus Connie Bowskill had twee nauwelijks te geloven problemen, eentje al sinds januari en eentje sinds dertien uur geleden. Interessant.
Nauwelijks te geloven.
‘Heb je Connie geadviseerd om met Simon te gaan praten omdat je oprecht van mening was dat ze hulp van de politie nodig had, of omdat je hoopte dat hij contact op zou nemen met jou om navraag te doen over haar?’ Zodra die woorden uit zijn mond waren gerold, wist Sam dat hij te ver was gegaan. ‘Sorry,’ zei hij, en hij stak zijn handen in de lucht. ‘Dat had ik niet mogen vragen. Laat maar.’
‘Hoezo? Hier kan ik gelukkig wel antwoord opgeven,’ zei Alice. ‘Ik geloof oprecht dat Simon kennis moest nemen van Connies probleem, omdat... nou ja, omdat het zo vreemd was, zo ongebruikelijk. Het was iets wat ofwel echt heel afschuwelijk was, of er was niets aan de hand. Ik...’ Ze zweeg en staarde naar het tafelblad. Sam vroeg zich af of hij haar moest aanmoedigen om door te praten, maar zij zei: ‘Ik realiseer het me nu pas, maar ik heb haar aangeraden om met Simon te gaan praten omdat ik zelf met Simon wilde praten. Ik wilde het hierover hebben met hem. We hebben elkaar sinds 2003 niet meer gesproken en – door dit probleem... Connies probleem, wilde ik dat contact vreselijk graag weer herstellen. Ik miste hem, ook al heb ik hem nooit echt gekend. O, het is ook belachelijk! Het rare is, ik heb altijd honderd procent zeker geweten dat hij op een dag weer in mijn leven zou verschijnen. En toen jij vanochtend belde...’ Ze schudde haar hoofd en keek langs Sam uit het raam.
Hij kon wel raden wat er nu zou komen. Toen hij die ochtend belde en met haar wilde afspreken, had ze haar zieke dochtertje overgelaten aan een vriendin en was vervolgens twee uur bezig geweest om de brief te schrijven die ze al zeven jaar had willen schrijven. De brief die Sam niet aan Simon wilde overhandigen.
‘Luister, het spijt me van –’
‘Dat hoeft niet,’ zei Alice. ‘Ik moet jou ook niet misbruiken als postduif. Hij zou het je bepaald niet in dank afnemen. Het was niet netjes van me. En onnodig – ik kan het ook wel zonder jou af. Ik weet waar Simon werkt – dus ik kan de brief best op de post doen. Maar dat doe ik niet.’ Ze knikte, alsof ze haar beslissing wilde bekrachtigen. ‘Ik geloof heel sterk in het lot, en het lot van vandaag heeft me duidelijk gemaakt dat dit niet het juiste moment is. Je hebt jezelf vast nog nooit gezien als handlanger van het lot, hè?’ grinnikte ze.
‘Nee, nog nooit.’ Colin Sellers zou nu een grappig antwoord paraat hebben gehad, maar Sam schoot niets te binnen.
Alice deed haar ogen dicht en nam een slok van haar limonade. ‘Het juiste moment komt nog wel.’