VI
Op het afgesproken uur dus
hadden ze zich alledrie verzameld voor het krakende toestel,
waaruit de stemmen van vrije mensen kwamen, die vanuit een vrij
land spraken. Charles zat een beetje in elkaar gedoken in zijn
stoel vanwege zijn fietsprestaties van die middag; hij keek naar
het silhouet van Alice, dichtbij en toch veraf. Hij rookte een oude
sigaar, die hij ook in de kelder ontdekt had en vond als elke avond
de tijd een beetje lang duren, terwijl diezelfde stem, zo jong nog
en van zo ver, zijn semi-poëtische onzinboodschapjes uitzond,
waarvan zijn gasten van die avond godzijdank maar matig schenen te
genieten. Hij was dan ook stomverbaasd toen Jérôme overeind schoot, zo wit
als hij hem nooit eerder gezien had. De stem op de radio herhaalde
rustig en nonchalant, leek het: ‘De herders zijn vertrokken en de
kudde wacht hen op. Wij herhalen: de herders zijn vertrokken en de
kudde wacht hen op... De duif heeft haar net over de bomen
gespreid. De duif…’
Maar voor Jérôme ging het kennelijk niet
om de duif. Hij bleef staan en Alice stond ook, naast hem. Ze had
zich bij hem gevoegd en kennelijk bestond Charles niet meer voor
haar. Een vage misselijkheid, die niet veroorzaakt werd door
jaloezie, maar door een gevoel van afwijzing, greep hem bij de
keel, terwijl hij op zijn beurt langzaam en beleefd overeind kwam,
alsof ze bij hem plotseling bij de koffie de Marseillaise waren gaan spelen,
zo niet ongepast, dan toch op zijn minst
onverwacht.
‘Goeie god! Goeie god!’ mompelde
Jérôme, ‘heb je het
gehoord, Alice? Heb je het ook gehoord?’
‘Ja,’ zei Alice, net zo
zachtjes.
Ze liet zich heel langzaam in haar stoel
glijden en sloeg haar handen voor haar gezicht, terwijl
Jérôme haar de rug
toekeerde, met zijn gezicht naar de haard ging staan en met gebalde
vuisten tegen het marmer van de schoorsteen sloeg.
‘Ze zeiden toch wel degelijk...’ vroeg hij zich
hardop af, ‘ze zeiden toch wel degelijk: “de kudde, de herders. .en
zonder af te wachten tot Alice of wie ook hem antwoord gaf, draaide
hij zich met een ruk om naar de roerloze Charles, die hem
verbijsterd opnam! Want het bleke, fijne, gedistingeerde en wat
weke gezicht zelfs, volgens Charles, van Jérôme was behalve krijtwit ook
onverbiddelijk geworden: zijn verkrampte kaak, zijn harde blik en
zijn holle wangen stonden hem goed, ontdekte Charles met tegenzin.
Hij was mooi in zijn woede, hij was mooi als hij actief was,
misschien was hij zelfs mooi in bed, dacht Charles al, met de wrok
van een bedrogen man. Maar de hand van Jérôme, die zich aan zijn jasje
vastgeklampt had, schudde hem doorelkaar met een heftigheid die
Charles evenmin ooit achter hem gezocht had.
‘Luister goed, Charles, je moet me je wagen
lenen. Ik moet ergens bellen, maar niet vanuit dit huis. Ik ben een
uur weg, misschien twee. Alice, jij blijft hier. Ik vertrouw haar aan je toe, Charles; als ik over vijf uur niet terug ben,
vergeet me dan een poosje. Ik vertrouw haar aan je toe, Charles.
Maar ik ben tijdig terug.’
Terwijl hij de sleutels op ving die Charles hem
toewierp, haastte hij zich de kamer uit. De wagen startte
onmiddellijk.
En zodra het geluid van de gasgenerator was
weggestorven in de nacht, hervatten de krekels hun concert. Alice
keek naar de haard. Haar gezicht had ook een afwezige uitdrukking,
een beetje triest.
‘Kun je ’t me vertellen...?’ begon Charles heel
vriendelijk.
‘Ja,’ zei Alice, terwijl ze hem aankeek zonder
hem zelfs maar te zien, merkte hij treurig op. ‘Ja, ik kan het je
vertellen. Die zin die je gehoord hebt, betekent dat drie leden van
de groep gepakt zijn, in handen van de Duitsers zijn en op dit
moment misschien gemarteld of gefusilleerd worden, ik weet het
niet. Het waren vrienden, vrienden van Jérôme in de eerste plaats en
ook een beetje van mij. En dan wil dat ook nog zeggen’, ging ze nog
langzamer verder, alsof ze haar gedachtengang kalm en in logische
volgorde uitsprak, ‘dat wil zeggen dat alle joden of niet-joden,
die op ons wachten, op Jérôme
en mij, die ze kennen en in wie ze vertrouwen
stellen en in niemand anders, het risico lopen naar de afgesproken
plaats te gaan, er niemand aan te treffen, in paniek te raken en
zich misschien te laten pakken. Dat wil zeggen dat als een ander
dan Jérôme of
ik een nieuwe afspraak met hen maakt, dat ze dan aan een val denken
en niet gaan en omdat Jérôme
niet meer naar Parijs kan, omdat hij nu overal
gezocht wordt, wil dat zeggen... wil dat zeggen dat... dat ik er
zelf heen ga. Ik zal naar de plaats van afspraak gaan om hen te
waarschuwen en hun een andere dag op te geven en een ander persoon
die hen het land uitsmokkelt. Ja. Ja, dat wil het zeggen. Ik moet
zelf naar Parijs en wel onmiddellijk, in ieder geval morgen. De
politie kent me niet, de Gestapo ook niet, ik heb nooit iets
gedaan, ik loop geen enkel risico,’ voegde ze er glimlachend aan
toe, want hij was wit weggetrokken.
Tot haar grote verbazing begon hij te
brullen.
‘Omdat je denkt dat je in zijn plaats daarheen
moet gaan, denk je dat dat je
rol is? Denk je dat Jérôme een vrouw wegstuurt om
zich te laten oppakken, villen en afmaken door die maniakken?
Als Jérôme dat doet, dan is dat omdat hij gek is, omdat hij een
smeerlap is! De rol van vrouwen, dat heb ik je al gezegd, Alice,
bestaat voor mij niet uit verstellen of kinderen baren, de rol van
de vrouw is te leven, mooi te zijn, jong te zijn, zoals jij bent,
Alice, Alice... Mannen sturen vrouwen niet om hen in hun plaats te
laten doden! Ik vermoord Jérôme, als hij je laat gaan!
Dat verdraag ik niet, Alice, je gaat niet naar Parijs in zijn
plaats.’
Ze keken elkaar aan. Ze waren helemaal geen
vrienden meer, ze waren twee vreemden, een man en een
vrouw.
‘Luister, Charles,’ zei ze, ‘het zal me al
moeite genoeg kosten om Jérôme
te overtuigen. Zes maanden lang heeft hij
geweigerd me in te zetten. Maar nu, ik weet waar die afspraak
gemaakt is en ik weet hoe laat. En geloof me, Charles, of hij het
wil of niet en of jij het wilt of niet, ik ga erheen. Het is niet
dat ik zo dapper ben, o nee, maar er is geen gevaar bij. En
bovendien, er zijn vrouwen, kinderen en mannen die wachten tot
iemand hen meeneemt en hun vernietiging verhindert. Het is vrij
eenvoudig, geloof me, geloof me,’ en ze
begon te lachen. ‘Geloof me, eindelijk
houd ik me met een ander bezig dan met mezelf, eindelijk ben ik
eens bruikbaar voor iets, eindelijk kan ik helpen in plaats van
geholpen te worden, eindelijk kan ik in plaats van het leven te
ontregelen van een man die verliefd op me is, de dood verhinderen
van onbekende mensen, beloof me, Charles, bemoei je er niet mee. Ik
wacht op mijn kamer tot Jérôme
thuiskomt. Neem me niet kwalijk, Charles,’ zei
ze in de deuropening, terwijl hij daar bleef staan, verdoofd,
verwonderd, een hoogrode kleur op zijn gezicht, zijn handen om de
rand van de schoorsteen geklemd, verwilderd en
razend.
Even realiseerde Alice zich dat Charles Sambrat
als hij woedend was en verontwaardigd om een goede reden, een heel
gevaarlijke tegenstander zou kunnen zijn of een zeer waardevolle
bondgenoot. Het duurde nu vierentwintig uur dat Alice voor haar
ogen deze verleider, die ze moest bewerken, zag veranderen, deze
aardige jongen, een beetje te knap, een beetje te veel vrouwenjager
en dat ze met een esthetisch genoegen dat volledig gespeend was van
alle sensualiteit, naar hem keek. Dit ogenblik was het eerste
waarop ze hem niet meer als de acteur in een ouderwetse dolle
klucht zag, maar misschien als een eventuele strijdmakker. En
daarom begreep ze ook niet waarom ze in de deuropening en op het
punt hem te verlaten, overweldigd en overstelpt werd door een golf
van verlangen, heftig, indecent en zo uitgesproken dat ze wankelde,
toen ze de salon uitliep met gloeiende wangen, zij
ook.
Toen Jérôme
drie uur later thuiskwam, in het holst van de
nacht, trof hij Charles Sambrat die hem bij de deur op wachtte, nog
op. Ze hadden een lange discussie die af en toe onderbroken werd
door scheldwoorden en af en toe door hartelijke woorden. In ieder
geval, toen Alice de volgende ochtend de trap afkwam, liep
ze Jérôme tegen het lijf, die haar helder en duidelijk uiteenzette
dat de rol van minnares van een fabrikant in leer en bont, die naar
Parijs ging om een technisch adviseur te zien inderdaad een ideale
cover was voor de aankomende verzetsvrouw die ze was en dat
hij, Jérôme,
Charles erkentelijk en dankbaar zou zijn, als hij haar naar Parijs
vergezelde en haar weer heelhuids terugbracht. Charles zei geen
woord, hij luisterde naar Jérôme
en keek niet eens naar Alice, maar hij straalde
iets uit, er gingen bepaalde trillingen van hem uit die Alice
herkende, die ze al eens eerder had waargenomen bij bepaalde
personen, soms zelf had ervaren en die als de zon van Austerlitz
het bleke en schitterende spoor van het geluk was.