13
Che la festa cominci

‘Interpol Roma, bon giorno.’

‘Nick Meere, polizia di Amsterdam. Kan ik meneer Alessandro Anguiari spreken, alstublieft? Ik geloof dat dit zijn directe nummer is.’

‘Hij is er vandaag niet.’ De man ging moeiteloos over op Engels.

‘Hij heeft me gezegd dat ik altijd naar hem kon vragen. Het is dringend,’ zei Nick.

Er klonk een korte lach. ‘Dat zegt hij tegen iedereen, signore. En hij is nooit te bereiken.’

‘Maar dit is echt dringend.’

‘Waar gaat het over?’

‘Ik heb met hem over de maffia gesproken.’

Weer die korte lach. ‘Hebben jullie er last van in Amsterdam?’ Het klonk alsof hij het over een muggenplaag had.

‘Bel hem nou maar.’

‘U dringt wel aan.’

Nick verloor zijn geduld. ‘Dat zou u ook doen. Het gaat over de verblijfplaats van senator Pergolesi, dus bel hem en zorg dat hij mij terugbelt.’

Nu bleef het even stil. ‘De heer Anguiari houdt zich niet bezig met de ontvoering van de senator, collega. Die zaak wordt onderzocht door een speciale eenheid van de carabinieri, de ros,’ klonk het verbaasd.

Daar heb je het al, dacht Nick. Weet met wie je contact hebt, had Giovanni hem bezworen toen hij de verblijfplaats van de senator aan hem had gegeven. Ze werken allemaal langs elkaar heen en niemand is te vertrouwen. Weet met wie je contact hebt.

‘Wie moet ik dan spreken?’ vroeg Nick aan de telefonist.

‘Ik zal u het nummer van de carabinieri geven, collega. Moment...’ Er klonk wat gerommel aan de andere kant van de lijn, en toen noemde de telefonist een lang nummer. ‘Wilt u toch nog de heer Anguiari spreken?’

‘Waar houdt die zich precies mee bezig, dan?’

‘Met van alles, signore. Ik zal hem zeggen dat u gebeld heeft.’

‘Doe dat maar,’ zei Nick.

Hij legde ongemakkelijk neer. Wat moest hij doen? Hij staarde naar het telefoonnummer dat hij zojuist had gekregen, maar voordat hij een beslissing kon nemen, ging de telefoon.

‘Alessandro Anguiari, tot uw dienst,’ klonk het gehaast, voordat Nick iets had kunnen zeggen.

‘Zo, u bent snel,’ zei Nick.

‘Sukkels bij Interpol, zeg ik u. Met een beetje moeite hadden ze me kunnen vinden. Ik ben doorgaans altijd bereikbaar, maar zeker voor u, dottore. U heeft nieuws?’

‘Ja, ik heb nieuws, maar er is mij net gezegd dat de carabinieri de ontvoering van de senator behandelen, en nu weet ik niet goed aan wie ik de informatie moet doorgeven.’

Het bleef even stil. ‘Dat mag u helemaal zelf weten, dottore. U kunt het mij zeggen en dan geef ik het onmiddellijk door aan de betreffende afdeling. Tenslotte zijn wij onderdeel van Interpol en als zodanig verantwoordelijk voor de communicatie tussen de deelnemende landen. Maar als u zich er beter bij voelt, dan nodig ik u uit om zelf contact met Napels op te nemen. Aan de andere kant, ik zou het op prijs stellen als ik een bescheiden bijdrage kan leveren aan uw inspanningen.’

Het stelde hem in ieder geval gerust dat de keus aan hem bleef. Hij zou waarschijnlijk hetzelfde hebben aangeboden als hij in de schoenen van Anguiari had gestaan.

‘Ik fax u wat ik weet, maar ik zeg u erbij dat ik geen idee heb of het klopt.’

‘Ik zal vol ongeduld bij de fax wachten, dottore.’

‘Een paar minuten, dan ben ik beneden,’ zei Nick.

Hij legde neer en belde het nummer van de carabinieri, maar de telefoon werd niet opgenomen. Toen Nick wilde ophangen, hoorde hij nog net een klik en het inmiddels bekende ‘Pronto?’.

‘Met Nick Meere, politie Amsterdam. Klopt het dat u de ontvoering van senator Pergolesi behandelt?’

‘Ik bel u terug.’ Er werd meteen opgehangen en een minuut later kreeg Nick een gesprek uit Italië doorverbonden via de meldkamer.

‘Neem me niet kwalijk, maar we kunnen niet voorzichtig genoeg zijn. Nu weet ik zeker dat u van de politie bent. Ja, wij onderzoeken de verdwijning van de senator,’ zei de man.

‘Ik heb informatie over zijn verblijfplaats. Ik kan u niet vertellen hoe ik eraan kom, en ik weet niet hoe waardevol het is, maar ik ben bereid het u te faxen.’

‘Om te weten hoe betrouwbaar het is, zal ik moeten weten hoe u aan die informatie komt.’

‘Jullie kunnen toch ook gewoon gaan kijken op dat adres, of is dat soms te lastig?’ zei Nick kortaf. ‘Dan is meteen duidelijk hoe betrouwbaar het is.’

‘Dat zou kunnen, ja. Hangt ervan af. Faxt u die informatie maar gewoon. Wij gaan ermee aan de slag.’

De man klonk veel minder enthousiast dan Anguiari van Interpol, maar had wel een bepaalde nonchalance die Nick aansprak.

Hij faxte de gegevens. Meteen daarop kreeg hij een fax terug, met één woord erop geschreven over de hele breedte van het blad: ‘Thanks’, ondertekend met ‘Luigi’ en daaronder ‘Boss’.

Boven aan de fax stonden drie letters – ros – en een logo met een adelaar, of een vogel die erop leek in ieder geval. Nick had geen idee waar ros voor stond, maar het zou wel goed zijn.

==

Beneden bij de balie zocht hij agent Houdini, die bezig was met wat administratief werk, en vroeg hem om even mee te komen. Boven, op zijn kamer, ging hij tegenover hem staan.

‘Wat weet jij van mij?’ vroeg Nick.

‘Hè?’

‘Gewone vraag. Wat weet je van mij? Ik vroeg je of je met me meeging naar de woning van die Italiaan. Dat deed je gewoon. Ik heb niet kunnen merken dat je me...’ Hij zocht naar het goede woord en haalde een beetje ongemakkelijk zijn schouders op, omdat hij het niet wilde omschrijven.

‘...negeerde, zoals de rest doet,’ vulde Houdini aan.

‘Zoiets, ja.’

‘Ik hou niet zo van dat gelul over anderen. Ik ga liever op m’n eigen gevoel af.’

‘Wat zegt dat gevoel?’

‘Je wordt niet zomaar neergeschoten,’ zei Houdini na een korte aarzeling.

‘Nee, dat lijkt me niet.’

‘Maar ik weet niet wat er gebeurd is. Dus kan ik daar niks over zeggen en ga ik er niks van vinden. Ik ga zeker niet meedoen met mensen die elkaar alleen maar napraten.’

‘En tot die tijd heb jij er ook niks op tegen om met me samen te werken? Ook al kijken je collega’s jou daarop aan?’

‘Nee. Bovendien doen ze dat niet.’

Het klonk niet eens aarzelend. Nick knikte bedachtzaam. Die Houdini beviel hem wel. ‘Ik heb je binnenkort misschien nodig.’

‘Roep me maar als het zover is,’ zei Houdini en stak zijn hand uit.

‘Ik heb echt geen idee waarom ze me neergeschoten hebben. Anders zou ik het je meteen vertellen. Dat je dat weet.’

Houdini keek hem aan en knikte alleen maar.

14
Sangue chiede sangue

Majoor Luigi Medrano, door zijn ondergeschikten ‘boss’ genoemd, staarde naar het adres en de schets die Nick vanuit Amsterdam had gefaxt. Hij vroeg zich af hoe het mogelijk was dat iemand in Amsterdam wist waar de senator gevangen werd gehouden – en vooral wie diegene was die dat wist. De locatie die was doorgegeven, een boerderij ten zuiden van Napels, klonk in ieder geval erg aannemelijk als plaats om een ontvoerde te verbergen.

Zelfs de carabinieri, die het onderzoek toegewezen hadden gekregen en vervolgens ook de bewaking van de vrouw van de senator moesten regelen, waren de mening toegedaan dat de senator was vermoord, vanwege de innige contacten die hij onderhield met de georganiseerde misdaad. Totdat het telefoontje van de ontvoerders bij de vriendin van Cosima Pergolesi binnenkwam en duidelijk werd dat de senator nog leefde.

De volgende dag was namelijk een foto in een blanco witte envelop bij de carabinieri in Napels bezorgd, waarop de senator met een recente krant in zijn handen te zien was. Daarna was er weinig contact meer geweest, wat erop duidde dat de ontvoerders geen haast hadden. Sommige ontvoeringen in Italië duurden maanden, sommige zelfs jaren.

Luigi was de leider van een kleine groep zeer ervaren rechercheurs, die onderdeel waren van de Raggruppamento Operativo Speciale, de groep speciale operaties van de paramilitaire carabinieri. De ros, zoals ze bekend stonden, hield zich uitsluitend bezig met maffia, terrorisme en de meer ingewikkelde onderzoeken.

Na het telefoontje van Nick was een speciale eenheid van de ros omzichtig informatie in gaan winnen over het adres dat ze hadden doorgekregen.

Zoals verwacht was het buitengewoon moeilijk om ongezien zelfs maar in de buurt te komen van de boerderij ten zuiden van de Vesuvius. Het was een slimme zet en geen ongebruikelijke in de Italiaanse onderwereld.

De ‘ndrangheta was kind aan huis in de onvindbare grotten van de gebergtes van Calabrië en verborg daar hun ontvoerden. Het maakte de kidnappers niet uit of er zoektochten werden georganiseerd: ze werden toch nooit gevonden.

De camorra gebruikte doorgaans de drukke en onoverzichtelijke straatjes van Napels als de plek waar zij ongezien kon bestaan en haar misdaden kon plegen. Soms had ze een doorsnee huis in een smalle straat ingericht als schuilplaats of plek om mensen te verbergen. Het was in de binnenstad eerder regel dan uitzondering dat een voordeur van een woning uit dikke gelaste staalplaten bestond, waardoor het de politie minuten of zelfs uren kostte voordat ze een woning kon binnenvallen.

Maar voor speciale gelegenheden, zoals de ontvoering van Pergolesi, week de camorra maar al te graag uit naar het platteland, waar de haat en de argwaan tegen de staat zo mogelijk nog erger waren dan in de grote stad. Het gebied verder ten zuiden van Napels bood grote voordelen voor hen die kwaad wilden: wie er niets te zoeken had, ging er namelijk niet naartoe.

De Vesuvius en Pompeï waren dan nog wel toeristentrekkers, maar veel zuidelijker kwam men niet.

De mensen die er woonden, bleven daar omdat ze op geen enkele andere plek in Italië een toekomst zouden hebben, maar geen enkele Italiaan uit het midden of noorden van het land zou vrijwillig naar het zuiden gaan. Het was een gebied waar de bewoners van hielden, en waar het rijke noorden van Italië maar al te graag van af wilde. Het was onaantrekkelijk, onvriendelijk, je wilde er niet wonen en het kostte alleen maar geld.

Nee, Rome en Milaan, dat was Italië. Dat voelden ze in het arme zuiden maar al te goed, want de staat liet nooit na duidelijk te maken dat ze geen enkele aandacht voor de bewoners had. De georganiseerde misdaad had dat des te meer, die waren decennia geleden met liefde als nieuwe staat in het zuiden opgestaan. Wil je geld? Wij hebben het voor je, de staat niet. Wil je een baan? We hebben er een voor je. De staat zorgt niet voor je. Wij wel. Kom maar bij ons.

Zo beschouwden de bewoners van het zuiden de georganiseerde misdaad als hun redder, en de staat als misdadiger die hen liet stikken. Dat de camorra miljoenen verdiende met drugshandel, wapenhandel, sigarettensmokkel en het vervalsen van merkkleding interesseerde hen niet. Als ze maar eten hadden en geld konden verdienen.

Zo breidde de macht van de misdaad zich langzaam uit van het zuiden naar heel Italië, door middel van corruptie, afpersing en machtsmisbruik. En vooral door geld. Want wat de inwoners van het zuiden niet met landbouw en legale handel konden verdienen, maakten de leiders van de camorra en de ‘ndrangheta meer dan goed.

Miljoenen werden er omgezet, en daardoor werden de autoriteiten langzaam wakker. Want geld is macht, en macht wil iedereen wel. Dat werkte twee kanten op, want zoals Rome – als centrum van de macht – geïnteresseerd raakte in de macht van de clanleiders, raakten de rijke bazen van de camorra geïnteresseerd in Rome.

Het zuiden had dan misschien geen aanzien, geen geld en geen werk, er woonden wel mensen. En mensen betekenden stemmen tijdens de verkiezing. Dus kochten de leiders van de grote partijen, de Democrazia Cristiana voorop, hun stemmen in het zuiden en raakten op die manier hopeloos verstrikt in de tentakels van de camorra.

Zo herstelde de georganiseerde criminaliteit, op een foute basis en met de verkeerde motieven, het wankele evenwicht tussen het zuiden en noorden van Italië. En tussen die twee zou het nooit meer goed komen. Pas toen de onder- en bovenwereld in heel Italië onlosmakelijk met elkaar versmolten waren, werden enkele rechtschapen leiders binnen die staat wakker – maar toen was het al veel te laat en niet meer terug te draaien.

Vreemdelingen vielen dus op in de contreien onder de Vesuvius. Een sectie van de ros die verkenningen deed, zou binnen enkele minuten ontdekt worden door een jager, een boer, of gewoon iemand die daar toevallig was – zoals de ogen van de misdaad overal waren en alles zagen. Een helikopter of een vliegtuig sturen had geen zin, want wat hadden die daar te zoeken en bovendien zag je vanuit de lucht nooit een enkel iemand die op een stoel vastgebonden zat in een schuur.

Luigi wilde de plaatselijke politie niet benaderen met de vraag of hen misschien iets was opgevallen in hun gebied, want collega’s buiten hun eigen team waren niet te vertrouwen. Of misschien was er incidenteel wel een collega te vertrouwen, maar nooit allemaal tegelijk, en je wist natuurlijk nooit wie je aan de telefoon kreeg als je belde om informatie – dus was het makkelijker om daar één lijn in te trekken.

Alleen als je er niet onderuit kon of gedwongen werd, deelde je informatie met collega’s. Jammer genoeg dacht iedere opsporingsinstantie die zich met de maffia bezighield er zo over, zodat belangrijke informatie waar iedereen voordeel van zou hebben, nooit werd uitgewisseld. Daar kwam nog bij dat iedereen, en vooral de bazen van de afdelingen, vond dat hij recht had op eigen succes en deelde daarom nooit informatie die een ander wellicht ooit een voorsprong kon geven bij een onderzoek.

En zo zat Luigi met zijn team met een groot probleem. Hoe kwamen ze erachter of senator Pergolesi inderdaad in de oude afgelegen boerderij gevangen werd gehouden, als ze daar niet in de buurt konden komen? En als ze wel in de buurt van de boerderij konden komen, hoe voorkwamen ze dat de senator werd vermoord voordat ze binnen waren?

==

***

==

Na de aanrijding die ze veroorzaakt hadden en het karwei met de kleine moker afgemaakt te hebben, reden de mannen in de Duitse bmw snel naar een van tevoren afgesproken plek. Daar werd de wagen overgenomen door iemand die hem in het grensgebied bij een autosloper zou laten vernietigen, waarna de inzittenden een ‘schone’ auto meekregen om snel en ongestoord terug te rijden naar Keulen. Vandaaruit werden de drie inzittenden, na eerst uitgebreid gecomplimenteerd te zijn met het behaalde resultaat, naar hun familieleden van de Valluti clan in Napels gebracht.

Voor de aanslag waren jonge clanleden gebruikt, die hiermee hun status konden verhogen. Aan ieder van hen werd duizend gulden betaald door de clan, voor geleverde diensten. Thuis werd gevierd dat het nu echte mannen waren geworden, die een respectabele baan hadden gevonden, waarmee ze geld verdienden.

==

Davide, de oudste broer van de Tre Tenori, ijsbeerde op de gang van het ziekenhuis, toen hij een sms kreeg dat er iemand op hem wachtte. Ondanks dat zijn broer nog steeds in coma werd gehouden en hij geen moment van zijn zijde wilde wijken, moest hij absoluut naar deze afspraak toe. Snel liep hij naar beneden, knikte even naar zijn maten die de hoofdingang van het ziekenhuis in de gaten hielden en stapte in de auto die aan kwam rijden op het moment dat hij het ziekenhuis uit liep.

Snel en zeker reed de bestuurder, die geregeld was door de Navigator, Davide naar zijn bestemming, een kleine broodjeszaak in een van de zijstraten van de grachten van Amsterdam. Davide had geen oog voor de mensen of voor de mooie omgeving waar hij liep. Hij werd constant gevolgd door twee van zijn manschappen. Hij liep de winkel in, een simpele zaak, waar de jachtige tijden en het veranderde straatbeeld geen vat op hadden gekregen. Achter de koelvitrine, die tegelijk als toonbank dienst deed, was een man bezig het koffieapparaat schoon te maken. Hij keek even op toen hij Davide binnen zag komen en mompelde iets wat op ‘goedemorgen’ leek.

Davide reageerde door iets terug te mompelen, en wees naar achter in de zaal, waar een oudere, onopvallende man aan een tafeltje hem met een korte hoofdknik verwelkomde.

De man achter de toonbank begreep het, maakte een gebaar dat hij welkom was en door kon lopen en ging verder met de schoonmaak. Zijn grootste verdienste was niet zijn eten en drinken, want dat was van abominabele kwaliteit, maar het feit dat hij absoluut betrouwbaar was. En doof.

De oude man kwam hier regelmatig, zoals hij regelmatig in vele andere steden van de wereld kwam. Davide schudde zijn hand en kuste hem driemaal op de wangen. De man knikte goedkeurend en legde zijn hand op de schouder van Davide.

‘Hoe is het met hem?’ vroeg hij.

‘Hij leeft, maar vraag niet hoe, verdomme. Het komt nooit meer goed. Dit hadden ze niet hoeven doen. Niet mijn broer. Niet op die manier, Don Leo.’

‘Je bent emotioneel en kwaad. Dat is begrijpelijk en ik geef je gelijk. Ze zijn ook te ver gegaan, maar het laatste wat we nu kunnen gebruiken, is een opvallende actie. De rust moet wederkeren, want ze gaan op ons letten. Dit was een ondoordachte actie van ze,’ zei Don Leo.

‘Het was verdomme heel doordacht, want het lijkt op een verkeersongeluk. De politie heeft geen idee wat er echt is gebeurd. Dit is de druppel. Ze provoceren ons met alles, en ik zal ze krijgen.’

‘Maar toch, maar toch...’ zei de oude man sussend, in een poging tot het gezonde verstand van Davide door te dringen.

Toen er geen antwoord of reactie kwam, keek hij in Davide’s waanzinnige ogen, en wist dat niets hem zou stoppen. Een gesis klonk van achter de toonbank. Kennelijk had de eigenaar, na het schoonmaken, het nu glimmende apparaat ook weer aan het werk gekregen.

‘Doe dan wat je moet doen,’ zei de oude man. ‘Niemand van ons zal het je kwalijk nemen, want ze zijn te ver gegaan. Bloed vraagt om bloed. Ik zeg alleen dat we geen opvallende acties kunnen gebruiken. Misschien heeft iemand zich niet in kunnen houden. Misschien hebben ze dit niet gewild, en heeft een jonge hond zijn zelfbeheersing verloren. Verlies niet uit het oog... uiteindelijk is dit een zakelijk geschil tussen de Tre Tenori en de Valluti, niets meer en niets minder, Davide. Ook dat andere, ook dat is een zakelijk geschil.’

‘Ik respecteer alles wat u zegt, dat weet u. En ik zal alles doen wat u zegt, dat weet u ook. Maar dit is geen zakelijk geschil. Nu niet meer, wijze man. Nu niet meer.’

De oude man boog vermoeid zijn hoofd en hief zijn handen ten hemel, om aan te geven dat hij wist dat zijn argumenten het nooit konden winnen van ongecontroleerde emoties.

‘Bovendien, ik ben geen hond die je een schop kan geven en die jankend wegrent,’ zei Davide.

De eigenaar kwam naar hun tafeltje en zette twee kleine kopjes koffie neer.

Caffè ristretto!’ riep hij opgetogen en wees met een breed gebaar en bijbehorende glimlach op het plasje gitzwarte koffie in het kopje, dat hij na lang oefenen uit zijn espressomachine had weten te krijgen.

Grazie, grazie...’ mompelde Don Leo en klopte de eigenaar vriendschappelijk op de arm. ‘Erg aardig van je.’ Hij wuifde langzaam naar de bar, ten teken dat ze in gesprek waren en dat ongestoord wilden voortzetten. Het scheelde niet veel of de eigenaar liep achteruit, met kleine buiginkjes, terug naar zijn plek. Hij wist dan wel niet precies wie die mannen aan zijn tafeltje waren, maar het was hem duidelijk dat ze met het uiterste respect behandeld dienden te worden.

‘Ik kan je niet tegenhouden, Davide. Daar heb ik de kracht niet meer voor. Maar bedenk goed wat je doet, want het zal zijn effect hebben op ons allemaal.’

‘Don Leo, wat kan ik anders?’ vroeg Davide bijna wanhopig. ‘Ga met me mee, kijk naar hem. Het is de jongste zoon van mijn vader die daar ligt. Zijn andere zoon gaat in het vliegtuig naar Napels, met een vlag over zijn kist. ’

‘Ik denk nog vaak aan je vader, Davide,’ zei Don Leo. ‘Daarom zeg ik je dit: doe wat juist is. Doe zoals hij zou doen. Ik weet dat. Jij weet dat. Anders zou je mij ook niet gebeld hebben, is het niet?’ Hij stond op en liep weg.

Davide vloekte en bleef even zitten, voordat hij vijftig gulden op de toonbank legde en terugging naar zijn broer.

==

***

==

Vroeg in de ochtend reed een vrachtwagen vol varkens achter de Vesuvius ten zuiden van Napels, de snelweg a16 af bij het stadje Avellino en vervolgens binnendoor richting het stadje Contrada. De bestuurder, die waarschijnlijk niet goed thuis was in het heuvelachtige gebied, reed meerdere malen een weg in om even later weer vloekend te keren en terug te rijden. Uiteindelijk reed de wagen tussen twee heuvels door, om erachter te komen dat deze weg doodliep.

Toen aan het einde van de weg zijn motor ook nog eens begon te roken, stopte de chauffeur, een man van rond de vijftig met een wilde, onverzorgde haardos. Hij stapte uit de truck en schopte een paar keer uit pure frustratie tegen zijn bumper. Hij pakte zijn telefoon, probeerde iemand te bellen, maar kreeg kennelijk geen gehoor want hij gooide het ding woedend op de grond en begon de telefoon en de telefoonmaatschappij die voor de verbinding moest zorgen in alle toonaarden te vervloeken. Daarna pakte hij zijn telefoon weer op en veegde hem zorgvuldig schoon, alsof hij spijt had van zijn impulsieve driftbui. Al die tijd leek hij de man die bij de boerderij stond en naar hem keek niet op te merken.

‘Wil het niet?’ riep de man naar de chauffeur.

‘Verdomde bazen. Sturen je op weg met slecht materiaal. Geld verdienen als water, maar zorgen dat wij ons werk kunnen doen, ho maar.’

‘Waar moet je naartoe?’

‘Overal behalve hier, laat dat duidelijk zijn,’ riep de chauffeur en stapte weer in. Hij startte de truck, die meteen aansloeg. ‘San Michele Archangelo let hier tenminste op mensen die hulp nodig hebben,’ zei de chauffeur opgelucht.

‘Wie?’ vroeg de man bij de boerderij.

‘San Michele Archangelo. Dat is de beschermheilige van dit dorp, toch?’

‘Geen idee,’ zei de man bij de boerderij. ‘Het zou kunnen. Anders heeft uw eigen beschermheilige er misschien wel voor gezorgd dat u weer kunt rijden.’

‘Zeg dat wel. Ciao,’ zei de chauffeur en stak zijn hand op voordat hij zijn deur dichtsloeg. Hij begon de vrachtwagen te keren en stak achteruit het erf van de boerderij op. De chauffeur stak nog een keer zijn arm uit het raam en zwaaide en toeterde bij wijze van afscheid.

Op dat moment sloeg de achterklep van de vrachtwagen met een enorme knal op de grond, en een tiental in zwarte gevechtspakken geklede mannen, zwaarbewapend en met bivakmutsen op, stormden het erf op.

Twee van hen richtten hun automatische wapens op de stomverbaasde man op het erf en dwongen hem op de grond. Hij werd gefouilleerd en geboeid met plastic boeien, terwijl de overige carabinieri op de boerderij af gingen.

Er werd snel en vakkundig gewerkt. Iedereen hield rekening met gewapend verzet, maar wonderlijk genoeg werd er niet geschoten vanuit de boerderij. Kamer voor kamer werd binnengevallen en gecontroleerd op aanwezigen, maar er was niemand binnen. Uiteindelijk bleef een aan de boerderij aangebouwde schuur over, die vanbuiten grondig afgesloten was met een groot hangslot.

Een van de commando’s wenkte en een tweede trok een koevoet uit zijn rugzak, die hij handig in het slot zette en met kracht omdraaide, zodat het slot in zijn geheel van de deur afbrak. De overigen hadden zich inmiddels om hen heen verzameld, want als de senator ergens op dit erf gevangen werd gehouden, dan moest het in deze ruimte zijn, die tenslotte niet voor niets met een stevig hangslot was beveiligd.

De deur werd vooraf onderzocht op boobytraps, waarna hij voorzichtig werd geopend. In de schuur was het donker, en de commando’s van de carabinieri moesten daaraan wennen voordat ze iets konden zien, aangezien ze buiten in de ochtendzon stonden. Twee van hen knipten de felle lampen op hun wapens aan en schenen daarmee naar binnen.

De schuur was leeg.

In een hoek stond een nieuw en duur aggregaat, wat in deze streken een perfecte reden was om een hangslot op de schuur te bevestigen.

‘Mag ik misschien weten wat jullie zoeken? Wellicht kan ik helpen,’ vroeg de man, die nog steeds in een hoek op de grond lag.

Vloekend draaiden de commando’s zich om en liepen weg. ‘Laat hem afvoeren,’ zei de leider.

In de verte was het geronk van de helikopters te horen die hen op kwamen halen. Op brommers en met auto’s kwamen de dorpsbewoners aanrijden. Er werd hardop gespeculeerd wat de carabinieri hier nu weer kwamen doen, en er werden vooral veel en luide grappen gemaakt over het feit dat ze aangevoerd waren in een vrachtwagen met varkens.

De leider sprak zacht in zijn portofoon en vroeg aan de centrale of ze majoor Luigi Medrano wilden doorgeven dat de inval zonder resultaat was geweest.

15
A volte le cose semplicemente si fermano

Giovanni zat nog steeds in zijn cel, en had inmiddels weer schone kleren aan. De chef van dienst, de inspecteur die die dag de leiding had, had toegestaan dat hij zich ging douchen, waarna de tas met kleding die zijn advocaat had gebracht grondig werd doorzocht en aan Giovanni werd gegeven. Na het douchen droogde hij zich af en kleedde zich om in de ruimte waar ook de matrassen en dekens werden bewaard. Alles ging in stilte, de Italiaan sprak verder met niemand en keek ook niemand aan.

Pas toen Houdini de cellengang in kwam, gebeurde er iets.

‘Houdini,’ mompelde de Italiaan en knikte even naar hem.

‘Ken je hem?’ vroeg de chef van dienst verbaasd.

‘Hij moest zijn adres aanwijzen,’ verduidelijkte Houdini. ‘Ik ben meegegaan. Anders moest die rechercheur alleen op pad met een arrestant, en dat kon niet. Kennelijk kon niemand anders met hem mee.’

‘Met wie was dat?’

‘Nick Meere. Die van boven.’

‘Ik weet wie Nick Meere is,’ zei de chef van dienst.

De Italiaan was aangekleed en werd door de chef van dienst in zijn cel opgesloten.

‘Ik moet zo even met je praten,’ zei de chef terwijl hij de celdeur secuur sloot en wegliep.

==

Het was de laatste dag dat Giovanni in de cel in het wijkteam kon blijven. Met de inverzekeringstelling, een formaliteit die elke hulpofficier van justitie kon uitvoeren, had Nick het voor elkaar gekregen dat de Italiaan twee dagen vast bleef zitten in verband met ‘nader onderzoek’, en na veel wikken en wegen had de officier van justitie toestemming gegeven om dat nog eens met twee dagen te verlengen. Vandaag moest er echter een beslissing genomen worden over de Italiaan.

’s Ochtends was Nick bijna thuis gebleven omdat hij die nacht weer niet had geslapen en doodmoe was. Hij werd er gek van. Overdag had hij zichzelf en zijn gedachten goed onder controle, maar ’s nachts begon het te spoken in zijn hoofd. Daar kwam nog bij dat hij sinds twee dagen een stekende hoofdpijn had, precies op de plek waar hij geraakt was. Het zou wel niets zijn, probeerde hij zichzelf wijs te maken, maar je wist maar nooit.

Hij had geen zin om rechtstreeks naar zijn bureau te gaan. Hij belde dokter Hanson en vroeg of die tijd had voor een kop koffie.

‘Het is zaterdagochtend acht uur, idioot. Weet je wel zeker dat je moet werken?’ vroeg Hanson verontwaardigd.

Verdomme, was hij ook nog eens vergeten welke dag het vandaag was.

==

Drie kwartier later had Nick zich aangekleed en nam hij zich voor ooit de ergste rommel in zijn huis eens op te ruimen. Als het er nog van zou komen, tenminste. Via de Marnixstraat liep hij naar het Haarlemmerplein, dat er vergeten en rommelig bij lag, maar zoveel beter verdiende. Het weer was omgeslagen, het was guur en fris alsof de herfst de nazomer die nacht het land uit had gejaagd.

Hij sloeg rechts af, de Haarlemmerstraat in en liep de kleine Arabische bakkerij aan het begin van de straat binnen. Er stond, zoals gewoonlijk, een flinke rij voor de balie. In de zomerse weekenden stond de rij tot ver buiten de winkel en was het een gezellige en bonte mengeling van binnenstadbewoners die daar hun verse broodjes kwamen halen voor bij het ontbijt.

Bovenop en in de toonbank lagen broodjes, croissants, worstenbroodjes en verschillende soorten brood en gebak. De buitenlandse uitbaters begroetten iedereen hartelijk en pakten de bestelde broden snel en vakkundig in. Vijf croissants voor de prijs van vier, en die waren beroemd in heel Amsterdam. Aan de exotisch betegelde muur hingen tientallen kleine foto’s van de vaste klanten van de zaak, terwijl ze daar hun broodje zaten te eten en lachend opkeken naar de fotograaf.

Hanson zat achterin te wachten, aan een klein rond tafeltje, gekleed in een ouderwetse jas met een schotse ruit en een witte bontkraag. Hij droeg een spijkerbroek en All Star gympen, wat hem een heel andere uitstraling gaf dan Nick gewend was, namelijk die van chirurg in een zakelijk en saai kostuum, met daaroverheen een fladderende witte jas.

‘Ik heb vroeger ook zo’n jas gehad.’

‘Hm ja, dat weet ik,’ zei Hanson gedachteloos, terwijl hij de gezichten van de lachende mensen aan de muur bekeek.

‘Wat was er zo dringend?’ De chirurg keek hem aan. ‘Zo, jij ziet er niet uit, zeg. Alweer niet geslapen?’

‘Ik heb er genoeg van,’ zei Nick, die tegenover hem was gaan zitten.

‘Dat is een goeie binnenkomer, zo mag ik het horen. Eerst maar eens koffie?’ Hij bestelde twee koffie. ‘Broodje?’

Nick schudde van nee. Hanson bestelde een croissant met kaas.

‘Nou, waar heb je genoeg van?’

‘Dit hele gedoe. Alles. Ik heb het idee dat het beter is om dat stukje kogel er maar gewoon uit te halen.’

Hanson fronste. ‘Waarom?’

‘Omdat ik denk dat het daarna allemaal beter zal gaan. Niet veel, maar misschien net genoeg. Dus snij open en haal dat ding eruit.’

Hanson hapte in zijn croissant. ‘Man, wat is dit lekker. Weet je zeker dat je niks wilt?’

‘Nee. Ja. Ik wil niks,’ zei Nick.

‘Ik kan het weghalen, maar het hoeft niet. Nu nog niet. Het risico is volgens mij te groot als we het nu doen, zonder dat het nodig is. Dus waarom zou je?’

‘Doe het nou maar gewoon. Dan ben ik ervanaf.’

Hanson legde zijn broodje neer en veegde de flinters croissant zorgvuldig met een servetje van zijn mond weg.

‘Ik zal je een verhaal vertellen. Op een dag kwam een man bij me. Hij wilde dat ik zijn arm zou amputeren. Dus vroeg ik of hij de gegevens van het andere ziekenhuis had meegenomen. Welk ziekenhuis? vroeg die man toen. Dat ziekenhuis waar ze u verteld hebben dat uw arm eraf moet, zei ik. Begint die vent naar de grond te staren.’

Hij nam de laatste slok van zijn koffie. Nick zei niets en staarde hem aan. Zijn koffie werd langzaam koud.

‘Er is helemaal geen ziekenhuis, zei die man,’ ging Hanson verder. ‘Hij wou gewoon dat ik zijn arm eraf haalde. Hij was doodserieus. Drink je koffie op.’

Hij keek Nick aan en nam nog een hap van zijn broodje.

‘Dit is echt waar. Heb jij daar wel eens van gehoord? Er zijn dus idioten die voor de lol hun eigen ledematen amputeren. Denken dat ze daar beter van worden. Wat vind jij daarvan?’

‘Dat-ie naar een goeie psychiater moet,’ zei Nick.

‘Dat zei ik ook tegen hem,’ zei Hanson rustig. ‘Je vraagt iets wat onnodig en bovendien gevaarlijk voor je is.’

‘Zei je dat tegen hem, of zeg je dat tegen mij?’

‘Maak dat zelf maar uit. Je vraagt mij om hulp, anders had je niet gebeld vanochtend. Ik ben je psychiater niet, maar ik denk inderdaad wel dat je hulp nodig hebt. Je hebt mazzel gehad, je leeft, geniet daarvan. Goed broodje dit, zeg. Ik neem er nog een mee.’

Hij stond op en rekende af.

‘Ga je mee?’ vroeg Hanson toen hem het blauw-witte zakje met croissantjes was overhandigd. Voor de deur namen ze afscheid.

‘Die Interne Zaken, zijn dat eigenlijk de bad guys van de politie?’ zei Hanson.

‘Hoe bedoel je?’

‘Ze hebben me gebeld. Ze willen een afspraak maken.’

‘Waarom in vredesnaam?’ vroeg Nick.

‘Dat wilde ik ook weten. Kennelijk gaat het over de periode dat je in het ziekenhuis lag. Wat je toen gezegd hebt. Of je iets gezegd hebt. Ze klonken niet als bad guys, eigenlijk. Ze klonken heel vriendelijk en geïnteresseerd.’

Vind je ’t gek, dacht Nick, zou ik ook doen.

‘Ze zijn met het onderzoek bezig. Praat maar met ze. Maakt mij niet uit.’ Het klonk minder gemeend dat hij gehoopt had en Hanson merkte dat waarschijnlijk, want het duurde iets te lang voor hij antwoordde.

‘Ik ben arts. Beroepsgeheim,’ zei Hanson.

‘Het maakt mij niet uit,’ zei Nick. ‘Ze hebben Lisa ook al gesproken.’

‘Dat weet ik,’ zei Hanson. ‘Hou je taai.’

Hij liep weg.

‘Hoe weet jij dat ze haar gesproken hebben?’ riep Nick hem na, maar Hanson was al weg.

==

Toen hij op de derde verdieping van het wijkteam kwam, hoorde hij voetstappen in zijn kamer. Binnen zag hij Houdini, die bij de dossierkast stond en daar bezig was een map door te bladeren.

‘Wat doe jij daar?’ vroeg Nick kortaf en oprecht verbaasd.

‘Hé, u bent er toch,’ reageerde Houdini, die niet betrapt keek.

‘Dat kan je wel zeggen, ja.’ Nick pakte de map onder zijn handen weg. Het was, zoals hij al dacht, het proces-verbaal van de Italiaan. ‘Wat moet jij daarmee?’

‘Dit moet dringend afgemaakt worden. Hij zit nog steeds beneden in de cel en de chef van dienst wil weten of hij heengezonden moet worden, naar de vreemdelingendienst, of voorgeleid moet worden bij de officier van justitie. Anders zijn we misschien te laat. En hij wist niet of u nog zou komen, dus toen...’

‘Ben jij het gaan doen,’ concludeerde Nick.

‘Ja. Het is tenslotte al laat,’ zei Houdini. ‘Bijna te laat.’

Nick keek op de klok. Het was half elf. Er zat iets logisch in de redenering, moest hij toegeven.

‘Die chef van dienst moet zich met zijn eigen zaken bemoeien. Of denkt hij soms dat hij het beter weet?’

‘Ik doe alleen maar wat ik denk dat goed is,’ zei Houdini. ‘Iedereen dacht dat u niet meer zou komen. Het is logisch...’

Nick stak zijn hand op en legde demonstratief het verbaal omgekeerd op het bureau tegenover Houdini.

‘Niets is logisch. Dat klinkt veel dieper dan ik het bedoel, trouwens.’

‘Ja. Dat zal wel.’

Nick keek Houdini aan. Hij mocht hem wel. ‘Waarom ga jij nu de zaak redden? Waarom denk jij niet: dat is het probleem van Nick Meere, zoals zij beneden dat waarschijnlijk denken?’

Houdini haalde zijn schouders op. ‘Volgens mij heeft u al genoeg problemen.’

Nick ging in zijn ergonomisch verantwoorde stoel achter zijn bureau zitten. ‘Misschien, ja,’ mompelde hij. ‘Maar het zijn wel míjn problemen. Die Italiaan, dat komt wel goed. Zeg dat maar tegen je chef van dienst. Ik ben er nu, ik handel het wel af.’

Houdini wilde weglopen.

‘Wacht,’ zei Nick, waarna Houdini even omkeek bij de deur ‘Dank je wel.’

Houdini knikte.

Nick aarzelde even. ‘Wat denken ze eigenlijk beneden over mij?’

‘Ze weten niet wat ze moeten denken. En als ze iets niet weten, dan worden ze onzeker en gaan ze theorieën verzinnen. Net zoals wij dat altijd doen. Je komt ergens, er ligt een lijk en dan ga je nadenken als een goeie politieagent: wat kan hier gebeurd zijn? Je mag niks uitsluiten. Nou...’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Zoiets gebeurt er nu ook, denk ik.’

Nick begreep het. Hij zou waarschijnlijk precies hetzelfde doen, dacht hij.

Zijn telefoon ging en hij nam op. ‘Meere.’

‘Rechercheur Meere?’

De stem klonk bekend. ‘Spreekt u mee.’

‘Goedemorgen, meneer Meere. U spreekt met maggiore Luigi Medrano van de ros in Napels. Ik bel u even om te vertellen dat we vanochtend een grote inval hebben gedaan op het adres dat u had doorgegeven.’

Nick zat in een keer rechtop. ‘En?’

‘Helaas, meneer Meere. Er is niets aangetroffen. Ik vrees dat uw informatie niet klopte, maar ik wil u bedanken voor de moeite.’

‘Dat... dat spijt me dan zeer,’ zei Nick teleurgesteld.

‘Mij ook, collega, mij ook. Het was waarschijnlijk ook te mooi om waar te zijn, nietwaar? Ik wens u een prettige dag verder.’

Hij legde neer zonder op antwoord te wachten.

Hij denkt vast dat hij in de maling is genomen, dacht Nick. Geef hem eens ongelijk. Een of andere idioot uit een ver land belt je op, en denkt even een spraakmakende zaak op te lossen.

Nick ging rechtop zitten en trok het dossier van Giovanni naar zich toe. Dus toch een toneelspeler, concludeerde hij. Verdomme. Een hele goeie weliswaar, maar toch... een toneelspeler.

==

De cellengang was lang, smal en vooral sober. Zowel de muren als de vloer waren betegeld, de vloer in een donker roestbruin, de muren met afwisselend witte en fantasieloze beige tegels, zodat het in ieder geval makkelijk schoon te maken was als bijvoorbeeld een dronken arrestant de boel had ondergekotst.

Van de acht cellen in de gang, die afgesloten werden met ouderwetse dikke stalen celdeuren, stonden er drie half open. De overige vijf waren bezet, de deuren stevig afgesloten met een slot en een hendel. Er waren twee zijgangen, waarvan er een uitkwam in een ruimte waar zich nog twee cellen bevonden, de zogenaamde dronkemanscellen. Tegen de muur aan de overzijde van de cellen was een plafondhoge kast van donker hout bevestigd, waar dekens en papieren lakens werden bewaard.

Achter een van de andere deuren van die kast lagen zeepjes, dunne kammetjes en apart verpakte, keiharde tandenborstels voor eenmalig gebruik, de tandpasta al in de haren van de borstel verwerkt. Aan de andere kant van de naargeestige en donkere ruimte stonden harde plastic matrassen rechtop in vakken. Iedere avond werd aan de arrestanten een matras, deken en laken uitgedeeld – en ’s ochtends als dat weer werd opgehaald, kregen ze de gelegenheid om zich even op te frissen en hun tanden te poetsen.

Het openen en sluiten van de deuren bracht risico’s met zich mee, omdat er altijd arrestanten waren (meestal dronken of onder invloed van drugs) die weigerden een cel in te gaan, of juist dat moment zagen als de beste kans om uit te breken.

Nick had vaak vechtpartijen in de cellengang meegemaakt. Aan de muur zaten dan ook knoppen, die je snel moest indrukken tijdens een vechtpartij, waarna er een oorverdovend alarm afging. Iedere beschikbare agent probeerde daarop zo snel mogelijk in de cellengang te komen om de vechtende collega’s te hulp te schieten.

Er was een onvoorstelbare saamhorigheid op zo’n moment, iets wat op die manier in geen enkele andere beroepsgroep voorkwam. Het was het ultieme voorbeeld van het ‘wij tegen het kwaad’-gevoel.

Als de kreet ‘assistentie collega’s’ over de mobilofoon klonk, zetten alle agenten in politiewagens in de wijde omgeving hun zwaailicht en sirenes aan, en namen bijna onverantwoorde risico’s om maar zo snel mogelijk op de plek te komen waar hun collega’s in moeilijkheden waren.

Legendarisch was de alarmbel op het bureau Warmoesstraat op de Wallen, waar een oude brigadier na een noodkreet op straat met een arm vol lange wapenstokken naast de voordeur ging staan. Die bel hoefde maar een fractie van een seconde te klinken en iedere politieagent in het bureau (en dat waren er heel wat) rende het bureau uit naar de plek des onheils, en kreeg van de oude brigadier bij het passeren van de voordeur een wapenstok in de handen gedrukt.

Nick liet zijn hand langs de tegels glijden, tot hij met zijn vingers tegen de alarmknop aankwam. Hij besefte nu ineens dat dit saamhorigheidsgevoel, dit ‘wij tegen de rest’, een van de grootste oorzaken van de problemen met zijn collega’s was. Nu zag hij in dat het gevoel op dit moment net zo hard tegen hem werkte, als het hem zou helpen op het moment dat hij om assistentie zou roepen.

Hij was niet meer een van de ‘wij’, maar in hun ogen misschien wel een van ‘de rest’ geworden. Doordat zijn collega’s het idee hadden dat hij zich met criminelen inliet en dat hem bijna fataal was geworden, had hij zichzelf buiten de groep geplaatst. Verdomd, zo was het. Hij kon ze niet eens ongelijk geven.

Nick had de sleutel van de celdeuren, die om zoekraken te voorkomen met een touw was vastgemaakt aan een groot stuk hout, in zijn hand en schoof het luikje voor het kijkgaatje weg. De Italiaan zat rustig op de houten stoel, die net als het houten tafeltje voor hem onwrikbaar op de vloer was vastgeschroefd.

Nick draaide de sleutel om en sloeg de hendel van de cel een kwartslag omhoog, waardoor vier dikke stalen buizen uit de sponning teruggetrokken werden en de deur open ging. De Italiaan ging rechtop zitten en voelde even of het boordje van zijn schone overhemd goed zat. Nick gooide een papier op het kleine tafeltje.

‘Wat is dat?’ vroeg Giovanni.

Nick keek hem onbewogen aan. ‘Dit is het formulier dat je in bewaring gaat. Straks ga je naar de vreemdelingendienst en die zet je uit naar Italië.’

Giovanni kneep zijn ogen samen en keek Nick aan. ‘Waarom?’

‘Het adres dat je opgaf, klopte niet. De senator is daar niet gevonden, hoorde ik net. Maar ik moet toegeven, het was leuk geprobeerd.’

Hij draaide zich om, sloot de deur en sloeg de hendel met een indrukwekkende klap weer naar beneden, waardoor de stalen pennen de deur stevig vergrendelden.

‘Hé!’ hoorde hij van binnenuit roepen.

Nick deed het luikje open. Giovanni stond tegen de deur aan, zijn gezicht vlak tegen het luik gedrukt. Zijn uitdrukking was gespannen en indringend. ‘Het gaat om mijn leven. Wat schiet ik er dan mee op om te liegen?’

‘Iedereen liegt hierbinnen, zei ik toch? Zodra iemand hier zit en weet dat die grote dikke deur dichtslaat en misschien heel lang niet meer opengaat, is hij tot elk verhaal bereid. Ook al gaat het niet om zijn leven,’ zei Nick.

Giovanni zweeg. Hij hield het papier dat hij zojuist van Nick gekregen had voor het luikje. ‘Als je zeker weet dat ik gelogen heb, dan moet je dit vooral doen. Stuur me naar Italië. Doe het. Maar wie zegt mij, en jou, dat mijn informatie echt niet klopt? Ik weet dat het absoluut waar is wat ik je vertelde. Het is goeie informatie, de allerbeste. Wie zegt me dat het niet ergens anders fout is gegaan? Hoe hebben ze het adres gecontroleerd? Wie heeft het gecontroleerd?’

Hij vouwde het formulier van zijn inverzekeringstelling zorgvuldig dubbel in de lengte en haalde de vouw tussen twee vingers door, zodat die messcherp werd. Daarna vouwde hij het nogmaals dubbel. Weer duwde hij zijn duim en wijsvinger strak op elkaar en haalde die langzaam over de vouw heen, voordat hij het resultaat door het luikje stak en vragend in Nick’s richting hield.

Maar Nick verroerde zich niet, zodat het papier onbeweeglijk in Giovanni’s uitgestoken hand bleef hangen, veertig centimeter in vrijheid buiten de celdeur.

‘De carabinieri hebben een inval gedaan in de boerderij, vanochtend vroeg. Er was daar niemand, in ieder geval geen ontvoerde senator. Dan weet ik genoeg. Soms houdt iets gewoon op, meneer La Rocca,’ zei Nick.

Er kwam geen antwoord van de Italiaan, zodat Nick de cellengang uit liep. Giovanni’s arm met het formulier bleef bewegingloos uit het luikje steken, tot de deur van de cellengang hard dichtsloeg en daarna door Nick zorgvuldig op slot gedraaid werd.

16
Chiuso. Proprio niente

Nick schreef met grote letters ‘afgesloten’ op de omslag van het proces-verbaal. Onderop kruiste hij aan dat de verdachte was overgedragen aan de vreemdelingendienst. Daarna verliet hij het bureau en liep door het donkere, smalle straatje naast het bureau, waar twee ramen voor prostituees waren waarvan er echter altijd maar één bezet was – en altijd door dezelfde dame.

Ze had met sierlijke letters haar naam op een klein bordje geschreven, wat natuurlijk haar echte naam niet was, maar die wel bijzonder exotisch en dus veelbelovend klonk. Het krukje voor het raam van de deur was haar vaste plek en achter haar was de steile trap naar de eerste verdieping te zien, waar het werkkamertje was. Als ze er niet was, schoof ze de vitrage dicht.

Nick zag soms dezelfde mannen vier of vijf keer heen en weer lopen door het kleine straatje, voordat ze eindelijk het lef hadden om via de half open deur te onderhandelen over de prijs en de diensten. Ook nu stond een man tegenover het raam, die deed alsof hij ergens anders naar keek, maar ondertussen alleen maar oog had voor de roodverlichte deur.

Hij droeg een beige regenjas waarvan hij de revers had opgestoken en een hoed die hij diep over zijn ogen had getrokken, duidelijk uit angst herkend te worden. De prostituee knikte even naar Nick toen die langsliep, wat geen poging was om hem naar binnen te lokken, maar meer een blijk van herkenning omdat ze heel goed wist wie hij was en wat hij deed.

Nick knikte terug en liep snel door naar de Spuistraat en vandaar naar de Raadhuisstraat, die hij overstak om naar de negen straatjes te gaan, de gezellige en aparte winkelstraatjes die parallel tussen de vier grote grachten van Amsterdam liepen.

Inmiddels was het gaan regenen, wat vloekende voetgangers en fietsers opleverde, die nu koste wat het kost zonder nat te worden snel op hun bestemming wilden komen. In Amsterdam was het altijd oorlog tussen fietsers, voetgangers en auto’s, waarbij de fietsers vonden dat ze onaantastbaar waren en dus maar deden wat ze wilden.

Terwijl Nick de Singel op liep, bekroop hem een ongemakkelijk gevoel. Hij liep een paar passen verder, maar de indruk dat er iets niet klopte bleef. Maar wat veroorzaakte dat? Hij bleef staan en liet zijn blik langzaam over het straatbeeld glijden, om te zien of hem iets opviel. Hij was daar altijd scherp in geweest. Als hij in een drukke straat liep, pikte hij uit de menigte altijd feilloos degene die kwaad in de zin had, of iets te verbergen. Het waren de kleine dingen die hem opvielen aan mensen: een schichtige oogopslag, een net iets snellere pas dan de andere wandelaars, niet kijken naar datgene waar alle anderen mensen naar keken, of mensen die onderling oogcontact zochten terwijl ze net deden of ze niet bij elkaar hoorden.

Hij liep terug naar waar hij vandaan kwam en bleef ondanks de drukte en de regen op de hoek van de Raadhuisstraat stilstaan. Daar draaide hij weer langzaam rond, zijn ogen geconcentreerd samengeknepen. Wat is er mis met dit plaatje? dacht hij. Was het iets waar hij al aan voorbij was gelopen? Iets wat hij had moeten zien, maar gemist had?

Mensen renden links en rechts langs hem heen, nadat ze snel de drukke rijbaan overgestoken hadden. Hij zag niets vreemds, waardoor zijn onzekerheid over de situatie iets afnam, maar niet helemaal verdween. Had dit met zijn schietpartij te maken? Was het soms het idee dat er ineens weer iemand achter hem kon staan die een pistool tegen zijn hoofd zou zetten? Hij haalde diep adem, schudde zijn hoofd over zijn twijfels en liep verder.

In de Reestraat bevond zich een papierwinkel in een prachtig oud pand, waar hij graag kwam. Ze verkochten daar alle soorten fotoboeken, notitieboekjes, schrijfpapier, inpakpapier – wat voor soort papier je maar zocht. Eens in de zoveel tijd ging Nick naar de winkel en veroorloofde zich iets speciaals – iets wat hij graag bij zich had: een Moleskine notitieboekje van zeldzame kwaliteit.

In de winkel stond Nick tussen de standaards met cadeaupapier en tientallen fotoboeken in alle kleuren, soorten en maten. Voor hem lag het assortiment boekjes van Moleskine, waarvan hij er een uit het rek haalde die hij nog niet gezien had. Het was een schetsboek, met mooi, dik wit papier. Tekenen had hij altijd leuk gevonden. Als hij iemand verhoorde, maakte hij vaak onwillekeurig tekeningetjes op een wit vel papier dat hij voor zich had liggen om notities op te maken. Na zo’n verhoor bekeek hij dan zijn aantekeningen, en was ook eigenlijk helemaal niet ontevreden over wat hij geschetst had. Misschien werd het tijd voor een hobby, om zijn zinnen te verzetten.

Hij stond met twee schetsboekjes in zijn hand aan de voorzijde van de winkel en keek langs een van de standaards met pakpapier door de winkelruit naar buiten. In de reflectie van de winkelruiten aan de overkant van de smalle straat zag hij een flits van iemand die naast de winkel stond waar hij zich nu bevond en hem via de ruit aankeek. Het was maar een fractie van een seconde, maar onmiskenbaar en voldoende om de adrenaline door zijn lichaam te stoten.

Nick deed alsof hij in zijn schetsboek keek en hield de ruit onopvallend in de gaten. Daar... daar was de man weer. Nu zag Nick de beige regenjas met opgestoken revers, en de hoed die diep over de ogen was getrokken. Het was dezelfde man die in het steegje bij de prostituee had gestaan, waar Nick langs was gelopen. Hij keek in de ruit. Ook keek hij de straat in, alsof hij iemand zocht, waarna hij nogmaals in de winkel keek. Hij was duidelijk op zoek.

Nu herinnerde Nick zich dat hij deze man zojuist ook in de Raadhuisstraat had gezien, maar dat hij op zo’n natuurlijke wijze was opgegaan in het straatbeeld, dat Nick had gedacht dat hij bij de prostituee was weggelopen en zijns weegs was gegaan.

De man was duidelijk een professional in het schaduwen van iemand.

Hij liep naar de kassa en betaalde de twee boekjes.

‘Wilt u misschien een plastic tasje?’ vroeg de verkoper.

‘Bedankt,’ zei Nick en verliet de winkel.

Buiten sloeg hij meteen linksaf, in tegenovergestelde richting van waar de man stond. Hij keek niet naar rechts, maar liep snel door zonder om te kijken. Op de brug over de Keizersgracht stond een vrachtwagen, waar Nick vlak langs liep. In de achteruitkijkspiegel van de vrachtwagen zag hij dat de man hem volgde, onderwijl op een stuk papier kijkend. Voor de argeloze voorbijganger leek het alsof de man de weg zocht op een kaart, want hij keek regelmatig om zich heen, kennelijk om zich te oriënteren.

Nick probeerde te ontdekken of de man alleen was, of dat er nog meer mensen hem onopvallend volgden. Hij kon zo snel niet iemand anders ontdekken. Ondertussen liep hij door, in de richting van de Spuistraat. De man bleef rustig een meter of veertig achter hem lopen. Er bestond geen twijfel meer dat hij Nick schaduwde, alleen had Nick geen idee wie het was of waarom hij hem volgde.

Toen hij de hoek om sloeg, leek hij door te lopen en terug te gaan naar het bureau. Maar hij bleef even staan wachten en hield via een grote winkelruit aan de overkant de man in gaten. Hij zag hem langzaam dichterbij komen, terwijl hij zich achter een klein clubje toeristen probeerde wat onherkenbaarder te maken.

Nick haalde diep adem en liep snel terug, de hoek om waar hij net vandaan kwam. Doordat hij stevig doorliep en de indruk wekte voor niemand opzij te gaan, stoven de toeristen uit elkaar en zo liep Nick recht op zijn achtervolger af. De man kon een moment van wilde paniek in zijn ogen niet verbergen. Nick bleef doorlopen, pakte de man vast en duwde hem hard tegen de muur aan.

‘Wat moet je van me?’

‘Zie je wel... u bent het toch!’ zei de man. Hij sprak Engels, met een zangerig Italiaans accent. ‘Ach, ik hoop niet dat ik u aan het schrikken gemaakt heb. Ik wilde zeker weten dat u het was voordat ik u aansprak. U bent wel sterk, zeg ik u.’

Nick herkende de manier van spreken. ‘Alessandro Anguiari.’

‘Tot uw dienst. Misschien kunt u me nu loslaten?’ vroeg de collega van Interpol, die nog steeds door Nick tegen de muur aan werd geduwd.

‘Natuurlijk,’ stamelde Nick, stomverbaasd dat deze man hier ineens opdook.

‘Ik schaam mij een beetje, neem me vooral niet kwalijk. U had mij natuurlijk al gezien toen ik de smaakvolle attracties van uw stad aan het bewonderen was in die kleine zijstraat bij uw bureau...’

‘Waarom volgt u mij dan? U had mij daar rustig kunnen aanspreken,’ vroeg Nick, die nog steeds geen idee had waarom deze Italiaan hier ineens opdook.

‘Ik eh... excuseert u mij even...’ Hij rommelde in zijn jaszak en haalde daar een foto uit van Nick, die duidelijk een kopie was uit de politieadministratie. ‘Ik wilde honderd procent zeker weten dat u het was.’ Hij glimlachte even. ‘Het was toch een wat beschamende omgeving, en zeker om dan ook nog de verkeerde aan te spreken. Deze is vast al een tijdje geleden genomen?’

‘Hoe komt u hieraan?’ Nick hield zijn foto omhoog.

‘Wij hebben uitstekende contacten met alle korpsen, rechercheur. Wij moeten wel, in ons vak, vindt u ook niet?’ De Italiaan nam met een zwierig gebaar zijn hoed af. ‘Het is warempel droog geworden.’ Hij haalde een hand door zijn zwarte haar en zuchtte diep. ‘U weet wel van doorlopen. Mijn conditie is ook niet meer wat-ie geweest is. Nou, nou...’ Hij klopte op zijn borst en ademde diep in en uit.

‘Laten we teruggaan naar het bureau. Dan bied ik u een kop koffie aan en kunnen we praten,’ stelde Nick voor.

‘Misschien is het beter dat we een iets minder opvallende plek uitzoeken. Het lijkt me dat hier in de buurt genoeg plekken zijn waar we even rustig kunnen praten en ondertussen genieten van een behoorlijke kop koffie, niet?’

Nick knikte.

Alessandro glimlachte, trok zijn jas recht en veegde er wat denkbeeldig vuil af.

Nick ging hem voor, samen liepen ze de Spuistraat uit, tot ze bij café Dante kwamen.

Alessandro moest glimlachen toen hij de typisch Italiaanse naam van het café zag. Omdat de lucht er nog steeds dreigend uitzag en het bovendien niet al te warm was, liepen ze het café binnen, ondanks het feit dat er plekken vrij waren op het verwarmde terras. Binnen was het verrassend ruim en diep, iets wat de smalle ingang niet deed vermoeden. Nick liep door naar achter in de zaak, waar zich de ingang van het café op de Singel bevond.

Onderweg stond Alessandro bewonderend stil bij de vele schilderijen van Herman Brood die aan de muur hingen.

Magnifico’, zei hij voordat hij bij Nick aanschoof. ‘Maar wat heeft deze kunst met onze grote schrijver Dante te maken? Het lijkt me nauwelijks geïnspireerd door La Divina Comedia.’

‘Hij heeft een atelier, hier op de tweede verdieping,’ zei Nick.

‘Dante?’ vroeg Alessandro verbaasd. ‘Dat lijkt mij toch niet.’

‘Nee, de kunstenaar die dit maakt.’

‘Werkelijk?’ Alessandro keek omhoog, alsof hij door het plafond heen de kunstenaar aan het werk kon zien.

‘Werkelijk. Waar komt u voor, collega?’ wilde Nick weten.

Alessandro maakte een gebaar, alsof de reden niet echt van groot belang was en zijn plotselinge verschijning meer toeval dan gepland. ‘Ik ben regelmatig in Nederland en andere landen, voor overleg met de zusterorganisaties van Interpol. U had mij gebeld en we hadden een prettig gesprek. Ik dacht: laten we eens kennismaken. Noem het een verrassing.’

‘Dat was het zeker. U had beter even kunnen bellen of, als u hier toch was, direct naar het bureau kunnen komen.’

Alessandro barstte in een schaterlach uit. ‘Dat had ik waarschijnlijk beter kunnen doen, ja. Maar ja, onderweg werd ik even afgeleid, zoals u zelf heeft kunnen constateren.’

Hij werd onderbroken doordat de serveerster, een meisje van net twintig, aan hun tafel stond. Nick keek naar Alessandro, maar die gebaarde hoffelijk dat hij als eerste kon bestellen.

‘Koffie,’ zei Nick.

‘Espresso, heeft u dat?’

Het meisje knikte en draaide zich zonder iets te zeggen om.

‘U heeft mij gebeld met informatie over de senator,’ hernam Alessandro het gesprek. Hij boog zich iets voorover. ‘Het is voor mij van belang om te weten waar u deze informatie vandaan heeft.’

‘Die informatie klopte niet, het spijt me,’ zei Nick. ‘Wist u dat nog niet?’

‘Jawel, jawel...’ zei Alessandro. ‘Maar toch, het kan van groot belang zijn. Hoe kwam u eraan?’

‘Iemand heeft het me verteld, maar ik denk dat hij blufte. Meer kan ik er niet van maken. Het lijkt me niet interessant voor u, als iemand iets vertelt wat niet klopt.’

‘Misschien wel, misschien niet. Maar de ervaring leert ons dat als iemand één ding vertelt, hij meestal nog veel meer weet.’

‘Als dat zo was, had diegene wel gelijk iets gegeven wat echt de moeite waard was, denkt u ook niet?’ vroeg Nick. Hij kon zich niet voorstellen waarom deze man wilde weten wie zijn Italiaanse tipgever was, tenzij de informatie over de senator op een of andere manier toch waardevoller was dan hij dacht.

‘Dat is waar. Ik heb ook gehoord dat het onderzoek zonder resultaat was. Maar toch hebben wij reden om het aan u te vragen,’ drong Alessandro aan.

‘En kunt u mij zeggen wat die reden is?’

Alessandro spreidde zijn handen en bracht ze bij weer elkaar, pols tegen pols. ‘U moet natuurlijk beseffen dat wij ook met handen en voeten gebonden zijn. Het is van belang om de informatie te toetsen, en daar hebben wij de naam van uw informant voor nodig, dat begrijpt u.’

‘Nou, eigenlijk niet echt, nee.’

De koffie werd gebracht en Nick nam goed de tijd om er suiker in te doen en grondig te roeren. Hij dacht na over dit vreemde verzoek van deze Italiaanse collega. Wat maakte het eigenlijk uit of hij de naam nu gaf? De Italiaanse verdachte ging toch naar de vreemdelingendienst. Hij was er klaar mee, en bovendien was dit een collega die er misschien meer mee kon dan hij.

Toen ging zijn telefoon.

‘Excuseer me,’ zei hij. ‘Met Nick.’

‘Met Houdini. We moeten elkaar even zien. Het is dringend. Echt heel dringend.’

Zo vastberaden had Nick hem nog nooit gehoord. ‘Wat is er dan?’

‘Dat kunt u beter zelf komen bekijken.’

17
Chi non respira, non vive

De eigenaar van de pizzeria waar Emilio en Silvo hadden gegeten vlak voordat ze van de weg werden gereden, had voor het verraden van de twee broers geen geld gekregen van de Valluti clan in Duitsland. In plaats daarvan boden ze hem bescherming en mocht hij tussenpersoon zijn voor een flink deel van de handel in cocaïne in Amsterdam. Dat zou hem maandelijks een behoorlijk bedrag opleveren, dus was hij daar, als pragmatische zakenman, voor gezwicht. Toen de broers van de Tre Tenori clan zijn pizzeria binnenkwamen, had hij dus gelijk naar de Valluti clan in Duitsland gebeld en de twee broers van een uitgebreide maaltijd voorzien.

Het gaf de rivaliserende Italianen uit Duitsland genoeg tijd om naar Nederland te rijden en de aanslag op de twee broers uit te voeren.

De pizzeria-eigenaar had gedacht dat zijn aansluiting bij de Valluti clan hem zo veel aanzien en respect zou geven dat niemand het in zijn hoofd zou halen hem iets aan te doen. Bovendien was hij ervan overtuigd dat de Valluti zo grondig te werk zouden gaan – ze zaten tenslotte al jaren in Duitsland, en waar je mee omgaat word je mee besmet – dat ze de clan van de Tre Tenori tot aan de grond toe zouden afbranden.

Toen hij de nacht na de aanslag op Emilio en Silvio vanuit zijn pizzeria thuis aankwam, schonk hij dan ook geen aandacht aan de jonge man die vijftig meter verderop zijn kant op kwam lopen. Hij zocht waarschijnlijk naar zijn hond, want dat was de enige reden dat mensen op dit uur over straat wandelden. Dat beest zou wel ergens tussen de auto’s aan het schijten zijn, dacht hij.

Pas toen hij aan de overkant een kleine beweging in een portiek zag, besefte hij met een misselijkmakend gevoel dat hij tussen de Tre Tenori en de Valluti de verkeerde keus had gemaakt. Hier stonden ze, en ze zochten wraak. Hij wist hoe het werkte en wist ook dat hij geen kans had.

Misschien zou het lukken nu nog weg te komen, de andere kant op. Als hij maar veilig bij de ingang van het park kon komen, vlak hierachter, dan had hij een kans. Ze zouden toch niet in het wilde weg gaan schieten? Het was rennen of de dood.

Aangekomen bij de voordeur deed hij alsof hij iets vergeten was, overdreven vloekend en met zijn hand op zijn voorhoofd slaand. Hij draaide zich om, waarna hij terug naar zijn auto liep. Als ze geloven dat ik echt iets vergeten ben, heb ik de paar meter voorsprong die ik nodig heb, dacht hij.

Hij maakte zich op voor een enorme krachtsinspanning. De adrenaline gierde door zijn lichaam, alsof hij in een auto zat en vol gas gaf voordat hij de koppeling op liet komen om weg te scheuren. Hij had de paar meter naar zijn auto afgelegd en deed alsof hij de sleutel in het slot wilde steken. Vlak voordat hij dat deed, draaide hij zich weg bij de auto en begon te rennen, letterlijk of zijn leven ervan afhing. Onmiddellijk schoot de schaduw uit de portiek aan de overkant en kwam achter hem aan. Ook de andere man rende achter hem aan, maar ze waren te laat.

Het gaat lukken, verdomme, het gaat me lukken, dacht hij.

Er klonken geen schoten, er werd zelfs niet geroepen. Het enige wat hij hoorde, waren de rennende voetstappen achter hem.

Hij sprintte de Amstelveenseweg over en kon net voor een aanstormende taxi aan de andere kant van de straat de ingang van het Vondelpark bereiken. Vlak na de poort van het park dook hij rechts de bosjes in. Hij probeerde verder te komen, tussen de struiken door, maar besloot zich schuil te houden toen hij de snelle ademhaling en de voetstappen van de twee achtervolgende mannen het park in hoorde komen. Hij bleef liggen, in elkaar gedoken.

‘Daar, die kant op,’ hoorde hij in het Italiaans, waarna de voetstappen zich verwijderden. Hij bleef zo lang liggen, dat hij ervan overtuigd was dat alleen nog verliefde stelletjes en de gebruikelijke zwervers het park in kwamen en dat zijn achtervolgers het hadden opgegeven.

Terwijl hij daar lag prevelde hij zachte gebeden en besloot, als hij hier levend uit kwam, de Valluti clan in Duitsland te bellen en van hen te eisen dat ze voor hem zouden zorgen, door hem en zijn familie naar Italië over te brengen en daar te beschermen.

Hij hoorde het typische geluid van een draaiende dieselmotor. ’s Nachts rijdt er vaak politie door het park, wist hij tot zijn opluchting. En de enige in- en uitgang die ’s nachts voor auto’s open is, was vlak bij hem gesitueerd.

De auto, waarvan hij door de bosjes de contouren met de opvallende blauwe lampen op het dak kon onderscheiden, reed langzaam voorbij op weg naar de uitgang.

Dat heeft ze wel afgeschrikt, dacht hij en stond op om achter de auto aan te lopen. Toen hij een meter in de richting van de weg was gelopen en de bosjes voor zich had weggeduwd, voelde hij een arm om zijn nek.

‘Ik wist het...’ siste zijn aanvaller in zijn oor. ‘Ik wist dat je hier zat als een laffe hond.’

Hij probeerde wilde bewegingen te maken om de aandacht van de agenten in de auto te trekken. Even hield de wagen in, en hij probeerde nu ook te schreeuwen. Er kwam geen geluid uit zijn keel, het enige wat er gebeurde was dat de arm strakker en strakker om zijn nek kwam te zitten, terwijl hij achterover werd getrokken en ruggelings samen met zijn aanvaller naar de grond ging. Zijn vingers klauwden door de aarde, in een vergeefse poging nog ergens houvast te vinden. Een achteloos weggooid stuk glas sneed door zijn vingers en pezen. Hij probeerde het vast te pakken om zijn aanvaller mee in zijn arm of been te steken, maar het enige gevolg was dat hij zich meer en meer sneed.

De politiewagen reed langzaam het park uit.

Hij voelde de knieën van zijn aanvaller in zijn rug, die onnatuurlijk ver naar achteren was gebogen. Langzaam stikte hij. Hij probeerde nog een keer diep adem te halen, maar al zijn spieren verkrampten toen dat niet lukte. Zijn vingers stopten met graven en strekten zich onwillekeurig uit waardoor het stuk glas uit zijn krachteloze hand viel. Hij probeerde zijn rechterarm nog omhoog te krijgen, maar halverwege zakte die langzaam naar beneden naast zijn lichaam. De man achter hem hield de greep nog een halve minuut vol, toen was hij ervan overtuigd dat de verrader van de Tre Tenori dood was.

Hij liet hem op de grond zakken, bedekte hem met wat losse takken om het ontdekken te bemoeilijken, veegde zijn kleren schoon en belde zijn twee handlangers om te melden dat ze het park uit konden. Daarna belde hij iemand anders.

‘Wie geen adem haalt, leeft niet,’ zei hij. ‘We komen nu naar jou toe.’

Onderweg naar Duitsland klapte Davide, de derde broer van de Tre Tenori, zijn telefoon tevreden dicht. De eerste stap was gezet.

==

***

==

De senator smeekte om genade. Hij zat op een eenvoudige stoel, met zijn handen achter zijn rug vastgebonden. Het was de angst voor wat ging komen, niet de angst om wat geweest was. Hij had namelijk geen idee waarom hij midden in de nacht een paar klappen had gekregen, geboeid was met tape over zijn mond en achter in een kofferbak was gegooid. Niemand had gesproken tijdens deze handelingen en hij vreesde dat ze hem naar de bergen zouden brengen om hem daar te executeren en achter te laten. Maar na een rit van een uur kwam de auto tot stilstand en verlieten de bestuurder en de passagier de wagen, waarna hij alleen werd achtergelaten. Hij vreesde dat ze hem gewoon aan zijn lot hadden overgelaten.

Alle mogelijke rampscenario’s, van vlammen die plotseling onder de auto oplaaiden tot het gevoel dat de auto in diep water werd geduwd, gingen door zijn hoofd.

Uren later werd ineens de kofferbak geopend. Iemand plakte dikke tape over zijn ogen. Ruw trokken ze hem uit de kofferbak en sleepten hem over de grond. Zijn benen sloegen tegen een drempel, toen ze hem ergens naar binnen sleurden. Hij voelde mensen aan de touwen trekken waarmee zijn handen waren vastgebonden, maar de boeien werden niet losgemaakt, alleen gecontroleerd. Hij voelde twee armen onder zijn oksels, die hem overeind trokken en vervolgens op een stoel neerzetten. De tape over zijn mond en ogen werd weggehaald en senator Pergolesi was alleen.

18
Non ti fidare di nessuno

Houdini kwam aanscheuren, reed met twee wielen de stoep op en gooide de deur aan de passagierszijde open om Nick in te laten stappen.

‘Dit mag wel echt belangrijk zijn, als je je zo uitslooft,’ bromde Nick toen hij instapte.

‘Is het ook. Wie is die man die daar zo onopvallend naar je staat te zwaaien?’ vroeg Houdini, terwijl hij op de flamboyante Alessandro wees die hen op de stoep nawuifde. Nick zag dat de Italiaanse agent even om zich heen keek en zijn vinger op zijn lippen legde. Daarna zwaaide hij hen gracieus na, toen Houdini snel wegreed.

‘Dat is een collega, met wie ik net een zeer interessant gesprek had tot jij ons stoorde,’ zei Nick zonder verdere uitleg. ‘Waar gaan we naartoe?’

‘Dat ziet u zo,’ grijnsde Houdini.

Hij stuurde de auto soepel over de Munt en vervolgens langs de Amstel, in de richting van Amsterdam Oost. Niet alleen had hij door de telefoon vastberaden geklonken, hij had nu ook een zelfverzekerdheid over zich die Nick nog niet eerder bij de agent had gezien, maar die hem wel beviel.

‘Waar gaan we naartoe?’

‘Hier.’ Hij pakte een netjes opgevouwen a4-tje uit het borstzakje van zijn overhemd en gaf dat aan Nick. Toen hij het uiteen vouwde zag hij dat het het formulier was dat hij Giovanni had gegeven, waarvan de achterkant was volgeschreven in een bijna onleesbaar handschrift. Nick kon het nauwelijks lezen in de schommelende auto. Hij zag wat Italiaanse namen, krabbels, data en plaatsen, waaronder Amsterdam en Keulen.

‘Wie heeft dit geschreven?’

‘Giovanni, in de cel. Hij zei dat u niet meer met hem wilde praten, maar dat dit toch heel erg belangrijk was.’

Nick hield het papier omhoog. ‘Ben jij achter mijn rug om met hem gaan praten?’

‘Nee, natuurlijk niet! Hij zat gewoon in zijn cel en drukte op de bel omdat hij iemand wilde spreken. Ik had binnendienst, het was toeval dat ik naar hem toe ging.’

‘Jaja. Ga door,’ zei Nick.

‘Ik kwam bij zijn cel, zoals dat dus hoort als iemand belt...’ vervolgde hij met een beschuldigende blik ‘...en daar gaf hij me dit papier en vertelde hij me iets...’

‘Wat?’ onderbrak Nick hem.

Houdini keek Nick even aan met een brede grijns op z’n gezicht. ‘Volgens mij is het veel leuker om dat zelf te zien.’

==

Nadat Houdini zich had aangemeld via de intercom, zwaaide het zware metalen hek van de oude kazerne die Lodewijk Napoleon aan de Sarphatistraat had laten bouwen open. Op de binnenplaats, waar eens de paarden van het leger nerveus met hun hoeven over de klinkers hadden geschraapt, stonden nu de dienstwagens van de technische recherche. Links en rechts stonden wat aanhangers en onherkenbare auto’s die onderzocht moesten worden.

Rechts bevonden zich de grote onderzoeksruimtes waar auto’s konden worden geparkeerd. Links was de typische kazernestructuur uit begin 1800 zichtbaar. Drie verdiepingen met een zolder, lange gangen, hoge deuren, en nog veel hogere plafonds. De gehele tweede verdieping van het pand werd in beslag genomen door de technische recherche. Daar werden alle onderzoeken die niet vanwege complexiteit naar het gerechtelijk laboratorium hoefden, uitgevoerd.

Houdini stapte uit en liep in de richting van de garage. Nick volgde hem, niet wetend wat hij kon verwachten.

De loods had een grote deur, die Houdini openschoof. Daarna volgde een tweede deur, waarachter zich de zogenaamde ‘schone ruimte’ bevond. Nick en Houdini deden een witte overjas en blauwe plastic overschoenen aan, voordat ze binnen traden.

De ruimte bood een schril contrast met de oude kazerne en de lichte wanorde op de parkeerplaats achter hen.

Midden in een grote en bijna steriele ruimte, wit en hel verlicht, stond de auto waaruit de vier Italianen – inclusief Giovanni La Rocca – op het Frederiksplein waren gevlucht.

De vier deuren stonden wijd open, evenals de achterbak. Alles aan de wagen was zorgvuldig gestript, opengebroken of opengemaakt, alle stoelen waren eruitgehaald en de spatborden lagen gedemonteerd langs de muren van de ruimte. Om de wagen heen lagen grote vellen wit papier, waar alles wat uit de auto kwam op werd gelegd.

Nick liep er langzaam omheen en zag tientallen wapens netjes gerangschikt op het papier liggen. Het waren handvuurwapens, kleine mitrailleurs en een enorme hoeveelheid bijbehorende munitie. Glocks, Uzi’s, allerlei merken en kalibers lagen om de auto heen uitgestald. Het onderzoek had een ontstellende hoeveelheid wapens in verborgen ruimtes in het chassis opgeleverd. Zelfs de benzinetank was aangepast, zodat daar maar de helft van de normale hoeveelheid inging, waardoor de andere helft van de tank als schuilplaats gebruikt kon worden.

‘Hij zei dat we de auto maar eens goed moesten doorzoeken. Ik dacht dat het geen kwaad kon, dus toen heb ik de technische recherche gevraagd om de wagen helemaal te strippen.’

Het verbaasde Nick dat Giovanni die informatie nu wel had gegeven.

‘En hij had dat hele vel volgeschreven,’ maakte Houdini het verhaal af.

Nick haalde het papier tevoorschijn en bekeek het met hernieuwde aandacht. Het was een schema met Italiaanse namen, waar pijltjes en streepjes tussen stonden, en achter sommige namen een kruis, waarmee Giovanni kennelijk bedoelde dat de betrokkene was overleden – en wie daarvoor verantwoordelijk was.

Onderaan zag Nick een paar regels gepriegeld staan: ‘Geef me een dag, dan weet ik het. Wie heb je verteld over Pergolesi? Je kan niemand vertrouwen. Vertrouw echt niemand.’

Er schoot van alles door zijn hoofd, hij had geen idee wat er gebeurd was en waarom. Hij liep zonder iets te zeggen naar hun auto, ging erin zitten en las de brief nog een keer door. ‘In the car: Tre Tenori’ stond er onder andere. En daarvandaan weer wat pijlen naar andere namen. Achter sommige van die namen stond eveneens een kruis.

Tre Tenori, dacht Nick, dat waren toch die drie tenoren? Kom, hoe heten ze... Pavarotti, Luciano... en nog een... wat hebben die met deze auto te maken? Was Giovanni gek geworden en had hij alles verzonnen? Ben ik erin getrapt?

Wie heb je over Pergolesi verteld, had Giovanni gevraagd. Je kan niemand vertrouwen, had hij gezegd. Waarom heeft hij niet eerder verteld over die auto? Was hij soms bang dat hij er zelf van verdacht werd?

Deze gedachten schoten als bliksemflitsen door zijn hoofd.

‘Gaat het wel?’ vroeg Houdini, die naast hem was komen zitten. ‘Heeft u hoofdpijn?’

Nick merkte dat hij diep voorovergebogen zat, met zijn hoofd in zijn handen. ‘Het gaat wel. Waar is de Italiaan nu?’

‘Op het bureau nog, in de cel.’

‘Terug naar het bureau dan,’ zei Nick.

==

Nick zweeg de hele weg terug en dacht na over wat de Italiaan allemaal gezegd en geschreven had. Daarnaast golfde er een gevoel van onrust door hem, dat hij niet kon verdringen. Was het misschien zijn eigen schuld dat de senator niet gevonden was? Had hij misschien de verkeerde mensen ingelicht? Hij had Interpol in Rome én de ros in Napels ingelicht over de verblijfplaats van de senator. Was dat verkeerd? En wie van de twee was dan verkeerd?

‘Is-ie gaan zingen?’ doorbrak Houdini de stilte.

‘Gaan wat?’

‘Zingen als een vogeltje, dat is toch de uitdrukking bij de recherche als iemand bekent?’

‘Ja, zoiets,’ antwoordde Nick afwezig.

‘Wel een geweldige vangst, die wapens,’ zei Houdini enthousiast. ‘Daar zullen ze van opkijken op het bureau. Weten we nu dan wie er in die auto zat?’

‘Ja, onze Italiaan, die in de cel zit. Die hangt.’

Houdini keek hem verbaasd aan. ‘Hij zat misschien wel in de auto, maar hij heeft er natuurlijk niets mee te maken. Hij heeft een lift gekregen, meer niet. Waarom zou hij dit anders vertellen? We hadden die wapens zelf nooit gevonden. Die drie die weggerend zijn, dat zijn de schuldigen. Het was hun auto.’

‘O ja? Ten eerste, onze Italiaan is ook weggerend, weet je nog? En ten tweede, hoe kon hij weten van de wapens als hij alleen maar een lift kreeg?’

Houdini zweeg verbeten. Hier had hij geen antwoord op, dus zei hij niets meer tot ze bij het bureau waren.

Nick liep meteen door naar de balie, pakte daar de sleutel en opende de deur van de cellengang. De deur van de cel van de Italiaan stond op een kier. Nick keek naar binnen en zag dat hij leeg was. Er waren geen anderen in de cellengang. Hij liep langs de overige deuren en keek alle cellen in, maar de Italiaan was tot zijn verbazing nergens te vinden. Hij rende de cellengang uit.

‘Waar is die Italiaan?’ vroeg Nick aan de chef van dienst bij de balieruimte.

‘Weg.’

‘Hoezo, weg?’ vroeg Nick.

‘Hij moest toch naar de vreemdelingendienst? Dus hebben we hem op transport gezet en is hij net opgehaald.’

‘Wanneer, net?’ wilde Nick weten.

De chef van dienst keek op zijn horloge. ‘Minuut of tien geleden. Misschien minder. Hij is nog niet zo lang weg.’

‘Verdomme...’ zei Nick. Dit was het laatste wat mocht gebeuren, dat de Italiaan bij de vreemdelingendienst afgeleverd werd. Hij was daar al een keer geweest om het proces-verbaal terug te halen, en toen had iemand al kopieën van de vingerafdrukken gemaakt. Als hij daar nu weer kwam om de verdachte zelf terug te eisen, zou hij alle aandacht op de Italiaan vestigen en zou de ellende niet meer te overzien zijn.

Hij nam Houdini bij de arm en trok hem snel mee in de richting van de uitgang van het bureau. ‘Heb je de sleutel van de auto nog?’

‘Waar moeten we naartoe?’ vroeg de verbaasde Houdini.

‘Onze Italiaan terughalen.’

==

Het was een wilde gok welke route de arrestantenbus die Giovanni vervoerde zou nemen naar de vreemdelingendienst, maar de meest logische leek de Rozengracht en de De Clercqstraat, om in ieder geval de stad uit te komen.

Houdini reed stevig door, maar het verkeer in Amsterdam verplaatste zich in vaste stromen die als groep steeds werden doorgelaten bij verkeerslichten, om bij het volgende rode licht weer tot stilstand te komen. Alle auto’s bleven op die manier op gelijke afstand van elkaar, zoals magneten elkaar afstoten en niet dichter bij elkaar te brengen zijn. Het leek onmogelijk om een auto in te halen die zelfs maar tweehonderd meter voor je reed.

Nick raakte meer en meer geïrriteerd door het feit dat het niet scheen te lukken om de bus in te halen. Hij belde met de meldkamer op het hoofdbureau.

‘Met Nick Meere. Ik moet dringend een arrestantenbus hebben die onderweg is naar de vreemdelingendienst. Kunnen jullie erachter komen waar die is?’

‘Moment, we gaan wat proberen,’ zei de centralist. Het duurde een halve minuut voordat hij weer aan de telefoon kwam, die Nick vulde met ongeduldig voor zich uit en in de grote zijstraten kijken of hij de bus kon ontwaren.

‘We krijgen geen verbinding,’ zei hij.

‘Hoe bedoel je, we krijgen geen verbinding?’

‘Het klinkt vreemd, maar het is precies wat ik zeg. Ze geven geen antwoord via de mobilofoon. Misschien hebben ze die uit staan, dat gebeurt ook wel eens.’

‘Of...?’ vroeg Nick.

‘Of er is iets anders aan de hand...’ zei de centralist.

Nick verbrak de verbinding en drukte op de knop die de sirene aanzette.

‘Rijden!’ zei hij tegen Houdini.

Automobilisten keken verbaasd om zich heen, toen ze wel de sirene hoorden maar geen politieauto zagen. Ze gingen pas opzij toen Nick het losse zwaailicht dat achter hem op de vloer lag op het dashboard zette en het snoer in de sigarettenaansteker van de auto stak.

‘Waarnaartoe?’ vroeg Houdini, terwijl hij richting de De Clercqstraat scheurde.

‘Kortste weg naar de vreemdelingendienst,’ riep Nick boven de sirene uit, maar hij bedacht zich toen Houdini de De Clercqstraat in wilde rijden. ‘Nee, nee... terug, terug! Ze gaan niet langs deze weg... ze gaan langs het hoofdbureau en nemen de Kinkerstraat.’

Houdini remde voluit en kon nog net de Nassaukade op draaien.

‘Weet u het zeker?’

‘Nee, maar doe toch maar.’

Hier was het breed genoeg om tussen de auto’s door te rijden, zodat hij flink gas kon geven. Auto’s weken op het laatste moment uit en Houdini’s voet bewoog razendsnel heen en weer tussen gas en rem. Bij de Kinkerstraat sloeg hij rechts af en reed met bijna onverantwoorde snelheid over de vrije trambaan.

‘En nu?’

‘Links!’ riep Nick, waarop Houdini weer vol gas gaf. ‘Daar, daar!’ wees Nick.

Half op de stoep in het midden van de Hoofdweg, stond de arrestantenbus. De deur van de bestuurder stond half open. Houdini knalde met de auto over de blokken die de vrije trambaan markeerden, en kwam tot stilstand naast de arrestantenbus. Zowel de bestuurder als de bijrijder waren niet te zien. Het leek alsof een vuist Nick’s maag samenkneep. Wat was hier gebeurd? Hadden ze Giovanni bevrijd uit de bus? Hadden ze hem vermoord?

Nick kon niet zien wat er met de arrestanten in de wagen gebeurd was, omdat de ramen waar ze achter hoorden te zitten geblindeerd waren.

De deur van het arrestantenverblijf achterin was afgesloten. Nick rukte tevergeefs aan het slot van de deur.

‘Wat ben jij aan het doen?’ klonk het achter hem.

De bestuurder van de bus kwam een broodjeszaak uitgelopen, een papieren zakje in zijn hand. Hij keek verbaasd naar de rechercheauto, die met een nog steeds draaiend zwaailicht op de stoep stond.

‘Hoor jij bij die bus?’ Het was een overbodige vraag, maar Nick wilde het zeker weten.

‘Ja. Wat is er dan?’

‘Waar zijn je arrestanten?’

‘Daar.’ Hij wees naar de bus.

‘Maak open.’

De bestuurder stuntelde met zijn zakje met broodjes, terwijl hij de sleutel uit zijn broekzak probeerde te halen. Inmiddels kwam ook de tweede berijder van de arrestantenbus naar buiten. ‘Is er iets?’

Nick wierp hem een blik toe die ervoor zorgde dat de man een paar bedremmelde stappen achteruit deed.

Eindelijk had de bestuurder de deur open. De binnenzijde van de bus was verdeeld in een aantal compartimenten, maar Nick had al genoeg gezien, door de dikke perspex wanden van de vervoerscellen.

Op een van de bankjes zat een geschrokken Giovanni, die zichtbaar opgelucht diep adem haalde, nu hij het vertrouwde gezicht van Nick buiten de bus zag.

19
Se non è vero, è ben trovato

Alessandro Anguiari bekeek de namen die Nick had overgetypt.

‘Tre Tenori?’ mompelde hij. ‘Werkelijk? Echt waar? I Tre Tenori?’

Nick keek een beetje gegeneerd om zich heen, of de andere gasten van café Dante de mompelende Alessandro in de gaten hadden. Hij zag al helemaal voor zich hoe deze ontmoeting zou verlopen. Alessandro zou in lachen uitbarsten en hem de aantekeningen teruggeven. Daarna zou hij Nick nog een keer aankijken, terwijl hij zich goed probeerde te houden. Maar het zou hem niet lukken. Hij zou proestend zijn hand voor zijn mond houden, ‘sorry, sorry...’ mompelen en schaterlachend het café verlaten vanwege deze onzin. Later zou hij geïrriteerd raken dat hij helemaal voor niets naar Amsterdam was gekomen, en dat hij zelfs een hotel voor de nacht had genomen in de hoop iets meer uit te vinden over de Italiaanse informant.

Maar niets van dat alles.

‘Mag ik hierop schrijven?’ vroeg Alessandro.

Nick haalde licht verbaasd zijn schouders een beetje op. ‘Natuurlijk mag dat.’

‘Dank u!’ zei Alessandro enthousiast. Hij nam een vulpen uit zijn binnenzak, schroefde de dop los en maakte fanatiek aantekeningen, waarbij hij namen omcirkelde en priegelige onleesbare zinnetjes in de kantlijn krabbelde. Ondertussen mompelde hij zachtjes en onverstaanbaar voor zich uit, en sloeg verder geen acht op Nick.

Eindelijk was hij klaar. Alessandro schroefde de dop weer zorgvuldig op de vulpen, legde deze neer en leunde zuchtend achterover met zijn handen in zijn nek.

‘Een drankje zou er nu wel ingaan, zeg ik u.’

Nick wenkte de serveerster. ‘Is ’t wat?’

‘Tja... het zou kunnen, het zou niet kunnen. Se non è vero, è ben trovato.’

Hij zag Nick’s vragende blik.

‘Als het niet waar is, is het in ieder geval goed bedacht.’

‘Dus het is bedacht. Niet waar,’ concludeerde Nick.

‘Áls het niet waar is. Met de nadruk op als.’ Alessandro glimlachte verontschuldigend. ‘Ik bedoel daarmee dat ik het echt niet weet. Het zou kunnen. Hierop staan een groot aantal assumpties, aannames, die ik nu nog voor veronderstellingen moet houden. Maar als ze waar zijn... Degene die dit heeft geschreven, is in ieder geval goed op de hoogte. Dat sowieso.’

De lange paardenstaart van de serveerster wipte stoer op en neer toen ze eindelijk, laverend met een dienblad vol lege glazen, hun kant op kwam.

‘Een Nastro Azzuro, alstublieft,’ zei Alessandro.

‘Een wat?’ vroeg de serveerster verbaasd.

‘Dat heeft u dus niet,’ constateerde Alessandro. ‘Doe dan maar een van uw eigen merken. Bier, graag.’

‘Koffie voor mij,’ zei Nick. Ze knikte en ging de bestelling halen.

‘Italiaans bier. Dat hebben ze hier natuurlijk niet,’ verduidelijkte Alessandro. ‘Wie heeft u nou deze informatie gegeven?’ zei hij er zonder van toon te veranderen achteloos en snel achteraan, alsof deze informatie voor hem eigenlijk maar van zijdelings belang was.

Nick moest glimlachen om Alessandro’s gespeelde nonchalance.

‘Misschien moeten we eerst maar eens wat meer te weten komen, voordat we het daarover gaan hebben.’

‘Maar natuurlijk, dat spreekt voor zich,’ haastte Alessandro zich te zeggen. ‘Vergeef me mijn nieuwsgierigheid, maar zoals ik u al eerder zei: het scheelt enorm als ik weet van wie deze informatie afkomstig is. Als dit, bijvoorbeeld, van een journalist komt, heeft het een heel andere lading dan als het van een van de clanhoofden komt, die dit uit de eerste hand heeft. Ook voor de toekomst, en vooral voor hoe wij hiermee om moeten gaan. Dit kan bijzonder discrete en interessante informatie zijn, zeg ik u, als er iets van waar is.’

‘Laten we er, omwille van de discussie, dan eens van uitgaan dat degene die dit verstrekt heeft een zeer betrouwbare bron is.’

Alessandro leunde achterover in zijn stoel. ‘Pfff...’ zei hij. ‘Dan... dan...’ Hij leek na te denken, waarna hij zich naar Nick toe boog. ‘Dan moet ik pas echt met hem praten. Ik zal u vertellen... als dit klopt, dan is de persoon iemand die ons een schat aan informatie kan geven. Laat mij met hem praten, laat me in ieder geval onderzoeken wie hij is, zodat wij hier samen zo veel mogelijk profijt van kunnen hebben. ’

Met een schuin oog keek Alessandro naar de serveerster. Ze zette het bier en de koffie op een dienblad en kwam dichterbij. Alessandro zweeg en glimlachte naar haar, terwijl hij galant ruimte maakte op de tafel. Hij vouwde het papier van Nick waar hij zojuist aantekeningen op had gemaakt op, en stopte dat met zijn pen in zijn binnenzak.

‘Nou, op de samenwerking, zullen we dan maar zeggen. Salute.’ Hij hief zijn bier. ‘U drinkt niet?’

‘Niet als ik aan het werk ben. Daarbuiten ook niet, trouwens. Zelden.’

‘Ach, nog een onoverbrugbare kloof tussen onze culturen, vrees ik, het eten en drinken. Net als kleding.’ Hij nam een slok bier. ‘Wat eet u hier voor lunch? Ik ben eens in Nederland geweest, in die afzichtelijke stad waar Interpol is gevestigd, kom, hoe heet het ook alweer...?’

‘Zoetermeer,’ hielp Nick.

‘Precies! Zware vergaderingen. Zwaar. Maar, zeiden ze daar als goedmaker, u bent van harte uitgenodigd voor een lunch! Daar waren we aan toe, zeg ik u! Tot er een dame binnenkwam, goedbedoeld uiteraard, met een blad met witte kleine broodjes, met daarop een plakje... ik zou het niet eens kaas willen noemen. Een plastic bekertje met melk en een banaan. Een banaan! Alsof wij apen waren.’

Nick glimlachte. ‘We zijn hier inderdaad nog niet zo ontwikkeld als de Italianen, vrees ik.’

‘Nee, nee... ik wil u niet beledigen, begrijp me alstublieft goed. Grazie, bella!’ zei hij tegen de serveerster, die weer langs dartelde.

Vertrouwelijk boog Alessandro zich naar Nick. ‘Allora, wat weet u van de maffia?’

‘Ik weet iets van de camorra, de maffia, de ‘ndrangheta. Maar niet veel.’

Bravo. Dan bent u al beter geïnformeerd dan de gemiddelde agent in Nederland. Mijn specialiteit binnen Criminalpol, de recherchedienst van de Polizia, is de camorra. Men zegt dat de camorra Napels in haar akelige klauwen heeft, maar niets is minder waar. Het is een rondreizend virus, dat we niet kunnen beperken tot een stad. Of een land.’

‘En waar ook geen geneesmiddel tegen bestaat.’

Esatto! U vat het mooi samen, zo is het. We kunnen de symptomen bestrijden, maar de ziekte genezen? Nooit. Momenteel is er veel beweging in de onderwereld in Napels. We weten niet helemaal wat er gebeurd is en wie tegen wie vecht, maar er is een behoorlijke oorlog gaande. Wij hebben veel last van liquidaties. Erg veel. Er wordt gestreden om de macht in verschillende gebieden, en de macht om de handel. Wie beheerst de drugs? Wie heeft de beste contacten met de leveranciers? Wie heeft de beste afzetmarkt? Er zit een patroon in, maar we lopen helaas achter de feiten aan. Dat zult u wel herkennen.’

‘We zijn nu eenmaal een repressief bedrijf, dat pas in actie komt als er iets gebeurd is,’ zei Nick. ‘Heeft deze oorlog ook iets met de ontvoering van de senator te maken?’

Alessandro keek moeilijk. ‘Ach, ik betwijfel het. Het is een ontvoering van de camorra, daar kan weinig twijfel over bestaan, maar voor hetzelfde geld wil iemand profiteren van de onrust door even een snelle slag te slaan. U weet wel, siccome la casa brucia, riscaldiamoci,’ declameerde hij plechtig.

‘En dat betekent?’ Nick zette zijn kopje neer. De koffie was prima, de plek was eigenlijk ook erg goed. Hij zou hier wel vaker kunnen zitten, dacht hij. Zijn ogen dwaalden over het menu dat aan de muur hing.

‘Ach... hoe vertaal je dat...’ Alessandro dacht diep na, zijn ogen quasi wanhopig op het plafond gericht. ‘Ja, ik heb het. Als het huis dan toch in brand staat, kunnen we ons net zo goed eraan warmen. Snapt u? De senator is volgens mij een tussendoortje.’

‘Hij is al maanden weg!’ zei Nick, die een ontvoering van een senator moeilijk als een tussendoortje kon zien.

‘Nou... maanden... dat is wellicht wat overdreven. Maar er zijn ontvoeringen die anderhalf jaar hebben geduurd. Een gijzelaar eet niet veel meer dan een varken als je hem dag en nacht in een hok houdt, nietwaar? Hoe kwam u aan het adres, waar de senator zou worden vastgehouden? Van deze informant?’

Nick zweeg en keek Alessandro aan. ‘Ik heb hem beloofd niets te zeggen.’

‘Een belofte aan een crimineel, dat is...’

‘Hoe weet u dat het een crimineel is?’ vroeg Nick snel.

Ietwat overdreven en met verdrietige blik sloot Alessandro zijn mond, om aan te geven hoe wreed hij midden in een zin was onderbroken. Hij keek Nick strak aan. Zijn stem klonk wat zachter en dieper, toen hij weer begon te praten.

‘U heeft gelijk. Ik weet dat niet. Maar laten we eerlijk zijn tegen elkaar. U kent de ware identiteit van deze informant ook niet, is het wel? Hij heeft u vast een valse naam opgegeven, een naam die mooi Italiaans klinkt, maar die in geen enkel politiesysteem voorkomt. Hij heeft u zijn eigen naam niet onthuld, maar houdt die angstvallig voor zich. Hij heeft u wat informatie verstrekt, niet te veel, maar wel precies genoeg om uw interesse te wekken.

Ik gok dat die informatie de verblijfplaats van de senator betrof. Toen u hem duidelijk maakte dat die informatie onvoldoende of misschien wel vals was, heeft hij u nieuwe inlichtingen verschaft. Deze.’

Hij klopte op zijn binnenzak, waar hij zojuist het velletje met namen en krabbels had opgeborgen.

‘Maar u zit met het probleem dat deze informatie voor u niet te verifiëren valt. U kent uw informant niet. U kent de informatie niet. Wat nu?’

Alessandro bekeek zijn bierglas, waar nog een klein restje in zat. Hij draaide het glas in de rondte, zodat het bier tegen de wand van het glas omhoog kroop. ‘Kijk nou toch eens,’ zei Alessandro. ‘Als je door je wimpers kijkt, en niemand vertelt je dat het glas ronddraait, lijkt het glas ineens veel voller dan het in werkelijkheid is.’

Hij nam een briefje van tien gulden uit zijn portemonnee en legde dat op tafel. Erbovenop legde hij zijn visitekaartje.

‘Die tien gulden is voor die vriendelijke dame daar, met die betoverende glimlach. Mijn visitekaartje leg ik hier neer, in de hoop dat die voor een verstandige man is.’ Hij stak zijn hand uit. ‘Want als u mij niet belt, is alles voor niets geweest en krijg ik waarschijnlijk enorme spijt dat ik mijn visitekaartje niet aan haar heb gegeven, en de tien gulden aan u als vergoeding voor de moeite die u nam om mij te bellen over de senator.’

Nick glimlachte en schudde hem de hand.

‘Ik blijf nog tot morgenochtend in Amsterdam. Daarna zult u mij in Rome moeten bellen,’ zei Alessandro, waarna hij het café verliet.

Nick zag een heel andere man weglopen dan hij die ochtend voor het eerst had ontmoet.

20
Luce verde

De Navigator liep de broodjeszaak in en bestelde een broodje kroket. ‘Paesi che vai, usanze che trovi’: in ieder land waar je komt, vind je andere gebruiken. Hier in Nederland hadden ze daar geen mooie vertaling voor, wist hij inmiddels. Waarschijnlijk vonden ze dat iedereen zich maar aan hen moest aanpassen. In Engeland, waar hij ook een tijdje gewerkt had als regelaar was een mooiere beeldspraak, die toevallig over Italië ging: ‘When in Rome, do as the Romans.’ Het broodje smaakte hem goed, al had hij vreselijk moeten wennen aan de krokante korst om een slappe inhoud.

‘Je moet die troep niet eten, je krijgt er pukkels van,’ bromde een oude man, terwijl hij zich naast hem op een kruk hees.

‘Pukkels zijn voor pubers. Noemt u mij een puber? Hoe gaat het?’ vroeg de Navigator. Beiden spraken met een zwaar Napolitaans dialect.

‘Mij plaagt de jicht. Ik weet niet wat me bezielde om ooit naar dit koude land te verhuizen,’ mopperde Don Leo, als de oude man die hij was. Hij zou qua uiterlijk zo passen tussen de mannen die ’s ochtends op een bankje in een park gaan zitten en daar uren kunnen kijken naar de voorbijgangers, met zijn ribfluwelen jasje en daaronder zijn iets te ruim vallende overhemd. Zijn stropdas had hij over de wijde boord geknoopt, maar hetgene dat hem anders dan de bankmannetjes maakte, was de enorme bril die hij regelmatig opzette. Zonder bril leek hij een onschuldige en vriendelijk ogende man, maar als hij de Italiaanse bril uit zijn binnenzak haalde en moeizaam opzette, omdat een van de pootjes lam was, veranderde hij in een typisch Italiaanse man, met wie je rekening moest houden. Maar dan nog viel hij niet op, want Amsterdam zat vol met mensen met wie je rekening moest houden.

‘Het had niet gehoeven, Don Leo. U had van een mooie oude dag in Rio de Janeiro kunnen genieten. Of in Saõ Paulo,’ zei de Navigator. ‘Of zelfs in Napels.’

‘Nederland is een belangrijk land. Hier komt veel vandaan, hier gaat veel naartoe en dat willen we zo houden, dus is er besloten dat hier een aanspreekpunt moet zijn.’

Don Leo wees op de grote stapel broodjes achter het glas en op de ham, ten teken dat hij dat wel wilde. De Navigator bestelde.

‘Ik kan Davide niet tegenhouden,’ zei Don Leo.

‘Ik weet het. I Tre Tenori zullen nu naar Duitsland gaan. De man van de pizzeria heeft al een houten jasje aan,’ zei de Navigator.

‘Werkelijk? Dat hebben ze dan snel gedaan. Verdomme.’

‘Vannacht, in het park.’ Het broodje werd bij de Navigator neergezet, maar hij schoof het hoffelijk door naar Don Leo.

‘Wat weet de politie?’ vroeg deze, na een grote hap te hebben genomen. ‘Ik kan me niet voorstellen dat ze nog geen onraad ruiken. Of werken ze hier al net zo sloom als in Napels?’

‘Mijn informanten vertellen me dat de aanslag op de broers van de Tre Tenori clan is afgedaan als een verkeersongeluk.’

Don Leo bromde. ‘Dat hebben de Valluti dan toch netjes gedaan, moet ik zeggen. Zonder op te vallen. Maar over die andere grap die ze uithalen maak ik me meer zorgen. De Tre Tenori zijn daardoor een zeer belangrijke vriend kwijt.’

‘Don Leo, vergeef me. Ik weet dat het mijn zaken niet zijn, maar als er veel rumoer komt door deze oorlog, en dat komt er op deze manier, wordt mijn werk als adviseur ook moeilijker. Is er geen manier om Davide van zijn voornemen tot wraak af te brengen?’

‘Ja, natuurlijk wel.’ Weer een enorme hap van het broodje. ‘Vermoord hem, voordat hij nog meer schade aanricht.’

De Navigator was een klein moment van slag door deze directe opmerking van de Don. Zo kende hij hem niet, dingen werden nooit rechtstreeks gezegd. Hijzelf had die mogelijkheid natuurlijk allang voorzien, maar hij verwachtte geen moment dat Don Leo dit ook overwoog. ‘Echt? Serieus?’

‘Natuurlijk. Het is een serieuze optie en hij is ook zeer serieus overwogen. Maar we doen het niet. Een eervol man heeft recht op wraak. En je moet met me eens zijn dat de Valluti te ver gaan. De gevolgen van Davide’s daden, daar komen we ook wel weer overheen. Laten we wel zijn, van de Tre Tenori is niet veel meer over, behalve wat soldaten. Als de Valluti clan ook gedecimeerd is, dan is het hele probleem opgelost.’ Hij schoof het restant van zijn broodje naar binnen. ‘Bovendien, ik mag die Duitsers ook niet. Wie zaken zoekt in Duitsland...’ Hij zocht naar de juiste omschrijving, maar vond die niet. Hij haalde zijn schouders een paar keer op en liet zijn ongenoegen duidelijk blijken.

‘Ik weet het niet. Ik mag ze gewoon niet, die Valluti clan. Altijd maar roepen en schreeuwen, hun vaders in Napels hadden ook al grotere monden dan handen. Een lesje in nederigheid zal ze goed doen, denk ik.’ Hij stond op.

Scusa, Don Leo, er is nog iets.’

Don Leo ging zuchtend zitten. ‘De wereld is vol van brutaliteit en wreedheden. Is er nog niet genoeg van? Ga je me lastigvallen met nog meer ellende?’

‘Het gaat om iets heel anders. De Tre Tenori zijn ontkomen aan een aanhouding, hier in Amsterdam.’

‘Dat verhaal ken ik. Achtervolging, rennen, zwemmen, honden... ik heb smakelijk gelachen.’

‘Ik ook, maar dat lachen vergaat mij nu een beetje. De wapens in de auto die ze hebben achtergelaten zijn gevonden. Dat is op zich nog niet zo’n probleem, maar er zit nog steeds iemand in de gevangenis. En ik weet niet wie dat is.’

‘Jij hoort dat wel te weten.’

‘Dat weet ik. Daarom is het ook een probleem. De naam is vals, en ik kan er niet achter komen wie hij in werkelijkheid is. Davide wist het ook niet. Een Italiaan die ze een lift hebben gegeven, zei hij. Maar hij lijkt belangrijk voor de politie, want ze houden hem vast,’ zei de Navigator.

‘Dat is op zich niet zo gek, als de recherche de wapens in de auto heeft aangetroffen,’ zei Don Leo. ‘Goed. Zoek toch maar uit wie het is. Wie weet is het belangrijk. Misschien ook niet. Er zijn op dit moment problemen genoeg en we kunnen geen duveltje uit een doosje gebruiken.’ Hij klopte de Navigator goedkeurend op diens wang en liep als een oude man de broodjeszaak uit.

De Navigator pakte zijn telefoon en belde. Na enkele seconden werd er opgenomen.

‘Pronto?’ klonk het.

‘Met mij. Davide, de weg is vrij. Je hebt zojuist het groene licht gekregen van Don Leo.’

==

***

==

De straten in het Quartieri Spagnoli van de oude binnenstad van Napels, zoals de Vicolo Longo del Gelso, zijn lang, smal, rumoerig, en op een vreemde manier zowel sfeervol als beklemmend. Het doolhof aan straten en steegjes, omgeven door huizen die pallazo’s genoemd worden, maar vaak meer een soort appartementen rond een binnenplaats zijn, is het hart van de stad. Om en om staan aan de linker- of rechterkant kleine oude auto’s of krakkemikkige vrachtwagentjes geparkeerd, afgewisseld met de niet uit het straatbeeld van Napels weg te denken scooters.

De huizen zijn vijf of zes verdiepingen hoog, waardoor het vaak somber is in de wijk. Dit wordt goedgemaakt door de harde en emotionele stemmen in de straat en het wapperende wasgoed aan de balkons waarvandaan de laatste roddels en nieuwtjes worden uitgewisseld. Deze kleine straatjes vol mensen, kinderen, pizzeria’s en winkeltjes zijn kenmerkend voor het Quartieri Spagnoli, dat begrensd wordt door de Via Toledo en de Corso Vittorio Emanuel.

De wijk is een van de oudste van Napels en oorspronkelijk rond 1500 gebouwd, om er de Spaanse soldaten te huisvesten. De straten aan de randen van de wijk, die zo’n beetje achttien bij twaalf straten meet, zijn groot en breed, en vooral vol snel verkeer, dat niets te zoeken heeft in de wijk. Om het Quartieri heen liggen veel pleintjes, waar jonge jongens drugs voor de camorra verkopen, in de hoop hogerop te komen in de organisatie, door veel te verkopen en vooral scherp te zijn. Als uitkijk verdienen ze per maand vaak meer dan de agenten die hen proberen te arresteren. De rivaliserende clans dienen uit de buurt te blijven en worden hardhandig, en vaak met fatale afloop, verwijderd als ze de moed hebben in hun buurt te handelen.

Het ging dan ook als een lopend vuurtje door de wijk dat een van de jonge dealers op zijn brommer door de straten van de wijk scheurde en opgewonden riep dat hij een auto van de Tre Tenori clan had gezien. Onmiddellijk renden de meesten naar hun scooter, om hem te volgen en te zoeken naar de prooi die zich zo onverstandig in hun territorium had begeven.

Een van hen nam de tijd om zijn telefoon te pakken en iemand te informeren over de jacht die ging beginnen. Degene die hij belde zou vervolgens weer iemand anders bellen. Zo werkte de structuur van de camorra. Ieder lid van de clan wist uitsluitend wie er direct boven hem in hiërarchie stond, zodat hij bij een eventuele arrestatie maar één iemand kon verraden, iets wat zelden voorkwam, maar waar toch rekening mee gehouden werd. Hoe hoger de mensen in de organisatie zaten, hoe meer vertrouwen ze genoten. Toch waren er maar enkelen die direct contact hadden met de beslissers, de leiders.

De boodschap werd in ieder geval aan iedereen doorgegeven, al was het alleen maar voor de zekerheid: het was waarschijnlijk dat de Tre Tenori clan, of wat ervan over was, nu in Napels op oorlogspad was.

De drie belangrijkste clanleiders van de Valluti clan hielden op het moment dat zij dit bericht kregen een bespreking in een luxe villa aan de kustweg van Napels, de Via Posillipo, waar ze uitgenodigd waren door vertegenwoordigers van het Colombiaanse kartel waar ook in Duitsland zaken mee werd gedaan.

De Colombianen waren vol begrip toen de Italianen hen verzekerden dat het geen disrespect betrof, maar dat ze de vergadering moesten uitstellen wegens bijzonder dringende verplichtingen elders in de stad. Er werden handen geschud en de Italianen liepen naar hun auto op de parkeerplaats van de villa.

Op het moment dat ze in hun grote witte Mercedes wilden stappen, werden ze van vier kanten onder vuur genomen door schutters die zich schuil hadden gehouden op het dak van de villa en achter de andere auto’s op de parkeerplaats. De meewerkende Colombiaanse lijfwachten hadden hen ongezien toegang tot het terrein en de villa verleend, na afspraken met Davide van de Tre Tenori clan. De rivaliserende leiders van de Valluti clan hadden geen schijn van kans. Er werd met vuistvuurwapens geschoten, terwijl de twee mannen op het dak gebruikmaakten van automatische pistoolmitrailleurs. Terwijl ze doorzeefd werden, zwaaiden hun lichamen als poppenkastpoppen op stokken heen en weer, voordat ze eindelijk op de grond of over hun auto heen vielen en voor de zekerheid van dichtbij nog beschoten werden.

De witte Mercedes achter hen zat onder de kogelgaten en rode vegen bloed. De aanvallers verzekerden zich ervan dat de drie daadwerkelijk dood waren, stapten in een auto die voor de villa stond te wachten en reden weg, een halve minuut later gevolgd door de Colombianen die met piepende banden in tegenovergestelde richting verdwenen. De Colombiaanse lijfwachten verwijderden snel alle sporen en verdwenen ook.

==

In het Quartieri Spagnoli reed de wagen met leden van de Tre Tenori clan zigzaggend om de geparkeerde auto’s te ontwijken in de smalle straatjes, tot de bestuurder uiteindelijk de wijk uit reed en de drukke verkeersweg overstak. Als een stel wilde haaien die bloed hadden geroken, waren de achtervolgers door niets en niemand tegen te houden. De auto schoot een zijstraat in, maar kon daar niet verder door een dwars over de weg geparkeerde vrachtwagen. De scooterrijders hielden twintig meter achter hen halt, wachtend tot iedereen aanwezig was om de genadeloze aanval in te zetten. Pas toen een tweede auto vol gas achter hen de straat in reed en schuin stopte, waardoor de terugweg afgesloten was, beseften ze dat ze in de val gelokt waren. Vanuit een woning doken plotseling drie mannen op, terwijl uit de wagens voor en achter hen gewapende clanleden van de Tre Tenori stapten. In de straat klonken meteen doffe klappen van deuren en ramen die gesloten werden. Niemand in Napels wilde erop aangesproken kunnen worden dat hij of zij iets gezien had.

Een aantal scooterrijders stortte zich in blinde woede en angst op hun aanvallers, in een moedige maar volslagen uitzichtloze poging nog iets van de situatie en hun leven te redden. Er werd geslagen, gestoken en geschoten en het duurde maar twee minuten voordat de scooterrijders afgeslacht op straat achtergelaten werden.

De wagens met de leden van de Tre Tenori clan reden snel weg, langzaam aan gingen de ramen en deuren weer open en het duurde niet lang voor de eerste mensen op de balkons en in de deuropeningen het zoveelste bewijs aanschouwden dat niemand behalve de camorra iets te vertellen had in Napels.

Binnen enkele minuten weerkaatsten nerveuze sirenes door de straten en arriveerden de eerste agenten met kogelvrije vesten. Ze zetten de straat af om de sporen veilig te stellen en deden een vergeefse poging getuigen van de slachtpartij te vinden. Maar geen levende ziel zag of hoorde hier ooit iets, want de ongeschreven wet van de camorra klonk vele malen harder door de straten van Napels dan de sirenes van hen die haar bestreden.

21
Aiutati che Dio ti aiuta

‘Wat betekent: “Geef me een dag”?’ Nick wees op het papiertje met aantekeningen van Giovanni, dat Houdini hem gegeven had.

‘Hoe letterlijk wil je dat ik ben? Stomme Nederlanders begrijpen ook niets,’ bromde Giovanni. ‘Het betekent dat ik erachter kan komen waar de senator is, maar dat dat wel even tijd kost,’ zei Giovanni.

‘Een dag,’ herhaalde Nick.

‘Bij wijze van spreken, natuurlijk. Alles is bij wijze van spreken.’

‘Dus als je mij een adres doorgeeft, is dat ook bij wijze van spreken?’

‘Begrijp je me niet of wíl je me niet begrijpen?’ vroeg Giovanni.

‘Goed, je blijft toch nog wel even vastzitten. Een dag, twee dagen, wat jij wilt. Wat heb je nodig om erachter te komen waar hij zit? Een telefoon?’

Giovanni keek op, en in zijn ogen was te zien dat hij zich afvroeg of Nick nu helemaal gek geworden was. ‘Ik heb de open lucht nodig, want zonder lucht leeft en spreekt niemand.’

Nick zuchtte.

‘Als je nou wat meer over die camorra-oorlog weet te vertellen... Of over Nederland... Zo belangrijk schijnt die senator Pergolesi niet te zijn.’

‘Wie heb je gesproken?’ vroeg Giovanni fel.

Nick reageerde daar niet op. ‘Wie zaten er in die auto? Daar gaan we mee beginnen.’

Het moest duidelijk zijn, hij stelde hier de regels.

‘Er zaten, buiten jou, nog drie mannen in de auto. Waren zij dat? En wat betekenen die strepen?’

Hij schoof het papier dat Giovanni aan Houdini gegeven had over tafel naar hem toe. Op het papier liepen strepen heen en weer van de Tre Tenori naar een aantal namen en een tweetal plaatsnamen.

‘Wat hebben de Tre Tenori met Napels en Duitsland te maken?’

Het duurde lang voordat Giovanni iets zei. ‘Wat is jou overkomen?’ vroeg hij toen en het klonk meer persoonlijk dan Giovanni ooit geweest was tegen Nick.

‘Hoe bedoel je dat?’ Nick was bang dat hij wist waar Giovanni op doelde. Hoe was het in vredesnaam mogelijk dat hij daar iets van afwist? Had Houdini zijn mond voorbij gepraat?

Giovani veegde met zijn hand over zijn hoofd, op precies dezelfde plek waar Nick geraakt was. ‘Je hoofd. Wat is daar mis mee?’

Nick besefte nu pas dat hij met zijn hand aan zijn hoofd wreef, op de plek waar het kogelfragment zat. Hij trok zijn hand terug. Had hij dit vaker gedaan, onwillekeurig? Was dat Giovanni wellicht opgevallen?

‘Dat gaat je helemaal niks aan,’ zei hij uiteindelijk.

Giovanni haalde zijn schouders op. ‘Ik bedoelde er niets mee. Goedbedoelde interesse.’

‘De Tre Tenori,’ probeerde Nick op het onderwerp terug te keren.

Hij weet het, hij voelt het, dacht Nick, terwijl een onbestemde vlaag van paniek door hem heen schoot. Het is een roofdier dat zojuist de zwakke plek bij zijn tegenstander heeft gevonden. Want we zijn tegenstanders, het is niet hij en ik. Het is hij of ik. Toch?

Maar in tegenstelling tot wat Nick verwachtte, ging Giovanni er niet op door. Hij zat rechtop en observeerde Nick, waarna hij begon te vertellen.

‘De Tre Tenori zijn drie broers: Silvio, Emilio en Davide. Ik leg je nog wel eens uit hoe ze aan die bijnaam komen. Ze staan aan het hoofd van een clan in Napels, maar doen door heel Europa zaken, en dan ook nog eens met de halve wereld.

Zij reden in de auto die achtervolgd werd. De wapens in de auto waren van hen. Totdat ze een stommiteit uithaalden, ruzie zochten op straat, en de politie achter zich aan kregen. De politie heeft die avond nog geluk gehad, kan ik je vertellen. Ze konden makkelijk ontkomen, maar als ze met hun rug tegen de muur hadden gestaan dan hadden de Tre Tenori zonder enige aarzeling op de politie geschoten.’ Giovanni keek peinzend voor zich uit en zei, meer in zichzelf dan tegen Nick: ‘Llieto ’e galera fanno l’ommo peggio che era. Een mens die in een bed of in de gevangenis verblijft, krijgt een slecht karakter.’

Hij wachtte een moment op een teken van instemming van Nick, maar dat bleef uit, zodat hij doorging met zijn betoog.

‘Ik heb je, in tegenstelling tot wat je misschien denkt, de waarheid verteld over mijn rol. Ik zat niet bij toeval in die auto, het had een reden die je later duidelijk zal worden. Maar ik bezweer je dat ik niets met die wapens te maken heb. De pistolen en mitrailleurs die jullie gevonden hebben, zijn afkomstig van een ruil. Cocaïne voor wapens, dat gebeurt vaak. Coke voor wapens met de Ieren, heroïne voor coke met de Turken, en dan weer coke voor xtc met de Hollanders en de Zuid-Amerikanen. Volg je me?’

Nick volgde het allemaal, maar zijn gedachten waren ergens anders. Wat was er mis met zijn anders zo scherpe instinct? Hoe was het mogelijk dat hij Giovanni zo verkeerd had ingeschat? Hij had het verwarrende gevoel dat de Italiaan dwars door hem heen keek, terwijl omgekeerd Giovanni’s geest zich als een kameleon leek aan te passen op het moment dat Nick hem trachtte te doorgronden. Wat was dit voor een man?

‘Ik heb het al een keer gezegd, maar ik herhaal het. Het is moeilijk, maar je moet me geloven. Ik leg mijn leven in je handen, het minste wat je kunt doen is mij vertrouwen,’ zei Giovanni.

‘Dat is omgekeerd ook zo.’

‘Jouw leven hangt nauwelijks van mij af, lijkt me.’

Dat misschien niet, maar jij bent toch wel een van de belangrijkste redenen dat ik hier nu rondloop en niet thuis zit, dacht Nick.

‘De Tre Tenori hebben een aantal moorden gepleegd. Ik kan je geen bewijs leveren, dat zul je zelf moeten doen, maar aiutati che Dio ti aiuta.

‘God helpt degenen die zichzelf helpen,’ zei Nick, die de woorden aiuta en Dio verstond. De rest was niet moeilijk in te vullen.

‘Precies. We moeten het zelf doen. Laat niemand weten dat wij contact hebben. Ik praat alleen met jou. Wees voorzichtig met de Italianen, je kunt daar niemand vertrouwen, want de belangen zijn groter dan jij je kunt voorstellen.’

‘Ik ben voorzichtig.’

Giovanni haalde zijn schouders op. ‘Ik zeg het niet alleen voor mezelf,’ zei hij zacht, waardoor Nick meteen aan Alessandro Anguiari van Criminalpol moest denken, en de man van de carabinieri die hij aan de telefoon had gehad.

‘Niemand weet iets, daar heb je mijn woord op. Stel dat ik je laat gaan, hoe houden wij contact?

‘Hoe houden mensen in het algemeen contact?’ vroeg Giovanni.

‘Is het zo moeilijk om niet elke vraag met een wedervraag te beantwoorden?’ zei Nick.

‘Onze paden hebben elkaar nu gekruist, is het niet? Het is logisch dat dat nog een keer gebeurt. Heb je inmiddels mijn telefoon gevonden?’

Nick knikte, niet eens verbaasd dat Giovanni dit verwacht had.

Giovanni glimlachte. ‘Geef me jouw nummer en mijn telefoon.’ De Italiaan stak zijn hand uit. Op een vreemde manier voelde het alsof deze handdruk meer waarde had dan welke handtekening onder een proces-verbaal of een contract ook.

==

Een uur later liet Nick de Italiaan formeel vrij. Hij kreeg een plastic zak mee, waarin de persoonlijke bezittingen zaten die hij bij zijn insluiting had moeten afgeven. Ook de mobiele telefoon die Nick had gevonden in het park had hij teruggekregen. Nick keek hem na vanaf de derde verdieping en zag hoe Giovanni in de drukte verdween en oploste in de massa.

‘Daar ben je makkelijk van af,’ klonk het achter Nick.

Hij draaide zich en zag Houdini, die binnen was gekomen en nu bezig was papieren op te ruimen.

‘Je klinkt niet tevreden.’

‘Nee, dat klopt,’ zei Houdini stug en ging door met de map met papieren.

‘En waarom is dat?’

‘Nergens om.’

‘Jezus, je lijkt m’n ex wel.’

Houdini aarzelde even, toen kwam hij naast Nick bij het raam staan en maakte een breed, dramatisch gebaar in de richting van de verdwenen Italiaan. ‘Weet je wat ik niet snap? Waarom hij daar vrij buiten loopt. Er zijn nog wel duizend vragen waar we geen antwoord op hebben. Hij geeft een papiertje met krabbels en wat informatie over wapens in een auto waar hij nota bene zelf in heeft gezeten! Dan lijkt het me logisch dat hij in ieder geval hier blijft tijdens het onderzoek, en heel onlogisch dat hij een paar uur later gewoon het bureau uit loopt. Zoals nu, kijk, daar gaat hij. Dat is toch geen rechercheren?’

‘Gelukkig hoef ik aan jou geen verantwoording af te leggen,’ zei Nick.

‘Nee, maar ik had wel graag bij het gesprek gezeten dat jullie net hadden.’ Hij probeerde een verborgen, maar onmiskenbaar diepgeworteld verwijt in zijn stem te verbergen.

‘Hoe bedoel je dat?’

‘Precies zoals ik het zeg.’

Nick liep rustig naar de deur en sloot die. ‘Wij moeten even praten, denk ik,’ zei hij.

Houdini leek heel even niet te weten hoe hij hierop moest reageren, maar bleef toch staan, met zijn armen over elkaar. ‘Goed. Prima. Ik heb alle tijd.’

‘Gewoon even als collega’s onder elkaar. Hoe lang zit je eigenlijk al bij de politie?’

‘Bijna acht jaar.’

‘Zo. Dus je bent nu... bijna dertig, zoiets?’

Houdini knikte. Hij kwam een stuk doortastender over, alsof hij wist wat hij wilde.

‘Ben je getrouwd?’ vroeg Nick.

‘Wat heeft dit met die Italiaan te maken?’ vroeg Houdini.

‘Ben je getrouwd?’

‘Weet je wat jij kan?’ zei Houdini kortaf en liep naar de deur.

‘Kom op. Geef me een paar minuten. Er praten al zo weinig mensen met me in het bureau. Ben je getrouwd?’

Houdini keek hem aan en gaf hem kennelijk het voordeel van de twijfel. ‘Nee, ik heb een vriendin. We wonen samen.’

‘Werkt zij bij de politie?’

‘Nee, maar ik snap niet...’ Opnieuw wilde Houdini protesteren.

Nick stak zijn hand omhoog. ‘Niet zo ongeduldig. Wat vind je van de politie? Denk je dat alles hier goed gaat, of dat er ook wel het een en ander beter kan?’

‘Het kan altijd beter.’ De aarzeling sprak boekdelen.

‘Vind ik ook. Vind ik ook.’ Nick ontspande zich ineens en leunde achterover. Hij glimlachte en zijn stem klonk warmer, vol oprechte interesse. ‘Waar werkt je vriendin? Ik neem aan dat ze een baan heeft, tenminste?’

Houdini ontdooide iets door de manier waarop Nick het hem vroeg. ‘Ja, ze is kok.’

‘Echt? Waar?’ glimlachte Nick.

‘In een klein restaurant, hier in het centrum. Ik heb haar ontmoet toen ik een keer uit eten was met vrienden. Eentje was een beetje aangeschoten, en hij riep dat hij zo lekker gegeten had, dat hij de kok wilde zien. Toen kwam de mooiste kok die ik ooit gezien had het restaurant binnen. En ik maar excuses maken voor die dronken vriend. Ze moest lachen. De leukste lach bij de mooiste kok ooit. Is er nog meer dat je wilt weten?’

‘Dus zij is kok, en jij houdt van haar. Geen kinderen, denk ik. Willen jullie kinderen?’

‘Ja, ik denk het wel. Maar...’

Nick viel hem in de rede, voordat Houdini weer kon gaan protesteren. ‘Kinderen zijn goed. Ik heb ze niet, zelfs geen vrouw meer, geen vriendin ook. Ik heb alleen een hoop gezeik en een idiote Italiaan om me heen. O ja, en collega’s die me niet vertrouwen, en denken dat ik dit hier...’ hij tikte tegen zijn hoofd ‘...aan mezelf te danken heb. Wat was de reden dat jij wel met me meeging, naar de woning van de Italiaan? Waarom negeerde jij me niet, zoals al die anderen?’

Houdini bewoog ongemakkelijk. ‘Is dit een verhoor? Eerst een vriendelijk praatje, even snuffelen aan de verdachte, op z’n gemak stellen met wat persoonlijke interesse en dan keihard ter zake komen?’

‘Heel goed van je. Waarom ben jij anders dan de rest, agent Houdini?’ peinsde Nick. ‘Wat voor reden zit erachter dat juist jij met me meeging?’

‘Sorry hoor, maar jij klinkt behoorlijk paranoïde,’ zei Houdini.

‘Vind je dat? Misschien heb ik daar wel een verdomd goede reden voor.’

Houdini liep naar de deur. ‘Misschien ben ik inderdaad anders de rest. Of misschien ben jij dat wel. Ik weet het niet. Ik vind het alleen een beetje vreemd dat jij mij niet vertrouwt, terwijl je zegt dat ik de enige ben die jou niet heeft genegeerd.’

‘Vertrouw ik jou niet?’ vroeg Nick.

‘Kennelijk niet. Waarom anders dat stiekeme gedoe met die Italiaan? En al deze vragen? Als het zo moet, dan ben ik weg, gewoon weer beneden aan het werk.’ Hij stond op het punt de deur te openen en weg te gaan.

‘Wacht nog even.’ Nick moest Houdini gelijk geven, maar hij twijfelde nog steeds. Waarom was Houdini eigenlijk met hem meegegaan? Waarom kwam hij ineens met die informatie van de Italiaan? Waarom vertrouwde die Italiaan hem? Kon Nick echt op hem rekenen als het erop aankwam? Houdini leek sterk genoeg, maar kon hij ook met het onvoorstelbare en ongeloofwaardige verhaal van de Italiaan omgaan? Kon Nick aan hem vragen er met geen enkele collega over te praten? En, misschien wel het belangrijkste, hoe ver was Houdini bereid te gaan?

‘Ga zitten,’ zei hij uiteindelijk. ‘Ik ga je iets vertellen.’

==

***

==

Na de mislukte inval op de boerderij ten zuiden van de Vesuvius bleef het rustig rond de ontvoering van senator Pergolesi. Op wat commotie bij de lokale bevolking na was de actie op en rond de boerderij niemand opgevallen. Het onderzoek, dat wegens gebrek aan aanwijzingen al op een laag pitje stond, bleef zonder aanknopingspunten. Daar kwam bij dat de ros de handen vol had aan de liquidaties die Napels nu bijna dagelijks teisterden.

Luigi Medrano reed door het drukke Napels, tot hij de bredere straten bereikte van het hoog boven de oude stad gelegen Vomero. De inmiddels gewaarschuwde lijfwachten van zijn eigen eenheid herkenden hem en zorgden dat hij voor de deur van de woning van de senator kon parkeren. Tussen hen was weinig te merken van de anders zo hiërarchische omgangsvormen van het leger, waar de carabinieri onder viel. Dit waren geharde en getrainde rechercheurs, die samen tot de elite van het leger behoorden. Ze begroetten elkaar meer als kameraden dan als collega’s, al hadden ze groot respect voor Luigi, niet vanwege zijn rang, maar vanwege zijn manier van doen.

De enorme deur werd geopend voordat hij kon aanbellen. Cosima Pergolesi knikte hem minzaam toe en nodigde hem met een flauw gebaar naar binnen.

‘Ik heb gehoord dat u ergens een inval heeft gedaan,’ viel ze met de deur in huis. ‘Ik neem aan dat u mijn man niet heeft gevonden, anders had ik het wel gehoord.’

Luigi was te perplex om te reageren, al kon hij zijn verbazing verbergen achter een stoïcijns gezicht.

‘Het zou prettig zijn als u mij voortaan op de hoogte houdt en ik er niet zelf achter moet komen.’

‘Hoe komt u aan die informatie?’ vroeg Luigi.

Een flauwe glimlach, eerder een uitdrukking van medelijden om de onnozele vraag dan van vermaak, was zijn deel. ‘Ik hoef u toch niet te vertellen hoe het werkt?’ vroeg Cosima. ‘Ik blijf graag op de hoogte van dingen, zeker als het mijn man aangaat.’

‘Het zou het werk makkelijker maken als mijn bazen wat discreter met informatie omgingen.’

‘O, had u anders mijn man wel teruggevonden?’ vroeg ze cynisch.

‘Wij doen ons best,’ zei Luigi neutraal.

‘Ik heb door de vrienden van mijn man op het ministerie de polizia van het onderzoek en de beveiliging af laten halen, zodat uw “elitegroep” mijn man op kon sporen. Ik hoop dat dat geen verkeerde beslissing was,’ zei Cosima

‘Wij doen ons best,’ herhaalde Luigi tot ongenoegen van Cosima.

‘U wordt van hogerhand in de gaten gehouden, dat beseft u?’

Luigi knikte even. ‘Ik ben mij bijzonder bewust van uw positie en uw invloed, signora Pergolesi, maar onze belangrijkste taak is het veilig terugbrengen van uw man. Al het andere is daar helaas aan ondergeschikt, ook het tevreden stellen van de familie. U mag die boodschap overbrengen aan uw vrienden in de regering. En wees zo goed daarbij te vermelden dat als hen, God verhoedde, iets vergelijkbaars als de senator zou overkomen, ons eerste belang ook het redden van hun leven is, en niet het meedoen aan de politieke spelletjes van de achterblijvers.’

Cosima’s blik gleed van Luigi’s ogen tot aan zijn voeten en langzaam weer terug.

‘Ik ben zowaar onder de indruk. Vergeet het. Vergeet alles wat ik gezegd heb.’ Ze liet zichzelf in de bank vallen en nodigde Luigi uit ook te komen zitten. ‘Ik waardeer uw inzet, maggiore. Waar heeft u die inval gedaan? Ergens in het zuiden, toch? Hoe kwam u daarbij?’

‘Informatie, maar die bleek niet te kloppen.’

‘Werkelijk? Van wie? Een van de pentito’s, waar door justitie tegenwoordig zo veel zaken mee wordt gedaan? Onbetrouwbare lui. Ik heb meer respect voor mensen die hun mond weten te houden, als ze eenmaal een belofte hebben gedaan.’

‘Welke belofte?’ hield Luigi zich dom.

‘De omertà, natuurlijk. Moet niet ieder lid van de clan plechtig zweren dat hij nooit zijn mond open zal doen? Een pentito liegt als hij met justitie praat, of heeft gelogen toen hij de omertà aflegde. In ieder geval is hij onbetrouwbaar.’

Luigi moest glimlachen om de zwart-witte redenatie van Cosima.

‘Wat?’ lachte ze.

‘Ik moet weer terug, signora.’ Hij stak zijn hand uit ter afscheid, maar Cosima maakte geen aanstalten deze te schudden.

‘U heeft nog geen antwoord gegeven op mijn vraag. Zat mijn man op de plek waar u een inval deed? Van wie kwam deze informatie?’

‘Signora, ik kan u niets zeggen, dat moet u begrijpen. De informatie was onbetrouwbaar, dus het heeft weinig zin om te weten waar die vandaan kwam.’

Ze schudde zijn hand. ‘Ik wou niet aandringen, ik was alleen nieuwsgierig. Veel succes, maggiore.’

Bij het opstaan legde ze haar hand op zijn schouder en begeleidde hem, zonder hem los te laten, tot aan de deur. ‘Het is voor mij ook een moeilijke tijd. U zult begrijpen dat ik er alles voor over heb om hem terug te krijgen. Alles.’

Luigi keek haar lang aan, draaide zich toen om en liep naar zijn auto. Hij reed rustig terug naar het hoofdkwarier van de ros aan de Via Mario Morgentini. Onderweg vroeg hij zich af wat Cosima Pergolesi er allemaal voor over zou hebben om haar man veilig terug te zien.

22
Non si tratta di me personalmente

De slachtpartij door de clan van de Tre Tenori was een gebeurtenis met een enorme hoeveelheid gevolgen, zoals een eerste vallende dominosteen een lange rij achter zich in beweging zet. De liquidaties volgden elkaar snel op, zodat uiteindelijk niemand nog overzicht had wie nu eigenlijk wie aanviel.

Jankten de nerveuze sirenes eerst dagelijks op weg naar weer een lijk in een klein straatje van het Centro Storico van Napels, nu was het een af en aan rijden van blauwe zwaailichten en lijkwagens dwars door alle wijken van de stad.

Vooral in de arme buitenwijk Secondigliano, met z’n jarenzeventig en -tachtig flatgebouwen waar de politie zich normaal gesproken al nauwelijks liet zien, werd iedere aanleiding aangegrepen om alle vetes met messen of pistolen te beslechten. Het gebeurde meer dan eens dat rechercheurs bij het zoveelste lichaam onder een wit laken werden weggeroepen, omdat een paar straten verderop het volgende slachtoffer zich alweer aandiende.

Ook de politie was het overzicht totaal kwijt en werd zelf doelwit van de machteloze woede van de burgers: tot razernij gebrachte menigten belemmerden de verwarde agenten de toegang tot straten en wijken in de binnenstad.

Jonge clanleden, de picciotti, mengden zich in de massa om de agenten uit de wijk te weren en uiteindelijk zelfs aan te vallen. Op die manier hadden ze alle ruimte voor de afrekeningen.

De camorra was definitief de baas geworden in Napels.

==

***

==

In Duitsland had Davide, de oudste van de Tre Tenori, buitengewone zelfbeheersing getoond, niet alleen om praktische redenen, maar vooral omdat hij zijn tegenstanders graag zag lijden. Hij wachtte tot de Valluti, die nog steeds in Duitsland verbleven, in detail te horen kregen hoe hun criminele koninkrijk werd afgebroken en al hun vrienden in Napels op gruwelijke wijze werden vermoord. Na die aanslagen en de liquidaties gaf Davide het bevel aan al zijn clanleden zich terug te trekken uit de strijd, die inmiddels de hele stad beheerste.

Ook Davide zelf hield zich schuil, in een vakantiehuisje in het Bergisches Land, zo’n vijftig kilometer ten westen van Keulen, waar hij om de paar uur op de hoogte werd gehouden van de bewegingen van zijn tegenstanders. Die verplaatsten zich zichtbaar nerveus van schuilplaats naar schuilplaats door heel Keulen, maar vertrokken niet naar Napels om zich daar in de strijd te mengen. Hoewel het hem moeite kostte, bleef Davide waar hij was, ver van de bewoonde wereld, verscholen in de dichte bossen, als een drukke zakenman die dringend toe was aan een paar dagen rust.

Hij dacht veel aan zijn broer in het ziekenhuis in Amsterdam. Nog steeds werd Emilio door soldaten van zijn clan in de gaten gehouden, om te voorkomen dat hij in zijn bed vermoord zou worden. Maar diep in zijn hart wist Davide dat de Valluti zijn broer met rust zouden laten, omdat ze net zo dachten als hij. Een leven vol lijden was erger dan een snelle dood.

==

***

==

‘Moet iemand anders hier niets van weten? Kunnen we dit wel helemaal zelf doen?’ Houdini oogde vermoeid, nadat Nick hem tot in detail het hele verhaal over Giovanni had verteld. ‘Hij geeft ons informatie over van alles en nog wat. Drugs, liquidaties... Is dat niet iets voor de criminele inlichtingendienst? Of een officier van justitie?’

‘Welke informatie is er zo belangrijk dat zij daarvanaf moeten weten?’ vroeg Nick.

‘Om te beginnen over de senator...’

‘Die informatie klopte niet,’ kapte Nick hem af.

‘Over de wapens in de auto dan?’

‘Gewoon een verklaring van een verdachte, dus dat was geen vertrouwelijke informatie waar zij van op de hoogte moeten zijn.’

‘Over die... over alles wat hij opgeschreven heeft,’ probeerde Houdini. ‘Die namen, die kruisjes erachter. Liquidaties waarschijnlijk, dus dat is zeker wel belangrijk.’

‘Dat is waar, maar daarvan weten we niet of het klopt,’ zei Nick. ‘Dat moeten we eerst onderzoeken.’

Houdini knikte. Dat was waar.

‘Ik ken de officier van justitie die over dit soort dingen gaat erg goed. Je moet hem niet opzadelen met informatie die uiteindelijk nergens toe leidt. Allemaal onnodige ballast. Als de informatie van de Italiaan echt betrouwbaar blijkt te zijn, dan bel ik hem op en stel hem in kennis. Dat lijkt me het beste voor iedereen. Als rechercheur ben je zelfstandig opsporingsambtenaar en werk je alleen en op je intuïtie. Dus ik ook. Alleen.’

‘Maar voorlopig is de Italiaan weg en weten we niet of we hem nog terug zien,’ zei Houdini. ‘En dan hebben we niks.’

‘Dat is waar...’ zei Nick weifelend.

‘Ik hoor een “maar”...’ zei Houdini.

‘Maar hij heeft zijn hand erop gegeven,’ zei Nick.

‘En dat geloof je?’ Het klonk niet eens echt spottend, Houdini leek echt benieuwd naar het antwoord.

Nick voelde dat hij over deze specifieke handdruk ineens veel minder twijfelde dan eerder die dag over Giovanni in het algemeen. ‘Ja, dat geloof ik.’

Houdini haalde zijn schouders op. ‘Prima. We zullen zien.’

‘Ja, we zullen zien,’ reageerde Nick. ‘Nu je alles weet, kan je meehelpen aan het onderzoek, als je wilt.’

Houdini leek te aarzelen, maar tot zijn zichtbare opluchting werd hij gered door een rinkelende telefoon.

Nick nam op.

‘Met Alessandro Anguiari, beste collega. Ik dacht, ik bel u maar even.’

‘Dat is vriendelijk van u,’ zei Nick.

‘Ik sta op het punt terug te gaan naar Italië, mijn zaken bij Interpol in Zoetermeer zijn tot een goed einde gebracht.’

‘Dan wens ik u een bijzonder goede reis, collega.’

Het bleef stil, kennelijk omdat Alessandro een ander antwoord verwachtte. ‘Ach...’ zei hij uiteindelijk wat teleurgesteld. ‘U heeft geen nieuws voor mij, begrijp ik.’

‘Nee, het was prettig u te ontmoeten, maar in dit stadium is het weinig zinvol om verder te praten. U bent trouwens langer gebleven dan u van plan was, is het niet?’

‘Het liep allemaal wat uit.’ Weer een stilte. ‘Ik denk dat u een grote fout maakt. Ik ben vele malen bij collega’s, waar ook ter wereld, op bezoek geweest die op een of andere manier met de maffia te maken hadden. En mijn ervaring is dat ze de situatie allemaal onderschatten.’

‘Hoe bedoelt u dat?’

‘Als de informatie klopt over de gebroeders Rubini, dan zijn ze in uw land actief. Dat vermoedden hadden wij al, maar als uw informant dit bevestigt, dan heeft u een bijzonder gevaarlijke groep in uw land.’

‘De gebroeders Rubini,’ herhaalde Nick, die geen idee had waar Alessandro het over had.

In de korte zucht die Alessandro niet kon bedwingen klonk de irritatie door die hij voelde over het gebrek aan kennis bij Nick, alsof iedere idioot zou horen te weten wie de gebroeders Rubini waren.

‘De Tre Tenori, waar uw informant het over had. Hun familienaam is Rubini. Emilio, Silvio en Davide Rubini. Zij zijn de leiders van een grote en gevaarlijke clan in Napels, en doen internationaal zaken. Dat blijkt wel uit het feit dat ze mogelijk in Nederland zijn. Maar dat allemaal terzijde, het belangrijkste is dat u niet moet onderschatten waar de camorra toe in staat is als zij zich bedreigd voelt.’

Alessandro benadrukte de laatste zin nogal, waardoor die meer als een daadwerkelijke bedreiging overkwam dan als zakelijke constatering.

‘Ik bedreig de camorra helemaal niet,’ zei Nick koel.

‘Nee, nee, begrijp me niet verkeerd. Ik wil alleen even zeggen dat u de tegenstander nooit moet onderschatten. Dat zou een absolute beginnersfout zijn.’ Het bleef even stil, kennelijk zocht Alessandro naar de juiste formulering. ‘Een specialist op het gebied van wespen die gebeld wordt omdat er ergens problemen zijn met een wespennest, steekt zijn hand zonder problemen in dat nest omdat hij weet wat hij doet. U daarentegen springt midden in een nest terwijl u bij wijze van spreken niet eens weet wat wespen zijn.’

Houdini wenkte opgewonden naar Nick en wees op het scherm van de computer waar hij net verwoed op had zitten tikken. Nick las het bericht op het scherm.

‘Ik zal er rekening mee houden. Het spijt me dat ik u nu niet meer kan vertellen, maar misschien binnenkort wel,’ zei hij onder het lezen.

‘Ik begrijp dat het weinig zin heeft om aan te dringen of u te confronteren met de realiteit. Het ga u goed, collega,’ zei Alessandro en hing op.

Nick staarde naar het scherm. Na het horen van de naam had Houdini ‘Rubini’ ingevoerd in het politiesysteem. Nu las Nick de uitkomst; de melding van de aanrijding bij Amsterdam, waar Silvio en Emilio Rubini, twee van de drie broers van de Tre Tenori, bij betrokken waren geweest.

==

In de gangen van het oude gebouw van de technische recherche hing een serene rust. Aan weerszijden van de lange gang met de hoge plafonds en de zware houten deuren lagen de onderzoeksruimtes, waar in alle stilte werd gewerkt aan het veiligstellen van technische sporen: de minst onweerlegbare bewijzen, in vergelijking met verklaringen van getuigen en verdachten. In de grote kamer lagen, weer op smetteloze vellen papier, de wapens die Nick en Houdini eerder in de garage naast de auto hadden zien liggen en die zo vakkundig in de auto waren verborgen.

In deze ruimte was een technisch rechercheur bezig te onderzoeken of er sporen op de wapens te vinden waren, die zouden leiden naar de mensen die ze – letterlijk – in handen hadden gehad. Hij behandelde de wapens volgens een vaste en beproefde procedure, maar hoe zorgvuldig hij ook zocht, tot zijn frustratie trof hij geen enkel spoor aan op de wapens. Hij hing een aantal pistolen in de zogenaamde ‘opdamp-kast’, waarna hij een hoeveelheid superlijm boven een brandertje verwarmde. De damp van de lijm hechtte zich aan het vet van vingerafdrukken en maakte ze op die manier zichtbaar. Maar alle wapens kwamen tot zijn teleurstelling brandschoon uit de kast, zodat de technisch rechercheur uiteindelijk de radio maar aanzette en de wapens verveeld en routineus verder onderzocht.

Hij had weinig resultaat verwacht, gezien de professionele manier waarop de wapens in de auto verstopt zaten. Dit waren geen amateurs. Eén wapen dat in beslag genomen was bewaarde hij voor het laatst, als een heerlijk lonkend toetje na een saaie, smakeloze maaltijd. Toen alle wapens uit de auto onderzocht waren, haalde hij dat pistool tevoorschijn, een Glock 9 millimeter. Dit was het wapen dat tijdens de actie op het Frederiksplein onder de stoel van de bijrijder was gevonden. De kans was groot dat de eigenaar van het wapen het zo snel verstopt had, dat hij geen kans had gezien om het schoon te maken. De technisch rechercheur kon een glimlach dan ook niet onderdrukken toen hij de duidelijke vingerafdrukken zag oplichten op het moment dat de lijmmoleculen in de kast zich aan het wapen hechtten.

==

Emilio Rubini, de jongste broer van de Tre Tenori, staarde naar het plafond. Zijn nek werd gefixeerd door een Meccano-achtige stellage om zijn hoofd, die ervoor zorgde dat zijn gebroken nekwervels konden helen zonder al te veel risico op extra schade. Van de verpleging hadden Nick en Houdini toestemming om kort met Emilio te praten.

‘Begrijp je wat we zeggen?’ vroeg Nick.

‘Ja,’ antwoordde Emilio.

‘Jij reed in de auto die achterna gezeten werd door de politie. Die auto zat vol met wapens. We hebben je vingerafdrukken gevonden, dus daar is geen twijfel over. Er zaten, naast jou, nog drie anderen in die auto. Wie waren dat?’

‘Geen idee. Zoals u kunt zien, heb ik net een ongeluk gehad. Ik kan me niets meer herinneren van wat er allemaal daarvoor gebeurd is.’

‘Er lag een pistool onder de stoel. Daar zitten de vingerafdrukken van jou en je broer Silvio op. En ook de vingerafdrukken van je andere broer, Davide. Zaten ze allebei in die auto?’

‘Ik weet het niet meer. Silvio is dood, dus wat maakt het uit?’

‘We weten dat hij dood is. Er zijn vier mannen weggerend. Laten we ervan uitgaan dat jij met je twee broers in de auto zat. Wie was dan de vierde man die weggerend is? Dat kan je wel vertellen.’

Houdini keek even naar Nick, op het moment dat hij die vraag stelde. Het was een slimme manier van Nick om Emilio te laten denken dat de politie niet wist wie deze vierde man was, of dat ze in ieder geval nog niet zeker waren over zijn identiteit. In ieder geval zou Emilio nu minder snel denken dat deze vierde man opgepakt was en informatie aan hen had gegeven.

‘Ik weet niks van een vierde man.’

‘Waar is je broer Davide?’

‘In Italië. Die is hier nooit geweest.’

Nick hield een foto boven de stellage om Emilio’s hoofd.

‘Weet je het zeker? Dan heeft hij zeker een dubbelganger in Amsterdam rondlopen?’

De foto van de bewakingscamera van het ziekenhuis had Davide haarscherp vastgelegd toen hij het ziekenhuis in kwam lopen.

Emilio’s ogen schoten nerveus heen en weer, maar hij zei niets. Nick haalde de foto niet weg, waardoor Emilio gedwongen was om naar zijn broer te kijken.

‘Weet je het alweer? Waar is je broer nu? Hij laat je toch zeker niet in de steek? Jullie zijn toch broers?’

Er rolde een traan uit Emilio’s rechteroog. ‘Ik weet niet waar hij is.’

‘Voor wie waren die wapens bestemd?’ vroeg Nick.

‘Waarom laat je me verdomme niet met rust? Wie ben je? Je komt me lastigvallen met iets waar ik niets van af weet, maar degene die mijn broer heeft gedood en mij verlamd heeft, daar vragen jullie niet naar,’ zei Emilio geëmotioneerd.

‘Nou komen we ergens. Goed dat je het zegt. Wie heeft dat gedaan?’

Maar Emilio besefte dat hij zijn mond voorbij had gepraat. Hij perste zijn lippen op elkaar en zei niets.

Op het moment dat Nick en Houdini het ziekenhuis uitliepen, werd er al naar Davide in Duitsland gebeld met de mededeling dat de politie zojuist bij zijn broer was geweest.

==

***

==

In Napels probeerde Luigi Medrano het rumoer van de straat buiten te sluiten door alle ramen van zijn kamer in het oude gebouw van de carabinieri stevig dicht te doen. De Via Mario Morgantini, waar onder andere het commando van de ros gevestigd was, was weliswaar een korte en op zich geen drukke straat, maar het commando was gehuisvest precies naast de altijd drukke Via Toledo, aan een groot plein waar het dag en nacht wemelde van mensen, auto’s en vooral scooters. Schuin aan de overkant begon het Quartieri Spagnoli, het doolhof van straatjes waar de autoriteiten inmiddels weinig meer te zeggen hadden. Iedere politieauto die het bureau verliet of door de straat reed met de eeuwige blauwe zwaailichten aan, werd met gejoel begroet.

Luigi stond voor het raam en keek toe hoe een vrachtwagen de weg half blokkeerde, met een kakofonie van getoeter en geschreeuw als gevolg. In plaats van te gaan laden en lossen klom de morsige chauffeur uit zijn cabine en begon te schelden en te gebaren naar iedereen die achter hem stond. Hij gaf met brede gebaren aan hoeveel ruimte er voor de achterliggers wel niet was om hem moeiteloos te passeren. Uit de open ramen van de wagens achter hem klonken opgewonden stemmen, staken handen en uiteindelijk rode hoofden van schreeuwende Napolitanen. Het eindigde met een geïrriteerd gebaar van de vrachtwagenchauffeur, waarna hij demonstratief begon met uitladen.

Het was een verademing voor Luigi om weer heel even het normale stadsgezicht van Napels te zien, in plaats van zwijgende mannen en van verdriet schreeuwende vrouwen naast weer een roerloos lichaam onder een laken.

Maar Luigi’s gedachten gingen niet zozeer uit naar de vele moorden van de laatste tijd. Sinds zijn bezoek aan Cosima Pergolesi raasden alle details van de ontvoering van de senator als een tornado door zijn gedachten. Bij ieder misdrijf worden fouten gemaakt door criminelen, alleen worden sommige ontdekt en andere niet. Maar wat was hier de fout die ze nog niet ontdekt hadden? Hij liet het hele dossier naar zijn kamer komen en begon te lezen.

Er was geen enkel bewijs gevonden dat de senator in de afgelegen boerderij had gezeten, maar waarom was dit specifieke adres dan doorgegeven? Uiteindelijk zag hij iets in het relaas van de agent die met de vrachtwagen vol varkens naar de boerderij was gereden, wat hem al veel eerder op had moeten vallen. De man bij de boerderij waar ze de inval hadden gedaan zei tegen de chauffeur dat hij niet wist wie San Michele Archangelo was, terwijl dat de beschermheilige van het dorp was. Iedere inwoner in het zuiden van Italië weet welke heilige hun dorp beschermt – tenzij je niet uit dat dorp komt. De man was kort verhoord, maar toen bleek dat de senator niet in de boerderij verbleef, hadden de carabinieri het erf snel verlaten. De algemene indruk bij de carabinieri was toch dat de informatie uit Amsterdam niet al te serieus genomen kon worden. Dit onderzoek op de boerderij was er dus een in de categorie ‘niet geschoten is altijd mis’.

Maar Luigi twijfelde, bladerde verder in het dossier en kwam bij de foto van de senator, terwijl die de krant omhoog hield. Hij bekeek de foto millimeter voor millimeter en besloot ermee naar de technische dienst te gaan. Daar werd de foto ingescand en bewerkt, waardoor van de achtergrond van de foto, de ruimte waar de senator zich bevond, meer details zichtbaar werden. Nu kon hij er iets mee. Hij reed met twee auto’s vol collega’s naar de boerderij achter de Vesuvius.

Ondertussen hadden ze de lokale politie in kennis gesteld, zodat de twee snelle Italiaanse wagens van de ros werden opgewacht door twee slonzige en argwanende agenten van de Polizia di Stato, die nonchalant naast hun blauw-witte auto stonden. Hun wapen bungelde in witte koppels op hun heup en bij een van hen stak het ronde plastic bordje waarmee ze auto’s tot stoppen maanden, uit zijn laars.

‘Hebben jullie de laatste dagen hier nog iemand gezien?’ vroeg Luigi.

Een van de twee spoog op de grond. ‘Is er soms niet genoeg te doen in die dolle stad, dat jullie hier de boel alweer op stelten komen zetten?’

De ander haalde nauwelijks merkbaar zijn schouders op.

‘Natuurlijk hebben we hier niets gezien. Niemand heeft ons gevraagd om het hier in de gaten te houden. Niemand heeft ons überhaupt iets verteld over wat jullie hier deden.’

‘Ja, wat deden jullie hier eigenlijk?’ zei de eerste weer, nu hij er door de woorden van zijn collega aan werd herinnerd dat hij eigenlijk oprecht verontwaardigd hoorde te zijn over de handelswijze van deze arrogante Napolitaanse ros.

Luigi keek even naar zijn manschappen, die in designer spijkerbroeken, dure leren jacks en snelle sportschoenen achter de twee agenten stonden. Hun gelaatsuitdrukking sprak boekdelen. Eén schudde zijn hoofd vol ongeloof, de tweede zette demonstratief zijn zonnebril op en keek naar de hemel en de derde maakte een loom obsceen gebaar met zijn hand waar hij mee aangaf dat deze agenten werkelijk te stom waren om voor de duvel te dansen.

De twee agenten zagen het niet, of deden alsof, zodat Luigi zich glimlachend omdraaide en naar de schuur liep. Hij had een sterke zaklantaarn bij zich waarmee hij de schuur minutieus onderzocht.

Ondertussen vond buiten een opmerkelijke mimevoorstelling plaats. De agenten van de ros en de Polizia di Stato bekeken elkaar vol onverholen minachting en wachtten wie het eerst zijn blik zou afwenden. Het was een oud en stom spel, normaliter alleen beoefend door peuters en dronkenlappen, maar hier werd het met verve door dienaren van de wet gespeeld, waarbij ook de houding niet vergeten werd: er werd volop quasi toevallig met spierballen gerold tijdens het aannemen van een andere houding, en iedereen stond wat alerter en meer met de borstkas vooruit dan normaal. Daarbij hadden de mannen van de ros een enorme voorsprong doordat ze sportief en nonchalant gekleed gingen.

Onwetend van het kinderachtige spel dat zijn manschappen buiten speelden, zocht Luigi verder in de schuur. Het duurde dan ook niet lang voor hij de eerste details in de houten wand vond die hij ook op de uitvergrote foto van de senator met de krant zag. Er was geen twijfel mogelijk dat dit inderdaad de plek was waar senator Pergolesi tot voor kort verborgen was gehouden.

==

***

==

Houdini was bezig met het proces-verbaal, terwijl Nick door de kamer ijsbeerde.

Het zat hem niet lekker, het duurde veel te lang voor hij iets van Giovanni hoorde. Hij speelde met de gedachte om hem zelf te bellen, maar daar zaten risico’s aan. Bovendien had de Italiaan Nick bezworen dat hij vooral geen contact moest zoeken.

‘Ga naar huis,’ zei Houdini.

‘Wat moet ik thuis?’ bromde Nick.

‘Ga daar heen en weer lopen. Dan heb ik er geen last van.’

Uit Houdini’s computer klonk het bescheiden piepje van een nieuwe e-mail. ‘Hé,’ zei hij, ‘er is nieuws van het nfi. Het wapen dat gevonden is, met de vingerafdrukken van de Tre Tenori, is gebruikt bij een moord.’

Het pistool waar de vingerafdrukken op zaten, was na het onderzoek opgestuurd naar het nfi in Rijswijk. Daar werden proefschoten gelost. Bij een schot wordt de kogel door de ontploffing met grote kracht door de loop van het wapen geperst, waardoor specifieke sporen achterblijven op de kogel. Als er na een moord kogels worden aangetroffen, kunnen die later vergeleken worden met het wapen waarmee ze afgeschoten zijn. En dat was nu het geval. Vergelijkend onderzoek had aangetoond dat het wapen met de vingerafdrukken van de Tre Tenori gebruikt was bij enkele liquidaties. De laatste was niet eens lang geleden: de moord op Salvatore Colombo op de Dam in Amsterdam.

Toen ging de telefoon. Nick nam op en een gejaagde stem klonk.

‘Kom nu naar het Centraal Station,’ zei Giovanni. ‘Zijkant, rechts. Ik wacht op je.’

‘Onder het viaduct?’ vroeg Nick. ‘Maar dat valt op.’

‘Ga daar nou maar naartoe. Het komt wel goed,’ antwoordde Giovanni en hing op.

==

Omdat Nick niet de illusie had dat rechercheauto’s nooit herkend worden haalde hij thuis zijn eigen auto op, een grote gedeukte Volvo. Zijn wagen zou nooit ofte nimmer aangezien worden voor een rechercheauto, zelfs niet als er twee mannen zoals Nick en Houdini in zaten. Hij reed naar de hoek van de Nieuwezijds Voorburgwal, waar Houdini wachtte, en liet hem achter het stuur plaatsnemen. Het duurde vanaf daar een paar minuten voor ze aan de voorzijde van het Centraal Station reden.

‘Welke rechterkant?’ vroeg Houdini.

‘Zijkant rechts, zei hij alleen maar.’

‘Vanaf de voorkant van het station gezien rechts of vanaf de achterkant? Dan is rechts namelijk links.’

‘Rij gewoon een rondje.’

‘Waarom rij jij zelf niet, trouwens?’

‘Omdat ik moet opletten of we niet gevolgd worden,’ zei Nick, terwijl hij keek of hij de Italiaan ergens zag. ‘En of Giovanni niet gevolgd wordt.’

‘En dat kan ik niet?’

‘Nee.’

Houdini zweeg beledigd, maar stuurde onverstoorbaar verder. Nick hield het verkeer achter hen in de gaten. Er was niets wat hem opviel, als ze gevolgd werden dan werd dat bijzonder professioneel gedaan.

Het was het begin van de avond en er liepen dus veel mensen voor het Centraal Station op weg naar treinen of trams. Houdini reed zonder op te vallen rustig met het verkeer mee naar de achterkant van het station, waar de veerponten naar Amsterdam Noord in een eindeloze cadans hun immense ladingen wandelaars en fietsers oppikten en uitbraakten.

Het was druk, het verkeer achter het station stond zo goed als stil, terwijl voetgangers links en rechts tussen de auto’s door overstaken, hetzij om de pont te halen, hetzij om snel aan de overkant het station in te verdwijnen. Ergens anders gingen ze niet naartoe, het was een lange, gestage stroom die zich vanuit het station van en naar de veerponten bewoog. De massa auto’s zette zich langzaam in beweging.

Aan het einde van de kade sloeg Houdini weer links af, om nu aan de andere zijkant het Centraal Station te passeren. Nick keek voorzichtig om zich heen toen ze onder het westelijke spoorviaduct in de richting van de Prins Hendrikkade reden.

Niets wees erop dat Giovanni in de buurt was. Zoals Nick al vermoedde was de onderdoorgang donker en liepen er weinig passanten. Om hier iemand op te pikken was onverstandig, omdat het op zou vallen.

‘Nog een rondje,’ zei Nick.

Zwijgend reed Houdini door. Een onrustig gevoel alsof ze in de gaten werden gehouden bekroop Nick, maar hij kon niet ontdekken wat daar de oorzaak van was. Ook de oostelijke onderdoorgang was leeg, met uitzondering van een overduidelijke junk die snel heen en weer liep op de voor junken zo kenmerkende wijze. Hun schuwe en snelle manier van lopen stond binnen de politie bekend als de ‘schichtige-junkenpas’, omdat het leek alsof ze constant op de hielen werden gezeten, door de politie, door andere junken, door dealers, door wie dan ook. Dit was een echte junk, zoals er zoveel door de stad liepen.

Er passeerde een aantal bromfietsen toen ze voor het stoplicht van de De Ruyterkade stonden. Aan de overkant, bij het hek aan het water, stond iemand naast een scooter, die heel even hun richting op leek te kijken.

‘Ga maar naar rechts, weg hier,’ zei Nick.

‘Maar...’

‘Rechts, niet meer naar het station,’ zei Nick, dwingender.

Houdini klikte de richtingaanwijzer aan en drong zich tussen het rechts afslaande verkeer, terwijl hij schuldbewust zijn hand opstak ter verontschuldiging omdat hij verkeerd had voorgesorteerd. Nick zag dat de man bij het water hen even nakeek en toen kennelijk zijn interesse verloor.

‘Hij was er niet, hè?’ vroeg Houdini.

‘Hm, nee... maar die vent hield ons in de gaten. Reed die scooter hier net ook al? Ga de snelweg maar op, weg van hier. Probeer alles wat achter je en direct voor je rijdt kwijt te raken. Zonder op te vallen.’

Houdini haalde een paar auto’s in, zodat iedereen die eventueel voor hen reed om hen zo in de gaten te houden, nu achter hen reed. Vervolgens stopte hij bij een tankstation, tankte en deed daar zo lang over, dat alle auto’s die vlak na hem kwamen tanken allemaal weer vertrokken waren.

Daarna draaide hij de ringweg van Amsterdam op en reed die bijna in zijn geheel rond. Hij verliet de snelweg bij de Haarlemmerweg, die hen weer rechtstreeks naar de binnenstad bracht.

‘Zo goed?’ glimlachte hij.

Nick bromde goedkeurend. Hij had nog steeds het ongemakkelijke gevoel dat iemand hen inderdaad gevolgd had.

‘Zat er echt iemand achter ons aan?’ vroeg Houdini.

‘We kunnen beter het zekere voor het onzeker nemen.’ Nick wilde Houdini niet al te nerveus maken.

‘Wie was het, denk je?’

Nick gaf geen antwoord en liet zijn telefoon heen en weer door zijn handen glijden, in de hoop dat die zou overgaan en dat hij de stem van Giovanni zou horen. Maar dat gebeurde niet.

‘Ga je hem niet bellen?’ vroeg Houdini.

‘Nee.’

‘Ben je niet benieuwd wat er aan de hand is?’

‘Natuurlijk wel, maar er is vast een hele goede reden waarom hij niet belt. En ik ga niet achter hem aan lopen. Ik bel hem niet. Dat verwacht hij misschien, maar hij maakt niet uit wat er gebeurt, ik maak dat uit,’ zei Nick.

Houdini keek hem aan.

‘Wij maken dat uit,’ verbeterde Nick zich.

‘Maar wij springen wel meteen in de auto zodra hij belt.’ Het klonk alsof Houdini niet helemaal overtuigd was van Nick’s gelijk.

‘Dat doen we omdat ik een afspraak met hem gemaakt heb, op mijn voorwaarden. Deel daarvan is dat we elkaar ontmoeten zodra hij belt. Maar als hij zijn deel van die afspraak niet nakomt, dan pakken we hem op en zetten hem uit naar Italië.’

‘Maar stel dat er iets gebeurd is? Stel dat hij dood is?’

‘Dan zetten we hem niet uit.’

Houdini moest glimlachen, maar merkte toch dat de mislukte ontmoeting Nick niet lekker zat.

==

Twee uur later belde Giovanni. ‘Ik zag je rijden, in een oude auto.’

‘Waar?’ vroeg Nick.

‘Bij het Centraal Station. Maar ik moest voorzichtig zijn, want volgens mij was je niet alleen.’

‘Dat was ik ook niet, ik had de agent bij me die je al eerder hebt gezien. Goed volk.’

‘Ik bedoel niet ín de auto.’

Nick hield even zijn adem in. Hij had dus gelijk gehad. ‘Wat bedoel je dan?’

‘Niet over de telefoon. Ik heb belangrijke informatie voor je, vanavond vermoedelijk al. We spreken een plaats af, ik bel je straks.’

‘Nee, ik vertel je waar we afspreken. Over een halfuur, zorg dat je in de buurt van de Dam bent. Hou je telefoon aan.’

Hij verbrak de verbinding voordat Giovanni kon reageren.

==

Een halfuur later reed Houdini in de oude Volvo over de Dam.

Nick belde ondertussen met Giovanni. ‘Waar ben je?’

‘Je bent wel erg haastig,’ bromde Giovanni. ‘Ik ben onderweg, maar ik moet voorzichtig zijn, weet je nog?’

‘Schiet op. Straks rijdt een oude Volvo de parkeergarage van de Bijenkorf in. Hij stopt op de derde verdieping. Stap daar in en rij met ons mee.’

Houdini reed de garage in en stopte op de derde verdieping. De winkel zelf was al gesloten, maar toch liepen er nog steeds mensen de garage in en uit. Families die een dagje Amsterdam hadden gedaan en beladen met pakjes en tassen weer naar huis gingen. Heren in kostuum die hun stropdas opgelucht lostrokken zodra ze bij hun auto terugkwamen van de afspraken die ze hadden met andere zakenmensen, of de bezoekjes die ze aan de hoeren op de Wallen hadden gebracht.

‘Ben ik gevolgd?’ vroeg Houdini.

‘Nee,’ klonk de krakende stem van Nick uit de portofoon die bij Houdini op schoot lag. ‘Er is niemand achter je naar binnen gegaan.’

‘Dan word ik dus niet in de gaten gehouden. Maar als ze in plaats van mij die Italiaan nou in de gaten houden? Straks staat er een hele groep camorraleden hier op de derde verdieping.’ Hij was even stil. ‘Ik heb maar acht kogels.’

Het kon een grap zijn, maar Houdini’s toon was ongerust.

Er klonk statische ruis uit de portofoon. ‘Ik heb er ook acht,’ klonk het na een paar seconden geruststellend. ‘En ik sta vlak achter je.’

Houdini verstelde zijn spiegeltje, maar hij zag niemand achter de auto.

‘Ik sta iets verderop.’ Nick praatte zacht, om niet op te vallen in de stille garage waar af en toe een auto doorheen raasde.

==

Nick was via de rijbaan van de garage naar boven gelopen en stond in een donkere hoek waarvandaan hij zowel de rijbaan als de ingang van het trapportaal in de gaten kon houden. Onderweg naar boven had hij gekeken of er geparkeerde auto’s in de garage stonden met mensen erin die hun wellicht opwachtten, maar hij zag niemand. Niemand had Houdini naar de parkeergarage gevolgd, wat Nick wist omdat hij op de fiets achter hem aan gereden had.

Iets wat de maffia vast niet verwacht is een rechercheur op een fiets.

Er kwamen slechts af en toe wandelaars uit het trapportaal het parkeerdek op, die rechtstreeks naar hun geparkeerde auto liepen.

Nick bleef rustig in de donkere hoek staan, ervan overtuigd dat als iemand hen in de val wilde lokken, diegene op dit moment in ieder geval nog niet op de derde verdieping was. En mocht er wel iemand komen, dan zou hij diegene in ieder geval op tijd zien. Maar voorlopig gebeurde er helemaal niets.

‘Ben je nerveus?’ klonk het door de portofoon in de Volvo.

‘Nee,’ zei Houdini.

‘Dit is waarom je bij de politie bent gegaan, toch?’ zei Nick. ‘Spanning, sensatie. Gevaar!’

‘Nou... nee.’

‘Echt niet?’ vroeg Nick.

‘Nee,’ antwoordde Houdini.

De portofoon kraakte. ‘Heb jij vroeger nooit cowboytje en indiaantje gespeeld? Of politieagentje, dat je op straat met een zelfgemaakt houten pistool achter de boeven aan rende?’

‘Nee, als kind voetbalde ik alleen maar. Wij speelden nooit cowboytje. Dat is zeker iets van heel vroeger,’ zei hij vals. ‘Gaat dit nog lang duren? Is er al iets te zien? Iemand?’

‘Waarom ging je dan bij de politie?’ ging Nick door zonder antwoord te geven.

Houdini dacht even na. ‘Ik wilde mensen helpen, dat doet de politie toch? Als iemand door het ijs zakte, was de politie er als eerste. Bij een brand is de politie er vaak al voor de brandweer. Mensen uit het vuur redden. Ik heb nooit aan dat pistool gedacht. Mensen helpen leek me mooi. En jij?’

‘Ik had een minder nobel doel dan jij.’ En toen bleef het stil.

Houdini vroeg niet door. Een paar minuten gingen voorbij, terwijl hij in de auto bleef zitten. Hij zag twee vrouwen langslopen, even daarna scharrelde een junk tussen de auto’s. Hij liep snel door toen hij merkte dat er in de Volvo iemand achter het stuur zat die hem doorhad. Over de portofoon klonken geen stemmen meer, alleen af en toe een klik en een zachte ruis, maar verder werd het onnatuurlijk stil in de grote parkeergarage.

Een schaduw viel over de achterruit.

‘Er staat iemand bij je,’ zei Nick zacht via de portofoon.

‘Wie? Wat? Waar komt die vandaan?’ vroeg Houdini. Hij had niemand aan zien komen, en toch stond er nu een donker silhouet achter zijn auto.

Hij kon niet onderscheiden wie het was.

‘Hij heeft een capuchon op,’ zei Nick. ‘Hij kwam via de rijbaan, denk ik. Ik zag hem te laat.’

‘Wat doet hij? Heeft-ie wapens?

‘Volgens mij niet.’

Dat stelde Houdini niet gerust.

‘Verdomme...’

Houdini wilde niet laten merken dat hij de schaduw gezien had. Hij moest nu niet zenuwachtig gaan zitten draaien. De schaduw verdween uit het zicht. Even later zag Houdini via de zijruiten een donker silhouet langs de auto schuiven, richting passagiersdeur.

‘Nick, wie is het? Wat moet ik doen?’ vroeg Houdini dringend, hij keek links en rechts maar zag verder niemand. De man was alleen.

De man bleef naast de deur stilstaan en keek even om zich heen.

‘Het is Giovanni,’ klonk het uiteindelijk uit de portofoon, tot Houdini’s opluchting. De deur werd opengetrokken en Giovanni kwam naast Houdini zitten.

‘Waar is Nick?’

‘In de buurt. Hij kijkt of we niet gevolgd worden.’

De achterdeur ging open en Nick schoof op de achterbank.

‘Ze zoeken jouw informant. Mij dus. Ze weten dat iemand informatie aan de politie geeft,’ zei Giovanni gehaast. ‘Er wordt rondgevraagd.’

‘Door wie? Wie weet het?’ vroeg Nick.

‘Italianen, maar ik moet weten waar de oorsprong van de vraag ligt. Snap je? Iemand wil weten wie ik ben, maar ik weet niet wie dat is. Aan wie heb je over mij verteld? Het is bij de camorra bekend dat er informatie uit Amsterdam komt, dus het is belangrijk.’

‘Natuurlijk weten ze dat. Ze hebben een inval gedaan op dat adres dat jij gegeven had. Hij zat daar niet, weet je nog?’ zei Nick.

‘Hebben ze daar soms rondgelopen met grote spandoeken dat hun informatie afkomstig was uit Amsterdam? Ik mag hopen van niet, maar hoe weten ze dat dan?’ zei Giovanni. ‘Met wie heb je gesproken?’

Er viel een zware stilte waarin zelfs Houdini zich afvroeg of Nick nu zou gaan vertellen met wie hij contact had gehad.

‘Als Italianen aan het rondvragen zijn, dan wil ik heel iets anders weten. Waarom zoeken ze jou? Waarom ben jij zo belangrijk?’

‘Ik ben niet belangrijk. Het gaat niet om mij persoonlijk,’ zei Giovanni en hij gaf Nick een papiertje. ‘Je moet goed weten aan wie je dit geeft. Niemand is te vertrouwen heb ik je al eens gezegd en dat is nu meer de waarheid dan ooit.’

‘Dus ben jij ook niet te vertrouwen,’ zei Nick.

‘Op die vraag is toch geen antwoord mogelijk? Geloof jij iedereen die van zichzelf zegt dat hij te vertrouwen is? Ik neem aan dat je enige mensenkennis hebt,’ schamperde Giovanni.

‘De Italianen die ik gesproken heb, willen weten wie jij bent. Ze dringen behoorlijk aan. Ik heb ze dat niet verteld.’

‘Ik geloof je.’ Giovanni stokte, leek in een dilemma te verkeren. Uiteindelijk ging hij verder. ‘Het gaat niet om mij, zei ik al. Ik zal je later vertellen wat er aan de hand is.’

‘Je hebt mij verteld dat jouw vader ooit de machtigste man van Italië is geweest. Heeft het daarmee te maken?’

Die opmerking leek recht in de roos, want Giovanni keek weg door de zijruit. ‘Het is beter om het daar nu niet over te hebben. Wie houdt zich bezig met de ontvoering van de senator?’ Giovanni ontweek de vraag.

‘De ros.’

‘Daar heb je mee gesproken?’ Het klonk goedkeurend.

‘En met Interpol.’

‘Interpol?’ vroeg Giovanni.

‘Criminalpol noemen ze het daar, geloof ik.’

‘In Napels?’

‘In Rome.’

‘Rome...’ zei Giovanni zacht. ‘Sukkels zijn het daar. Onthoud met wie je praat en wie je wat vertelt. Als dit goed gaat, dan krijg je iets wat je in je stoutste dromen niet kan geloven. De tijd is er nu misschien rijp voor. Maar, zoals mijn goede vader altijd zei: “Kalmte. Rustig aan”.’

‘Als wij verdergaan, wil ik alles weten. Niet nu een beetje en straks een stukje en over zes maanden weer een beetje. Zo werkt het niet,’ zei Nick.

‘Dit papiertje is het bewijs van mijn vertrouwen, goed?’ Giovanni stapte uit en boog zich nog even de auto in. ‘Als ik blijf leven, weet ik dat ik jou ook kan vertrouwen,’ zei hij en verdween in de duisternis van de garage.