1
C’è una ragione per tutto

Het kostte hem zijn leven en dat van zijn vrouw, zijn drie kinderen, zijn twee broers, nog wat losse familieleden links en rechts, plus zijn huis en zijn hond, maar heel even is mijn vader een van de machtigste mannen van Italië geweest. Niet dat hij dat ambieerde, verre van dat, maar het kwam er gewoon van. Later zal je duidelijk worden waarom. Hij heeft zelf trouwens pas beseft wat de omvang van zijn macht was toen het te laat was.

==

Op een warme zondagnacht, ik was net dertien geworden, gebeurde het. Ik lag in bed en hoorde iets in huis – zo’n geluid waar je wakker van schrikt, waarvan je meteen voelt dat er iets niet klopt. Voorzichtig sloop ik over de gang naar de slaapkamer van mijn ouders, waar het geluid vandaan kwam.

Op het moment dat ik op mijn knieën naast de slaapkamerdeur zat en voorzichtig om de hoek naar binnen gluurde, hoorde ik een doffe knal. Meteen daarna kleurde een zachte wolk de slaapkamer rood, als een nachtelijke uitbarsting van de Vesuvius. In de stilte die volgde, zag ik vier mannen in de slaapkamer, op en naast het bed.

Bij de tweede knal lichtte het hoofd van mijn vader op, terwijl hij op bed in bedwang werd gehouden door de ruwe hand van een van de moordenaars. Twee van de vier mannen dwongen hem naar zijn vrouw te kijken, die dood naast hem lag. De hand die ze over zijn mond hielden was onnodig. Vreemd genoeg maakte mijn vader geen enkel geluid toen de minuscule druppels bloed langzaam op hem neer daalden.

Na het tweede schot lieten ze zijn hoofd los, hielden alleen nog maar hun wapens op hem gericht. Hij draaide zich langzaam op zijn rug en staarde recht in de ogen van de man die volkomen overbodig voor een derde keer de trekker overhaalde.

Mijn vaders gezicht zal ik nooit vergeten. Op dat moment moet hij beseft hebben dat hij deze nacht zou overleven. Ze waren hier niet om hem te vermoorden, ze wilden hem de meest gruwelijke en sadistische waarschuwing geven die ze konden bedenken.

Ik moest daar weg. Waar ik de kracht vandaan haalde, weet ik niet, maar na dat derde schot schoof ik geruisloos achteruit en verstopte me op een plek waar ze me nooit zouden vinden. Nooit. Een plek die niemand kende. Een plek waarvan zelfs mijn vader nooit heeft geweten dat ik die kende.

Ik heb mijn vader daarna nooit meer gezien, want die nacht begon de meest wrede maffia-oorlog ooit in Italië.

Ik noem het maffia omdat jij die term waarschijnlijk begrijpt, zo noemt iedereen het. Wij noemen het geen maffia, wij noemen het ook geen camorra. Mijn vader was een toevallige voorbijganger in de wereld van de onorata società, niet iemand die van jongs af aan al volgens de regels van de misdaad leefde. Hij rolde die wereld in en werd daar onmisbaar. Veel later besefte ik pas hoe moeilijk het was om niet in het drijfzand van de misdaad weg te zakken.

Na de moord bleef mijn vader achter in Napels, met een stel trouwe vrienden om zich heen. Hij stuurde mij naar het noorden van Italië, met Amerikaanse vrienden mee. De dag na de dood van mijn moeder vertrokken wij, en niemand heeft ooit meer een voet in het huis gezet waar zij is vermoord. Letterlijk niemand. Nooit. Ik heb mijn vader overigens ook nooit meer gesproken, hij vond dat te riskant.

Van tijd tot tijd werd ik op de hoogte gebracht dat er weer iemand dood was. Dan kwam de vrouw bij wie ik verbleef naar me toe en fluisterde: ‘De broer van je vader is gisteravond vermoord’, en, alsof dat de boodschap zou verzachten: ‘Maar er is ook goed nieuws. Twee van hen zijn dood.’ Alsof het om een voetbalwedstrijd ging: het staat 2-1 voor ons, jongen, dus het gaat goed. We staan voor.

Op een vreemde manier wende dit en op een avond begon ik zelf de score bij te houden met streepjes op de muur boven mijn hoofdeinde. Eén streepje, één dode. Het werd me snel duidelijk dat mijn vader het niet zou redden, zo veel familie en vrienden waren er niet meer over en de streepjes aan onze kant gingen erg ongelijk op met die van hen.

Ik heb je al verteld hoeveel familieleden het me gekost heeft. De camorra – laten we het voor het gemak vanaf nu maar zo noemen – vergeet niet snel en is niet snel tevreden. Het was een zakelijk geschil en het is zakelijk opgelost. Eén moet uiteindelijk de sterkste zijn, nietwaar?

Mijn vader werd als laatste vermoord, laf verraden door een goede vriend. Hij werd gebeld, er werd om zijn hulp gevraagd. Hij kon niet weigeren, ook al zou het zijn dood zijn. Ze hebben hem neergeschoten op een groot plein, waar de politie hem een dag liet liggen, zonder zelfs maar een laken over hem heen te leggen. Ik weet niet waarom ze hem niet tegelijk met mijn moeder vermoord hebben, of meteen daarna. Ze hebben hem zelfs de kans gegeven wraak te nemen. Er zal wel een reden voor zijn geweest. Alles heeft namelijk een reden. Onthoud dat goed.

==

Ik heb mijn moeder niet kunnen begraven, tegen die tijd was ik al onderweg naar het noorden, zoals ik je zei.

Mijn moeder had een heel ander karakter dan mijn vader. Hoeveel geld ze ook tot haar beschikking had en hoeveel macht haar man ook bezat, iedere ochtend liep ze naar haar ricevitoria in de drukke, kleine straat achter Spaccanapoli. Zij was de beste en meest gewilde lotenverkoopster van heel Napels.

Ken je onze loterij? Nee, het lijkt in niets op de Nederlandse lotto. Het is ook niet zo opgepompt als hier, met glitter en glamour en televisieshows. Bij ons, in Napels, gaat het niet om hebzucht, om meer hebben dan een ander. Bij ons is het een manier van leven, zeker in het oude Napels. Als op zaterdag, precies om twaalf uur, een geblinddoekt kind de nummers van de lotto trekt, staat de binnenstad even stil. En mijn moeder wás de lotto, in haar kleine kamertje achter de tralies, haar lotmachine en een kassa onder handbereik. Daar zat ze als de koningin van de nummers.

Ze deed het ook niet om het geld, daar had haar man genoeg van. Het ging haar om het contact met de echte mensen van Napels. De mensen van wie ze hield, uit de stad waar ze geboren was en zou sterven. Op het moment dat zij op haar oude, verweerde stoel in het vervallen kantoortje ging zitten en het luikje opende, stonden de mensen al in de rij in de smalle straat en vertelden haar hun dromen en wensen – als ze haar stoel al haalde, trouwens.

Want zelfs op straat, als ze de deur opende en de reclameborden buiten zette, werd ze aangeklampt door oude vrouwtjes die haar om raad vroegen. Daar ging het om, dat was haar kracht. Napolitanen zijn namelijk een bijzonder bijgelovig volk. Alles heeft een betekenis, denken ze. Dus als ze dromen, zien ze daar een voorspelling in. Om die dromen om te zetten in voorspoedige nummers, gebruiken ze de Smorfia, een eeuwenoud boek waarin iedere gebeurtenis, ieder voorwerp een nummer heeft. En hoe ouder het boek, hoe beter. Omdat ze erover gedroomd hebben, gebruiken ze dat nummer bij de lotto. Soms zit geluk in iets kleins, dus moet je het koesteren als het op je pad komt.

Naast de kassa had mijn moeder zo’n Smorfia liggen, oud en beduimeld. Ze had het echter maar zelden nodig, ze kende ieder nummer uit haar hoofd. Een vrouw droomde over haar vader, die met zijn voet in een emmer water stapte? Inzetten op nummers 81, 53, 39 en 4. Vader en dochter was nummer 81, een voet was 53, emmer 39 en water 4. Ze dreunde het zo op en ging bovendien met haar tijd mee. Draafde Maradona in zijn Napels-shirt door een droom? Zet maar in op nummer 43, want nummer 1 is God en 42 is een voetballer, en was Maradonna niet ‘Nu dio ’e giocatore’ – een goddelijke voetballer?

Zelfs mijn vader, wat meer zegt over haar dan over hem, kreeg haar niet weg uit haar kantoortje. Hij mopperde daarover, maar zette wel iedere week in bij haar. Steeds dezelfde nummers, kennelijk was hij ook bijgelovig. Maar haar weg krijgen uit haar omgeving? Nooit. Dat was de plek waar ze leefde en gelukkig was, de dag van haar dood nog.

==

Ondanks dat ik noodgedwongen ver weg leefde, heeft die wereld mij nooit los kunnen laten. Het is alsof ik me van zeven van de acht tentakels losgeworsteld heb, maar een zal me altijd ergens vasthouden.

Iedereen dacht dat ik dood was. Dat verhaal is als een legende op een bijzonder overtuigende manier in de onderwereld van Napels verspreid. Zelfs de tegenpartij die mij wilde vermoorden, geloofde werkelijk dat ik dood was. Desondanks bleef ik op de hoogte van wat er speelde in de camorra, tot in de kleinste details. Er zijn nog steeds mensen die mij van informatie voorzien. Mensen voor wie ik mijn leven zou geven, en omgekeerd. Het zijn er niet veel, maar ze bevinden zich op zeer cruciale plaatsen in de organisaties. Zij voeden mijn machtige tegenstanders nog steeds af en toe met de misleiding dat ik al lang dood ben, en dat verder zoeken geen zin heeft.

Via Amerika, waar ik jaren gewoond heb, ben ik met een andere identiteit teruggekeerd naar Europa. Ik verliet Europa als jongen en keerde als man terug. Niemand die me herkende. Ik heb in Duitsland gewoond en nu, de laatste jaren, in Amsterdam. Ik had gezworen dit alles nooit aan iemand te vertellen. Snap je nu dat ik niet terug kan naar Italië?

2
I Tre Tenori

Hoewel ze nog steeds op hun hoede moesten zijn, leek het leven in Amsterdam een stuk aangenamer dan in Napels. De reis ernaartoe ging voorspoedig, het leven was mooi en de vrouwen waren gewillig. En hier hoefden ze toch minder alert te zijn dan in hun geboortestad Napels, waar de dood ieder moment zijn lelijke kop om de hoek kon steken.

Meteen na aankomst in Amsterdam hadden Silvio en Emilio contact gezocht met een man die ze alleen als ‘de Navigator’ kenden. Hij voorzag ze van geld, valse papieren en wapens, waarna de twee broers de Wallen op gingen om zich tegoed te doen aan drank, dames en, vooral, goed eten.

Regelmatig belden ze met hun oudste broer Davide, die nog in Napels zat en binnen enkele dagen ook naar Amsterdam zou komen. Samen hadden ze de leiding over een gevreesde clan van de Napolitaanse camorra van hun vader overgenomen. In de loop der jaren hadden ze de naam ‘clan van de Tre Tenori’ gekregen, naar de in Italië en ver daarbuiten zo beroemde drie tenoren. Het was een naam die voornamelijk achter hun rug om werd gebruikt en waar ze tot hun ergernis nooit meer vanaf zouden komen, maar die ze aan zichzelf te danken hadden.

Nadat ze de film Reservoir Dogs hadden gezien, waarin alle acteurs strakke zwarte pakken aan hadden, droegen de drie broers namelijk niets anders meer. Jammer genoeg had vooral de oudste broer Davide zijn postuur niet mee, met als gevolg dat hij meer op Luciano Pavarotti leek dan op Harvey Keitel, zodat vanaf dat moment hun nieuwe naam een feit was.

Hun reisdoel had zich, zoals voorspeld, nog niet aangediend dus sliepen ze die nacht in een simpel en onopvallend hotel net buiten het centrum.

De volgende dag zwierven ze wat door Amsterdam en raakten in een bar verzeild. Ze hadden immers niets anders te doen dan wachten op een verlossend bericht van hun informant over de verblijfplaats van hun doelwit.

De bar was een donker hol waar veel dames rondliepen die er wel redelijk uitzagen, maar waar de glamour van af gleed als na sluitingstijd de tl-balken aangingen. Silvio en Emilio waren naar binnen gelokt door een man op een versleten rode loper, aan de randen afgezet met nep-koperen standaards met een rood pluche touw ertussen. De man had Emilio bij de arm genomen en hem prachtige vrouwen en dito show beloofd.

Onderuitgezakt op een bank keken ze naar een lenig meisje dat verbazend goed paaldanste, maar binnen drie minuten werd vervangen door twee verlepte meisjes die er helemaal niets van konden. Om nuchter te blijven voor wat die avond hen mogelijk zou brengen, dronken ze niets dan jus d’orange, ondanks het subtiel, en al naar gelang de avond vorderde wat minder subtiel, aandringen van diverse dames in de bar.

Nu het wat later werd, kwamen er meer toeristen en meer meisjes binnen, van wie sommigen er toch bijzonder aardig uitzagen. Emilio, de jongste van de drie gebroeders, die naar volgorde van geboorte Terzo werd genoemd, zat met een rood hoofd op de bank toen een mooi en schaars gekleed meisje voor hem begon te dansen.

Silvio gaf haar vijftig gulden en een klap op haar kont. ‘Wegwezen jij,’ lachte hij. ‘Mijn broertje is al verloofd.’

‘Maar mijn verloofde is ver weg,’ zei Emilio en greep het meisje weer vast.

Silvio glimlachte.

Anderhalf uur later klonk een bescheiden piepje. Silvio veerde op toen hij het sms-bericht las. ‘We gaan,’ zei hij en stond meteen op. ‘Hij is getraceerd en gaat zo weer weg.’

Emilio schrok en duwde een meisje van zijn schoot. ‘Nu? Is hij getraceerd? Ik bedoel, nu? Op dit moment? Shit zeg... nu al...’ Hij was duidelijk van slag.

Silvio liep naar buiten, maar niet voordat hij omzichtig links en rechts de straat in had gekeken om te zien of niemand hen buiten stond op te wachten.

‘Moet het echt nu?’ wilde Emilio nogmaals weten. Hij had moeite zijn snel doorlopende broer bij te houden. ‘Denk je dat dit de beste tijd is? Of de beste plek?’

Silvio hield zijn mobiele telefoon in de lucht, alsof die het verlossende woord al had gesproken, en liep stug door.

==

Niets is zo opvallend als twee auto’s die elkaar treffen op een leeg parkeerterrein aan de rand van de stad, of een paar eenzame auto’s bij een lege loods in een havengebied. Dat was dan ook de reden dat het doelwit van de broers, Salvatore Colombo – door iedereen ‘de Arrogante’ genoemd – de voorkeur gaf aan plekken waar hij werd omringd door veel mensen.

Behalve dat het hem heimelijk goed deed dat iedereen hem kon bewonderen in zijn strakke Italiaanse maatpakken, geloofde hij oprecht dat de massa hem beschermde. ‘There’s safety in numbers’, was zijn lijfspreuk. Eventuele aanvallers zouden zich wel twee keer bedenken met zo veel getuigen, in een buurt waar ze bovendien slecht konden vluchten vanwege de mensen en het vele verkeer. Hij voelde zich dan ook als een vis in het water in het drukke Amsterdam.

Hij had die middag zaken gedaan met een aantal Colombianen, die hij rechtstreeks in Cali had benaderd om coke te kopen. Dat zou op zich een mooie transactie zijn, ware het niet dat hij daarmee een afspraak met de clan van de drie broers uit Napels schond. Zij hadden de connecties met de Colombianen en zouden Salvatore Colombo de coke leveren. Nu hij door de Colombianen rechtstreeks te benaderen de Tre Tenori als een stel amateurs buitenspel had gezet, verloren zij inkomsten en boven alles hun aanzien.

Daar kwam nog bij dat Salvatore afspraken had gemaakt dat afnemers in Duitsland de coke naar het Oostblok zouden doorvoeren. Hún afnemers, met wie de drie broers deals hadden gemaakt. Salvatore had dat gedaan in de overtuiging dat het zo’n vaart niet zou lopen en dat zijn enorme reputatie hem zou beschermen. Niet voor niets noemde iedereen hem de Arrogante.

Via de receptie van zijn luxe hotel op de Dam had hij een tafel gereserveerd in een van de beste restaurants van Amsterdam en een taxi om zich daarnaartoe te laten brengen. Geflankeerd door zijn charmante vriendin, een Frans ex-fotomodel, liep hij het hotel uit.

Silvio knikte naar Emilio, die op dat teken vanaf het monument op de Dam, tussen de mensen en de taxi’s laverend, op Salvatore af moest lopen.

Silvio zag de nerveuze trek op het gezicht van zijn jonge broer. Dit zou zijn eerste actie worden, en het moest meteen goed gaan want er hing veel vanaf. Als het zou mislukken, was de ellende niet te overzien.

Silvio zag Emilio aarzelen en nerveus om zich heen kijken, waardoor hij te veel opviel voor het publiek. Je moet onzichtbaar zijn, iedereen moet door je heen kijken, had hij hem nog zo bezworen.

Zijn broertje stond inmiddels op twee meter afstand van Salvatore, die gelukkig alleen maar oog had voor zijn mooie vriendin en de taxi.

Emilio nam zijn pistool in zijn hand zonder te richten. Hij hield het stijf naast zijn lichaam, maar het was te laat. Het Franse model zag hem en begon oorverdovend te gillen. Geschrokken draaide Salvatore zich in zijn richting en zijn gezicht vertrok. Hij duwde zijn vriendin laf in de richting van de versteende Emilio. Ze struikelde en viel, waarna ze bijna tot aan de voeten van Emilio rolde. Eindelijk raakte hij uit zijn trance en bracht zijn wapen omhoog.

Salvatore deed een greep achter zijn rug naar zijn broeksband om zijn wapen te pakken, want dit ging mis.

‘Schiet dan, verdomme!’ riep Silvio en rende in de richting van Salvatore met zijn hand op zijn pistool. Een fractie van een seconde keek Salvatore om, in Silvio’s richting. Het was het moment dat Emilio nodig had om de trekker over te halen.

Het eerste schot trof Salvatore in zijn schouder, en nu Emilio eenmaal de trekker had overgehaald, leek alle angst uit zijn lichaam te vloeien.

Hij schoot nog twee keer, deed een stap in de richting van Salvatore, die inmiddels ruggelings op de grond lag, en schoot hem nog eenmaal van dichtbij door het hoofd. Silvio had niet hoeven schieten, niet eens zijn wapen hoeven trekken.

Het Franse model lag nog steeds op de grond en kroop dramatisch gillend in de richting van Salvatore.

Silvio en Emilio renden weg in de richting van de Wallen. Niemand die hen durfde te volgen.

‘Het spijt me, het spijt me, sorry...’ bleef Emilio maar herhalen onder het rennen. Ze sloegen twee hoeken om, renden twee bruggetjes over en waren toen opgelost in de drukte en de wirwar van kleine straatjes waar niemand op hen lette.

Eindelijk kon Silvio zijn broer in zijn armen nemen. ‘Je hebt het geweldig gedaan. Ik ben trots op je.’

Ze gingen naar het hotel, waar niemand vragen stelde en ze de rest van de avond en nacht zouden wachten op verder nieuws. De Navigator zou binnen een paar dagen weten of de politie hen op het spoor was of, zoals vaak gebeurde, het als een onoplosbare liquidatie tussen criminelen bestempelde. Hun doel was bereikt. De rekening was vereffend, het was iedereen duidelijk gemaakt dat men rekening diende te houden met de clan van de Tre Tenori.

3
Luce bianca

‘Lig stil, verdomme.’ De stem fluisterde vriendelijk, maar toch zo dwingend dat het onmogelijk was er niet aan te gehoorzamen. Een geluid dat begon als het zachte ruisen van een bos zwol langzaam aan tot een orkaan die om zijn hoofd heen denderde. Hij deed zijn ogen dicht en probeerde nergens aan te denken.

‘Gaat het?’ vroeg de stem.

Hij slikte, zei niets.

‘Gaat het?’ klonk het weer, dwingender nu, alsof er toch een antwoord werd verwacht. Vreemd dat hij de stem kon horen, ondanks het razende geluid om hem heen.

‘Het gaat goed,’ zei hij, maar het kostte hem moeite de woorden te formuleren. Het ging natuurlijk helemaal niet goed. Iedere keer dat hij zijn ogen sloot, zag hij de beelden weer voor zich. Het waren onwillekeurige flitsen die door zijn gedachten schoten, en ze waren er altijd. Het irriteerde hem dat hij er geen controle over had, want juist datgene wat hij hoopte te zien, zat er nooit tussen. Het gezicht. Het waarom.

Nick bewoog even, in een vergeefse poging wat comfortabeler te liggen.

‘Lig stil, zei ik toch.’

Ontspan, dacht hij. Probeer het. Concentreer je, misschien is dit het moment, misschien nu.

Hij sloot zijn ogen en probeerde terug te gaan naar de plek waar het gebeurd was. Het geluid draaide als een razende om hem heen en leek hem terug te voeren in de tijd, maanden terug. Flitsen, beelden, geluiden, zelfs de geur van de straat drong vanuit zijn onderbewustzijn zijn gedachten binnen. Hij klampte zich aan alles wanhopig vast, tot hij voor het eerst een flits zag die hij nog niet eerder had gezien.

Tussen de beelden die als dwarrelende foto’s door zijn gedachten vlogen bevond zich eindelijk datgene waar hij naar op zoek was. Hij greep er in zijn gedachten wanhopig naar. Daar, achter die verblindende vlam uit het pistool, bevond zich een gezicht. De flits uit de loop van het wapen was te fel om het goed te kunnen zien, maar hij was ervan overtuigd dat het gezicht van de schutter daarachter schuilde.

‘Rustig maar,’ zei de stem. ‘Het is al klaar.’

De wervelende orkaan om hem heen nam in kracht af, tot een doodse stilte hem langzaam omhulde. De vlam met het vage gezicht was verdwenen. Met een schokje kwam de tafel waarop hij lag in beweging en gleed langzaam de tunnel uit, de zacht verlichte onderzoeksruimte in.

Pas toen zijn hoofd de scan uit schoof, zag hij David Hanson staan.

‘Was er iets?’ vroeg Hanson.

‘Nee.’

Hij wilde niet iedere keer hetzelfde verhaal over de zoektocht in zijn herinneringen vertellen, ondanks het feit dat ze vrienden waren geworden, ondanks het feit dat deze arts zijn leven had gered.

Hanson liep naar een computerscherm en draaide dat zo dat hij de doorsnede van Nick’s hoofd kon laten zien. Hij wees naar het minuscule, scherp afgetekende kleine vlekje op de foto, het afgeketste stukje van de kogel waar de afgelopen maanden tientallen scans van waren gemaakt. Op een tweede beeld, als overzichtsfoto ernaast geplaatst, zag hij de contouren van zijn schedel. Met een paar muisklikken markeerde David de uiteinden van het stukje metaal en liet vervolgens de computer een paar berekeningen uitvoeren.

‘Het ziet er goed uit. Rustig. Geen millimeter verplaatst.’ Hanson klonk tevreden.

‘Dat is dus goed?’ concludeerde Nick voorzichtig.

‘Voorlopig wel. Geen reden voor ingrijpen.’

De argeloosheid waarmee zijn chirurg ‘ingrijpen’ zei deed hem glimlachen. Zolang het stukje metaal bleef zitten, was er niets aan de hand, maar de kans bestond dat het zou gaan zwerven, zoals Hanson het noemde.

‘En als we wel moeten ingrijpen is er een kans van een op vijf dat ik het overleef, zei je toch? Vroeger ging ik wel eens naar het casino, maar ik won nooit. De loterij, de kerstbingo, zelfs een simpele weddenschap was me nooit gegund. Dus dan is een op vijf geen bemoedigende gedachte en lijkt de inzet me bovendien nogal hoog,’ zei Nick.

David lachte, knipte het scherm uit en liep naar de deur.

‘Wat lach je?’ vroeg Nick.

‘Toen je mijn operatiekamer werd binnengereden, had je een kans van één op duizend dat je het zou overleven. Hou jij maar vol dat je geen geluk hebt.’

‘O, maar dat telt niet.’

‘Waarom niet?’ vroeg Hanson.

‘Omdat jij die weddenschap voor me gewonnen hebt,’ zei Nick droog.

Hanson glimlachte.

Toen Nick zich omdraaide, viel zijn blik op de scan waar hij zojuist uit was gekomen. In de donkere kamer zag de scan eruit als een indrukwekkende donkere tunnel, waarin aan het eind een zacht wit licht gloeide.

‘Is er wat?’ vroeg Hanson.

‘Zie je dat?’ Hij wees op de scan. ‘Mensen zien zoiets vlak voordat ze doodgaan. Een donkere tunnel, met aan het uiteinde een schitterend licht en iemand die ze wenkt. Herken je dat?’

Hanson knikte. ‘Ik heb ze gesproken.’

‘Ik ook. Maar ik heb dat licht niet gezien. Terwijl ik toch aan alle voorwaarden heb voldaan, volgens mij. Waarom heb ik dat niet gezien? Jij bent dokter, jij ziet toch dagelijks mensen sterven?’

‘Jij niet dan?’ antwoordde David droog.

‘Nee, ik kom meestal pas als ze al dood zijn,’ grijnsde Nick en stond op. Toch keek hij nog even naar de tunnel. Er zat wel een grond van waarheid in wat hij net zei. Als er één moment was dat hij de film van zijn leven en de tunnel had moeten zien, was het wel in de fractie van een seconde die zat tussen het overhalen van de trekker en het op de stoep uit elkaar spatten van de kogel die voor zijn hoofd bedoeld was, bedacht hij.

De eerste kogel die hem raakte had hij niet aan zien komen, simpelweg omdat de schutter hem onverwachts van achteren benaderde en in zijn rug schoot. Het volgende moment lag hij op zijn zij op de grond en staarde in de loop van het pistool. De verblindende flits van het schot was het enige dat hij zich nog kon herinneren. Dat een stuk van de afgeketste kogel in zijn hoofd terecht was gekomen, hoorde hij pas twee dagen later in het ziekenhuis.

‘Ik had het graag gezien, al was het alleen maar om te kijken of het waar is,’ zei Nick.

‘Je blijft een echte rechercheur,’ zei Hanson. ‘Altijd alles willen weten. Kom, we gaan.’ Hij haalde de schakelaar bij de scanner over. Langzaam doofde het licht aan het einde van de tunnel.

==

Buiten het ziekenhuis klapte Nick zijn mobiele telefoon open en zette deze weer aan. Een kort bliepje klonk, waarna de naam van zijn ex-vrouw op de display verscheen met de aankondiging dat hij een sms-bericht had ontvangen.

‘En?’ stond er simpelweg.

Hij borg de telefoon op, had geen zin om te antwoorden. Ze bedoelde het vast goed, maar hij had liever dat niemand wat vroeg, dan hoefde hij ook niet te zeggen hoe het ging.

Na een paar stappen haalde hij zijn telefoon weer tevoorschijn, omdat hij zich realiseerde dat ze alleen maar bezorgd was. Ze wist dat hij er niet over wilde praten, daarom had ze maar één woord en een vraagteken gestuurd.

‘Hetzelfde. Dus goed voor nu. Dank je,’ typte hij dus maar terug en zette er na een paar seconden weifelen een x achter, en toen nog een x, waarna hij de sms verstuurde en de telefoon uitzette.

==

Die avond zag hij er voor het eerst niet tegenop om te gaan slapen. De maanden ervoor was dat nauwelijks gelukt zonder pijnstillers of slaapmiddelen, maar nu hij vanmiddag in de tunnel de vlam van het schot had gezien, kon hij niet wachten op de slaap en de koortsdromen die misschien meer verheldering brachten. Tot vanmiddag had hij geen enkele herinnering aan het schot zelf of de minuut vlak voor het schot. Het enige wat als een anker in zijn geheugen zat, was de oorverdovende ontploffing van het schot, die zijn herinneringen had gewist en zijn zintuigen had verdoofd.

Toen hij eenmaal in slaap was gevallen, droomde hij voor het eerst sinds maanden helemaal nergens over, zodat hij om vijf uur klaarwakker was en in de volle overtuiging dat hij nooit verder zou komen dan waar hij nu was: een man zonder herinneringen, met een tijdbom in zijn hoofd.

Hij ging aan de eettafel zitten en voelde zich langzaam weer wegzakken. Na een paar minuten ging zijn mobiele telefoon.

‘Ja?’

‘Wat is er?’ vroeg zijn ex bezorgd.

‘Wat er is? Het is midden in de nacht, ik bedoel, wat moet er zijn?’

‘Je hebt me net gebeld.’

‘Waar heb je het over?’

‘Je belde me net, en je zei niets. Helemaal niks. Wat is er met je?’

Verdwaasd keek Nick naar zijn telefoon. Hij drukte op een paar knopjes en zag tot zijn verbijstering dat hij vier minuten daarvoor zijn ex had gebeld.

==

Twintig minuten later ging de deurbel, gevolgd door een paar felle schoppen tegen de deur toen die niet snel genoeg werd geopend.

‘Doe open!’ klonk het ongerust.

Nick opende de deur. Met angstige ogen keek zijn ex-vrouw hem aan.

Ze bleef die nacht en dag bij hem, pratend, observerend, nog meer pratend, zwijgend en maar heel af en toe luisterend. Hij kon zichzelf heel goed redden, zei hij, hij had haar echt niet nodig. Ze vertrok niet. Zelfs zijn bittere en onredelijke verwijt dat hij nog steeds van haar hield, maar dat zij hem alleen maar opzocht uit medelijden, joeg haar niet weg.

Nadat hij ’s avonds in haar armen in slaap was gevallen, leek het vertrouwen tussen hen iets hersteld. Midden in de nacht werd hij wakker en vond zichzelf op de bank met een deken liefdevol over zich heen geslagen. Maar Lisa was weg.

==

Een paar uur later stond dokter Hanson voor de deur.

‘Ik wist niet dat jij ook visites reed,’ zei Nick.

‘Normaal gesproken niet, nee. Maar jij bent nou eenmaal niet normaal. Ik was toevallig in de buurt.’

Nick glimlachte en liet zijn chirurg binnen. Links en rechts veegde hij snel wat kleren bij elkaar die achteloos over de stoel en de bank waren gegooid en legde ze in een donkere hoek om de kamer in ieder geval de schijn van opgeruimdheid te geven.

David knikte goedkeurend. ‘Een typisch vrijgezellenappartement. Ik mis alleen de lege flessen.’

‘Dat zou je graag willen, het cliché compleet maken. Maar drinken helpt me niet, heb ik al gemerkt. Ik ben voorbij het drinken.’

De cynische glimlach van Hanson verried zijn ongeloof.

‘Nee, echt. Ik drink niet. Het helpt toch niet. En alcohol verdunt je bloed. Weet ik veel wat er dan gebeurt.’

Hanson liet Nick’s cynisme aan zich voorbijgaan. ‘Misschien is het tijd om vooruit te kijken, in plaats van in het verleden te leven. Je kan ook weer gewoon aan het werk, wat mij betreft.’

Nick schudde zijn hoofd. ‘Geen zin in.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat... Het heeft geen zin om jou dat te vertellen. Jij snapt dat toch niet. Jij kent mijn wereld niet.’

‘Ik ken jou. Probeer eens,’ zei Hanson.

Nick aarzelde een seconde. ‘Er gaan geruchten. Verhalen. Ze denken dat er meer achter mijn schietpartij zit. Niemand wordt zomaar neergeschoten, denken ze. Ik zal wel foute contacten hebben, waarbij iets mis is gegaan. En dat laten ze verdomd goed merken ook. Ik heb geen zin om me de hele dag te moeten verdedigen tegenover waanideeën van mijn eigen collega’s.’

‘Is het logisch dat ze zo denken?’

Hanson wachtte rustig af hoe Nick zou reageren. Die dacht diep na. Als hij eerlijk moest zijn, dan was het wel begrijpelijk.

‘Dan is het niet goed om je te verschuilen. Misschien kun je ze helpen, ze overtuigen. Dat lukt je niet als je als een zielig hoopje in je huis vegeteert.’

Nick veerde op en wilde protesteren tegen dat ‘zielig hoopje’, maar Hanson stak zijn hand op en ging door. ‘Ik denk dat het goed is als je weer gaat werken. Je bent een goeie rechercheur. Ze hebben je nodig.’

‘Mij nodig?’ fluisterde Nick ongelovig. ‘Er is een apart team op het hoofdbureau dat de schietpartij onderzoekt. Die willen niet eens dat ik daar in de buurt kom. Ja, behalve om tot vervelens toe ondervraagd te worden over gebeurtenissen die ik me niet kan herinneren. Maar als ik ze iets wil vragen, zwijgen ze. Dus niemand heeft mij nodig.’

De chirurg zweeg en keek naar Nick, die zich daardoor met de seconde ongemakkelijker voelde. Hanson stond op en pakte zijn tas, meer een sporttas dan de werktas van een van de meest veelbelovende chirurgen van het land, en haalde daar een felgele map uit. Langzaam, met een bijna devoot gebaar, haalde hij een stapeltje foto’s uit de map en nam ze er een voor een uit, waarna hij ze even bedachtzaam, zorgvuldig uitkiezend welke hij waar precies zou neerleggen, op tafel uitstalde.

Nick probeerde zijn nieuwsgierigheid te verbergen door stoïcijns te blijven zitten op de bank, maar toen Hanson kennelijk niet van plan was aan te dringen of iets te zeggen, stond hij op en liep naar de tafel.

Na de eerste foto wilde hij niet verder kijken, maar zijn blik bleef van de ene foto naar de andere glijden.

‘Misschien hebben je collega’s je niet nodig, maar deze mensen wel,’ zei Hanson. ‘Denk er nog eens rustig over na.’ Hij borg de gele map op, maar liet de foto’s nadrukkelijk liggen.

‘Je bent een enorme klootzak, David,’ zei Nick zonder op te kijken, zijn stem was donker en kwaad. ‘Flikker op, m’n huis uit.’

Hanson vertrok. Nick bleef staan, minutenlang, omdat hij zijn blik niet van de foto’s kon afwenden.

4
Tenere piccole le piccole cose

Het was een schoftenstreek van Hanson, maar wel een die het gewenste effect had op Nick. Door naar de foto’s te kijken, kwam zijn gevoel als rechercheur weer terug. Hanson had, op een of andere manier, foto’s van de meest emotionele zaken uit zijn carrière te pakken gekregen en voor hem neergelegd. De slachtoffers keken hem aan vanaf de foto’s. Het waren zaken die hem hadden aangegrepen, maar die hij zonder uitzondering tot een goed einde had weten te brengen: de overval waarbij een zwangere caissière was neergeschoten, de man die dreigde zijn baby van een brug te gooien, de ontvoerde jonge dochter van een bankier, de man in de bank die dreigde zelfmoord te plegen als hij geen geld kreeg.

Nick had deze zaken nooit als ‘werk’ gezien. Het waren de slachtoffers op deze foto’s voor wie hij het deed. De mensen die hem in de ogen hadden gekeken en hadden gesmeekt of hij ze kon helpen. Uiteindelijk veegde hij de foto’s tot een stapeltje en legde ze resoluut op de hoek van de tafel.

==

Nadat hij personeelszaken gebeld had dat hij weer ging beginnen, belde hij Lisa.

‘Zit jij hierachter?’

Het bleef net even te lang stil en het antwoord daarna klonk net even te onschuldig. ‘Waarachter?’

‘Die foto’s waar Hanson mee aankwam.’

‘O, die. Er was iets nodig om jou weer...’ Ze zweeg even, zocht naar de juiste omschrijving. ‘Hij zei het zo grappig. Hij zocht een startkabel, zei hij. Of zo’n ding dat ze in een ziekenhuis op je borst zetten en stroom doorheen jagen om je weer op gang te krijgen. Zo omschreef hij het. Je moest weer gaan leven.’

‘En dus leken die foto’s jou wel een goed idee?’ Het was meer een constatering dan een vraag. ‘Het zal vast voor mijn eigen bestwil geweest zijn.’

Hij wilde het cynisch en hard laten klinken, maar onbewust klonk het veel oprechter dan hij bedoelde, hetgeen Lisa een nauwelijks onderdrukte grinnik ontlokte.

‘Ja, eigenlijk wel.’

‘Je wou niks meer met me te maken hebben, weet je nog? Hou dat alsjeblieft zo.’

‘Goed hoor.’ Ze meende er niets van. ‘Dus, wat doe je?’

‘Ik heb het bureau al gebeld. Ik kan weer beginnen, rustig aan. Eerst op het wijkteam, en als dat goed gaat kan ik weer naar m’n eigen afdeling.’

‘Heel goed. Kijk eerst maar even hoe het gaat,’ zei ze.

Het bleef heel even stil, alsof ze aarzelde voordat ze verder praatte. ‘Nu ik je toch spreek, ik ben verhoord door Interne Zaken over jouw schietpartij.’

‘Hè? Wanneer?’

‘Gisteren. Ik wilde het je toen nog niet zeggen, maar...’ Ze zuchtte. ‘Het mocht ook niet van ze, trouwens.’

‘Wat heeft Interne Zaken ermee te maken?’ vroeg Nick verbaasd.

‘Ik kreeg de indruk...’ Ze maakte de zin niet af.

‘Wat?’ vroeg hij.

Ze leek spijt van haar opmerking te hebben, want ze ging gehaast verder. ‘Niks. Het was routine, zeiden ze. Standaardprocedure na een schietpartij waarbij een collega is betrokken. Ze zouden ook nog wel bij jou komen, zeiden ze.’

‘Dat is geen standaardprocedure. Ze denken dat ik corrupt ben en dat dit een afrekening was.’

Het duurde even voordat Lisa antwoord gaf. ‘Dat zeggen ze niet, maar daar komt het denk ik wel op neer. En ze zijn niet de enigen trouwens.’

‘Dat heb ik gemerkt. Waarom denk je dat ik thuis bleef?’

De weinige keren dat hij de afgelopen weken even op het bureau was geweest, waren de starende blikken hem al opgevallen. Het was natuurlijk vreemd, een rechercheur die midden in de nacht op straat onder schot wordt genomen, als bij de eerste de beste onderwereldliquidatie. Een reputatie kan in een seconde afgebroken zijn, wist hij.

Lisa doorbrak zijn gedachten. ‘Het verhoor stelde echt niet veel voor, Nick. Laat maar zitten. En die foto’s, sorry. Dat spijt me. Ik dacht echt dat...’

‘...Je er goed aan had gedaan. Dat is ook zo, want ik ga weer beginnen. Je had gelijk. Ik moest even wakker geschud worden.’

‘Ik ben blij voor je,’ zei Lisa en hing op.

==

In een afgelegen kamertje op de derde verdieping van het oude wijkteam, met grijs geschilderde wanden, een ongezellige tl-balk boven zijn bureau en riant uitzicht op een blinde muur van het aangrenzende pand, rommelde hij heen en weer, zijn bureau afgeladen met processen-verbaal.

In plaats van spectaculaire moorden en schietpartijen, betekende het ‘rustig beginnen’ voor Nick dat hij de arrestanten van het wijkteam mocht afhandelen. Het waren kleine zaken waar de recherche geen tijd voor had, maar ‘rustig’ kon je het nauwelijks noemen.

De stapels processen-verbaal die links en rechts op zijn bureau waren neergelegd, waren een ontmoedigend welkom, en tekenend voor de hele ontvangst bij het wijkteam. Alle goedbedoelde vragen wist hij redelijk te omzeilen door een briefje in de kantine te hangen, waarop hij zich aan iedereen voorstelde en meteen liet weten dat het bijzonder goed ging met hem. Zo kon hij zich terugtrekken in zijn kamer op de derde verdieping, waar hij zich de ene dag beter dan de andere in zijn lot schikte. De nachten bleven zwaar omdat hij nog steeds geen glimp opving van het gezicht achter het schot, zodat de vraag wie hem had neergeschoten onbeantwoord bleef. En zolang dat niet opgelost was, moest Nick ermee leren leven dat zijn collega’s hem behoorlijk wantrouwden.

Het dieptepunt volgde twee dagen later, toen hij ’s ochtends voor hij naar het wijkteam ging, eerst langs zijn oude afdeling wandelde om wat spullen op te halen. Zijn collega rechercheurs waren vriendelijk, attent en allesbehalve opdringerig, maar toch schrijnde het bezoek in zijn ziel. De genadeklap was de quasi achteloze vraag van iemand of Interne Zaken ‘hem nu ook al verhoord had’. Het was duidelijk dat ze met een veel ingrijpender onderzoek bezig waren dan hij had verwacht. En het gerucht was, zoals altijd, als een lopend vuurtje door het korps gegaan, waardoor Nick onwillekeurig en moeiteloos van onschuldig slachtoffer tot mogelijke verdachte promoveerde. Want waar rook is, is tenslotte vuur, nietwaar?

Nick stond in het midden van de grote recherchekamer. Wie hem de vraag had gesteld deed er eigenlijk niet meer toe, omdat zijn collega’s, door op dat cruciale moment allemaal te zwijgen, bevestigden dat iedereen ervan afwist en er bovendien een eigen mening over had. Hij kon niet bevatten wat er nu gebeurde.

‘Jullie zijn een stelletje klootzakken,’ zei Nick.

Er werd niet op gereageerd, behalve dat sommige rechercheurs het plotseling erg druk kregen met iets onbeduidends op hun bureau. Toen veranderde zijn verbazing in enorme woede, zodat hij uiteindelijk met een van kwaadheid vertrokken gezicht de afdeling in stilte achterliet.

Zijn hoofd knalde uit elkaar, precies op de plek waar hij geraakt was door de kogel. Met iedere tree die hij af liep, nam de druk en de pijn in zijn hoofd toe tot het bijna niet te harden was. Het hield niet op toen hij voor de deur stond en snel van het bureau wegliep, als een mantra in zichzelf de woorden van Hanson herhalend dat hersens gevoelloos zijn en dat hij het kogelfragment nooit zou kunnen voelen.

Wat hem vooral bang maakte was de vreemde tinteling die door zijn rechterarm joeg. Kort, misschien een halve minuut, maar genoeg om het angstzweet op zijn voorhoofd te laten verschijnen.

Hij pakte zijn mobiele telefoon om Hanson te bellen, maar volkomen onverwacht trok binnen enkele seconden zijn hoofdpijn en de tinteling weg, waarna alles weer normaal aanvoelde.

Het duurde alleen veel langer voordat de angst en de kwaadheid uit zijn lijf verdwenen waren.

==

Terug bij het wijkteam vond hij een briefje op zijn bureau, wat bij nadere beschouwing een proces-verbaal bleek te zijn, met een gele post-it erop geplakt: ‘Doe jij dit? Of wil je dat de recherche het afhandelt?’

Kennelijk had de nachtdienst niet kunnen of willen inschatten hoeveel werk deze zaak met zich mee zou brengen. Je zou er misschien een groot onderzoek naar kunnen starten, maar je zou het ook klein kunnen houden. Zo’n beslissing lieten ze altijd met duivels plezier over aan de dagdienst.

Dat was het voordeel van nachtdienst, je hoefde zelf nooit iets af te handelen. Het was meestal leuk werk, overal snel bij zijn, de krenten uit de pap halen, en verder vooral op tijd naar bed – de arrestanten werden doorgeschoven naar de dagdienst, die het verder allemaal mocht uitzoeken. Nick sloeg het dossier open en begon te lezen.

Om 03.15 uur die nacht was bij de meldkamer van de politie een paniektelefoontje binnengekomen over een aantal luguber uitziende mannen in een auto die op het Rembrandtplein een paar onschuldige discogangers de stuipen op het lijf hadden gejaagd door te zwaaien met ‘op vuurwapens gelijkende voorwerpen’ en ze daarmee behoorlijk te bedreigen.

Agenten zagen even later de wegscheurende auto met vier inzittenden hen tegemoet komen in de Utrechtsestraat, maar verloren kostbare seconden doordat ze pas op de brug van de Keizersgracht konden keren, voordat ze de achtervolging in konden zetten.

Toen ze uiteindelijk met zwaailicht en sirene het Frederiksplein op scheurden, moesten ze hard remmen om een aanrijding te voorkomen, omdat de achtervolgde auto met draaiende motor en vier open deuren midden op de rijbaan stilstond. Van de inzitten geen spoor.

De taxichauffeurs op de standplaats lachten hartelijk en wezen allemaal een andere kant op, wat natuurlijk weinig hielp.

Meteen riepen de agenten om assistentie: vluchtende mensen zijn natuurlijk ergens schuldig aan, anders vluchten ze niet. Het duurde enkele minuten, maar toen stond het Frederiksplein dan ook vol met toegestroomde collega’s die ijverig zochten naar de voortvluchtige gangsters – het voordeel van werken in een grote stad is dat hulp nooit ver weg is.

Vanuit een buitenwijk kwam een hondengeleider, die binnen enkele seconden zijn hond uit de kooi had en hem de geur van de bestuurdersstoel van de achtergelaten auto liet ruiken. Grommend rende de hond in de richting van de Amstel.

Ondertussen kamden collega’s de bosjes van het plein uit, omdat dat de meest voor de hand liggende plek was om je snel te verstoppen. Onder opgetogen kreten, veel imponerend geschreeuw en getrokken pistolen werd een man, naar later bleek een Italiaan, uit de dichte bosjes getrokken.

De euforie onder het toegestroomde personeel was compleet toen in de achtergebleven auto een pistool werd aangetroffen, onder de stoel van de bijrijder. In het handschoenenkastje trof men een flinke zak met wit poeder aan. De overige drie inzittenden bleven spoorloos. De hond bleef grommend staan bij het water van de Amstel, wat goed zou kunnen kloppen volgens de hondengeleider, want het was wel vaker voorgekomen dat een vluchtende verdachte die een hijgende hond achter zich hoorde uit radeloze angst het water in was gesprongen.

De auto werd voor sporen afgevoerd, de verdachte overgebracht naar het bureau en de inbeslaggenomen goederen verpakt en verzegeld. De nachtdienst maakte de verbalen op, en het hele spul werd op Nick’s bureau gelegd. Hij mocht het fijn verder uitzoeken.

==

Nick sloeg het dossier dicht. In de vijftien minuten lezen had hij al evenzoveel taalfouten in de processen-verbaal aangestreept - typische nachtdienst verbalen, meestal vechtend tegen de slaap opgemaakt – maar de strekking van het verhaal was hem wel duidelijk. Vier patsers in een auto, die de grote jongen uithangen op het Rembrandtplein. Wapens bij zich, coke. Drie spoorloos, eentje in de cel. Tenminste, als die vent in de auto had gezeten.

Nick kladderde snel een paar punten op het omslag:

Wie zaten er precies in de auto?

Zat de arrestant in de auto? Kunnen we dat bewijzen?

Van wie is het wapen?

Van wie is de coke?

Zijn er eigenlijk (goede) getuigen?

Hadden ze wat te verbergen, buiten pistool en coke?

==

Als zevende schreef hij: maken we hier een zaak van? En dat ‘zaak’ onderstreepte hij twee keer. Het was vrij simpel. Er was niet geschoten, er waren geen gewonden gevallen, er waren zelfs geen slachtoffers of aangevers. Het wapen en de coke zouden vernietigd worden, de auto verbeurd verklaard. Dat was wel genoeg straf, leek hem. Kortom, de verdachte verhoren en daarna heenzenden, vooral niet actief zoeken naar de overige drie daders en al helemaal niet uitzoeken wie nou precies de eigenaar was van de coke en het vuurwapen. Vooral bijzonder nadrukkelijk de verdachte op zijn recht wijzen dat hij niet verplicht was om een verklaring af te leggen. Met een beetje geluk begreep hij de hint. Nick keek op de klok. Dit kon een mooi kort dagje worden.

Er was echter een alternatief: alles uit de kast halen. Sporenonderzoek in de auto, dna-onderzoek, vingerafdrukken, geurproeven, zowel van de auto als van het wapen en de coke. Telefoons bekijken van de arrestant, of daar misschien mee gebeld was, en zo ja, met wie? Of de verdachte na verhoor heenzenden en zijn telefoon meegeven en vervolgens afluisteren, in de hoop dat hij zijn maatjes gaat bellen. In dat geval zat er wel voor een week of twee werk in. De vraag was: was dat het allemaal waard? En kreeg hij daar de tijd wel voor?

Nick bladerde de zaak nog eens door. Iets trok zijn aandacht, maar hij kon zijn vinger er niet op leggen. Hij gaf zijn collega’s van die nacht in ieder geval gelijk, je vlucht niet voor niets. Je weet nooit wat hierachter schuilt, dacht hij, het is nog wat vroeg om op basis van dit summier verbaal een beslissing te nemen en de zaak snel en oppervlakkig af te handelen. Eerst maar eens met die man uit de bosjes praten, besloot hij.

5
Non ne so niente

Nadat ik hem had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij mij:

==

‘Ik weet dat ik niets hoef te zeggen, maar ik wil toch een verklaring afleggen. Ik ben nu ongeveer zes maanden in Nederland, ik kom uit Italië. Ik ben op een lange vakantie, het bevalt me hier wel. Mijn paspoort heb ik thuis, ik logeer bij een vriend. Ik weet de straatnaam niet precies, maar ik kan u er wel naartoe brengen. Ik ben niet eerder met de politie in aanraking geweest, ook niet in Italië.

Ik zal u vertellen wat er is gebeurd gisteravond. Ik ben uit geweest, in de binnenstad. Ik doe dat wel vaker. Ik heb wel wat geld, ik werk af en toe in restaurants. Ik ben naar een café geweest en daar heb ik wat gedronken, een paar biertjes en een paar whisky’s. Ik was niet echt dronken. Ik ben nog naar een discotheek geweest, ik geloof dat die Escape heet. Ik heb daar ook nog wat gedronken.

Het zal rond drie uur geweest zijn dat ik naar huis wilde gaan. Ik liep bij de Escape en drie jongens, die ik niet van naam ken, vroegen of ik een lift wilde. Dat wilde ik wel, want er ging geen tram meer. Ik reed met hen mee in de auto.

U vraagt mij of ik weet wat voor merk auto het was. Dat kan ik me niet herinneren. Het was een donkere auto, dat weet ik wel. Een vierdeurs.

U vraagt mij op welke plek ik ben gaan zitten in de auto bij die drie jongens. Ik zat rechts achter in de auto.

Toen ze wegreden, waren er een paar vervelende figuren. Ik hoorde nog dat de bestuurder van de auto zei: “Dat zijn die klootzakken uit de discotheek.” Hij zei dat in het Italiaans. Het waren namelijk drie Italiaanse jongens bij mij in de auto, daarom ging ik ook met ze mee. Kennelijk hadden zij ruzie gehad in de discotheek, en kwamen ze degenen met wie ze ruzie hadden gehad nu weer tegen. Ik weet niet meer hoeveel jongens het waren en of het Nederlandse of buitenlandse jongens waren.

Ik weet wel dat er wat heen en weer geschreeuwd is. Dat was gewoon schelden, er is niet gevochten of gedreigd, voor zover ik weet. Niemand is uit de auto gestapt. Het was gewoon een ruzie, zoals je zo vaak kunt hebben.

U vraagt mij of ik wapens gezien heb. Nee, ik heb geen wapens gezien, zowel bij ons niet, als bij die jongens niet. Ik moet u zeggen dat ik mij er verder niet mee bemoeid heb. Ik heb geen ruzie met ze gehad en ik probeer niet in problemen te komen, daar houd ik niet van.

U vraagt mij of ik iets weet van verdovende middelen. Nee, daar weet ik niets van.

U zegt mij dat er in de auto waar ik in zat verdovende middelen zijn gevonden. Daar weet ik niets van. Die zijn absoluut niet van mij.

U vraagt mij van wie die dan wel zijn. Ik heb daar geen idee van.

U toont mij nu een wapen, en u zegt mij dat dat is gevonden in de auto, onder de bijrijdersstoel. Dat is niet van mij. Ik heb geen idee van wie dat wapen kan zijn.

Verder heb ik u niets te verklaren.’

==

De verdachte,

G. La Rocca

==

De verdachte is door mij gehoord in de Engelse taal, die ik voldoende beheers. Tijdens het verhoor toonde ik het inbeslaggenomen vuurwapen aan de verdachte.

==

Opgemaakt te Amsterdam op ambtsbelofte,

==

De brigadier rechercheur,

N.T. Meere

6
Ogni problema ha la sua soluzione

De Italiaan knikte kort toen Nick hem zijn verklaring had voorgelezen, nam de eenvoudige politiebalpen aan die hem werd voorgehouden en zette een kleine maar zwierige handtekening onder zijn verklaring, waarna hij de pen secuur weer naast het papier legde. Hij trok de manchetten van zijn overhemd een zorgvuldige centimeter onder de mouwen vandaan, waarna hij de revers van zijn jasje en de punten van zijn boord schikte. Het nerveuze schuilen in de bosjes en een paar uur cel hadden onvermijdelijke gevolgen voor zijn uiterlijk en kleding gehad, maar hij wilde dat niet laten blijken. Ook zijn haar had hij die ochtend zo goed en zo kwaad als het ging met behulp van water uit het stalen fonteintje in zijn cel gefatsoeneerd.

Soms keek hij Nick strak aan, niet provocerend of intimiderend zoals zoveel verdachten dat probeerden, maar ook niet bang of onder de indruk, zoals anderen.

Onderzoekend, maar vooral onaangedaan, besefte Nick ineens. Dat is het, zijn blik is onaangedaan, alsof het hem allemaal weinig doet, alsof híj de situatie onder controle heeft, en niet ik. Alles in de verhoorkamer tussen verdachte en rechercheur is een spel, een groot toneelstuk, wist Nick. Het verhoren, het kijken naar elkaar, de stiltes die je al dan niet opzettelijk laat vallen, zelfs de manier waarop je op je stoel zit.

Nick schoof het ondertekende verbaal over de tafel naar zich toe en nam flink de tijd om de handtekening met een mild cynische glimlach te bekijken. Eens zien wie zijn rol in dit toneelstuk het beste speelde.

Dat was precies wat hij besloten had, zijn rol spelen. Hij zou doen wat ze hem opdroegen, niets meer en niets minder.

==

Hij legde de verklaring weer op tafel. ‘Dit is natuurlijk een prachtig verhaal.’

De Italiaan haalde zijn schouders op. ‘Het spijt me dat ik u niet meer kan helpen. Dit is wat ik weet, dottore,’ daarmee de respectvolle Italiaanse aanspreekvorm gebruikend jegens mensen die gestudeerd hebben of een belangrijke functie bekleden. Zijn Engels was goed, met een charmant Italiaans accent dat door zijn zinnen meanderde.

‘Een prachtig verhaal,’ vervolgde Nick alsof hij hem niet gehoord had, ‘maar natuurlijk wel een volkomen lulverhaal.’

Eén wenkbrauw schoot een millimeter omhoog. ‘Want?’ vroeg de Italiaan rustig.

‘Jij stapt in bij mensen die je niet kent, zeg je. Maar daar ben je het type helemaal niet voor.’

Een zweem van een geamuseerde blik lichtte de ogen van de Italiaan even op, maar hij antwoordde niet.

‘Waar woon je?’

‘Dat heb ik u verklaard. Ik kan die straatnaam nooit onthouden, te lastig in de Nederlandse taal. Maar ik kan het u wel aanwijzen, ik loop er zo naartoe.’ Hij wuifde even. ‘Maar ook dat heb ik al aangeboden.’

‘In welke buurt woon je? Welk deel van Amsterdam? Dat weet je vast wel.’

‘O ja, natuurlijk. Het is ergens in Amsterdam West. Dat staat eronder, op die bordjes, dat weet ik wel. Amsterdam Oud-West.’

‘Misschien moeten we er dan maar even langs rijden om je paspoort op te halen. Ik moet wel een officieel document met je identiteit hebben. Voor hetzelfde geld geef je een valse naam op, meneer Giovanni La Rocca.’

Nu keek de Italiaan verontwaardigd, zonder dat Nick kon bepalen of het gespeeld was of niet. ‘Waarom zou ik dat doen? Dat zou ik nooit doen.’

‘Nee, nee...’ grinnikte Nick. ‘Nou, ik ben wel klaar met je.’

Hij stond op en de Italiaan deed hetzelfde. Netjes knoopte Giovanni zijn jasje dicht. ‘Dus ik kan gaan?’

‘Mooi niet,’ zei Nick.

==

Deze verklaring was alles wat Nick formeel nodig had om de zaak af te kunnen ronden; een verhoor van de verdachte over zijn aandeel in de bedreiging en over het bezit van het wapen en de cocaïne. Nu zou hij het dossier kunnen opsturen naar justitie, begeleid door een klein afsluitend relaas dat aangaf dat verdere naspeuringen onsuccesvol waren. Geen haan die er verder naar kraaide.

Zo op het eerste oog zou de verklaring van de Italiaan, in grote lijnen althans, zelfs nog kunnen kloppen ook. De Italiaan was ingestapt bij een stel ruziezoekers, die vervolgens ook daadwerkelijk ruzie kregen, en was toen het eenmaal uit de hand liep uit angst voor de politie gevlucht. Hij kwam bijzonder oprecht en voorkomend over, zelfs zo overtuigend dat een onervaren verhoorder de verklaring van de Italiaan waarschijnlijk voor zoete koek zou slikken. En zo zou het ook zijn, dacht Nick terwijl hij het dossier sloot en naar beneden liep om de Italiaan tot ieders tevredenheid door de chef van dienst heen te laten zenden. Hij blij, Italiaan blij, het wijkteam blij, want die hadden weer een broodnodige vrije plek in de cel.

Op de trap, die hij langzaam afliep, viel het zonlicht door de gekleurde glas-in-loodramen naar binnen. Oud en kunstig vakwerk, zoals je dat alleen in goed onderhouden binnenstadspanden aantrof. Hij probeerde te herkennen wat de kunstenaar afgebeeld had, vermoedelijk een oud bijbels tafereel, maar slaagde daar niet in. De prachtige ramen vielen hem voor het eerst op, al was hij er al tientallen keren langs gelopen.

Misschien is dit het moment, schoot er even door hem heen, misschien is dat stukje kogel in mijn hoofd nu mijn geheugen aan het beschadigen. Maar een seconde later, nadat hij snel willekeurige herinneringen over van alles en nog wat bij zichzelf had opgeroepen, besloot hij opgelucht dat hij er gewoon nooit oog voor had gehad.

Toen hij de laatste tree afstapte, flitste het zonlicht door een gebroken stuk glas een fractie van een seconde ongehinderd in zijn ogen, waardoor hij het schot in zijn gezicht ineens voor zich zag. Hij draaide zijn hoofd uit de zon en stond stil. Omdat hij de emoties die zich zo vlak achter elkaar openbaarden wilde verdringen, probeerde hij uit alle macht zich op iets anders te concentreren. Maar het enige andere waar hij op dat moment aan kon denken, was het verhoor van Giovanni La Rocca, wiens dossier hij in zijn handen had.

==

Met zijn rug tegen de muur zat hij onder aan de trap die zijn collega’s zo zelden gebruikten. Het was geen dik dossier, en Nick las iedere bladzij twee keer door. Waarom kwam La Rocca zo stoïcijns over? Het irriteerde Nick dat hij daar niet al tijdens het verhoor achter was gekomen. Vroeger, voor zijn verwondingen, was het wel anders. Na ieder nietszeggend antwoord zou hij meteen drie nieuwe vragen afvuren, op zo’n manier dat de verdachte niets anders kon dan een verhelderend antwoord geven of veelzeggend zwijgen. Nu pas kwam het besef dat de Italiaan het verhoor duivels slim had weerstaan. Hij gaf precies genoeg informatie om een argeloze politieman tevreden te houden, concludeerde Nick.

En waarom? Omdat hij wist dat zijn zaak niet aan de recherche was overgedragen. Omdat hij nog steeds bij het wijkteam zat en onmiskenbaar verwachtte meteen na zijn verhoor weer weggestuurd te worden. Hij had zelfs aangeboden zijn woning aan te wijzen en zijn paspoort op te halen, een aanbod dat de van werkdruk overlopende agenten van het wijkteam nooit konden inwilligen, maar wel als een bewijs van goede wil en betrouwbaarheid zouden zien.

Glimlachend sloot hij het dossier. Het toneelstuk was nog niet afgelopen, besloot Nick. De Italiaan verwachtte misschien dat hij gewonnen had, maar het spel ging nog even door.

Hij liep de wachtruimte achter de balie binnen, vroeg de chef van dienst om de Italiaan in verzekering te stellen zodat deze nog twee dagen in de cel zou blijven, waarna hij zonder verder iets te zeggen het bureau verliet en naar huis ging.

==

***

==

De Italiaan werd wakker toen het luikje voor het kijkgaatje werd weggeschoven en ging rechtop zitten op het moment dat hij de sleutel in het slot van de celdeur hoorde steken. Hij haalde zijn rechterhand door zijn haar en gleed werktuiglijk met de rug van zijn hand langs zijn kaak en kin naar beneden, om te voelen hoeveel zijn baard was gegroeid in de paar uur dat hij vastzat. Het zinde hem niet dat hij zich niet kon verzorgen, dat hij was overgeleverd aan de willekeur van anderen. Uit gewoonte keek hij op zijn linkerpols, maar omdat zijn horloge met al zijn persoonlijke spullen was ingenomen moest hij maar gokken hoe laat het was.

Het laatste slot van de deur werd ontgrendeld. Een lange man in uniform stapte zijn cel binnen en vroeg naar zijn naam. Aan de versierselen op zijn schouder te zien was het iemand met een meer dan gemiddelde rang, dus gaf hij antwoord. Vervolgens stelde de man nog een paar vragen, waaruit de Italiaan opmaakte dat hij niet, zoals hij had verwacht, vrijgelaten zou worden.

De politieman gaf hem een doordruk van een formulier dat hij had ingevuld. Een man van weinig woorden, schijnbaar.

‘Wat is dit?’ vroeg Giovanni.

‘Je blijft. Twee dagen, daarna zien we wel weer. De rechercheur legt het je verder wel uit.’

‘Welke rechercheur?’

‘Met wie je vanochtend gesproken hebt.’

Dus dat was een echte rechercheur, niet iemand van de uniformdienst die even zonder interesse zijn zaak zou afhandelen, zoals hij had verwacht. Nu vielen veel stukjes van de puzzel op hun plaats. Dat verklaarde het ongemakkelijke gevoel dat hem in de verhoorkamer had bekropen. Die rechercheur had dwars door zijn verklaring heen gekeken en daar betaalde hij nu de prijs voor.

Giovanni schoof achteruit op zijn betonnen bed tot hij met zijn rug de harde muur voelde en leunde met zijn hoofd achterover. Dit was een hele dure inschattingsfout.

Als hij moest blijven, dan kon hij meer ellende van deze rechercheur verwachten. Snel stond hij op en tikte tegen de deur. De politieman was kennelijk nog in de gang, want het luikje van de cel ging redelijk snel open.

‘Kan ik iemand bellen? Ik heb volgens mij recht op een telefoontje.’

De politieman glimlachte. ‘Dat zeggen ze allemaal. Te veel Amerikaanse films gezien zeker. Hier geldt dat niet, vriend.’

‘U lijkt me een vriendelijke man, misschien wilt u dan een telefoontje voor me plegen en iemand vertellen waar ik zit. Ik mag niet bellen, dat begrijp ik, dat zijn uw regels, maar ik heb toch zeker wel recht op een advocaat?’

De politieman nam het visitekaartje dat Giovanni uit de voering van zijn jaszak tevoorschijn had gehaald aan, zonder zich af te vragen hoe de gefouilleerde Italiaan dat in zijn bezit kon hebben.

‘Ik zal kijken,’ zei hij terwijl hij het luikje sloot.

‘Ik reken erop, dank u vriendelijk,’ antwoordde Giovanni, nog net voordat de harde klik aangaf dat hij weer alleen was.

==

***

==

Het was voor het eerst sinds tijden dat een film hem langer dan een halfuur kon boeien, wat met name kwam door een uitspraak van de jonge Dalai Lama, die hem zo trof dat hij bleef wachten of er nog meer wijsheden in die film voorkwamen die hij op zijn eigen leven kon toepassen.

Het voelde goed dat hij de Italiaan vast had laten houden. Het was in ieder geval zíjn beslissing, iets waar hij zelf de controle over had, in tegenstelling tot al het andere om hem heen. De rest van zijn leven bestond uit afwachten, met de moed der wanhoop, en juist daarover ging die uitspraak van de elfjarige Tibetaanse troonopvolger. ‘Als een probleem opgelost kan worden, dan hoef je daar niet over te piekeren. Als er voor een probleem geen oplossing is, dan helpt druk maken je ook niet.’

Hij vroeg zich af of het een authentieke uitspraak van de Dalai Lama was, of dat een slimme scriptschrijver hem van iemand geleend had. In ieder geval gaf het hem een gevoel van vrijheid en houvast, al was het maar voor deze avond.

Hij voelde zich zelfs zo goed dat hij in een opwelling de telefoon pakte om Lisa te bellen om haar te bedanken voor de shocktherapie met de foto’s. Al was hij er kwaad over geweest, nu vond hij dat ze gelijk had gehad en dat wilde hij haar laten weten.

Hij pakte de telefoon, maar kreeg tot zijn verrassing meteen haar voicemail, wat nooit eerder was gebeurd, zodat hij een wat onhandig bericht achterliet.

Misschien sliep ze al, maar dat leek hem onwaarschijnlijk. Ze was niet iemand die vroeg ging slapen. Vaak hadden ze tot diep in de nacht aan tafel gezeten, pratend over werk, muziek of films. Er was altijd wel iets waar ze het over hadden, totdat Lisa hem op een nacht zei dat ze uitgepraat was.

Een paar weken daarna had ze een appartement gevonden, waar ze ging wonen – tijdelijk, zei ze – maar toen ze haar spullen had gepakt en het huis verliet, beseften ze allebei dat ze nooit meer terug zou komen.

Een maand later ontmoette ze een man met wie ze een kortstondige, maar weinig hartstochtelijke verhouding had, en die als hobby met een pincetje kleine vliegtuigjes in elkaar zette en over weinig andere dingen dan bouwpakketten een zinvol gesprek kon voeren. In het café waar hij hen toevallig tegenkwam, sloeg Nick hem in een jaloerse en dronken bui over het tafeltje heen, met de vraag of hij zelf ook kon vliegen.

Na de woedeuitbarsting van Lisa die daarop volgde, beloofde Nick plechtig geen alcohol meer te drinken, in ieder geval niet zolang de kans bestond dat hij Lisa ergens tegen zou komen. Omdat die kans vrij groot was, leek het hem verstandiger om maar helemaal niet meer te drinken.

Een paar weken nadat de vliegtuigbouwer de relatie laf via een sms beëindigd had, werd Lisa door een vriendin uitgenodigd voor een blind date. De blind date bleek een vriendelijke en intelligente jonge man, met een uiterlijk alsof hij Vikingen als voorouders had, dus de avond begon veelbelovend, totdat Lisa’s telefoon ging en iemand haar op de hoogte bracht van de aanslag op Nick, die een paar minuten daarvoor had plaatsgevonden. Toen ze dat verlammende nieuws hoorde, moet ze beseft hebben dat ze nog steeds zielsveel van Nick hield. Daar was hij van overtuigd.

En hier stond hij te stotteren als een klein kind, hopend dat ze gewoon alleen was en niet in de armen van een ander lag te slapen, toen hij, verrast en onbeholpen, haar voicemail insprak.

==

‘Opstaan.’

De Italiaan was wakker geschrokken van het openen van het luikje en keek Nick verward aan. Zijn eerste woorden klonken dan ook rauw en waren amper te verstaan.

‘Hoe... hoe laat is het?’

‘Tijd om op te staan. Kom mee.’

Giovanni kuchte en trok de deken van zich af, die hij netjes opvouwde en aan het eind van zijn matras legde. Hij veegde met zijn hand door zijn haar en over zijn baard. ‘Ik mag weg, zeker?’

Nick wenkte hem naar buiten.

Giovanni haalde zijn schouders op over het negeren van zijn vraag en trok zijn jasje aan, dat hij netjes over de aan de vloer vastgeschroefde stoel had gehangen voordat hij was gaan slapen.

In de enkele seconden dat ze elkaar gezien hadden, was duidelijk dat hun onderlinge verhouding honderdtachtig graden was gedraaid. Hij deed eerst heel onverschillig, maar nu is hij op zijn hoede, dacht Nick.

Hij had diep liggen slapen. Ieder halfuur werden de arrestanten gecontroleerd en eventuele bijzonderheden in de computer bijgehouden, maar bij Giovanni stond alleen de notitie ‘slaapt goed’. Dat was voor Nick het bewijs dat Giovanni gewend was om onder spanning te slapen, iets wat onschuldige mensen in een cel zelden lukte.

Hij duwde hem de kleine, afgesloten ruimte in waar de arrestanten werden ingeschreven en liep zelf om naar de andere kant van de tralies. Uit een lade haalde hij een plastic zak, waar ‘G. La Rocca’ op stond en leegde die op de balie. Achter de tralies aan de andere kant van de balie keek Giovanni geïnteresseerd toe.

Bij binnenkomst werden arrestanten grondig gefouilleerd. Hun persoonlijke eigendommen werden in veiligheidszakken bewaard of, indien daartoe reden was, in beslag genomen. Voor zover Nick uit het proces-verbaal had kunnen opmaken, was er bij de Italiaan niets illegaals aangetroffen.

Op de balie lag een bos sleutels, een pakje sigaretten met een aansteker en wat kleingeld.

‘Wat is je huissleutel?’ Nick schoof het bosje sleutels over de plank in de richting van Giovanni, die het oppakte. Hij zocht tergend langzaam tussen de sleutels, tot hij er een tussen zijn vingers omhoog hield en die voor de tralies heen en weer wiegde. ‘Deze, denk ik.’

‘Denk je?’

‘Ik probeer er meestal twee, soms drie, het is maar zelden dat ik in één keer de juiste heb.’

Hij schoof de sleutels terug.

‘Ze hebben van die handige rubberen ringetjes hier, die je om de sleutel heen kan schuiven, zodat je altijd de goede kan herkennen.’

‘Die zou je ook voor mensen moeten hebben, zodat je meteen kan zien wie de goede zijn,’ mompelde de Italiaan.

‘Wat zei je?’

‘Niks. U heeft nu de sleutel wel, maar nog geen slot waar hij in past.’

Nick gebaarde de Italiaan dichterbij. ‘Steek je handen uit.’

Toen de Italiaan zijn handen door de open ruimte van de tralies stak, deed Nick hem de handboeien om. ‘Dan ga jij mij nu vertellen waar het slot is.’

==

Terwijl hij de Italiaan liet wachten, vroeg Nick in de wachtruimte of een van de collega’s met hem mee kon gaan, aangezien het hoogst ongebruikelijk was om alleen met een verdachte de straat op te gaan. Er stonden vijf agenten in uniform achter de balie, maar allemaal hadden ze geen tijd of iets anders te doen. Dat kon natuurlijk, maar Nick voelde dat het niet waar was.

‘Niemand? We zijn zo terug,’ drong hij aan, maar het hielp niet. Hij keek ze een voor een indringend aan, maar zag alleen maar ontwijkende blikken en een enkeling die hem bijna provocerend aankeek, wachtend op een reactie, maar dat was het laatste waar hij nu behoefte aan had.

‘Dan niet.’

==

Voor de deur van het bureau stond een oude en dus door iedereen genegeerde Volkswagen Golf geparkeerd, waar Nick met veel moeite de sleutel van had gevonden. Hij liet de Italiaan achter instappen en wilde net wegrijden toen een jonge agent terugkwam van zijn surveillance en het bureau in wilde lopen.

‘Heb jij misschien even tijd?’ vroeg Nick, zijn hoofd uit het raampje stekend.

De agent keek even snel om zich heen, als om te kijken of er collega’s in de buurt waren die zagen dat hij antwoordde. ‘Tijd waarvoor?’

‘Adresonderzoekje. Zo terug.’

De agent keek op zijn horloge, daarna naar Nick, spoog een stuk kauwgom op de grond en stapte in de auto.

==

‘Hier links, dit komt me bekend voor.’

Nick sloeg links af, de brug naar de Ten Katebuurt over. De Italiaan leunde naar voren tot hij in het midden van de achterbank zat, met zijn hoofd bijna tussen Nick en de agent in, zodat hij mee kon kijken. Nick hield hem via de achteruitkijkspiegel in de gaten en de agent zat half omgedraaid zodat hij kon ingrijpen als dat nodig was, maar er ging geen dreiging van de Italiaan uit.

Toch was er iets veranderd. Van zijn aanvankelijke gelatenheid was weinig meer over. De Italiaan leek nog steeds kalm, maar zijn ogen stonden scherp en hij lette op alles. Zijn manier van observeren viel Nick op. Tijdens het verhoor had de Italiaan hem opvallend weinig recht in de ogen gekeken, maar als hij dat wel deed, was Nick op een vreemde manier onder de indruk. Het was alsof hij zijn uitspraken met zijn ogen kon benadrukken, of juist kon verzachten, maar hij maakte er maar zelden gebruik van.

‘En nu?’

De Italiaan wees vooruit, over het Bellamyplein heen. ‘Die straat in, en dan rechts.’

Het was ondanks het vroege uur al behoorlijk rumoerig op straat. Kleine elektrische karretjes reden als werkmieren de straten door, beladen met planken en stalen balken om de Ten Katemarkt op te bouwen. De marktkooplui stonden voor het koffiehuis luidruchtig te praten. Vanuit de bakkerij zweefde de geur van versgebakken Turks brood door de straat. Niemand scheen vreemd op te kijken van de oude Volkwagen met drie mannen erin, al wist Nick dat ze op het moment dat ze de straat in reden meteen herkend waren als politie. Zo was deze wijk ook wel weer.

De Italiaan gebaarde met zijn hoofd. ‘Rechtdoor, dan rechts de zijstraat in. Parkeer daar aan het einde maar.’

Nick keek om zich heen. ‘Kon je dit nu niet onthouden? De markt in Amsterdam Oud-West?’

Giovanni haalde kort zijn schouders op, om aan te geven dat het voor hem allemaal niet van belang was, en voor het eerst probeerde hij er een typisch Italiaans handgebaar bij maar omdat hij geboeid was, bleef het bij een onbeholpen poging.

‘Welk huis is het?’

Giovanni knikte naar een rijtje oude woningen, schuin tegenover een kinderboerderij, waar om en om steeds twee deuren zaten. ‘De linkerdeur, en dan naar de tweede verdieping.’

Nick keek naar boven. Op de tweede verdieping waren twee ramen zichtbaar, ondoorzichtig door de gesloten vitrage erachter. Bij de deurbel stond geen naam.

‘Is er iemand binnen?’ vroeg Nick. ‘Ik wil geen verrassingen.’

De Italiaan schudde zijn hoofd. ‘Ik slaap daar alleen.’

‘Blijf jij bij hem,’ zei Nick tegen de agent. ‘Ik wil hem niet mee naar boven hebben.’

De agent had net nieuwe kauwgom in zijn mond gestopt, keek naar boven en toen weer naar Nick. ‘Hoe had je dat willen doen als je alleen was gegaan?’ vroeg hij met een grijns.

==

De voordeur ging eenvoudig open, afgesloten met een enkel slot. Op de derde tree van de trap lag een stapeltje post, dat Nick doorkeek. Er zat niets tussen dat voor de Italiaan leek te zijn, al waren twee rekeningen geadresseerd aan de tweede verdieping. Nick stak ze in zijn binnenzak.

Het was opvallend hoe donker en dreigend deze steile en smalle trapportalen konden zijn, zelfs op klaarlichte dag. Hij probeerde de drukknop van de verlichting, maar er gebeurde niets. Langzaam liep hij door, op alles voorbereid. Op de sombere overloop van de eerste verdieping werd de voordeur van een woning zo onverwacht opengetrokken, dat Nick achteruit deinsde. Een oudere man in een hemdje stond bewegingloos in de deuropening en staarde hem zwijgend aan, tot Nick even knikte. ‘Ik moet boven zijn,’ zei hij, waarna de man nog steeds zonder iets te zeggen de deur langzaam sloot.

‘Als je denkt dat je d’r nog een keer mee wegkomt, heb je het mis, vuile glijer. Smeerlap. Hondenkop! Ze is van mij,’ klonk het achter de deur, en toen het verder stil bleef liep Nick door.

Op de tweede verdieping scheen iets meer licht, doordat de lamp op die overloop wel brandde. Nick bleef een moment doodstil staan, met zijn oor bijna tegen de deur, om ieder geluid dat erachter klonk op te kunnen vangen, maar hij hoorde niets.

Hij zag drie sloten, maar uiteindelijk bleek er na wat proberen maar één afgesloten te zijn. Toen hij de deur had geopend en zich voorzichtig naar binnen begaf, stond hij meteen in de woonkamer. Die was eenvoudig, zelfs sober ingericht, met zeil op de vloer, een bank, een glazen salontafel en een lage kast met daarop een televisie. Alles van weinig waarde. In de kast stond een videorecorder, eromheen op de grond lagen films. Nick zag wat Italiaanse en niet-ondertitelde Amerikaanse films. Scarface. Natuurlijk Scarface.

De keuken was kennelijk zelden gebruikt. Er stond een aangebroken pak sinaasappelsap in de koelkast, er lag wat kaas. Een tube ketchup. In de kast boven het aanrecht lag een zak broodjes die je zelf moest afbakken, wat vreemd was omdat er geen oven te bekennen was. In de besteklade lagen vier messen, vier lepels en vier vorken, precies afgepast als in een vakantiebungalow.

De slaapkamer bestond uit een ruimte met een kast, een fonteintje en een tweepersoons bed, met daarop een eenpersoons dekbed. Het viel Nick op dat het dekbed op eenzelfde manier was opgevouwen als de deken op Giovanni’s matras in de cel.

Alleen de kleren in de kast vormden een schril contrast met de rest van de woning. Mooie kleding, uitermate netjes bewaard, schoenen in stoffen zakjes of nog in de doos. Nick herkende weinig merken, behalve Armani en Dolce & Gabbana, maar alles zag er zonder uitzondering erg duur uit.

Hij zocht tussen de stapels kleren en in de schoenendozen, in de zakken van de jasjes, tussen de videobanden en op alle andere plekken waar iemand in een woning iets zou kunnen verbergen, maar vond geen paspoort van de Italiaan. Er lagen ook nergens bankafschriften of andere papieren die iets prijsgaven over de ware identiteit van de bewoner.

Bij het verlaten van de woning zag hij een oplader van een mobiele telefoon in een stopcontact steken en hij kon zich niet herinneren of er een mobiele telefoon in de fouilleringszak van de Italiaan had gezeten. Hij dacht van niet.

Hij keek nog een laatste keer rond en concludeerde dat hij vaker in dit soort woningen was geweest. Hier wordt niet gewoond, dacht hij. Dit is niet specifiek ingericht voor of door iemand, dit is een plek waar iemand kan wonen zonder op te vallen. Een tijdelijke verblijfplaats, een plek om te schuilen.

Iemand was hier vlak voor hem, misschien de afgelopen nacht zelfs, binnen geweest om spullen veilig te stellen die niet door hem gevonden mochten worden.

==

Buiten zag hij tot zijn verbazing de Italiaan op een bankje bij het water van de Kostverlorenvaart zitten, met een sigaret in zijn handen, terwijl de agent bij hem stond.

‘Wat doe jij nou?’ riep hij naar de agent.

‘Hij wilde roken. Prima, zei ik, maar niet in onze auto. Dus...’

‘Je bent niet goed bij je hoofd. In je eentje met een arrestant een sigaret roken.’

‘Jij wou toch ook in je eentje met hem weg?’ De agent leek niet bijster onder de indruk van Nick’s kwaadheid.

‘Ik had hem tenminste nog in de handboeien.’

De agent boog zich over de Italiaan en tilde diens linkerhand op, die secuur middels een handboei aan het bankje vastgemaakt bleek. ‘Ik ook,’ glimlachte hij. ‘Heb je wat gevonden?’

Nick schudde zijn hoofd toen hij de glimlach van de Italiaan zag.

‘Neem hem mee, Houdini,’ zei hij tegen de agent.

‘Wij hadden net een goed gesprek, de Italiaan en ik,’ zei Houdini, onderweg terug naar het bureau.

‘O, ja?’

‘Ja.’ Hij keek even achterom. ‘Hij spreekt toch alleen Italiaans, of verstaat hij Nederlands?’

‘Geen idee, maar dat maakt me niet uit. Vertel het me maar.’

‘Het ging over geld. Veel geld, trouwens.’

Nick keek schuin naar Houdini.

‘Het was een interessant gesprek over corrupte agenten. Hij vroeg zich af of die in Amsterdam hetzelfde zijn als in Italië. Als je daar gearresteerd wordt, geef je geld en dan ben je vrij.’

‘Is dat zo?’ Het verbaasde Nick niet.

‘Ik zei hem dat zoiets hier niet gebeurt en toen antwoordde hij dat ik me daarin vergiste, dat alles altijd en overal te koop is, maar dat alleen de prijs verschilt. Wat in Italië honderd gulden kost, kost hier misschien vijftigduizend gulden.’

Nick keek in de achteruitkijkspiegel. De Italiaan keek naar buiten en leek het gesprek niet te volgen.

‘Heeft hij je daadwerkelijk geld aangeboden om hem te laten lopen?’ vroeg Nick.

‘Niet letterlijk. Ik denk dat hij zat te vissen. Kijken of ik zou happen.’

Nick remde en toen de auto stilstond, draaide hij zich om om Giovanni aan te kijken, zonder iets te zeggen. Hij probeerde te achterhalen wat de Italiaan nu dacht, maar zoals alle voorgaande keren leek dat onmogelijk.

‘Is er iets, dottore?’ vroeg Giovanni.

Nick draaide zich, nog steeds zonder iets te zeggen, terug en reed verder.

7
Il rapimento

Napels liet zich op die avond van haar meest zwoele kant zien, toen senator Pergolesi, gekleed in een lange zwarte regenjas en een verhullende Borsalino op zijn hoofd, zijn fraaie woning in de wijk Vomero omzichtig via de achteruitgang verliet.

Hij sloeg twee hoeken om en wist dat hij nu uit het zicht van zijn bewakers was, die hij wijs had gemaakt dat hij toe was aan een lange nacht slapen. Zijn vrouw was met haar zuster een weekend naar Milaan, wat dus geen beter moment kon betekenen voor een bezoek aan zijn vriendin.

Hij volgde de chique en mooi verlichte winkelstraat Via Scarlatti voor een kort moment, voordat hij bij het Piazza Vanvitelli rechts afsloeg en halt hield naast het schuin gebouwde station van de veelbezongen trein, de funicolare. Hij aarzelde een moment toen hij aan de overkant een man schijnbaar doelloos zag wachten bij de ingang van het park. Zijn bewakers van de polizia hadden altijd overdreven aandacht voor mensen die overduidelijk niets stonden te doen, en waarschijnlijk had hij onbewust dat wantrouwen overgenomen.

Even schoot door hem heen dat hij rechtsomkeert moest maken en teruggaan naar zijn veilige huis, maar de gedachte aan de weelderige vormen van zijn vriendin, uitdagend gekleed in de korte satijnen kamerjas die hij voor haar in de duurste lingeriewinkel van Rome had gekocht, won het van zijn aarzeling. Hij liep een paar meter verder en zag tot zijn opluchting een meisje aan komen lopen, dat aan de lippen van de wachtende man ging hangen, waarna ze samen het romantische park Villa Floridiana inliepen.

Gerustgesteld wachtte de senator nog enkele ogenblikken, tot een taxi aan kwam rijden waarvan de bestuurder hem met een kort handgebaar groette. Hij stapte in en begroette de chauffeur hartelijk, die hem vervolgens snel en zonder de voor taxichauffeurs beruchte omwegen naar het drukke Piazza Dante bracht. Dat ze elkaar goed kenden, bleek wel uit het feit dat de teller niet was aangezet en dat de senator zelfs niet betaalde bij het uitstappen.

Pergolesi nam met een korte hoofdknik en een welgemeend ‘Grazie, Piergiorgio, a presto’, afscheid.

De senator, nagestaard door de chauffeur en de zesentwintig imposante beelden op het dak van het immense paleis op het Piazza, stak langs het monument van Dante snel het plein over. Het was alsof de gestrekte linkerhand van het beeld hem nawees, toen de senator in de gezellige drukte aan de overzijde opging. Hij keek nog een laatste keer om zich heen, voor hij een zijstraat in schoot en daar werd opgeslokt door de anonimiteit van de duisternis. Zelfs aan zijn trouwe en zeer discrete chauffeur wilde hij de precieze locatie van zijn trouweloosheid niet bekend maken.

==

Zijn vriendin stelde hem niet teleur. Nadat hij per telefoon had laten weten in de straat te zijn, betrad hij omzichtig de poort van de oude woning, stak het binnenplein over en zag tot zijn genoegen dat haar voordeur al op een kier stond. Toen hij naar binnen ging lag ze, precies zoals hij gehoopt had, als een diva op de bank, haar kamerjas op de juiste manier openvallend om haar prachtige benen te benadrukken in een subtiele jarenvijftigpose.

De seks was kort en niet eens hevig. Wat voor hem niet lang genoeg kon duren, kon wat haar betrof niet snel genoeg voorbij zijn. Daarna kon ze namelijk beginnen met haar gebruikelijke klaagzang over het dure leven in het algemeen en de belachelijk hoge huur in het bijzonder, gevolgd door het verwijt dat ze niets liever wilde dan haar leven met hem delen, maar dat hij weigerde om van zijn vrouw te scheiden.

Pergolesi hoorde het glimlachend en geduldig aan, al was het alleen maar om het feit dat ze zich al mopperend weer loom aankleedde, wat hem een prettige omgekeerde striptease opleverde.

Hij beloofde haar een lang weekend New York, waar ze ongestoord samen konden winkelen en van het leven konden genieten, en zegde haar toe iemand met de huisbaas te laten bellen om te kijken of er iets aan de belachelijke huur gedaan kon worden. Dat moest toch wel lukken, in ruil voor een paar prettige toezeggingen voor subsidie, in verband met onderhoud van monumentale panden of zoiets dergelijks. Hij verzon wel wat.

Glimlachend kroelde ze bij hem op schoot. Ze dronken, zoals dat hoorde, nog een glas Lacryma Christi, waarna de senator hartelijk afscheid nam. Inmiddels was het rustiger op het Piazza Dante, zodat hij zijn taxi al van verre zag staan.

Waarom staat die klootzak zo ver weg? Nu moet ik dat hele stuk over straat lopen, dacht hij geïrriteerd.

Hij trok de Borsalino dieper over zijn ogen. Zijn chauffeur verroerde zich niet toen de senator de achterdeur opentrok en onder het mompelen van een paar rauwe verwensingen op de achterbank dook, met zijn linkerhand zijn hoed diep over zijn ogen houdend.

‘Ga rijden man, waar wacht je nou op?’ snauwde hij, maar zijn chauffeur reageerde niet. Hij bleef daar maar zitten, strak voor zich uit kijkend. De tijd leek te kruipen, want met iedere seconde dat hij langer in het openbaar was, nam de kans op herkenning toe. ‘Waar wacht je nou op?’

Un attimo,’ zei de chauffeur zacht.

De irritatie van de senator maakte langzaam plaats voor een ongemakkelijk gevoel. Waarom rijdt hij niet? Nu pas zag hij een man voor hen uitdagend met zijn rug naar de taxi staan, nonchalant een sigaret rokend. Het alarmeerde de senator, maar te laat. Aan de linkerzijde van de auto dook een man op die de deur opentrok en naast hem ging zitten. In eerste instantie wilde hij hoog van de toren blazen en de man met krachtige stem duidelijk maken dat deze taxi al bezet was, maar één blik maakte duidelijk dat het de indringer niet om de taxi ging, maar om hem. Hij zat in de val.

Ook de deur rechts van hem ging open en de man met de sigaret duwde hem naar het midden van de bank en vervolgens voorover, tussen de voorstoelen. Het pistool dat hij in een flits op zich gericht zag verbaasde hem al helemaal niet meer – wel het feit dat er nog niet geschoten was. Dat was meteen een opluchting, want als ze hem wilden liquideren, hadden ze de taxi wel doorzeefd, zoals zo vaak gebeurde.

Zijn Borsalino werd van zijn hoofd getrokken. Twee banden tape werden op zijn gezicht geplakt, over zijn ogen en mond, waarna zijn handen werden geboeid.

‘Snel, gas, gas,’ hoorde hij. Hij merkte dat de taxi keerde en een paar keer een bocht nam, voordat de wagen vaart maakte en een langer stuk achtereen rechtuit kon doorrijden. Hij vermoedde dat de ontvoerders door een paar smalle straatjes achter het Piazza Dante waren gereden, voordat ze uiteindelijk toch weer op de drukke Via Toledo terechtkwamen. Maar welke richting ze nu op reden, en waar ze uiteindelijk uit zouden komen, daar had hij geen idee van.

De taxi reed lange tijd voor ze stopten, zodat Pergolesi wist dat ze hem tot ver buiten Napels hadden gebracht. Hij werd uit de taxi getrokken en strompelde, ruw voortgeduwd, een eind over een droge, zanderige weg vol keien. Een deur ging open en hij kreeg een zet, zodat hij al struikelend tegen de muur tegenover de deur terechtkwam.

‘Zit,’ werd er bevolen, waarna zijn handen werden losgemaakt. Pas enkele minuten nadat hij de deur had horen afsluiten, durfde hij zelf de tape voor zijn mond en ogen weg te halen.

==

De ontvoering van senator Pergolesi beheerste voor één dag alle voorpagina’s. Er waren weinig mensen die hem mochten en de algemene overtuiging van de media was, lang voor zijn ontvoering al, dat de senator twee handen op een buik was met de maffia. Eigen schuld: hij die leeft met het zwaard zal sterven door het zwaard, dachten de burgers. Ook de opsporingsdiensten schenen zich niet al te zeer uit te sloven om hem heelhuids terug te vinden.

In een zorgvuldig geregisseerde reactie, om het publiek en de media de indruk te geven dat er een nietsontziend onderzoek aan de gang was, werden de bewakers van Pergolesi overgeplaatst en onderworpen aan een strafrechtelijk onderzoek omdat ze hun plicht zo dramatisch verzaakt hadden. Dat de senator zichzelf aan zijn bewaking had onttrokken was daarbij natuurlijk van minder belang. Het was het enige teken van daadkracht dat de bevelhebbers konden afgeven, want het onderzoek naar de verblijfplaats van de senator bleef vruchteloos.

Met veel moeite werd de vriendin van de senator uiteindelijk opgespoord, maar toen bleek dat Pergolesi niet de enige hoge politicus was die zij af en toe plezierde, ontaardde haar ondervraging in een zeer korte formaliteit, waarin haar min of meer gesouffleerd werd wat ze moest zeggen. Het proces-verbaal verdween later op geraffineerde wijze uit het dossier, waarschijnlijk omdat iemand ervan uitging dat haar verklaring op dat moment geen meerwaarde had en op een later tijdstip alleen maar problemen zou opleveren.

Pergolesi verwaterde daarop tot een berichtje in het achterkatern van de kranten en iedereen was ervan overtuigd dat zijn lichaam vroeg of laat wel gevonden zou worden.

Maar de senator zat nog steeds dag en nacht in zijn hok, in een boerderij ver buiten Napels. Tweemaal per dag kreeg hij eten en eenmaal per dag werd de emmer geleegd die hij kon gebruiken als toilet. De kamer was speciaal voor dit soort gelegenheden gebouwd. Het grote slot dat zijn bewaker moest openen voor hij binnen was en de dikke balken van de muren spraken boekdelen. Hij kon niets anders doen dan zitten en luisteren naar de geluiden van buiten, die hem de indruk gaven dat er ieder moment van de dag wel iemand aanwezig was, zodat er geen kans op ongezien ontsnappen was. Er zat niets anders op dan te wachten.

8
Mani sporche

Net als iedere verdachte keek Giovanni naar zijn hand. Eerst waren de vingertoppen over het papier gerold, één voor één. Vervolgens had de agent, nadat hij met een roller de inkt weer zorgvuldig over de vlakke glazen plaat had verdeeld, zijn handpalmen op het glas gedrukt en ze op een voorgevouwen vel wit karton gedrukt. Toen de agent, die hij Houdini had horen noemen, klaar was met zijn rechterhand en met zijn linker begon, draaide Giovanni zijn vrije handpalm naar boven en keek naar zijn met zwarte inkt besmeurde hand.

‘Waar is dit voor?’ vroeg hij.

‘Dit is de standaardprocedure als je in verzekering gesteld bent. We gaan straks ook een foto nemen.’

‘En wat gaat daar dan mee gebeuren?’ wilde hij weten.

‘Hier gaan we mee uitzoeken wie je werkelijk bent.’

==

***

==

Het stond nu wel vast dat Giovanni La Rocca een valse identiteit had opgegeven. Nick had de naam en het adres in de Schimmelstraat in alle politiesystemen nagetrokken, maar nergens was een rood vlaggetje omhoog gegaan.

Uiteindelijk had hij via het kadaster de eigenaar van het pand waar Giovanni verbleef achterhaald, en al was die dan geen bekende van de politie in de zin van strafrechtelijke antecedenten, er was wel een constante en warme belangstelling voor zijn doen en laten. Hij bezat enkele horecagelegenheden, waaronder een bar in de binnenstad, waar dames opmerkelijk acrobatische trucs met fruit uithaalden.

Deze man leek in ieder geval geen bijster betrouwbare bron om de identiteit van zijn arrestant bevestigd te krijgen, vond Nick. En dat was niet het enige wat hem dwarszat. Ook het feit dat de woning was leeggehaald en dat Giovanni bij zijn fouillering geen portemonnee, telefoon of iets dergelijks persoonlijks bij zich had klopte niet. Vandaar dat hij nu aan het zoeken was op de enige mogelijke plek waar die spullen verborgen lagen; de plaats waar Giovanni La Rocca verbleef tussen het moment dat hij gevlucht was uit de achtervolgde auto op het Frederiksplein en zijn aanhouding.

Hij duwde de takken uit elkaar om verder de bosjes in te kunnen, wat hem op wantrouwende blikken en een gesnauwd ‘Wat moet jij daar eigenlijk?’ kwam te staan van moeders die met hun kinderen van de najaarszon genoten op het speelplein. Ze vertrouwden hem niet en zijn legitimatiebewijs nog minder toen hij wilde uitleggen dat hij daar aan het werk was.

‘Dan geloof je me toch niet, ik ga gewoon verder,’ zei hij en stapte de bosjes weer in. In het proces-verbaal van de aanhouding van La Rocca stond alleen de onnauwkeurige plaatsaanduiding ‘in de bosjes op het Frederiksplein, ongeveer ter hoogte van de speelplaats’, wat een behoorlijk ruim gebied was om te doorzoeken.

Nick had het verdomd om nog een keer assistentie van agenten te vragen. Eén keer voor gek staan was hem genoeg en dus struinde hij al meer dan een uur door de struiken, voordat hij de precieze plek vond waar Giovanni zich toch zeker een kwartier schuil had weten te houden – daar waar twintig centimeter diep in de grond een mobiele telefoon en een klein notitieboekje begraven lagen.

==

***

==

‘Hoe heet je?’

‘Giovanni La Rocca, zoals ik heb opgegeven.’

‘Waarom is je paspoort dan niet te vinden?’

‘Het moet er liggen, en als u het niet heeft kunnen vinden, dan heeft u wellicht niet goed genoeg gezocht. Dat spijt me, want nu gelooft u mij niet.’

‘Dus je blijft bij je eerdere verklaring?’

‘Natuurlijk.’

Nick sloot het proces-verbaal dat voor hem lag. ‘Dan zijn wij wel klaar met elkaar, meneer La Rocca of hoe u dan ook mag heten. Vanaf nu ben je mijn zorg niet meer.’ Hij stond op.

‘Van wie dan wel?’

‘Je gaat naar de vreemdelingendienst, die zoeken het verder uit. Je vingerafdrukken zijn afgenomen, misschien dat ze die wel ergens herkennen. We komen er wel achter, het duurt misschien even, maar jij hebt toch niets beters te doen.’

La Rocca keek hem aan, zijn hoofd schuin. ‘Hoe bedoelt u, herkennen?’

‘Interpol, wel eens van gehoord? De vingerafdrukken gaan in een uurtje de hele wereld rond en het kan even duren, maar dan krijgen we bericht uit een of ander land dat je herkend bent.’ Hij observeerde Giovanni. ‘Ik ben er namelijk van overtuigd dat ze jou wel ergens kennen.’

Nick kon zich niet aan de indruk onttrekken dat er een nerveuze uitdrukking over Giovanni’s gezicht gleed die hij uit alle macht probeerde te verbergen. ‘Morgen word je overgeplaatst naar het hoofdbureau.’

Met die woorden liet hij de Italiaan alleen en verliet het bureau.

Buiten scheen de zon nog steeds. Het was lang geleden dat hem dat interesseerde, maar nu viel het hem op en toen hij het zag moest hij weer glimlachen om de vrouwen op de speelplaats, die hij de stuipen op het lijf had gejaagd.

Zijn telefoon ging.

‘Hoe is het met je?’ vroeg dokter Hanson.

‘Goed, wat is er dan?’

‘Niks. Ik hoorde dat je weer aan het werk was, dus ben ik benieuwd hoe het gaat. Professionele en persoonlijke interesse.’

In gedachten voelde Nick de alarmerende tinteling in zijn arm weer, die hem op de trap had overvallen. Moest hij dat zeggen? Hij besloot van niet. ‘Het gaat goed. Even wennen. Maar wel goed.’

‘Dat antwoord duurde me iets te lang,’ zei Hanson. ‘Als er wat is, wat dan ook, laat het me weten.’

‘Wat dan ook?’

‘Alles kan belangrijk zijn.’ Het kwam veel onheilspellender bij Nick over dan Hanson waarschijnlijk bedoelde. ‘Zijn ze trouwens al iets verder met het onderzoek naar de dader?’

‘Volgens mij niet. Ik hoor niet zo veel. Wil ik ook niet.’

‘Oké. Tot snel,’ zei Hanson en hing op. Nu hij zijn mobiele telefoon in zijn hand had, besefte Nick ineens dat Lisa hem niet had teruggebeld nadat hij haar voicemail had ingesproken.

==

Bij de slager om de hoek van het bureau had hij eten meegenomen en hij wilde er net aan beginnen, toen zijn telefoon piepte en aangaf dat er een ‘anonieme oproep’ was.

‘Ja?’ vroeg hij.

‘Met agent Verhoef,’ hoorde hij en ondanks dat de naam hem niets zei, kwam de stem hem bekend voor.

‘Ja?’

‘Met eh... Houdini,’ verduidelijkte de agent, kennelijk beseffend dat Nick nooit naar zijn naam gevraagd had, en hem alleen bij de bijnaam kende die hij hem zelf had gegeven. ‘Ik ben op het bureau en de Italiaan wil u spreken.’

‘Ik eet. Praat jij maar met hem.’

‘Hij wil met niemand anders praten, en hij zegt dat het ontzettend belangrijk is. U woont toch in de buurt?’

Hoe wist Houdini dat? Nou ja, maakt niet uit, dacht Nick. Hij zuchtte overdreven diep in de telefoon, zei dat hij toch echt eerst ging eten en legde neer. Daarna nam hij een te grote hap van zijn broodje, besloot dat hij geen trek meer had en legde het restant in de koelkast.

==

De Italiaan leunde voorover op de tafel en keek pas op toen Nick tegenover hem kwam zitten.

Giovanni staarde hem aan en maakte een paar keer aanstalten een zin te beginnen, maar deed dat uiteindelijk toch niet. Het was alsof hij wilde weten hoe Nick zou gaan reageren voordat hij begon te praten, maar Nick liet niets van zijn intenties blijken.

Cazzo, quanto me la rendi difficile...

Hij zei het zachtjes, binnensmonds en in dialect, waardoor de letterlijke betekenis Nick ontging, maar de strekking was hem volkomen helder. Deze man zat met een gruwelijk dilemma en hij speelde het dit keer niet, ook dat was Nick wel duidelijk. Toch bleef hij zwijgen, daarmee de spanning opvoerend en Giovanni tot verdere uitspraken dwingend.

‘Ik leg mijn leven in je handen, begrijp je dat?’ mompelde hij.

Nick schudde langzaam zijn hoofd.

Santa madre di Cristo. Wat moet ik?’

‘Wat is er zo belangrijk dat ik mijn avondeten moet onderbreken?’

‘Zijn eten. Hij is bezorgd over z’n eten.’ Er was geen spoor meer van de Giovanni zoals hij hem hiervoor gezien had. Zelfs zijn jasje had hij niet aangedaan. Zijn uiterlijk leek er voor hem niet meer toe te doen, noch de vraag of hij Nick tevreden moest stellen met zijn antwoorden.

‘Luister,’ zei hij. ‘Je zei dat mijn vingerafdrukken de wereld rondgestuurd zouden worden. Betekent dat ook naar Italië?’

‘Als eerste naar Italië, vooral nu je dat vraagt.’

‘Ik praat met je als een serieus man. Je zou me de eer kunnen bewijzen dat ook te doen,’ zei Giovanni rustig, terwijl hij Nick even diep in de ogen keek.

Het raakte iets in hem, zonder dat hij precies kon benoemen wat, maar het leek nog het meest op een klein alarmbelletje dat aangaf dat hij deze Italiaan inderdaad serieus moest nemen – maar het domste wat ik nu kan doen, is dit aan hem laten merken, dacht hij er meteen achteraan en dus haalde hij zijn schouders op.

‘Goed, ik luister.’

Giovanni haalde diep adem, ging rechtop zitten. Hij ontweek Nick’s blik. Met zijn houding was ook zijn manier van praten veranderd. Zijn duidelijk Engels was veranderd in een bijna gemompeld Amerikaans, wel nog steeds doorspekt met het vette Italiaanse accent. Nick moest zich concentreren om hem te kunnen volgen.

‘Je hebt verdomme gelijk, ergens zullen ze wel gaan roepen dat ze mijn vingerafdrukken herkennen. Dat mag niet gebeuren. Als je ze verstuurt, teken je mijn doodvonnis. Ik meen dat. Het zal een paar dagen duren, maar dan komen ze erachter en ben ik dood. We moeten iets regelen en ik zal je niet beledigen met de vraag wat me dat gaat kosten,’ zei Giovanni.

‘Dat heb je bij mijn collega al geprobeerd. Is ook niet gelukt.’

Giovanni maakte een gebaar met zijn rechterhand, waarbij hij zijn duim en vingers bij elkaar bracht als een soort kommetje dat hij snel een paar centimeter op en neer bewoog. Het kon een belediging zijn of een gebaar van irritatie.

‘Ik heb hem niets aangeboden en ik zal jou niets aanbieden. Maar volgens mij was dat niet het belangrijkste onderwerp van mijn verhaal. Als je dat wel denkt, vergeet alles dan maar.’

In tegenstelling tot wat Giovanni misschien dacht, had Nick ieder woord tot zich door laten dringen. Giovanni La Rocca was dus inderdaad een valse naam, en zijn echte naam mocht onder geen beding bekend worden, dat was de boodschap. ‘Ze’ zouden erachter komen.

‘Wie zijn “ze”?’

‘O, dus je hebt wel geluisterd. Bravo.’ Het klonk cynisch, bijna teleurgesteld.

‘Wie zijn het?’

‘Zij die mij dood willen hebben. Luister, ik snap dat je je werk moet doen, maar ik ben niet belangrijk voor je. Ik weet alleen dingen die voor jou wel belangrijk zijn. Maar dan moeten we afspraken maken. Als ik je informatie geef, vergeet mij dan. Laat mij gaan. Giovanni La Rocca is opgepakt, en Giovanni La Rocca heeft na twee dagen onderzoek het politiebureau weer verlaten, zonder gevolgen, zonder straf. Zo is het gegaan voor de buitenwereld.’

‘En hoe moet ik dat verantwoorden?’

‘Weet ik veel. Zet in je papieren dat je mijn paspoort hebt gezien.’

Nick glimlachte. ‘Dan mag het wel verdomd interessant zijn wat je mij te vertellen hebt, als ik zoiets al zou overwegen.’

Giovanni keek een seconde op met mengeling van ironie en geamuseerdheid, waardoor Nick zeker wist dat wat Giovanni hem te bieden had, buitengewoon interessant zou zijn. Toch leek de twijfel nog steeds niet verdwenen te zijn, want de oogopslag duurde kort en de Italiaan schoof weer ongemakkelijk naar achteren. ‘Ik had gezworen om nooit in een situatie als deze terecht te komen, maar door die klootzakken, die drie ruziezoekers in die auto, verdomme...’ Zijn stem stierf weg in een gedachteloos Italiaans gemompel, dat maar doorging en doorging.

‘Wat had je gezworen?’ Nick maakte een einde aan de binnensmondse tirade.

‘Nooit te praten, verdomme. Nooit. En nu zit ik hier. Kijk me nu eens.’ Giovanni deed zijn armen over elkaar, schudde zijn hoofd en zweeg. Kennelijk kon hij nog wel een bemoedigend zetje gebruiken, dacht Nick.

Ondanks de vage uitspraken was hij geïnteresseerd geraakt in de Italiaan, niet zozeer door zijn woorden, maar door de combinatie van diens gedrag en uitspraken. Het gebeurde vaker dat arrestanten schermden met kennis van allerlei grote zaken, waarmee ze zichzelf probeerden vrij te kopen, maar zelden had Nick iemand als Giovanni tegenover zich gehad. Giovanni wist dat zijn informatie hem vrij kon krijgen, maar toch twijfelde hij of hij iets aan Nick zou vertellen. Dat betekende dat de informatie veel waard was, of dat de consequenties van het onthullen ervan ernstig waren. Beide mogelijkheden waren voor Nick interessant genoeg om nu even door te zetten.

‘Giovanni, de situatie is simpel. Je zit hier bij de politie en er zijn regels waar ik me aan moet houden. Een van die regels is dat jouw identiteit vast moet staan, zonder een spoor van twijfel. Je kunt niet zomaar van me verlangen dat ik lieg, door te zeggen dat ik een paspoort heb gezien dat niet bestaat. Je vingerafdrukken gaan naar Interpol. Die sturen ze door naar Italië en dan hoor ik vanzelf wel wie je bent. Daarna zien we wel verder, goed?’

Hij maakte aanstalten om op te staan en toen Giovanni niet reageerde liep hij naar de deur. Het duurde langer dan hij verwacht had, want pas toen hij buiten stond en de deur weer bijna geheel gesloten was, klonk de stem van de Italiaan.

‘Kom binnen, verdomme, ik zal je vertellen wie ik ben.’

Nick ging weer zitten en Giovanni boog zich voorover.

‘Luister,’ zei hij. ‘Heel even is mijn vader een van de machtigste mannen van Italië geweest...’

9
Che cazzo fai...?

Zijn hele verhaal was er ononderbroken uitgekomen en hoewel hij het niet wilde laten blijken, had het de Italiaan kennelijk toch iets gedaan, want hij oogde leeg en vermoeid. Het glas water dat voor hem op tafel stond, bleef onaangeroerd tot na zijn allerlaatste woord. Pas daarna nam de Italiaan een afgemeten slok en plaatste het glas behoedzaam terug. ‘Zo, nu weet je het.’

Nick reageerde niet, omdat hij heen en weer werd geslingerd tussen twee uitersten. Of deze man was een briljante toneelspeler, of zijn verhaal klónk waanzinnig, maar was waar. Halverwege het verhaal was het koude zweet hem uitgebroken, omdat hij ervan overtuigd was dat Giovanni de onwaarschijnlijke waarheid sprak. In de minuten daarna ebde dat gevoel weer weg, om de doodeenvoudige reden dat dit niet waar kón zijn.

Uiteindelijk gaf de manier waarop Giovanni zijn verhaal vertelde de doorslag. De zachte toon van zijn verklaring, langzaam en emotieloos als een man die de dood als een normaal onderdeel van zijn leven beschouwde. De verklaring was een noodzakelijk kwaad van iemand die met zijn rug tegen de muur stond.

‘Hoe vaak heb je dit verhaal al verteld?’

Giovanni grinnikte kort om aan te geven hoe belachelijk de vraag was.

‘Waarom wilden ze je vader zo treffen? Wat had hij gedaan om ze zo kwaad te maken?’

Weer dat typische handgebaar, waar nu geen misverstand meer over kon bestaan – een uiting van pure irritatie over de domheid van de ander. Giovanni ging verzitten. ‘Hoezo, rechercheur? Is het allemaal nog niet genoeg voor je, deze ellende?’

‘Is het genoeg voor jou?’ antwoordde Nick. ‘Dat is volgens mij een betere vraag. Jij wilt toch iets van mij?’

Che cazzo fai...’ mompelde Giovanni. ‘Wat ben je verdomme aan het doen? Ik heb net mijn leven in je handen gelegd.’

Nick’s hoofd voelde zwaar aan. Hij was zonder het te willen onder de indruk van het verhaal en de manier waarop de Italiaan het vertelde, en het duizelde hem. Natuurlijk, hier in Amsterdam pleegde men ook moorden en vonden zelfs liquidaties plaats, maar dat waren toch altijd meer spruitjes-met-gehaktbal-moordenaars, niet het kaliber van de maffiamoordenaars waar Giovanni het over had en die hij tot nu toe alleen maar in The Godfather had gezien. Daarom voelde het allemaal onwerkelijk en ongrijpbaar aan, alsof het verhaal als een rubberen bal door de kamer bleef stuiteren zonder dat hij er vat op kreeg. En wil ik dat eigenlijk wel? vroeg Nick zich af. Het was te groot en paste niet in de wereld die hij kende. Te onwaarschijnlijk bovendien.

Hij keek Giovanni doordringend aan. Er was een lange stilte gevallen in de verhoorkamer, waarin Nick koortsachtig grip op zijn gedachten probeerde te krijgen. Dat lukte maar slecht en hij had bovendien, voor het eerst sinds jaren, geen idee of Giovanni dat kon merken. Een van Nick’s kwaliteiten was zijn toneelspel tijdens een verhoor. Van medeleven naar meedogenloos, hij wisselde van emotie zonder dat de tegenpartij doorhad dat hij het speelde. Dit was een aanval geweest van Giovanni, die hem met zijn verhaal had willen overrompelen, op zo’n manier dat Nick met hem mee zou voelen. Een paar weken geleden zou hem dat gelukt zijn, constateerde Nick, maar nu niet meer. Hij was zelf verbaasd over deze conclusie. Hij was sterker geworden. Het gaf hem de kracht om de confrontatie met Giovanni aan te gaan.

Hij ontspande zich en leunde achterover in zijn stoel. Zo langzaam en nadrukkelijk mogelijk, waardoor hij liet merken niet onder de indruk te zijn.

‘Jij wilt iets van mij?’ vroeg hij zacht.

Er kwam geen antwoord.

‘Nou?’ drong Nick aan.

Nog steeds geen reactie van Giovanni.

‘Wat wil je bereiken? Dat was namelijk een heel mooi verhaal wat je net vertelde. Maar zal ik jou eens iets vertellen? Hier heeft iedereen zo’n mooi verhaal. Binnen deze vier muren hoor ik de meest indrukwekkende verklaringen waarom iemand iets gedaan heeft, of juist niet. En altijd moet ik dan iets heel erg of heel zielig vinden, of misschien wel heel verschrikkelijk. Maar op het einde willen ze allemaal iets van me. Dat ik hen geloof als ze zeggen dat ze geen moordenaar zijn, geen berover, geen verkrachter. Dat ze er niets aan konden doen, of dat ze niet in de buurt waren toen het gebeurde. Ze hebben een afschuwelijke jeugd gehad of hun vrouw begrijpt ze niet. Maar het komt er altijd op neer dat iedereen liegt en iedereen zijn eigen verhaal heeft. En dan ben ik plotseling iedereens beste vriend.’

Er viel een stilte en Nick staarde voor zich uit.

‘Dus wat wil jij nu van mij?’ eindigde hij.

Giovanni wachtte op zijn beurt ook lang met een antwoord. Toen boog hij zich voorover over de tafel en fluisterde bijna: ‘Denk je dat ik lieg?’

De onderhuidse felheid ervan verraste Nick. Het was eerder een aanval dan een vraag. Hij aarzelde net iets te lang met zijn antwoord.

‘Want als ik niet lieg, dan heb ik dus echt iets voor je,’ concludeerde de Italiaan en Nick zou zweren dat hij een kleine ironische twinkeling in zijn ogen zag.

‘Je vlucht voor de politie, je geeft een valse naam op. Je verbergt iets en dan verwacht je dat ik je help. Waarom? Wat moet ik met jouw familiegeschiedenis?’ vroeg Nick.

‘Je begrijpt het niet.’

Wat valt er niet te begrijpen? dacht Nick. Volgens mij heb ik het zojuist heel netjes samengevat.

‘Ik zou je dit nooit vertellen als ik daar geen reden voor had. Ik vertelde je over de camorra. Wat weet je daarvan? Wat weet je van de maffia?’

‘Ik heb erover gelezen,’ antwoordde Nick naar waarheid, hoewel wat aarzelend. De maffia, dat was iets van ver weg, uit boeken en films. In de Nederlandse onderwereld ontmoetten de criminelen elkaar en werkten samen, of ze werkten onafhankelijk van elkaar. De taart was groot genoeg om iedereen een puntje te gunnen. Hier waren geen ‘Dons’ met consiglieri, soldaten en rituele gebruiken. De onderwereld was net als de Hollandse bovenwereld: praktisch en overzichtelijk. Een paar criminelen hadden misschien wat meer aanzien en macht dan anderen, maar maffia...?

‘Gelezen,’ schamperde Giovanni. ‘De maffia zit hier, zit overal.’

‘Ook in Amsterdam?’

Weer dat handgebaar.

‘Jij gaat mij over de maffia vertellen. In ruil daarvoor moet ik jou met rust laten. Wordt dat de afspraak?’ vroeg Nick.

Het was meer een vaststelling dan een vraag, waarop Giovanni dan ook geen antwoord gaf. Hij keek Nick alleen maar lang en doordringend aan.

Pas toen Nick opstond, ten teken dat het gesprek afgelopen was, sprak de Italiaan weer. ‘Niemand anders dan jij mag hier iets van weten. Dat is de voorwaarde. Alleen jij, niemand anders. Ik leg mijn leven in je handen, heb ik gezegd. En je weet dat dat waar is.’

==

Het proces-verbaal lag voor hem op het bureau, klaar om naar de vreemdelingendienst te worden verstuurd. Na de laatste woorden van de Italiaan was er niets meer gezegd in de verhoorkamer. Hij had Giovanni naar zijn cel laten brengen, en nu wilde hij eerst zijn gedachten op een rij krijgen. Hij voelde de doffe pijn in zijn hoofd die hij de hele dag al probeerde te negeren nu in alle hevigheid. Hij sloot zijn ogen en probeerde alleen maar aan de Italiaan te denken, niet aan andere dingen. Wat moest hij? Wel of niet geloven? Doorgaan of niet?

Nick hoorde voetstappen op de gang, die ter hoogte van zijn deur van tempo veranderden. Een agent in uniform liep langzaam langs zijn kamer en keek quasi ongeïnteresseerd naar binnen. Nick kende hem niet, maar voelde dat het geen toeval was.

Aapjes kijken. Kijk hoe hij erbij zit, hoe hij eruitziet. Dit is de neergeschoten man over wie ze het beneden allemaal hebben. Dit is de man naar wie Interne Zaken een onderzoek doet. Dat is hem nou, zie hem zitten, in zijn zelfverkozen afzondering. Hij wil duidelijk met niemand iets te maken hebben, leeft in zijn eigen wereld. Daar zal wel een goede reden voor zijn, denk je ook niet? Nou? Zal hij het niet aan zichzelf te danken hebben? Zal hij niet fout zijn en afgestraft zijn. Gewoon een liquidatie in de onderwereld, waar hij misschien ook toe behoort. Of niet?

Nadat de agent de deur gepasseerd was, hervonden de voetstappen meteen hun oude ritme en verwijderden zich. De idioten, dacht Nick. Hij voelde een machteloze woede in zich opwellen. Laat ze de klere krijgen, allemaal. Wilden zij niet met hem praten? Dan zou hij ook met niemand meer overleggen. Er was namelijk iemand die hem wel vertrouwde en die wel met hem wilde praten. Die afspraken wilde maken. Met hem. Niet met een van de anderen. Niet met een van de collega’s die hem bij voorbaat al veroordeeld hadden, zelfs zonder dat ze hem kenden.

De Italiaan vertrouwde hem. Hij zou laten zien dat hij dat vertrouwen waard was.

Wel of niet in gesprek gaan met Giovanni was niet het grootste dilemma. Praten kon natuurlijk nooit kwaad, maar Giovanni verwachtte toezeggingen voor hij iets ging verklaren. Voor wat hoort wat, dat was hem uit alle maffiafilms ook wel duidelijk. De ene hand wast de andere. En natuurlijk kon Nick geen toezeggingen doen voor hij wist of het de moeite waard was wat de Italiaan hem te bieden had.

Dus is het simpel, bedacht Nick. Ik heb de troeven in handen. Hij wil iets van mij, dan zal hij over de brug moeten komen. Daarna zien we wel verder, en ik beslis. Niet hij. Niet iemand anders.

Hij trok zijn la open, waarin doosjes met pijnstillers lagen en slikte twee pillen door. Het zou de alarmerende steken die bij iedere hartslag zijn hoofd bijna uit elkaar lieten barsten wellicht wat dempen. Hij haalde in het toilet een glas water om na te spoelen en keek in de spiegel. Niet aan denken. Vooral je niet afvragen wat de oorzaak van de pijn is. Met moeite kreeg hij zijn gedachten op een ander spoor. Hij moet me overtuigen. Ja, dat was het. Goed zo. Vasthouden die gedachte. Hij moet me iets geven waardoor ik zeker weet dat het interessant genoeg is om op zijn voorstel in te gaan, dat is de volgende stap.

Hij moest er eerst voor zorgen dat niemand hiervan hoorde en dat niemand achter de identiteit van Giovanni La Rocca kon komen. Niemand behalve ik, dacht Nick.

==

Terug in zijn kamer pakte hij het dossier en zocht naar de formulieren met vingerafdrukken die Houdini afgenomen had, maar kon ze tot zijn verbazing niet vinden. Hij had ze net nog gezien of verbeeldde hij zich dat? Hij zocht in de kamer, keek in het postvakje, maar vond ze nergens. Dat verontrustte hem, want op dit moment waren de vingerafdrukken de enige manier waardoor de echte identiteit van de Italiaan vastgesteld kon worden – volgens de Italiaan zelf dan, en daar moest hij van uitgaan.

Beneden bij de balie vroeg hij naar agent Houdini. Hij had hem nergens in het bureau kunnen vinden. Het duurde even voordat iemand wist wie hij bedoelde, waarna hem duidelijk werd gemaakt dat Houdini vrij was.

‘Maar ik heb hem nodig. Waar kan ik hem bereiken?’

‘Thuis, denk ik,’ antwoordde de collega achter de balie met enige tegenzin, want als iemand vrij is mocht hij natuurlijk niet door zoiets triviaals als werk gestoord worden.

‘En waar is dat, thuis?’ vroeg Nick, geïrriteerd door de voelbare tegenzin om hem te helpen. Zuchtend werd een rolodex tevoorschijn gehaald, waarna de collega iets op een papiertje krabbelde en het aan Nick gaf.

==

‘Ja?’

‘Houdini?’

Een geluid dat zowel een zucht als een grinnik kon zijn, klonk uit de telefoon. ‘Ik ben vrij.’

‘Weet ik, maar dat is niet belangrijk. Dit is belangrijk. Jij hebt vingerafdrukken van de Italiaan afgenomen, maar ik kan ze niet vinden. Ze zitten niet in het dossier.’

‘Nee, dat kan kloppen.’

‘Waar zijn ze dan wel?’

‘Bij de vreemdelingendienst, natuurlijk. Ik heb ze meteen opgestuurd.’

Nick’s adem stokte even. ‘Waarom heb je dat gedaan?’

‘Dat is toch handig? Hij gaat daar toch ook naartoe? Kunnen zij alles uitzoeken, zijn wij ervanaf.’

Het was alsof een enorme hand Nick’s maag samenkneep. Er hoefde maar één overijverige ambtenaar te zijn die de vingerafdrukken meteen door zou sturen naar Interpol en de zorgvuldig geheimgehouden verblijfplaats van Giovanni was uitgelekt.

‘Is er iets dan?’ vroeg Houdini.

‘Ja,’ zei Nick, verbrak de verbinding en rende naar de administratie. Tweemaal per dag werd de interne post gehaald en gebracht, dus tegen beter weten in zocht hij naar de envelop. Maar het rek waar de post werd verzameld, was angstaanjagend leeg.

==

De rit naar de vreemdelingendienst duurde twintig lange minuten, gehinderd als hij werd door stoplichten en drukke straten. Nick had kunnen bellen en vragen of de post al verwerkt was, maar had daarvan afgezien, omdat hij geen slapende honden wakker wilde maken. Het laatste wat hij nu kon gebruiken waren vragen en achterdocht.

De vreemdelingendienst bevond zich in een buitenwijk van Amsterdam, naast het Slotervaartziekenhuis. Het was een laag gebouw, ingesnoerd tussen snelwegen en trambanen. Hij liep snel naar binnen en zocht de afdeling administratie. Zijn legitimatiebewijs had hij, tegen zijn gewoonte in, aan zijn jasje gehangen zodat iedereen hem meteen herkende als collega. Hij kon overal doorlopen.

‘Ik ben op zoek naar een envelop die hier vanochtend gebracht moet zijn,’ zei hij tegen de medewerkster van de administratie.

‘Voor wie was die envelop?’ vroeg ze. Ze leek hem niet te herkennen.

‘Geen idee. Het gaat om vingerafdrukken van een arrestant die hiernaartoe overgebracht zou worden. Ze zijn vast per interne post vooruit gestuurd.’

Ze wuifde met haar hand vaag naar een plek achter haar, vermoedelijk door de muur heen. ‘Daar, achter. Alles gaat daarnaartoe.’

Een clubje rechercheurs was daar bezig met allerhande zaken, maar het immer aanwezige geroezemoes verstomde wat toen Nick binnenkwam. Ook hier dus al, dacht hij mismoedig. Hij liep naar het dichtstbijzijnde bureau.

‘Er is vandaag een arrestant bij ons gedact,’ zei hij, de gebruikelijke term voor het afnemen van vingerafdrukken hanterend. ‘Maar ze zijn per ongeluk hiernaartoe verstuurd. De arrestant zelf blijft bij nader inzien toch bij ons, dus wij handelen het wel af. Heb jij enig idee waar de formulieren kunnen zijn?’

De collega maakte een wijds gebaar naar de andere bureaus. ‘Ze zullen wel ergens neergelegd zijn.’

Hij maakte geen aanstalten om Nick verder te helpen, zodat hij zelf maar begon te zoeken op de bureaus.

‘Hier zijn ze,’ zei iemand uiteindelijk, een envelop van een bureau pakkend. Nick’s maag ontspande zich en de doffe pijn in zijn hoofd vloeide weg.

‘Dank je, geef maar.’ Nick liep op hem af, maar de collega negeerde hem en liep weg met de envelop.

‘Zo terug.’

Hij was inderdaad snel terug en gaf Nick de vingerafdrukken.

‘Moest je nog iets doen?’ vroeg Nick quasi argeloos.

‘O, niks. Even iets checken. Of het wel compleet was.’

Dat is verdomme niet waar, dacht Nick, hij vertrouwt me niet en doet zelfs geen moeite om dat te verbergen. Het legitimatiebewijs van de collega bungelde aan zijn borstzakje. Nick boog zich met nadruk voorover, las de naam, Daniël Marks, en keek hem vervolgens strak aan. Toen draaide hij zich om en verliet de vreemdelingendienst, terwijl de vuist zijn maag nu drie keer zo hard samenkneep, omdat hij zeker wist dat Daniël Marks zojuist kopieën van de vingerafdrukken van de Italiaan had gemaakt.

10
E adesso?

Senator Pergolesi zat nu een week opgesloten in de boerderij. Hij had geprobeerd in gesprek te komen met de man die af en toe naar binnen kwam om hem eten en een schone emmer te brengen. Toen die niet reageerde op zijn toenaderingspogingen, begon hij, meteen als er iemand binnenkwam, hardop de bedragen te noemen die hij ervoor over had om vrijgelaten te worden. Het kwam hem op een harde vuistslag te staan, gevolgd door een paar schoppen toen hij op de grond lag. De klodder spuug die de vernedering completeerde, maakte pijnlijk duidelijk dat hij zoiets nooit meer hoefde te proberen.

‘Geef me dan ten minste wat schone kleren,’ had hij met bloedende mond gemompeld.

De volgende dag had de ontvoerder een klein stapeltje simpele maar schone boerenkleding meegenomen, dat dankbaar door de senator werd aanvaard.

De pers ging ervan uit dat Pergolesi was meegenomen vanuit Napels, buiten de stad meteen vermoord en achtergelaten was of verborgen op een plek waar hij misschien pas na maanden – of helemaal nooit – gevonden zou worden. Gezien zijn veronderstelde banden met de camorra was niemand rouwig om zijn voortijdige dood. Bovendien waren er andere gebeurtenissen die om aandacht schreeuwden, zoals de vele doden die vielen tijdens de oorlog tussen de clans in Napels.

Na een week gooide een van de ontvoerders een krant naar Pergolesi en schamperde: ‘Ze denken dat je al dood bent.’

Toen Pergolesi nerveus alle bladzijden van de krant twee keer doorgekeken had en besefte dat hij nergens meer genoemd werd, zakte hij op de grond van zijn hok en begon te hyperventileren. Want wat was er makkelijker voor de ontvoerders dan aan alle verwachtingen voldoen? Er moest iets gebeuren. God, er moest iets gebeuren...

==

***

==

Een bmw met een Duits kenteken reed om half twaalf ’s avonds vanuit Duitsland bij Arnhem de grens over. Onmiddellijk verminderde de bestuurder de snelheid tot de verplichte 120 kilometer per uur, om de aandacht van de politie niet te trekken. De overige twee inzittenden hielden de omgeving, en met name de snelweg achter zich, nauwlettend in de gaten om te zien of ze niet gevolgd zouden worden. In de kofferbak lag wat handelswaar, stalen met stof en shirts en broeken van fijne Italiaanse makelij, zodat de inzittenden zich altijd als handelaren konden voordoen. Anderhalf uur later reden ze Amsterdam binnen, waar ze opvallend makkelijk de weg wisten te vinden. Ze parkeerden en wachtten af.

==

Op datzelfde tijdstip, in een pizzeria in een volksbuurt in Amsterdam, sloegen twee Italiaanse broers hun laatste glaasjes limoncello achterover, waarna ze zonder de ober aan te kijken de lege fles teruggaven. De avond zelf was dan wel geen succes, het eten had zoals gewoonlijk buitengewoon goed gesmaakt en het drinken nog meer.

Als ze in Amsterdam waren, aten ze hier minstens een keer per week, maar de afgelopen twee maanden had men hen hier niet gezien. Het gerucht ging dat Emilio, de jongste van de broers, verantwoordelijk was voor de moord op de Dam, zoals die inmiddels bekend stond, en pas was teruggekeerd nu de zaak als ‘onoplosbaar’ in de administratie was verdwenen.

Hoewel de eigenaar van de pizzeria ze liever zag gaan dan komen, onthaalde hij ze alsof het zijn beste vrienden waren, wat niets met angst te maken had en alles met respect. Maar dit keer hadden de broers weinig aandacht voor zijn overdreven welkom. Deze avond irriteerden ze niemand met hun doorgaans zo luidruchtige aanwezigheid. Deze avond zaten ze voorovergebogen aan hun tafel en praatten op zachte toon met elkaar. Er werden veel gefluisterde telefoongesprekken gevoerd, vol onderdrukte vloeken en nerveuze gebaren.

Tegen de tijd dat de dolci op tafel kwamen, Napolitaanse sfogliattelle waar ze normaal gesproken hun vingers bij aflikten, ontving een van hen een kennelijk bevrijdend telefoontje. Hij sloeg op tafel, riep ‘Perfetto!’ en fluisterde opgelucht iets in het oor van zijn tafelgenoot. Meteen keerde hun gebruikelijke bravoure weer terug. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, liepen ze zonder iets te zeggen en zonder te betalen de pizzeria uit, onderling druk pratend en het personeel dat hen verbaasd nakeek verder negerend.

Een ober, die avond voor het eerst in de zaak, wilde hen nog achterna lopen, maar een waarschuwend gebaar van zijn collega weerhield hem daarvan. Toen de broers eenmaal weg waren, pakte de eigenaar van de pizzeria de telefoon en voerde een kort gesprek.

==

Twee straten achter de pizzeria stond hun nieuwe auto geparkeerd. Veel te ver weg vonden ze eigenlijk, maar nadat ze eerder op de avond vloekend drie rondjes door de buurt hadden gereden, bleek er gewoon geen enkele parkeerplek dichterbij vrij te zijn. Hun vorige auto hadden ze na de achtervolging op straat laten staan, waarna hij was afgevoerd door de politie. Daar stond de wagen nog steeds, en de afgelopen dagen hadden de twee broers niets anders gedaan dan plannen maken om de wagen terug te krijgen, maar alles bleek ze te riskant.

Daarnaast wachtten ze op bericht van hun zakenpartners in Duitsland, de Valluti clan. De moord op Salvatore Colombo, ‘de Arrogante’, was een risico geweest, maar leek goed uit te pakken. De Valluti reageerden zoals te verwachten was, door schouderophalend te zeggen dat het hun probleem niet was, als ze hun coke maar kregen. Zij hadden Salvatore betaald voor coke, en de Tre Tenori hadden Salvatore vermoord. Dus nu kregen ze geld terug, of coke, van degenen die Salvatore vermoord hadden. Zo simpel was het.

Toen de twee Italiaanse broers volhielden dat zij de zaken van Salvatore in Duitsland over zouden nemen, maar dat ze nog geen geld of coke hadden, begonnen de bedreigingen.

Na een avond vol bellen, smeken en beloven, hadden de broers een paar weken uitstel gekregen om de levering coke die Salvatore Colombo hen nog verschuldigd was, alsnog te leveren. Dit als genoegdoening voor het feit dat ze hun zakenpartner vermoord hadden. Als de clan van de Tre Tenori dat voor elkaar zou krijgen, mocht zij in de toekomst alle coke leveren die de Valluti clan in Duitsland nodig had.

Silvio en Emilio accepteerden het aanbod, dat eigenlijk meer op afpersing leek. In die paar weken zouden ze wel een manier vinden om de Valluti te rippen. Het was in ieder geval uitstel van executie.

==

Emilio, de broer die het minst gedronken had, liet zich achter het stuur zakken, waarna ze wegreden. ‘Je mag blij zijn dat ik ze hebben weten te overtuigen. Nu hebben we tenminste tijd,’ zei hij.

Silvio keek hem aan en schoof onderuit. ‘Je praat al net zo slecht als je rijdt. Bovendien, als jij niet zo stom gedaan had, hadden we al die problemen niet gehad. Een stomme pedante aap ben je, die constant op z’n borst loopt te kloppen en andere stomme apen uitdaagt.’ Silvio staarde naar buiten, waar de straatlantaarns Amsterdam in een schemerig licht baadden. ‘Rustig zijn, geen aandacht trekken. Hoe vaak heb ik je dat niet gezegd?’

‘Oude wijze broer, je klinkt als een bezorgde moeder,’ schamperde Emilio, waarna hij beledigd zweeg. ‘Je hoeft niet meer zo tegen mij te praten. Sinds ik Salvatore Colombo vermoord heb, hoor ik ook bij de clan van de Tre Tenori, nietwaar?’ lachte hij.

Silvio zei niets, hij schudde alleen zijn hoofd.

‘Echt, ik meen het. Vroeger lachten ze om die naam. Nu zijn ze bang. Het is een goeie naam geworden, geloof me. Een die met ontzag wordt uitgesproken.’

Silvio reageerde niet, dus keek Emilio stug voor zich uit totdat zijn broer rechtop ging zitten en de rechterbuitenspiegel verzette door aan het hendeltje te friemelen. ‘Hoe lang rijdt die auto al achter ons?’

Gealarmeerd door Silvio’s toon keek Emilio in de achteruitkijkspiegel. Hij kon niet zien wie er in de auto achter hen zat, maar hij kon wel zien dat de bmw geen Nederlands kenteken voerde. ‘Volgt hij ons? Ik heb hem niet gezien...’

‘Ga daar naar rechts,’ zei Silvio en wees een straat aan, waar het verboden was in te rijden. Silvio zag de knokkels van zijn broer wit worden, door de spanning waarmee hij het stuur omklemde. Hij legde zijn hand op die van Emilio. ‘Relax, alles komt goed.’

De auto draaide tegen het verkeer in en Silvio draaide zich voorzichtig om om te zien of de auto hen volgde.

‘Hij rijdt door. Jezus, hij rijdt door,’ zei Emilio opgelucht.

‘Ja,’ beaamde Silvio, met een blik op zijn broer. ‘Rij maar rustig een stukje door. Zie je nou wel? Ik zei het toch? Kijk uit, die fietser. Kijk uit!’

Krampachtig sturend kon Emilio nog net een nachtelijke fietser ontwijken.

‘Stop maar even.’

‘Waarom?’

‘Stop gewoon maar even.’

Emilio remde en Silvio stapte uit, nadat hij nog een keer de straat achter hen had bekeken. Geen spoor meer van de auto die hen volgde. Hij liep naar de deur van Emilio en opende die. ‘Ik rij wel verder. Kom maar.’ Rustig wrikte hij een hand van zijn broer van het stuur los, en gaf hem een bemoedigend klopje.

Langzaam reed hij de straat uit en sloeg linksaf, om weer op hun oude route terug te keren. Emilio zat omgedraaid in zijn stoel en tuurde door de achterruit. ‘Wie denk je dat het was?’ vroeg hij.

‘Niemand. Het was gewoon toeval. Er rijden meer mensen door deze straat,’ Silvio reed de Rijnstraat uit en ging de Utrechtsebrug over.

‘Denk je?’ Emilio kalmeerde iets. Nu zag Silvio dat hij met zijn hand de hele tijd nerveus in de buurt van zijn broeksband zweefde.

‘Ik weet het zeker,’ zei Silvio. ‘Laat je wapen met rust.’

Emilio grijnsde. ‘Ik ben er klaar voor. Die klootzakken.’ Erg zelfverzekerd klonk het niet.

‘Laat nou maar gaan. Het was toeval. Je had ze overtuigd, weet je nog? We hebben nog een paar weken.’

‘Dat is waar.’ Emilio draaide zich om en glimlachte naar zijn broer.

Drie minuten later draaide achter hen, vanaf een oprit, de bmw de snelweg op en kwam nu zo dicht en dreigend bij hen in de buurt dat er geen twijfel meer kon zijn over hun bedoeling.

==

***

==

‘Signora Pergolesi?’

‘Ja?’

‘Er is een vrouw voor u. Ze zegt dat u haar kent.’

Cosima Pergolesi keek over de schouder van de agent en zag haar beste vriendin tussen de bewakers op de stoep staan, terwijl ze bedeesd naar haar zwaaide.

Sì, sì, ik ken haar. Waarom laat je haar daar staan? Lijkt ze op iemand van de maffia? Kijk naar haar. O, wat is ze gevaarlijk met haar Armani jas en Prada schoenen. Een echte crimineel, is het niet? Schiet toch op, man. Het is wel duidelijk waarom mijn man vermoord is, met zulke idioten als bewakers.’ Ze duwde de agent naar achteren en de vriendin trippelde met een verontschuldigende glimlach naar Cosima.

‘Hoe is het met je, schat?’ vroeg Cosima, terwijl ze haar beste vriendin omhelsde, met een vuile blik naar de schouderophalende agenten.

‘Dat kan ik beter aan jou vragen. Kom, naar binnen, naar binnen.’

‘Sukkels zijn het.’

‘Jaja...’ Haar vriendin duwde haar naar binnen, glimlachte nogmaals naar de agenten en deed de deur dicht. Ze draaide zich om naar Cosima, met grote ogen, en pakte haar bij de schouders.

‘Beloof me dat je niet gaat gillen.’ Ze liet een stilte vallen, waarin Cosima alleen maar haar hoofd kon schudden, in verwarring gebracht door de manier waarop haar vriendin daar stond.

‘Wat? Wat is er dan? Doe niet zo gek. Spreek toch, mens.’

‘Je man leeft nog.’

‘Nee!’ De gesmoorde kreet kon een uiting van vreugde of teleurstelling zijn. Vreemd genoeg kon de vriendin niet opmaken welke van de twee nu van toepassing was.

‘Hoe... hoe weet jij dat?’ zei Cosima, maar toen hervond ze zich. ‘Zeg niet van die gekke dingen! Hij is dood... dat weet jij ook. Ze hebben hem meegenomen en vermoord, vanwege... nou ja, wie zal het zeggen...’

Met een veelzeggende blik op de nu gesloten voordeur, leidde haar vriendin haar naar de woonkamer, alsof de agenten buiten het gesprek wel eens zouden kunnen afluisteren.

‘Ze hebben me gebeld. Ze konden jou niet bellen, omdat jouw telefoon natuurlijk wordt afgeluisterd door de politie. Dus hebben ze mij gebeld, en gezegd dat ik de boodschap moest overbrengen. Kom, we gaan even zitten. Je trilt helemaal.’

Cosima trilde inderdaad. Ze wist instinctief dat het klopte wat haar vriendin zei. Als haar man inderdaad gekidnapped was in plaats van vermoord, zouden de ontvoerders het risico op ontdekking sterk verminderen door op deze manier contact met haar op te nemen.

‘Wie heeft er gebeld? Wanneer? Wat hebben ze gezegd? Precies. Woord voor woord, graag.’ Cosima had zichzelf weer volledig onder controle.

‘Nou... dat ze de senator hadden. En dat ze wisten dat ik jouw vriendin was, en...’

‘Letterlijk. Wat zeiden ze, kun je je dat nog herinneren?’

Ze trok haar vriendin, die zichtbaar moeite deed de precieze woorden uit haar geheugen op te diepen, naast zich op de bank. Het duurde even, maar toen haalde ze diep adem en kwamen de zinnen er snel achter elkaar uit, monotoon en staccato, alsof zij ze voorlas.

‘Die man zei: “Bent u Alessa? Signora, wij hebben een bericht over de heer Pergolesi, die overigens de hartelijke groeten aan zijn vrouw doet. Wij verzoeken u contact op te nemen met signora Pergolesi en die boodschap over te brengen en eraan toe te voegen dat haar man het uitstekend maakt. Zegt u haar dat we binnenkort met een verzoek komen. En drukt u haar op het hart dat dit iets tussen ons, en ons alleen, is.” Dat was het. Letterlijk.’

Na deze declamatie slaakte ze een zucht van verlichting, alsof ze er zelf versteld van stond dat ze het zo woordelijk had kunnen reproduceren. Haar vriendin trok een verveeld gezicht en zakte verder weg in de bank.

‘O, verdomme...’ verzuchtte Cosima. ‘Waarom is die hoerenzoon niet gewoon dood?’

==

***

==

Emilio werd wakker en het eerste wat hij voelde was een stekende pijn. Hij was zo fel, dat hij niet eens kon bepalen waar de pijn vandaan kwam of wat de oorzaak was. Het was donker, hij kon niets onderscheiden. Waar was hij? Het was nat, het voelde nat. Het sijpelde zelfs naar zijn hoofd, een tergend langzaam straaltje langs zijn nek. Hij voelde het langs zijn kin naar boven lopen, zijn mond in, warm en dik.

Dat kan helemaal niet, dacht hij ineens, dat iets van beneden naar boven loopt, vanaf mijn nek mijn mond in. Het was bitter, het smaakte naar bloed... bloed? Hoe kan ik nou bloed proeven dat langs mijn hoofd stroomt? Van wie is dat in godsnaam? Het bleef stromen, drie vier straaltjes.... Was dat zijn bloed? Hij begon in paniek te raken. Waar was hij? Wat was er...

Hij wilde om zich heen kijken, maar het lukte hem niet. Bewegen ging helemaal niet. Hij probeerde zijn hoofd weg te draaien, zodat het bloed niet meer in zijn mond stroomde, maar het enige wat hij hoorde was een zacht krakend geluid. Het was nog steeds donker om hem heen, al flitsten er wel stralen licht voor zijn ogen. Of verbeeldde hij zich die? Wat was er gebeurd?

De snelweg, de auto die achter hen aanzat. Zijn broer. Hij slikte om het bloed weg te krijgen, dat inmiddels in flinke hoeveelheden over zijn hoofd liep. Het brandde in zijn ogen. De snelweg, de auto, het kwam ineens allemaal terug en de herinnering liet de verlammende angst weer door zijn lichaam vlammen. Hij kuchte en spoog het bloed uit. Vreemd dat hij helemaal niets voelde.

Die auto. Die bmw.

Hij zag het weer, hij herinnerde zich hoe hij zich had omgedraaid en de twee koplampen snel dichterbij zag komen. Silvio gaf gas, maar hun auto was geen partij voor de snelle Duitse wagen. Emilio had zijn wapen getrokken, wist hij weer, en Silvio had tegen hem gevloekt. De snelweg was leeg, ze reden wel tweehonderd, maar de Duitse wagen kwam weer dichterbij. Emilio raakte in paniek toen de wagen naast hen kwam rijden.

Hij zag ze zitten, de Italianen uit Duitsland. Ze glimlachten terwijl ze langzaam maar zeker dichterbij kwamen. Dezelfde mannen van de Valluti clan uit Napels en Duitsland die hen eerder op de avond nog uitstel van executie hadden verleend. Dat was dus alleen maar zodat ze zich op hun gemak zouden voelen, om ze op deze manier in de val te lokken.

Silvio schoot van links naar rechts over de snelweg, maar het had geen zin meer. De Duitse wagen bleef een meter of vijf achter hen rijden en volgde moeiteloos.

‘Schiet dan, schiet!’ had Silvio geroepen, en Emilio had zijn raam opengedaan en probeerde, onhandig omgedraaid, met zijn linkerhand naar achteren te schieten. Ze schoten niet eens terug. Aan alles was te merken dat deze jongens minstens net zo ervaren waren als zij.

Met een snelle manoeuvre zat de wagen links ter hoogte van hun achterkant en botste daartegenaan. De wagen begon met piepende banden te slingeren en natuurlijk stuurde Silvio precies verkeerd, waardoor de auto totaal onbestuurbaar werd.

Met onverminderde snelheid raakten ze links de vangrail, schoten terug de snelweg over, door de klap op twee wielen overhellend naar één kant. Midden op de snelweg kantelde hun auto helemaal en dook aan de andere kant de snelweg af, onderweg twee keer over de kop duikend met een misselijkmakend geluid van krakend metaal en de stem van zijn gillende broer.

Zo was het gegaan.

En toen was het stil, doodstil. In gedachten hoorde hij nu ook weer de piepende banden van de bmw, die dichterbij kwam. Hij zag de twee koplampen weer voor zich, die over hun wrak schenen, terwijl zij onder aan de berm lagen.

Maar dat kon hij niet gehoord en gezien hebben, toch? Was hij niet bewusteloos? Het was allemaal zwart, donker, stil... Was hij soms dood?

Waarom wist hij zich te herinneren dat ze waren uitgestapt en dat ze naar hen toe waren gelopen, met pistolen en een kleine moker in hun hand? Waarom herinnerde hij zich nu ineens hoe ze op Silvio afliepen en dat een van hen lachend ‘Die is al dood, daar hoeven we geen moeite meer voor te doen,’ had geroepen? En hoe hij naar zijn wapen had gezocht om er vervolgens achter te komen dat hij zich niet kon bewegen, omdat hij vastzat?

Waarom besefte hij dan nu zo goed dat hij half uit het raam hing, ondersteboven, en dat hij daar na het kantelen van de auto terecht was gekomen?

Voor de automobilisten die straks zouden stoppen was dit een gewone aanrijding. Een ongelukkige aanrijding weliswaar, waarbij een dode en een gewonde te betreuren waren, maar toch... een gewone aanrijding, zoals ze zo vaak zagen op de snelweg. Emilio wist wel beter. Hulpeloos wachtte hij af, af en toe het bloed uit zijn mond spugend.

Een eerste auto, gealarmeerd door de sporen op de weg en de kapotte vangrail, reed de vluchtstrook op en scheen met zijn koplampen over de omgeslagen auto onder aan het talud. Het licht was niet fel, maar toch knipperde Emilio met zijn ogen. Voor het eerst zag hij de verwoesting in hun auto. Maar ook zag hij het spoor in de berm, waar ze van afgegleden waren, want nog steeds hing hij half uit het raam, zijn onderlichaam vastgeklemd tussen de stoel en het dashboard. Hij spoog het bloed weg bij zijn mond. Door het licht van de koplampen zag hij dat het bloed uit een grote wond in zijn maag stroomde.

En toen pas zag hij zijn broer. Zijn hoofd in een vreemde hoek op zijn lichaam, hem aanstarend, hangend in zijn veiligheidsgordel en zijn gezicht tot pulp geslagen.

Hij probeerde uit alle macht om bij zijn dode broer te komen, hem vast te pakken, maar het lukte hem niet. Hij kon zich gewoon niet bewegen en nu wist hij ook weer waarom. Het laatste stukje van zijn verloren herinnering viel op z’n plek. De tranen liepen over zijn voorhoofd en vermengden zich met zijn bloed. De wonden die hij net had ontdekt waren niet het ergste. Misschien waren ze wel zijn redding, misschien zou hij erdoor sterven. Hij hoopte het.

In gedachten zag hij de mannen weer, hoe ze aan kwamen lopen vanuit hun bmw. Hij zag wat ze bij zich hadden toen ze uitstapten. Hun pistolen waren klaar om te gebruiken, en toch hadden ze dat niet gedaan.

Iedereen zal denken dat mijn verwondingen zijn veroorzaakt door het ongeluk, wist Emilio. Heel slim. Want niemand zal vermoeden dat mijn verlamming eigenlijk is veroorzaakt door de moker waarmee ze mijn nekwervels braken toen ik half uit de auto lag.

==

***

==

Alessa schoof onwillekeurig wat naar achteren op de bank, omdat ze bang was dat Cosima haar, in haar buitensporige woedeaanval, aan zou vliegen.

‘Gewoon doodgaan is kennelijk nog te moeilijk voor hem, die idioot. Hij zal eens een keer krijgen wat hij verdient... maar nee hoor, de duivel schijt weer op de grote hoop zoals gewoonlijk. Want ook nu krijgt senator Pergolesi weer een kans. En wie mag de kastanjes uit het vuur halen? Nou, wie? Ik, die alles mag regelen voor die ondankbare en trouweloze hond van een man van me.’

Cosima stond op en ijsbeerde door de kamer. Ze haalde diep adem en vloekte nog een keer hartgrondig. ‘Ze richten me te gronde, die idioten. Hij voorop...’

Alessa rolde met haar ogen. ‘Luister naar me, Cosima... het gaat wel om je man. Je moet iets doen. Ze zullen me opnieuw bellen, dat is zeker, dus dan geef ik jou gewoon door wat ze zeggen. Dat valt niemand op. Ik wil je helpen, maar je moet wel reageren op wat ze vragen. Het kan niet zo zijn dat je ze niet betaalt, en dat later blijkt dat ze via mij wel contact met jou gehad hebben. En in vredesnaam geen politie, die verprutsen alles, dat weet je. Ze willen geld, je geeft ze geld. Je man heeft genoeg. Het komt allemaal goed.’

‘Dan wint hij weer, verdomme,’ mompelde ze. ‘Wat moet ik?’

Alessa stond op, nam haar vriendin bij de schouders en trok haar toen tegen zich aan. ‘Je moet doen wat ik je net zei. Geen politie, gewoon doen wat ze zeggen. Dan komt het goed. Hij heeft zijn straf al gehad tijdens de ontvoering, daar ben ik van overtuigd.’

Cosima keek in de ogen van haar vriendin. ‘Vind je dat?’

Toen maakte ze zich los uit haar omarming en liep naar de deur, die ze opende. De agenten, die op de stoep stonden met hun kogelvrije vesten aan en mitrailleurs om, keken om naar Cosima, die zelfverzekerd in de deuropening stond.

‘U bent toch de leider van deze mensen?’ sprak ze tot wat haar de hoogste in rang leek. ‘Kunt u misschien even binnen komen? Mijn vriendin heeft u iets te vertellen dat u waarschijnlijk bijzonder belangrijk zult vinden.’

Zonder op hun reactie te wachten, draaide Cosima zich om. Daar stond Alessa, haar gezicht nu spierwit weggetrokken, met een verbijsterde blik naar haar te kijken.

11
Punti di non ritorno

Die nacht lag hij wakker en nam zijn besluit. De behandeling bij de vreemdelingendienst was de druppel geweest die de emmer deed overlopen: het onverholen wantrouwen, het stiekem kopieren van de vingerafdrukken van Giovanni.

Wat had hij moeten doen? De vingerafdrukken afpakken van Daniël Marks? Het zou alleen maar meer vragen en wantrouwen oproepen als hij hen liet blijken hoe belangrijk die kopieën waren.

Dat was dus geen optie. Hij kon er alleen maar op vertrouwen dat het meer als intimidatie of pesterij was bedoeld dan dat ze er iets mee wilden doen, maar het zat hem toch niet lekker.

==

Om half een ’s nachts belde hij zijn ex.

Met een bezorgd: ‘Is er iets?’ nam Lisa op.

‘Nee, niet echt. Behalve een kogel in m’n kop, en het hele korps dat denkt dat ik die wel verdiend zal hebben omdat ik fout ben.’

Er viel een veelzeggende stilte.

‘Dat komt niet als een verrassing voor je, begrijp ik. Jij weet dus ook al hoe ze over me denken,’ concludeerde hij.

‘Je kent je collega’s. En ik ben je ex, dus weten ze dat wij nog steeds contact hebben. Mij vertellen ze niet veel, maar ik merk wel dat er iets is.’

Het kwam er aarzelend uit, waardoor Nick genoeg wist.

‘Negeren ze jou ook al? Verdomme...’

Lisa praatte zacht. ‘Laat het gaan, je kent ze. Het duurt even, maar dan is het over. Als ze degene pakken die jou heeft neergeschoten, weet iedereen hoe de vork in de steel zit en dat jij brandschoon bent.’

‘En als ze die nou eens niet pakken? Kom op, je weet toch hoe ze zijn? Wij leven van achterdocht. Iedereen liegt. Hier kom ik nooit meer vanaf, want waar rook is, is vuur. Ook als er iemand gepakt wordt, zullen ze altijd blijven denken dat er nog iets is, maar dat ze dat gewoon nog niet ontdekt hebben. Snap je?’

Het bleef weer stil aan de andere kant.

‘Waarom zeg je niks?’ vroeg Nick.

‘Dat er iets is wat ze niet ontdekt hebben, zeg je?’

‘Ja?’

‘Daar moet je je niet druk over maken. Er is toch ook niks?’

Nick’s adem stokte, heel even. ‘Bedoel je dat als vraag of als vaststaand feit?’

‘Je moet gaan slapen, dat lijkt me veel beter voor je. Je zegt nu hele vreemde dingen. Misschien ligt het meer aan jou dan aan je collega’s.’

Nick gaf geen antwoord.

‘Weet je...’ zei Lisa. ‘Jij trok je nooit wat aan van andere mensen. Misschien moet je dat nu ook gewoon weer doen.’

Nog steeds wist Nick niets te zeggen. Dat hij aan Lisa getwijfeld had, deed hem pijn. Maar het meest stomme was dat hij het ook aan haar had laten blijken. Misschien was hij wel meer in de war dan hij dacht.

‘Sorry,’ zei hij toen, maar het klonk stompzinnig.

‘Welterusten, Nick.’ Ze hing op.

==

Met een doffe klap gooide Nick het dossier op de tafel in de verhoorkamer. Hij had ervoor gezorgd dat de vellen met vingerafdrukken flink boven het omslag uitstaken, zodat ze de Italiaan meteen zouden opvallen. Een subtiele maar doeltreffende herinnering aan de macht die Nick over hem had.

Glimlachend schoof Giovanni de vingerafdrukken weer terug op hun plek.

‘Zeg wat je te bieden hebt,’ begon Nick.

‘Dus je bent erachter gekomen dat ik niet loog.’

‘Nee, dat ben ik niet. Maar jij gaat me nu overtuigen en dan zien we wel verder.’

Het was duidelijk dat Giovanni ook een besluit had genomen, want uit zijn broekzak haalde hij een aantal velletjes papier.

‘Je weet wat de camorra is?’ vroeg hij.

‘Hoe kom je daaraan?’

‘Een van je collega’s was zo vriendelijk me pen en papier te geven, toen ik daarom vroeg. Ik kan heel vriendelijk overkomen.’

‘Pen,’ zei Nick en stak zijn hand uit. Hoofdschuddend haalde Giovanni de pen tevoorschijn en gaf die aan Nick.

‘Begin maar eens met je echte naam.’

Giovanni zuchtte. ‘Zo snel, zo snel... waarom ben je zo ongeduldig?’

‘Omdat ik zo werk.’

‘Dat kan je wel willen, maar zo gaat het niet.’ Hij legde de velletjes neer en streek ze zorgvuldig glad. ‘Een reis begint met de eerste stap. Laten we bij het begin beginnen. Wat jullie de maffia noemen, dat bestaat niet. Vergeet het. Vergeet de films, de boeken. Vergeet wat je ooit gehoord hebt, want er bestaat niet één grote groep boeven die een lidmaatschapskaart van de maffia heeft.’

Nick zag de laars van Italië geschetst, met daarin vier streken omcirkeld.

‘Onthou de volgende woorden: de onorata società, het Genootschap van Eer. Die term is belangrijk. Niks maffia, onthoud die twee woorden. Onorata società.’

Hij wees op de kaart.

‘In Sicilië zit de maffia, oftewel de Cosa Nostra. In Calabrië zit de ‘ndrangheta, de boeren. Maar maak nooit de fout de boeren te onderschatten. In Puglia, aan de Thyrreense zee, zit de Sacra Corona Unita, maar die bestaan nog niet zo lang. Zij beheersen de meeste smokkelroutes.’ Giovanni maakte een gebaar, alsof het sukkels waren. ‘Ze redden het nooit. Geen historie, geen banden, geen eer,’ mompelde hij.

‘Wat zeg je?’

‘Laat maar. Niet belangrijk.’

Hij wees op Napels, op zijn getekende kaart.

Bella Napoli. Hoofdstad van de camorra. En de camorra is ook niet één grote club criminelen zoals mensen denken, zoals de stad Napels ook niet één stad is.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Je hebt echt geen idee waar ik het over heb, hè?’

Giovanni leek verbaasd dat Nick de beginselen van de maffia, of zelfs die van Italië, niet kende.

‘Waarom zou ik? Ik werk hier, met Amsterdamse en Nederlandse criminelen. Wat kan mij het schelen welke naam ze zichzelf geven? Uiteindelijk is er maar één hand, één vinger, die de trekker overhaalt. En bovendien, Don Corleone woont niet in Amsterdam.’

Giovanni zweeg, maar keek Nick op zo’n vreemde manier aan dat hij zich afvroeg of hij zich met die opmerking misschien niet vreselijk vergiste. Hij ging door, op een toon van een leraar die met eindeloos geduld iets aan een kind probeert uit te leggen. ‘Luister nou gewoon naar me. Napels is niet één stad, zoals ik zei, omdat ze eigenlijk bestaat uit tientallen kleine steden. Elke wijk van die stad is een eigen stad, met een eigen sfeer en eigen regels. Iedere wijk is op zichzelf aangewezen, want niemand anders zorgt voor de wijk. Net zoals iedere Italiaan voor zichzelf leeft, omdat Italië niet voor haar inwoners zorgt. De camorra is Napels, meer dan de stad zelf. Het is, hoe onwettelijk het misschien ook is, de enige zekerheid die de mensen hebben. Je kunt niet op de regering vertrouwen, je kunt wel op de onorata società vertrouwen. De regering geeft je geen werk of geld, maar de camorra wel. Zo simpel is het.’

‘Ga je me de geschiedenis van Italië vertellen?’

Het was zonder meer interessant wat Giovanni hem vertelde, maar hij moest snel iets in handen hebben waarmee hij verder kon, voordat hij door de tijd gedwongen was om de Italiaan in vrijheid te stellen. Bovendien wilde hij de regie in handen houden, want hij voelde dat de Italiaan aan kracht won naarmate hij meer vertelde.

‘Ik kan hier niks mee en de tijd dringt,’ besloot hij.

Giovanni schoof geïrriteerd achteruit. Hij zei niets, maar zijn gezicht sprak boekdelen. ‘Zoek dan maar contact met Italië en vraag of ze geïnteresseerd zijn in de verblijfplaats van senator Pergolesi. Meer niet, vraag alleen dat en zeg tegen niemand waarom je het vraagt.’

==

Wie moet ik in vredesnaam bellen? Nick zat achter zijn bureau en staarde naar zijn telefoon. Wie ik ook bel, ik kom over als een idioot, dacht hij, net als zojuist in de verhoorkamer. Iemand die mee wil spelen met spelletjes die hij niet snapt. Hij had doorgevraagd bij Giovanni over de senator, maar die wilde er niet meer over kwijt, alleen dat hij moest bellen met die vreemde vraag, die hem in eerste instantie niets zei.

Hij had ondertussen achterhaald dat Pergolesi enkele weken geleden verdwenen was, en dat men vermoedde dat hij dood was. Als Giovanni wist waar de senator was dan... ja, dan bezat hij echt informatie die veel waard was.

Nick’s instinct had hem nooit in de steek gelaten, en hij hoopte maar dat die verdomde kogel in ieder geval dát intact had gelaten.

Hij toetste een nummer in, op hoop van zegen.

cri, goedemiddag,’ klonk het zangerige Haagse accent van de telefoniste van de Centrale Recherche Informatiedienst.

‘Met Nick Meere, politie Amsterdam. Ik wil graag het nummer van Interpol Rome.’

‘Alle gesprekken met Interpol Rome gaan via ons, meneer.’

‘Dat begrijp ik, maar ik wil daar toch graag iemand spreken.’

‘Alle contacten met het buitenland gaan sowieso via ons, meneer. U kunt uw vraag natuurlijk faxen, dan sturen wij die meteen door naar Italië.’

‘Als dat mogelijk zou zijn, had ik dat wel gedaan. Ik wil iemand persoonlijk aan de telefoon in Italië, omdat het hier een delicaat onderwerp betreft.’

‘Vertrouwt u uw eigen collega’s soms niet, meneer Meere?’ De vraag werd losjes gesteld, maar miste zijn uitwerking niet.

‘Er zijn dingen die je nou eenmaal beter voor je kunt houden, mevrouw. Dat zou u misschien moeten leren,’ zei hij en hing op. Het duurde een halfuur, maar toen had hij uitgezocht dat Interpol Rome viel onder het Ministero dell’Interno. En hij had een telefoonnummer.

Pronto?’ werd er opgenomen.

‘Do you speak English?’

Er volgde een waterval van zinnen in onverstaanbaar Italiaans, waaruit Nick opmaakte dat dat niet het geval was.

‘Un attimo...’ hoorde hij uiteindelijk, waarna de verbinding verbroken werd. Hij belde opnieuw.

‘Pronto?’ klonk het weer, maar dit keer was het een vrouw.

‘Do you speak English?’ vroeg hij weer.

‘Sì.’

‘Mooi. U spreekt met rechercheur Meere van de politie in Amsterdam.’

‘Sì?’

‘Ik eh... met welke afdeling spreek ik nu?’

‘Naar wie heeft u gebeld?’

‘Interpol Rome.’

‘Dan heeft u die toch ook aan de lijn?’ klonk het geamuseerd.

‘Dan wil ik graag weten of u geïnteresseerd bent in de verblijfplaats van senator Pergolesi.’

Er viel een lange stilte. ‘Waar belt u vandaan?’ de stem klonk nu verre van geamuseerd.

‘Amsterdam.’

‘En u bent van de politie?’

‘Jazeker.’

‘Wat weet u van de verblijfplaats van de senator?’

‘Welke afdeling heb ik nu te pakken? Vergeef mij de vraag, maar het is onhandig om alles twee keer te moeten vertellen. Dus als u mij door moet verbinden, dan vertel ik het liever één keer.’

‘Natuurlijk, u heeft gelijk,’ klonk het timide. ‘Excuseer mij, dottore, maar dit klinkt te gek om waar te zijn. De verblijfplaats van de senator.’

‘Waarom, mevrouw?’

‘Omdat de senator volgens onze informatie dood is. Of bedoelt u dat u kunt vertellen waar zijn lijk is?’ schrok ze. ‘Neem me niet kwalijk. Mijn Engels is niet zo heel erg goed. Ik zal u doorverbinden met de executieve dienst.’

Hij hoorde nog wat opgewonden Italiaans gebrabbel, voordat hij werd doorverbonden. De senator is dood, ja. Dus toch. Zie je wel dat hij zich belachelijk aan het maken was? Hij had de neiging om op te hangen, maar voordat het zover kwam, hoorde hij een scherpe klik en klonk een sombere, op het eerste gehoor ongeïnteresseerde mannenstem. ‘Ja?’

‘U spreekt met Nick Meere van de politie Amsterdam. Met wie spreek ik?’

‘Alessandro Anguiari, tot uw dienst.’

‘Van welke afdeling?’

‘Ik ben van de Criminalpol, afdeling georganiseerde misdaad.’

Gelukkig, dacht Nick, ik zit tenminste meteen in de goede hoek. Dat scheelt veel gênante telefoontjes.

‘Ik moet een vraag stellen die op u misschien wat onnozel overkomt, maar u moet mij geloven als ik zeg dat het voor mij onmogelijk is om dit op een andere manier te doen.’

‘Als u dat zegt.’ De man klonk nog steeds volkomen neutraal.

‘Bent u geïnteresseerd in de verblijfplaats van senator Pergolesi?’

Een korte stilte, toen klonk plotseling een warme lach vanuit Italië. ‘De telefoniste zei al zoiets, maar ik dacht dat ze me in de maling nam, die kleine donder. Maar u belt echt uit Amsterdam. Dit is serieus?’

‘Anders vroeg ik het niet.’

‘Haha, u bent geweldig. Iedere agent in Italië is naar deze man op zoek en u gaat mij nu doodleuk vertellen waar hij is?’

‘Ik wil voorlopig alleen weten of u wilt weten waar hij is.’

‘Dat noemen wij hier een retorische vraag, u weet het antwoord daarop al. Leeft hij soms nog?’

‘Daar kan ik op dit moment geen antwoord op geven.’

Er klonk een grom uit de telefoon. ‘U weet de boel wel spannend te maken, zeg ik u.’

‘Het spijt me, het is niet anders.’ Nick zat inmiddels met het zweet in zijn handen aan de telefoon.

‘U verwacht dat ik mijn nieuwsgierigheid bedwing terwijl u mij deze vraag stelt. U wilt geen antwoord geven op mijn vragen. Dat is allemaal prima, daar kan ik mee leven, omdat ik domweg niet kan inschatten of ik u serieus moet nemen. Als dat wel zo is, dan is mijn antwoord “ja”. Natuurlijk wil ik weten waar de senator is. En uit uw vraag maak ik op dat u wellicht het antwoord ook weet. Bent u van plan om die informatie met mij te delen? Misschien niet nu, maar op enig moment?’

‘Meneer Anguiari, ik zal eerlijk zijn. Ik weet op dit moment niet waar de senator is.’

Een teleurgestelde zucht klonk uit de telefoon.

‘Maar de kans bestaat dat ik het binnenkort wel weet. Als dat zo is, neem ik direct contact met u op. Deze toezegging kan ik u doen.’

‘Van wie krijgt u deze informatie, rechercheur? Dat is belangrijk. Is de senator in uw land? Kunt u mij dat tenminste zeggen?’

‘Het spijt me, ik kan er niets over zeggen.’

‘Ik begrijp het en ik respecteer het. Ik wil u alleen vragen om, als de informatie tot u komt, mij te bellen. Niemand anders. Ik geef u mijn directe nummer. Bel dit nummer, al is het midden in de nacht, en zorg dat u mij altijd persoonlijk aan de telefoon krijgt. Begrijpt u dat? Belooft u dat?’

‘Dat zal ik doen,’ beloofde Nick.

‘Grazie, signore. A presto, ciao,’ sloot Alessandro af.

Nick legde de telefoon neer. De vraag die Giovanni had gesteld, was meer dan afdoende beantwoord.

==

‘Mooi,’ zei Giovanni. ‘Nu weet je dat er interesse is.’

‘Ja, die was er duidelijk.’

‘Je hebt ze niet over mij verteld? Dat moet ik zeker weten.’

Nick schudde zijn hoofd. ‘Als ik dat zeg, dan is dat zo.’

‘Dat moet ik dan maar aannemen. Het is verdomme nogal belangrijke informatie,’ zei Giovanni.

‘In Italië misschien. Hier heeft echt niemand van die man gehoord. Niemand ligt er wakker van.’

‘Maar in Italië word je een beroemd man, als we nu verdergaan. Dit wordt een lastige weg en we moeten onze voetstappen nu zorgvuldig zetten.’

‘Ik ben helemaal niet van plan om beroemd te worden.’

Giovanni keek hem onderzoekend aan. ‘Het is tijd om naar het next level te gaan. Die stap... die neem je, of die neem je niet. Maar als je het doet, dan is er geen weg meer terug. Dat moet je goed beseffen. Je bent niet getrouwd, hè? Maar er is wel iets aan de hand met je.’

‘Nee, ik ben niet getrouwd, en wat er aan de hand is gaat je niets aan. Dit is voor mij geen grote stap om te nemen. Die stap is enorm voor jou, omdat je geen kant op kan en dat weet je. Dus je neemt die stap, of je neemt hem niet, zoals jij al zei. Maar hou op met dat dramatische gedoe. Jij bent de crimineel en ik ben de rechercheur. Zullen we dat even zo houden?’

Giovanni reikte naar voren en pakte een pen en een velletje papier. Hij schreef iets op, en maakte er een klein schetsje bij. ‘Hier zit hij, denk ik. Het is een kilometer of vijftig buiten Napels, naar het zuiden. Het is in ieder geval de plek die ze altijd gebruiken.’

Nick wilde het papiertje naar zich toe halen, maar Giovanni hield het vast.

‘Onthoud dit moment. Als je het pakt, kun je niet meer terug.’

12
Meglio essere morti

Luigi, de stoïcijnse maar zeer ervaren agent van de carabinieri die door Cosima Pergolesi naar binnen was geroepen, had haar verhaal aangehoord. In eerste instantie vol ongeloof, omdat hij er net als iedereen van uitging dat de senator allang dood was, maar dat gevoel maakte langzaam plaats voor verbijstering toen hij doorkreeg hoe doortrapt Cosima Pergolesi haar vriendin zojuist had uitgeleverd.

Alessa zat met een van woede en angst vertrokken gezicht op de bank, kwaad door het verraad en in paniek omdat de camorra misschien zou denken dat zij uit eigen beweging naar de politie was gestapt. En dat werd uiteraard niet op prijs gesteld, als ze op discretie hadden aangedrongen.

‘Stel je niet zo aan, Alessa, het is onze plicht om de politie in te lichten. Nietwaar, agent?’ vroeg ze. ‘Weet u dat ik laatst nog verrukkelijk met uw hoofdcommissaris heb geluncht? Hij zou het me nooit vergeven als we hem niet zouden inlichten. Zorgt u er persoonlijk voor dat hij dit schokkende nieuws te horen krijgt?’

Luigi keek Cosima aan. ‘Ik ben niet van de politie maar van de carabinieri, dus het lijkt me sterk dat u met onze hoogste baas heeft geluncht.’ Hij wendde zich tot Alessa. ‘Ze zitten op ons bureau met smart te wachten op uw verklaring. Dan kunt u hier weg.’

De nadruk die op het woordje ‘hier’ gelegd werd, deed Cosima de wenkbrauwen fronsen. Met moeite hield ze een reactie voor zich.

Alessa stond op en liep achter de carabiniere aan. ‘Jij hebt zojuist je man vermoord. Leef daar maar mee,’ siste ze in het voorbijgaan tegen Cosima, die koel glimlachte.

Alessa werd in vliegende vaart en met gillende sirenes overgebracht naar de Comando Gruppo van de carabinieri aan de Via Mario Morgantini, waar een speciaal team haar urenlang verhoorde.

Na afloop zat ze uitgeput in de kleine verhoorkamer van het kazerne-achtige gebouw, die haar meer aan een cel deed denken.

Enkele minuten later kwam Luigi weer binnen, die haar meenam naar een onherkenbare politieauto en snel met haar naar haar huis reed. Toen Alessa nerveus in haar tasje zocht naar haar sleutel, keek Luigi haar aan.

‘Dat is niet nodig, signora.’

Ze keek hem verbaasd aan, tot ze zijn blik volgde in de richting van haar huis. Daar stond een wagen, gelijk aan die waarin ze nu reden, en de voordeur was open.

Toen ze binnen kwam, zag ze dat het huis vergeven was van politieagenten. Kasten stonden open, alle spullen werden doorzocht. Een agent was bezig met haar telefoon.

‘Wat is dit voor waanzin?’

‘Kalm, signora. We moeten snel zeker zijn van twee dingen. Eén: dat u niet samenwerkt met de ontvoerders. Als er in huis iets is wat daarop wijst, zullen we het vinden. Twee: dat uw telefoonlijn onder controle is op het moment dat u weer gebeld wordt. Wij doen dus gewoon ons werk. Is dat duidelijk?’

‘Natuurlijk. Ik ben niet achterlijk, zoals die Judas van een vriendin van me.’

Ze rukte zich fel los van zijn hand, die haar arm de hele tijd, iets harder dan nodig was, had vastgehouden. Er was weinig meer over van de kwetsbare dame, zoals hij die in de woning van Cosima had aangetroffen.

‘Dat jullie willen weten wie mij belt, kan ik begrijpen. Dat wil ik ook wel weten. Niet dat ik er blij mee ben, maar goed... dat heb ik aan die fijne vriendin van mij te danken. Maar dat jullie denken dat ik er iets mee te maken heb... typisch.’

Luigi ging voor haar staan. ‘Zullen we dat even in het juiste perspectief bekijken? U wilde ons niet bellen. U wilde ons erbuiten houden. Weet u nog?’ vroeg hij met een cynische glimlach. ‘Dat maakt u verdacht. Misschien zelfs wel medeplichtig.’

Ze keek hem strak aan. ‘Mag ik misschien wel alleen naar de wc, of is daar misschien iemand aan het controleren of er een ontvoerder in de pot zit?’ vroeg ze.

Luigi bleef glimlachen en stapte hoffelijk opzij. Ze verdween in de gang.

‘Trut,’ mompelde hij, en stak een kauwgompje in zijn mond.

==

***

==

Het was precies zo gegaan als Emilio had verwacht en de tegenstanders hadden gehoopt. De politie vroeg Emilio, terwijl hij naast de auto omzichtig op een brancard werd gelegd, wat voor auto hen had aangereden en hoe het ongeluk precies had plaatsgevonden.

Emilio zei dat hij zich niets meer van het ongeluk kon herinneren. Het was een groot zwart gat. Het enige wat hij wist was dat zijn broer schreeuwde, onder het rijden.

‘Wat schreeuwde hij?’ vroegen de agenten.

‘ “Kijk uit!” Dat schreeuwde hij. Dus ik denk dat iemand een vreemde manoeuvre uithaalde. Wat een stom ongeluk....’

Ondanks de ellende waar hij in zat, had Emilio voldaan aan de erecode van de camorra.

De omertà.

Altijd zwijgen.

Nooit iets aan de politie vertellen.

Nooit.

Toch waren de agenten ter plaatse blij met de korte verklaring van Emilio, want dan hadden ze tenminste iets. Er waren verder geen getuigen. Er waren geen andere auto’s in de buurt en bovendien lag de auto onder aan het talud, onzichtbaar vanaf de snelweg. Dit zou door de politie weggeschreven worden als een triest ongeluk, waarbij de tegenpartij nooit gevonden zou worden, wist Emilio.

Hij trok de aandacht van de broeder van de ambulance door te roepen. Het was het enige wat hij nog kon, nu hij volledig ingesnoerd en met zijn hoofd gefixeerd op de brancard lag. De broeder boog zich over hem heen.

‘Doe me een plezier,’ zei Emilio, ‘ik heb nog een broer, bel hem. Het nummer zit in mijn broekzak. Bel hem en vertel hem wat er gebeurd is. Zeg hem dat de familie in Duitsland dit moet weten. Dat is belangrijk, dat je dat zo zegt. De familie in Duitsland moet dit weten. Dan weet hij genoeg.’

De broeder knikte en begon in de broekzak van Emilio te zoeken naar het telefoonnummer.

In het ziekenhuis werd al snel duidelijk dat Emilio’s nekwervels verbrijzeld waren en dat zijn dwarslaesie onherstelbaar was. Na overleg werd aangenomen dat Emilio bijzonder ongelukkig met zijn nek op de raamstijl geslagen was tijdens het omslaan van de auto, nadat de zijruit eerst uit elkaar was gesprongen. Hij vroeg, voordat ze hem onder narcose brachten voor een vergeefse poging nog iets te redden, of ze voor de zekerheid nog een keer zijn broer wilden bellen. Ze moesten hem zeggen dat Silvio dood was en hij verlamd, en hem vertellen dat de familie in Duitsland dit moest weten. Hij drong er opnieuw op aan dat ze niet vergaten om dat letterlijk zo door te geven.

Toen begon de verdoving te werken en zakte hij weg.

==

***

==

’s Avonds zat Alessa op de bank. Er was een stilzwijgende afspraak tussen de aanwezige agenten en Alessa dat ze elkaar niet zouden hinderen. De agenten maakten vrolijke herrie in de keuken, terwijl zij de laatste roddels in de Italiaanse bladen las. Buiten werd haar woning in de gaten gehouden. Onopvallend, volgens Luigi, maar zij kon zich niet aan de indruk onttrekken dat iedere idioot binnen vijf seconden doorhad waar in haar straat de wagens van de carabinieri stonden.

Cosima had ze niet meer gesproken. Ze had er ook geen behoefte meer aan, nadat ze haar in deze ellende had geholpen. Toen ging de telefoon. Het lawaai in de keuken verstomde meteen.

Alessa stond op en liep, met een blik op Luigi die de kamer in was gekomen, naar de telefoon. Luigi knikte haar bemoedigend toe. Alessa aarzelde. Iets weerhield haar ervan om de telefoon aan te nemen, angst voor wat ongetwijfeld komen zou. Ze voelde dat dit geen gewoon telefoontje was. Luigi knikte nog een keer, nadrukkelijker nu.

Met een angstig voorgevoel nam ze de telefoon op. Nog voordat de man begon te praten, wist ze dat het over de senator ging.

‘Pronto?’

‘U heeft ons erg teleurgesteld, signora.’

Ze haalde een paar keer diep adem, probeerde haar emoties niet de overhand te laten krijgen. ‘Ik kon daar niets aan doen. Ik wilde niet...’

De man onderbrak haar. ‘Natuurlijk niet, signora. Wij nemen u niets kwalijk. Wellicht kunt u nog een keer persoonlijk aan ons uitleggen hoe het gegaan is.’ Een korte stilte volgde, waarin Alessa bijna door haar knieën zakte van angst. Toen sprak de stem weer. ‘Mag ik misschien de inspecteur even spreken die naast u staat?’

Alessa voelde een golf van misselijkheid door zich heen trekken. Ze wisten alles. Ze moest gaan zitten. Luigi snelde toe en nam de hoorn over. Alessa zakte op de bank, al mompelend hoe ze Cosima iets aan zou doen.

‘Pronto,’ zei Luigi in de hoorn.

‘Met wie heb ik het genoegen?’ vroeg de stem.

Luigi grinnikte. ‘Ik zal u mijn naam niet noemen. Uit beleefdheid moet u mij dan namelijk ook uw naam geven, en dat wilt u vast niet.’

‘Zo beleefd ben ik nou ook weer niet. Wij hebben geprobeerd dit onder ons op te lossen, maar dat is mislukt. Ik weet dat u dit gesprek opneemt, maar u zult er niet achter komen waarvandaan ik bel. Ik wil beginnen met u te vertellen dat de senator nog leeft...’

‘Dat heeft u ook tegen de vriendin van de vrouw van de senator verteld,’ viel Luigi hem in de rede. ‘U kunt haar moeilijk kwalijk nemen dat wij hierin gemengd zijn. Dus ter zake. Iedereen kan wel zeggen dat de senator leeft. Voorlopig heb ik niet hem aan de telefoon, maar iemand die zijn naam niet wil zeggen.’

‘Daar zijn er op dit moment twee van, carabiniere. Maar goed, ik zal u bewijs sturen dat de senator nog leeft. Daarna zullen we het over een passende vergoeding hebben, als u wilt dat dat zo blijft. Blijft u daar, wij bellen u. Ik snap dat dat lastig is voor de signora in wier huis u momenteel te gast bent, maar het is niet anders. Al het ongemak heeft signora tenslotte te danken aan haar onbetrouwbare vriendin, niet aan ons.’

Er werd opgehangen. Er was bij Luigi geen twijfel dat de man, met zijn onmiskenbare Napolitaanse accent, de waarheid sprak. De technische recherche die de telefoonlijnen van Alessa controleerde, zou waarschijnlijk met het bericht komen dat er met een niet te traceren mobiele telefoon gebeld was, ergens ver buiten Napels, of juist in de drukke binnenstad. In beide gevallen was het onmogelijk achter de beller aan te gaan. Bovendien zou er geen tweede keer van die mobiele telefoon gebruik gemaakt worden.

Alessa keek Luigi met rode ogen aan.

‘Ik denk dat we hier nog wel even zitten, signora,’ zei Luigi.

==

***

==

Senator Pergolesi kroop achteruit, toen hij de sloten van de deur open hoorde gaan. Hij had nooit meer geprobeerd iets te zeggen tegen zijn ontvoerders, want de vernedering van de klappen was hard aangekomen. Nog steeds was hij er niet achter gekomen wie hem ontvoerd had.

‘Kom hier,’ zei de man die binnenkwam.

Pergolesi stond op en kreeg een krant in zijn handen gedrukt. Een lichtflits verblindde hem, maar gaf hem tegelijkertijd hoop. Kennelijk werd er onderhandeld en een bewijs gevraagd dat hij nog leefde.

‘Hoeveel vragen jullie?’ kon hij niet nalaten te vragen, maar dit keer kreeg hij antwoord noch klappen. De deur werd gesloten en Pergolesi was weer alleen.

==

***

==

Tijdens de operatie werd vastgesteld dat er aan de verwondingen van Emilio niets te opereren viel. Zijn dwarslaesie was zelfs erger dan ze verwachtten. Zijn verdere verwondingen waren goed te behandelen. Toen hij na de operatie naar de Intensive Care werd gebracht, meldde zich een man bij de verpleegster.

‘Hoe is het met hem?’ vroeg hij in het Engels.

‘Hij is stabiel,’ antwoordde ze.

‘Ik mag zeker niet naar hem toe?’ vroeg de man beleefd.

‘Bent u familie?’

‘Ik ben zijn broer Davide.’

De verpleegster keek een ogenblik verbaasd. ‘Maar... ze hadden me verteld dat zijn broer overleden was bij de aanrijding.’

‘Iemand kan meer broers hebben,’ zei Davide zonder haar aan te kijken.

‘Ach verdomme, wat stom. Sorry, ik dacht er gewoon niet aan, neem me niet kwalijk. Weet u wat? Gaat u maar even naar hem toe,’ zei ze in een poging iets goed te maken.

Davide liep de kamer in, waar aan weerszijden enkele bedden stonden. Daar lag zijn broer. Hij was er erger aan toe dan hij dacht. Hij herkende zijn gezicht nauwelijks, zijn leven werd geregeld door slangen en piepjes. Een laken over zijn weerloze lichaam. Ze hadden hem dood moeten maken. Dit is de ergste levenslange marteling die er is. Vreemd genoeg had hij er meer vrede mee kunnen hebben als ze hem vermoord hadden. Dit was niet nodig. Maar hij zou ze krijgen. Ze zullen niet weten wat hen overkomt. Ze willen oorlog, ze krijgen oorlog.

Hij liep de gang op en pakte zijn telefoon.