Vijf

My God Has Dark Skin

My braids were cut off in the name of Jesus

To make me look so white

My tongue was cut out in the name of Jesus

So I would not speak what’s right

My heart was cut out in the name of Jesus

So I would not try to feel

My eyes were cut out in the name of Jesus

So I could not see what’s real

 

refrein:

And I’ve got news for you

But I’m not sure where to begin

Yeah, I’ve got news for you

My God has dark skin

My God has dark skin

 

I had my braids cut offby black robes

But I know they’ll grow again

I had my tongue cut out by these black robes

But I know I’ll speak ‘til the end

I had my heart cut out by the black robes

But I know what I still feel

I had my eyes cut out by the black robes

But I know I see what’s real

 

(refrein )

Chess vroeg zich af welk lid van Coyote Springs het meest op de Cowardly Lion leek toen ze de Emerald City, Seattle, binnenreden. De rit van de Indian John-parkeerplaats naar het centrum van Seattle had zes uur geduurd omdat de blauwe bestelwagen het vertikte om harder dan vijfenzestig kilometer per uur te gaan.

“Deze wagen heeft geen zin om naar Seattle te gaan, hè?” vroeg Junior.

“Dan is hij misschien de enige met hersens,” zei Chess.

De bestelwagen reed naar het centrum en vond een Super 8 Motel, naast de Pink Elephant Car Wash. Coyote Springs keek zijn ogen uit naar alles: de Space Needie, de Olympic en Cascade Mountains, de oceaan. Ze waren geen van allen ooit in Seattle geweest en ze kregen het benauwd van al die mensen. Met name van al die blanke mensen.

“Jee,” zei Victor, “geen wonder dat de indianen hebben verloren. Moet je al die blanken zien.”

Thomas parkeerde de bestelwagen bij het motel en de band stapte uit.

“Hoeveel kamers moeten we nemen, Chess?” vroeg Thomas.

“Hoeveel geld hebben we?”

“Niet veel.”

“Shit,” zei Victor, “moeten die lui van de Backboard dit eigenlijk niet betalen?”

“Ja, eigenlijk wel,” zei Chess, gedwongen om het voor de allereerste keer met Victor eens te zijn.

Coyote Springs liep de lobby in en de receptionist keek raar op. Hoeveel receptionisten hadden tot dat moment een stel langharige indianen met gitaarkoffers gezien? Die receptionist was een blanke jongen van in de twintig en volgde een deeltijdopleiding bedrijfseconomie aan de universiteit van Washington.

“Kan ik jullie van dienst zijn?” vroeg de receptionist.

“Ja,” zei Thomas. “We hebben een paar kamers nodig.”

“En hoe wilt u betalen voor de kamers?”

“Met geld,” zei Victor. “Wat dacht je dan? Met schelpen?”

“Hij bedoelt cash of credit,” zei Chess.

“Cash dan,” zei Victor. “Welke indiaan heeft er nou goddorie een creditcard?”

“Oké,” zei de receptionist. “En hoe lang zijn jullie van plan om te blijven?”

“Drie nachten,” zei Thomas. “Maar ik moet de Backboard Club even bellen. Die betalen voor onze kamers.”

“De Backboard?” vroeg de receptionist. “Zitten jullie in een band?”

“Precies,” zei Victor. “Wat dacht je dan dat we in deze koffers hadden? Machinegeweren? Pijl en bogen?”

“Hoe heten jullie?” vroeg de receptionist, die al leerde om Victor te negeren.

“Coyote Springs,” zei Thomas.

“Coyote Springs? Nooit van gehoord. Hebben jullie cd’s gemaakt?”

“Nog niet,” zei Victor. “Daarvoor zijn we in Seattle. We komen de hele stad platspelen.”

“O,” zei de receptionist. “Nou, hier is de telefoon. Wie van jullie is de zanger?”

“Dat ben ik,” zei Thomas, en de receptionist gaf hem de telefoon.

Terwijl Thomas het nummer draaide slenterde de rest van Coyote Springs door de lobby. Junior en Chess gingen op banken zitten en keken naar een enorme televisie in een hoek. Victor trok een Pepsi uit een automaat. Chess sloeg hem gade. Ze wist dat Victor dat soort dingen leuk vond. Hij leek net een jongetje dat zijn kwartjes telde voor frisdrank en hoopte dat hij nog genoeg kleingeld had voor een Snickers. Hij stond naar de sortering snoep en frisdrank te kijken alsof de apparaten blanke vrouwen en bier te koop aanboden.

“Hé, Victor!” riep Chess. “Das een automaat, achterlijke rood-huid. Hij werkt op elektriciteit.”

“Hallo,” zei Thomas in de telefoon. “Met Thomas Builds-the-Fire. Zanger van Coyote Springs. Ja. Coyote Springs. We zijn hier voor het optreden morgenavond. Ja, dat klopt. Wij zijn de indiaanse band.”

Thomas lachte naar Chess om haar te laten weten dat alles tof was.

“Ja, we zitten in het Super 8 Motel naast die Pink Elephant Car Wash. We hebben een paar kamers genomen en de receptionist vroeg zich af hoe u ervoor wilt betalen.”

Thomas’ glimlach vervloog. Chess keek de lobby rond waar hij was gebleven.

“Ik snap het niet. Bedoelt u dat we ‘t zelf moeten betalen? Maar u hebt ons uitgenodigd.”

Thomas luisterde aandachtig naar de stem aan de andere kant.

“Oké, oké. Ik snap het. Nou, bedankt. Hoe laat moeten we er morgen zijn?”

Thomas hing op en liep naar de rest van de band.

“Wat is er?” vroeg Chess.

“Ze zeiden dat we ‘t zelf moeten betalen,” zei Thomas.

“Vergeet het maar,” zei Victor.

“Hoezo?” vroeg Junior.

“Het is een wedstrijd morgen,” zei Thomas. “Er komen een heleboel bands. De winnaar krijgt duizend dollar. De verliezers krijgen niks. Ik had de uitnodiging zeker niet goed begrepen.”

“Waar heb je ‘t over?” vroeg Coyote Springs.

“Het is morgen een ‘Battle of the Bands’. We moeten de beste zijn om het geld te krijgen. Anders krijgen we niks.”

“Jee,” zei Junior. “Hoeveel bands komen er?”

“Een stuk of twintig.”

“Wat een gekloot,” zei Victor. “Laat maar zitten dan. Laten we naar huis gaan. Hier zitten we niet op te wachten. We zijn Coyote Springs.”

“We hebben niet genoeg geld om thuis te komen,” zei Thomas.

“Kut,” zei Victor. “Nou, dan regelen we die kamers zelf maar en dan gooien we morgen op die wedstrijd de beuk erin.”

“We hebben niet genoeg geld om de kamers te nemen en ook nog te eten.”

“Thomas,” vroeg Chess, “hoeveel geld hebben we?”

“Genoeg om te eten. Maar we kunnen ons de kamers niet veroorloven.”

“Het lijkt erop dat Checkers gelijk had om thuis te blijven,” zei Chess en miste haar zus.

“Wat zullen we doen?” vroeg Junior.

“We kunnen in de wagen slapen,” zei Thomas en deed alsof hij vol goede moed was. “En dan winnen we morgen die wedstrijd. Duizend dollar. We gaan als vorsten naar huis, waar of niet?”

Coyote Springs had geen alternatief. Thomas startte de bestelwagen zonder iets te zeggen, reed het parkeerterrein van het motel af en zocht een supermarkt. Hij vond een Foodmart en ging naar binnen. De rest van Coyote Springs wachtte op Thomas. Hij kwam naar buiten met een zak met Pepsi, een brood en een pak Bolognese worst. Zwijgend maakte Coyote Springs eenvoudige sandwiches en at ze op.

Checkers liep zaterdagochtend vroeg naar de katholieke kerk om kennis te maken met pastoor Arnold. Ze wilde bij het koor gaan. Basta met die rockmuziek. Ze moest haar stem voor iets belangrijkers bewaren. Ze vlocht haar haar, trok haar beste jeans aan, een rood T-shirt en witte sportschoenen. Nike-joggingschoenen. Checkers kocht altijd dure sportschoenen, hoe arm ze ook was.

Gaan jullie naar de supermarkt, had Luke Warm Water tegen zijn dochters gezegd toen ze weer eens boodschappen deden in Missoula, en haal eieren, melk en boter. O, en koop sportschoenen voor jullie zelf. Ze liggen in dat derde gangpad. Pas ze eerst.

Checkers en Chess sjokten de winkel in, gingen in het derde gangpad zitten en pasten sportschoenen, van die supermarktschoenen van fluttig canvas en plastic. Andere klanten, blanken, staarden terwijl de zusjes schoenen pasten; Checkers zag het medelijden in hun ogen. Die arme indiaanse kinderen moeten hun schoenen in een supermarkt kopen. Beide zusjes moesten huilen toen ze voor de levensmiddelen en die lelijke schoenen betaalden. Sinds hun vader was verdwenen kocht Checkers de duurste schoenen die ze kon vinden.

Die schoenen voelden lekker aan haar voeten toen Checkers de kerk inliep. Een kleine kerk. Vier muren, een stel kerkbanken, een altaar. Jezus gekruisigd aan de muur. Maria wenend in een hoek.

Ze had het gevoel dat ze thuis was. Checkers sloeg een kruisje en knielde in een bank. Ze vouwde haar handen voor een gebed.

“Alstublieft,” fluisterde ze, “laat goeie dingen gebeuren.”

Ze verloor het besef van tijd terwijl ze bad. Amen, amen. Coyote Springs speelde haar door het hoofd en ze dacht aan haar zus, probeerde enkele gebeden over de bergen te zenden. Ze voelde zich een beetje schuldig dat ze uit de band was gestapt, maar ze speelden ook goed zonder haar. Chess kon beter zingen en piano spelen dan zij.

“Dank u, Heer,” fluisterde Checkers, deed haar ogen open en zag tot haar verrassing een priester zitten, een paar rijen voor haar. Pastoor Arnold.

“Dag, eerwaarde,” zei Checkers.

Pastoor Arnold draaide zich om en glimlachte. Hij was een knappe man met bruin haar en blauwe ogen. Ietwat zonverbrande huid. Gelijkmatig gebit. Checkers glimlachte terug. Ze was van mening dat elke priester een knappe man hoorde te zijn.

“Dag,” zei pastoor Arnold. “Jij bent toch een van die zussen, hè?”

“Ja,” zei Checkers opgetogen. “Ik ben Checkers Warm Water.”

“Checkers? Da’s een bijzondere naam.”

“Nou ja, zo heet ik niet echt.”

“Hoe heet je dan echt?”

“Ik denk dat ik dat niet eens bij de biecht zou vertellen.”

Pastoor Arnold stond op, liep naar Checkers en ging naast haar zitten. Hij rook naar kaneel.

“En, hoe staat het met de muziekbusiness?” vroeg hij.

“Niet zo goed. Ik ben uit de band gestapt.”

“O, wat jammer. Wil je erover praten?”

“Nee, eigenlijk niet.”

Checkers dacht aan Coyote Springs. Ze miste het podium al. Het had iets verslavends. Ze vond het te gek om mensen die ze niet kende haar naam te horen schreeuwen.

“Zou je lid willen worden van onze parochie hier?” vroeg pastoor Arnold.

“Daar zit ik aan te denken,” zei Checkers. “Maar ik kom uit het Flathead-reservaat. Kan dat wel?”

“Heb je ‘t vormsel ontvangen?”

“Ja. Van pastoor James, in ons reservaat. Lang geleden.”

Checkers zwoer dat ze zich haar doopsel herinnerde, al was ze destijds maar een paar maanden oud. Soms voelde ze de plek op haar voorhoofd nog waar pastoor James het water had gesprenkeld. Op een keer, toen ze in haar tienertijd een bosbrand bestreed, kwam ze tot de ontdekking dat ze was ingesloten door het vuur. In de overtuiging dat ze levend zou verbranden voelde ze opeens de koele, vochtige aanraking op haar voorhoofd. Ze voelde het water langs haar gezicht vloeien, in haar mond, en ze dronk gulzig. Verzadigd brandde ze een cirkel van gras kaal, ging in het midden liggen en bleef ongedeerd terwijl het vuur door de toppen van de dennenbomen boven haar laaide.

“Vertel eens over je geloof,” zei pastoor Arnold.

“Nou,” zei Checkers, “het valt niet mee om daarover te praten. Ik bedoel, ik wil over een heleboel dingen praten.”

“Vast.”

Checkers overdacht wat ze in haar korte tijd met Coyote Springs had meegemaakt. Ze herinnerde zich Junior en Victor naakt in de bestelwagen met die twee blanke vrouwen, Betty en Veronica, die kort daarna verdwenen waren.

“Weet u,” zei Checkers, “twee jongens uit de band, Junior en Victor, die hebben rotdingen uitgehaald.”

“Die ken ik wel. Ben je hier om over hen te praten of over jezelf?”

“Alle twee, geloof ik.”

Pastoor Arnold pakte Checkers bij haar hand en hield hem teder vast. Haar hart ging iets sneller.

“Zeg het maar,” zei pastoor Arnold.

“Het punt is gewoon dat ik tegenwoordig overal waar ik kijk blanke vrouwen zie. We hebben Junior en Victor betrapt toen ze met twee blanke vrouwen lagen te vrijen. Ze vrijen altijd met blanke vrouwen. Daardoor krijg ik de pest aan ze.”

“Aan wie?”

“Aan blanke vrouwen. Aan indianen. Aan alle twee, geloof ik.”

“Heb je een amoureuze relatie met Junior of Victor?”

“O, God, nee.”

“Wat is er dan?”

“Die blanke vrouwen zijn altijd zo volmaakt, weet u? Toen ik klein was en we boodschappen gingen doen in Missoula zag ik de hele tijd volmaakte blanke meisjes. Ze waren altijd zo mooi en schoon. Mijn jurkje zat altijd onder de modder als ik naar de stad kwam. Het maakte niet uit hoe schoon het was als we uit Arlee vertrokken. Als we in Missoula aankwamen zagen we er niet uit.”

“Ging je met je ouders?”

“Ja, pa mende de wagen. Niet te geloven, hè? We reden nog met paard en wagen, en pa zette er flink de vaart in. De paarden en wielen wierpen stof en modder op. Chess, m’n zus, en ik probeerden steeds om ons onder dekens te verschuilen, maar dat haalde niks uit. Er zat modder onder onze nagels en er knarste modder tussen onze tanden. Er zat stof in de holte van onze ellebogen en knieën. Overal zand en modder, weet u wel?”

Pastoor Arnold knikte.

“Maar goed, al die blanke meisjes waren zo volmaakt, zo mooi, en zo wit. Witte huid en witte jurkjes. Ik was één en al bruin met m’n huid en m’n modderige bruine jurkje. Ik werd zo donker dat blanke mensen dachten dat ik een zwart meisje was.

Ik wou net als zij zijn, als die blanke meisjes, en ik liep door de stad achter ze aan terwijl ma en pa boodschappen deden. Chess zei altijd dat ik stom was dat ik dat deed. Chess zei dat die blanke meisjes in de verste verte niet aan ons konden tippen. Maar daar geloofde ik niks van.”

“Hoe denk je daar nu over?” vroeg pastoor Arnold.

“Ik weet het niet. Ik keek gewoon naar dat blonde haar en die blauwe ogen en ik wist dat ik er zo uit wou zien. Ik wou net zo’n blank meisje zijn. Weet u, pastoor James liet zelfs z’n kleine blanke nichtjes op bezoek komen in het reservaat, en dat was zo’n rare tijd.”

“Wat gebeurde er?”

“O, pastoor James wou dat we allemaal vriendinnetje werden, Chess, ik en z’n kleine nichtjes. Dus zaten we allemaal bij elkaar op onze klapstoelen en knielden we op de vloer om te bidden. We mochten zelfs met de kaarsen helpen bij de mis. Ik weet nog dat ik m’n kaars altijd stevig vasthield omdat ik ‘m niet wou laten vallen. Ik heb vlammen altijd prachtig gevonden, weet u wel?

We hielpen alle vier eens met de communie. Het ging allemaal fantastisch. Het was een supercommunie. Daarna brachten we het brood en de wijn terug naar het berghok. Toen we in het hok waren, gaven die nichtjes me een zet en ik liet de fles vallen en alles kwam onder de wijn. De vloer, m’n mooiste jurkje. Alles. Die nichtjes begonnen te lachen. Ik en Chess probeerden het op te ruimen. Pastoor James kwam aangehold om te kijken wat dat allemaal voor herrie was. Toen hij ‘t hok in kwam begonnen die nichtjes te huilen als een baby. Ze zeiden tegen pastoor James dat Chess en ik aan het dollen waren geweest en de flessen hadden laten vallen. Pastoor James gaf Chess en mij een fikse uitbrander en liet ons heel lang niet meer meehelpen met de communie.”

“Da’s een triest verhaal,” zei pastoor Arnold.

“Ja, best wel. Maar z’n nichtjes konden ook aardig doen. Ze lieten me soms met hun poppen spelen. En dat waren hele mooie poppen. Ik leerde de nichtjes om in bomen te klimmen om naar de mensen die voorbijkwamen te kijken. Ik ging zonder Chess van huis en ging dan voor pastoor James z’n huis staan wachten of z’n nichtjes buiten kwamen spelen. Soms wachtte ik tot het donker was. Dan liep ik helemaal in m’n eentje door het donker naar huis. Maar soms kwamen ze naar buiten en gingen we spelen.

En toen ze weggingen uit het reservaat reden Chess en ik met pastoor James mee naar het station om ze uit te zwaaien. Chess wou eigenlijk niet mee, maar ze moest van ma en pa. We stonden daar op het perron en die nichtjes keken niet eens naar ons. Ze hadden hun volmaakte witte jurkjes aan. Ze zagen eruit als engeltjes. Ik wou met ze mee. Ik wou in de grote stad gaan wonen. Ik wist zeker dat ik niemand last zou bezorgen. Ik zou met hun volmaakte poppen slapen en crackers eten. Ik wou net als zij zijn. Ik wou alles hebben wat zij hadden. Ik wist zeker dat als ik net als zij was, dan hoefde ik niet bruin en vies te zijn en in het reservaat te wonen en met de communiewijn te morsen.

Ik wou net zo blank zijn als die meisjes omdat Jezus blank en blond was op alle plaatjes die ik van ‘m had gezien.”

“Je weet toch dat jezus joods was?” vroeg pastoor Arnold. “Waarschijnlijk had hij een donkere huid en donker haar.”

“Dat zeggen ze, ja,” zei Checkers. “Maar zo heb ik ‘m nooit op plaatjes gezien. Zo zie ik ‘m nog steeds nooit op plaatjes. Weet u, we moesten die blanke nichtjes ook omhelzen. We staan daar op het perron en pastoor James zegt dat we elkaar moeten omhelzen. Chess vertikt het om iemand te omhelzen, maar ik omhels die nichtjes en het grootste meisje knijpt in mijn borst, in m’n tepel-tje. Niemand ziet het. Het doet heel zeer en ik begin te huilen.

De nichtjes stappen in de trein en vertrekken. Pastoor James omhelst me omdat ik sta te janken. Hij zegt zoet maar, hij weet hoe erg ik z’n nichtjes zal missen. Ik stond daar in pastoor James z’n armen en huilde tranen met tuiten.”

Checkers moest huilen in het katholieke kerkje in Wellpinit. Pastoor Arnold nam haar in zijn armen en ze huilde tegen zijn schouder, tegen de zachte stof van zijn soutane. Ze legde haar armen om zijn middel, wilde hem in de ogen kijken maar hield haar gezicht afgewend.

“Checkers,” fluisterde hij, “wat is er? Er moet nog meer zijn. Zeg het maar.”

Checkers omklemde pastoor Arnold nog harder, tot haar greep onbehaaglijk werd. Maar hij wilde haar niet loslaten.

Coyote Springs sliep onrustig in de blauwe bestelwagen. De stad beangstigde hen, vooral omdat de dunne wandjes van de wagen hun nauwelijks bescherming boden. Chess sliep helemaal niet veel, had al twee nachten achter elkaar niet goed geslapen. Ze zat in de bestuurdersstoel en luisterde naar de mannen die woelden en steunden in hun slaap. Ze herkende de geluiden van nachtmerries maar kon slechts naar de details gissen.

Junior droomde over paarden. Hij reed op een paard langs een helling boven de Columbia River aan het hoofd van een grote groep krijgers. Ze wilden met z’n allen een stoomschip aanvallen maar de boot bleef buiten hun bereik voor anker liggen. De indianen sloegen hem angstvallig gade.

De indianen huilden van teleurstelling. Sommigen plonsden met hun pony’s de rivier in en probeerden naar de boot te zwemmen. Anderen lieten zich van hun paarden vallen en huilden onbedaarlijk. Junior zakte voorover, omklemde de hals van zijn paard en sloot zijn ogen. In zijn droom luisterde hij of hij muziek hoorde. Hij hoorde bugels. Bugels van de cavalerie.

Waarvandaan? vroeg een indiaanse jongen aan Junior.

Junior wervelde rond met zijn paard, zocht waar de bugel vandaan kwam. Overal vandaan. Junior hoorde een geweerschot en de jonge indiaan stortte dood van zijn rijdier. Toen werd het paard van de indiaanse jongen getroffen en dat-stortte ook neer. De geweerschoten kwamen van alle kanten. De bugels vermenigvuldigden zich.

Waar zijn ze? krijsten de indianen terwijl ze door de kogels werden geveld. Ze stortten allemaal neer tot alleen Junior overbleef.

Staakt het vuren! schreeuwde de stem van een blanke. Die stem klonk zo dichtbij dat Junior wist dat hij had moeten zien waar hij vandaan kwam. Maar er was niets in het stof en zonlicht.

Laat je geweer vallen! schreeuwde de stem van de blanke.

Waar zijn jullie? vroeg Junior.

Laat je geweer vallen! schreeuwde de stem weer, harder, zo hard dat Junior zijn geweer liet vallen en zijn handen van pijn voor zijn oren sloeg. Plotseling werd hij door onzichtbare handen van zijn paard gesleurd. Junior werd op de grond gesmeten, geschopt en geslagen, en hij hoorde de amechtige ademhaling van de mannen die hem afrosten. Hij kon niemand zien.

Waar zijn jullie? vroeg Junior weer, en hij hoorde alleen maar gelach. Toen begonnen de aanvallers gedaante aan te nemen. Soldaten. Blanken in blauwe uniformen. Ze lachten. Ze spuugden op Junior. Eén soldaat liep naar Juniors pony, zette het behoedzaam zijn pistool tussen de ogen en haalde de trekker over. Het duurde lang eer het paard neerzeeg.

Wie zijn jullie? vroeg Junior in zijn droom.

Een grote militair liep naar Junior en stak hem een hand toe. Junior pakte hem en kwam overeind.

Ik ben generaal George Wright, zei de grote militair.

Junior keek naar Wright, toen naar zijn dode paard.

Jullie hebben mijn pony gedood, zei Junior.

Dit is oorlog, antwoordde Wright.

Een paar andere soldaten bonden Juniors armen op zijn rug, sleurden hem naar een tafel en lieten hem plaatsnemen. Hij ging tegenover Wright zitten. Geen stemmen. Wright trommelde met zijn vingers op tafel en het echode door de hele vallei van de rivier.

Waar wachten we op? vroeg Junior.

Op generaal Sheridan, zei Wright.

Ze wachtten lange tijd, tot een nog grotere blanke op een vale pony kwam aangereden. De nog grotere blanke steeg af, liep naar de tafel en ging naast Wright zitten.

Generaal Sheridan, zei de nog grotere blanke en stak zijn hand uit naar Junior. Junior keek naar de hand maar zijn handen waren vastgebonden. Sheridan glimlachte om zijn vergissing en trok een vel perkament te voorschijn.

U wordt beschuldigd van moord op achttien kolonisten het afgelopenjaar, zei Sheridan. Bent u schuldig of onschuldig?

Onschuldig, zei Junior.

Kijk eens aan, zei Sheridan. Ik bevind u schuldig en veroordeel u tot de dood door ophanging.

De soldaten trokken Junior overeind en sleurden hem naar de galg. Ze duwden hem het trapje op en legden de strop om zijn hals. Junior sloot zijn ogen in zijn droom. Hij hoorde een sportverslaggever in de verte.

Dames en heren, we zijn hier bijeen om getuige te zijn van de executie van de Spokane-indiaan Junior Polatkin wegens moord. Achttien moorden, om precies te zijn. Een heel aantal voor zo’n jonge man. Generaal Sheridan en generaal Wright presideren over de ophanging.

In zijn droom opende Junior zijn ogen en voor hem stond generaal Sheridan.

Ik kan je leven redden, zei Sheridan.

Hoe dan? vroeg Junior.

Teken dit.

Wat is dat? vroeg Junior en keek naar het lege witte papier in Sheridans hand.

Teken het gewoon, zei Sheridan.

Wat teken ik dan?

Teken het gewoon, en God zal je bijstaan.

Oké.

Sheridan maakte Juniors handen los en gaf hem de pen. Junior keek naar de pen en gooide hem weg. De pen draaide rond en rond. De zon kwam op en ging onder; sneeuw viel en smolt. Zalmen sprongen zes meter boven de waterspiegel van de Columbia River uit, op minder dan een meter van het schavot.

Wil je bidden? vroeg Sheridan.

Ik bid niet op die manier, zei Junior.

Wat doe je dan?

Ik zing.

Nou, ik geloof dat het tijd is dat je gaat zingen.

In zijn droom begon Junior met zijn sterflied en hij was net klaar met het eerste couplet toen het schavot onder hem wegviel en het touw strak klapte.

“Shit!” schreeuwde Junior toen hij wakker schrok uit zijn droom. Victor draaide zich om maar Thomas werd ook wakker.

“Wat is er?” vroeg Thomas beduusd.

“Junior ligt te dromen,” zei Chess. “Gaan jullie tweeën maar weer slapen.”

Junior plofte op zijn andere zij en snurkte al gauw, maar Thomas wreef zijn ogen uit en keek naar Chess.

“Je kunt zeker niet slapen, hè?” vroeg Thomas.

“Nee, ik zit te veel te denken,” zei Chess.

“Waaraan?”

“Aan Checkers. Aan de kerk.”

“Hoezo, de kerk?”

“Ben je christen, Thomas?”

“Nee. Niet echt.”

“Zijn die twee christen?”

“Junior en Victor? Vergeet het maar. Het enige wat ze van religie weten is wat ze in Dances with Wolves hebben gezien.”

“Bid je weleens?” vroeg Chess maar wist niet precies wat ze wilde horen. Natuurlijk bad Thomas weleens. Iedereen bad weleens; iedereen loog erover. Zelfs atheïsten baden in vliegtuigen en op bingoavondjes.

“Jawel, ik bid weleens,” zei Thomas en sloeg een kruisje.

“Wat was dat?”

“Ik ben een opkrabbelende katholiek.”

“Schei toch uit.”

“Nee, echt waar. Ik ben katholiek gedoopt, zoals de meesten van ons in het Spokane-reservaat. Ik geloof dat zelfs Junior en Victor katholiek gedoopt zijn.”

“Die twee hebben een hele douche van het spul nodig.”

“Tja, dat kan wezen. Weet je, ik ben ermee gekapt toen ik negen was. Ik ging op een dag naar de kerk en zag dat iedereen platen en boeken aan het verbranden was. Indianen die platen en boeken verbrandden. Ik hield het niet voor mogelijk. Ook al was ik nog maar negen.”

Dit zijn de werktuigen van de duivel! bulderde de blanke katholieke priester terwijl zijn indiaanse kudde boeken en platen in het vuur gooide. Thomas veronderstelde dat elke priester geacht werd om te bulderen. Het hoorde bij de taakomschrijving. Ze deden nooit zachtjes, fluisterden nooit hun preken, lieten nooit de stilte het verhaal vertellen. Zelfs Thomas wist dat zijn beste verhalen nooit hun weg langs zijn lippen en tanden vonden.

Thomas treurde om het verlies van die boeken en platen. Hij treurde nog steeds. Hij had voor zijn twaalfde elk boek in de reservaatbibliotheek gelezen. Er stonden niet zo heel veel boeken in die bibliotheek, maar Thomas las ze allemaal. Zelfs de handleidingen voor het repareren van auto’s. Thomas kon geen auto maken maar hij wist wel wat van luchtfilters.

Thomas! bulderde de priester weer. Kom naar voren en help ons dit reservaat te ontdoen van het werk van de duivel!

Thomas liep naar voren, greep het bovenste boek van de stapel en rende weg. Hij rende tot hij buiten adem was; hij rende tot hij een plek vond om zich te verstoppen. Op de achterbank van een BIA-pick-up las hij zijn gestolen boek: Hoe fop en verbijster je je vrienden: 101 supertrucs van topgoochelaars.

“Jee,” zei Chess. “Is dat echt gebeurd?”

“Ja,” zei Thomas. “Ik heb dat boek nog steeds thuis.”

“Dat was toch niet pastoor Arnold, hè, die dat deed?”

“Nee. Dit gebeurde lang voordat hij naar het reservaat kwam. Ik ken pastoor Arnold eigenlijk niet zo goed. Ik zie ‘m weleens, meer niet.”

“Is hij een aardige vent?”

“Waarom wil je dat weten?”

“Nou, Checkers wil daar naar de kerk. Misschien ga ik ook weer als ik terug ben.”

“Maar ik dacht dat je weg wou uit het reservaat als we deze wedstrijd winnen. Je wilt toch nog steeds weg, hè?”

“Ik weet het niet. Misschien wil ik alleen maar Victor en Junior uit de band hebben. Het bevalt me wel in jullie reservaat. Het is heel mooi.”

“Je hebt nog niet alles gezien,” zei Thomas.

Victor was honderdzestig kilometer van huis. Hij was negen. Hij zat die zomer op de missieschool. Zijn moeder en echte vader stuurden hem daar vaak naartoe op kamp. Katholieke zomers, katholieke zomers. Victor dweilde de vloeren.

Victor miste zijn ouders. Hij huilde voortdurend tijdens de eerste paar weken uit het reservaat. Na een poos huilde hij alleen ‘s-avonds laat, als alle katholieke indiaanse jongens op hun slaapzalen probeerden te slapen. Victor dempte zijn geschrei in een kussen en hoorde het gedempte geschrei van anderen.

Maar die dag toen Victor negen was en de vloer stond te dweilen ging hij op in andere gedachten. Hij herinnerde zich dat hij met zijn familie bosbessen plukte. Hij herinnerde zich dat hij in bomen klom met zijn vrienden, andere indiaanse jongens die in het reservaat mochten blijven. Die indiaanse jongens klommen elke zomer de takken van de bomen. Victor was nog helemaal verdiept in zijn herinneringen toen de priester de kamer binnenstormde.

Victor! schreeuwde de priester.

Victor schrok achteruit en schopte zijn emmer water om. Nog meer ontsteld probeerde hij koortsachtig die mini-overstroming op te dweilen.

Hou daarmee op! gilde de priester.

Victor hield op en ging bevend in de houding staan.

Waar ben je zo bang voor? vroeg de priester.

Victor zweeg.

Ben je bang voor God?

Victor knikte.

Ben je bang voor mij?

Victor knikte sneller. De priester glimlachte en bukte zich.

Er is helemaal geen reden om bang te zijn, zei de priester op mildere toon. Zullen we deze bende samen opruimen?

Victor en de priester dweilden het water op, dweilden de rest van de vloer en zetten de schoonmaakspullen terug op hun plek. De priester streelde Victors pasgeschoren hoofd.

jammer dat we je haar moesten afknippen, zei de priester. Je bent zo’n mooie jongen.

Victor keek op naar de priester en glimlachte. De priester lachte terug, boog zich voorover en kuste Victor vol en hard op zijn mond.

Uit Checkers Warm Waters dagboek:

Ik ben vandaag naar pastoor Arnold gegaan en ik geloof dat ik verliefd ben geworden. Hij hield me dicht tegen zich aan en ik hield hem vast en ik denk dat hij ook van mij zou kunnen houden. Hij wreef me over mijn rug en fluisterde lieve dingen tegen me. Nog nooit heeft een man me zo teder vastgehouden. Hij luisterde naar me. Luisterde echt naar me. Ik weet niet wat ik moet denken of doen. Ik ben bang om adem te halen. Ik wil het niet aan Chess vertellen. Ik wil het aan niemand vertellen. Er is een reden waarom ik bonje kreeg met Victor. Ik wist niet waarom ik zo door het lint ging tegen Victor. Kon er niet achterkomen wat me zo kwaad maakte. Maar nu weet ik dat er een reden is. God liet me thuisblijven zodat ik kennis kon maken met pastoor Arnold. God gaf Victor die klappen! God wou dat ik pastoor Arnold leerde kennen. Maar wou God dat ik verliefd werd op zijn priester? Ik weet niet wat ik moet doen. Het enige wat ik weet is dat ik pastoor Arnold nog ruik als ik mijn ogen dichtdoe. Hij ruikt naar rook en kaarsen.

Coyote Springs werd wakker, stijf en muf, op een vreemd parkeerterrein in het centrum van Seattle. De blauwe bestelwagen kreunde toen de band naar buiten stommelde om de rug te strekken in de koele ochtendnevel.

“Jee,” zei Junior, “wat is dat voor lucht?”

“Da’s de oceaan,” zei Chess. “Heerlijk, hè?”

“Ja,” zei Junior en probeerde zijn opwinding te verbergen. “Best wel.”

Thomas haalde diep adem. Hij proefde zout.

“En, hoe luiden de plannen voor vandaag?” vroeg Victor.

“Ik weet het niet,” zei Thomas. “We zouden naar die Pike Place Market kunnen gaan. Ze zeggen dat het daar wel oké is. Wat vind jij, Chess?”

“Klinkt goed.”

Iedereen stapte weer in. Met Thomas als chauffeur en Chess om de weg te wijzen vond Coyote Springs de markt al gauw. Onderweg zagen ze dat er bruine mensen in Seattle waren. Niet iedereen was blank. Ze keken met stomheid geslagen naar twee mannen die hand in hand over straat liepen.

“Jee,” zei Junior, “moet je dat zien.”

“Die mannen zijn tweezielig,” zei Thomas.

“Zielig voor twee,” zei Victor.

Coyote Springs parkeerde de bestelwagen en liep verbaasd rond door de markt. Het hout van de mooie, oude marktgebouwen was verweerd en kromgetrokken. Je kon schilderen wat je wilde maar het zou er net zo uit blijven zien. Er waren bloemenstallen en vishandelaars, oude winkeltjes vol ouderwetse kleding en zeldzame boeken. De hele markt rook naar de oceaan, die maar een paar straten verderop was. Coyote Springs verbaasde zich nog meer over de oude indianen daar. Ouwe zatlappen. Victor kletste wat af met hen. Junior ook. Chess had het idee dat zatlappen met zatlappen kletsten alsof het een geheime club was. Indianen kletsten graag met iedereen, vooral met andere indianen. Chess besefte dat die oude indianen ver van huis waren, verstrikt geraakt in deze stad met zijn op- en afritten van snelwegen. Ze meende dat een paar van die zatlappen haar bekend voorkwamen.

“Hé, neef!” riep een van die oude indianen naar Victor. “Van welke stam ben je?”

Indianen spraken elkaar altijd familiair aan, ook al kenden ze elkaar niet.

“Ik ben een Spokane-indiaan, oom,” zei Victor.

“O, ja? Ik had lang geleden een vriend die Spokane was.”

“Wie was dat dan?”

“Amos Joseph.”

“Dat was mijn opa.”

“Ga weg. Wie ben jij?”

“Victor Joseph.”

“Hé, kleinzoon. Ik ben Eddie Tap Water. Vroeger Spring Water, maar ik ben nu een stads-indiaan.”

“Aangenaam kennis te maken, opa.”

“Ja, met jou ook. Waar heb je dat shirt trouwens vandaan? Ik geloof dat je opa er ook zo eentje droeg als hij danste.”

De rest van Coyote Springs luisterde terwijl Victor en Eddie verhalen uitwisselden, maar niemand was echt verrast. De indiaanse wereld is piepklein, elke andere indiaan die danst slechts een powwow verwijderd. Elke indiaan is een potentiële minnaar, vriend of bloedverwant die achter de horizon danst, net uit het zicht. Zo hard hebben indianen elkaar nodig, zo hecht moeten ze zijn. Ze binden zich aan elkaar en sluiten hun ogen tegen de stormen.

“Tot ziens, opa,” zei Victor en gaf hem een dollar. Victor kletste met praktisch elke zatlap in de markt. Hij bracht al zijn tijd door met die oude indianen terwijl de andere bandleden samen ronddwaalden. Junior liet Victor alleen met de zatlappen. Chess dacht dat Junior bang was voor die zatlappen. Misschien zag hij zichzelf in hun gezicht. Junior vroeg zich af of hun ziekte besmettelijk was. Een indommelen-op-een-verwarmingsrooster-ziekte. Junior zat in de rats.

Victor had in de rats moeten zitten. Vroeger moest hij altijd huiveren van zatlappen. Maar een of andere stem fluisterde in zijn oor en dreef hem naar de oude indianen in de markt. Als kind was elk lid van Coyote Springs op de loop gegaan voor zatlappen. Ze gingen nog steeds allemaal op de loop voor zatlappen. Alle indianen groeien op met zatlappen. Zo’n hoop zatlappen in het reservaat, zo’n hoop. Maar de meeste indianen drinken nooit. Niemand merkt de nuchtere indianen op. Op televisie meten de dronken indianen hun emoties breed uit. In boeken filosoferen de dronken indianen.

Lester FallsApart, de meest volleerde zatlap van het Spokane-reservaat, was een stamheld. Indianen gaan op de loop voor die agressieve, kwaaie zatlappen, maar ze zwermen altijd om de zachtaardigste alcoholist van het reservaat. Een in elk reservaat, een in elk reservaat. Iedereen in het Spokane-indianenreservaat was zo dol op Lester dat ze naar de dodenwake en begrafenis van zijn hond kwamen. Een paar honderd Spokanes rouwden met Lester.

De markt bracht Coyote Springs in vervoering en ze verloren de tijd uit het oog. De curiosawinkeltjes en restaurants zogen hen naar binnen en weigerden hen los te laten. Thomas ging helemaal op in de goochelwinkel en oefende een paar trucs met geldstukken.

“Jee,” zei Thomas opeens, “hoe laat is het?”

“Een uur of vijf,” zei Chess.

“Hè verdomme. Straks komen we nog te laat voor die soundcheck in de Backboard.”

“Waar is Victor?”

“Shit,” zei Junior. “Geen idee. Ergens met die zatlappen aan het rondlummelen.”

“Jezus,” zei Thomas, “we moeten ‘m snel vinden. We mogen niet te laat komen. Dan mieteren ze ons uit de wedstrijd.”

“Oké,” zei Chess, “dan splitsen we ons op. Thomas en ik zoeken in de markt en Junior, jij zoekt buiten.”

“We moeten ‘m vinden,” zei Thomas weer met een wanhopig gezicht. Coyote Springs wilde net uit elkaar gaan om Victor te zoeken toen de muziek begon.

“Wacht,” zei Junior. “Luister eens.”

Coyote Springs luisterde. Ze hoorden de stad, de oceaan, maar ook iets anders. Ze hoorden een prachtige stem, amper waarneembaar. De band kon de tekst niet horen maar ving wel het ritme op.

“Wie is dat?” vroeg Chess. “Da’s de mooiste stem die ik ooit heb gehoord.”

Coyote Springs ging zwijgend op zoek waar de stem vandaan kwam. Toen ze dichterbij kwamen hoorden ze ook de gitaar die de stem begeleidde. Een mooie, eenvoudige progressie van akkoorden, maar er ging iets achter schuil. Iets schrijnends en vol-maakts.

“Shit,” zei Chess. “Niet te geloven.”

Coyote Springs sloeg een hoek om en ontwaarde het wonderbaarlijke duo: een oude indiaanse zanger en Victor, de gitarist. In zijn vuile bruine corduroy pak en witte T-shirt zag de zanger er ouder uit dan stof. Maar zijn stem, zijn stem. Een enorme menigte liep te hoop.

“Moet je al die mensen zien,” zei Junior.

Toeristen en kantoorpersoneel bleven staan om naar die geïmproviseerde indiaanse versie van Simon en Garfunkel te luisteren. Die mensen die doorgaans geen acht sloegen op zwervers gooiden geld in de hoed van de oude indiaan. Chess zag dat Victor op een soort zelfgemaakte gitaar speelde en bedacht dat het instrument van de oude man moest zijn. De handen van de oude man, gezwachteld en bloederig, fascineerden Chess.

“Waarom is Victor met die vent aan het spelen?” vroeg Chess.

Thomas zag ook de zwachtels van de oude man. Die oude man kon geen gitaar meer spelen want hij had gespeeld tot zijn handen op waren. Thomas moest aan Robert Johnsons handen denken; hij voelde pijn in zijn handen bij de herinnering aan Robert Johnsons gitaar. Victors gitaar nu, zei hij bij zichzelf.

“Jee,” zei Chess. “Victor klinkt best goed op die gitaar. Maar dat ding is wel een zootje, hè? Het lijkt wel of hij van karton gemaakt is.”

De gitaar van de oude man was inderdaad van karton gemaakt, maar het geluid dat van de snaren opsteeg tartte die constructie. Thomas keek naar het geld dat in de hoed van de oude man viel. Honderd dollar, misschien wel tweehonderd.

“Thomas, straks komen we te laat, weet je nog wel?” zei Chess.

“Dat kan wachten,” zei Thomas. Hij zat in de rats maar moest zien hoe dit verhaaltje in de markt afliep.

Victor speelde nog een uur met de oude indiaan. Het geld viel in de hoed.

“Thomas!” riep Chess. “We moeten weg.”

Thomas rukte zich los uit zijn trance, haastte zich naar Victor, snaaide de gitaar weg en gaf hem terug aan de oude man. Het ding stond in brand.

“We moeten weg,” zei Thomas tegen Victor, die even naar de gitaar graaide maar zich inhield. De menigte jouwde Thomas uit.

“Shit,” zei Victor. “Hoe laat is het?”

“Zes uur geweest.”

“Jezus, we moeten ervandoor.”

Coyote Springs rende de markt uit, maar Thomas keek om. De oude indiaan raapte de hoed vol geld op en glimlachte.

“We hadden die ouwe vent moeten vragen of hij zin had om bij de band te komen, hè?” vroeg Junior.

“Misschien wel, ja,” zei Thomas, en toen lachte hij naar Chess. Hij lachte echt. Chess was bang. Ze wilde naar huis; ze wilde naar haar zus. De blauwe bestelwagen reed Mercer Street af, onder langs de Space Needie, en vond de Backboard Club. Victor hing zijn gitaar om, knakte met zijn knokkels en ging de band voor naar binnen.

Uit Thomas Builds-the-Fires dagboek:

De Tien Geboden van het reservaat zoals door de Verenigde Staten van Amerika aan de Spokane-indianen opgelegd

  1. U zult geen andere regeringsvormen hebben dan de mijne.
  2. U zult geen onafhankelijke, zelfstandige regering vormen, want ik ben een jaloerse bureaucratie en zal de indiaanse kinderen straffen voor de zonden hunner vaderen tot in de zevende generatie van hen die mij verfoeien.
  3. U zult mijn naam noch mijn symbolen misbruiken of ik zal u op mijn vlaggenstok spietsen.
  4. Gedenk de eerste van elke maand door deze te heiligen. De rest van de maand zult u honger lijden, maar de eerste dag van elke maand is een eerbetoon aan mij en zult u bijstandscheques en inferieure levensmiddelen ontvangen in ruil voor uw voortdurende afhankelijkheid.
  5. Eert uw indiaanse vader en indiaanse moeder want ik heb hen beroofd van hun land, taal en hart, en zij hebben uw medeleven nodig, wat een artikel is dat ik niet lever.
  6. U zult niet moorden maar ik zal agenten van de FBI en de CIA naar uw reservaten en in uw huizen zenden, en de intelligentste, welbespraaktste en verontwaardigdste leden van uw stammen zullen geruisloos verdwijnen.
  7. U zult geen overspel plegen, maar ik zal uw vrouwen bevruchten met illegale dromen.
  8. U zult niet terugstelen wat ik al van u heb gestolen.
  9. U zult geen valse getuigenissen afleggen tegen blanken, maar zij zullen leugens over u rondvertellen en ik zal hen geloven en u schuldig bevinden.
  10. U zult het huis van de blanke niet begeren. U zult de vrouw van de blanke niet begeren, noch zijn goede vooruitzichten en mogelijkheden, zijn auto’s en videorecorders, of wat er maar aan de blanke toebehoort.

In het reservaat viel Checkers in slaap op de bank in Thomas’ huis. Ze sliep altijd op de bank als een huis leeg was. Ze droomde over pastoor Arnold. In haar droom kwam pastoor Arnold haar slaapkamer binnen in de hut in Arlee. Checkers lag onder de dekens, naakt.

Laat me eens kijken, zei pastoor Arnold, dus sloeg Checkers haar dekens terug.

Je bent zo’n mooi meisje, zei de pastoor.

De pastoor liet zijn soutane op de vloer vallen. Naakt. Checkers bekeek hem aandachtig. Zijn penis was reusachtig.

Mag ik bij je liggen? vroeg de pastoor.

Checkers klopte op het laken naast zich en de pastoor ging naast haar liggen. Ze voelde zijn hitte, zijn geur. Hij rook naar rook en communiewijn.

Je weet dat ik van je hou, zei de pastoor.

Checkers voelde zijn penis langs haar dij strijken. Hij was zo groot dat ze wist dat hij haar pijn zou doen. De pastoor streelde haar borsten, kneep in haar tepels, liet zijn hand over haar buik omlaagglijden.

Ik zal je geen pijn doen, zei de pastoor. Nooit.

De pastoor kuste Checkers teder, stak opeens zijn tong tussen haar tanden. Haar kaak deed zeer toen hij haar mond steeds verder openwrong. Hij smaakte raar, oud, muf. Ze gaf een kreet toen hij haar benen uit elkaar duwde.

Ik vergeef je, zei de pastoor.

Checkers hield haar adem in toen de pastoor zich tussen haar benen perste en ruw bij haar naar binnen drong.

Ja, ik vergeef je, fluisterde de pastoor in haar.

Uit een rechtstreeks interview op KROK, Seattle’s beste rock:

Hallo, dit is Adam the Original, al zes jaar op rij je favoriete dj in Seattle, live vanuit de Backboard in de schaduw van de Space Needie. Zoals jullie allemaal weten was het vanavond de tiende jaarlijkse Battle of the Bands. Na dertig acts heeft de jury een winnaar gekozen. En het is een sensatie, mensen. De beste band van de avond was een stel Spokane-indianen uit het Spokane-reservaat aan de andere kant van de bergen. De naam van de band is Coyote Springs, hoe verzinnen ze ‘t, en hier bij me staat de zanger, Thomas Builds-the-Fire. Thomas, vertel eens wat over jezelf.

Zoals je al zei ben ik een Spokane-indiaan uit het reservaat van de Spokane-indianen. Ik speel basgitaar en zing samen met Chess Warm Water. Zij is een Flathead-indiaan uit Montana, geen Spokane.

Ik heb hier vanavond een paar mensen gesproken die zeiden dat ze jullie al heel wat keren hebben zien optreden. Ze waren erg onder de indruk. Jullie zijn niet zomaar een band die covers speelt, hè? Wanneer hebben jullie besloten om eigen materiaal te gaan spelen? En wie schrijft jullie songs?

Nou, we zijn begonnen als een band die covers speelde. Maar dat was best wel maf, eigenlijk. We speelden hartstikke goeie nummers, van Aretha Franklin en Alex Chilton en zo, maar dat waren geen van alle indiaanse songs, snap je? Ik bedoel, een stel van die nummers die we deden hadden door indianen geschreven moeten zijn, maar dat waren ze niet. Dus besloot ik om zelf een paar songs te schrijven. Ik schrijf nu alle nummers. Maar ik vroeg me af wie er al eerder van ons gehoord had. We hebben voornamelijk in de reservaten gespeeld. Ik heb hier vanavond niet één indiaan gezien.

Een paar mensen zeiden dat ze jullie hadden gezien. Maar serieus, hoe voelt het om songs te schrijven?

Prima.

Ik zag dat jullie vanavond twee blanke vrouwen als achtergrondkoortje voor de band hadden. Dat leek een beetje ongebruikelijk. Hoe denk je dat andere indianen daar tegenaan kijken? En hoe beïnvloedt dat jullie sound?

Ik ken die vrouwen eigenlijk niet zo goed. Ze stonden op ons te wachten toen we aankwamen. Maar ik heb ze weleens eerder gezien. Ze hebben ons een tijdje gevolgd, zelfs vroeger in het reservaat en daarna in Montana. Een tijd geleden heb ik Junior en Victor, de drummer en de gitarist, met ze betrapt, helemaal bloot. Ze klinken te gek, hè? We hebben even gestemd om te kijken of ze mee mochten doen, en de uitslag was twee tegen twee. Toen hebben we kruis of munt gegooid, en de vrouwen mochten erbij. Maar ‘t is wel een beetje lastig. Ze zongen alleen in het koortje omdat ze met Junior en Victor naar bed gaan. Ik weet niet hoe ‘t de muziek beïnvloedde. Maar we hebben gewonnen, waar of niet? Ik weet niet wat indianen van die blanke vrouwen zullen denken. Maar moet je horen, de blues is een dag voordat Colum-bus landde door een indiaanse vrouw uitgevonden, en rock-’n-roll de volgende dag. We jatten die blanke vrouwen niet en we jatten de muziek niet. Dat we er twee blanke vrouwen bij hebben wil niet zeggen dat we een blanke band zijn.

Maar het heeft hoe dan ook iets ongelooflijk ironisch, waar of niet? En ik vroeg me af wie er tegen de blanke vrouwen hebben gestemd. En hoe heten de blanke vrouwen?

Chess en ik hebben tegen ze gestemd. En ze heten Betty en Veronica.

Echt waar?

Echt waar.

Hoe schatje hun relatie met Junior en Victor in?

Ik ben geen psychiater of zoiets. Maar volgens mij maakt het weinig kans. Ik bedoel, volgens mij gebruiken ze elkaar allemaal als een trofee. Junior en Victor krijgen een mooie blanke vrouw aan hun arm en Betty en Veronica krijgen een indiaan.

Zou je daar wat dieper op in kunnen gaan? Dat vinden onze luisteraars daarbuiten in de rockwereld bere-interessant.

Jee, ik snap het opeens. Die twee zijn degenen die ons al eerder hebben zien spelen. Die zitten echt achter ons aan, zeg. Die Betty en Veronica. Tjonge. Ze zijn mooi, hè?

Ja nou. Maar wat hebben Betty en Veronica voor belang bij dit alles?

Kijk maar hoe ze eruitzien. Ze hebben meer indiaanse sieraden en rommel om dan tien indianen bij elkaar. Op een keer scheen zo’n spotlight op de kristallen om hun nek en werd ik zowat blind. Ze hebben het alleen maar over Coyote zus en Coyote zo, zweethut zus en zweethut zo. Ze denken dat indianen alle antwoorden weten.

Hoe lang houdt die relatie stand, denk je?

Tot het volgende langzame nummer.

Nou, ik weet niet wanneer dat is. Die Victor speelt formidabel gitaar. Maar ik heb nog nooit meegemaakt dat een gitaar echt een tafel in de fik stak. Het was maar goed dat Chess in brandveiligheid is getraind, hè?

We waren dat ding verdomme bijna een keer kwijt omdat Victor zich bezatte. Hoe weet je dat Chess ervaring met branden heeft?

Iemand die er geen verstandvan had zou een brandje nooit

zo snel geblust hebben. Neem me niet kwalijk dat ik het vraag, maar het viel me op dat jij en Chess een nauwe band schijnen te hebben.

Jee, je gaat persoonlijk worden, hè? Ze is mijn partner. We houden van elkaar, geloof ik. Nee. We houden van elkaar. Ik weet niet wat me overkomt met haar. Ik schrijf songs voor haar, weet je. Ze is de eerste indiaanse vrouw die ooit aandacht aan me heeft geschonken. Da’s iets bijzonders.

Nou, ik denk dat je nu een hoop aandacht van allerlei vrouwen gaat krijgen. Vooral van blanke vrouwen.

Daar zit ik niet op te wachten.

Nou, ik hoop dat dat waar is. Ik heb ook gehoord dat Chess een zus heeft die vroeger in de band zat. Klopt dat?

Ja, Checkers, haar zus, is thuis in het reservaat gebleven. Ze wil liever in het kerkkoor zingen. Ze zijn alle twee katholiek, snap je wel?

Vind je dat niet raar?

Dat vind ik helemaal niet raar. Ik bedoel, ik denk dat God net zo graag danst als wij allemaal. Volgens mij zouden we allemaal beter afzijn als we meer rockmuziek in onze kerken zouden stoppen. Chess heeft me verteld dat God een heel eind daarboven zit, en we moeten hard spelen zodat God ons kan horen. Wat is er harder dan rock-‘n-roll?

Geloof je in God?

Jazeker.

Geloof je in de duivel?

Dat weet ik niet. Ik begin er wel in te geloven. Het lijkt wel of er meer bewijs voor de duivel is dan voor God, waar of niet?

Is God een man of een vrouw?

God zou een gordeldier kunnen zijn. Ik heb geen flauw idee.

Checkers stond in de achterste rij van het koor; ze was veel groter dan alle alten, baritons en sopranen. Ze was het grootst van iedereen in de kerk en vroeg zich af of Spokane-katholieken klein van nature waren. Ze werd snel afgeleid door details en probeerde zich op de dienst te concentreren. Pastoor Arnold leidde de dienst gedreven en vol overgave, alsof hij eerder doopsgezind dan katholiek was. De meeste priesters deden het plichtmatig, dreunden routineus clichés op en veranderden de communie in een zon-dagsbrunch.

“Laten we nu samen bidden,” zei pastoor Arnold, “met de woorden die Onze Vader ons heeft gegeven.”

Checkers pakte de hand vast van de koorleden aan weerszijden van haar, Nina en Maria Christopher. Checkers vond dit altijd het mooiste gedeelte, het paternoster, het vasthouden van elkaars hand, de parochie die een kring vormde. Ze zei het gebed op en sloeg pastoor Arnold gade. Hij keek even rond door de kerk, maakte oogcontact met zijn kudde en glimlachte.

“Laten we elkaar nu een blijk van vrede geven,” zei pastoor Arnold.

“Vrede zij met je.”

“Vrede zij met je.”

“Vrede, zuster.”

“Vrede, broeder.”

De koorleden omhelsden elkaar terwijl ze elkaar vrede toewensten. Nina en Maria omhelsden Checkers, maar die hield de omhelzingen een stuk langer aan dan de Christophers prettig vonden.

“Vrede voor jullie allemaal,” zei pastoor Arnold die niet deelnam aan de rite, en de parochie antwoordde.

“Vrede zij met u.”

Pastoor Arnold zong zijn gebeden. Een mooie stem. Checkers vroeg zich af of hij ooit in een band had gezongen. Misschien toen hij studeerde. Hij had bijna soul. Een zielenredder met soul.

“Dit is het lichaam, dit is het bloed.”

Checkers ging gretig te communie, blij dat ze een van de eersten was. Ze opende haar mond, hief hem op naar pastoor Arnold die de hostie voorzichtig op haar tong legde. Ze voelde zijn vingertoppen, rook zijn lichte eau de cologne. Het ritueel, het ritueel. Ze lachte naar de pastoor, die teruglachte en toen langs haar heen keek.

“Amen.”

Checkers paste voor de communiewijn, al rook ze de alcohol nog wel. Ze drong herinneringen aan haar vaders adem terug als hij thuiskwam na een lange avond drinken.

Checkers? Ukkie? Ben je wakker?

Checkers nam haar plek in het koor weer in. Ze neuriede de hymne zachtjes mee omdat ze de woorden was vergeten. Mooi, ze voelde zich mooi in haar twintig jaar oude gewaad. De franje was weg, de kleuren verschoten, maar ze wist hoe mooi ze was. Pastoor Arnold had haar voor de mis gecomplimenteerd.

“Checkers,” zei hij, “je ziet er heel leuk uit.”

Ze bewaarde die woorden in haar zak, verscholen onder haar gewaad, en liet haar hand er vaak onder glijden om ze te strelen. Ze sloot haar ogen en liet de muziek haar lichaam binnendringen. Het orgel was ouder dan de kerk zelf en klonk als een trein, maar dat maakte Checkers niets uit. Ze wilde alleen maar dat de muziek hard was.

“Voor we vandaag uiteengaan wou ik een paar mededelingen doen,” zei pastoor Arnold.

Checkers wilde dat de dienst doorging.

“We hebben een nieuw parochielid,” zei pastoor Arnold. “Ze is pas in ons reservaat aangekomen, Checkers Warm Water. Sommigen van jullie kennen haar misschien als lid van Coyote Springs, maar nu is ze het nieuwste lid van ons koor.”

Pastoor Arnold gebaarde dat Checkers haar hand moest opsteken. Ze zwaaide naar de kerk en ze zwaaiden allemaal terug. Beleefd applaus en een paar kreten ter begroeting. Opgelaten dook Checkers weg en sloot haar ogen. Ze dacht dat de katholieken een nieuw lid vierden, maar in wezen waren ze opgelucht dat ze uit de hel die Coyote Springs heette was gered.

“Ik wil jullie er ook aan herinneren dat we dinsdagavond met z’n allen gaan eten, meteen na de vergadering van de stamoud-sten. En Bessie, vergeet niet om je bakbrood mee te brengen.”

De menigte juichte. Bessie Moses was de laatste tien jaar steeds derde geworden in de bakbroodwedstrijd, achter Big Mom en de-man-die-zeker-Lakota-was. Aangezien Big Mom en de-man-die-zeker-Lakota-was geen parochieleden waren, maakte Bessie het lekkerste katholieke bakbrood van het reservaat.

“Nog één laatste opmerking,” zei pastoor Arnold. “Ik weet dat het nog erg vroeg is, maar de basketbaltraining begint volgende week. Woensdag. Jullie kunnen je bij mij inschrijven. Denk eraan, we hebben maar plaats voor tien spelers. We moeten deze herfst vroeg beginnen met trainen. De presbyterianen en de pinkstergemeente hebben ons vorig jaar dik ingemaakt. En denk eraan, wat jullie ook op televisie zien, het kan God echt niks schelen of we dit toernooi winnen of niet. Dus we staan er alleen voor.”

Het Christelijke Basketbaltoernooi van de Spokane-indianen werd elk jaar in november in het Buurthuis van de stam gehouden. De pinkstergemeente had het toernooi vanaf het begin elk jaar gewonnen. Vorig jaar hadden de pinksterlui de katholieken met 126-105 verslagen in een keiharde wedstrijd prijsschieten. De presbyterianen hadden de hele wedstrijd op balbezit gespeeld en de katholieken met 42-30 verslagen.

“Oké, ik wil dat jullie allemaal de gemeenschap in gaan en God dienen,” zei pastoor Arnold.

De parochie applaudisseerde en spoedde zich achter elkaar de kerk uit. Katholieken vertrokken sneller uit de kerk dan enige andere denominatie, maar Checkers nam de tijd omdat ze een paar minuten alleen met pastoor Arnold wilde zijn. De kerk was helemaal leeg toen Checkers eindelijk de kleedkamer uitkwam.

“Checkers,” zei pastoor Arnold. “Ik vroeg me al af waar je gebleven was.”

“Ik moest me even omkleden,” zei Checkers.

“Nou, dat ‘even’ kun je wel weglaten.”

Checkers lachte te hard om zijn vertrouwelijkheid.

“Je deed het erg goed vandaag,” zei pastoor Arnold.

“U ook. Maar af en toe was ik de tekst van de gezangen kwijt. Het is een tijd geleden.”

“Tja, nou ja, dat komt wel. Ik heb alle vertrouwen in je.”

“Dank u wel.”

Checkers frunnikte aan de zoom van haar T-shirt.

“Nou,” zei ze, “ik moest maar eens gaan. De band komt vanavond thuis. Ik moet het huis opruimen.”

“Oké, dan zie ik je volgende week zondag, afgesproken?”

“Ja, en m’n zus misschien ook.”

“Dat zou prachtig zijn.”

Checkers keek pastoor Arnold aan. Hij glimlachte. Ze kuste hèm snel op zijn wang en rende weg. Pastoor Arnold keek haar na, voelde aan zijn wang en glimlachte.

Pastoor Arnold liet zich op de bank in zijn studeerkamer vallen, uitgeput vanwege de slapeloosheid waaraan hij de nacht voor de dienst leed. Op de bank sloot hij zijn ogen en droomde. In zijn droom stond hij voor een reusachtige schare indianen. Hij was gekomen om hen allemaal te redden, zijn priesterboord gesteven en zo wit gebleekt dat het zeer deed aan de ogen, en hij was zo machtig dat hij een rode telefoon op het altaar had die hem rechtstreeks met God verbond.

Luister, zei pastoor Arnold, maar de indianen negeerden hem. Ze kletsten onder elkaar, lachten om verholen grapjes. Sommigen waren zelfs in hun eigen taal aan het bidden, op hun eigen wijze. Adelaarsveren staken op naar het plafond, pijpen rookten, man-nagras en salie brandden.

Mag ik even, zei pastoor Arnold, maar de indianen bleven hem negeren. Hij predikte urenlang zonder enig effect. Hij kreeg er ten langen leste genoeg van en ging op een kerkbank naast een oude indiaanse vrouw zitten. Opeens gingen de kerkdeuren open en kwamen de plaatselijke zendelingen, Marcus en Narcissa Whit-man, binnen met ieder een zwarte doos in hun armen.

De indianen vielen stil.

De Whitmans liepen naar voren, maakten een buiging naar pastoor Arnold en wendden zich toen tot de menigte.

Kinderen, zeiden de Whitmans, jullie moeten naar de pastoor luisteren en geloven.

Ze legden ieder een hand op een zwarte doos en de indianen waren een en al aandacht.

U kunt verder gaan met uw preek, zeiden de Whitmans tegen pastoor Arnold.

Pastoor Arnold aarzelde, stond toen op en hield zijn preek. De gevoelens van de indianen schommelden met zijn woorden. Steeds als de gedachten van een indiaan afdwaalden, dreigden Marcus en Narcissa de zwarte dozen te openen en dan kwam de weerspannige weer tot bedaren.

Pastoor Arnold was verrukt van zijn nieuw verworven macht, ook al had hij die aan de protestantse zendelingen te danken. Hij hield de beste preek van zijn leven en hij hoorde Gods kassa rinkelen bij het optellen van alle geredde indiaanse zielen. Maar die zwarte dozen stoorden pastoor Arnold. Ze zorgden ervoor dat de indianen zich rustig hielden maar hij vroeg zich af waarom. Ze intrigeerden hem en hij was jaloers op de geheime macht van de Whitmans over de indianen.

Amen.

Toen de preek was afgelopen, vertrokken de indianen stil en eerbiedig. Pastoor Arnold wendde zich tot de Whitmans.

Wat zit er in die zwarte dozen?

Geloof.

Laat eens zien.

De Whitmans openden de dozen. Pastoor Arnold verwachtte sieraden aan te treffen, lokken haar, amuletten, maar zag niets.

Ze zijn leeg.

Uiteraard.

Hoe bedoelt u?

We hebben tegen de indianen gezegd dat er pokziekte in de dozen zat en dat ze aan de pokken zouden sterven als we ze openden.

Hoe komt u erbij om zoiets te doen?

Dat is de enige manier om ervoor te zorgen dat ze luisteren. En u hebt gezien hoe goed het werkt. Ze hebben naar u geluisterd.

Maar dat is slecht. We horen hen door middel van liefde te onderrichten.

Doe niet zo naïef. Bij religie gaat het om angst. Angst is gewoon een ander woord voor geloof, voor God.

Pastoor Arnold keek naar de lege zwarte dozen. In zijn droom stond hij er dagenlang naar te staren tot de dozen zich sloten.

Wacht, zei pastoor Arnold en ontdekte dat de Whitmans waren verdwenen en vervangen door twee indiaanse vrouwen die de dozen vasthielden.

Deze zijn voor u, zeiden de indiaanse vrouwen.

Wat zit erin?

Dat weten we niet.

Met duizend dollar beloning maakte Coyote Springs de tocht van Seattle terug naar het reservaat van de Spokane-indianen. Thomas reed van Seattle naar Moses Lake en Chess reed de rest van de reis. Junior en Victor sliepen de hele tijd. Betty en Veronica, de nieuwe blanke zangeressen van het achtergrondkoortje, sliepen naast Junior en Victor.

“En,” vroeg Chess aan Thomas toen de blauwe bestelwagen het reservaat binnenreed, “ga je zondag mee naar de kerk?”

“Ik weet het niet. Het is een tijd geleden,” zei Thomas.

“Wat is die pastoor Arnold voor iemand?”

“Hij lijkt heel aardig. Hij hangt altijd rond bij de Stamwinkel en zo.”

Thomas keek naar Chess, keek door het autoraam naar de dennenbomen. Hij keek naar de weg, naar de herten die steeds voor de wagen dreigden over te steken.

“Checkers is nu waarschijnlijk smoorverliefd op hem,” zei Chess.

“Op wie?” vroeg Thomas.

“Op pastoor Arnold.”

“O ja?”

“Ja. Dat heeft ze steeds. Ze was smoorverliefd op de vent die bij ons thuis de post bezorgde. Ze moet niks hebben van jonge kerels maar wordt steeds verliefd op oudere kerels, snap je wel?”

Ze reden een poosje in stilte.

“Je hebt m’n vraag niet beantwoord,” zei Chess.

“Welke vraag?” vroeg Thomas.

“Ga je zondag met me mee naar de kerk?”

Thomas sloot zijn ogen, zocht naar het antwoord en deed ze weer open.

“Hoe kun je naar een kerk gaan die zoveel indianen heeft vermoord?” vroeg Thomas.

“De kerk heeft inderdaad een hoop goed te maken,” zei Chess.

“Wanneer gaat dat dan gebeuren?”

“Bij de tipiflap naar de hemel, denk ik.”

“Ik weet niet of ik zo lang kan wachten. Trouwens, hoe weten we of ze er wel voor zullen boeten? Misschien hebben we ‘t helemaal verkeerd en kom je juist in de hemel door haat.”

“Je moet wel geloven.”

“En Hitler dan, en Ted Bundy? Hoe verklaar je George Bush en George Custer? Als God goed was, waarom zou hij dan Rush Lim-baugh scheppen?”

“Soms is het makkelijker om in de duivel te geloven, hè?”

“Zeker weten. Hoe verklaar je dat allemaal? Hoe verklaar je al die vermoorde indianen?”

De bestelwagen reed voort.

“Hoe verklaar je Gandhi en Moeder Teresa?” vroeg Chess. “Hoe verklaar je Crazy Horse en Martin Luther King? Er is goed en kwaad in de wereld. We staan allemaal voor de keuze. Das een van de raadsels van geloven.”

“Nou klink je net als Agatha Christie,” zei Thomas.

“Ja, en ‘t was God die ‘t gedaan heeft.”

“Die wat gedaan heeft?”

“God heeft dit allemaal geschapen. Ik bedoel, hoe kun je naar dit alles kijken, naar al dit leven, en niet in God geloven? Kijk naar dit reservaat. Het is zo mooi. Denk je dat de rivier en de bomen per ongeluk zo zijn? Denk je dat alles toevallig is?”

“Nee,” zei Thomas, keek naar zijn handen, naar het reservaat dat voorbijsuisde. Hij hield van zoveel dingen. Hij hield van de manier waarop een bij om een bloem cirkelde. Simpele dingen weliswaar, maar wat een wonderen. Een bloem maakte meer indruk op Thomas dan de Grand Coulee Dam, bijvoorbeeld. Hij had eens urenlang op de dam naar een nest staan staren dat een vogel boven op een van de bogen had gebouwd. Thomas richtte zijn blik naar binnen. Hij wist dat zijn verhalen van ergens voorbij zijn lichaam en geest kwamen, van ergens voorbij zijn minuscule ziel.

Thomas sloot zijn ogen en vertelde Chess dit verhaal: “We waren alle twee bij Wounded Knee toen de Geestendansers werden afgemaakt. We werden afgemaakt bij Wounded Knee. Ik weet dat er heel andere stammen waren, geen Spokanes of Flatheads, maar we waren er toch, op een of andere manier. Er bloedde een stukje van elke indiaan in de sneeuw. Al die soldaten vermoordden ons in naam van God, waar of niet? Ze schreeuwden ‘Jezus Christus’ terwijl ze ons een zwaard door de buik joegen. Kun je de pijn nog voelen, ‘s-avonds laat, als je probeert te slapen, als je tot een God bidt wiens naam werd gebruikt om de slachting te rechtvaardigen?

Ik zie je rennen als een schaduw, net buiten het lichaam van een indiaanse vrouw die eruitziet als jij, tot ze werd neergeschoten door een blanke jongen van achttien uit Missouri. Hij springt van het paard, stort zich op haar en jou, de indiaan, de schaduw. Hij houwt en klauwt met z’n zwaard, z’n handen, z’n tanden. Hij verslond jullie beiden alsof hij een coyote was. Ze verslonden ons allemaal alsof we muizen waren, konijnen, vogels zonder vleugels. Ze verslonden ons met huid en haar.”

Thomas opende zijn ogen en zag dat Chess zat te huilen.

“Sorry,” zei hij.

“Snap je niet dat God niemand van ons heeft vermoord?” vroeg Chess. “Jezus heeft niemand van ons vermoord.”

“Maar ze lieten toe dat het gebeurde, waar of niet?”

“Ze lieten niet toe dat het gebeurde. Het gebeurde gewoon. Die soldaten maakten de keuze. De regering maakte de keuze. Dat is vrije wil, Thomas. We staan allemaal voor de keuze. Maar dat wil niet zeggen dat we allemaal het goede kiezen.”

“Maar er is zoveel kwaad in de wereld.”

“Daarom moeten we in het goede geloven. Niet elke blanke wil indianen vermoorden. Je weet dat praktisch elke blanke die zich bij indianen aansluit nooit meer weg wil. Da’s altijd zo geweest. Iedereen wil een indiaan zijn.”

“Da’s waar,” fluisterde een stem van achter uit de wagen.

“Wie is dat?” vroegen Thomas en Chess.

“Ik, Betty.”

“Wat is waar?” vroeg Chess, geïrriteerd door de interruptie.

“Blanken willen indianen zijn. Jullie hebben allemaal dingen die wij niet hebben. Jullie leven in harmonie met de aarde. Jullie zijn zo wijs.”

“Je hebt Lester FallsApart zeker nooit ontmoet, hè?” vroeg Chess. “Je hebt zeker nooit een paar uur in de Powwow Tavern gezeten. Wijsheid en harmonie, ga toch weg.”

“Sorry dat ik m’n mond opendeed,” zei Betty en zweeg. De andere blanke vrouw, Veronica, pakte Betty’s hand, kneep erin en stuurde een vraag langs haar huid: Waar zijn we mee bezig? Victor en Junior snurkten erop los.

“Zoals ik zei, iedereen wil een indiaan zijn. Maar niet iedereen is een indiaan. Het is een besloten club. Ik zou beslist niet Iers kunnen zijn. Waarom denken al die blanken dat ze opeens indianen kunnen zijn?”

Thomas glimlachte.

“Weet je,” zei hij, “ik heb altijd de theorie gehad dat je pas echt indiaan bent als er een punt in je leven komt dat je geen indiaan wil zijn.”

“Goeie theorie,” zei Chess. “Dat heb ik je verteld.”

“O,” zei hij.

De blauwe bestelwagen passeerde de gemeentegrens van Well-pinit.

“Thomas,” zei Chess, “je weet dat er niet zoiets als een indiaanse atheïst bestaat. En trouwens, hoe denk je dat indianen al die shit hadden overleefd als er geen God was die van ons hield? Hoe komt het dat jij en ik bij elkaar zijn, denk je?”

“Door liefde.”

“Dat is wat geloof is. Liefde.”

Thomas had het moeilijk en zweette. Hij sloot zijn ogen, zocht naar een van zijn verhalen maar kwam weer terecht bij wat Chess had gezegd. Hij luisterde naar haar verhaal.

“Oké,” zei Thomas. “Ik ga met je mee naar de kerk. Maar ik beloof niks.”

“Hé,” zei Chess, “je hoeft me niks te beloven. Ik ben een indiaan. Ik heb trouwens maar zelden een belofte gehoord waar ik in geloofde.”

De blauwe bestelwagen reed het pad naar Thomas’ huis op. Checkers stond voor een raam. Alle lichten in het huis brandden fel in de reservaatnacht. Junior en Victor draaiden zich om in hun slaap, slechts even gestoord door het licht en rumoer, terwijl Betty en Veronica deden of ze sliepen. Chess sprong uit de bestelwagen en rende naar haar zus. Thomas keek naar Chess en Checkers die elkaar voor zijn huis omhelsden. Toen sloot hij zijn ogen en liet hen alleen.