Zeven
Big Mom
There’s a grandmother talking to me
There’s a grandmother talking to you
There’s a grandmother singing for me
There’s a grandmother singing for you
And if you stop and listen
You might hear what you been missing
And if you stop and listen
You might hear what you been missing
And I hear Big Mom Telling me another story
And I hear Big Mom Singing me another song
And she says
I’ll be coming back
I’ll be coming back
I’ll be coming back for you
I’ll be coming back
I’ll be coming back
I’ll be coming back for you
I’ll always come back for you
(2x )
Coyote Springs sjouwde met twee gitaren, een drumstel en een keyboard de heuvel op naar Big Moms huis. Ze woonde in een blauw huis boven op Wellpinit Mountain. Ze was een Spokane-indiaanse met een drupje Flathead-bloed op de koop toe. Maar ze was meer dan dat. Ze was een deel van elke stam.
Er gingen een miljoen verhalen over Big Mom. Maar hoeveel verhalen er ook werden verteld, er waren toch nog indianen die niet in haar wilden geloven. En ook al woonde ze in het reservaat, er waren toch nog Spokanes die hun twijfels over haar hadden. Junior en Victor hadden Big Mom eens over Benjamin Pond zien lopen maar hadden dat snel uit hun geheugen gewist. Junior en Victor hadden beperkte vaardigheden maar ze waren verdomd goed in het ontkennen van dingen.
∗
“Wie is Big Mom in jezusnaam?” had Victor gevraagd.
“Je weet best wie ze is,” zei Thomas. “Je doet alleen maar alsof je niks van haar weet. Je bent gewoon bang.”
“Ik ben nergens bang voor. Zeker niet voor iemand die Big Mom heet. Waar slaat dat trouwens op?”
“Ze heeft magische krachten,” zei Thomas. “Weergaloze magische krachten. Niet te geloven dat ze ons heeft gevraagd om te komen.”
“Ha,” zei Victor, “ga me nou niet vertellen dat ze een medicijnvrouw is of zo. Da’s allemaal lulkoek. Dat haalt niks uit.”
“Big Mom haalt van alles uit.”
“En trouwens, waarom heeft ze die brief aan Thomas gericht. We zijn toch een band, weet je wel?”
“Omdat hij de zanger is,” antwoordden alle anderen.
“We moeten erheen,” zei Thomas.
“Wanneer?” vroeg Chess.
“Nu meteen,” zei Thomas. “Pak allemaal een instrument en ga mee.”
“Wacht even,” zei Checkers. “Kan ik niet even afscheid gaan nemen van pastoor Arnold?”
“Pastoor Arnold kan wel wachten,” zei Thomas.
“Nou,” vroeg Victor weer terwijl Coyote Springs de heuvel beklom, “wie is die Big Mom in jezusnaam?”
“Dat heb ik toch gezegd. Big Mom kan ons helpen, en ze heeft ons al eens eerder geholpen,” zei Thomas. “Meer hoef je niet te weten.”
Coyote Springs liep de rest van de tocht in stilte. Ze dachten allemaal aan de hulp die ze nodig hadden en hoorden het woord geloof door de bomen echoën. Ze hoorden allemaal dezelfde muziek in hun hoofd.
“Dit is eng, dit gedoe,” zei Victor.
“Bere-eng,” zei Junior.
∗
Er waren verhalen over Big Mom die meer dan honderd jaar teruggingen. Er waren honderd verhalen over elke dag van Big Moms leven.
“Ya-hey,” fluisterden indianen tegen elkaar op powwows, bij basketbalwedstrijden, op onderwijsconferenties. “Wist je dat Big Mom Elvis heeft leren zingen?”
“Ga weg,” zeiden de ongelovigen.
“Wat? Geloof je me niet? Nou, dan moet je dit eens horen.”
Indianen in het hele land draaiden dan een plaat vol krassen van Elvis, Diana Ross, Chuck Berry, en spitsten hun oren om de naam Big Mom te horen, verscholen in de mixage.
“Heb je ‘t niet gehoord? Elvis fluistert Bedankt, Big Mom net voor de laatste noot van het nummer wegsterft.”
“Ja, het zou kunnen dat ik het hoorde. Maar misschien zong Elvis tegen z’n eigen moeder. Hij was hartstikke dol op z’n moeder.”
Maar de gelovigen draaiden de ene plaat na de andere en hoorden de ene zanger na de andere Big Mom bedanken voor haar hulp. Die bedankjes waren nauwelijks te horen, uiteraard, maar ze waren er.
Big Mom was een muzikaal genie. Ze was de leermeester van al die grote musici die de twintigste eeuw vorm hebben gegeven. Er waren foto’s, zeiden ze, van Les Paul die Big Moms huis verliet met het basisontwerp van de elektrische gitaar. Er waren amateurfilmpjes, zeiden ze, van Big Mom die de nieuwste danspasjes van de Andrews Sisters choreografeerde. Er waren zelfs slechte opnamen, zeiden ze, van Big Mom die Paul McCartney leerde hoe hij ‘Yesterday’ moest zingen.
Musici uit de hele wereld trokken naar Big Moms huis in de hoop dat ze hun zou leren hoe ze moesten spelen. Zoals elke goede leermeester was Big Mom heel kieskeurig in haar leerlingen. Ze deed niet open toen de nog in leven zijnde Jim Morrison kwam aankloppen. Ze doet zelfs niet open als de dode Jim Morrison nu zou komen aankloppen.
Toch werd Big Moms hart gebroken door veel van haar leerlingen die niet konden omgaan met de ongelooflijke gaven die ze hun had geschonken. Jimi Hendrix, Janis Joplin, Elvis. Ze dronken allemaal zoveel en richtten zichzelf met zoveel succes te gronde dat Big Mom hen tot ereleden van de Spokane-stam benoemde.
‘s-Avonds laat echode Big Moms rouwlied over het hele reservaat. De gelovigen sloegen hun ogen op en begrepen het; ze wisten dat weer een van haar leerlingen was bezweken. De ongelovigen deden hun deuren en ramen dicht en kankerden op de vogels die in de bomen zaten te jammeren. Maar die vogels zaten niet te jammeren. Ze zaten allemaal stil en luisterden ook naar Big Mom. Zij leerde niet alleen mensen zingen. Als die vogels haar rouwlied hoorden, vroegen zij zich ook af welke van hun soortgenoten was bezweken.
∗
“Wie is dat?” vroegen Chess en Checkers toen Coyote Springs de top van een helling bereikte en een reusachtige vrouw in de deuropening van een blauw huis zag staan.
“Dat is Big Mom,” zei Thomas.
Big Mom was wel 1,90m lang en had vlechten die tot onder haar knieën hingen. Haar vlechten alleen al waren langer dan de leden van Coyote Springs en wogen waarschijnlijk ook meer. Ze had een omagezicht, kriskras gegroefd door diepe rimpels. Maar haar ogen waren jong, zo jong dat de rest van haar gezicht wel een masker leek. Big Mom vulde de hele deuropening van dat blauwe huis. Ze was helemaal niet zwaarlijvig, alleen maar breed en fors.
“Ya-hey!” riep Big Mom naar hen, en haar stem deed de grond trillen.
“Hebben we soms slechte LSD genomen?” vroeg Victor aan Junior.
“Ik hoop het maar,” zei Junior.
Big Mom stak haar erf over om de band te verwelkomen. Ze droeg een rok van hertenleer met kraaltjes die tot haar enkels reikte.
“Jij bent de zanger,” zei Big Mom, “Thomas Builds-the-Fire.”
“Ja, dat klopt,” zei Thomas. “Waar is Robert Johnson?”
“Hij is weg, het bos in, op zoek naar geschikt hout. Hij gaat een nieuwe gitaar voor zichzelf maken.”
“En z’n ouwe gitaar dan?” vroeg Thomas.
“Die is nou Victors verantwoordelijkheid,” zei Big Mom. “Ik wou ‘m alleen maar even zien. Ik wou Victor alleen maar duidelijk maken dat hij keuzes moet maken. Hij kan op de gitaar spelen of niet. Volgens mij moet hij ‘t niet doen, maar ik zal ‘m niet afpakken. Als je wil kan ik ‘m weggooien, Victor.”
“Shit,” zei Victor, “dat wil ik weleens zien, dat je deze gitaar probeert af te pakken.”
De gitaar vlijde zich in Victors hals. Big Mom bekeek hem aandachtig.
“En jullie gaan met z’n allen voor een platenmaatschappij spelen?” vroeg Big Mom.
“Ja, dat klopt. Hoe wist u dat eigenlijk?”
“Ouwe indiaanse magie.”
“Shit,” zei Victor. “Iedereen in het reservaat weet het zo langzamerhand. Daar is niks magisch aan.”
“Nou, je zou best gelijk kunnen hebben,” zei Big Mom. “Maar roddel kan ook een vorm van magie zijn. Waar of niet, Victor?”
“Ik geloof niet in magie.”
“Victor,” zei Big Mom, “je moet die priester vergeven die je in je jeugd kwaad heeft gedaan. Dan krijg je macht over hem, snap je? Vergeving is ook magie.”
“Waar heb je ‘t over?” vroeg Victor, maar hij wist het wel. Hij voelde na al die jaren nog steeds de handen van de priester op zijn lichaam.
“Die arme man heeft zichzelf nog niet eens vergeven,” zei Big Mom. “Hij zit in een bejaardenhuis in Californië. Hij zit alleen maar te janken, de hele dag.”
Victor kon geen woord uitbrengen. Hij was verlamd bij de gedachte aan het leven van die priester. Hij had jarenlang om zijn dood gebeden, had hem zelfs van kant willen maken, maar hij had niet één keer aan vergeving gedacht.
“En jij bent Junior Polatkin,” zei Big Mom.
“Ja, dat klopt,” zei Junior. “En ik knijp ‘m.”
Big Mom wierp haar hoofd in de nek en lachte als een onweer. Junior piste zowat een regenbui in zijn korte broek.
“Je hoeft ‘m niet te knijpen, Junior,” zei Big Mom en hield twee enorme drumstokken op. “Deze zijn voor jou.”
“Daar kan ik niet mee drummen, ik denk dat ik ze niet eens op kan tillen.”
“Pak aan. Ze zijn voor jou.”
Junior stak zijn hand uit naar de stokken, aarzelde, greep ze snel vast. Ze waren eerst te zwaar en vielen op de grond. Maar Junior pakte ze en tilde ze op. Toen lachte hij en sloeg een roffel-tje op de grond.
“Mooi,” zei Big Mom.
“Shit,” zei Victor. “Ze denkt dat ze een medicijnvrouw is. Ze denkt dat ze Yoda is en Junior Luke Skywalker. Use the force, Junior, use the force.”
Big Mom negeerde Victor.
“En jullie twee zijn de zussen, Eunice en Gladys Warm Water,” zei Big Mom. “Jullie zijn bijzondere vrouwen. Ga mee zweten.”
“Eunice en Gladys?” vroegen Junior, Victor en Thomas.
Chess en Checkers bogen hun hoofd, verborgen hun gezicht.
“Eunice en Gladys?” vroeg Victor weer. “Jee, jullie ouders waren zeker door de keerzijde van de kracht betoverd toen ze jullie die namen gaven, hè?”
“Eunice?” vroeg Thomas aan Chess.
“Ja, ik heet Eunice,” fluisterde Chess.
“Je hoeft je niet te schamen,” zei Big Mom. Chess en Checkers namen ieder een hand en Big Mom leidde hen naar de zweethut en liet de mannen van Coyote Springs over aan hun angsten en drumstokken.
Uit Checkers (Gladys) Warm Waters dagboek:
∗
Ik was zo bang toen ik Big Mom voor het eerst zag. Ze was een enorme vrouw met vingers zo dik als mijn armen, denk ik. Ik moest de hele tijd denken dat ze me als een insect tot moes kon drukken. Maar toen noemde ze me een bijzondere vrouw. Daardoor realiseerde ik me dat Big Mom echt een vrouw was en dat we een goed gesprek zouden kunnen hebben.
Ze nam Chess en mij mee naar de zweethut, en ik dacht de hele tijd dat Big Mom in mijn hoofd zat. Ik heb altijd min of meer de gedachten van mensen kunnen lezen, een beetje in hun hoofd kunnen kruipen. Zelfs Chess zei altijd dat ik een klein beetje magische krachten had. Maar er waren altijd mensen, vooral vrouwen, die meer magische krachten hadden. Ik weet nog dat ik tijdens een busrit naar Missoula probeerde de gedachten van een ouwe blanke dame te lezen en dat ze zich naar me toe wendde en zei: “Rot op!” Nou ja, dat zei ze in haar hoofd. Die ouwe blanke dame gooide me uit haar hoofd en ik had een weeklang hoofdpijn. Maar dat was niks vergeleken bij Big Mom. Ik voelde me de hele tijd alsof ze merkloze appelmoes uit de Stamwinkel van mijn hersens kon maken.
Maar goed, we gingen samen zweten en het was fantastisch. Big Mom kon beter zingen dan iedereen die ik ooit had gehoord, zelfs beter dan Aretha Franklin. Die stoom in de hut voelde zo heerlijk in mijn keel en longen. Ik kreeg het gevoel dat ik beter kon zingen. Chess zei dat ze dat ook voelde door de stoom. En Thomas zei dat we beter zongen toen we met Big Mom uit de zweethut kwamen.
Maar ik kneep ‘m ook een beetje dat Big Mom wist dat ik verliefd was op pastoor Arnold. Misschien wist ze dat ik hem had gekust en dat hij me had teruggekust. Ik kneep ‘m voor wat ze van me zou denken. Hoe kan een indiaanse vrouw zo van een blanke man houden, en dan ook nog van een priester? Big Mom leek van een heel ander deel van God te komen dan pastoor Arnold. Is dat mogelijk? Kan God in stukjes opgedeeld worden, als een legpuzzel? Stel dat het zo’n puzzel is die indiaanse kinderen in tweedehands winkels kopen?
Je legt hem in elkaar en komt tot de ontdekking dat er een of twee stukjes ontbreken.
Ik keek naar Big Mom en dacht dat God voornamelijk moest bestaan uit indiaanse-vrouwenstukjes. Toen keek ik naar pastoor Arnold en dacht dat God moest bestaan uit blanke-mannenstukjes. Ik weet niet wat de waarheid is.
∗
“Ik heb honger,” zei Victor terwijl ze met z’n allen op de vloer in Big Moms woonkamer lagen.
“Jij hebt altijd honger,” zei Chess.
“Willen jullie alsjeblieft stil zijn?” vroeg Thomas. “Big Mom slaapt nog.”
“O,” zei Victor hard. “Ik had nooit gedacht dat God behoefte had aan slaap. Ik dacht dat God een buurtwinkel was die dag en nacht open was.”
“Ze is niet God,” zei Thomas.
“O hemel,” zei Victor. “De rechtschapen Thomas die toegeeft dat Big Mom niet God is. Dat is godslastering, waar of niet?”
“Het is geen godslastering,” zei Thomas. “Er is geen andere god dan God.”
“Nou,” zei Victor, “wie is zij dan?”
De rest van Coyote Springs zocht ook naar het antwoord.
“Ze is alleen maar een deel van God,” zei Thomas. “We zijn allemaal een deel van God, waar of niet? Big Mom is alleen maar een groter deel van God.”
“Letterlijk,” zei Victor.
“Ze gaat ons beter leren spelen,” zei Thomas. “Ze gaat ons nieuwe akkoorden en zo leren.”
“Hoe dan?” vroeg Victor. “Ze is gewoon een ouwe indiaanse vrouw.”
Op dat moment speelde Big Mom het desolaatste akkoord dat de band ooit had gehoord. Het dreef uit haar slaapkamer, zweefde door de kamer en landde aan de voeten van Coyote Springs. Het kroop omhoog langs hun kleren en in hun oren. Junior viel flauw.
“Wat was dat in jezusnaam?” vroeg Victor.
Big Mom liep de slaapkamer uit met een gitaar in haar handen die was gemaakt van een Malibu uit 1965 en het bloed van een kind dat in 1890 in Wounded Knee was vermoord.
“Luister,” zei Thomas.
Big Mom sloeg het akkoord weer aan, nu met meer kracht, en het maaide iedereen tegen de grond. Iedereen behalve Junior, die al buiten westen op de grond lag.
“Toe,” zei Chess, maar ze wist niet of ze bedoelde toe, hou op met spelen of toe, speel door.
Big Mom sloeg dat akkoord keer op keer aan, tot Coyote Springs in hun geheugen had geprent wat het met hun lichaam deed. Junior was lang genoeg bij kennis gekomen om zich zijn tekortkomingen te herinneren voordat de kracht van de muziek hem weer buiten westen sloeg.
“Genoeg!” schreeuwde Victor. “Ik kan mezelf niet eens horen denken!”
“Zo,” zei Big Mom tegen Victor. “Heb je iets geleerd?”
“Ik heb geleerd dat een gigantische gitaar een gigantische herrie maakt.”
“Is dat alles?”
“Wat wil je dat ik zeg? Ik zit de hele tijd te wachten tot je me Grasshopper noemt en me vraagt om een kiezelsteentje uit je hand te snaaien, goddomme.”
Thomas stond op en stak zijn hand uit naar Big Moms gitaar.
“Geduld,” zei Big Mom en duwde zijn hand weg.
“Ik kan dat akkoord ook spelen,” zei Thomas. “Maar daar heb ik uw gitaar voor nodig.”
“Alle indianen kunnen dat akkoord spelen,” zei Big Mom. “Dat is het akkoord dat speciaal voor ons is gemaakt. Maar je moet het op je eigen instrument spelen, Thomas. Je zou mijn gitaar niet eens op kunnen tillen.”
“En Victor dan?” vroeg Thomas. “Die heeft Robert Johnsons gitaar gekregen. Waarom mag ik uw gitaar niet hebben?”
“Die gitaar is anders,” zei Big Mom. “Die gitaar heeft zelf voor Victor gekozen.”
“Shit,” zei Victor. “Dit begint als een New Age-congres te klinken. Waar zijn de kristallen, verdorie? O, ik weet wie de kristallen heeft. Jim Morrison heeft de kristallen, en hij danst naakt rond het kampvuur met een stel naakte blanken, zingend en zeurend dat z’n hoofd net een pad lijkt.”
“Noem alsjeblieft die naam niet,” zei Big Mom. “Ik ben die naam zo spuugzat. Het is ergerlijk zo vaak als ik die naam moet horen.”
“Wat?” vroeg Victor. “Welke naam? Jim Morrison?”
“Hou op,” zei Big Mom.
“Jim Morrison,” zei Victor en lachte. “Jim Morrison, Jim Morrison, Jimmy Morris-oen.”
Big Mom schudde haar hoofd, liep het huis uit en liet Coyote Springs alleen.
“Wat ben je toch een zak,” zei Chess.
“Wat gebeurt er allemaal?” vroeg Junior toen hij eindelijk bijkwam.
“Ik weet zeker dat ik dat akkoord kan spelen,” zei Thomas.
“Ik vind The Doors ergens wel oké,” zei Checkers.
“This is the end, my friends, this is the end,” zei Victor.
∗
Victor was niet de eerste indiaan die Big Moms gezag aanvocht. In feite twijfelden veel indiaanse mannen die op Big Mom afkwamen aan haar capaciteiten. Indiaanse mannen zijn in hun eigen publieke imago gaan geloven en gedragen zich net als indianen in speelfilms.
“Michael White Hawk,” zei Big Mom tegen de heftigste Spo-kane-indiaanse man van het eind van de twintigste eeuw, “snap je niet dat je een muziekinstrument niet op dezelfde wijze moet gebruiken als een pijl en boog? Muziek hoort te helen.”
“Maar Big Ma,” zei White Hawk, “ik ben een krijger. Ik hoor te vechten.”
“Nee, Michael, je bent een saxofonist en je moet aan je riettechniek werken.”
Meestal werden de indianen wijzer van Big Mom, maar Michael White Hawk gaf zijn dwalingen nooit toe. White Hawk was eigenlijk een soort wonderkind geweest, een idiot savant die saxofoon kon spelen ook al kon hij niet lezen of schrijven.
“Ik heb de pest aan blanken,” zei White Hawk. “Ik sla hun hersens in met m’n sax.”
“Michael,” zei Big Mom, “je loopt de hele tijd de krijger uit te hangen. Je staat vooraan in de rij om tegen een indiaan te zeggen dat hij niet indiaans genoeg is. Hoe weet je nou wat dat inhoudt? Je moet voor je volk zorgen. Een blanke z’n hersens inslaan met je sax is alleen maar gewelddadigheid. En blanken zijn trouwens altijd beter geweest in gewelddadigheid. Ze zullen altijd beter dan jij zijn in gewelddadigheid.”
“Je weet niet waar je ‘t over hebt,” zei White Hawk. “Je bent maar een vrouw.”
Daarna vertrok hij uit Big Moms huis en belandde in de Walla Walla-staatsgevangenis omdat hij met zijn saxofoon de hersens van een kassajongen van een supermarkt in Spokane had ingeslagen.
“Hij probeerde me af te zetten met m’n penen!” schreeuwde White Hawk toen hij naar de gevangenis werd afgevoerd.
“Wanneer krijgen indianen nou eens helden die mensen geen kwaad doen?” vroeg Big Mom aan haar leerlingen. “Waarom moeten al onze helden een revolver dragen? En alle indiaanse helden moeten altijd indiaanse mannen zijn. Waarom kunnen indiaanse vrouwen geen helden zijn?”
Sommigen van haar mannelijke indiaanse leerlingen werden pisnijdig en taaiden af. Ze zagen Big Mom opeens als een tandeloos of levenloos omaatje. Ze schrompelde in hun ogen ineen tot ze nog maar een oude uitgedroogde appel op een vensterbank was. In hun gedachten veranderde ze in een heks, verbitterd en boos.
Ik krijg je nog wel, knapperd zei Big Mom in hun hoofd, al klonk het helemaal niet als haar. En je hondje ook, want jullie indiaanse jongens hebben goddomme altijd een of andere hond achter je aanlopen.
En die indianen zouden hun muziek nooit meer spelen zoals het moest. Je kunt hen nog op powwows bij de drums zien staan waar ze proberen zich voor de geest te halen hoe ze op z’n indiaans moeten zingen. Je weet het niet meer, hè? vraagt de vreemde stem in hun hoofd. Luister naar me. Ik zal het je leren. Ze pogen met hun voeten op de maat van de dansers te stampen maar krijgen het nooit helemaal voor elkaar.
Volg mij, zei die waanzinnige stem. Ik geef je alles wat je wilt. Alles.
Alle gitaristen sneden hun vingers aan flarden op gitaarsnaren.
Ik zal die wonden wel voor je genezen. Kijk, ik zal de infectie eruit-zuigen. Ja, goed zo, goed zo.
“Vergeef ons, red ons,” zeiden die berouwvolle gitaristen als ze met gezwachtelde en bloederige hangende pootjes terugkwamen bij Big Mom.
“Ik ben Jezus niet. Ik ben God niet,” zei Big Mom. “Ik ben alleen maar muziekleraar.”
“Maar kijk nou eens wat u ons hebt aangedaan.”
“Ik heb jullie niks aangedaan. Jullie hebben dit zelf gedaan. Jullie hebben de keuze gemaakt.”
“Wat kunnen we doen?”
“Jullie kunnen je bedenken.”
∗
“Ik wil dat je dat akkoord nog een keer speelt,” zei Big Mom tegen Victor.
“Ik kan niet meer,” zei Victor. “Ik ben bekaf. Ik wil slapen.”
Coyote Springs had bijna een week lang twaalf uur per dag geoefend. De band was uitgeput maar enorm vooruitgegaan, ondanks Victors voortdurende gesteggel tegen Big Moms magische krachten. Er was niet genoeg plaats om in Big Moms huis te repeteren, dus had ze buiten een paar lichten aangelegd waar muggen en nachtvlinders op afkwamen.
“Speel het nog een keer,” zei Big Mom.
“Het gaat niet. M’n vingers redden het niet eens.”
Robert Johnson keek toe van een afstandje, verscholen tussen de bomen. Hij hield wat takken van kreupelhout in zijn handen. Het was geen sterk hout. Hij kon er met geen mogelijkheid een bureau of een stoel van maken. Dat hout was niet eens goed genoeg om een bezemsteel van te maken. Maar om een of andere reden geloofde Johnson dat zijn nieuwe gitaar ergens in dat hout wachtte. Hij was in zijn sas met zijn vondst maar nog steeds bang voor zijn oude gitaar. Victors gitaar nu. Johnson kromp ineen toen Victor het akkoord aansloeg.
“Speel op,” zei Big Mom.
“Ja,” zei Thomas. “Speel het hard.”
“Kom op, Big Mom, Thomas,” zei Chess. “We zijn allemaal afgepeigerd. Laten we ermee ophouden voor vandaag.”
“We houden op als Big Mom zegt dat het tijd is om op te houden,” zei Thomas. “Sheridan en Wright komen ons over een paar dagen halen. En we zijn gewoon nog niet goed genoeg.”
“Jee,” zei Victor. “Je klinkt goddorie alsof we in een reservaatfilm over de groei naar volwassenheid zitten. Wie denk je goddomme dat je bent? Billy Jack? Wie schrijft jouw tekst?”
Big Mom keek naar Thomas terwijl Victor nog een keer probeerde om het akkoord te spelen waarom ze had gevraagd.
“Wil je dat akkoord nog een keer spelen, alsjeblieft?” vroeg Big Mom weer. “Nog een paar keer, en dan gaan we allemaal slapen.”
Victor stak zijn middelvinger op naar Thomas. Hij moest iets te drinken hebben. Hij zat al een week op die kloteberg zonder een druppel drank. Hij begon rondkruipende slangen te zien. Er waren daar slangen, maar Victor zag er een paar te veel. Victor haalde diep adem, strekte en ontspande zijn vermoeide handen en sloeg het akkoord nog een paar keer aan. De rest van de band viel in en ze zetten een behoorlijke versie neer van een nieuw nummer.
∗
Thomas en Chess lagen in hun slaapzak te fluisteren. Toen alle anderen in slaap waren gevallen bleven zij wakker om te praten.
“Ik ben bang,” zei Thomas.
“Bang waarvoor?”
“Ik ben bang om goed te zijn. Ik ben bang om slecht te zijn. Met deze band kunnen we rocksterren worden. We kunnen eraan onderdoor gaan.”
“Shit, Thomas. Daar zou iedereen bang van worden.”
Thomas sloot zijn ogen en vertelde dit verhaal: “Coyote Springs speelt in het voorprogramma van Aerosmith in Madison Square Garden. We gaan het podium op en beginnen te spelen. In het begin roept de menigte om Aerosmith, fluit ons uit, maar langzamerhand zwichten ze voor ons. Als onze set erop zit scandeert de menigte onze naam. Coyote Springs. Coyote Springs. Coyote Springs. Ze scanderen het almaar door. Ze blijven onze naam scanderen als Aerosmith opkomt. Ze jouwen Aerosmith uit tot wij weer opkomen. Voor de rest van ons leven kunnen we alleen nog maar onze naam horen, almaar gescandeerd, tot we doof zijn voor al het andere.”
Thomas deed zijn ogen open en staarde in het donker.
“Luister, Chess,” zei Thomas, “mijn hele leven heeft er nooit iemand naar me omgekeken. Ik ben eraan gewend. Als de mensen ons nu willen horen, komen om ons te horen spelen, komen om te luisteren, dan kun je nagaan hoeveel er komen als we beroemd worden.”
Chess was net zo bang als Thomas, misschien nog banger. Ze was bang voor de band, bang voor Victor en Junior, en ook voor Thomas. Haar hele leven was ze door mannen beoordeeld. Door haar vader, haar priester, haar minnaars, haar bazen, haar God. Mannen beslisten waar ze heen moest gaan, hoe ze moest praten, zelfs welke kleren ze hoorde te dragen. Nu beslisten ze hoe en waar ze hoorde te zingen. Nu wierp zelfs die lieve, zachtaardige Thomas zijn schaduw over haar. Zelfs in zijn dromen en verhalen onderwierp Thomas haar. Ze zong zijn songs, ze speelde zijn muziek. Ze speelde voor Phil Sheridan en George Wright en hoopte op hun goedkeuring. En dan Thomas nog met zijn schaduw. Chess wist niet of ze moest vluchten voor die schaduw of dat ze zich er lekker in moest nestelen. Ze wilde allebei doen.
“Ik word ook bang, Thomas,” zei Chess. “Als ik op dat podium sta te zingen en ik kijk naar de menigte, dan zie ik soms duizend verschillende minnaars. Al die mannen. Niet dat ik van hen allemaal hou zoals ik van jou hou. Ik hou niet van hen. En ik weet dat ze niet van mij houden zoals jij van me houdt. Maar toch voel ik die druk van hen. Soms heb ik het gevoel dat ik iedereens volmaakte minnares moet zijn en ik ben niemands volmaakte wat dan ook.”
“Dus wat moeten we doen?” vroeg Thomas.
“Liedjes zingen en verhalen vertellen. Da’s het enige wat we kunnen doen.”
Thomas dacht terug aan al die verhalen die hij had verteld. Hij had zijn verhalen in het oor van zatlappen gefluisterd die achter de Stamwinkel hun roes uitsliepen. Hij had zijn verhalen opgeschreven op papier en naar volksvertegenwoordigers en presentatoren van spelletjesprogramma’s gestuurd. Hij was in bomen geklommen en had zijn verhalen aan vogeleieren verteld. Hij had zijn verhalen altijd aan een passief publiek opgedist en geklaagd dat niemand actief luisterde.
“Thomas,” zei Chess, “als je niet wil dat je beroemd wordt en je verhalen gehoord worden, waarom ben je dan met de band begonnen?”
“Ik hoorde stemmen,” zei Thomas. “Ik geloof dat ik stemmen hoorde. Maar ik ben wel een beetje een leugenaar, hè? Ik hou van de aandacht. Ik wil dat mensen die ik niet ken van me houden. Ik weet niet eens waarom. Ik wil dat allerlei mensen die ik niet ken van me houden.”
De indiaanse paarden briesten.
∗
Big Mom zat in haar lievelingsstoel op de veranda terwijl Coyote Springs voor de laatste keer op haar erf repeteerde.
“Weet je,” zei Big Mom, “dit is voor het eerst van m’n leven dat ik echt met een hele band heb gewerkt. Benny Goodman kwam uiteindelijk wel met de meeste leden van z’n band hierheen, maar dat was één voor één.”
Coyote Springs speelde nu alleen maar oorspronkelijk werk. Thomas schreef nog steeds het overgrote deel van de teksten, maar de hele band gaf de songs vorm.
“Volgens mij kunnen jullie niet beter meer worden,” zei Big Mom. “Jullie moeten morgen naar New York, hè?”
“Weet je dat niet?” vroeg Victor. “Ik dacht dat je alles wist.”
“Ik weet dat je een lul bent,” zei Big Mom tot ieders verrassing.
“Ya-hey,” zei Chess. “Da’s een goeie, Big Mom.”
Ze namen nog een paar nummers door voor ze hun biezen pakten. Thomas wilde nog meer oefenen, tot het moment waarop ze moesten vertrekken, maar de rest van de band sprak snel zijn veto uit over dat idee. Zelfs Big Mom had er genoeg van.
“Maar we zijn nog niet goed genoeg,” zei Thomas.
“Thomas,” zei Chess, “we kunnen niet beter meer worden. Zelfs jij vindt ons behoorlijk goed. Dat heb je zelf gezegd.”
“Behoorlijk goed is niet goed genoeg,” zei Thomas.
“Dat zal het toch moeten wezen.”
“Maar dat is het niet. We moeten als helden terugkomen. Ze zullen ons niet meer in dit reservaat toelaten als we geen helden zijn. Als we geen rocksterren zijn. We zijn al een keer weggegaan en daarom hebben alle Spokanes de pest aan ons. Shit, Michael White Hawk wil ons allemaal van kant maken. Dave WalksAlong wil ons finaal uit de stam gooien. Stel dat we ‘t verknallen in New York en alle indianen overal de pest aan ons hebben? Stel dat ze ons in geen enkel reservaat in het land toelaten?”
Coyote Springs en Big Mom staarden Thomas aan. Hij staarde terug.
“Sta me niet zo aan te kijken,” zei Thomas. “We hebben meer hulp nodig. We hebben Robert Johnson nodig. We hebben ‘m nodig. Waar is ie, Big Mom?”
“Hij staat daar,” zei Big Mom en wees met haar lippen naar het bos. “Naar ons te kijken.”
Thomas speurde de bomen af naar een spoor van Johnson.
“Robert Johnson!” brulde hij. “We hebben je nodig!”
Johnson dook ineen achter een dennenboom, sloeg zijn handen voor zijn oren en huilde. Hij wilde helpen; hij wilde die gitaar terugnemen. Coyote Springs was aan het klooien met dingen waar ze geen weet van hadden. Big Mom kon hun niet alles leren. Big Mom kon hen niet tegenhouden als ze hun leven vergooiden voor een contract. Moest hij snel zijn nieuwe gitaar maken, met Coyote Springs in het vliegtuig stappen en met hen samenspelen? vroeg Johnson zich even af. Een zwarte en vijf indianen. Dat moest lukken, toch? Maar het enige wat Robert Johnson kon doen was nog wat dieper in zichzelf wegkruipen.
“Hij kan jullie niet helpen,” zei Big Mom. “Hij is nog steeds aan het proberen om zichzelf te helpen.”
“Ik bedoel, moet je ons nou allemaal zien!” schreeuwde Thomas tegen iedereen. “Wat gaan we doen als dit niks wordt? Robert Johnson verstopt zich in de bossen. Wat ga jij doen, Victor? Jij en Junior belanden weer laveloos in de Powwow Tavern. Je zult mij weer links laten liggen of me aftuigen. Checkers wordt non. En wat gebeurt er met ons, Chess? Wat gebeurt er als de mensen niet luisteren?”
Chess nam Thomas’ handen in de hare en de stilte omhulde hen als een vertrouwde deken.
∗
Een briefje achtergelaten door Junior:
Beste Big Mom,
Ik wil u even bedanken voor uw drumstokken en dat u ons beter hebt leren spelen. Ik snap dat u wel kwaad zult zijn op Victor. Hij kan een eikel zijn maar hij is ook wel een goeie jongen. Hij heeft altijd voor me gezorgd.
Ik was nogal klein en ziekelijk toen ik een kind was. Maar ik was ook heel bij de pinken. Niemand zag me zitten behalve Victor. Hij was mijn lijfwacht. Als iemand me in elkaar sloeg dan ging Victor het voor me vergelden. Hij leerde me ook vechten. Op een keer sloegen een stel Col-ville-indianen me in elkaar op een powwow. Victor was de rest van de powwow bezig om al die lui te zoeken en met ze te vechten. Hij sloeg ze één voor één in elkaar. Timmerde ze echt bont en blauw. Hij was negen. Hij dronk zelfs geen druppel op die powwow. Hij wou me alleen maar wreken. Zo’n harde is Victor.
Het lijkt of Victor altijd voor me klaar heeft gestaan. Toen zijn echte vader weg was en mijn vader stierf, trokken we veel met elkaar op. We waren om beurten de vader, denk ik. Soms hadden we alleen elkaar maar. Ik weet dat we Thomas alle twee te veel pestten, maar het was niet echt menens. We hebben hem nooit echt heel zeer gedaan. Ik wou nooit iemand echt zeer doen. Dus ik hoop dat u niet al te kwaad bent op Victor.
Hij was degene die me kwam halen toen het misging op de universiteit. Victor leende gewoon geld en de auto van zijn oom en reed naar Oregon en haalde me op. Hij trakteerde me zelfs op een hamburger met friet bij Dick’s. We zaten daar aan een picknicktafel op het terras van Dick’s en aten. We zeiden niet veel tegen elkaar. Gaven alleen maar de ketchup aan elkaar door.
Weet u, ik word de hele tijd kwaad op Victor, maar dan herinner ik me dat hij ook goed voor me is geweest. Hij is gewoon soms net een kind, ook al is hij een volwassen man.
Hoe dan ook, ik hoop dat u een goed leven hebt en ik hoop dat we u nog eens zien. Wens ons succes in New York.
Groetjes,
Junior Polatkin
Big Mom keek Coyote Springs na toen ze haar berg afliepen. Ze had een heleboel van haar leerlingen, haar kinderen, nagekeken als ze de berg afliepen. Ze wist nooit zeker wat er met hen zou gebeuren. Ze konden de belangrijkste muzikale stem van hun generatie worden, van vele generaties, maar ze konden ook in de anonimiteit verdwijnen. Haar leerlingen stortten ook in en raakten zo in de vernieling dat ze nooit meer opgelapt konden worden.
“Wat gaat er met ons gebeuren?” vroeg Chess aan Big Mom vlak voor Coyote Springs vertrok.
“Ik weet het niet,” zei Big Mom. “Dat is niet aan mij.”
“Je klinkt soms net als zo’n spreuk in een Chinees koekje maar dan op z’n indiaans,” zei Victor. “Je weet wel, je maakt een pot merkloze reservaatpindakaas open en daar heb je Big Moms nieuwste wijsheid.”
“Luister,” zei Big Mom. “Misschien worden jullie beroemd als jullie daarheen gaan. Een hoop leerlingen van me zijn beroemd geworden, heel beroemd. Leerlingen van me hebben dingen uitgevonden waar ik nooit aan gedacht had, zoals jazz en rap. Ik heb het allemaal zien gebeuren. Maar ik heb niet veel leerlingen gehad die uiteindelijk gelukkig zijn geworden, snap je? Dus wat wil je dat ik zeg? Het is aan jullie. Jullie maken jullie keuzes.”
Coyote Springs keek Big Mom aan. Ze voelden zich een beetje als jonge schildpadjes die helemaal alleen van hun broednest naar de oceaan moesten kruipen terwijl allerlei soorten roofdieren mee kwamen doen aan het schildpadjes-strandbuffet. Ze voelden zich een beetje als indiaanse kinderen van indiaanse ouders.
“Dank u wel, Big Mom,” zeiden Chess en Checkers, en Big Mom sloot hen in haar armen.
Thomas omhelsde Big Mom; Junior wist een verlegen glimlach en een zwaaitje met zijn hand op te brengen. Toen wendde iedereen zich tot Victor.
“Wat?” zei Victor. “Wat moeten jullie? Ik ga echt niet zeggen dat ik een fantastische tijd heb gehad. Ik ga echt niet zeggen dat je een harde leermeester was, Big Mom, en dat ik weet dat we ‘t niet overal over eens waren maar hé, ik hou toch van je. Ik was een te gekke gitarist toen ik hier kwam en ik ben een te gekke gitarist als ik wegga. Je hebt me een paar nieuwe dingetjes geleerd. Meer niet.”
“Nou,” zei Big Mom, “misschien is dat alles wat ik je heb geleerd. Maar je hoort me er toch voor te bedanken.”
“Goed,” zei Victor. “Bedankt.”
“En kijk uit met die gitaar,” zei Big Mom.
Coyote Springs liep de heuvel af. Big Mom keek hen na, jarenlang leek het wel, bleef hen almaar nakijken. Ze zag hen Wellpinit inlopen en Sheridan en Wright begroeten. Ze zag hen allemaal in een limousine stappen en het reservaat uitrijden en opeens op Spokane International Airport aankomen.
∗
Coyote Springs stond op Spokane International Airport op de vlucht naar New York te wachten. Wright en Sheridan waren al ingestapt omdat ze eerste klas reisden. De stewardess riep hun rij af en Coyote Springs liep naar de pier.
“Wacht eens even,” zei Victor, die plotseling doorhad dat hij in een vliegtuig ging stappen. “Ik ga niet in dat kloteding vliegen.”
“Je hebt het een beetje zitten verdringen, hè?” vroeg Chess aan hem.
Victor vertikte het om in het vliegtuig te stappen.
“Schiet op, bange wezel,” zei Chess. “Stap in.”
“Reken maar dat ik een wezel ben,” zei Victor. “Want wezels vliegen niet.”
“Het is een fluitje van een cent,” zei Junior. “Wees maar niet bang.”
“Ik ben niet bang. Ik ben slim.”
Iedereen keek naar Thomas om hulp.
“Victor,” zei Thomas, “ik heb een adelaarsveer meegenomen als bescherming. Je mag ‘m wel hebben.”
“Flikker op met die indiaanse lulkoek!”
De menigte bij de pier staarde naar Coyote Springs. Ze zaten erover in dat die luidruchtige donkerhuidige mensen weleens vliegtuigkapers konden zijn. Coyote Springs deed zijn best om er niet Arabisch uit te zien.
“Dat haalt geen ene moer uit,” vervolgde Victor op zachtere toon. “Het is alleen maar een veer. Godsamme, hij is van een of andere adelaar afgevallen, dus hij werkte duidelijk niet, toch?”
Victor redeneerde net zo logisch als een blanke.
“Je kunt niet naar New York als je niet in dat vliegtuig stapt,” zei Chess.
“Toe nou,” zei Checkers.
Victor staarde uit het raam van het luchthavengebouw naar het vliegtuig. Dat vliegtuig leek gewoon veel te kolossaal om te kunnen vliegen.
“Goed, goed,” zei Victor ten slotte. “Ik stap in dat vliegtuig, maar ik ga me helemaal klem zuipen. En jullie trakteren me allemaal op drank.”
“Oké, oké,” zei de rest van Coyote Springs, voor één keer blij om zich aan hem te onderwerpen.
“Hé,” zei Thomas, “je mag toch m’n adelaarsveer hebben.”
“Ik zei toch dat je op moest flikkeren met dat ding,” zei Victor. “Ik geloof niet in die lulkoek.”
Coyote Springs stapte in het vliegtuig, zwaaide naar Wright en Sheridan terwijl ze doorliepen naar de tweede klas. Victor begon meteen te drinken. Hij sloeg het ene glas na het andere achterover en deed zijn ogen dicht toen het vliegtuig opsteeg.
“Shit, daar was niks aan,” zei Victor toen het vliegtuig op vlieg-hoogte lag.
Victor was teut genoeg om een tijdje te vergeten dat hij vloog, tot het vliegtuig op hevige turbulentie stuitte.
“Sorry, mensen,” zei de gezagvoerder over de intercom. “We zijn in nogal onstuimige lucht terechtgekomen, en we zullen u moeten vragen om weer te gaan zitten en uw stoelriemen vast te maken. Dit wordt een woelige vlucht.”
Het vliegtuig stuiterde als een gek op en neer, en Victor verschoot. De hele band trok wit weg.
“Hé, Thomas,” lalde Victor, “heb je die adelaarsveer nog?”
“Tuurlijk,” zei Thomas en gaf hem aan Victor, die hem stevig in zijn hand klemde en een stuntelig gebed prevelde.
De rest van Coyote Springs keek naar Thomas om hulp, dus trok hij voor ieder van hen een adelaarsveer te voorschijn.
“Jee, Thomas,” zei Chess, “ik hou zo van je.”
Thomas glimlachte alleen maar en hield zijn adelaarsveer stevig vast. Chess en Checkers hielden elkaars hand vast, hielden hun veer vast. Junior stak zijn veer in zijn mond en beet erop om te voorkomen dat hij het uitgilde. Coyote Springs vloog naar een plek waar ze nooit geweest waren. Ze hadden geen idee wat er ging gebeuren of hoe ze terug zouden komen.
∗
Intussen bleef het reservaat achter. Het keek nooit echt uit naar indianen die weggingen, naar al diegenen wier lichaam snel en geruisloos de twintigste eeuw werd ingesleept terwijl hun ziel ergens in de negentiende achterbleef. Maar het reservaat lag daar, had daar altijd gelegen en zou daar blijven liggen, wachtend op Coyote Springs’ terugkeer uit New York City. Elke indiaan, elke grasspriet en elk dier en insect wachtten gezamenlijk.
De oude indiaanse vrouwen staken houten lepels in stoofpot-ten en roerden en roerden. De stoofpotten van reservaatvoer en wat er aan groente voorhanden was, van niet uitgekomen dromen en voorspelbare tranen. Dat was de enige manier om de tijd te meten, om te wachten. Die lepels draaiden traag rond. Roer, roer. Het reservaat wachtte tot Coyote Springs aan diggelen viel zodat die in de stoofpotten van de oude vrouwen gegooid konden worden.
Het wachtte op het einde van het stokspel, één kans om de hand te kiezen waarin het gekleurde botje zat. Die oude vrouwen verborgen het gekleurde botje altijd in de ene hand en een gewoon botje in de andere. Die oude vrouwen roken naar stoofpotten en dennenbomen. Als een indiaan de goede hand koos, won hij alles, won hij alle stokken. Als een indiaan de verkeerde koos, mocht hij nooit meer meespelen. Coyote Springs had maar één droom, één kans om de goede hand te kiezen.