Het uitzicht
Ze brachten weer een lijk het kerkhof op.
Vanaf het balkon van zijn driekamerflat, verschaft door de gemeente, had hij hierop een sober uitzicht. Het gras lag vlak onder de vorstlaag, gestreept door poederachtige dauw, als haar dat door de kou in één nacht grijs was geworden. In de woonkamer loeide een kolenvuur, terwijl buiten, aan de andere kant van het betegelde pad en achter de muur van het kerkhof, langs de zerken een handjevol mensen naar een pas gedolven graf liepen, voor wie het dan ook was die ze daar vandaag begroeven.
Het vroor voor het eerst van ’t jaar, en van die dag tot aan de eerste lentedagen zou het leven van de grafdelver zwaar zijn, zoals van trouwens bijna alle mensen in deze heuvels van Nottinghamshire. In de laatste acht jaar had Jack vanaf zijn balkonnetje heel wat begrafenissen aanschouwd. Gaten werden gegraven door de geduldige oude man die, zoals degenen die het door hem klaargemaakte plekje in beslag zouden nemen, alle tijd van de wereld leek te hebben. Jack had gezien hoe mensen aankwamen met kransen, die ze behoedzaam neerzetten. Later verspreidden ze de bloemen, of stonden aan de tapkraan bij de poort met kannen die ze vulden met verse narcissen, gekocht op de markt in Worksop of zelfgekweekt in hun tuintjes.
Toevallig sloeg hij dat allemaal gade, als hij zomaar wat uit zijn raam staarde wanneer hij geen zin had om de krant te lezen of t. v. te kijken. Andere mensen in het blok hadden dit eersteklas panorama niet, en hij vond dat ze heel wat misten. Het was net of zijn eigen leven door dit aanhoudende beeld van begrafenissen en uitgeblustheid langer werd, alsof hij die tocht naar het kerkhof al achter de rug had, binnen was gedragen en had gevoeld hoe de aarde over hem heen werd gegooid en aangestampt.
Hij lachte. Nooit van z’n leven. Als en wanneer hij stierf, zou hij niks moeten hebben van die christelijke teraardebestelling, of hoe ze dat ook noemden. Wat hem betrof, mochten ze zijn lijk op de eerste de beste vuilnisbelt gooien of naar het ziekenhuis brengen voor het geval de studenten er nog wat van konden leren. Je wist maar nooit, hoewel hij nooit te horen had gekregen dat hij ‘lichamelijke bijzonderheden’ had.
Een fel zonnetje doorkliefde de wolken. Het groepje om het langwerpige graf bewoog, als een grote zwarte vogel die zijn veren uitschudt. Hij zag maar een hoekje van de kist, die uit het gezicht gleed alsof iets onzichtbaars de touwen lostrok uit de bevroren greep van de vrienden van de dode man. Ze hadden daar als standbeelden gestaan, wilden die touwen wel voor eeuwig vasthouden. Hij vroeg zich op«eens af waarom hij er eigenlijk zo zeker van was dat er een man werd begraven. Daar moest hij om glimlachen.
De zon verdween weer, want die had genoeg gezien. De mensera liepen langs het pad naar de kerkpoort. De zwarte flappen van de dominee wapperden rond zijn benen. Hij had eens bij Jack aangeklopt om een donatie voor de kerk te vragen, maar Jack was even ijskoud geweest als de aarde die nu in hoopjes van de schop van de grafdelver gleed. De man werkte hard om warm te blijven, en vulde de ruimte rond de kist.
Hij ging naar binnen om zijn eten klaar te maken.
Hij waste tomaten, sneed het volkorenbrood en haalde de cake uit het cellofaan. Soms zag hij een bruiloft vanuit de kerk, waardoor hij zich ouder voelde dan wanneer hij een begrafenis gadesloeg. Na de vastentijd was dat een wekelijkse show, waar zijn vrouw naar uitkeek, en soms verwaardigde hij zich weleens om haar daarbij gezelschap te houden. Zijn sarcastische commentaar deed niets af aan haar sentimentele blijdschap bij het zien van zoveel auto’s, zoveel wit brokaat en confetti, hoewel ze bloosde bij het besef dat iedere opmerking erop gericht was de eed van hun eigen bruiloft te vernietigen, die in datzelfde kerkje had plaatsgevonden voordat deze flats werden gebouwd en voordat iemand van hieraf zo neerbuigend over hen kon doen als hij nu deed.
Dat was tien jaar geleden. Niet alleen was er sindsdien heel wat water onder de brug doorgestroomd, maar de brug zelf was overspoeld en weggeslagen. Het rivierbed was uitgedroogd, en de oevers waren gebarsten in de zon. Hij hield zichzelf voor dat het vuur van een te bittere en hartstochtelijke zon ze even droog had gemaakt als het stof dat de Amerikaanse ruimteschepen op de maan bij elkaar veegden.
Hij sneed met een keukenmes een tomaat door, slikte de helft door en bekeek in de andere ieder keurig zaadje op de juiste plaats. Als hij op z’n werk was en hoefijzers maakte, of sierlijke hekken wanneer de tijden slecht waren, hield zij /ich thuis onledig met de eeuwige routine van die huishoudelijke flauwekul, hield het huis expres brandschoon zodat ze hem kon verwijten dat hij de troep maakte zodra hij thuis was. Vrouwen waren nergens goed voor, behalve voor het krijgen van kinderen. Dat was het enige wat de meestem was toevertrouwd, hoewel zij er nog steeds geen hadden.
Hij had een detective in de slaapkamer laten liggen en ging die halen. Daar rook het naar kou, scherp tegen zijn neus, en hij bedacht dat ie het gaskacheltje kon aansteken zodat het wat behaaglijker was als ze naar bed gingen. Aan de andere kant had hij geen idee wanneer ze terugkwam. Ken meisje was haar komen halen met de boodschap dat haar moeder een beroerte had gehad, dus misschien duurde het nog wel even. Als het slecht ging, stond hij over een paar dagen misschien zelf op een begrafenis in plaats van toe te kijken vanaf zijn vertrouwde loge aan het raam.
Toen hij opstond om de lucifer van het gaskacheltje in de asbak op de toilettafel te gooien, vielen hem de weinige haarspelden en crèmepotten van zijn vrouw voor de kleed-spiegel op. Daarnaast, nooit uit haar gezichtsveld, stond een grote kleurenfoto van haar favoriete popster die ze uit de slaapkamer van haar ouderlijk huis had meegenomen toen zij trouwden. In het begin had hij er de pest aan gehad, hoewel hij er alleen maar grapjes over verkocht, en dan nog zachtzinnige, toen hij merkte dat het haar van streek maakte. Het kon hem niets meer schelen of ze daar nu wel of niet verliefd op was, in weerwil van wat zij suggereerde, want wie maakte zich nu druk om zo’n zwak, mooi gezicht?
Hij hoorde haar de trap op komen, dus opende hij de deur voordat ze de sleutel in het slot kon steken. Ze zag er bezorgd en geagiteerd uit, maar glimlachte toch naar hem. Er bestond geen twijfel over dat ze blij was terug te zijn.
Ze deed haar jas met de bontkraag uit, en wreef haar handen bij het vuur. ‘Fijn dat je hem hebt aangehouden. Maar wat dat betreft kan ik altijd op je rekenen.’
Hij keek naar haar, inderdaad blij dat ze terug was. Ze was een grote vrouw van dertig, die ooit mollig was geweest maar nu smalletjes werd in haar gezicht. Hij had zich zorgen gemaakt over haar gewichtsverlies en haar naar de dokter gestuurd, die haar zei dat ze meer moest eten en iedere dag een flesje donker bier drinken —en terug moest komen als ze niet aankwam. Maar ze was in de afgelopen week twee pond aangekomen, waarover zij zich nu weer zorgen maakte omdat ze niet terugwilde naar haar oude gewicht, dat volgens haar teveel was geweest.
‘En hoe was het met je moeder?’
‘ ’t Ging wel. De dokter zei dat ze over een paar maandjes misschien wel weer opgeknapt is. Pap zit zo over d’r in dat hij er een stuk slechter uitziet.’
‘Ze moeten het maar zeggen als ik iets kan doen,’ zei hij. Ze kuste hem, en hij omarmde haar: ‘Ik heb de kachel in de slaapkamer aangestoken.’
‘Heerlijk,’ zei ze. De geur van haar gezicht was bemoedigend genoeg om haar achter in haar hals te zoenen, waarbij hij behoedzaam haar dikke haar optilde. Na een poosje zei ze: ‘Ik zal eens wat te eten voor je maken,’ en ging de keuken in.
‘Ik heb al brood met tomaat gegeten.’
‘Da’s geen avondmaal,’ zei ze. ‘Ik braad die biefstuk wel en zet een paar piepers op.’ Hij wilde zeggen dat ze geen moeite hoefde te doen, maar ze had de pannen al uit de kast gehaald en ging aan de slag. ‘Wat heb je vandaag zoal uitgevoerd, schat?’ vroeg ze, terwijl hij in de deuropening van haar aanblik stond te genieten.
‘Een beetje gelezen, daarna naar de begrafenis van een of andere ouwe stakker gekeken. Leuker dan de teevee!’
‘Dat was meneer Jones,’ zei ze, plechtig. ‘Albert Jones. Hij was vijfentachtig. Pap weet nog dat hij als jongen onder hem gewerkt heeft. De mensen hier worden knap oud. Als je de twintig haalt, word je nog wel honderd, zeggen ze hier altijd.’
Misschien had het hem gedeprimeerd, de begrafenis van die middag. ‘Ik in ieder geval niet.’
Ze keek hem aan, met in de ene hand een aardappel en in de andere het schilmesje. ‘Probeer je me soms van m’n stuk te brengen, Jack? Ik heb me het dagje anders wel gehad.’
‘Natuurlijk niet!’ lachte hij, en het viel haar op hoe gelukkig hij daarbij keek, hoewel hij voelde dat er wel iets van waarheid in haar woorden school.
‘Als er ooit iets met jou gebeurde, zou ik er zelf kapot aan gaan,’ zei ze teder. ‘Ik zou er stapelgek van worden. Eén ding weet ik zeker, jij bent de man van mijn leven. ’
Hij twijfelde er niet aan dat ze van hem hield, en vervloekte zichzelf om zijn egoïstische en onbewaakte opmerking. Hij wist niet waarom hij dat gezegd had, hoewel hij er tegelijkertijd toch een beetje trots op was.
Een paar weken later schoot haar dit te binnen, nadat hij op zijn werk was omgekomen. Hij stond buiten naar een ijzeren poort te kijken, waaraan hij bijna een week hard had gewerkt, om te zien of er ook fouten waren. Een vrachtwagen van drie ton keerde en reed recht op hem in, verpletterde de zware krullen van de poort en hem tegen de muur.
Toen ze hem begroeven wist ze, door het brandende verdriet van haar tranen heen, dat dit nu eens een begrafenis was waarnaar hij niet kon kijken vanuit zijn favoriete stoel bij het raam. Van haar had het liever ieder ander ter wereld dan hem mogen zijn in die kist, die ze nu langzaam in de aarde lieten zakken.
Haar vader leidde haar naar de auto, want haar moeder was nog te ziek om eruit te gaan. Op de terugweg begon het te sneeuwen, en ze dacht dat ze nooit meer sneeuw zou kunnen zien zonder aan hem te denken, niet in staat om te begrijpen waarom juist haar zo’n zware slag was toegediend.
Iedereen meende dat een baan haar wat afleiding zou bezorgen. ‘Je moet toch verder,’ zeiden ze. Je bent nog jong en je hebt je hele leven nog voor je.’ Ze erkende dit. Ze was zo afgevallen, dat ze toch echt weer eens wat verzetjes moest hebben en nieuwe vrienden maken.
In de supermarkt ontmoette ze een jongeman van wie ze vond dat hij erg veel op de foto van de popster op haar toilettafel leek. Ze wilde die foto weghalen nu Jack dood was, maar op de een of andere manier kwam ze er niet toe de foto weg te halen en te verscheuren. Later besefte ze dat ze dan helemaal zou zijn ingestort, en hier had je nu die jongeman die zo op dat gezicht leek dat ze het bijna niet kon geloven toen ze hem voor het eerst het kantoortje uit zag komen om haar naar de afrekening van haar kassa te vragen.
Binnen korte tijd kwam ze veertien pond aan, en weer was ze de grote mollige vrouw van een jaar geleden. De rimpels verdwenen uit haar gezicht en haar glimlach kwam terug —zelfs stralender dan ooit, volgens haar moeder. Het was natuurlijk onmogelijk dat ze ooit met die jongeman uit zou gaan, maar ze keek hem zo vaak en strak aan, alsof ze hem al tien jaar kende, dat de rustige familiariteit van haar gezichtsuitdrukking hem begon te boeien.
Toen hij haar verlegen en bescheiden vroeg of ze eens een avond met hem uitwilde, scheen ze niet eens verbaasd te zijn. Hij was het type man aan wie Jack zijn tijd niet verdeed, over wie hij lolletjes verkocht en die hij saai en verwijfd zou hebben genoemd. Maar Jack was er nu eenmaal niet meer en, zoals iedereen zei, ze moest toch verder.
Toen ze hem een paar weken later mee naar huis nam, naar de flat waar ze zo lang en gelukkig was geweest met Jack, zette ze in de keuken een kop koffie voor hem. Daarna maakte ze boterhammen met kaas en verontschuldigde zich voor die sobere maaltijd.
In de woonkamer hadden ze hun jassen uitgetrokken, waarbij hij het uitzicht op het kerkhof ontdekte. ‘Dat je hier moet wonenl’ zei hij. ‘Ik zou dood ongelukkig zijn als ik daar iedere dag naar moest kijken.’
Ze huiverde bij dat smakeloze grapje, maar weigerde er aanstoot aan te nemen. ‘Nou, je kunt de gemeente niet voorschrijven waar ze hun flats moeten neerzetten.’
‘Nee,’ zei hij, langs zijn dunne snorretje strijkend terwijl hij door de schemerdonkere avond nog eenmaal naar het kerkhof keek, ‘maar verhuizen kun je wèl.’
Terwijl hij at, liep zij naar de slaapkamer en verscheurde snel de foto van haar favoriete popster. Een levendige glimlach lag op haar gezicht toen ze de snippers op het nog brandende kolenvuur in de woonkamer gooide, Jacks foto bleef op haar toilettafel staan, want die kon ze niet weghalen, nooit. Als ze met Peter ging trouwen, zoals ze nu waren overeengekomen, zou hij daar altijd op het hem toegewezen plekje blijven staan.