De naäper
Deel een
Al heel jong leerde ik alles na te apen, waarschijnlijk toen ik zo’n jaar of twee, drie was en voor de kachel naar de kat zat te staren. Een naäper heeft een goed geheugen, fijn-gevormde handen en een gezicht dat hij maar liever niet in de spiegel ziet, tenzij hij dat van een ander met zo’n intensiteit nabootst dat hij zichzelf er niet meer in herkent. Zijn ziel is zijn eigen bezit, maar met vele andere zielen begraaft hij die diep omdat hij verborgen onder al die lagen uiteindelijk het veiligst is. Op den duur raakt die ziel natuurlijk zó vergeten en verloren dat hij hem niet meer terug kan vinden al zou hij het willen, maar dat is een verhaal op zich en in wezen onbelangrijk zolang je beseft dat de tijd en de dood alles weer recht trekken.
In mijn prille jeugd wist ik niet dat ik ooit een nabootser zou worden. Volgens de verhalen was ik zo’n mooie baby dat wanneer mijn moeder me in mijn wandelwagentje door de stad duwde, de mannen bleven staan om mij te bewonderen en haar een paar gulden gaven om een nieuwe rammelaar voor me te kopen. Dat beweert zij tenminste, maar mijn geheugen is beter dan welk fabeltje ook, want een andere versie is dat zij mij geld gaven als excuus om er met haar vandoor te kunnen, omdat zii zo mooi was.
Nog een andere lezing kan zijn dat ik zo afzichtelijk en lelijk was dat ze haar geld gaven uit sympathie voor de vreselijke last waarmee zij was opgezadeld. In ieder geval ontmoette ze haar tweede man op die manier, wat alleen maar bewijst dat naäpers gewoonlijk mooie en wispelturige moeders hebben, terwijl zijzelf een redelijk-tot-lelijk uiterlijk kunnen bezitten. Met een fraai smoeltje kun je geen naäper zijn, want in de eerste levensjaren staar je naar de wereld zonder iets tot je door te laten dringen zodat je gezicht uitdrukkingloos blijft en de kleur van stopverf heeft, met een mopsneus, pruimemondje en puisterige kin die ’t het zonlicht beletten om je trekken in de ogen van de wereld een beetje lieflijker te maken.
Terwijl vader werkte en mijn moeder in de bijkeuken bezig was, speelde ik een poosje op het vloerkleed om daarna in volle rust de kat gade te slaan, een zwarte straat-kat met een wit vlekje tussen zijn oren. Ik staarde dan strak in zijn samengeknepen oogjes totdat hij zijn geweldige bek opende en geeuwde. Daarna, op handen en voeten, zat ik tegenover hem met ook een zo ver mogelijk opengesperde mond waarin nieuwe melktandjes glansden. De manier waarop de kat naar me keek gaf me het idee dat ik succes had, en daardoor voelde ik me voor de eerste keer van mijn leven lévend. Die sterke gewaarwording zal ik nooit vergeten. Als ik nabootste, werd alles licht alsof iemand heimelijk achter me was komen staan en stiekem de donkere bril, die ik niet droeg, wegnam. Tenslotte liep de kat weg, alsof hij zich geneerde.
Jarenlang oefende ik me op dieren, in de volgens mij terechte overtuiging dat, wanneer ik beesten in hun tegenwoordigheid zodanig kon nadoen dat ze zichzelf in mij herkenden, het heel makkelijk moest zijn om dit met mensen te doen zodra ik klaar was voor die overgang.
Ik herinner me dat toen ik negen was een jonge vrouw in onze buurt een puppie had, een klein donker dikkerdje dat ziek was geweest en dat zij kwijt wilde. Dus vroeg ze me om hem naar de dierenbescherming te brengen, gaf me een gulden om in hun nieuwe contributiedoos te stoppen en een kwartje voor mijzelf voor de moeite. Het gebouw was zo’n kilometer verderop en onderweg hield ik bij heel wat snoepwinkels halt en kocht daar dan chocola. Het hondje lag in een handdoek gewikkeld in m’n armen en nadat ik een winkel uitkwam ging ik op een muurtje zitten om mijn buit te verorberen, en keek nog eens naar het hondje dat volgens de vrouw ‘zou inslapen’. Ik wist natuurlijk best wat dat betekende, en hoewel de puppie naar me loerde en mijn hand likte wanneer ik hem chocola gaf, keek hij nog steeds of hij dat wat hem boven het hoofd hing best leuk zou vinden. Ik staarde ingespannen naar die bruine ogen, naar dat dikke, half blinde snuitje dat nooit iets in te brengen zou hebben in de wijze waarop de wereld bestuurd werd, en tussen de ene hap chocola en de volgende in leende ik zijn uitdrukking van hem, nam die trekken aan om de pup te laten zien dat hij niet alleen stond.
Een naäper doet datgene waarvoor hij betaald wordt. Tegen de tijd dat ik bij de dierenbescherming kwam had ik nog maar een kwartje voor de contributiedoos. De gulden was opgegaan aan chocola voor mij en de hond, en voor de hond was dat het laatste wat hij ooit zou eten.
Op weg naar huis was er een bolle brug over een kanaal. Ik ging een hekje door naar de oever. Aan de andere kant was een fabrieksmuur, maar aan mijn kant was een hek en braamstruiken. Het water was flesgroen en weerspiegelde beide oevers. Mijn ogen veranderden van grijs in bruin en ik blafte zoals de hond had geblaft toen de vrouw in de witte jas hem van me overnam.
Dit verhaal gaat niet over de jeugd. Het gaat over een naäper, en naäpers hebben geen jeugd. Het zou eigenlijk bijna billijk zijn om vast te stellen dat ze niet eens een eigen leven hebben. Er moet een bepaalde prijs betaald worden om een ander gezicht, een andere stem aan te nemen, ook al levert naäperij niet altijd profijt op. Maar wat naäperij wel oplevert is een voortzetting van je leven wanneer dat leven om de een of andere reden zelfs voor je geboorte al bezegeld is. Wie zal ooit kunnen zeggen of je het zelf als een geest uit een andere eeuw hebt bewerkstelligd, of dat iemand in een andere eeuw jouw geest voor je geboorte onder controle had en er het leven uitperste? Men mag dan misschien onschuldig geboren worden, om een eigen stempel op het leven te drukken moet men eerst die onschuld afschudden.
Een nabootser brengt zijn eigen ellende over op andere mensen als hij schuldig is aan datgene wat het leven voor de geboorte al verdoemde; hij neemt de ellende van anderen over als hij voor de geboorte onschuldig was.
Een gezicht aannemen betekent dat je geen genade toont. Om het je eigen gezicht te kunnen noemen, beroof je die ander van zijn identiteit. Niet alleen zie je een bepaald voordeel in het gebruik van andermans gezicht, maar je bent er op uit hem te beroven van de kracht die hij uit zijn gezicht putte. Tegelijkertijd doe je hem na om jezelf te verbergen. Daardoor heeft een naäper niets te verliezen, terwijl hij bovendien alles al voor zijn geboorte had verloren, meer dan wie dan ook tenzij ook hij naäper is.
De eerste mens die ik nadeed, of probeerde na te doen, was mijn moeder, en wel door verliefd op haar te worden. Dit is niet zo gemakkelijk als het klinkt, vooral omdat zij verantwoordelijk was voor mijn geboorte, maar omdat zij degene was die de macht van leven of dood over mij uitoefende, was er geen geschikter iemand om verliefd op te worden. Maar ik liet dit haar niet merken, want ik wilde het haar op een dag tonen door haar na te doen, en ik verwachtte dat ze dit helemaal niet erg zou vinden omdat ze me tenslotte al zo veel had gegeven, dat ze er zelfs door gevleid zou zijn. Maar het enige wat ze merkte was dat ik haar alles afnam.
Ze had net vreselijke ruzie met mijn vader gehad, en hij stormde de deur uit om naar zijn kroegmaten te gaan. Terwijl de deur met een slag achter hem in het slot sloeg, zat zij bij de kachel te wachten tot het theewater ging koken. Toen dat gebeurde, barstte ze in tranen uit. Ik dacht bij mezelf dat ik haar ellende kon halveren door hetzelfde te doen, dus nam ik dezelfde uitdrukking aan (de half gesloten ogen en verwrongen mond, handen langs mijn gezicht met twee vingers over mijn oren) en perste met bijna hetzelfde geluid de tranen tevoorschijn. Mijn bedoeling was om mijn hart samen met het hare uit te storten, als een soort troost erbij betrokken te zijn, maar ik wist niet dat ik haar alleen maar ergerde, haar bespotte — wat zij jarenlang ‘naäpen’ noemde. Deze ongegeneerde imitatie maakte het alleen maar erger, hoewel ze in plaats van harder te gaan huilen (dat was nauwelijks mogelijk), abrupt ophield. Dat had ik ook gehoopt, maar alleen om haar hart te verzachten, niet om het tegen mij te pantseren. Ze gaf me een klap in mijn gezicht: ‘Lach me niet uit, jij kleine rotzak. Je bent bijna net zo erg als hij.’ Onnodig te zeggen wie ‘hij’ was, hoewel hij ondanks onze overeenkomsten nooit zo’n goeie nabootser werd als ik.
Dus deed ik mijn vader na, omdat ik merkte dat mijn poging tot liefde voor mijn moeder had gefaald. Het duurde nog wel even voordat ik ophield mijn moeder te pesten door mijn vader alleen waar zij bij was na te doen en hem openlijk in zijn aanwezigheid begon na te doen. Toen het zo ver was, lachte hij, en ik had hem nog nooit in zo’n goeie bui gezien. Het leven van een naäper is vol verrassingen. Na een zondagmiddag-maaltijd deed hij zijn riem los omdat hij veel te vol zat met bier en eten. Hij trok me op zijn knie en kuste me, terwijl mijn moeder de afwas deed en af en toe humeurig over haar schouder keek. Hij was zo blij met mijn exacte imitatie van hem, zo blij dat hij zichzelf in mij terugvond, dat hij me een gulden gaf.
Dit onmiddellijke succes steeg me naar het hoofd en voordat hij een uiltje kon knappen bij de kachel besloot ik hem mijn beste show te laten zien door mijn moeder voor hem na te doen. Als hij om zichzelf in mij kon lachen, zou hij meer dan ooit ontroerd zijn als hij mijn moeder in mijn gezicht herkende.
Ik ging op het haardkleed staan alsof ik lang en mager was, zette mijn handen op mijn heupen, hield mijn hoofd scheef en zoog mijn wangen in, waarbij ik de vorm van mijn mond volledig veranderde en de gloed in mijn ogen legde die ieder moment door een ommekeer gedoofd dacht te worden.
‘Je hebt het nogal uitgehouden in die kroeg,’ zei ik met haar stem, ‘besefte je niet dat je eten zou aanbranden? ’t Is een wonder dat je het vanaf de bar niet kon ruiken.’
Zijn ogen vernauwden zich, en de glimlach smolt weg als sneeuw voor de zon. Voordat ik wist wat me overkwam, lag ik plat op m’n gezicht. Toen raakte een laars me tussen m’n ribben en ik lag dubbelgevouwen onder aan de trap.
Zij was gek genoeg helemaal niet van streek toén ik haar nadeed waar mijn vader bij was, lang niet zo erg als wanneer we alleen waren. Nu was ze zelfs een beetje geamuseerd en toen die ouwe uithaalde met de beproefde tweeëenheid van laars-en-vuist, schreeuwde ze moord en brand om mij te verdedigen en schold hem uit voor alles wat mooi en lelijk was.
‘Dronken boeman,’ schreeuwde ze, ‘laat m’n zoon met rust. Als je dat nog eens flikt, haal ik de politie erbij. Hij heeft nog nooit een vlieg kwaad gedaan en jij hebt hem trouwens nooit goed behandeld.’
Vader stond verstomd. Hij wilde niet dat ik zo weinig respect toonde, zei hij, alsof ie in de kerk was geweest in plaats van in een kroeg. Ik had het recht niet om haar belachelijk te maken. Wat hem betrof, hij kon het wel hebben want het was maar een grapje, maar hij wilde niet dat ik me zo gedroeg tegenover haar, de vrouw des huizes.
Tegen die tijd wist ik mezelf uit de knoop van mijn egel-houding te wurmen (bij tijd en wijle kon ik heel knap egels nadoen) en was weer aan tafel gaan zitten. Ik huilde niet. Al heel snel verleert een naäper dat soort gedoe, anders zou hij helemaal geen naäper kunnen zijn. Een schop krijgen was een van de risico’s die je nam. En omdat ik niet huilde, sloten zij al gauw weer vrede omdat de hele heisa tenslotte om mij was begonnen. Hij deed nog wat kolen op het vuur en zij zette verse thee. Toen dat achter de rug was, praatten en lachten ze waarbij zij op zijn knie zat. Daarna gingen ze samen naar boven voor een zondag-slaapje, en ik bleef alleen beneden op het haardkleed achter met het raadsel wat ik nu verkeerd had gedaan. Ik had niet eens meer de fut om een sterke man na te apen, die een kat opzij trapte omdat het op zijn werk verkeerd was gelopen.
Sommige mensen geloven dat eenvoud alleen uit waanzin kan ontstaan, maar wie wil eerst waanzinnig worden om tenslotte het dubieuze voordeel te ervaren van eenvoudig worden? Alleen een naäper kan die twee situaties combineren en op die manier vermijden dat hij zichzelf moet zijn. Dat wil zeggen, hij ontdekt een manier om zichzelf niet te zoeken zodat hij niet hoeft te ontdekken dat hij geen ego heeft en dus niet bestaat. Om uiteindelijk te ontdekken dat er achter alle gezichten van je bestaan niets is, is de werkelijke waanzin ontdekken. En waar schuilt daarin de eenvoud?
Op school was ik het soort joch aan wie andere jongens vroegen: ‘Gaat het vandaag regenen?’ hoewel ik er helemaal niet als een wijze of weerprofeet uitzag. Maar de wolken of de lege hemel leken aan mijn kant te staan, en ik had het heel vaak bij het rechte eind als ik ja of nee antwoordde. Dat kwam niet zozeer doordat ik het weer kon voorspellen als wel doordat ik de kans waarnam om te zeggen wat ik dacht dat er ging gebeuren. Dit gaat een naäper makkelijk af, omdat ieder mens of voorwerp dat hij besluit te imiteren een zeker risico meebrengt.
In mijn jonge jaren duurde het nog erg lang voordat ik begon te beseffen dat, wanneer ik besloot iemand na te doen en dat hele proces op gang bracht, ik vol was van een diepe interesse voor het leven en niemand kwaad deed. Maar wanneer dat niet gebeurde, was ik beurtelings teruggetrokken of rusteloos en stortte me in allerlei kattekwaad. Als ik wekenlang niet geïnspireerd werd tot naäperij en ook geen kans zag om mijn kwade geest af te reageren door in moeilijkheden te raken, werd ik prompt ziek, kreeg een heersende ziekte als longontsteking of de bof. Mijn ouders zouden me maar al te graag een opstopper verkocht hebben voor alle last die ik hun bezorgde, maar nadat ik ze al vroeg zo succesvol had nageaapt waren ze niet langer belangrijk voor me, en ik schonk zo weinig aandacht aan hun tegen mij gerichte razernij dat veel mensen en andere familieleden me voor een martelaar gingen aanzien—tot mijn volgende streek.
Tegen Kerstmis was er op school eens een maskerade – feest voordat de vakantie begon. Ik ging als mot, met twee grote vleugels en bedekt onder witte poeder. Sommigen kwamen als musketier of ruimtevaarder, maar de meesten hadden zich beperkt tot het dragen van een medaille of een hoedje. Het was een oude school, maar in één groot lokaal was een podium. Ik kreeg de eerste prijs, een ander de tweede en nog een jongen de derde. De andere twee moesten het podium op en daar uitbeelden wie ze verondersteld waren te zijn. Ze deden hun best, daarna kwam ik.
Een leraar zette een kaars op een laag tafeltje en ik werd een mot, er dusdanig omheen fladderend dat iedereen opeens zijn mond Hield en toekeek. Misschien hadden de onderwijzers wel gezegd dat ze hun mond moesten houden. Op straat regende het, en misschien maakte het feit dat ik niet buiten was maar hier binnen in de warmte het me wel makkelijker om eern mot na te doen, met twee vleugels en droge poeder over mijn hele lijf. Ik draaide maar om die kaars heen, mijn ogen half gesloten, en de vlam bewoog nauwelijks. Ik nam de mot in mij op, en hoorde later dat ze begonnen te lachen. Dit moet ik geweten hebben, maar toch besefte ik het op dat moment niet. Ik bleef om die kaars fladderen en niemand kwam op het idee om me te laten ophouden, om mijn betovering en de hunne te doorbreken.
Als het leven een lange speurtocht is naar het zoeken van jezelf, dan wist ik opeens dat ik een mot was toen een hele vleugel in vuur werd gezet door de kaars.
De vlam laaide plotseling en zonder rook op, maar het overdonderde anderen niet zo als het mij deed en voordat ik ook maar een brandwondje kon oplopen hadden twee onderwijzers het vuur al gedoofd.
Iedereen dacht dat het met mijn naäperij nu wel voorgoed was afgelopen. Ik ook want bij die gelegenheid was het uit de klauwen gelopen en hoewel ik dacht dat er misschien een tijd zou komen waarin ik zoiets zou toejuichen, was ik er nu nog niet aan toe.
Voordat ik die periode uit mijn leven voorgoed achter me laat (ik kan me er nog steeds niet toe brengen dat mijn jeugd te noemen) Herinner ik me nog een foto van mezelf, een grote dertienjarige jongen die in gedachten verzonken was. Hij werd door een oom genomen en daarna vergroot, en mijn moeder liet hem inlijsten en zette hem op het dressoir in de mooie kamer waar nooit iemand kwam zodat goddank bijna niemand hem ooit bekeek. Allang trokken we ons nog weinig van elkaar aan, maar ze was me toch weer aardig gaan vinden. Dat maakte niets uit, omdat niets een beslissing kan veranderen die ooit na de mislukking van een imitatie werd genomen. Misschien deed ik haar aan mijn vader denken, die alweer een hele tijd weg was en wiens plaats door een ander werd ingenomen terwijl zij hem op een bepaalde manier nog mocht. Maar ik zou hem nooit voor haar nadoen, hoewel ik het had kunnen doen zodat het huis te klein zou worden.
Die foto scheen niets met mij te maken te hebben, maar iedereen bezwoer me dat ie sprekend leek en dat het mijn beste foto was. Ik was op de leeftijd gekomen waarop ik hun in mijn hart een plezier wilde doen, zodat ik besloot dat ik die foto moest nadoen en als die afbeelding worden. Het duurde niet lang of ik merkte dat zoiets onmogelijk was. Als je niet weet wat je bent, hoe kun je dan in vredesnaam jezelf na doen? Dit bezorgde me heel wat kopzorg. Ik kon een levenloos ding niet imiteren, zelfs mezelf niet als ik geen leven had. En zeker naar die foto te oordelen, was er geen leven of wat dan ook. Dat vond iedereen er juist zo prachtig aan, vooral mijn moeder die hem op het dressoir een ereplaatsje had gegeven.
Niettemin bestudeerde ik die foto lang, omdat andere mensen er zoveel betekenis aan hechtten. De hele wereld kon hem bekijken, vooral diegenen die hun harten sluiten en zeggen: Ken jezelf. Maar ik zeg: Geef me een spiegel, en aan de hand van de bewegingen die je daarin observeert kun je (als je die behoefte hebt) iedereen op de hele wereld kennen.
Maar een foto is geen spiegel. Je ziet jezelf niet eens zoals anderen jou zien. Een tijdje lang ging ik bijna de geest van die foto binnen, maar ik weerhield mezelf nog net op tijd. Dat zou slecht zijn geweest. Ik wist maar liever niet wie ik was. Er lag bijna triomf in die beslissing. Als ik niet weet wat ik ben, kan niemand het weten, zelfs God niet. En als God het niet weet, dan bestaat er geen God.
Ik besloot dat ik liever een mot was dan dat ik de foto van mezelf nadeed en in God geloofde.
Omdat ik zo’n goeie naäper was kon ik nooit lang een baantje houden. Vroeg of laat kwam de baas wel binnen juist op het moment dat ik hem imiteerde voor mijn kameraden. Toch werkte ik harder dan de meesten, omdat ik zo opging in mezelf dat niets mij te moeilijk of inspannend was. Ik werd altijd met grote spijt ontslagen.
Aan de andere kant vinden alle vrouwen een imitator geweldig, behalve dan de moeder van de naäper, maar die doet er niets meer toe tegen de tijd dat hij in andere vrouwen geïnteresseerd raakt. Als je een vrouw wilt versieren, hoef je alleen maar te praten. Laat de waterval maar vloeien en praat, praat, praat. Vlei haar als het per se moet, maar het belangrijkste is dat je praat. Geen enkele vrouw kan een constante stroom van kruiperig geklets weerstaan, hoe leeg en irrelevant die ook is, zolang je maar volhoudt en haar aan het lachen brengt. Het geeft zelfs niet als ze je uitlacht. Je kunt er donder op zeggen dat ze tegen die tijd al door de knieën gaat.
En een naäper, zelfs als die van nature een hoopje zwijgzame stopverf is, kan altijd een geestig en spraakzaam persoon nadoen als de nood aan de man komt. Als het meisje dan verliefd wordt krijgt ze natuurlijk nooit wat ze dacht te krijgen. Maar wie wel? Er heerst heel wat wijsheid in de wereld. Een paar fundamentele regels werden voor mij onder woorden gebracht door Sam England die in de houtfabriek werkte waar ik mijn eerste baantje had. Trouw nooit, zei hij, met een meisje dat haar moeder haat, want vroeg of laat zal ze jou gaan haten. Hij voegde daar ook aan toe dat als je wilde weten hoe je vriendin er over zo’n dertig jaar uit zou zien, je alleen maar eens goed naar de moeder moest kijken. En als je wilde weten hoe je vriendin dacht dat jij er over tien jaar uit zou zien, bekijk dan haar vader eens goed.
Wanneer ik een meisje ontmoette, moest ik aan de hand van haar gezicht, spraak en milieu beslissen wat voor soort iemand zij wilde dat ik was. Niet veel meisjes hielden drie afspraakjes lang uit met een sterk, zwijgzaam type terwijl hij de kat uit de boom keek. Maar daarna had ik het door, en het geouwehoer begon, de eindeloze grappen en persoonlijke anekdotes die iedereen kan vertellen.
Als ik me van een meisje wilde ontdoen, veranderde ik heel abrupt van karakter. Dit kon geen van hen verdragen. Of ze meenden dat ik gek was geworden, of dat ik mijn respect voor hen had verloren. Onder de bemeste aardlaag van het hart wordt de precieze vorm van het land pas zichtbaar na doorlopende en intense vertrouwdheid daarmee.
Van één meisje kon ik niet afkomen. Niet minder dan vijf keer veranderde ik van persoonlijkheid, maar ze vertikte het om op te stappen en tenslotte bleef er niets anders voor me over dan met haar te trouwen.
Als er iets is wat ik altijd moeilijk heb gevonden om na te doen, dan is het wel een gelukkig mens. Ik ben vaak gelukkig geweest, maar dat hielp geen zier wanneer ik me onverschillig voelde en iemand anders wilde laten zien dat ik boordevol levensvreugd was. Ik wist dat ik over dit probleem moest heenkomen en bad dat mijn imitatietalent me op dit belangrijke punt niet in de steek zou laten.
Toen ik trouwde, moest ik me als een halfgare gedragen opdat ik in de ogen van mijn jonge bruid gelukkig leek. Toen ik de ring om haar vinger moest schuiven, schoof ik hem eerst om de mijne —daarna om de hare. Toen de ambtenaar ons tot wettelijk getrouwd echtpaar verklaarde, probeerde ik mijn getuige te zoenen, een collega van het kantoor waar ik toentertijd werkte. Hij worstelde zich los en smeekte me om niet zo volslagen mesjogge te doen, waarna ik de bruid kuste en me later tegenover iedereen verontschuldigde door te beweren dat ik veel te gelukkig was geweest om te beseffen wat ik deed. Dat geloofden ze grif en ze vergaven het me, en ik vond ze toen zo fantastisch dat ik ze wel allemaal had willen nadoen, stuk voor stuk tot aan de eeuwigheid.
Toen ik voor de zesde keer veranderde was het alleen maar om een aanstaande bruidegom na te doen. Dat was het enige karakter dat ze niet kon verdragen, en op het moment dat ik in mijn act geloofde en hem bijna leuk begon te vinden, bleek het precies dat karakter te zijn waardoor ik haar kwijt raakte. Toen we zes maanden later uit elkaar gingen, gaf ik een heel verdraaglijke vertoning van een gemoedelijk man die een verkeerde stap in zijn leven had begaan en nu wel twee stappen terug wilde. Zij ging terug naar haar ouders en nam de tweede keer dat de taxi voorreed tussen al haar koffers de televisie mee. Wij hadden altijd op volmaakte wijze de liefde bedreven omdat ik genoeg ervaring had om die daad als een prijshengst na te doen, maar het maakte geen verschil in ons uiteindelijk gevoel voor elkaar. Zij had mijn ware ik nooit leren kennen, evenmin als ikzelf. En na een jaar van proberen dacht ze dat het haar ook nooit zou lukken, en ik kon niet anders dan de doortastendheid bewonderen waarmee ze zo snel haar biezen pakte.
Dit is geen verhaaltje over liefde, of het weebeklag over een mislukt huwelijk, of een aanklacht tegen onmogelijke menselijke relaties. Daar zal ik me niet lang mee bezig houden. Ik kan wel jaren doorgaan met te vertellen wat dit niet is. Het zal aan jullie zijn om mij te vertellen wat het wel is.
Ambitie heeft mij nooit in haar macht gekregen. Je moet weten wat je bent eer je ambitieus wordt. Dan wel, het moet je niet kunnen schelen wat je bent. Mijn imitatie-talent was een doel op zichzelf. In mijn jonge jaren dacht ik dat, als ik iemand kon observeren en dan precies hetzelfde worden, er toch geen enkele noodzaak voor me was om jarenlang te moeten werken om dat ook in de realiteit van de maatschappij te bereiken?
Ik had nooit enige neiging gehad om te gaan werken, maar de maatschappij vraagt eigenlijk van je wat het leven zelf van je wil. Dus moet je het imiteren —in plaats van je ziel te laten verwoesten door er in te geloven. Zodra je iets accepteert en niet langer alleen maar een toepasselijke rol speelt, ben je er geweest. Je ziel loopt gevaar. Dan heb je zelfs minder kans dan ooit om je werkelijke ik te leren kennen.
Datzelfde moet ook gelden voor al het andere wat je in het leven te doen staat, wat het ook is en of het nu een minuut duurt of een jaar. Doe het na, zei ik bij mezelf in de gevaarlijke perioden waarin ik meegesleept werd door een bedenkelijke levensvreugde waaraan ik me dreigde te onderwerpen. De geslaagde naäper is hij die niet alleen een rol zo volledig op zich neemt dat hij iedereen om de tuin leidt, maar die zichzelf dit uit de verte ook ziet doen zodat hijzelf nooit misleid wordt. Maar hier kwam ik pas later achter, waarschijnlijk nadat ik van mijn eerste vrouw afging.
Men zou zich kunnen voorstellen dat wanneer de overwinning van de sterkste het belangrijkste is in het leven, een naäper er dus goed aan zou doen om een van de sterken te imiteren. Maar dit zou niet alleen vervelend worden, het is ook onmenselijk en bovendien dwaas. We weten dat niet de sterksten overleven, maar de wijzen. De wijzen sterven, maar de sterken raken in verval en dit proces komt al heel snel op gang omdat ze altijd aan één rol vasthielden. Ze waren vastbesloten om dit tot het bittere eind vol te houden en zich tot aan hun dood te verdedigen tegenover anderen die hun wilden bewijzen dat de wereld rijker is dan zij hem hadden gemaakt.
Niets is in deze wereld gemakkelijker voor me dan degenen te herkennen die in de overwinning van de sterkste geloven, en dat zijn de meeste mensen. Daaruit volgt dat het moeilijk voor me is om andere mensen als mijzelf te ontmoeten, want daar zijn er maar zo weinig van.
Toch ontmoette ik eens een vrouw die ook naäper was. Wat ik nooit kon begrijpen was waarom mijn kwaliteiten ervoor zorgden dat mensen van me hielden en me vertrouwden, vooral vrouwen. Als naäperij verraad is (en dat is het zeker) dan zou je toch verwachten dat ik algemeen veracht werd, maar vreemd genoeg was meestal het tegenovergestelde het geval. Zij zei precies hetzelfde, behalve dan dat het bij haar meestal mannen waren die van haar hielden en haar vertrouwden.
Een vriend van me op het verzekeringskantoor waar ik werkte, ging trouwen en ik ontmoette haar op de huwelijksreceptie. Ze was een mager meisje met groene ogen uit de tabaksfabriek, en ik luisterde naar haar terwijl ze tijdens het diner de dominee imiteerde, want ze was ook bij de kerkelijke plechtigheid geweest. Omdat ze maar een kennisje van de bruid was, was ze naar een van de verre tafels verwezen en ik liep daar toevallig langs toen ik van de toiletten kwam, waar ik een misselijke man had nageaapt door het eten dat ik al binnen had uit te kotsen.
De mensen om haar heen wisten niet of ze nu beledigd of geamuseerd moesten zijn. Ik was alleen maar geïnteresseerd. Haar gezicht verloor zijn bleekheid en werd pompeuzer bij de plechtige stem die ze aannam. Ze had een geweldig volume, en terwijl ze de dienst doornam, nam ik de rol van de bruidegom aan. In plaats van op het goede moment ‘Ja’ te zeggen, zei ik: ‘Ik zou wel gek zijn’ en de twee dichtstbijzijnde tafels applaudisseerden mee.
Toen dit gebeurde, begon de mond van de echte bruid te beven en tranen rolden over haar wangen. De getuige en de bruidegom eisten dat we ermee ophielden, maar de duivel nam bezit van ons beiden en ons duet ging lustig verder alsof we midden in een weiland zonder publiek stonden. Even heerste er stilte voor de storm. Twee geweldige imitatoren hadden elkaar gevonden, een gebeurtenis van twee sterren die in het heelal botsen, en niets kon ons ervan weerhouden om het spel tot het einde uit te spelen.
De getuige kreeg het laatste woord. Ik veronderstel dat de bruidegom zichzelf spaarde voor de eerste nacht. Hij knikte alleen maar wanhopig, wetend dat het op geen andere manier kon eindigen. Toen de man me sloeg, trok ik twee stoelen achterover en rukte een tafelkleed van tafel. Ik sprong op en als een woedende feestvierder wiens beste voordracht onrechtvaardig uitgejouwd werd, sloeg ik hem dwars over tafel zodat zijn hoofd de grote bruidstaart verwoestte.
De bruid schreeuwde alsof haar man vermoord werd. Ik had er schoon genoeg van. Terwijl ik de slanke vingers van mijn collega-naäper greep, rende ik voor mijn leven van dat noodlottige feest weg en vroeg me af hoelang het huwelijk het zou uithouden na zo’n onfortuinlijk begin.
Onze verhouding was interessant, maar vanaf het begin rampzalig. We woonden niet samen, maar deelden elkaars kamers. Een paar maanden lang was het rozegeur en maneschijn. Als we vanuit onze respectievelijke baantjes op een van de kamers bij elkaar kwamen, gebruikten we ons avondmaal (waarbij we elkaars kakement voortdurend nadeden) en daarna daagden we elkaar uit om bepaalde personen na te apen, zoals een piloot, politieagente, verzekeringsagent, een winkelmeisje. We speelden met elkaar, probeerden elkaar uit, imiteerden God en de Duivel met hart en ziel. We imiteerden elkaars imitatie van elkaar. We imiteerden elkaars imitatie van mensen die we beiden kenden. We imiteerden dezelfde persoon om te zien wie het beste was. Als we elkaar uitgeput hadden, bedreven we de liefde en dat ging fantastisch op zulke momenten. We dachten dat we ons eindpunt hadden bereikt, dat we als een paar Gadareense varkens hand in hand de heuvel over waren en ontdekten dat het paradijs voor ons lag.
Maar als je zoiets denkt, betekent dat alleen maar dat je op het punt staat een moeras binnen te gaan. Ik wilde dat ze met me trouwde, maar het bleek dat ze al getrouwd was. En dat was ik ook. Op een zondagmiddag klopte haar man bij me aan, en wat moest ik anders dan hem binnen te vragen? Hij was een vrachtwagenchauffeur van dertig, maar met zijn trui en vetkuif leek hij zeventien. Hij zag er stom en gevoelig uit, geen ongewone combinatie. ‘Ik weet dat je met hem leeft,’ zei hij, ‘maar ik wilde vragen of je weer bij mij terug komt. Daar kom ik voor.’
Ik stond op en legde een vetkuif in m’n haar, gooide mijn jasje van me af en trok mijn trui omlaag. Toen herhaalde ik op precies dezelfde toon zijn toespraakje. Het is gevaarlijk om eenvoudige mensen na te apen, maar ik kon het niet laten. Hij moest wel alle mogelijke situaties hebben afgewogen voordat hij bij me binnen stapte, maar hierop had hij niet gerekend. Ontzet leunde hij tegen de buitendeur. Tegelijkertijd stond Jean, die al die tijd niets gezegd had, op en ging met diezelfde uitdrukking tegen de keukendeur leunen.
‘Wat moet dit?’ zei hij.
‘Wat moet dit?’ aapte ik hem na.
Hij balde zijn vuist alsof hij door de kamer op me af wilde vliegen. Jean balde haar vuist en maakte aanstalten om op precies diezelfde manier op te springen. Ze zouden tegen elkaar zijn opgebotst en gestorven in een apotheose van grandioze naäperij.
Hij draaide zich om naar de deur en opende die. Jean trok aan de keukendeur. We hoorden hem de trap afrennen hij kwam nooit meer terug.
Een paar maanden later kwam ik hem in de stad tegen. Er was een meisje bij hem, en hij merkte mij in mijn ellen de niet op. Maar ik zag hem maar al te goed omdat ik in lange tijd niemand meer zo gelukkig had gezien.
Op een avond volgde ik Jean vanuit de fabriek, en ze ontmoette een ander.
Ze kwam steeds minder bij me. Ik had het wel verwacht, maar omdat we niet samen konden leven, omdat we alleen maar als twee invaliden verder konden, werd ik getroffen door een jaloezie alsof een speer me recht tussen mijn schouderbladen had geraakt.
Als twee vampieren elkaar ontmoeten, horen ze voor altijd hij elkaar totdat een derde hen komt bevrijden. Maak die vrijheid is een tijdlang pijnlijk. Voor een naäper die er niet in gelooft, kan hij zelfs catastrofaal zijn.
Op een zondagochtend belde ik bij hem aan. Toen hij open deed, gaf Jean een goeie imitatie weg van de bel. Ik had meteen door dat me iets gruwelijks te wachten stond. Denk je eens in welke situatie je het allerliefst wilt vermijden, en als je besloten hebt welke dat is, bedenk dan wat je moet doen als je er toch in verzeild raakt.
Hij stond bij het raam te grinniken en Jean bood me zelfs een kop thee aan. Terwijl ze me die overhandigde, zag ik dat ze haar eigen bewegingen imiteerde. Ze had heel wat geleerd, en ik vroeg me af waar. Ik kwam zijn naam nooit te weten. In de ogen van de wereld was hij een doodgewone jongen met een of ander vak, maar ik zag dat hij iets probeerde te imiteren en ik wist niet wat. Ik was verwonderd, maar ik ging zitten en dronk mijn thee op.
Ik vroeg Jean hoe het met haar ging, maar ze glimlachte alleen maar en scheen het niet te weten. Ik vroeg me af of ze gelukkig was, en kon alleen maar vaststellen dat het zo was. Ik wist dat als ik directe vragen stelde, ze zich zouden verenigen om mij in het naäpen te verslaan en ik wilde mezelf niet datgene aandoen wat Jean en ik over haar man hadden uitgestort. Zij beseften dit. Hij bleef bij het raam staan, grinnikend, en ik schrompelde ineen onder zijn blik. Toch keek ik hem af en toe eens aan. Zijn gezicht leek iets bleker en magerder te worden. Ik zou op mijn eigen terrein vechten, wat wilde zeggen dat ik op zou staan en vertrekken —maar niet voordat ik wist wat hij imiteerde.
Maar zijn blik werd askleurig en doorzichtig, vooral nadat ik niets meer wist te zeggen. Ik stond op en liep naar de deur, maar Jean blokkeerde hem. Waar had ze zo iemand ontmoet?
‘Ik vertrek,’ zei ik kalmpjes. Een naäper kan de grond onder zijn voeten niet opgeven zonder dat hij weet dat er een ander stukje grond op hem wacht. Hier was ik geïsoleerd, en de oceaan was groot. Het was geen eer om op dit moment verslagen te worden, maar voor mij als mens was het noodzakelijk. In de nederlaag kan men ontdekken wat men is, in de overwinning nooit. ‘Ga uit de weg.’
Achter me hoorde ik: ‘Ik vertrek. Ga uit de weg’ —en het was helemaal mijn stem.
‘Raad eens wat hij nadoet?’ vroeg ze.
Zonder me om te draaien zag ik in haar ogen weerspiegeld de hemelsblauwe botten van zijn doodskop en de vastgeroeste grijns van de overwinning die ik hem had moeten geven.
Ik deed haar na: ‘Raad eens wat hij nadoet?’ en gaf haar geen kans om te antwoorden. ‘Een lijk,’ zei ik, terwijl ik haar zacht opzij duwde, de deur opendeed en wegliep.
Als ik in een periode ben waarin ik niemand imiteer, is mijn wezen kleurloos. Om iemand te kunnen imiteren moest ik die persoon aardig vinden. Dat was de eerste voorwaarde, net zoals ik, omgekeerd, iemand moest kunnen nadoen om van ze te kunnen houden. Als ik de mensen nu nadeed, vonden ze me steeds minder aardig, als ze me tenminste al ooit hadden gemogen. Maar verraad begint nu eenmaal altijd met een kus. Om deze redenen had ik het onmogelijk gevonden om God na te doen, en niet alleen omdat ik Hem nooit had gezien.
Later, in mijn afzondering, aapte ik alleen voor mezelf mensen na in plaats van publiekelijk voor de lol van anderen. Forceer het tempo niet. Dit is geen verhaal. Lees niet verder als je me niet kunt volgen. Ik ga net zolang door als jij het uithoudt, maar misschien wel langer. Ik heb alles meegemaakt: drank, drugs, paniek, eenzaamheid. Maar hoewel ik misschien bij mijn volle verstand ben en een naäper van de wereld, kan ik Meneer Zand of Meneer Water, Meneer Wolk of Meneer Lucht met voldoende overtuiging imiteren om hen allen te worden, gecombineerd in één realistische en overtuigende wereldbol?
Ik aap mezelf na in de poging mezelf na te apen wanneer ik niet weet wie ik ben of wat mijn werkelijke ik inhoudt. Ik zit met een binnenpretje op m’n eentje in een kroeg omdat ik, meer dan wie ook, de koning der wereld ben. Ik zie om me heen zowel bezorgde als tevreden gezichten, en weet niet welke ik moet uitpikken voor de grote geweldige naäperij van de avond. Ik geef de poging op om mezelf te imiteren en kies een man die eerlijk met zijn vrouw praat. Ik sta midden op de vloer. Alles is helder en duidelijk, maar niemand kijkt naar me. Ik praat alsof de vrouw van die man twee centimeter van me af is, grinnikend om de grapjes die ik (hij) kennelijk maak, neem daarna een trage en naargeestige uitdrukking aan als zij over de kinderen begint. Iemand dringt met een leeg glas langs me alsof ik niet besta. Ik trek hem terug en hij slaat me tegen de grond. Ik besta wel. Ik leef, en glimlach op de vloer voordat ik opsta. Maar alleen hij merkt me op en doet dat niet meer als zijn glas weer gevuld is en hij langs me heen naar zijn tafel terugloopt. Het is storend, maar ze halen er niet eens de politie bij.
Deed die nieuwe kerel van Jean zichzelf na, of mij? Ik zal het nooit weten. Maar ik zou haar niet meer terugzien, zelfs al wilde ze misschien opnieuw met mij beginnen. Ze was in contact geweest met het kwaad, en het kwaad had haar besmet. In die korte tijd was er zelfs iets van op mij overgeslagen, en ik probeerde nu al om me daarvan te bevrijden.
Als ik iemand naäapte, liep ik parallel aan de grenzen van de waanzin. Als ik het ontzettend goed deed, was de vallei van de waanzin zelfs nog dieper. Maar dat wist ik niet. Ik werd door mijn angst voor verschrikking en waanzin tot naäperij gedreven. Een paar maanden lang verloor ik totaal de kunst van het naäpen, en daarom kreeg ik een briefje van mijn dokter en meldde me bij de ingang van het plaatselijke psychiatrische ziekenhuis. Ze verwelkomden me met open armen en vanuit het zeven miljoenste bed kon ik mijn aantekeningen gaan maken.
Het ging me daar goed, ik kondigde tegen alle aanwezigen aan dat ik nu een imitatie van Dokter Die-en-die zou gaan opvoeren en wat mij een briljante show leek was voor hun niets anders dan een volmaakt stil lijf en een lege blik van iemand die ik was in het midden van de kamer.
Ik moest helemaal opnieuw beginnen. Als ik een niesbui imiteerde werd ik door de kracht daarvan tegen de vloer gesmeten. Aan de ene kant van mijn gezicht werd ik een hond, aan de andere een mot.
Toen ik uit mijn depressie kwam, begon ik deze aantekeningen te maken. Ik heb ze al vijf keer overgeschreven maar iedere keer pakte de oppasser ze af en verbrandde ze. Als ik schrijf ben ik rustig; als ik ophoud, ontsteek ik in razernij. Daarom worden ze me afgenomen.