ACHT

'De mensen van hier,' zei mrs. Stonor, 'waren Dawn te min. Ze was een echte snob.'

Hoewel mrs. Stonor weinig moederlijke gevoelens aan de dag legde, was ze helemaal in het zwart gekleed. Zij en de oude vrouw die bij haar was en die ze had voorgesteld als 'mijn moeder, mrs. Peckham,' zaten in het half duister, want de gordijnen waren gesloten. Toen de beide politiemannen de kamer binnenkwamen, werd het licht aangedraaid. Wexford zag dat de spiegel aan de muur bedekt was met een zwarte doek.

'Wij denken aan de mogelijkheid,' zei hij, 'dat Dawn maandagavond een afspraak had met een oude vriend. Zoudt u mij de namen willen noemen van alle jongens waar Dawn mee bevriend was voordat ze uit huis ging en alle namen die ze heeft genoemd tijdens haar bezoeken hier.' Mrs. Stonor gaf geen antwoord, maar wendde zich tot de oude vrouw die gretig luisterend op haar beide krukken leunde. 'U kunt nu beter weer naar bed gaan, moeder. U heeft hier niets mee te maken en u bent toch al veel te lang uit bed.'

'Ik ben niet moe,' zei mrs. Peckham. Ze was heel oud, ver over de tachtig. Ze was klein en mager en haar gezicht leek op een gerimpeld appeltje. Haar dunne witte haar was bovenop haar hoofd met duizenden haarspelden tot een knoetje samengebonden. 'Ik wil niet naar bed, Phyllis. Ik heb haast nooit afleiding.'

'Afleiding! Die is goed. Schaamt u zich niet om zoiets te zeggen terwijl de een of andere maniak Dawn de hersens heeft ingeslagen? Kom, vooruit. Ik zal u de trap ophelpen.' Iets duivelachtigs in Wexford deed hem opmerken: 'Mrs. Peckham kan beter hier blijven. Wellicht kan ze ons behulpzaam zijn.' Hij zei het eigenlijk om mrs. Stonor te provoceren, want hij verwachtte nu niet direct dat haar moeder hem inlichtingen zou kunnen geven. Mrs. Peckham grijnsde van genoegen en toonde daarbij een vals gebit met veel te grote tanden. Tevreden pakte ze een snoepje uit een zak die op tafel naast haar stond en begon luidruchtig te kauwen. Haar dochter keek misprijzend omlaag en vouwde haar handen. 'Kunt u zich iemand herinneren, mrs. Stonor?' Nog steeds verongelijkt omdat ze haar zin niet had gekregen, zei mrs. Stonor: 'Haar vader wilde niet dat ze met jongens liep. Hij wilde dat ze fatsoenlijk zou opgroeien. We hebben last genoeg gehad met haar, door haar eeuwige leugens en altijd kwam ze te laat thuis. Mijn man heeft op alle mogelijke manieren geprobeerd haar enig fatsoen bij te brengen.'

'Meestal probeerde hij het met de zweep,' zei mrs. Peckham. Ze voelde zich beschermd door de aanwezigheid van de politiemannen en ze grinnikte boosaardig en triomfantelijk tegen haar dochter. Wexford begreep dat ze een van die oudjes was die in alles afhankelijk zijn van een weinig liefhebbend kind. Naar gelang de omstandigheden of haar buien zou ze onderdanig, vleierig, uitdagend of boosaardig zijn. Toen mrs. Stonor geen antwoord gaf en slechts haar kin vooruit stak, gaf haar moeder haar nog een steek. 'Jij en George hadden nooit kinderen moeten hebben. Jullie sloegen haar altijd en schreeuwden voortdurend tegen haar. Daar bereik je meer kwaad dan goed mee, volgens mij.' Wexford schraapte zijn keel. 'Op deze manier komen we niet verder. Ik kan niet aannemen dat Dawn nooit heeft gesproken over iemand met wie ze bevriend was.’

‘Dat heb ik ook niet gezegd. U zult weer last van uw maag krijgen, moeder, als u niet van die zuurtjes afblijft. Het is een feit dat Dawn altijd loog en tenslotte ging alles wat ze zei, bij mij het ene oor in en het andere uit. Ik weet wel dat ze het met die man Wickford hield omdat ze verleden jaar eens een dag met hem hier is geweest. Ze zijn niet lang gebleven. Dawn begreep wel wat ik van hem vond. Een gescheiden man, die in een garage werkt! Dat was het beste dat ze kon krijgen.'

'Was er niemand anders?' vroeg Burden koel.

'Ik heb al gezegd dat ik het niet weet. U gaat me toch zeker niet vertellen dat ze zich heeft laten vermoorden door een jongen waarmee ze op school is geweest, hoop ik? Dat zijn de enige jongens van hier die ze kende.'

Mrs. Peckham had haar laatste snoepje niet goed uitgepakt en haalde nu stukjes, papier uit haar mond. 'En Harold Goodbody dan,' zei ze.

'Doe niet zo dom, moeder. Alsof Harold iets te maken wilde hebben met een meisje als Dawn. Harold heeft het veel te ver geschopt voor iemand van haar soort.’

‘Wie is die man?' vroeg Wexford.

Mrs. Peckham schoof het zuurtje in haar wangzak en zuchtte diep, maar niet treurig. 'Harold was een aardige jongen. Hij en zijn vader en moeder woonden vroeger in de straat hierachter. Ik woonde toen niet hier, ik had mijn eigen huisje, maar ik zag Harold dikwijls toen ik in de keuken werkte op school. Oh, dat was me er een! Altijd voor een grap te vinden, die Harold, voor hem was het altijd '1 April'. Hij en Dawnie waren bevriend vanaf hun eerste schooldag. Toen ik hier bij Phyllis en George kwam wonen, bracht Dawnie hem dikwijls mee voor de thee.’

‘Dat heb ik nooit geweten,' zei mrs. Stonor nijdig. 'George had dat vast niet gewild.'

'George was toch niet hier, of wel soms? En jij werkte in die winkel. Ik kon er echt niets verkeerds in zien dat Dawnie haar vriendje mee naar huis bracht.' Mrs. Peckham draaide haar dochter de rug toe en keek Wexford aan. 'Harold zag er werkelijk idioot uit, heel mager en bottig en zijn haar was bijna even wit als het mijne. Meestal had ik gekookte eieren voor ons drieën klaar staan, maar als Dawnie en ik onze .eieren wilden pellen, bleken het lege schalen te zijn. Harold had dan lege eierschalen meegebracht om ons te foppen. Oh, het was zo'n rare kwibus! Hij had een fopinktvlek en een rubberspin. Daar hebben we om gegild van angst. Op een keer betrapte ik hem toen hij een grap uithaalde aan de telefoon. Hij had een nummer gedraaid en toen een vrouw de telefoon opnam, zei hij dat hij van de technische dienst was. Hij zei dat er storingen waren. Zij moest kokend water in de hoorn gieten, tien minuten wachten en daarna de draad doorknippen. Ze zou het beslist hebben gedaan, ze geloofde hem, maar daar heb ik een stokje voor gestoken, hoewel ik stierf van het lachen. Harold was een echte komiek.'

'Ja, dat is duidelijk,' zei Wexford. 'Hoe oud was hij toen hij al die grappen en grollen uithaalde?’

‘Een jaar of vijftien.'

'En woont hij nog steeds hier in de buurt?'

'Nee, natuurlijk niet. Die mr. Silk van Sundays heeft zich over hem ontfermd en toen hij zeventien was, is hij naar Londen gegaan en beroemd geworden, dat weet u toch wel?'

Wexford knipperde met zijn ogen. 'Beroemd? Harold Goodbody?'

Mrs. Peckham maakte een ongeduldig gebaar met haar oude hand. 'Hij heeft zijn naam veranderd toen hij zanger werd. Hoe noemt hij zich ook weer? Ik word werkelijk oud, ik schijn alles te vergeten. John Lennon, dat is het.’

‘Ik geloof niet...' begon Wexford.

Mrs. Stonor die zwijgend en met een minachtend gezicht had toegeluisterd, opende haar mond en snauwde: 'Zeno Vedast. Hij noemt zich Zeno Vedast.'

'Is Dawn op school geweest met Zeno Vedast?' vroeg Wexford verbijsterd. Het was dus niet allemaal opschepperij geweest, die grote namen. 'Waren ze bevriend?’

‘Luistert u maar niet naar mijn moeder,' zei mrs. Stonor. 'Ik geloof wel dat Dawn met hem omging toen ze op school waren. Ze heeft hem later in Londen nooit meer ontmoet.’

‘Oh, zeker wel, Phyllis. Ze heeft het me afgelopen maandag zelf verteld. Zij vertelde mij dingen die ze jou nooit zou vertellen. Ze wist dat ze van jou altijd direct een koude douche kon verwachten.’

‘Wat heeft ze dan gezegd, mrs. Peckham?’

‘Ze kwam naar mijn kamer toen ik in bed lag. Herinnert u zich Hal nog, oma? zei ze. Wij noemden hem altijd Hal. Ik heb vrijdagavond met hem gedineerd, zei ze.’

‘En u geloofde haar?' Mrs. Stonor liet een onaangenaam lachje horen, dat niets met vrolijkheid te maken had. 'Harold Goodbody was vrijdagavond in Manchester. Ik heb hem zelf op de TV gezien, in een rechtstreekse uitzending. Ze heeft weer eens een verhaaltje verzonnen zoals gewoonlijk.'

Mrs. Peckham sabbelde verontwaardigd op haar zuurtje. 'Ze heeft zich gewoon in de dag vergist, dat is alles. Arme kleine Dawnie.'

'Doe toch niet zo dom. Hij is een beroemd zanger. Hoewel ik echt niet weet wat er zo geweldig is aan zijn stem. Richard Tauber, die kon ten minste zingen.’

‘Wonen zijn ouders nog hier?' vroeg Burden.

Een ogenblik zag het er naar uit dat mrs. Stonor hem zou vertellen dat hij niet zo dom moest doen. Ze beheerste zich en zei vol wrok: 'Toen hij rijk was, heeft hij een grote villa voor ze gekocht even buiten Londen. Sommige mensen hebben geluk, nietwaar? En anderen niet.'

'Zie je wel,' zei Burden toen ze in de auto zaten. 'Een levenslange vriendschap, net wat ik dacht.’

‘Nou, niet precies wat jij dacht, Mike. Zeno Vedast woont niet in Stowerton, hij heeft geen vrouw, en ik denk niet dat hij er een gewoonte van maakt maaltijden uit blik te nuttigen in het open veld met serveersters. Het merkwaardige is dat ze hem wel kende. Het bevestigt de woorden van Joan Miall, dat zelfs een chronische leugenaar toch altijd meer waarheden dan leugens verkondigt. Dawn Stonor was op jacht naar groot wild, en ditmaal bleek het verscheurend dier echt te zijn. Maar we hebben niet het minste bewijs dat Vedast iets met haar laatste maandag te maken heeft. Hoogst waarschijnlijk was hij nog in Manchester. Op dit ogenblik kan ik alleen maar zeggen dat het me enorm interesseert, het is heel merkwaardig.’

‘Je vindt toch zeker ook dat we met hem moeten praten?’

‘Natuurlijk. We moeten iedere man spreken die Dawn heeft gekend, tenzij hij een waterdicht alibi heeft voor die maandagavond. We weten nog steeds niet wat Wickford na zeven uur deed.' De inspecteur tikte zijn chauffeur op de schouder. 'Terug naar het station, alsjeblieft, Stephens.' De man draaide zich half om. Hij was jong en nogal verlegen. Hij was kort geleden overgeplaatst uit Brighton. Hij bloosde toen Wexford het woord tot hem richtte, zoals hij ook had gebloosd onder mrs. Peverils blik. 'Wilde je mij iets vertellen?' vroeg Wexford vriendelijk. 'Nee, meneer.'

'Nou, dan gaan we terug naar het station. We kunnen hier niet de hele dag blijven zitten.'

Woensdag was Paul Wickford vrij van iedere verdenking. Nadat hij Joan Miall had afgezet bij de Townsman Club in Hertford Street, was hij een kroeg binnengelopen in Shepherd Market, waar hij een wodka-tonic had gedronken alvorens naar Earls Court terug te rijden. In zijn flat zat zijn broer op hem te wachten met het bericht dat hun moeder ernstig ziek was. Hij vroeg Paul onmiddellijk met hem naar Sheffield te rijden. Paul had de bewoner van de flat op de tweede verdieping gevraagd zijn melk en krant af te zeggen en als hij Dawn Stonor toevallig zag, moest hij haar vertellen waar Paul heen was. De beide broers bereikten het huis van hun moeder even na middernacht en de volgende ochtend stierf zij.

Hoewel er niet veel bewijs te vinden was voor de veronderstelling dat Dawns moordenaar in de buitenwijken van Stowerton had gewoond, was de politie dinsdagmiddag in het hele district aan een huis-aan-huis onderzoek begonnen. Niemand had Dawn gezien; niemand had een meisje in het lila gezien, noch alleen, noch in gezelschap van een man. Slechts twee getrouwde vrouwen waren die bewuste avond van huis geweest, de een samen met haar man, de ander had haar man thuis gelaten om op hun vier kinderen te passen. Geen enkele vrouw was de hele nacht weggebleven en geen enkele vrouw miste een rode jurk. Wexfords mannen zochten in de velden naar het broekpak en het eten. Het was een vervelend karwei, want het regende hard en men vreesde dat de rivier buiten haar oevers zou treden. Mrs. Clarke en mrs. Peveril bleken de enige mensen te zijn die Dawn na tien voor half zes hadden gezien. En mrs. Peveril was de laatste persoon - buiten de moordenaar - die haar levend had gezien. Wexford concentreerde zich op deze beide vrouwen, hij ondervroeg hen langdurig en al snel ontdekte hij iets vreemds in hun verklaringen. Hij had er niet eerder aan gedacht dat zij elkaar misschien kenden, pas toen hij in de huiskamer van mrs. Clarke zat te luisteren naar een telefoongesprek dat zij voerde, schoot hem deze gedachte door het hoofd.

'Ik kan nu niet met je praten, Margaret. Ik bel je straks wel op. Ik hoop dat Edward gauw beter is.' Ze zei niet wie haar had opgebeld. Waarom zou ze ook? Met een stralende, gemaakte glimlach om de lippen ging ze weer zitten. 'Sorry, waar waren we ook weer gebleven?’

‘Sprak u zojuist met mrs. Peveril?' vroeg Wexford nogal scherp.

'Inderdaad. Hoe kunt u het raden?'

'Dan veronderstel ik dat u de enige persoon bent die zij kent in dit district?'

'Arme Margaret. Ze is zo nerveus en ze heeft het moeilijk  met Edward. Ik denk wel dat ik haar enige vriendin ben. Ze maakt niet makkelijk vrienden.'

'Mrs. Clarke, u werd afgelopen zondagavond voor het eerst ondervraagd over Dawn Stonor, naar ik meen? Wij hebben de mensen aan deze kant van het villapark het eerst ondervraagd.'

'Dat zult u wel beter weten dan ik.'

Ze keek een beetje boos en verveeld, maar helemaal niet bang. Wexford dacht diep na. Burden, Martin en Gales waren hier om zeven uur met het onderzoek begonnen, en om negen uur pas in The Pathway gearriveerd. 'Heeft u mrs. Peveril zondagavond voor negen uur opgebeld?' Hij zag aan haar blik dat ze op haar hoede was, in de verdediging ook. 'Ik merk dat dat inderdaad zo is. U vertelde haar dat u ondervraagd was en dat u inlichtingen had kunnen geven. Het is heel normaal dat u dit aan uw vriendin vertelde. Ik veronderstel dat u een beschrijving van het meisje gaf en haar vertelde in welke richting u haar had zien gaan.’

‘Is daar iets op tegen?'

'Het zou verstandiger zijn geweest als u niet over deze dingen had gesproken. Maar dat doet er nu niet toe. Wilt u mij nogmaals een beschrijving geven van Dawn Stonor?’

‘Maar dat heb ik nu al zo vaak gedaan,' riep mrs. Clarke ongeduldig. 'Ik heb het u al ik weet niet hoeveel keer verteld.’

‘Nog één keer, de laatste keer.'

'Ik was op weg naar de bushalte om met de bus naar Kingsmarkham te gaan. Ik zag haar uit de bus stappen die de andere kant opging. Ze stak de straat over en sloeg The Pathway in.' Mrs. Clarke sprak langzaam en nadrukkelijk als een moeder die voor de zoveelste keer iets uitlegt aan een niet al te snugger kind. 'Ze had blond haar, ze was tussen de vijfentwintig en dertig jaar oud en ze droeg een lila broekpak en lila schoenen.’

‘Heeft u dat aan mrs. Peveril verteld?'

'Ja, en aan u en aan al uw medewerkers. Ik had niets anders kunnen zeggen, want ik weet verder niets.’

‘U heeft bijvoorbeeld niet haar grote lila tas met vergulde gesp opgemerkt, of de donkere rand aan het broekpak?’

‘Nee. Dat heb ik niet opgemerkt en ook nu u het vertelt, herinner ik mij daar niets van. Het spijt me, maar ik heb u alles verteld wat ik weet.'

Hij schudde zijn hoofd, niet omdat hij haar niet geloofde, maar van pure verbijstering. Toen mrs. Clarke de telefoon neerlegde, was hij er één ogenblik zeker van geweest dat mrs. Peveril Dawn helemaal niet had gezien, dat het bericht van haar vriendin haar zucht naar sensatie had opgewekt en haar de kans had geboden zich belangrijk te maken. Hij herinnerde zich nu ook, dat ze haar echtgenoot niets over het meisje had verteld, hoewel ze beweerde zo goed op het uiterlijk van Dawn te hebben gelet om hem alles te kunnen beschrijven. Maar nu wist hij dat ze Dawn wel had gezien. Hoe kon het anders dat zij, en zij alleen, wist hoe de tas eruit zag en dat er een paarse rand langs de tuniek was?

NEGEN

De achtertuinen van drie huizen grensden aan Sundays, drie tuinhekken gaven toegang tot de smalle strook grond waarachter de steengroeve lag... De tuinen waren van elkaar gescheiden door een strook dicht begroeid land, struikgewas en behoorlijk hoge bomen. Wexford bedacht hoe eenvoudig het zou zijn om 's nachts een lijk uit een van deze huizen te dragen en in de steengroeve te gooien. Maar, als Dawn een van deze huizen was binnengegaan in plaats van het pad door de velden te nemen, en als mrs. Peveril met haar zucht naar sensatie dit had gezien, dan zou dat toch een veel grotere sensatie zijn geweest. 'Ik dacht dat u mij met rust zou laten nadat ik u de waarheid had verteld,' zei mrs. Peveril kribbig. 'Ik word beslist ziek als u mij blijft lastig vallen. Goed, mrs. Clarke heeft me inderdaad opgebeld. Maar dat betekent toch niet dat ik haar niet eveneens heb gezien! Ik heb haar gezien en ik heb haar door die velden zien lopen.’

‘Maar ze kan onmogelijk een van die huizen zijn binnengegaan,' zei Burden. 'Tenzij het mrs. Peverils eigen huis was. Maar als dat zo is, had mrs. P. waarschijnlijk helemaal niet verteld dat ze haar gezien heeft. Dawn kan niet naar het huis van Dunsand of miss Mowler zijn gegaan. Wij hebben geïnformeerd bij de universiteit in Myringham, en Dunsand is daar pas om zes uur vertrokken. Hij kan onmogelijk voor half zeven thuis zijn gekomen en waarschijnlijk was het tien over half zeven. Miss Mowler was tot kwart voor acht bij haar vriendin in Kingsmarkham.'

Ze keerden terug naar het politiebureau en wilden juist de lift ingaan, toen Wexford aan de plotseling ijskoude wind in zijn rug voelde dat iemand de dubbele deuren van de ingang wijd opengooide. Hij draaide zich om en zag een wonderlijke verschijning. De man was ontzettend lang - veel langer dan Wexford, die 1,83 meter was - had een grote bos pikzwart haar, was gekleed in een lange ponybontjas en droeg een canvastas in zijn hand. De kletsnatte inhoud van de tas had het canvas doorweekt en er vielen druppels op de vloer. Hij bleef staan in de hal, keek vol vertrouwen om zich heen en stevende recht op brigadier Camb af, die achter de balie thee zat te drinken. Wexford kwam naderbij. 'Mr. Mbowele, als ik me niet vergis? Wij hebben elkaar al eens ontmoet.' Wexford stak zijn hand uit, die onmiddellijk werd gegrepen door een koperkleurige bankschroef met vingers die beenderen konden kraken. 'Waarmee kan ik u van dienst zijn?'

De jonge Afrikaan was bijzonder knap. Hij bezat die vurige viriele soepelheid die mode-ontwerpers en fotografen op de slagzin 'Zwart is mooi' gebracht had. Hij glimlachte stralend tegen Wexford, zijn zachte donkere ogen lichtten op. Hij trok zijn hand terug, liet de doorweekte tas op de grond vallen en sloeg de kraag van zijn jas omlaag. Onder de jas op zijn blote borst, droeg hij een ketting van kleine groene steentjes.

'Ik snap niks van die regen, man,' zei hij, en schudde de druppels uit zijn haar. 'Noemen jullie dit juni?' Ik ben niet verantwoordelijk voor het weer.' Wexford wees op de tas. 'En die natte troep komt niet door de regen, tenzij we een overstroming hebben.'

'Dat heb ik uit de rivier opgevist,' zei Louis Mbowele. 'Niet hier. In Myringham. Die kleine Kingsbrook van jullie is nu een behoorlijke rivier geworden, man. Ik wandel iedere ochtend langs de rivier. Daar kan ik tenminste denken.' Hij strekte zijn armen uit. Wexford kon zich goed voorstellen hoe hij langs de gezwollen snel stromende rivier liep, zijn geest eveneens haast overstromend van gedachten, zijn lichaam vol energie. 'Ik liep daar,' zei hij, 'terwijl ik aan Wittgensteins atomistische beschouwing dacht...’

‘Aan wat?'

'Voor een verhandeling. Het is niet van belang. Ik keek in het water en zag dit paarse zijden ding ...’

‘Zit dat in die tas?'

'Snapte je dat dan niet meteen? Ik wist wat het was, man, ik heb de kranten gelezen. Ik liep het water in, viste het op, stopte het in deze tas - het is de tas van mijn vriendin - en bracht het hierheen.'

'U had het niet mogen aanraken, mr. Mbowele.’

‘Louis, man, Louis. We zijn toch allemaal vrienden onder elkaar, nietwaar? Ik heb niets tegen de smerissen. Smerissen hebben ook hun plaats in een goed georganiseerde staat. Ik ben geen anarchist.'

Wexford zuchtte. 'Je kunt beter meegaan naar boven en neem die tas mee.'

In het kantoor maakte Louis het zich direct gemakkelijk. Hij deed zijn bontjas uit en droogde zijn haar aan de voering. Hij zat in een stoel als iemand die gewend is op de grond te zitten, een lang been voor zich uitgestrekt, het andere over de stoelleuning.

'Waar heb je dit ding precies gevonden, Louis?’

‘In de rivier tussen Mill Street en het terrein van de universiteit. Het was door de stroom meegesleurd ergens hier uit de buurt. Moet je horen, waarom maak je je daar eigenlijk druk om? Als ik het daar had gelaten, zou het nu al ongeveer in zee liggen. Keep cool, man.'

'Dat zal ik zeker doen.' Wexford verbeet een glimlach. 'Lag er nog meer in de rivier?'

'Vis,' zei Louis grijnzend, 'takken en stenen en een donderse hoop water.'

Het had ook geen zin om naar de papieren boodschappentas met eten te informeren. Welke papieren tas en kartonnen doosjes zouden het tien dagen en vijftien mijl lang uithouden in de wilde stroom van de gezwollen rivier? Het blik en de pot zouden natuurlijk intact zijn gebleven. Maar het zou beslist een wonder zijn als ze op precies dezelfde plek waren beland waar Louis Mbowele het broekpak had gevonden. Wellicht hield de theorie van Wittgenstein rekening met een dergelijk toeval, maar Wexford besloot dit niet te doen. De tas, en ook de jas, zij het in mindere mate, doorweekten zijn tapijt.

'Nou, hartelijk bedankt. Je hebt hart voor het algemeen welzijn.' Wexford riskeerde nogmaals zijn hand en het lukte hem niet te kreunen toen de bankschroef zich om zijn vingers sloot. 'Over tien minuten vertrekt de bus haar Myringham, die kun je beslist nog halen.'

'Dat zal ook wel moeten als ik nog op tijd wil komen voor Lens college.' Hij keek naar buiten. Het goot. 'Ben je ooit in Marumi geweest?’

‘Marumi?'

'Mijn land. Soms regent het drie jaar lang niet. Dat is pas een droog land, man! Hou je van de zon?!’

‘Voor de verandering wel,' zei Wexford. 'Je hebt gezegd dat ik aan je moest denken als ik in mijn koninkrijk regeer. Het wordt geen koninkrijk, maar ik zal wel smerissen nodig hebben en ik zou heel goed met jou kunnen opschieten als je je van een paar stokpaardjes zou kunnen ontdoen. Hoe lijkt je dat?’

‘Tegen die tijd ben ik veel te oud, Louis.’

‘Leeftijd,' zei de filosoof, 'is uitsluitend een mentale kwestie.' Hij moest een jaar of twintig zijn, dacht Wexford. 'Zó lang zal het niet meer duren, man, heus niet. Kop op, en denk er eens over na.'

Wexford keek hem na door het raam. Zwaaiend met de natte lege tas stak hij de straat over. Hij grinnikte. Toen Burden de kamer binnenkwam, keek hij op van de paarse vodden die hij onderzocht.

'Er is me zojuist een baan aangeboden, Mike.’

‘Wat dan wel?'

'Mijn eigen show, man, mijn eigen show. Als de regen me hier de keel uithangt, kan ik de baas gaan spelen over de smerissen in een soort zwart Ruritanië. Zie je me al met mijn epauletten en een Mauser op iedere heup?’

‘Mijn god,' zei Burden. Hij voelde aarzelend aan de gescheurde stof. 'Is dat het vermiste broekpak?' Wexford knikte. 'Helemaal. Tot en met de paarse randen die onze nauwkeurige mrs. Peveril heeft beschreven. Louis Mbowele heeft het bij Myringham in de rivier gevonden. Het was kennelijk door de hevige regens weggespoeld.’

‘Uit de velden?'

'Ergens uit die buurt. Daar werd ze vermoord. Daar ben ik net zo van overtuigd als ik ervan overtuigd ben dat ik nooit de Maigret van Marumi zal worden.'

Wexford kende miss Mowler nog uit de tijd dat ze wijkverpleegster was in Kingsmarkham. Toen zijn vrouw eens ziek was, was miss Mowler driemaal per week gekomen om haar te wassen en een oogje te houden op het gips. Ze begroette hem thans als een oude vriend. 'Mrs. Wexford is toch niet weer op een ladder geklommen, hoop ik? En hoe gaat het met uw lieve dochters? Ik heb Sheila verleden week nog op de televisie gezien. Ze wordt wel bekend, nietwaar? En verbazend knap.’

‘Bedoelt u verbazend met zo'n vader?’

‘Oh, mr. Wexford, u weet heel goed dat ik dat niet bedoel!' Miss Mowler bloosde en keek verlegen. Ze trachtte haar onhandige opmerking goed te praten, maar Wexford viel haar lachend in de rede.

'Ik ben hier om met u over die moord te praten, miss Mowler.'

'Maar ik kan u niet helpen. Ik was niet thuis.’

‘Nee, maar later op de avond was u er wel. Als er iets is dat uw aandacht heeft getrokken, iets vreemds, zelfs de kleinste kleinigheid ...'

'Ik kan u echt niet helpen,' zei ze ernstig. 'Ik woon hier pas drie maanden, en ik ken mijn buren nauwelijks.'

'Vertelt u mij wat u wel van ze weet, vooral van de Peverils.'

De hal van de bungalow was nogal opzichtig, voornamelijk zwart en goud. De zwarte vloer liep langs de muren rond omhoog tot aan een ongelooflijk lelijk behang. Wexford was nogal verbaasd dat deze giftig rode bloemen met krullende, zwarte stelen en glanzend gouden bladeren miss Mowler aanstonden. Hij zei er niets van toen ze hem voor ging naar de zitkamer, maar het lag blijkbaar op zijn gezicht te lezen, want ze begon zich onmiddellijk te verontschuldigen.

'Afschuwelijk, nietwaar? De bouwer had deze beide bungalows al helemaal geschilderd en behangen toen hij ze verkocht. Een afgrijselijke smaak. Ziet u wel, hier heb ik blauwe vogels en oranje lelies op de muur. En de bungalow van mr. Dunsand hiernaast is precies hetzelfde. Ik geloof dat hij alles opnieuw gaat behangen in zijn vakantie. Maar dat is erg kostbaar en ook wel zwaar voor een vrouw alleen. Daar komt nog bij dat het een hele goede kwaliteit behang is, afwasbaar en zo. Ik weet niet of het bij de Peverils ook zo is. Ik geloof dat zij hun eigen behang hebben kunnen kiezen, maar ik ben nooit in hun huis geweest.’

‘Mrs. Peveril is een vreemde vrouw.’

‘Een erg neurotische vrouw, zou ik zeggen. Ik heb haar eens in de tuin horen ruzie maken met haar man. Ze krijste hysterisch.'

'Waarover ging die ruzie, miss Mowler?' vroeg Wexford. 'Nou, zij beschuldigde hem ervan dat hij haar ontrouw was. Ik kon er echt niets aan doen dat ik het hoorde.' Wexford vreesde een nieuwe stortvloed van verontschuldigingen en schudde dus glimlachend het hoofd. 'Nou ja, het maakt ten slotte wel enig verschil of ik dit tegen een politieman zeg of tegen een ander, nietwaar? Dit is geen geroddel. Mrs. Peveril spreekt mij wel eens aan op straat. Ik ken haar nauwelijks, maar dat weerhoudt haar er niet van mij - nou ja, mij de meest intieme dingen te vertellen. Ik geloof beslist dat het niet goed is als een man thuis werkt, vindt u ook niet?'

'Waarom, miss Mowler?'

'Hij en zijn vrouw zijn altijd bij elkaar. En als zo'n vrouw jaloers is en haar man als haar privé-bezit beschouwt, haalt ze zich al van alles in het hoofd als hij eens zonder haar uitgaat. Mrs. Peveril steunt, geloof ik, in alles op haar man, en natuurlijk is die arme man daar niet tegen opgewassen. Wie zou dat trouwens wel zijn? Ik geloof dat hij hier helemaal niet wilde komen wonen. Daar zat zij achter. Zij is het soort vrouw dat nooit de realiteit onder ogen ziet, als u begrijpt wat ik bedoel.’

‘Gaat zij ooit zonder haar man uit?'

'Oh hemel, dat soort vrouwen meet altijd met twee maten. Ze gaat iedere maandagavond naar haar naaicursus en soms gaat ze nog een avond uit met mrs. Clarke.’

‘U kende Dawn Stonor toch?'

Miss Mowler kneep haar lippen samen en keek beledigd. 'Een zeer egoïstisch en oppervlakkig meisje. Ik ken haar familie erg goed. Ik ga natuurlijk zo af en toe naar haar grootmoeder, mrs. Peckham, kijken. Het zou heel wat verschil voor die oude vrouw hebben uitgemaakt als Dawn zich de moeite had genomen wat vaker thuis te komen. Maar ja, zo is de jeugd tegenwoordig nu eenmaal. Toen ik nog werkte, heb ik er wel eens met Dawn over gesproken, maar dan werd ze kwaad en zei ze dat ze deze stad en haar moeder niet kon uitstaan. En dan die onzin over haar ongelukkige jeugd. Ze hebben allemaal een ongelukkige jeugd gehad, mr. Wexford, als het erom gaat hun slechte gedrag goed te praten.' Ze gooide haar hoofd in de nek. 'Ik heb haar in een jaar of drie niet meer ontmoet en ik kan niet zeggen dat het me spijt.'

Het was opvallend dat miss Mowler zich niet verontschuldigde voor haar harde woorden. Wexford besloot dat Dawns boze uitval haar werkelijk diep moest hebben gegriefd. Hij bedankte haar en vertrok. De bungalow van Dunsand had het afwijzende, ontmoedigende aanzien van een huis dat overdag nauwelijks wordt bewoond. Alle ramen waren dicht en op de stoep stond een lege melkfles met een briefje erin. Hij zag mrs. Peveril de planten besproeien. Zij zag hem ook, deed alsof ze hem niet gezien had, rende daarop het huis in en smeet de voordeur achter zich dicht. Ze was een vrij gezette vrouw. Ze was beslist vele kilo's zwaarder dan miss Mowler, die vijfentwintig jaar ouder was dan zij. Dat viel hem eigenlijk nu pas op. Zij droeg beslist geen maat 38, eerder 42. Maar een vrouw kon een stuk zwaarder worden in een jaar of zeven, en Joan Miall had gezegd dat die jurk een jaar of zeven oud was ... Hij liet zich naar Lower Road rijden en het viel hem weer op dat Stevens, zijn jonge chauffeur, nerveus en weinig op zijn gemak was. De man scheen de laatste dagen steeds op het punt te staan hem iets te vertellen, misschien zijn hart uit te storten. Wexford had hem meerdere malen gevraagd of er iets aan de hand was, maar Stevens schudde steeds beleefd het hoofd en Wexford was tot de conclusie gekomen dat de man waarschijnlijk huiselijke moeilijkheden had die hij graag zou willen bespreken, maar dat hij te schuw en te terughoudend was om er aan te beginnen. Mrs. Stonor stond in de keuken te strijken en haar moeder zat naast haar in een schommelstoel. De stoel piepte bij elke beweging en mrs. Peckham, die nog boosaardiger en opgewekter leek dan anders, schommelde voortdurend, genoot van het gepiep - ze zeggen dat een mens zich nooit ergert aan zijn eigen rumoer - en knabbelde pindarotsjes. 'Ik heb haar nooit de naam Peveril horen noemen,' zei mrs. Stonor, en zette het strijkijzer op een roze directoir met lange pijpen, die slechts aan haar moeder kon toebehoren, maar die zo enorm was dat het kleine verschrompelde lichaam er helemaal in zou kunnen verdwijnen. 'Ze was er trots op dat ze niemand uit deze omgeving kende, ze noemde iedereen hier provinciaals, of zoiets dergelijks. Er is een ontzettend aardige vrouw in de stomerij hier, die Dawn haar hele leven heeft gekend. Maar Dawn deed of ze haar nooit eerder had gezien. Wat zegt u daarvan?' Wexford hield zijn gedachten echter voor zich. 'Als ze verliefd was geworden op iemand uit deze omgeving,' zei hij behoedzaam, 'stelden die vooroordelen van haar misschien niet zoveel meer voor.' Terwijl hij dit zei, wist hij al dat hij een voor mrs. Stonor onbegrijpelijke taal sprak.

Ze haakte in op het enige punt dat haar iets zei: 'Ze was niet in staat van iemand te houden.'

Mrs. Peckham snoof minachtend. Met een verrassend psychologisch inzicht zei ze: 'Misschien wist ze niet wat het was. Kinderen weten niet wat liefde betekent als ze die zelf nooit hebben ontvangen. Dat is ook met honden zo.' Ze hield Wexford de zak pindarotsjes voor en grijnsde wrang toen hij er een pakte. 'En met apen,' voegde ze er aan toe. 'Dat heb ik in de Reader's Digest gelezen.’

‘We vragen ons af, mrs. Stonor, of ze naar het huis van een man is gegaan.' Voor iedere andere moeder die een kind had verloren, zou hij zijn woorden hebben verzacht, maar voor haar was tact beslist overbodig. 'Wij denken dat ze misschien een afspraak had met iemand uit de buurt terwijl zijn echtgenote uit was.'

'Daar was ze best toe in staat. Ze wist niet wat fatsoen was. Maar ze zou nooit naar het huis van een man gaan - dat kan zelfs ik inzien. Dat zou stom zijn. Ze had immers haar eigen flat, nietwaar? Die meisjes zijn onmiddellijk bereid te verdwijnen als een van hen iets raars van plan is.' Dat waren harde woorden, maar er viel niets tegen in te brengen. 'Dawn had zelfs niet voldoende fatsoen om mij er buiten te houden,' zei mrs. Stonor heftig. 'Ze vertelde me dat ze op deze manier mannen ontmoette. Zij noemde dat eerlijk zijn en haar eigen leven leiden. Alsof zij wist wat eerlijkheid was! Ik was nog liever gestorven dan dat ik dergelijke dingen aan mijn moeder had verteld.' Mrs. Peckham liet een schel gekakel horen. 'Jij had niets te vertellen, Phyllis. Jij bent onmenselijk.’

‘Zeg niet zulke domme dingen, moeder. De agent vindt het heus niet prettig als u zich voortdurend overal mee bemoeit en het is bovendien tijd voor uw middagdutje. Sinds die jongeman vanochtend bij u op bezoek is geweest en u verschrikkelijk heeft zitten vleien, verbeeldt u zich heel wat.' Geamuseerd over zijn plotselinge degradatie, stond Wexford op om te vertrekken. Hij glimlachte tegen de oude vrouw. 'Een kleinzoon, mrs. Peckham?’

‘Nee, ik heb geen andere kinderen buiten Phyllis. Jammer genoeg niet.' De klank van haar stem deed vermoeden dat ze in ieder geval niet naar een evenbeeld van mrs. Stonor verlangde. 'Maar Hal was wel als een kleinzoon voor mij.’

‘Wilt u nu doen wat ik u vraag, moeder, en naar bed gaan?’

‘Ik ga al, Phyllis. Ik ben al weg.' Een ogenblik realiseerde mrs. Peckham zich waarschijnlijk dat ze afhankelijk was van haar dochter, want ze werd plotseling minder scherp, maar dat duurde niet lang. Ze hees zich moeizaam overeind, haar snoepgoed stevig vastgeklemd. 'Jij hebt iets tegen die arme Hal, omdat hij niet zo aardig tegen jou was als tegen mij. Hij omhelsde mij,' zei ze trots. 'Mrs. Peckham, vergis ik mij, of is Zeno Vedast bij u op bezoek geweest? Bedoelt u terwijl het festival nog aan de gang was? Dat heeft u me niet verteld.' Met gebogen schouders stond ze op haar stok geleund. 'Hij is hier vanmorgen geweest,' zei ze. 'Hij was op zoek naar een huis hier in de buurt, een van die enorme rijkelui's huizen. Ooh, hij leeft als een grote meneer, die Hal. Hij heeft een hele suite voor zichzelf in dat grote hotel in de Forest, maar hij is toch niet te groots geworden om ouwe oma Peckham te komen bezoeken en te zeggen hoe verschrikkelijk hij het vond van die arme Dawnie. Hij kwam in een grote gouden auto en hij kuste mij en gaf me een grote doos bonbons.' Haar ogen glansden bij de gedachte aan de chocolade. Ze zuchtte tevreden. 'Zo, nu ga ik maar eens mijn middagdutje doen,' zei ze.

TIEN

Burdens kinderen waren nu groot genoeg om thuis te komen in een leeg huis en hun eigen thee te verzorgen, maar meestal gingen ze regelrecht van school naar het huis van hun tante Grace, en in de vakantie was Pat Burden daar meestal om met de baby te spelen. Haar broer leidde het zwerversleven van een tiener. Hij slenterde met een stel leeftijdgenoten door de velden, viste in de Kingsbrook of hing aan de jukebox in de Carousel. Burden wist heel goed dat het leven van zijn zoon niet zoveel anders zou zijn geweest als een vrouw de scepter had gezwaaid in de bungalow aan Tabard Road. Hij begreep dat een meisje een volwassen vrouw als voorbeeld nodig heeft, en hij wist dat Pat dat voorbeeld in Grace had gevonden. Maar hij maakte zich voortdurend zorgen over zijn kinderen. Zou John voor galg en rad opgroeien als hij 's avonds na negen uur nog op straat was? Zou Pat met een trauma door het leven moeten omdat ze op dertienjarige leeftijd wel eens een blikje moest openen of een pot thee zetten? Gaf hij hun misschien te veel zakgeld, of juist te weinig? Moest hij wellicht hertrouwen, voor het welzijn van de kinderen? De schuld die hij niet had, voelde hij als een drukkende last. Hij overdreef verschrikkelijk, in zijn angst dat een van zijn kinderen werk zou moeten doen dat niet nodig was geweest als zijn vrouw nog had geleefd. Daarom nam hij hen dikwijls mee uit eten of hij haastte zich naar huis met dure diepvriesmaaltijden. Pat mocht nooit de 800 meter tussen het huis van Grace en Tabard Road te voet afleggen. Als Jean nog had geleefd, zou hij haar rustig hebben laten lopen, zonder er zelfs maar een ogenblik over na te denken. Maar moederloze kinderen moesten in hun vaders auto worden opgehaald. Hij stierf haast van wroeging en schuld als hij het zo druk had met een zaak dat Pat een uur moest wachten of zelfs wel eens een avond bij haar tante moest doorbrengen.

Wexford wist dat wel. Hoewel hij Burden om deze redenen nooit vrijstelde van het noodzakelijke werk, liet hij met tegenzin zijn gewoonte varen om na het werk met de adjudant de lopende problemen op te lossen in 'The Olive and Dove'. Hij had niets aan Burden bij deze discussies, want die hield zijn ogen voortdurend op de klok gericht. Iedere borrel die hij dronk was 'beslist de laatste' en van tijd tot tijd kwam hij half overeind uit zijn stoel om uitdrukking te geven aan zijn grootste zorg. Zou John al thuis zijn? Maar oude gewoonten zijn moeilijk uit te roeien. Wexford prefereerde de sfeer in de Olive boven de drukte van de zitkamer in de bungalow. Hij voelde zich schuldig als Pat door zijn aanwezigheid haar balletoefeningen niet kon doen, en John de grammofoon moest afzetten, maar hij moest soms met Burden kunnen praten, en buiten kantooruren zaken bespreken. Toen hij die avond voor de deur stond, hoorde hij het gedreun, gestamp en geblaat van de popmuziek al voordat hij aanbelde.

Burden verscheen in hemdsmouwen en met een plastic schort voor. Hij ontdeed zich haastig van dit kledingstuk toen hij zag wie zijn bezoeker was. 'Ik ben direct klaar met de afwas,' zei hij. 'Zal ik wat bier halen?'

'Niet nodig. Heb ik meegebracht. Wat dacht je dan dat er in deze tas zat? Nog meer schatten uit de rivier? Wie is dat, John?'

'Zeno Vedast,' zef John eerbiedig. Hij keek zijn vader aan. 'Ik moet de grammofoon nu zeker afzetten?’

‘Voor mij niet,' zei Wexford. 'Ik hou wel van zijn stem.' Vedast zong nu geen song van het festival, maar een oudere hit die zo lang nummer één had gestaan, dat zelfs Wexford hem kende. Hij neuriede de melodie soms wel eens ongemerkt. Het was een aardige folksong. 'Ik krijg van pa een LP van de Sundays voor mijn verjaardag.'

'Een rib uit je lijf, Mike. Ik vraag me trouwens af of een paar van die songs het zullen uithouden. We vergeten dikwijls dat enkele nu onsterfelijke liederen in hun tijd ook pop waren. Toen De Bruiloft van Figaro in première ging, hoorde Mozart naar men zegt, de boodschappenjongens in de straten van Wenen Non piu andrai fluiten. En het is nog steeds populair.'

'Oh, ja?' zei Burden vaag beleefd. 'Je kunt dat ding nu wel afzetten, John. Mr. Wexford is niet gekomen om te praten over Zeno Vedast of Goodbody of hoe hij dan ook mag heten.'

'Daar ben ik nu juist wel voor gekomen.' Wexford liep naar de keuken, pakte een theedoek en begon glazen te drogen, ondanks Burdens protesten. 'Ik heb het gevoel dat we nu voor alles die leeuw van Dawn moeten gaan opzoeken, die leeuw die brult als een tortelduif.’

‘Waar zou hij op dit moment uithangen?’

‘Dat is geen probleem, Mike. Hij is hier. Of tenminste, hij is in het Cheriton Forest Hotel.' Wexford dronk het pilsje dat Burden voor hem had ingeschonken en vertelde de adjudant van zijn gesprek met mrs. Peckham. 'Ik weet niet of Het veel te betekenen heeft. Hij maakt er misschien een gewoonte van oude dames te bezoeken, zoals een kandidaat voor het Lagerhuis er een gewoonte van maakt baby's te knuffelen. Laat nooit een kans voorbij gaan om in de gunst te komen van het publiek, en zo. Of hij is gewoon een aardige kerel die de grootmoeder van een overleden vriendinnetje komt condoleren. Het betekent in ieder geval niet dat hij Dawn kort geleden nog heeft ontmoet.' John stak zijn hoofd om de deur. 'Ik ga weg, pa.' Burden begon direct te protesteren. 'Waarheen? Waarom? Waarom moet je nu weer weg?’

‘Alleen maar naar de Carousel.'

Wexford zei rustig: 'Uitstekend, John, want wij gaan ook weg. Je vader is niet voor half elf thuis, je kunt dus beter de sleutel meenemen, want je zult wel eerder thuiskomen dan hij, denk ik.'

Laconiek overhandigde Burden hem de sleutel en John nam die aan alsof het een kostbaar geschenk was. Toen de jongen was vertrokken - haastig voordat iemand van gedachte kon veranderen - zei Burden achterdochtig: 'Je sprak tegen hem als tegen een volwassene.’

‘Geen bier meer voor jou, Mike. Ik wil graag dat jij rijdt.’

‘Naar Cheriton Forest, zeker?'

'Mm-hm. Vedast dineert vanavond in zijn hotel, dat heb ik na laten gaan.' Wexford keek op zijn horloge. 'Hij moet nu zo ongeveer klaar zijn met eten.’

‘Oh, god. Ik weet het niet. Pat is bij Grace. John ...’

‘Die jongen is blij dat je weggaat. Het was een hele opluchting voor hem. Heb je dat dan niet gemerkt? Jij gaat niet weg om hem. Wil je dat hij zo wordt dat hij niet weg kan gaan om jou?'

'Soms denk ik wel eens dat menselijke verhoudingen onmogelijk zijn, en ook de communicatie.'

'Je bent een idioot,' zei Wexford met genegenheid in zijn stem.

Cheriton Forest, een grote dennenaanplant, ligt ongeveer twee mijl ten zuiden van Kingsmarkham. Het wordt doorkruist door een aantal zandpaden en een asfaltweg waaraan het Cheriton Forest Hotel, op een open plek in het bos, ligt. Het is moderner en veel deftiger dan Olive and Dove in Kingsmarkham, maar het was grondig bedorven door een enorme glazen cocktailbar.

Toen Wexford en Burden bij het hotel arriveerden was het nog volop licht, een sombere zomeravond, winderig en koel. De wind deed de bomen van het bos bewegen tegen de bleke hemel waar grijze wolken, in het westen roze getint, voortdreven, zich samenvoegden, van vorm veranderden en uiteen werden geslagen.

Op zaterdagavond stond het voorplein stampvol auto's en was de cocktailbar vol mensen. Maar het was nu midden in de week. Door een ruitjesvenster kon men enkele bezadigde gasten aan tafel zien zitten, terwijl de kelners rustig af en aan liepen met dienbladen. Het raam van de eetzaal was gesloten evenals alle andere vensters van het gebouw. Alleen op de eerste verdieping stonden openslaande deuren open, die toegang gaven tot een balkon, dat helemaal niet paste bij de stijl van het hotel. De wind smeet deze glas-in-lood deuren voortdurend open en dicht en van tijd tot tijd wapperden de velours gordijnen wild naar buiten, als wasgoed aan de lijn.

Er was meer dan voldoende ruimte in de parkeervakken voor de zes auto's die daar stonden. Slechts één auto stond gewoon op het voorplein, een gouden Rolls-Royce, scheef geparkeerd, de zilveren neus in een bloemperk waar de geraniums nu geknakt en gebroken lagen. Terwijl Burden zijn auto keurig in een leeg parkeervak zette, staarde Wexford naar de Rolls. Hij had gehoord dat de carrosserie van auto's soms werd bespoten met een soort bontlaag, iets dat op huid of op grof fluweel leek, maar hij had het nooit in werkelijkheid gezien. De Rolls had een huid van goudkleurig bont, de levendige zandkleur van een leeuwehuid, zacht en glanzend, en op de motorkap, precies boven de radiator, stond een beeldje van een springende leeuw, zo op het oog van puur goud.

'Dit roofdierenmotief schijnt voortdurend op te duiken,' zei hij. Hij liep op de auto af om hem beter te bekijken, maar plotseling werd het portier aan de kant van de bestuurder geopend en stapte een meisje uit. Het was Nell Tate.

'Goedenavond,' zei hij. 'Wij hebben elkaar al eens eerder ontmoet.'

'Dat geloof ik niet. Ik kan me er niets van herinneren.' Het was de stem van iemand die eraan gewend is een beroemdheid te beschermen tegen opdringerige bewonderaars. 'Op het festival.' Wexford stelde Burden en zichzelf voor. 'Ik zou mr. Vedast graag spreken.'

Nell Tate keek zeer geschrokken. 'U kunt Zeno niet spreken. Hij rust nu. Waarschijnlijk slaapt hij. We willen allemaal graag een rustige avond hebben. Ik ben alleen naar beneden gekomen om iets uit de auto te halen.' Ze zag eruit of ze wel enige rust kon gebruiken. Ze was prachtig gekleed in een lange nauwsluitende jurk van zilverkleurige kant, waaronder ze kennelijk niets aan had, en ze droeg zware platina sieraden om hals en polsen, maar ze had een dodelijk vermoeid gezicht. Onder de zilver en paarse oogschaduw was haar linkeroog zeer gezwollen, het oogwit was bloeddoorlopen tussen de gezwollen en pijnlijke oogleden. Wexford bestudeerde het onopvallend en meende dat er veel moed voor nodig was om valse wimpers langs die pijnlijke oogleden te plakken.

'Het heeft geen haast,' zei hij vriendelijk. 'Wij kunnen wachten. Logeert u in het motel?'

'Oh, nee.' Haar onnatuurlijke houding werd haast doorzichtig. 'Wij logeren in wat zij hier de Elizabeth-suite noemen. Kunt u mij zeggen waarover het gaat?’

‘Dawn Stonor. Zeg hem dat wij hem willen spreken over Dawn Stonor.'

Ze deed zelfs geen poging om verbaasd te kijken of te vragen wie dat was. 'Ik zal het zeggen. Kunt u morgen niet terugkomen?'

'Ik denk dat we blijven wachten,' zei Wexford. Hij en Burden liepen achter haar aan de hal van het hotel in, waarvan de deur door een gedienstige portier voor haar werd opengehouden. Wexford zag hoe ze langs de man liep, met geheven hoofd en draaiende schouders, zonder een woord of een hoofdknik, het deed hem bijzonder onsympathiek aan. 'We zullen u een kwartier de tijd geven, daarna komen we boven.'

Ze liep snel naar de lift. De portier die door haar was genegeerd, voelde zich allerminst gekrenkt, maar keek haar vol bewondering na. Eenmaal in de lift, voordat de deuren werden gesloten, zag men haar spiegelbeeld driemaal weerkaatst door de spiegels waarmee de muren van de lift waren bekleed. Vier blonde meisjes in het zilver, vier paar gezwollen ogen keken Wexford boos aan voordat de deuren werden gesloten en de lift naar boven schoot. 'Heel mooi,' zei de portier uit de grond van zijn hart. 'Wat doen ze hier?'

'Mr. Vedast is hier om een landgoed te kopen, meneer.' Ieder ander mens zou gewoon een huis hebben gekocht, dacht Wexford. Hij zocht naar kleingeld in zijn zak en vond slechts een vijftig pencestuk. 'En heeft hij al iets gevonden?'

'Dank u zeer, meneer. Ze gaan iedere dag op stap, meneer, hij en mr. en mrs. Tate. We hebben een stelletje bewonderaars van mr. Vedast voor de deur gehad, maar die hebben bot gevangen, want mr. Vedast gebruikt alle maaltijden in zijn eigen suite.'

'Zij schrok zich dood toen je zei wie wij waren,' zei Burden, toen de portier vertrokken was.

'Ja, maar dat kan ook zijn omdat ze bang is hem te storen. Ik vraag me af of hij haar dat blauwe oog heeft bezorgd?’

‘Eerder haar man, die arme kerel. Als dat geen driehoeksverhouding is dan weet ik het niet. Denk je dat er twee slaapkamers in die suite zijn of één?'

'Als je bedenkt dat jij een overtuigd puritein bent, Mike, dan heb je wel een morbide fantasie. Alsjeblieft, steek jij je neus maar eens in Nova en geef mij The Times.' Vijftien minuten lang bladerden ze door de tijdschriften die de Shakespeare Lounge te bieden had. Een bejaard echtpaar kwam binnen en zette de televisie aan. Toen ze zich ervan hadden overtuigd dat het ding gloeiende kleuren en voetbaluitslagen opleverde, keken ze er niet meer naar om en verdiepten zich in hun boek. Een Dalmatiër kwam binnen, slenterde een beetje door het vertrek en zakte als een wanhopige pudding ineen voor de koude elektrische kachel.

'Goed, de tijd is om,' zei Wexford. 'Op naar het hol van de leeuw.'

ELF

De suite bevond zich op de eerste etage. Zij werden niet binnengelaten door Nell, maar door een kleine donkere man van een jaar of dertig, die zich voorstelde als Godfrey Tate, en hun een mager glimlachje schonk. Hij had iets schraals en spaarzaams over zich, vanaf zijn vrij lange, spaarzame zwarte haren en zijn dunne snorretje tot zijn kleine, in rijglaarzen gestoken voeten. Hij droeg een zwarte broek met nauwe pijpen, een zeer krap zittend zwart hemd en het was duidelijk dat hij zijn bewegingen en zijn woorden tot de uiterst toelaatbare grens van de burgerlijke beleefdheid beperkte. 'Zeno kan u tien minuten ontvangen.'

Zij stonden in een kleine hal vol bloemen, rozen, lathyrus en stefanoot, die een bedwelmende geur verspreidden. Burden stootte tegen een tak rozen die op de grond viel, en vloekte zacht. De zitkamer was groot en leek op het interieur van een casino in de provincie, met roze spiegelpanelen aan de muren, nissen met nog meer bloemen in vergulde urnen en openslaande deuren met velours gordijnen, die toegang gaven tot het balkon. Hier binnen was het niet benauwd of bedwelmend. Alle deuren stonden open en lieten een badkamer zien met overal natte handdoeken op de vloer, en het interieur van twee slaapkamers, een met een groot tweepersoonsbed en de andere met twee eenpersoonsbedden. Alle bedden waren tot voor kort nog beslapen, zoals het rommelige beddegoed aantoonde, maar wie met wie in welk bed had geslapen viel niet te raden. Beide slaapkamers waren, evenals de zitkamer, bezaaid met kleren, tijdschriften, LP's en half geopende koffers waar de inhoud uitpuilde. Een harde wind blies door de openslaande deuren en deed de bloemen sidderen en de gordijnen wapperen en klapperen.

Nell Tate zag blauw van de kou en had kippevel op haar armen. Maar haar metgezel niet. Die zat met ontblote borst aan een tafel voor het raam gebraden eend te eten met de overgave van iemand die is groot gebracht met bruine bonen.

'Goedenavond, mr. Vedast. Het spijt me dat ik u stoor bij uw maaltijd.'

Vedast stond niet op, maar zijn gladde magere gezicht met de haast Slavische jukbeenderen vertoonde een brede glimlach. 'Hallo. Goedenavond. Neem een kop koffie.' Zijn stem klonk niet geaffecteerd. Die was vermoedelijk precies als vroeger gebleven, een combinatie van het Sussex- en Cockney-accent. 'Laat ze meer koffie brengen, Nello, en dit allemaal weghalen.' Met een brede armzwaai gebaarde hij naar de beide overige borden met vrijwel onaangeroerd eten, de dekschalen en het mandje melbatoast. 'Bel nu naar beneden. Vooruit.' Niemand had het slagroomdessert aangeraakt. Vedast zette de hele schaal op zijn schoot.

'Misschien willen ze liever een borrel,' zei Godfrey Tate. 'Je bedoelt dat jij dat liever wilt, Goffo. Wist je niet dat ze niet mogen drinken als ze dienst hebben?' Vedast lepelde slagroom en grijnsde tegen Wexford. Hij had een lelijk aantrekkelijk gezicht, joli laid, heel bleek en merkwaardig onbehaard. Zijn ogen waren helder lichtbruin, soms leken ze haast geel. 'Het probleem met Nello en Goffo is dat ze nooit lezen,' zei hij. 'Ze zijn niet op de hoogte. Gaan jullie gerust verder met telefoneren en drinken, lieverds!' Als verongelijkte slaven volgden de Tates zijn bevelen op. Tate pakte een bijna lege fles cognac en schonk het restje drank in een glas. Hij bleef staan, zette het glas aan zijn mond en staarde somber naar zijn vrouw die naar beneden belde om koffie. Vedast lachte.

'Waarom gaan jullie niet zitten? Het is hier toch niet te koud, of wel soms?' Hij stak zijn hand uit naar Nell en wenkte haar, zijn lippen gespitst alsof hij wilde fluiten. Ze kwam verlangend naar hem toe, al te verlangend. Ze rilde van de kou. Ze klappertandde bijna. 'Frisse lucht is goed voor Nello en Goffo. Als ik niet op hun gezondheid lette, zouden ze de hele dag als twee kuikens in een broedhok zitten. Ik denk dat we morgen maar eens te voet op huizenjacht gaan, Nello.'

'Dan hoef je niet op mij te rekenen,' zei Tate. 'Oh, nee? Maar je hebt er toch niets op tegen dat Nello met mij meegaat hoop ik?' Uitgemergeld, met een hongerige blik, at Vedast het laatste restje op van het dessert voor drie personen. 'Misschien kennen onze gasten wel allerlei mooie huizen in de omgeving die te koop zijn?’

‘We zijn geen makelaars, mr. Vedast,' zei Burden, 'en we zijn hier om u vragen te stellen, niet om vragen te beantwoorden.'

Voordat Vedast hierop kon antwoorden, werd de koffie binnengebracht. Tate wierp er een blik op, dronk zijn glas leeg en zocht in het kabinet naar een nieuwe fles cognac. Terwijl zijn vrouw de koffie inschonk, vond hij achterin de kast een volle fles die wel was geopend. Hij schonk zijn glas behoorlijk vol en nam een fikse slok.

Hij snakte naar adem, sloeg een hand voor zijn mond en kromp ineen.

'Christus!' Een straaltje vocht liep tussen zijn vingers door. 'Dat is geen cognac! Wat is dat verdomme voor spul?'

Vedast hield zijn hoofd scheef en lachte. 'Spiritus met koude thee, Goffo. Alleen maar een experimentje om te zien of je het verschil zou proeven.' Nell drukte zich giechelend tegen Vedast aan. 'Ik heb de cognac door de plee gespoeld. De beste plaats voor die rommel.'

Tate zweeg. Hij ging naar de badkamer en smeet de deur achter zich dicht.

'Arm mannetje! Nou ja, we zullen hem morgen meenemen voor een etentje in die leuke tent in Pomfret. Kus, Nello? Goed zo. Ben je niet boos omdat ik graag grapjes uithaal met die kerel van jou? Hoe is uw koffie, inspecteur?'

'Och, het is tenminste koffie, mr. Vedast. Iets drinken in uw huis is blijkbaar niet zonder risico's.'

'Ik zou het niet wagen iets met uw koffie uit te halen. Ik heb een enorm respect voor de politie.'

'Goed,' zei Wexford effen. 'Ik hoop dat uw respect zover gaat dat u mij zult vertellen in welke relatie u tot Dawn Stonor stond.'

Vedast zweeg even, maar hij leek niet van zijn stuk gebracht. Hij wachtte tot Nell room in zijn koffie had gedaan en voegde er toen vier klontjes suiker aan toe. 'Dank je, Nello lief. Ga jij nu maar even weg om iets te schilderen. Je arme oog, bijvoorbeeld.’

‘Moet dat?' zei Nell als een kind dat te horen krijgt dat het naar de tandarts moet.

'Natuurlijk moet dat, als Zeno het zegt. Hoe sneller je verdwijnt, hoe sneller alles achter de rug is. Ga maar gauw.' Ze ging gauw. Ze was geen kind, maar een volwassen vrouw, rillend van de kou en met een blauw oog. Vedast glimlachte vertederd. Hij liep naar de deur van de badkamer en stond daar even te luisteren hoe Tate de kranen opendraaide en zijn tanden poetste. Toen draaide hij zich om, schopte de deur van de drankkast in het voorbijgaan dicht en strekte zich uit op de roze velours sofa. 'U wilde mij ondervragen over Dawnie,' zei hij. 'Ik veronderstel dat u met mamie Stonor heeft gesproken, of misschien zelfs wel met oma Peckham?’

‘Ik heb gehoord dat u met Dawn op school bent geweest.’

‘Dat is waar. Een heleboel mensen zijn met haar op school geweest. Waarom moet u juist mij hebben?’

‘Mr. Vedast,' zei Wexford nadrukkelijk, 'Dawn heeft haar huisgenote verteld dat u en zij bevriend zijn gebleven ook

nadat u beiden de school had verlaten, en ze heeft haar grootmoeder verteld dat u haar de vrijdag voor haar dood mee uit eten heeft genomen. We weten dat dit onmogelijk waar kan zijn, omdat u die dag in Manchester was, maar wij zouden graag weten hoe goed u Dawn heeft gekend en wanneer u haar het laatst heeft gezien.' Vedast stak een suikerklontje in zijn mond en zoog erop. Hij was blijkbaar helemaal op zijn gemak en lag met zijn benen losjes over elkaar. Wexford en Burden hadden het ondanks hun regenjassen niet bijzonder warm, maar Vedast die half naakt was, had blijkbaar geen last van de koude vochtige wind. Het gouden haar op zijn borst lag plat onder de dunne gouden ketting.

'Toen wij hier allebei woonden,' zei hij, 'was zij mijn meisje.'

'Bedoelt u dat u een affaire met haar had?' Vedast knikte met een opgewekte glimlach. 'Ik was haar eerste minnaar. We waren allebei zestien, nogal ontroerend, nietwaar? Toen werd ik ontdekt door Martin Silk, en er gebeurden allemaal spannende dingen met mij, die u beslist niet zullen interesseren. Dawnie en ik verloren elkaar uit het oog. En ik heb haar tot dit jaar niet teruggezien.’

‘Waar heeft u haar ontmoet?'

'In de Townsman Club,' zei Vedast zonder aarzelen. 'Nello en Goffo en ik gingen er heen als gasten van een vriend van mij, en daar stond Dawnie borrels te schenken. Mijn arme kleine Dawnie in een geel satijnen balletpakje en een gele maillot! Ik moest er haast om lachen, maar dat zou onaardig zijn geweest. Ze kwam bij ons aan tafel zitten en we haalden oude herinneringen op. Ze herinnerde zich zelfs nog dat ik graag sinaasappelsap met suiker drink.’

‘Heeft u daarna nog contact met haar gehad?’

‘Nog eenmaal.' Vedast sprak op luchtige toon, volkomen onbekommerd, zijn vingers speelden met de gouden ketting. 'Nello en Goffo waren weg om Goffo's moeder te bezoeken en ik was nogal eenzaam, helemaal alleen en treurig, weet u wel?' Hij glimlachte, de totaal onbedorven beroemdheid, het arme rijke jongetje. 'Dawnie had in de club haar telefoonnummer voor mij opgeschreven. Nello vond dat helemaal niet leuk, dat begrijpt u wel. Ik dacht, laat ik Dawnie eens opbellen.’

‘En dat heeft u gedaan?’

‘Natuurlijk heb ik dat gedaan.' Nu had Vedasts glimlach iets verontschuldigends, iets treurigs ook, de glimlach van de onbedorven beroemdheid, verlangend naar de vrienden uit zijn eenvoudige jeugd die hem zullen behandelen als de gewone jongen, die hij in zijn hart altijd is gebleven. 'Maar het is een enorme afknapper nietwaar, als mensen je zo ongeveer opvreten. Begrijpt u wat ik bedoel? Als ze verschrikkelijk enthousiast zijn en haast voor je kruipen.’

‘Bedoelt u dat het u verveelde?' vroeg Burden botweg. 'Het klinkt onvriendelijk, als u het zo stelt. Laten we zeggen dat het me beter leek niet te trachten iets dat dood en voorbij was nieuw leven in te blazen. Sorry, dat was niet erg tactvol. Wat ik bedoel, is dat ik Dawnie op een afstand hield. Ik zei dat het fijn zou zijn als we elkaar nog eens konden ontmoeten, maar dat ik het nu te druk had.’

‘Wanneer was dit telefoongesprek, mr. Vedast?’

‘Een week of vier geleden. Het was gewoon een babbeltje, dat nergens toe leidde. Hoe haalde Dawnie het in haar hoofd aan oma Peckham te vertellen dat wij elkaar hadden ontmoet! Nello en Goffo kunnen u zeggen wanneer ze zijn vertrokken.' Hij richtte zijn gele, half dichtgeknepen ogen op Wexford en opende ze plotseling wijd, en weer was daar die scherpe sluwe glans. 'En ze kunnen u ook vertellen waar ik op zes juni was. Ik weet dat dat uw volgende vraag zal zijn.'

'Waar was u dan, mr. Vedast?'

'In mijn huis in Duvette Gardens, South Kensington. Nello en Goffo en ik waren daar alle drie. Wij waren zondagavond teruggekomen uit Manchester, en die hele maandag hebben we geslapen en geluierd. Daar heb je Goffo, helemaal schoon en gezuiverd. Hij zal het u vertellen.' Godfrey Tate kwam uit de badkamer te voorschijn met een uitgestreken gezicht, beheerst, op zijn hoede, maar schijnbaar zonder rancune tegen Vedast voor de vernederende streek die de zanger hem had geleverd. 'Wie gebruikt hier mijn naam ijdel?' vroeg hij met een haast zielige, mislukte poging om grappig te zijn. 'Vertel deze politieagenten eens waar ik zes juni was, Goffo.'

'Bij mij en Nell.' Hij antwoordde zo prompt en zo rad, dat het duidelijk afgesproken werk was. 'We zijn die hele dag en nacht samen geweest in Duvette Gardens. Nell kan u hetzelfde vertellen. Nell!'

Wexford was er zeker van dat ze achter de deur had staan luisteren, want toen haar man de deur opende, gaf ze een gil alsof ze omver werd geworpen.

'Natuurlijk waren we daar allemaal,' zei ze. Ze had zich in een lange mantel gewikkeld, maar ze had het nog steeds koud en ze deed een stap in de richting van de balkondeuren alsof ze die wilde sluiten. Toen Vedast nog steeds glimlachend zijn hoofd schudde, ging ze gehoorzaam zitten en trok de mantel strak om zich heen, en op een blik van hem zei ze: 'We zijn die hele dag niet uit geweest. We waren doodmoe na Manchester.' Ze hief een hand op naar haar pijnlijke oog, bedacht zich en liet de hand weer in haar schoot vallen.

'En nu,' zei de zanger, 'moeten jullie de politiemannen vertellen wanneer jullie vertrokken zijn om Goffo's moeder te bezoeken.'

Als Tate een staart had gehad, dacht Wexford, zou hij nu kwispelen.

'Ongeveer een maand geleden?' drong Vedast aan. 'We zijn op tweeëntwintig mei vertrokken,' zei Nell, 'en ...’

‘En woensdag, de vijfentwintigste teruggekomen,' viel haar man in.

Vedast keek vergenoegd, en schonk Tate een glimlach en wierp Tate's vrouw een kushand toe. 'Ziet u wel, inspecteur? Wij leiden een zeer rustig leven. Ik heb Dawnie niet uit hartstocht vermoord, Goffo heeft haar niet vermoord in opdracht van mij - hoewel ik er zeker van ben dat hij het zou doen als ik het hem had opgedragen - en Nell heeft haar niet uit afgunst vermoord. Wij kunnen u dus niet helpen. We hebben vanavond hele lijsten van makelaars door te nemen, zouden we dus onze huizenjacht mogen voortzetten?'

'Ja, mr. Vedast, dat mag, maar ik kan u niet beloven dat ik u niet nog een keer nodig heb.'

Met een enkele soepele beweging sprong Vedast overeind. 'Nee, belooft u vooral niets. Ik zou het fijn vinden u nog eens te ontmoeten. We hebben zo prettig gepraat samen. Wij ontmoeten niet veel mensen, we moeten zo voorzichtig zijn.' Hij drukte Wexford hartelijk de hand. 'Ga even met ze mee naar beneden, Goffo, en sluit de auto af.’

‘Ik wens u een goede jacht. mr. Vedast,' zei Wexford.

John Burden lag al in bed. Hij had een briefje voor zijn vader achtergelaten om hem te zeggen dat Pat die nacht bij haar tante bleef slapen. De sleutel lag onder een bloempot, hetgeen de politieman in Burden met afgrijzen vervulde, maar de vader toonde zich trots op de voorzorgen van zijn zoon. Hij haalde de LP van Vedast van de pick-up en sloot de platenspeler.

'Een van zijn songs heet "Je hoeft maar te fluiten en ik kom naar je toe, mijn lief",' zei hij.

'Heel toepasselijk.' Wexford wierp een blik op de hoes van de LP. 'Dat heeft hij vast geschreven op de melodie van het Tate's lied.'

'Ja, .vast. Maar waarom zouden ze dat eigenlijk slikken?’

‘Zij uit liefde, hij om het geld, en beiden willen delen in zijn roem. Hij sloeg de spijker wel op de kop toen hij zei dat "Goffo" Dawnie zou hebben vermoord als hij hem dat had opgedragen. Ze doen alles voor hem. Het is niet uitsluitend liefde, geld en roem, maar de kracht van zijn persoonlijkheid. Die is sinister, en heel onaangenaam. Onder dergelijke omstandigheden is zo'n alibi niets waard. Een alibi dat wordt bevestigd door slaven is geen alibi.' Burden grinnikte. 'Ik geloof dat je gelijk hebt. Hoe wist hij eigenlijk dat hij een alibi nodig had voor zes juni? Dat hebben wij hem niet verteld.'

'Mrs. Stonor of mrs. Peckham kunnen het hem hebben gezegd. Er heeft ook iets in de krant gestaan over het feit dat wij het waarschijnlijk achtten dat zij op die datum is vermoord. Ik geloof werkelijk niet dat hij er iets mee te maken heeft. Hij vindt het plezierig om ons voor de gek te houden, meer niet. Hij speelt graag hoog spel en hij geniet er bovenmatig van anderen angst aan te jagen. "Bij god, hij jaagt me de stuipen op het lijf!",' voegde Wexford er aan toe met de woorden van de hertog van Wellington.

TWAALF

Het behang in Leonard Dunsands bungalow was precies eender als in de bungalow van miss Mowler. Dezelfde rode bloemen bedekten de muren in de hal en dezelfde vogels en lelies ontsierden de zitkamer. Maar hoewel miss Mowler rilde van de slechte smaak van de bouwer, was haar eigen smaak niet veel beter, want ze had haar huis volgestouwd met opzichtige meubels en slechte schilderijen. Dunsands grauwe meubels, bruin leren fauteuils, Victoriaanse tafels en vooral de rijen boekenplanken vol studieboeken, waren belachelijk misplaatst in deze omgeving. Kleine verschrompelde cactussen en half verkommerde groenbruine vetplanten stonden in de vensterbank. In de hal was alleen een kale mahoniehouten tafel en er lag geen tapijt op de vloer. Echt de woning van een intellectuele vrijgezel, behalve dan het feit dat het huis even schoon was als dat van mrs. Peveril en dat er op tafel in de zitkamer een stapel reisgidsen lag met omslagen die nog feller van kleur waren dan het behang.

Dunsand, die juist thuiskwam van zijn werk, nodigde hem met een kleurloze maar beschaafde stem uit om plaats te nemen. Hij leek een jaar of veertig. Zijn haar was dun en muisgrijs en zijn rubberachtige gezicht was veel te vlezig voor die strakke mond. Zijn ogen schenen uit te puilen achter zijn dikke brilleglazen. Hij droeg een onberispelijk, uiterst conventioneel donker kostuum, een wit overhemd en een donkere das. Niet onwillig maar ook niet beminnelijk, herhaalde hij wat hij reeds tegen Burden had gezegd, dat hij op zes juni omstreeks twintig voor zeven was thuisgekomen en dat hij die avond niets vreemds had gezien in The Pathway.

'Ik maakte mijn eten klaar,' zei hij, 'en daarna heb ik het huis schoongemaakt. Dit huis is lelijk van binnen, maar ik zie niet in waarom het ook vuil zou moeten zijn.’

‘Heeft u iets van uw buren gemerkt?'

'Ik heb mrs. Peveril om half acht de weg af zien lopen. Ik meen dat ze een avondcursus volgt, iets van handenarbeid geloof ik.'

'Zelf bent u niet uitgeweest? Het was een mooie avond.’

‘O ja?' zei Dunsand beleefd. 'Nee, ik ben niet uitgeweest.’

‘Staat u op goede voet met uw buren, mr. Dunsand?’

‘Zeker.'

'Gaat u bij hen op bezoek? Komen zij bij u?’

‘Nee. Ik geloof dat ik u verkeerd heb begrepen. Ik bedoel gewoon dat we elkaar groeten en een woord wisselen als we elkaar op straat ontmoeten.'

'U kunt ons dus niets vertellen over de levenswijze van mr. en mrs. Peveril, hun gewoonten, met wie ze omgaan en zo? U weet niet of ze op goede voet staan met elkaar?’

‘Nee, helemaal niet.' Dunsand sprak op dezelfde saaie, vlakke toon, maar Wexford meende een ogenblik een glimp van leven, van pijn wellicht, in de ogen van de man te zien. Maar die was onmiddellijk weer verdwenen en de vergrote ogen staarden rustig voor zich uit. 'Ik geloof dat ik zeggen kan, inspecteur, dat ik uitsluitend iets weet van mijn eigen leven.'

'En dat is...?' vroeg Wexford aarzelend. 'Wat u hier ziet.' Zijn kleine dikke hand wees naar de boeken, de cactussen, de reisgidsen. Dunsand schraapte zijn keel. 'Het begint weer te regenen,' zei hij. 'Als u mij verder niets meer te vragen heeft, ga ik mijn auto binnen zetten.'

'Gaat u wel eens naar Londen, mr. Peveril?’

‘Natuurlijk, voor mijn werk.' Peveril sprak het laatste woord somber en geïrriteerd nadrukkelijk uit. Hij was weer uit zijn atelier gehaald en zijn vingers zaten inderdaad vol inkt. Wexford was er om een of andere reden van overtuigd dat die inkt daar met opzet was aangebracht en dat ook het haar van de man opzettelijk in de war was gebracht, zodat het nu in pieken overeind stond. 'Ik ga af en toe naar Londen, eens in de twee weken, of eens in de maand.’

‘En blijft u daar overnachten?’

‘Soms wel.'

'Wanneer bent u voor het laatst geweest?’

‘Oh god, dat moet een juni zijn geweest, meen ik. Ik heb daar niet overnacht.' Peveril wierp een blik op de deur die zijn vrouw buiten sloot. 'Er worden scènes gemaakt,' zei hij stijf, 'als ik het waag een nacht buiten het echtelijk nest door te brengen.' Hoewel zijn hele manier van doen toonde hoe onaangenaam hij deze ondervraging vond, voelde hij zich toch geroepen tot confidenties. 'Men zou denken dat een vrouw die alles heeft wat ze begeert, en nooit meer een cent heeft verdiend sinds ze iemand heeft gevonden om haar te onderhouden, haar kostwinner niet een paar uur vrijheid zou misgunnen. Maar zo is het nu eenmaal. Als ik naar Londen ga moet ik haar opbellen zodra ik aankom en een telefoonnummer achterlaten waar ze me kan bereiken wanneer ze daar behoefte aan heeft, en dat is ongeveer drie maal op één avond.'

Wexford haalde zijn schouders op. Het type huwelijk dat Peveril beschreef was niet ongewoon; hij was slechts een van zovelen die gekozen hadden de saaiste en langste levensreis te maken met een jaloerse vijand. Maar waarom sprak hij er over? Omdat hij zijn ondervrager wilde doen geloven dat een dergelijk toezicht hem van andere vrouwen weg hield? Wexford glimlachte haast om zoveel naïveteit. Hij wist dat een knappe, ontevreden man van Peverils genre, een man zonder kinderen die allang niet meer van zijn vrouw hield, met gemak aan de huiselijke banden wist te ontsnappen. Hij liet het onderwerp rusten. 'Die maandagavond is uw vrouw naar een avondcursus gegaan,' zei hij. 'Zoudt u mij willen zeggen wat u zelf heeft gedaan?'

'Ik ben naar mijn atelier gegaan en ik ben er niet meer uitgekomen totdat mijn vrouw om elf uur thuiskwam.’

‘Er rijden op die tijd geen bussen meer. Heeft ze uw auto niet genomen?'

Met iets van minachting in zijn stem zei Peveril: 'Ze kan niet rijden. Ze liep naar Kingsmarkham en een vrouw heeft haar een lift terug gegeven.'

'Heeft u er dan niet aan gedacht haar te brengen? Het was een mooie avond en het is niet ver.'

'Godallemachtig!' riep Peveril boos. 'Waarom zou ik haar, verdomme, naar de een of andere domme geitenfuif moeten brengen waar ze helemaal niets leren?' Nors voegde hij eraan toe: 'Ik breng haar trouwens meestal.’

‘En waarom die avond niet?'

'Omdat ik er genoeg van had,' zei Peveril. 'Daarom. Ik zou het op prijs stellen als u me nu liet verder gaan met mijn werk.'

Die vrijdag besteedde Wexford al zijn aandacht aan de rode jurk. Hij riep Burden, dokter Crocker, hoofdagent Martin en agente Polly Davies bij elkaar. Zij zaten in een kring op zijn kantoor, de jurk lag uitgespreid op zijn bureau. Maar Wexford besloot de jurk aan het plafond op te hangen, zodat zij het ding onder het gesprek goed konden zien. Polly toverde een kleerhanger te voorschijn en de jurk werd opgehangen aan de draad van Wexfords plafondlamp. In het laboratorium was de jurk aan een grondig onderzoek onderworpen. Zij hadden ontdekt dat de jurk was gemaakt van een synthetisch weefsel en dikwijls was gedragen, vermoedelijk door dezelfde persoon, een Kaukasische brunette met een blanke huid. Er waren geen zweetvlekken onder de oksels. In het weefsel had men sporen gevonden van een ongeïdentificeerd parfum, talkpoeder, een deodorant en kooltetrachloride, een vlekkenwater. Andere onderzoeken hadden uitgewezen dat de jurk ongeveer negen jaar geleden was gemaakt door een fabriek in Noord-Londen, voor een klein modehuis, dat kleding tegen gematigde prijzen bracht. De jurk kon gekocht zijn in Londen, Manchester, Birmingham of in een groot aantal andere steden en stadjes in Engeland. Geen enkele winkel in Kingsmarkham had de collectie van dit modehuis ooit in voorraad gehad, maar deze was al jaren verkrijgbaar in Brighton. De jurk was donker paarsrood van kleur, donkerder dan karmozijn en blauwer dan wijnrood, met een simpele ronde hals, driekwart mouwen, een nauwsluitend lijfje met een ceintuur die op de rug werd gestrikt, en de rok behoorde tot even boven de knie te reiken. Dit betekende dat de jurk was gekocht voor een vrouw van ongeveer 1,70 meter, die eveneens slank was, want het was maat 38. Voor Dawn Stonor was de jurk te nauw geweest en de lengte weinig modieus.

'Commentaar, alsjeblieft,' zei Wexford. 'Jij eerst Polly. Je ziet eruit of je iets te zeggen hebt.'

'Nou, inspecteur, ik dacht net dat ze er belachelijk moet hebben uitgezien in die jurk.' Polly was een levendige jonge vrouw met zwart haar, die zich meestal naar de 'dolly'mode kleedde, minirokken, kleurige vesten en fluwelen mutsen. Omdat ze haar lippen aardbeirood verfde en twee rode plekken op haar wangen maakte, zag ze er minder intelligent uit dan ze was. Ze zag aan Wexfords gefronste wenkbrauwen dat haar weinig correcte uitdrukking hem niet beviel en ze haastte zich de zaak duidelijker te stellen. 'Ik bedoel, de jurk stond haar vast niet en ze moet er onelegant en vreselijk in hebben uitgezien. Werkelijk wanstaltig. Ik weet dat het onvriendelijk klinkt - natuurlijk zag ze er verschrikkelijk uit toen ze werd gevonden - maar ik bedoel dat ze er vreselijk moet hebben uitgezien vanaf het ogenblik dat ze die jurk aantrok.'

'Vind jij dat nu een lelijke jurk? Ik vraag dit expres aan jou, Polly, omdat jij een vrouw bent en jij dat soort dingen vermoedelijk eerder ziet dan wij.'

'Dat is moeilijk te zeggen, inspecteur, als iets uit de mode is. Ik denk dat die jurk met een sieraad en zo, een donkere vrouw goed zal staan. Maar Dawn niet, omdat ze roodblond haar had, en omdat ze er beslist uitpuilde. Ik kan me niet voorstellen dat ze het ding ooit uit vrije wil heeft aangetrokken. En nog iets, u zegt dat ik deze dingen vermoedelijk beter kan beoordelen dan u, maar - gewoon als experiment - zoudt u niet allemaal kunnen zeggen wat u er van vindt, zoudt u het bijvoorbeeld een leuke jurk vinden voor uw vrouw?’

‘Wat zegt u ervan, dokter?'

Crocker zette zijn elegante benen naast elkaar op de grond en hield zijn hoofd scheef. 'Het is wat moeilijk,' begon hij, 'om de jurk los te zien van de onaangename associaties die ermee zijn verbonden, maar ik zal mijn best doen. Het is een saai jurkje. Als mijn vrouw het droeg zou ik beslist het gevoel hebben dat ze me niet bedroog. Iedereen zou haar wat mij betreft daarin mogen zien. Het heeft een "strakke lijn", zoals ze dat geloof ik noemen, en het zal een vrouwelijk figuur op discrete wijze accentueren. Maar als ik het soort man was dat met andere vrouwen op stap ging, zou ik, geloof ik, niet erg onder de indruk zijn als mijn vriendin dat jurkje droeg wanneer ze met me uitging, omdat het niet - nou ja, niet fantasierijk genoeg is.’

‘Mike?'

Burden had geen vrouw, maar hij had zich nu neergelegd bij deze situatie. Hij kon nu over echtgenoten praten zonder innerlijke pijn en uiterlijke verlegenheid. 'Ik ben het met de dokter eens dat het nogal onaangenaam is je iemand die je na staat voor te stellen in die jurk, vanwege de nare omstandigheden die ermee verbonden zijn. Als ik er naar kijk als een kledingstuk in een etalage, dan vind ik het geloof ik wel een aardige jurk. Ik weet beslist niets van de mode af, maar ik zou het een elegante japon noemen. Als ik een -  eh, getrouwd man was, zou ik mijn vrouw graag in die jurk zien.'

'Hoofdagent?'

'Het is een elegante jurk, inspecteur,' zei Martin zonder aarzelen. 'Mijn vrouw heeft ook zo'n soort jurk in die tint. Ik heb die met kerstmis voor haar gekocht en bovendien nog zelf gekozen ook. Mijn dochter van tweeëntwintig zegt dat ze voor geen goud in zo'n jurk zou willen lopen, maar u kent die jonge meisjes - neem me niet kwalijk, Polly. Dat is een mooie, elegante japon, inspecteur, dat was het ten minste.'

'Nu ik,' zei Wexford. 'Ik vind het een leuke jurk. Het lijkt me een gemakkelijke en praktische jurk voor alledag. En je moet je heel prettig en veilig voelen als je 's avonds ergens zit met een vrouw in zo'n jurk. Ik denk dat het voor het juiste type ook een heel flatteuze japon is. Zoals de dokter al zei, het ding accentueert de natuurlijke lijnen van een vrouwelijk figuur. Het is niet gewaagd of dramatisch of gênant. Het is conservatief. Dat is het dan, Polly. Wat zijn je conclusies?'

Polly lachte. 'Dit alles zegt me meer over jullie dan over de jurk,' zei ze parmantig. 'Maar het zegt me wel dat het een mannen-jurk is, inspecteur. Ik bedoel, het is het soort japon dat een man zou kiezen, omdat het flatteus en eenvoudig is, en zoals u zei, op de een of andere manier veilig. Dokter Crocker zei dat hij er zijn vriendin niet in zou willen zien. Betekent dit alles niet dat dit een jurk voor een getrouwde vrouw is, gekozen door haar man, gedeeltelijk omdat hij instinctief voelt dat zij er als een degelijke getrouwde vrouw in uitziet en dat iedere andere man die haar in deze jurk ziet, weet dat zij niet tot de categorie vriendinnetjes behoort?'

'Misschien wel,' zei Wexford peinzend. Het raam stond open en de jurk zwaaide heen en weer in de wind. Ik moet de eigenaresse vinden, dacht hij, dan kan ik verder alles oplossen. 'Dat is heel slim van jou, Polly, maar wat schieten we er mee op? Je hebt me er van overtuigd dat de jurk eens heeft toebehoord aan een getrouwde vrouw, die het ding kocht om haar man een genoegen te doen. We weten al dat het niet van Dawn was. De eigenaresse heeft de japon wellicht naar een bazaar gestuurd, aan haar stomerij gegeven of naar een Oxfamwinkel gebracht.’

‘We kunnen informeren bij de Oxfammensen hier, inspecteur.'

'Ja, hoofdagent, dat moeten we zeker doen. Ik meen dat je zei, Mike, dat mrs. Peveril ontkende dat de jurk haar eigendom was?'

'Misschien liegt ze. Toen we haar die japon toonden, dacht ik dat ze zou flauwvallen. Maar het is ook niet direct een aantrekkelijk ding. met die grote vlek erop, en bovendien zijn er, zoals we al zeiden, de associaties die de jurk oproept. Maar ze reageerde bijzonder emotioneel. Van de andere kant weten we dat ze een nerveuze labiele vrouw is. Het zou ook heel goed een natuurlijke reactie kunnen zijn.’

‘Heb je nog met mrs. Clarke gesproken?’

‘Ze zei dat haar vriendin verleden jaar een soort zenuwinzinking heeft gehad en enorm is afgevallen, het ziet er dus niet naar uit dat ze ooit slank genoeg is geweest om die jurk te kunnen dragen. Maar mrs. Clarke kent haar pas vier jaar.'

'Acht jaar geleden,' zei Wexford peinzend, 'hadden de Peverils misschien nog wel romantische gevoelens voor elkaar. Wellicht koos hij kleren voor haar die hij zelf mooi vond. Maar ik ben het met je eens dat het probleem van de maat dat onwaarschijnlijk maakt. Wel, ik zal jullie niet langer ophouden. Ik heb een groot project in het hoofd, maar ik geloof dat het de enige mogelijkheid is. Op de een of andere manier zullen we iedere vrouw in Kingsmarkham en Stowerton tussen dertig en zestig jaar moeten ondervragen, hen de jurk tonen en wachten op reacties. Iedere vrouw vragen of het kledingstuk van haar is, en zo niet, of ze er ooit een ander in heeft gezien.'

Zijn mededeling werd met gekreun in ontvangst genomen door iedereen, behalve de dokter, die haastig vertrok, met de mededeling dat men hem nodig had in het ziekenhuis.

DERTIEN

Wexford kreeg onmiddellijk een geweldige reactie op zijn oproep. De vrouwen stonden in de rij voor de baptistenkerk om naar de jurk te kijken, zoals ze in de rij zouden staan op de eerste dag van een belangrijke uitverkoop. Uit gevoel voor het algemeen welzijn? Wexford meende dat hun enthousiasme eerder voortkwam uit de behoefte om eens een keer belangrijk te zijn. Mensen zijn nu eenmaal belust op sensatie, en ze vinden het nog heerlijker om een ogenblik als individu uit de massa te treden, als ze worden opgemerkt, als er aandacht aan hen wordt besteed, als hun woorden ernstig worden genomen. Ze vinden het prettig als hun namen en adressen worden genoteerd. Hij meende dat ze er bovendien van genoten hun ogen uit te kijken op de overblijfselen van een gewelddaad. Was dat eigenlijk slecht? Hij hoopte van dit alles dat iemand zou zeggen dat zij een vriendin of kennis die jurk had zien dragen; of dat iemand zou toegeven dat de jurk van haar was geweest, maar dat ze het ding had weggegeven of verkocht. Maar dat gebeurde niet. Die hele vrijdagmiddag trokken ze in lange rijen door de kerk en verdwenen dan een voor een achter het kamerscherm waar Martin en Polly de jurk hadden uitgespreid op een tafel. Een voor een kwamen ze te voorschijn met de teleurgestelde geërgerde uitdrukking op hun gezicht van de weldoenster die door tegenslag de kans heeft gemist om meer dan een negatieve weldaad te verrichten.

'Misschien,' zei Burden, 'is ze door een man in een auto opgepikt. Volgens afspraak natuurlijk. Hij kan overal vandaan zijn gekomen.'

'Waarom zou ze in dat geval de bus naar Sundays hebben genomen en door de velden zijn gelopen? Mrs. Peveril heeft verklaard dat ze haar die velden zag in gaan en haar beschrijving is zo nauwkeurig, dat we haar wel moeten geloven. Misschien was Dawn te vroeg voor haar afspraak - zoals we reeds hebben vastgesteld was dat de enige bus die ze kon nemen - en is ze het veld ingelopen om daar te gaan zitten wachten, en vervolgens terug gekeerd. Maar in dat geval is ze niet ver gekomen.’

‘Waarom denkt u dat?'

'Vier mensen hebben haar gezien tussen het tijdstip waarop ze het huis van haar moeder verliet en half zes, het ogenblik waarop ze het veld inging. We hebben niemand kunnen vinden die haar na half zes heeft gezien. God weet dat we genoeg oproepen hebben gedaan en mensen ondervraagd. Het is daarom vrijwel zeker dat ze even na half zes het een of ander huis is binnen gegaan.' Burden fronste de wenkbrauwen. 'In het villapark Sundays, bedoel je?'

'Juister gezegd in The Pathway. Het lijk lag in de steengroeve, Mike. Het werd naar de steengroeve gedragen of gesleept, maar niet per auto vervoerd. Je weet hoe moeilijk het was onze eigen auto's daar te krijgen. Als de hekken van de oprijlaan zijn gesloten kan er geen auto in.' Wexford wierp een blik op zijn horloge. 'Het is half zes en de Olivebar is open. Zullen we Martin hier achterlaten om dit onderzoek voort te zetten en een biertje gaan drinken? Ik wil dit liever uitpraten achter een pilsje.'

Burden fronste zijn wenkbrauwen en beet op zijn lip. 'Hoe moet dat dan met Pat? Dan moet ze zelf voor haar thee zorgen, en alleen naar haar dansles lopen. En John zit dan alleen thuis.'

Op een toon die meestal voor geduldig wordt gehouden, maar die in feite een hoge mate van beheerste geprikkeldheid aanduidt, zei Wexford: 'Hij meet 1,83 meter. Hij is vijftien. Toen mijn vader zo oud was had hij al anderhalf jaar gewerkt. Waarom kan hij zijn zuster niet naar haar dansles brengen? Waarbij we natuurlijk van de veronderstelling uitgaan dat zij beslist door kidnappers wordt belaagd als ze 300 meter alleen over straat loopt op een heldere zomeravond.'

'Ik zal ze opbellen,' zei Burden met een beschaamde glimlach.

De bar van de Olive and Dove was vrijwel verlaten, een beetje triest en weinig uitnodigend. Wexford bracht hun biertjes naar de tuin, waar houten tafels en stoelen in een prieel stonden. Wingerdranken en clematis vormden een bladerdak boven hun hoofd. Het was spitsuur, de tijd waarop de rust en stilte van deze plek meestal werd verstoord door het geluid van krijsende remmen en optrekkende auto's die over de Kingsbrookbridge reden. Vandaag werd al het rumoer van de mensen echter overstemd door het ruisen van de gezwollen rivier die langs de tuin stroomde. Het was een constant zacht kabbelend geluid, maar, zoals alle natuurlijke geluiden, was het niet vermoeiend om naar te luisteren en geen belemmering voor de conversatie. Het was integendeel rustgevend. Het sprak van de zuivere, ontembare, tijdloze machten, die zich in deze wereld van verderf en geweld verzetten tegen de onverschillige vervuiling van de aarde door de mens. Wexford zat in die stilte te luisteren naar dit geruis en dacht aan dit verderf, het web van omstandigheden waarbij een meisje kon worden vermoord en in een soort natuurlijk prieel geworpen, dat gemaakt en gebruikt was voor liefde, weggeworpen als afval.

Hij huiverde. Hij was nooit helemaal gewend geraakt aan de vreselijke dingen die gebeurden, aan de verwoesting en de zinloosheid. Maar nu moest hij aan praktische dingen denken, waarom en hoe dit afschuwelijke was gebeurd, en toen Burden naar buiten kwam zei hij: 'Jij hebt met de bewoners van de beide overige huizen in The Pathway gesproken, ik niet. Vind jij dat we ze kunnen uitsluiten van verdenking?'

'De Streets hebben een gezin met vier kinderen, die alle vier die hele avond thuis waren met hun ouders. Geen van hen heeft Dawn gezien. Mrs. Street heeft miss Mowler om acht uur zien thuiskomen. Verder heeft geen van hen die avond iets van de buren gezien. Zij hebben niets gehoord en ze waren van zes tot tien in het voorste deel van het huis. De keuken van mrs. Street is aan de voorkant. 'De Robinsons zijn bejaard. Hij is bedlegerig en ze hebben een zeer respectabele oude huishoudster. Mr. Robinsons slaapkamer ziet uit over Sundays, maar niet over de steengroeve. Zijn vrouw bracht, zoals gewoonlijk, de avond door in zijn slaapkamer en ging om half tien naar haar eigen kamer. Ze heeft niets gehoord of gezien. De huishoudster zag Dunsand om twintig voor zeven thuiskomen en miss Mowler om acht uur. Ze heeft de Peverils niet gezien en ze is zelf om tien uur naar bed gegaan.' Wexford knikte. 'En Silk?'

'Was van zes tot acht juni in Londen om de laatste voorbereidingen te treffen voor het festival. Hij zegt dat hij de zesde om ongeveer zeven uur 's avonds van Sundays vertrok.'

'Kan iemand dat bevestigen?'

'Zijn vrouw en zijn beide volwassen kinderen zijn in Italië. Ze zijn daar sedert eind mei en ze zijn nog niet terug. Silk zegt dat ze altijd 's zomers voor twee maanden naar het buitenland gaan, maar ik denk dat ze niet zo dol zijn op pop als hij.'

'Het is zijn steengroeve,' zei Wexford peinzend. 'Niemand had zo gemakkelijk toegang tot die groeve als hij. Ik denk dat hij ook wel dikwijls in Londen zal zijn. Ik neem aan dat hij niet op school is geweest met Dawn?’

‘Dat houd ik niet voor mogelijk,' zei Burden. 'Hij is even oud als jij. Maar ziet er veel ouder uit,' voegde hij er royaal aan toe.

Wexford lachte. 'Dan hoef ik me dus niet de moeite te nemen mijn haar te laten groeien. Het is niet waarschijnlijk dat Dawn zich met hem heeft afgegeven, en als ze dat wel had gedaan was ze beslist regelrecht naar het huis gegaan en zou ze niet hebben getracht via een achterdeur binnen te sluipen. Er was geen echtgenote op Sundays voor wie zij zich moest verstoppen.'

'En geen enkele reden om een picknick mee te brengen.’

‘Nee, ik geloof dat we Silk kunnen uitschakelen. Dan blijven over de Peverils, Dunsand en miss Mowler. Maar Peveril was om half zes niet alleen thuis en miss Mowler en Dunsand waren helemaal niet thuis. En toch, wie anders dan de bewoners van een van deze drie huizen kon Dawns lichaam in de steengroeve leggen zonder te worden gezien?'

Burden keek tersluiks op zijn horloge en schoof onrustig op zijn stoel heen en weer. 'Dan zeggen we dus in feite dat ze terugkeerde en tot een van deze huizen werd toegelaten. Iemand heeft haar dus binnen gelaten. Dunsand niet en miss Mowler evenmin. Peveril dan, of mrs. Peveril? Dat betekent dat de Peverils tot over hun oren in de puree zitten. Waarom zou mrs. Peveril dan vertellen dat ze het meisje heeft gezien? Waarom zou ze ook maar iets loslaten?'

'Misschien wel omdat zij er helemaal niet bij is betrokken. Omdat ze Dawn inderdaad het veld in zag lopen, maar niet wist dat er een relatie bestond tussen het meisje dat ze zag en haar echtgenoot. Dawn nam die bus omdat het de enige was die ze kon nemen. Ze slenterde twee uur lang door de velden - bedenk dat het zonnig en warm was - en keerde terug naar Peverils huis nadat mrs. Peveril was vertrokken naar de cursus. Wil je nog iets drinken?’

‘Oh, nee,' zei Burden snel. 'Goeie hemel, nee.’

‘Dan kunnen we beter naar jouw huis gaan. Ik kan die blikken op je horloge niet meer verdragen.' De rij voor de kerk was nu nog langer. In plaats van de huisvrouwen die vertrokken waren om het avondmaal te koken, waren nu werkende vrouwen uit winkels en kantoren gekomen.

'Ik kan beter iets lekkers meenemen voor het avondeten van de kinderen,' zei de gewetensvolle Burden. 'De Luximart blijft laat open op vrijdag. Blijf je eten?'

'Nee, dank je. Mijn vrouw heeft om acht uur iets voor mij klaarstaan.'

Ze gingen de winkel binnen en werden onmiddellijk her kend door de bedrijfsleider. Hij stond erop hen persoonlijk alle artikelen aan te wijzen die Dawn had gekocht, vanaf de zes tomaten in plastic tot de fles goedkope wijn toe. De winkel was vol mensen en de bedrijfsleider sprak hard, alsof hij beslist munt wilde slaan uit deze griezelige vorm van reclame.

'Precies dezelfde tomaten heeft ons eigen vermoorde slachtoffer gekocht,' zei Wexford vol afkeer. Burden ontweek ze consequent en wendde zijn blik af van de rij aardbeipuddinkjes. 'Je bent het voedsel vergeten bij je theorie,' fluisterde hij. 'Peveril had beslist al gegeten. Zijn vrouw heeft hem zeker een maaltijd voorgezet voordat zij uitging.' Zonder op prijzen te letten, koos hij drie pakken boeuf bourguignon uit het diepvriesvak. 'Ze was van plan te blijven overnachten. Dat ben je ook vergeten. Of zou Peveril haar in zijn atelier hebben verstopt als zijn vrouw om elf uur thuiskwam?'

'Alles in orde, meneer?' vroeg de bedrijfsleider. 'Wat denkt u van een flesje wijn bij dat vlees?'

'Nee, dank u.' Burden betaalde en ze verlieten de winkel. Het was nog steeds zonnig en de wind was fris. Martin bevestigde een nieuwe grotere poster van Dawn aan de kerkdeur.

'Ben je al iets te weten gekomen?' vroeg Wexford. 'We hebben hier vijfhonderd vrouwen gehad vandaag, meneer, en geen van hen heeft ons ook maar iets verder kunnen helpen.'

'Toch morgen doorgaan.'

Ze liepen High Street uit en sloegen links af naar Tabard Road. Op dit punt ging Burden altijd sneller lopen. Als hij eenmaal had geconstateerd dat er geen brandweerauto of ambulance voor zijn deur stond, ontspande hij zichtbaar en zijn ademhaling werd rustiger.

'Was Peveril van plan haar dé hele nacht te verstoppen?' vroeg hij. 'Of anders kroop ze misschien door het raam van de provisiekamer in Dunsands huis. Daar moet je ook eens over nadenken. Die arme oude Dunsand moet natuurlijk voor zichzelf zorgen, net als ik, en leeft vast van diepvriesmaaltijden die hij meebrengt op weg naar huis. Miss Mowler heeft haar vast gekend - wijkverpleegsters kennen iedereen. Misschien heeft Dawn zich tot acht uur in haar huis verstopt, en heeft ze uit pure verveling een jurk gepast die ze in de schuur zag hangen?'

'Ik ben degene die de sarcastische vragen stelt, niet jij, denk je daarom? Déze verwisseling van rollen brengt me uit mijn evenwicht.' Wexford trok zijn wenkbrauwen op toen hij de drie fietsen zag die tegen Burdens hek stonden en de bromfiets die langs de stoep was geparkeerd. 'Het ziet er niet naar uit dat je zoon zich in eenzaamheid zit te verkniezen,' zei hij. 'Gelukkig is hij zo voorzichtig geweest de ramen te sluiten.'

De zes tieners die energiek ronddraaiden in Burdens zitkamer, stonden verlegen stil toen de politiemannen binnenkwamen, en Pat, die bij de platenspeler stond, drukte de 'lift'-knop in. Vedasts woorden, 'Kom terug en wees weer mijn vrouw,' stierven kreunend weg en het laatste woord klonk als een melancholieke jammerklacht. 'Heb je vanavond dansles aan huis, liefje?' vroeg Wexford glimlachend.

De beide kinderen Burden begonnen zich haastig te verontschuldigen, terwijl hun vrienden maakten dat ze wegkwamen met een geruisloze snelheid die op trouweloosheid lijkt, maar in wezen de trouw is van kinderen die gewend zijn aan de ouderlijke afkeuring en weten dat die beter te verdragen is zonder toehoorders. Wexford vond dat ze zich niet hoefden te verontschuldigen voor hun onschuldig vermaak en hij onderbrak Burdens aarzelende verwijten. 'Zet die plaat nog eens op, Pat.'

Handig vond ze het juiste stuk op de LP en liet de arm van de pickup voorzichtig zakken.

'Dat moet je niet doen,' zei John. 'Je maakt er vast een kras op.'

'Helemaal niet. Ik ben heel wat voorzichtiger met platen dan jij hoor!' De kinderen Burden hadden het meestal met elkaar aan de stok en lieten zelden een gelegenheid voorbij gaan om elkaar te plagen. 'Het is trouwens een afschuwelijk lied. Alleen maar sentimentele liefdesonzin. Folksongs moeten een inhoud hebben en Zeno Vedasts song heeft helemaal geen inhoud.’

‘Wat bedoel je met "inhoud", Pat?'

'Nou, bijvoorbeeld tegen de oorlog, mr. Wexford, of dat iedereen elkaar moet liefhebben. Of tegen de milieuvervuiling en de troep, zoals Betti Ho. De songs van Zeno Vedast zijn allemaal uitsluitend op hem zelf gericht.'

Wexford luisterde vol belangstelling, maar Burden zei zuur: 'Iedereen moet elkaar beminnen! Wat je zegt.' Hij snoof. 'Ik heb het niet op al die verbetering van de wereld.’

‘Dan zou je geen politieman moeten zijn,' zei Wexford. 'Draai die song maar, Pat.'

Het lied begon met een krassend geluidje. John fronste de wenkbrauwen en perste zijn lippen opeen. Toen volgden Vedasts accoorden en de heldere, ongeaffecteerde stem begon te zingen:

'Ik mis niet haar glimlach, ik mis niet de bloemen, Ik kan me met afstand en tijd niet verzoenen ...'

'Schrijft hij zijn eigen songs?' fluisterde Wexford. 'Ja,' zei John. 'Deze is twee jaar oud, maar het is zijn beste.’

‘Ontstellend vervelend!' Pat dook weg achter de platenspeler om de woede van haar broer te ontlopen. Het was niet vervelend. Terwijl hij luisterde naar het korte emotionele verhaal dat de coupletten en het refrein vertelden, kreeg Wexford sterk de indruk dat de zanger een werkelijke ervaring bezong. Plotseling werd de begeleiding luider en Vedasts stem klonk bitter en droevig:

'In het koude daglicht is zij er niet meer,

En de nacht heeft mij niet willen zeggen wanneer

zij weer komen zal en van mij zal zijn,

Om mij heen hangt mijn droom als een donker gordijn.

Kom dus, kom naderbij, 

Kom en zeg het mij,

Waarom de een lijdt, en de ander schreit, 

De een wijkt en de ander bezwijkt.'

Burden verbrak de stilte die volgde. 'Ik ga het eten opwarmen.' Hij ging naar de keuken, maar Wexford bleef zitten. 'Schrijft hij ooit geestige liedjes, John?’

‘Geestige liedjes?'

'Ja - ik bedoel, nou ja ze behoren nauwelijks tot dezelfde categorie, maar Haydn en Mozart weefden soms grapjes en geestigheden door hun muziek. Als je geestig bent, verwerk je ook dikwijls geestigheden in je werk. Ik vroeg me af of Vedast...'

'Sommige van zijn songs zijn een beetje zo,' zei John. 'Plotseling harde stukken, of een grappige verandering in toonhoogte. En al zijn songs zijn blijkbaar gebaseerd op een werkelijke belevenis van iemand, of hebben een speciale betekenis voor een vriend.' Hij voegde er enthousiast aan toe: 'Zal ik u nog een paar van zijn songs laten horen?’

‘Nu niet.' Burden kwam binnen om de tafel te dekken. Pat wilde hem de messen en vorken afpakken, maar de dochter die pas nog het verwijt had te horen gekregen dat ze niet genoeg liefde toonde, mocht nu geen blijk geven van die liefde, door haar vader te helpen. Hij hield het bestek stevig vast en schudde het hoofd met een martelaarsgezicht. 'Over vijf minuten is het eten klaar. Was jij je handen maar en ga aan tafel.'

Wexford liep achter hem aan naar de keuken.

'Ik heb een paar interessante dingen gehoord over onze slavendrijver. Ik ben benieuwd hoe lang hij aan de top zal blijven.'

'Heel lang, zegt John. Je denkt toch niet dat hij iets met deze zaak te maken heeft?'

Wexford haalde zijn schouders op. 'Hij intrigeert me. Ik kan de raad van Scott niet opvolgen en mijn oren sluiten voor de zanger. Zijn song begint een obsessie voor me te worden. Ik denk dat ik er morgen een single van ga kopen.' Burden draaide de oven uit. 'Dan kunnen we die plaat fijn aan een stuk door in jouw kantoor draaien,' zei hij sarcastisch. 'En we laten een stel vrouwtjes aanrukken, dan kunnen we dansen. We maken er gewoon een fijn feest van. Er is toch niets anders te doen als niemand die jurk herkent.’

‘Voor mij wel,' zei Wexford die op het punt stond te vertrekken. 'Ik ga naar Londen om nog eens met Joan Miall te praten.'

VEERTIEN

Wexford kocht de Kingsmarkham Courier die op vrijdag verscheen. Dawns lichaam was de maandag daarvóór gevonden, en het was dus oud nieuws, zelfs volgens plaatselijke maatstaven. Harry Wild, de schrijver van het artikel, had ervan gemaakt wat hij kon door grote aandacht te schenken aan Wexfords oproep in verband met de rode jurk, maar het grootste deel van de voorpagina was gewijd aan Zeno Vedast. Een grote foto, gemaakt door een niet zo beste staffotograaf van de Courier, toonde de zanger en de Tates geleund tegen de motorkap van de gouden Rolls. Nell glimlachte ontspannen en steunde met een hand op het beeldje van de springende leeuw. Wild verbond zijn beide hoofdartikelen door in het onderschrift bij de foto te vermelden dat Vedast openlijk had verklaard dat hij met Dawn Stonor op school was geweest. Toen hij dit las was Wexford er meer dan ooit van overtuigd dat Vedast niet betrokken kon zijn bij Dawns dood, dat hij niets te verbergen had. Maar waarom was hij dan nog steeds in Cheriton Forest, hoewel het onderschrift vermeldde dat hij het huis van zijn dromen had gevonden en onderhandelde over de aankoop? Wachtte hij wellicht op de afsluiting van deze zaak en op de eindconclusie?

Joan Mialls flat was op de tweede etage van een hoog armoedig huis op de hoek van Earls Court Road en Warwick Road. Het was beslist geen armoedige flat, het interieur was smaakvol en zelfs enigszins gewaagd. De plafonds waren in donkere tinten geschilderd om iets van de hoogte weg te nemen. De meeste meubels waren tweedehands, maar de meisjes hadden de stoelen opnieuw bekleed, nieuwe schilderijen in oude lijsten gezet en de boekenplanken gevuld met fel gekleurde paperbacks. Er stonden veel fris groene, goed verzorgde planten.

Zij ontving hem zonder omhaal, en onvoorbereid. Ze droeg een rode lange broek en een jak met rode noppen. Haar gezicht was niet opgemaakt. Een grote oude stofzuiger was aangesloten op een stopcontact vlak naast de voordeur. Hij hoorde het gebrom wegsterven toen hij aanbelde. Ze verwachtte hem blijkbaar en ze zette een ketel water op om koffie te zetten. 'Ik mis Dawn,' zei ze. 'Vooral tegen het lunchuur. We waren dan bijna altijd samen. Ik denk steeds dat ik haar dadelijk uit haar slaapkamer zal horen roepen dat ze sterft van verlangen naar een kop koffie. Oh, "sterft" - de uitdrukkingen die een mens soms gebruikt! Maar ze zei dikwijls dat ze "Stierf." Stierf van verveling, stierf van verlangen naar een borrel.'

'Ik weet zo weinig van haar. Als ik meer wist zou ik het hoe en waarom misschien kunnen begrijpen. Ziet u, miss Miall, er zijn twee soorten moordslachtoffers, zij die door een vreemde worden vermoord om geld of om een duistere pathologische reden, en zij die door een bekende worden vermoord, iemand waar ze mee bevriend waren, of waren geweest. In het laatste geval is het van essentieel belang zoveel mogelijk gegevens te hebben over het karakter, de smaak en de eigenaardigheden van het slachtoffer.’

‘Ja, dat begrijp ik. Natuurlijk begrijp ik dat.' Ze zweeg even en fronste haar voorhoofd. 'Maar ieder mens is een kleine wereld op zich, nietwaar? Er is zoveel in een mens, diepten en lagen en onbekende landschappen, om bij het beeld van een wereld te blijven. Ik zou u misschien het verkeerde landschap tonen.'

Het duurde even voordat ze de koffie klaar had. Ze was kieskeurig, herinnerde hij zich. Hij hoorde en rook dat ze koffie maalde - voor haar geen gemalen koffie uit een pak - en toen ze binnenkwam met het dienblad merkte hij op dat ze de koffie in een aardewerk kan had geschonken. Maar zodra ze zat stak ze een sigaret op, en zuchtte haast opgelucht toen ze de rook uitblies. Hij moest denken aan haar opmerking over de onbekende landschappen die zich in elk mens bevinden. Ze had niet gesproken over de tegenstrijdigheden die karakterdeskundigen als ongerijmd moesten ervaren, als het onbekende.

'Werkten jullie allebei iedere avond in de Townsman Club?' begon hij.

'Het is veel ingewikkelder. Wij serveren ook de lunch. Leden kunnen daar lunchen tussen twaalf en drie, wij werken dus in ploegen van elf tot vijf, of van zeven uur 's avonds tot twee uur 's nachts. Als je in de nachtploeg zit weet je zeker dat je de volgende dag niet in de lunchploeg hoeft te werken, maar verder is alles erg ongeregeld. Wij hebben twee dagen per week vrij, maar dat hoeft natuurlijk niet altijd zaterdag en zondag te zijn. Dawn en ik hebben dikwijls in dezelfde ploeg gewerkt, maar dikwijls ook niet. Ze was hier heel vaak alleen, dan kwamen er mensen bij haar en voerde ze telefoongesprekken, waar ik niets van wist.’

‘U was wel op de hoogte van dat ene telefoongesprek waarover u mij heeft verteld.'

'Ja,' zei ze, 'ik heb er sindsdien dikwijls aan gedacht en getracht het te begrijpen, en ik herinner me alle mogelijke dingen die ik u niet heb verteld. Maar die dingen kunnen u niet verder helpen. Ze bewijzen alleen maar dat het niet Zeno Vedast was die haar toen opbelde.’

‘Toch wil ik ze graag horen.'

'Ik vergat u te vertellen dat zijn naam lang vóór dat telefoongesprek al ter sprake is gekomen. Het moet in maart of april zijn geweest. Natuurlijk zagen we hem op TV en lazen we over hem in de krant en dan zei ze altijd dat ze hem al jaren kende, maar ze sprak nooit over hem als een vriend die ze regelmatig ontmoette. Toen op een morgen - ik meen dat het eind maart was - zei ze dat hij de vorige avond in de club was geweest. Ik had die avond geen dienst gehad, en eerlijk gezegd geloofde ik haar niet. Ik wist dat hij geen lid was van de club. Ik vroeg het aan een van de andere meisjes en ze zei dat Zeno Vedast inderdaad was geweest en dat hij een beetje had zitten kletsen met Dawn. Toch was ik niet overtuigd van die vriendschap - en dat ben ik nog steeds niet. Er komen veel beroemdheden« in de club en die praten allemaal met ons. Daar zijn we ten slotte voor.'

'Wanneer was dat telefoongesprek, miss Miall?’

‘Het was op een maandag.' Ze fronste haar wenkbrauwen en dacht na. 'Dawn had die dag vrij, ik had in de lunchploeg gewerkt. Even denken - het was niet de laatste maandag in mei. Ik meen dat het drieëntwintig mei was, omstreeks half negen 's avonds. We zaten hier samen televisie te kijken. De telefoon rinkelde en Dawn nam hem aan. Ze zei hallo en daarna "Wat geweldig dat je me opbelt," of zo iets. Ze legde haar hand op de hoorn en fluisterde mij toe dat ik de TV zachter moest zetten. Toen zei ze "het is Zeno Vedast." Ik geneerde me. Ik dacht dat ze echt in een neurotische toestand moest verkeren om haar fantasie zo ver door te voeren.'

Wexford accepteerde een tweede kop koffie. 'Stel nu eens, miss Miall, dat ik u zou vertellen dat Vedast haar wel degelijk herkende in de club, en dat hij het wel degelijk was die haar die avond opbelde, wat zou u daarop zeggen?’

‘Ik kende haar, u niet,' hield het meisje koppig vol. 'Hij is in de club geweest, dat weet ik. Hij heeft met haar gepraat. Een maharadjah heeft op een avond eens een half uur lang tegen mij gepraat, maar daarom zijn we nog geen oude vrienden. Ik zal u zeggen waarom ik er zeker van ben dat het niet Zeno Vedast was die opbelde. Als een beroemdheid werkelijk aandacht schonk aan Dawn - een filmster bijvoorbeeld die werk van haar maakte in de club - was ze daar dagenlang vol van. Als het gewoon "doen-alsof" was - een droomwereld zoals in zijn song - als ze op een foto of op de TV iemand zag die ze beweerde te kennen, zei ze daar iets over, haalde als het ware herinneringen op, en daarmee was de kous af. Na dat telefoongesprek was ze helemaal niet vrolijk of uitgelaten. "Ik zei je wel dat ik hem kende" zei ze alleen maar en daarna werd ze heel somber, zoals ze was als ze een nare brief van haar moeder had gekregen of als een man haar had gefopt.’

‘Wie belde haar dan wel op, volgens u?’

‘Een nieuwe man die ze pas had ontmoet,' zei Joan Miall gedecideerd. 'Iemand die zich tot haar aangetrokken voelde, maar die niet rijk of bekend genoeg was om over op te scheppen.' Haar knappe gezichtje nam een verdrietige uitdrukking aan. 'Dawn werd een beetje oud voor ons soort werk en dat was haar aan te zien. Ik weet dat het belachelijk klinkt. Ze was pas achtentwintig. Maar ze zat er erg mee, de wetenschap dat ze over een paar jaar te oud zou zijn. Ze had dan een andere baan moeten zoeken of met Paul trouwen. Ze deed wanhopige pogingen om iedereen te laten geloven dat ze nog altijd even aantrekkelijk was en volgens haar werd aantrekkelijkheid afgemeten aan het aantal geslaagde mannen die je mee uit nemen.' Wexford zuchtte. Als je vijfentwintig bent lijkt dertig oud. Dat was normaal, dat was heel natuurlijk. Maar als je veertig bent moet dertig toch zeker jong lijken? Hij voelde zich somber worden bij de gedachte dat dit meisje en haar vermoorde vriendin in een wereld hadden geleefd waar een man van vijftig een meisje van achtentwintig 'te oud' vond worden.

'Deze nieuwe man,' zei hij, 'heeft u verder geen redenen om aan zijn bestaan te geloven? Niets dan dat telefoontje dat, zoals ik u al zei van Vedast zelf afkomstig was?’

‘Ja, die heb ik wel. Ze is de week daarop met hem uit geweest.'

'Miss Miall,' zei Wexford nogal streng, 'dat had u me eerder moeten vertellen. Is dit soms een van die "weinig belangrijke" dingen die u zich herinnerde?'

'Een van de dingen die bewijzen dat het niet Zeno Vedast was, ja. Maar ik ken zijn naam niet. Ik weet niet eens of hij niet eveneens tot de dromen van Dawn behoorde.'

Er stond een ingelijste foto op de schoorsteenmantel, een vergrote momentopname van een donkere jongeman en een meisje ergens op een strand. Wexford nam de foto in zijn hand en keek er aandachtig naar. 'Dat is Paul,' zei Joan Miall.

Het duurde even voordat het tot hem doordrong dat het meisje Dawn was. In shorts en een shirt, haar haren wapperend in de wind, zag ze er heel anders uit dan het tot de tanden opgemaakte en opgedirkte schepseltje van de posters die overal in Kingsmarkham waren aangeplakt als reclameplaten van een cabaretactrice. Uiteindelijk had ze zich een zekere roem weten te verwerven. Het publiek hield zijn ogen op haar gericht, zij het postuum. Maar op dit fotootje leek ze gelukkiger. Nee, gelukkig was niet het juiste woord - eerder tevreden, rustig en misschien ook een heel klein beetje verveeld?

Er was niets opwindends aan het feit dat ze met haar doodgewone verloofde op het strand zat. Daar had mrs. Stonor wel voor gezorgd. Door haar dochter te kleineren, door haar in ongunstige zin te vergelijken met anderen, door haar haar liefde te onthouden, had ze haar persoonlijkheid zo zeer vervormd, dat alledaagse genegenheid niets meer voor haar betekende. Dawn begreep de liefde uitsluitend als die afkomstig was van en gericht op geld en aanzien, de liefde van een man die haar rijk zou maken en zou zorgen dat haar naam in de krant kwam. Welnu, de een of andere man had er inderdaad voor gezorgd dat haar naam in de krant was gekomen ...

'Gaat u verder, miss Miall,' zei Wexford, en zette de foto neer.

'De dag waar ik u iets over zal vertellen was een juni. Het was een woensdag en Pauls verjaardag.' Die datum betekende iets voor Wexford. Hij knikte en luisterde gespannen toe.

'De dinsdag daarvoor hadden Dawn en ik beiden onze vrije dag gehad. Zij ging 's middags uit en kocht de blauwe jurk die ze droeg toen ze naar haar moeder ging. Ik herinner me dat ik haar vroeg of ze die jurk had gekocht voor haar vakantie met Paul. Ze wist nog steeds niet zeker of ze met Paul op vakantie zou gaan of niet, maar ze wilde de reden niet zeggen, ze zei alleen maar dat het misschien vervelend zou zijn. Ze hadden geen ruzie. Paul was die avond bij ons en bleef bij Dawn slapen. Ze schenen erg gelukkig te zijn.'

'En wat gebeurde er op een juni?'

'Paul ging naar zijn werk voordat wij opstonden. Hij zou terugkomen voor een verjaarslunch die Dawn voor hem gaf, en 's middags zou hij vrij nemen. Dawn en ik moesten beiden in de nachtploeg werken. Ze ging uit om het eten voor de lunch te kopen, biefstuk en sla - ik vroeg haar alleen verse dingen te kopen - en toen ze terugkwam en de tafel dekte, ging de telefoon. Ik nam hem aan en een mannenstem vroeg Dawn te spreken. Ik vroeg niet met wie ik sprak en hij zei ook niets. Ik gaf Dawn de hoorn en ik bleef niet in de kamer om te horen wat ze zei. Ik ging verder met de voorbereiding van de lunch. Ze kwam in de keuken en ze zag er erg nerveus en opgewonden uit, maar ook een beetje - geërgerd. Ik druk me slecht uit, maar ik herinner me precies hoe ze was. Ze was opgewonden maar ook geïrriteerd. Ik merkte dat ze niet wilde zeggen wie haar had opgebeld en daarom vroeg ik er niet naar.’

‘Heeft u het ooit kunnen ontdekken?'

'Nee. Maar er komt nog meer. Wij verwachtten Paul om half twee. Omstreeks kwart voor twaalf stond de lunch klaar. We hoefden alleen maar de biefstukken onder de grill te schuiven als Paul kwam. Dawn was al helemaal aangekleed en opgemaakt, maar om twaalf uur ging ze zich omkleden en toen ze uit haar slaapkamer kwam droeg ze haar nieuwe jurk, ze had haar haar opgestoken en haar ogen zwaar opgemaakt. Ze was in feite veel te opgedirkt en ze had veel te veel parfum gebruikt. Ik zat hier binnen een tijdschrift te lezen. Ze kwam de kamer in en zei: "Ik moet ongeveer een uur weg. Als Paul hier komt voordat ik terug ben moet je maar een smoesje verzinnen. Je kunt bijvoorbeeld zeggen dat ik de wijn heb vergeten of zoiets." Zoals ik u al zei stelden wij elkaar geen vragen. Ik vond het niet zo prettig om tegen Paul te moeten liegen. De wijn stond al op tafel, dat kon ik dus niet zeggen. Ik hoopte maar dat ze niet te lang zou wegblijven.’

‘En bleef ze lang weg?' vroeg Wexford. 'Ze vertrok tussen twaalf en half een. Paul was iets over tijd. Hij arriveerde om twintig voor twee en ze was nog steeds niet terug. Ik zei tegen hem dat ze op het laatste ogenblik nog een paar boodschappen moest doen, maar ik merkte dat hij zich gekwetst voelde. Het was ten slotte zijn verjaardag en ze waren min of meer verloofd.’

‘Hoe laat kwam ze terug?'

'Om tien over drie. Ik kan me de tijd goed herinneren, want zodra ze binnenkwam wist ik dat ze in een kroeg was geweest en die sluiten om drie uur. Ze had bovendien te veel gedronken. Haar gezicht was pafferig en ze sprak onduidelijk. Paul heeft een zeer gelijkmatig karakter, maar ditmaal verloor hij bijna zijn geduld.’

‘Zei ze waar ze was geweest?'

'Ze zei dat ze een meisje had ontmoet die vroeger in de club had gewerkt en nu mannequin was - arme Dawn, ze kon het niet laten, er moest altijd roem en glorie aan te pas komen - en ze waren een kroeg ingegaan en hadden al babbelend de tijd vergeten.’

‘Geloofde u haar niet?'

'Natuurlijk niet. Later, toen Paul was vertrokken schreef Dawn aan haar moeder dat ze haar de volgende maandag zou komen bezoeken.'

'Legde u verband tussen het bezoek aan die kroeg en de brief aan haar moeder?'

'Toen niet,' zei het meisje peinzend, 'maar nu wel. Het was helemaal niets voor Dawn, ziet u, om een impulsief besluit te nemen over iets dat haar moeder betrof. Ze wist dat ze af en toe naar Kingsmarkham moest, maar meestal voerde ze wekenlang strijd met zichzelf. Ze zei dan dat ze wist dat ze moest gaan, maar dat ze er geen zin in had en dat ze het misschien nog wel een paar weken kon uitstellen. Dan schreef ze een brief die ze vloekend verscheurde. Het kostte haar weken om een brief gepost te krijgen. Maar deze keer niet. Ze ging zitten en schreef die brief voor de vuist weg.'

Wexford zei: 'Heeft ze nog ooit gesproken over de gebeurtenissen van een juni?'

Ze knikte treurig. 'Die zaterdag, de eerste dag van haar vakantie. Ze zei: "Wat vind jij van een kerel die zegt dat hij sterft van verlangen naar je en niets beters weet te verzinnen dan een borrel met je drinken in een kroeg tijdens de lunchpauze?" Ze hield haar gezicht vlak bij de spiegel, bekeek het aandachtig en trok aan de huid onder haar ogen. "Als je echt dol was op een man," zei ze, "zou het niets uitmaken, hè? Je zou alleen maar bij hem willen zijn. Het zou je niets kunnen schelen als hij te bang of te gierig was om je een nacht mee te nemen naar een hotel." Ik wist niet precies of ze het over mij had of over zichzelf. Ik dacht dat ze misschien over mij sprak want mijn vriend is arm. Toen kwam Paul haar halen en ik dacht dat ze besloten had met hem op vakantie te gaan.'

Joan Miall zuchtte. Ze wilde een sigaret pakken, maar het pakje was leeg. De kamer zag blauw van de rook. Wexford bedankte haar en vertrok. In Earls Court Road stapte hij een grammofoonplatenwinkel binnen en kocht een single van 'Droomwereld'.

Inspecteur Wexford en de moord op het popfestival
titlepage.xhtml
Section0005.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml