EEN

'Waarom verdomme hier? Waarom moeten ze juist hier komen? Er zijn duizenden plaatsen in dit land waar ze heen kunnen zonder iemand lastig te vallen. De Hooglanden bijvoorbeeld. Dartmoor. Ik begrijp niet waarom ze hier moeten komen.'

Adjudant Michael Burden had deze, of soortgelijke opmerkingen dagelijks gemaakt in de afgelopen maand. Maar deze keer had zijn stem een andere klank, een klank van verbittering. Het vooruitzicht was al erg genoeg geweest. De werkelijkheid ontvouwde zich thans een meter of negen onder hem in de hoofdstraat van Kingsmarkham en hij opende het venster om een beter - of verschrikkelijker - uitzicht te hebben.

'Het moeten er duizenden zijn die daar van Station Road komen. En dit is nog maar een klein percentage als je bedenkt hoeveel er nog van andere vervoermiddelen gebruik zullen maken. Het is een invasie. Allemachtig, moet je die viezerd eens zien.'

De enige andere aanwezige in de kamer had tot dusverre nog geen woord gezegd op deze tirade. Het was een grote, zwaar gebouwde man, een jaar of twintig ouder dan de adjudant, en hij was op een leeftijd die men nog slechts aarzelend met 'middelbare leeftijd' zou aanduiden, omdat 'op leeftijd' een juister beeld gaf. Hij was nooit knap geweest. Het ouder worden en het vrijwel complete verlies van zijn haar, hadden z'n uitgezakte gezicht geen goed gedaan, maar zijn expressie, die niet zozeer beminnelijk als wel verdraagzaam was, een verdraagzaamheid die alles verdroeg behalve onverdraagzaamheid, maakte zoveel goed dat men hem haast aantrekkelijk zou kunnen noemen. Hij zat aan zijn bureau en trachtte richtlijnen op te stellen ter voorkoming van misdaden, maar nu gooide hij met een ongeduldige hoofdknik zijn pen neer.

'Wie niet beter weet,' zei inspecteur Wexford, 'zou denken dat je het over ratten hebt.' Hij schoof zijn stoel achteruit en stond op. 'Een rattenplaag,' zei hij. 'Waarom kun je niet eens wat ruimer van opvatting zijn? Het is alleen maar een troep kinderen die zich hier komt amuseren.’

‘Je zult wel anders piepen als we straks met uitgebrande auto's zitten, met winkeldiefstal en met fatsoenlijke burgers die in elkaar geslagen zijn, en met - met Hell’s Angels.’

‘Misschien. Laten we eerst maar eens afwachten. Laat mij eens kijken.'

Burden week met tegenzin van zijn goede uitkijkpost en stond een paar centimeters raam af aan inspecteur Wexford. Het was vroeg in de middag op een volmaakte zomerdag, de tiende juni. Het was druk in High Street, zoals iedere vrijdag, auto's reden de parkeerplaatsen in en uit en er liepen vrouwen met kinderwagens. Voor de winkels waren de gestreepte markiezen neergelaten om de kopers te beschermen tegen de wel haast tropische zon en voor de Dragon zaten werklui op banken bier te drinken. Maar deze mensen hadden Burdens aandacht niet getrokken. Zij keken even belangstellend, en sommigen even vijandig als hij naar de langstrekkende horde.

Zij staken in optocht de straat over naar de bushalte bij de kerk van de baptisten, een stroom van jongens en meisjes, met rugzakken op hun rug en transistors in de hand. De auto's die voor het zebrapad stopten om hen te laten oversteken, toeterden ten teken van protest, maar waren machteloos. Ze liepen gewoon door, misschien geen duizenden, maar toch wel een paar honderd, lachend en duwend en zingend. Een van hen, een jongen in een T-shirt, bedrukt met het hoofd van Che Guevara, stak zijn tong uit tegen een boze automobilist en hield twee vingers omhoog. Ze droegen bijna allemaal spijkerbroeken. Ze waren nog niet lang van school - sommigen zaten nog steeds op school - en ze hadden heftig geprotesteerd tegen het verplichte schooluniform. Maar nu hadden ze hun eigen, vrijwillig aangemeten uniform van denim broeken en shirts, lange haren en in sommige gevallen blote voeten. Enkelen van hen deden een poging zich geheel los te maken van de conventionele kleding, zoals het meisje met het bovenstuk van een rode bikini en een vuile satijnen rok tot op de enkels en haar metgezel, opgewekt zwetend in zwart leer. De jongen die Burden speciaal was opgevallen, torende boven de anderen uit. Het was een prachtige grote neger met een bos glanzend zwart haar en hij had zijn gebronsde lichaam van top tot teen in een zwart-wit gevlekte ponybontjas gewikkeld.

'En dat is nog maar het begin,' zei Burden, toen hij meende dat Wexford genoeg tijd had gehad om het allemaal in zich op te nemen. 'Ze blijven vannacht en morgen de hele dag binnenstromen. Waarom kijk je zo? Alsof je - nou ja, alsof je iets hebt verloren?'

'Dat heb ik ook. Mijn jeugd. Ik zou graag bij ze horen. Ik zou graag meelopen daarbuiten, op weg naar het popfestival. Jij niet?'

'Nee, eerlijk gezegd niet. Dat is het laatste wat ik zou willen. Die jongelui zullen een hoop last veroorzaken, een hels kabaal maken en het weekeinde bederven voor al die ongelukkige mensen die in het villapark van Sundays wonen. De hemel sta hen bij, dat is alles wat ik kan zeggen.' Zoals de meeste mensen die zulke opmerkingen maken, kon Burden nog veel meer zeggen en dat deed hij ook. 'Mijn ouders hebben mij geleerd om rekening te houden met anderen en daar ben ik erg blij om. Een keertje naar een dancing op zaterdagavond misschien, en een paar biertjes, maar om nu beslag te leggen op God mag weten hoeveel hectaren villapark om me te vermaken op kosten van anderen! Dat zou niets voor mij geweest zijn.’

‘Omdat jij nu zo verdomd braaf bent, betekent dat nog niet dat er helemaal geen pret meer wordt gemaakt. Ik neem aan dat je je zoon ook wel zult verbieden daarheen te gaan, nietwaar?'

'Ik heb hem gezegd dat hij morgenavond twee uur naar Sundays mag gaan om die Zeno Vedast te horen, maar hij moet om elf uur thuis zijn. Ik wil niet dat hij daar gaat kamperen. Hij is nog maar net vijftien. Zeno Vedast! Die naam hebben zijn ouders hem heus niet bij zijn geboorte gegeven, daar kun je je hoofd onder verwedden. Eerder Jim Bloggs. Hij schijnt uit deze buurt te komen. Goddank is hij hier niet gebleven. Ik begrijp die popmuziekrage niet. Waarom houdt John nou niet van klassiek?’

‘Zoals zijn vader zeker, hè? Lekker thuis zitten genieten van Mahler! Oh, kom nou, Mike.'

'Nou ja, ik moet toegeven dat muziek niets voor mij is,' bromde Burden. 'Dit hele gedoe trouwens niet.’

‘Dat is dan jouw opvatting, Mike. Laten we ons beperken tot de bijnamen die we op dit moment hebben. We zijn nu al "speurhonden" en "smerissen", we hoeven niet ook nog "dooie dienders" te worden. Ik heb er in ieder geval genoeg van nog langer toe te kijken. Zullen we er heen gaan?’

‘Nu, bedoel je? We zullen er morgen moeten zijn als de rellen en het brandstichten beginnen.’

‘Ik ga nu. Jij kunt doen wat je wilt.'

Op de plaats waar nu een groot herenhuis staat, stond sinds de 11e eeuw een buitenplaats die Sundays heette. Waarom Sundays? Dat weet niemand. Waarschijnlijk staat de naam niet in verband met de Dag des Heren; waarschijnlijk is de naam afgeleid van de naam van de man die het oorspronkelijke huis bouwde, sir Geffroy Beauvoir de Saint-Dieu. Eens strekte het domein van Sundays zich uit van Kingsmarkham tot voorbij Forby, maar van lieverlede werden de velden en bossen verkocht en nu behoren nog slechts een kleine tuin en een park van nauwelijks een hectare bij het huis. In de ogen van natuurbeschermers is Sundays onherroepelijk bedorven. De hoge ceders en de oprijlaan van haagbeuken zijn er nog steeds en ook de begroeide steengroeve is nog intact, maar de Italiaanse tuin is verdwenen, de huidige eigenaar, Martin Silk, kweekt champignons in de oranjerie, en het uitzicht wordt bedorven door het pas gebouwde villapark Sundays.

De weg naar Forby loopt langs het park en dwars door het villapark. Over deze weg rijdt de bus naar Forby viermaal per dag en stopt op verzoek bij de halte van Sundays, vlak voor de hekken van het park. Wexford en Burden reden een parkeerhaven in en zagen de eerste jeugdige pelgrims uit de bus van half drie springen en hun bagage naar de hekken sjouwen. Deze werden geopend en op de stoep van de portierswoning stond Martin Silk klaar met een stuk of zes helpers, om de toegangsbewijzen te controleren. Wexford stapte uit de auto en las de poster die op een van de hekken was geplakt: De Sundays Scene, 11 en 12 juni, Zeno Vedast, Betti Ho, The Verb To Be, Greatheart, The Acid, Emmanuel Ellerman. Toen de festivalgangers uit de bus door de hekken de oprijlaan waren ingetrokken, liep hij naar Silk toe. 'Alles in orde, mr. Silk?'

Silk was een kleine man van tegen de zestig. Zijn grijze haar hing tot op zijn schouders en hij had - zo op het eerste gezicht en zo lang men hem niet zag lopen - het figuur van een jongen van twintig. Hij was rijk en excentriek, een van die mensen die onmogelijk afstand kunnen doen van hun jeugd. 'Natuurlijk is het in orde,' zei Silk kortaf. Hij had geen tijd voor mensen van zijn eigen leeftijd. 'Alles gaat goed zo lang we met rust gelaten worden.' Hij deed een stap opzij en toverde een brede glimlach op zijn gezicht toen hij de kaartjes aannam van een stuk of zes jongens die hun kampeerauto, beschilderd met roze, oranje en paarse kreten, tot stilstand hadden gebracht voor de portierswoning.

'Welkom op Sundays, vrienden. Zet je tenten op waar je maar wilt. Wie het eerst komt, wie het eerst maalt. Jullie kunnen de auto naast het huis parkeren.' Burden, die zich bij hen had gevoegd, keek de kampeerauto na die nogal woest de laan op slingerde. Keiharde muziek schetterde uit de geopende ramen.

'Ik hoop dat u weet wat u begint,' zei hij zuur. 'Ik begrijp niet wat u er in ziet.'

'Ik doe dit, adjudant, omdat ik van jonge mensen houd. Ik houd van hun muziek. Ze zijn van het eiland Wight verjaagd. Niemand wil iets van ze weten. Ik wel. Dit festival gaat tienduizenden kosten en een groot deel van dat geld moet uit mijn zak komen. Ik heb nog een stuk land moeten verkopen om aan geld te komen en de mensen mogen daarvan zeggen wat ze willen.'

Burden zei fel: 'De natuurbeschermers zullen heel wat te zeggen hebben, mr. Silk. De oudere inwoners wensen al deze nieuwbouw niet. Toestemming voor uitbreidingsplannen kan worden ingetrokken, dat weet u toch wel.' Wexford, die zag dat Silks gezicht vuurrood werd van woede, kwam tussenbeide.

'We hopen allemaal dat het festival een succes wordt. Ik ten minste wel. Ik heb gehoord dat Betti Ho morgenmiddag met haar eigen helikopter komt. Is dat zo?' Toen Silk, enigszins gekalmeerd, knikte, vervolgde hij: 'Wij moeten de Hell’s Angels weghouden en trachten de moeilijkheden tot een minimum te beperken. Vóór alles willen we geweld voorkomen, brommers in de fik en zo, het soort moeilijkheden dat ze in Weeley hebben gehad. Ik wil iedereen toespreken vóór de aanvang van het concert, en misschien vindt u het goed dat ik morgenavond gebruik maak van uw podium. Zullen we zeggen om zes uur?’

‘Ik vind het best als u de mensen maar niet kwaad maakt.' Stralend begroette Silk een groepje meisjes. Hij zei dat hij hun enigszins Victoriaans aandoende lange jurken erg mooi vond en dat hij blij was dat ze gitaren hadden meegenomen. Ze giechelden. Eerder om hem dan met hem, dacht Wexford, maar Silks humeur was kennelijk verbeterd door deze ontmoeting. Toen de meisjes het park in slenterden, zei hij vriendelijk tegen de politiemannen: 'Wilt u eens rondkijken?’

‘Graag,' zei Wexford.

Het kamp zou links van de oprijlaan komen, onder de linden en de ceders, waar gewoonlijk een kleine kudde Friese koeien graasde. Het vee graasde nu achter het huis en de eerste tenten stonden al overeind. In het midden van het park was een podium gebouwd, met booglampen er voor. Wexford, die over het algemeen niet van hekken met prikkeldraad hield, was blij dat het park van Sundays omsloten werd door een muur met ijzeren punten, om 'de ongewenste elementen', zoals Burden ze noemde, buiten te houden. Op één enkele plaats werd de muur onderbroken en wel aan de kant van de steengroeve, een diepe halfronde kloof aan de kant van Forby. De beide politiemannen liepen naar het huis, gingen op het terras staan en overzagen het schouwspel.

Een rijdende winkel die frisdranken, chips en chocolade verkocht, was al in de oprijlaan geparkeerd, en er stond een rij hongerige jongeren naast. De handigerds legden beslag op de beste plekjes en sloegen tentharingen in de grond. Een kleine, maar gestadige stroom van nieuwe gasten kwam door de hekken, te voet, in auto's en op motorfietsen. Wexford draaide zijn hoofd met een ruk om in de richting van de steengroeve en liep de treden van het bordes af. De geluksvogels - zij die een snipperdag hadden genomen of een college lieten lopen -  waren 's ochtends al gearriveerd en hadden hun tenten al opgeslagen. Een jongen in een Marokkaanse boernoes braadde worstjes op een butagasstel terwijl zijn vrienden met gekruiste benen naast hem zaten en hem aangenaam bezig hielden met zang en gitaarspel. De Kingsbrook stroomt door het park van Sundays, duikt onder Forby Road door en slingert dicht langs de muur tussen de wilgen en de elzen door. De beek was al in een zwembad omgetoverd. Er hielden er zich heel wat op in het water, de meisjes in beha's en slipjes, de jongens in die zwarte driehoekjes die doorgaan voor onderbroek of zwembroek. Burden keek de andere kant op toen hij over het kleine houten bruggetje liep. Hij hield zijn ogen zo vastberaden afgewend dat hij haast struikelde over een paartje dat in het hoge gras lag te vrijen. Wexford lachte. 'Dat zul je nog dikwijls tegenkomen, Mike, je moet er dus maar vast aan wennen. Letts zal een paar mannen bij die steengroeve moeten zetten als we geen indringers willen.’

‘Ik weet het niet,' zei Burden. 'Je kunt daar geen brommer doorheen krijgen.' Venijnig voegde hij er aan toe: 'Het kan mij persoonlijk geen bliksem schelen wie gratis binnenkomt, zo lang ze er maar geen troep van maken.' Aan de kant van Sundays liep de kalkhelling zonder afrastering steil omlaag; aan de overkant stond een vermolmde houten omheining met prikkeldraad. Achter de omheining, achter een smalle strook gras, waren de tuinen zichtbaar van drie huizen in The Pathway. Ze hadden alledrie een hoge nieuwe schutting en een eigen hek. Wexford keek omlaag in de steengroeve. Die was ongeveer zeseneenhalve meter diep, de hellingen waren begroeid met braamstruiken, kamperfoelie en wilde rozen. De rozen stonden volop in bloei, duizenden platte zachtroze bloemen staken af tegen de donkere struiken en de vlammend gele brem. Hier en daar rees een slank zilverkleurig berkestammetje op. In de diepte van de steengroeve was een klein natuurlijk grastapijtje vol sterhyacinten. Een van de bloemen scheen omhoog te fladderen, en toen zag Wexford dat het helemaal geen bloem was, maar een vlinder, hyacintkleurig, met hemelsblauwe vleugels.

'Jammer dat ze die huizen moesten bouwen. Dat bederft veel, hè?'

Burden knikte. 'Tegenwoordig denk ik wel eens dat je met halfgesloten ogen moet rondlopen of met een chronisch stijve nek.'

'Maar 's avonds zal het toch nog erg mooi zijn, vooral bij maanlicht. Ik verheug me op Betti Ho. Ze zingt die balladen tegen de milieuvervuiling, en als er iets is waar we het over eens zijn, Mike, is het wel dat er een eind moet komen aan de milieuvervuiling. Je zult miss Ho beslist sympathiek vinden. En ik moet toegeven dat ik ook benieuwd ben naar het optreden van die knul Vedast.’

‘Ik krijg thuis al genoeg van hem te horen,' zei Burden somber. 'John speelt zijn misselijke liefdesliedjes dag en nacht.'

Zij keerden zich om en liepen terug onder de wilgen. Een jongen in de rivier spatte Wexfords broekspijp nat, en Burden schreeuwde hem boos toe, maar Wexford lachte alleen maar.

TWEE

'Over het algemeen gedragen ze zich uitstekend.' Adjudant Burden maakte deze opmerking op ongelovige, verbaasde toon. Wexford en hij stonden op een klein heuveltje en overzagen de jeunesse dorée daar beneden. Het was zaterdagavond, vroeg in de avond, de hemel was een zacht violetblauwe koepel en de maan leek op een parel omringd door flonkerende sterren. Het licht van de sterren was zeer helder, maar toch nog onvoldoende, en het podium waarop hun eigen sterren stonden, baadde in het licht van de booglampen die op kunstmanen leken. De tenten waren leeg, want de jongelui lagen op het gras dat nu blauw leek vol parelende dauwdruppels, en de kleurige, vreemdsoortige kleren van deze toehoorders versomberden in het maanlicht tot saffierblauw en antraciet. Hun haar was zilverkleurig, niet door ouderdom, maar door de nacht en het natuurlijke licht van de nacht. Er waren vuren gemaakt waar dunne blauwe rookpluimen uit opstegen, die zich oplosten in het donkerder blauw van de hemel. Het hele kamp was blauw, hemelsblauw en jade waar het park en de hemel elkaar ontmoetten, hier en daar getint als de veren van een ijsvogel, en de liggende figuren van de popliefhebbers vormden talloze donkerblauwe schaduwplekken. 

'Hoeveel zijn er volgens jou?' vroeg Wexford. 'Zeventig- tot tachtigduizend. Ze zijn rustig.'

'Het gekoer van duiven in eeuwenoude olmen en het gegons van ontelbare bijen,' citeerde Wexford.

'Ja, misschien had ik ze niet met ratten moeten vergelijken. Ze hebben meer van bijen, een zwerm bijen.' Een zacht stemgegons klonk op toen Betti Ho het podium verliet. Wexford kon er geen woord van verstaan, maar uit de geconcentreerde, gespannen sfeer, het gevoel van volledige eensgezindheid en onderdrukt felle verontwaardiging, kon hij opmaken dat ze over de songs spraken die ze zojuist hadden gehoord en dat ze het eens waren met de strekking.

Het kleine Chinese meisje, mooi, teer en fris als een bloem, had gezongen over vloedgolven van vuil, van vergif, van naderend onheil. Het was vreemd om dergelijke dingen uit zo'n mondje te horen, vreemd ook in de heldere zuiverheid van deze avond, maar toch wist hij net als zij, dat het vuil er was en ook het gif, het stinkende afval en de vreselijke onverschilligheid. Ze was teruggeroepen om nog eens hun lievelingslied te zingen, de ballade van de uitstervende vlinders, en ze had het door de blauwe rookpluimen van hun houtvuren heen gezongen, begeleid door het zachte gekabbel van de Kingsbrook.

Tijdens het zingen had Burden nadrukkelijk knikkend zijn bijval betuigd, maar thans liet hij zijn ogen zoekend over de liggende, zacht pratende mensen glijden. Eindelijk ontdekte hij zijn zoon bij een groep schooljongens en zijn gezicht ontspande zich. Maar Wexford zag dat John en zijn vrienden wat anders gekleed waren dan normaal en dat ze ook een tentje hadden opgezet, zodat ze niet opvielen tussen de anderen en niet zouden worden gebrandmerkt als beginnelingen, als dagjesmensen in plaats van ervaren trekkers. Burden sloeg naar een mug die op zijn pols zat en wierp tegelijkertijd een blik op zijn horloge.

'Vedast is nu bijna aan de beurt,' zei hij. 'Zodra zijn optreden achter de rug is, grijp ik John in zijn kraag en stuur hem regelrecht naar huis.’

‘Spelbreker.'

De adjudant wilde net van repliek dienen toen het gegons van de menigte aanzwol tot een geloei van opgewonden bijval. Mensen kwamen overeind, bleven staan of drongen dichter naar het podium. De spanning steeg. 'Daar komt hij,' zei Wexford.

Zeno Vedast werd aangekondigd door de discjockey, en toen hij uit de schaduw op het podium trad, steeg een vreugdekreet op uit het publiek. Wel heel anders, dacht Wexford bitter, dan het geroep van 'Weg, weg, weg wezen ...!' waarmee ze op zijn eigen, goed overdachte toespraak hadden gereageerd. Hij was trots geweest op zijn toespraak die verdraagzaam en rustig was, slechts een kort woord om hen te verzekeren dat hun vrijheid zou worden gerespecteerd, mits zij zich in bedwang hielden.

De politie wilde het festival niet bederven, had hij met een grapje gezegd; zij wilde alleen maar dat ze het allemaal naar hun zin zouden hebben, dat ze zouden meewerken en het elkaar en de bewoners van Kingsmarkham niet moeilijk zouden maken. Maar het was niet in goede aarde gevallen. Hij was een politieman, en dat was voldoende. 'Weg, weg, weg,' hadden ze geschreeuwd en 'Eruit, smeris, wegwezen.' Hij was helemaal niet zenuwachtig geweest, maar hij had zich afgevraagd wat er nu zou" gaan gebeuren. Maar er was niets gebeurd. Ze waren tevreden en rustig en luisterden naar hun eigen muziek in de blauwe heldere nacht. Nu brulden ze om én tegen Vedast. Het geluid van hun stemmen, het ritmisch handgeklap, het gestamp van hun voeten, denderde op hem af en scheen zich als een vloedgolf over hem uit te storten. Hij stond stil in het witte licht en nam dit uitbundige huldebetoon met gebogen hoofd in ontvangst, zijn glanzend haar hing half voor zijn gezicht als een kap van zilverkleurige stof.

Toen wierp hij plotseling zijn hoofd achterover en stak een hand op. Het gebrul stierf weg tot een gemompel en tenslotte werd het stil. In die stilte riep een meisje: 'Zeno, wij houden van je!' Hij glimlachte. Iemand kwam naar het podium en reikte hem een bolvormig snaarinstrument aan. Hij sloeg een lage vibrerende toon aan, een toon die een heel speciale betekenis had voor zijn publiek, want er steeg een zachte zucht en een tevreden gegons uit op. Zij wisten wat hij nu ging zingen, die ene toon was genoeg voor hen geweest, en na een tevreden geschuifel, een golf van vreugde die door alle tachtigduizend toeschouwers scheen te gaan, wachtten ze gespannen tot de belofte van die ene toon in vervulling zou gaan.

'Het heet "Droomwereld",' fluisterde Burden. 'John heeft het op een LP.' Somber voegde hij eraan toe: 'Wij kennen het thuis beter dan het volkslied.’

‘Ik ken het niet,' zei Wexford.

Opnieuw sloeg Vedast die ene toon aan en begon onmiddellijk te zingen. Het was een liefdesliedje; iets over een meisje dat naar het huis van haar minnaar of haar echtgenoot ging, begreep Wexford, en niet genoeg van hem hield of zo, waardoor de zaak spaak liep. Een nogal bekend thema. Vedast zong met een heldere, zachte stem en een uitgestreken gezicht, maar hij kwam niet verder dan de eerste zin. Zij brulden en stampvoetten; weer stond hij stil met gebogen hoofd; weer wierp hij zijn hoofd achterover en sloeg die eerste toon aan. Ditmaal lieten ze hem zijn lied uitzingen, alleen toen zijn stem een octaaf steeg bij het tweede couplet, ging er een goedkeurend gemompel op.

'Mijn leven is leeg zonder jou,

Kom terug en wees weer mijn vrouw,

Kom, voordat ik weer om je rouw,

Stap in de droom die ik voor ons bouw ...'

Het klonk als een folksong, ontroerend, overtuigend, weemoedig, de melodie paste uitstekend bij de woorden van het lied en de tedere schoonheid van de avond. Ook de stem paste volmaakt bij dit lied, een ongeschoolde heldere tenor. Vedast was blijkbaar volkomen op zijn gemak. Hij had een mager gezicht, een grote neus en een brede beweeglijke mond, zijn huid was bleek in het maanlicht en zijn ogen waren heel licht van kleur, misschien lichtbruin of zeegroen. Zijn lange, benige vingers sloegen geen normale begeleiding, geen melodie uit de snaren, maar een reeks losse vibrerende tonen die zich in Wexfords hersens schenen te boren en hem deden duizelen.

'Kom dus, kom naderbij, 

Kom en zeg het mij,

Waarom de een lijdt en de ander schreit, 

De een wijkt en de ander bezwijkt.'

Toen het lied uit was, wachtte hij weer tot de golf van bijval zich over hem zou uitstorten, en dat gebeurde ook, een geloei steeg op uit de menigte, een razend enthousiasme. Hij stond slap, half gebogen in het donderende applaus totdat drie muzikanten zich bij hem voegden en de eerste tonen van hun muziekinstrumenten door het tumult sneden. Vedast zong nog een lied, ditmaal over kinderen op een kermis, en daarna nog een liefdeslied. Hoewel hij zich nauwelijks had bewogen, glom zijn blote borst vol kettingen van het zweet. Na het derde lied stond hij weer bijna lusteloos slap voorover gebogen, ontroerd, alsof zijn hart en ziel bloot lagen voor het publiek, alsof hij zich üet geselen door het geklap en gehuil. Waarom, vroeg Wexford zich verbaasd af, vond hij dan dat de man ondanks zijn heftigheid, zijn eenvoud, zijn ernst, geen eerlijke indruk maakte? Misschien werd hij alleen maar oud en cynisch, en verdacht hij alle mensen uit de showbusiness van een zucht naar roem en geld.

Maar dat had hij niet van Betti Ho gedacht. Hij gaf de voorkeur aan haar kinderlijk geblaat en haar gerechtvaardigde verontwaardiging. Toch moest hij zich vergissen. Te oordelen aan het rumoer dat de mensen maakten toen hun idool het podium verliet, deelde niemand zijn mening, behalve Burden natuurlijk, die zich vanaf het eerste ogenblik had voorgenomen alles af te keuren en die nu al weg was om John te zoeken.

'God, als ik aan mijn eigen jeugd denk,' zei Wexford, toen ze naar een open plek wandelden waar een rijdende winkel stond die hotdogs verkocht. 'Als ik denk aan de tendens die toen heerste; dat het op de een of andere manier verkeerd was om jong te zijn. Wij konden de tijd haast niet afwachten tot we oud zouden zijn en ons konden meten met die oude, superieure, overheersende mensen. Ze zeiden altijd: "Dat kun jij op jouw leeftijd niet begrijpen, daar ben je te jong voor." Tegenwoordig zijn het de jonge mensen die alles weten, die de toon aangeven op het gebied van taalgebruik, manieren en kleding, en de ouderen zijn te oud om het te kunnen begrijpen.’

‘Hm,' zei Burden.

'We zijn weer in twee kampen verdeeld. Niet zozeer de rijken en de armen als wel de jongeren en de ouderen. Zin in een hotdog?'

'Ja, vooruit maar.' Burden ging in de rij staan, negeerde de vijandige blikken en kocht twee hotdogs van een jongen met een gestreepte schort voor. 'Dank je wel.’

‘Graag gedaan, pa,' zei de jongen.

Wexford grijnsde vol leedvermaak. 'Arme ouwe stakker,' zei hij. 'Ik hoop maar dat je je ouwe tanden niet zult breken op dit ding. Hoe bevalt het je om mijn leeftijdgenoot te zijn?' Hij wrong zich door de rij heen naar een tent waar frisdranken werden verkocht. 'Pardon!’

‘Kijk uit waar je loopt, opa,' zei een meisje. Nu was het Burdens beurt om te grijnzen. 'Leeftijdgenoot?

We zijn in drie kampen verdeeld, jong, oud en middelbaar en zo zal het altijd blijven. Zullen we eens naar de steengroeve gaan kijken?'

Een uur lang zou er niet meer worden opgetreden. Er werd gekookt of men kocht kant-en-klaar-maaltijden. Er hing een doordringende baklucht en overal stegen kleine rookpluimpjes op. Nu al liepen veel jongens en meisjes in rode en gele T-shirts bedrukt met de woorden 'Sundays Scene' op voorzijde en mouwen. Het licht van de booglampen reikte niet tot de rivier, maar naarmate het donkerder werd, scheen de maan helderder. Niemand baadde nu in het heldere ondiepe water, maar de zwemmers hadden wel een persoonlijke noot achtergelaten in de vorm van zwembroeken, beha's en spijkerbroeken, die over de leuning van de brug hingen te drogen.

Ze wandelden om de steengroeve heen, de doorns van de struiken prikten in hun enkels en ze voelden de kleine onrijpe bessen van de lijsterbes tegen hun gezicht tikken, als ijskoude glazen kralen.

Er was hier blijkbaar niemand, maar aan de kant van het villapark was het prikkeldraad doorgesneden en omlaag gedrukt. Het verbogen metaal glom als zilver in het maanlicht. Wexford noch Burden kon zich herinneren of het prikkeldraad gisteren ook al stuk was. Het was vermoedelijk niet belangrijk. Ze wandelden zwijgend verder, genietend van de heerlijke avond, de geur van spirea, de zachte levendige muziek in de verte.

Plotseling werd het hek geopend in de schutting van het laatste huis in The Pathway. Een man kwam naar buiten. Het was een grote man met een hard, knap gezicht en hij keek boos.

'Bent u toevallig verantwoordelijk voor deze' - hij zocht naar een geschikt woord - 'deze wilde bende?’

‘Pardon?' zei Wexford.

'U lijkt me te oud voor een toehoorder,' zei de man grof. 'Wij zijn van de politie. Is er iets aan de hand?’

‘Aan de hand? Ja, er is een heleboel aan de hand. Mijn naam is Peveril. Ik woon daar.' Hij wees naar het hek achter zich waar hij zojuist doorheen was gekomen. 'Er is hier nu al vierentwintig uur lang een verschrikkelijke herrie en in de afgelopen drie uur is het werkelijk onverdraaglijk geworden. Ik heb getracht te werken, maar dat is volkomen uitgesloten. Wat bent u van plan hieraan te doen?’

‘Niets, mr. Peveril, zolang niemand in overtreding is.' Wexford hield zijn hoofd schuin. 'Ik hoor op dit moment niets behalve een zacht gezoem in de verte.’

‘Dan bent u zeker doof. Het lawaai wordt hier beneden gedempt door de bomen. Het heeft geen zin dat u hier rondloopt. U zou het lawaai boven in mijn atelier eens moeten horen.'

'U bent geruime tijd tevoren op de hoogte gesteld, meneer. Morgen is alles voorbij. Wij hebben de mensen die in de omgeving van Sundays wonen en tegen het festival opzagen geadviseerd het weekeinde elders door te brengen en ons daarvan in kennis te stellen.'

'Ja, en die leeglopers te laten inbreken in hun huizen zeker. Ik had wel kunnen weten dat ik niets van jullie hoefde te verwachten. U begrijpt niet eens waar het om gaat.' Peveril ging zijn tuin weer in en smeet het hek achter zich dicht. 'We hadden hem moeten vragen of hij ook indringers heeft gezien,' grinnikte Burden. 'Voor hem is iedereen een indringer.' Wexford snoof genietend de zuivere lucht op. Hij woonde buiten de stad, hij was gewend aan frisse lucht. Jaren lang had hij er niet bij stil gestaan, maar nu genoot hij van deze zuiverheid die misschien weldra tot het verleden zou behoren. Het werd vochtig. Kleine mistbankjes lagen hier en daar op het gras en witte flarden nevel dreven over de muren van de steengroeve. Een haas sprong onder een struik vandaan, keek even naar hen en vluchtte met grote sprongen over het zilveren weiland. 'Luister,' fluisterde Wexford. 'Een nachtegaal...' Maar Burden luisterde niet. Hij was blijven staan en keek naar het kreupelhout waar de haas uit te voorschijn was gekomen. Toen hij zich weer omdraaide, was zijn gezicht vuurrood.

'Moet je daar eens kijken! Dat wordt toch echt te gek. Het is niet alleen - nou ja, walgelijk, het is nog ongeoorloofd bovendien. Dit is tenslotte openbaar terrein.' Het paartje was niet te zien geweest aan de kant van Sundays. Zij lagen op de bodem van de steengroeve waar een ondiepe kuil in het gras was, zo groot als een tweepersoonsbed. Burden had gewoon gesproken, ongeveer zes meter boven hun hoofd, maar de jongen en het meisje hadden niets gehoord, en Wexford herinnerde zich dat Kinsey had gezegd dat onder dergelijke omstandigheden zelfs een kanonschot in de nabijheid niet werd opgemerkt. Zij waren geheel verzonken in hun liefdesspel. Ze waren beiden naakt, een jaar of negentien, en van een volmaakte lichamelijke schoonheid. De fijne blaadjes van de lijsterbes die hen beschutte, wierpen donkere zacht bewegende schaduwen over de lange voorovergebogen rug van de jongen. Zij maakten geen enkel geluid. Zij gingen helemaal op in elkaar. Toch schenen ze deel uit te maken van de natuur om hen heen, alsof een vriendelijke god deze plek voor hen had geschapen en vol verlangen wachtte op hun komst. De jongen had lang, krullend goudblond haar, het zwarte haar van het meisje lag als een krans om haar hoofd en haar gezicht was haarscherp afgetekend in het maanlicht. Wexford keek naar hen. Hij kon zijn ogen niet van hen afwenden. Zij fascineerden hem, maar het was geen ziekelijke nieuwsgierigheid die hij voelde en ook geen seksuele opwinding. Hij voelde een koude rilling door zijn lichaam gaan, een soort oerrespect. Badend in het maanlicht in de diep blauwe nacht waren zij Adam en Eva, Venus en Adonis, een man en een vrouw, alleen aan het begin van de wereld. De zilveren lichamen die elkaar omstrengelden onder een voortdurend bewegend patroon van schaduwen, waren zo mooi en hun schoonheid was zo beklemmend, dat Wexford de scheppingsdrang van de natuur voelde ... Hij huiverde. En alsof hij Burdens woorden belachelijk wilde maken, fluisterde hij tegen hem: 'Kom mee. Dit is hun plek.'

Als hij had geschreeuwd, zouden ze hem ook niet hebben gehoord, evenmin als de vibrerende klanken die plotseling van het podium kwamen en het donderend, schreeuwend en huilend geweld toen The Verb To Be begonnen te zingen.

DRIE

Er hadden zich geen ongeregeldheden voorgedaan. Een groep Hell's Angels was voor de hekken van Sundays verschenen en afgeweerd. De muren waren niet hoog genoeg om hen buiten te houden, maar wel hun motoren. Een tent had vlam gevat. Maar er was geen sprake van brandstichting. Iemand had te dicht bij het zeildoek een vuur gemaakt en Silk had de onfortuinlijke kampeerders in een van zijn logeerkamers ondergebracht.

Het concert ging bijna de hele nacht door en de golven van enthousiasme en donderend applaus waren tot in Forby te horen. De telefoontjes van verontwaardigde inwoners  - waaronder Peveril - bleven binnenstromen op het politiebureau van Kingsmarkham. Tegen de ochtend werd het rustig en sliepen de meeste mensen. De vuren waren gedoofd en de booglampen uitgedraaid toen de zon opkwam en Sundays bescheen door een gouden nevel. Het beloofde minder heet te worden, maar het was toch nog behoorlijk warm. De festivalgangers zwommen in de Kingsbrook en stonden daarna in de rij voor de ijstent. Tegen twaalf uur stond de oprijlaan vol rijdende winkels die eten, drinken en souvenirs verkochten. De transistors en de muziek van kleine amateurgroepen zwegen en Emmanuel Ellerman opende de tweede dag van het concert met zijn hit 'High Tide'. De mist die bij het aanbreken van de dag laag boven de grond hing, was opgestegen en hing nu als een wolkendek in de lucht. De zon wierp een bleek licht door deze nevelsluier. Het was benauwd en de atmosfeer maakte de mensen ademloos.

Burdens zoon John mocht voor het laatst naar Zeno Vedast komen luisteren. Hij bleef uit de buurt van zijn vader, want in dit gezelschap schaamde hij zich ervoor dat zijn vader politieman was. Burden snoof achterdochtig terwijl hij en Wexford over het festivalterrein liepen. 'Het ruikt naar hasj.'

'We hebben wel wat anders te doen dan op jacht te gaan naar drugs,' zei Wexford. 'De korpschef heeft gezegd dat we alles door de vingers moeten zien, tenzij iemand echt high is en over de steengroeve springt omdat hij vol hasj zit. Ik wilde dat ik het geluid kon waarderen dat die gitaristen maken, maar ik kan het niet, er is niets aan te doen. Ik ben verdomme veel te oud. Zij zijn klaar. Wie zou er nu aan de beurt zijn?'

'Voor mij is het allemaal een pot nat.' Burden keek voortdurend uit naar zijn zoon. Misschien vreesde hij dat iemand hem in de verleiding zou brengen om drugs te gebruiken, te vrijen of zijn haar te laten groeien. 'En ze zien er allemaal hetzelfde uit.’

‘Maak je toch niet zo druk over die jongen van je. Dat is hij trouwens niet, die knul waar jij naar kijkt. Ik heb hem net naar de hamburgertent zien lopen. Hoor je dat geluid? Dat zal de helikopter van Betti Ho zijn om haar te halen.' De felgele helikopter zweefde als een reuzeninsect uit een griezelfilm boven hun hoofd en dook tenslotte omlaag op het terrein achter het huis. De beide politiemannen bleven kijken tot de helikopter stil stond en voegden zich toen bij de stroom mensen die door de hekken liepen, het terrein op. De Chinese zangeres droeg een gele jurk - vanwege haar gele helikopter? - en haar zwarte haar in een vlecht. 'Hoeveel geld zal die wel krijgen,' zei Burden. 'Verdienen is te veel gezegd.'

'Ze zet de mensen aan het denken. Ze doet goed werk. Ik heb liever dat zij het krijgt dan sommige politici. Daar is John, die komt ook naar het afscheid kijken. Ga nu alsjeblieft niet naar hem toe. Laat hem met rust. Hij amuseert zich.'

'Dat was ik ook niet van plan. Zo stom ben ik nou ook niet dat ik niet zou begrijpen dat hij mij hier liever niet kent. Daar heb je Vedast. God, het lijkt wel het einde van een staatsbezoek.'

Wexford vond niet dat het daar veel van weg had. Ongeveer duizend fans hadden zich om de helikopter verzameld, terwijl Betti Ho te midden van een andere kring stond te praten met Vedast, die nog steeds met ontbloot bovenlijf rondliep en verder was gekleed in een zwarte spijkerbroek. Er was nog een meisje bij hen en Vedast had zijn arm om haar middel geslagen. Wexford kwam naderbij om haar beter te bekijken, want van alle opvallende en merkwaardig geklede mensen die hij de laatste dagen had gezien, was zij beslist de merkwaardigste.

Zij was bijna even groot als Vedast en ze was knap op de opzichtige kleurige wijze van een schoonheidskoningin. Het leek Wexford onmogelijk dat iemand van nature zoveel haar kon hebben, een krullende wijd uitstaande massa asblond haar die om haar gezicht golfde en bijna tot haar middel reikte. Haar figuur was volmaakt. Dat moest wel, meende hij, anders zou ze er belachelijk uitzien in haar strakke truitje, hot pants van gebreid touw, en operetteachtige lieslaarzen van verguld leer. Van waar hij stond, op ongeveer twintig meter afstand kon hij haar wimpers zien en ook de veelkleurige glittertjes op haar oogleden.

'Wie zou dat zijn?' vroeg hij aan Burden.

'Dat is Nell Tate,' antwoordde Burden tot zijn verbazing.

'Ze is getrouwd met de roadmanager van Vedast.'

'Ik geloof dat ze beter met Vedast getrouwd kon zijn. Hoe weet jij dat trouwens?'

'Nou, wat denk je? Van John natuurlijk. Ik wilde dat pop een examenvak was, dat verzeker ik je.' Wexford lachte. Hij kon zijn ogen haast niet van het meisje afhouden, niet omdat hij haar aantrekkelijk of knap vond, maar wat hem bezig hield, was de gedachte aan het soort leven dat haar uiterlijk propageerde, een leven en een manier van leven die hem zo vreemd waren, dacht hij, en niet alleen hem, maar ook de meerderheid van deze bewonderaars. Men beweerde dat Vedast een jongen uit deze buurt was die het gemaakt had. Waar zou zij vandaan komen? Welke vreemde weg zou zij hebben bewandeld om hier op dit punt te arriveren, waar alle ogen op haar waren gericht en zij in het openbaar werd omhelsd door de lieveling van het publiek?

Vedast trok zijn arm weg en kuste Betti Ho op beide wangen. Betti wendde zich tot Nell Tate en ook zij omhelsden elkaar. Toen stapte het Chinese meisje in haar helikopter en de deuren werden gesloten.

'Het is nu bijna afgelopen,' zei Burden. 'Hoe laat is het?’

‘Half vier. Het is benauwd, we krijgen vast storm.’

‘Ik zou niet graag in dat ding zitten als het stormt.' De helikopter bromde met draaiende propeller en steeg op. Betti Ho boog zich naar buiten en zwaaide met een geel zijden arm. De fans slenterden terug naar het park, aangetrokken door het versterkte geluid van elektrische gitaren. The Greatheart, een driemans formatie, stond op het podium. Burden luisterde en voor het eerst sinds de aanvang van het concert vertoonde hij tekenen van goedkeuring. The Greatheart hadden zich gespecialiseerd op parodieën van oorlogsschlagers, maar Burden wist nog niet dat het parodieën waren en er speelde een deels sentimentele deels achterdochtige glimlach om zijn lippen.

Martin Silk zat op een krukje bij een gedoofd kampvuur te praten met de jongen in de gevlekte ponybontjas. Het was zelfs te warm en te benauwd voor een vest, laat staan een bontjas, maar voor zover Wexford wist, had de jongen de bontjas niet eenmaal uitgedaan in de tijd dat hij hier was. Wellicht was zijn donkere huid gewend aan een tropischer klimaat.

Silk keek op. 'Er zijn helemaal geen moeilijkheden geweest, ziet u wel,' zei hij.

'Dat is niet helemaal waar. Er is tenslotte brand geweest. Iemand heeft de diefstal van zijn motor gemeld, en die kerel die T-shirts verkoopt, is flink bestolen.’

‘Maar stelen van het establishment is helemaal niet erg,' zei de gevlekte jongen op zachtzinnige vriendelijke toon. 'Volgens uw opvattingen misschien niet. Als het ooit een wet wordt in dit land zal ik het met u eens zijn.’

‘Dat zal beslist gebeuren, man, beslist. Zodra de revolutie komt.'

Sedert de tijd dat hij zelf een tiener was, in de dertiger jaren, had Wexford niemand meer ontmoet die de beloofde revolutie ernstig nam. Ze waren blijkbaar nog steeds op dezelfde toer. 'Maar,' zei hij, 'dan zullen er geen kapitalisten meer zijn, nietwaar?'

De gevlekte jongen antwoordde niet, maar glimlachte vriendelijk. 'Louis,' verkondigde Silk trots, 'studeert filosofie in het zuiden. Hij heeft een heel eigen visie op de politiek. Hij is bereid voor zijn overtuiging naar de gevangenis te gaan.'

'Dat hoeft beslist niet,' zei Wexford. 'Tenzij hij de rust verstoort met zijn overtuigingen.'

'Louis is de oudste zoon van een opperhoofd. Eens zal men in de nieuwe Afrikaanse staten rekening moeten houden met de naam Louis Mbowele.'

'Dat zou me niet verbazen,' zei Wexford oprecht. In gedachte zag hij de toekomstige krantekoppen die melding maakten van bloedbaden, onheil, tirannie, alles met een goede bedoeling. 'Doctor in de filosofie, een nieuw politiek beleid, Britse gevangenis - binnenkort zal hij aan alle voorwaarden voldoen. Veel succes. Gedenk mij wanneer gij bezit neemt van uw koninkrijk.’

‘Vrede zij met u,' antwoordde de Afrikaan ernstig. Burden stond te praten met inspecteur Letts. 'Het is nu bijna afgelopen, Reg,' zei Letts. 'Ja. Niet om het een of ander, maar ik zal toch blij zijn als het allemaal goed en wel achter de rug is. Zonder moeilijkheden.'

'En ook voordat de storm losbarst. Het is verschrikkelijk om deze troep uit het park te krijgen in een stortbui.' Boven het dak van Sundays House was de lucht nu inktzwart. En het huis zelf baadde in het valse bleke spookachtige licht dat tussen de donderwolken doorschijnt voordat de storm losbarst. De haagbeuken langs de oprijlaan waren te dik om te buigen in de toenemende wind, maar de lage takken van de ceders zwiepten al over het gras en de wind deed de coniferen naast het huis doorbuigen. Maar het was een warme wind, en toen Zeno Vedast het podium beklom, was hij nog steeds half naakt. Hij zong nogmaals 'Droomwereld' voor een zwijgend publiek, dat zeer gespannen was door de zware benauwde atmosfeer. Wexford had wat rondgeslenterd en stond nu plotseling vlak voor het podium naast Nell Tate. Vedast zong ditmaal zonder begeleiding en zij hield zijn mandoline of ocarina of wat het dan ook zijn mocht, vast. Het was niet vreemd dat zij haar ogen op de zanger gericht hield. Er waren nog ongeveer tachtigduizend paar ogen die dat eveneens deden. Maar in die andere ogen was geestdrift of bewondering te lezen, of kritische waardering en haar blik was vol hartstochtelijk verlangen. Haar glimmende moerbeikleurige lippen waren niet helemaal gesloten en ze hield haar hoofd smachtend achterover. Omdat Wexford zich verveelde, keek hij naar haar, maar plotseling draaide zij zich om en keek hem strak aan.

Hij schrok. Haar expressie was tragisch, wanhopig, alsof zij voor altijd verstoken was van dat wat zij het meest begeerde. Door de dikke laag make-up, door de groene en blauwe oogschaduwen, door de belachelijke glittertjes om haar ogen heen, was het verdriet duidelijk zichtbaar. Hij vroeg zich af waarom. Ze was ouder dan hij aanvankelijk dacht, maar toch hoogstens een jaar of achtentwintig. Was ze misschien verliefd op Vedast en kon ze hem niet veroveren? Dat was niet waarschijnlijk, want toen Vedast zijn eerste liedje had gezongen, hurkte hij neer aan de rand van het podium en terwijl hij het snaarinstrument van Nell aannam, kuste hij haar impulsief maar langzaam en hartstochtelijk op de lippen. Vedast begon weer te zingen en nu zag Wexford dat ze kalmer was, de glinsterende oogleden sloten zich even.

'Hebben we het nu gehad?' vroeg hij, toen hij weer naast

Burden stond. 'Ik bedoel, is het concert voorbij?' Zonder protest nam Burden de rol van popdeskundige weer op zich, hoewel hij een onwaarschijnlijke, weinig enthousiaste autoriteit was. 'Nog twee songs van The Greatheart,' zei hij, 'en dan mogen we naar huis. Sommigen gaan nu al weg. Zij zijn uitsluitend gebleven om de Naakte Aap te horen.'

'Wat een taal, Mike, heiligschennis! Ik vond hem niet slecht. Daar gaat die roze en oranje kampeerauto. Helemaal vol gekrabbeld - heb je dat gezien? - en iemand heeft op de deur geschreven "Deze auto is ook leverbaar in een paperbackeditie".'

Tenten werden afgebroken. Gasstellen, ketels en blikjes poederkoffie in plunjezakken gestopt en een meisje op blote voeten scharrelde rond tussen de rommel op zoek naar de schoenen die ze vierentwintig uur geleden had uitgeschopt. De toekomstige leider van een Afrikaanse staat in opkomst had de discussie gestaakt en rolde zijn slaapzak op, een prozaïsch werkje. Martin Silk liep tussen hen rond en glimlachte welwillend tegen zijn jeugdige gasten en nogal boosaardig triomfantelijk tegen Wexford. 'Ik heb wel medelijden met die Greathearts die zich daar de keel schor staan te zingen voor een onverschillig publiek. Ze weten vast dat de mensen uitsluitend voor Vedast zijn gebleven.'

Maar er werd niet op Wexfords woorden gelet. 'Daar heb je ze,' zei Burden, 'dat meisje en haar vriend die we gisteravond zagen. Ze komen regelrecht uit de steengroeve. Nou, hun huwelijksreisje is voorbij. En zo te zien hebben ze ook ruzie gehad, of ze zijn door een slang gebeten. Ik heb altijd gehoord dat er adders zijn op het terrein van Sundays.’

‘Dat zou je wel willen, hè?' snauwde Wexford. 'Dat zou hun verdiende loon zijn voor hun gedrag dat in het paradijs zo vanzelfsprekend zou zijn geweest.' De jongen en het meisje zagen er niet uit of ze ruzie hadden of gewond waren. Ze hielden elkaar bij de hand en renden. In een vieze en versleten versie van het T-shirt-spijkerbroekuniform, hun lange haren verward door de wind, hadden ze hun oerschoonheid van de avond tevoren verloren. Het betoverende, sprookjesachtige element was helemaal verdwenen. Het was een doodgewoon paartje dat daar buiten adem en - bang - kwam aanhollen. Plotseling werd Wexford ongerust en hij deed een stap in hun richting. Zij bleven vlak voor hem staan. Het gezicht van het meisje was doodsbleek, en ze snakte naar adem. 'U bent toch van de politie?' zei de jongen voordat Wexford het woord kon nemen. 'Wilt u alstublieft meegaan? Meegaan om te kijken wat...'

'In de steengroeve,' zei het meisje met een benepen stem. 'Oh, alstublieft. Het is zo verschrikkelijk. Er ligt een meisje in de steengroeve en ze is - ze is dood. Dood. Haar gezicht is - niets dan bloed - afschuwelijk ... Oh, God!'  Ze wierp zich snikkend in de armen van de jongen.

VIER

Ze gilde hysterisch.

'Vertel jij het,' zei Wexford tegen de jongen. "We gingen ongeveer tien minuten geleden naar de steengroeve.' Hij sprak hortend en stotend. 'Ik - wij - ik ben hier met een groep en Rosie ook en - en we zullen elkaar een maand lang niet meer zien. We wilden alleen zijn, maar het is nog licht en we zochten een plek waar ze ons niet konden zien. Oh, Rosie, toe nou. Hou op met huilen. Kunt u niets doen?'

Er had zich een kring om hen heen gevormd. Wexford zei tegen een meisje dat er nogal kordaat uitzag: 'Neem haar mee naar een tent en zet een kop thee. Sterke hete thee. En wil een van jullie naar mr. Silk gaan om te vragen of hij cognac heeft. Vooruit nou. Zij zal je alles vertellen. Daar heeft ze trouwens behoefte aan.' Rosie gaf een gil. Het andere meisje bewees dat Wexfords vertrouwen in haar gerechtvaardigd was, door haar een klap te geven op haar bleke natte wang. Rosie's adem stokte en ze keek verbaasd.

'Goed zo,' zei Wexford. 'Ga maar gauw die tent in. Een warme kop thee zal je goed doen.' Hij liep terug naar de jongen. 'Hoe heet je?’

‘Daniël. Daniël Somers.'

'Heb je het lijk van een meisje gevonden in de steengroeve?' Plotseling barstte het gezang van The Greatheart over hen los. 'God, ik wilde dat we een beetje rust konden hebben. Waar heb je het lijk gevonden?'

'Onder een paar struiken - of eigenlijk een soort heesters - aan de kant van het prikkeldraad.' Plotseling sperde Daniël zijn ogen wijd open. 'Er waren - vliegen,' zei hij. 'Haar gezicht zat onder het bloed, half geronnen bloed, en de vliegen - kropen er overheen.’

‘Ga mee, en wijs me de plek aan.’

‘Moet dat?'

'Het duurt niet lang,' zei Wexford vriendelijk. 'Je hoeft niet meer naar haar te kijken, je moet ons alleen de plek wijzen.'

Aan de zijde van het kamp waar zij stonden, was iedereen thans gealarmeerd en de wildste geruchten deden de ronde. De mensen kwamen uit hun tenten om te kijken wat er gaande was, anderen hesen zich op hun ellebogen overeind en vergaten The Greatheart voor het ogenblik. Er was een zacht geroezemoes van stemmen, want ze vroegen zich af of er wellicht een onderzoek naar drugs werd voorbereid. Daniël Somers was even bleek als zijn vriendin, en de blik in zijn ogen was even angstig. Hij scheen de hele zaak nu zo snel mogelijk te willen afhandelen. Hij rende struikelend de kalkhelling af en de politiemannen volgden hem iets bedaarder. Er was nog niets vreemds te ontdekken. Onder het zware purpergrijze wolkendek leek het gras in de steengroeve feller groen. Het onheilspellende vaalwitte licht deed de bleke wilde rozen en de zilveren onderzijde van de berkenbladeren fel oplichten.

Daniël stond aarzelend stil bij een jonge berk, die oprees uit een dichte massa kamperfoelie- en rode kornoeljestruiken. Hij raakte nu duidelijk ook in paniek, en hij huiverde. 'Daarin,' wees hij. 'Ik heb haar niet aangeraakt.' Wexford knikte.

'Ga jij nu maar terug naar Rosie.'

De struiken hadden geen doorns en waren gemakkelijk opzij te buigen. Ze stonden dicht om de voet van de boom. Onder de struiken, half om de voet van de boom gekruld, lag het lichaam van het meisje, opgerold als een foetus. De knieën opgetrokken, de armen gevouwen, de handen ineengestrengeld onder de kin.

Zelfs Wexford kreeg een wee gevoel in zijn sterke maag toen hij het gezicht zag, of ten minste datgene, wat eens haar gezicht was geweest. Het was één verbrijzelde massa vol zwart geronnen bloed en nog zwartere vliegen die lui gonzend opstegen toen het bladerdek opzij werd gebogen.

Ook in het blonde haar waren strepen bloed en hier en daar had het bloed donkere klitten gevormd. Op haar donkerrode jurk zat waarschijnlijk ook bloed, maar dat was op het eerste gezicht niet vast te stellen omdat de jurk zelf de kleur had van geronnen bloed.

The Greatheart stonden nog steeds op het podium. 'Er is een meisje vermoord,' zei Wexford tegen Silk. 'Wilt u die mensen van het podium halen en zorgen dat ik de beschikking krijg over een microfoon.'

Er ging een verontwaardigd gemompel op toen de groep midden in een song ophield en zich terugtrok. Het gemompel klonk dreigend toen Wexford hun plaats innam. Hij stak zijn hand op. Zonder resultaat.

'Stilte, alstublieft. Ik verzoek u om een ogenblik stilte.’

‘Weg, weg, weg!' schreeuwden ze.

Best. Dan maar de harde waarheid, misschien zou dat helpen. 'Er is een meisje vermoord,' sprak hij hard. 'Het lijk ligt in de steengroeve.' De stemmen verstomden en hij kreeg de stilte die hij wenste. 'Dank u. We weten nog niet wie het is. Niemand mag Sundays verlaten zonder mijn toestemming. Begrepen?' Ze zwegen. Hij had diep medelijden met hen, hun festival was bedorven en hun jonge gezichten verstrakten van schrik. 'Als iemand een lid van zijn groep mist, een blond meisje in een rode jurk, verzoek ik hem of haar mij daarvan op de hoogte te stellen.' Silk gedroeg zich haast of Wexford zelf het meisje had vermoord en in zijn steengroeve gelegd. 'Alles ging zo geweldig,' jammerde hij. 'Waarom moest dit nu juist gebeuren? Het is weer koren op de molen van al die ouwe zeurders die overal bezwaar tegen maken en jonge mensen aan banden willen leggen. U zult zien dat ik gelijk krijg.' Hij sloeg zijn ogen radeloos op naar de hemel waar dikke grijze wolken naderden uit het westen.

Wexford wendde zich tot een jongen die aan zijn mouw trok en zei: 'Een meisje uit onze groep is verdwenen. Sinds vanmorgen heeft niemand haar meer gezien. Wij dachten dat ze naar huis was, ze vond er niet zoveel aan.’

‘Wat had ze aan?'

De jongen dacht even na en zei: 'Een spijkerbroek geloof ik en een groen shirt.'

'Blond haar? Lila panties en schoenen?'

'God, nee. Ze is donker en ze droeg nooit zulke dingen.’

‘Zij is het niet,' zei Wexford.

Het kon nu ieder ogenblik gaan regenen. Hij had een verschrikkelijk visioen van regen die in stromen neerdaalde op het kamp, het vertrapte gras in een modderpoel veranderde en op de wrakke tentjes neerbeukte. En al die tijd, zeker de hele nacht, zouden hij en alle politiemannen die hij te pakken kon krijgen doorweekte, ongelukkige, en wellicht bange tieners moeten ondervragen.

De fotografen waren gearriveérd. Hij zag hun auto over het harde gras hobbelen en stoppen bij de houten brug. Als ze eenmaal was gefotografeerd, kon hij haar laten weghalen en aan de identificatie beginnen. Hij voelde de eerste koude regendruppels op zijn handen. 'Ik vraag me af of we ze allemaal in het huis kunnen onderbrengen,' zei Silk.

Tachtigduizend mensen in één huis? Aan de andere kant was het een groot huis ...

'Onmogelijk. Daar hoeft u niet aan te denken.'

Achter hen kuchte een meisje om zijn aandacht te trekken.

Er stonden twee meisjes en een van hen hield een zwart fluwelen mantel in haar hand.

'Ja?' zei hij snel.

'We hebben onze vriendin sinds gisteravond niet meer gezien. We kunnen haar niet vinden en haar vriend evenmin, en ik dacht - wij dachten ...'

'Dat zij wellicht het meisje is dat wij hebben gevonden? Vertel eens hoe ze eruit ziet.'

'Ze is achttien. Heel donker haar, heel knap. Ze draagt een zwarte spijkerbroek. Oh, ze is het toch zeker niet? Ze heet Rosie en haar vriend ...'

'Heet Daniël.' Het meisje keek hem met ronde verbaasde ogen aan, vol bewondering voor zijn alwetendheid en hij zei: 'Er is niets aan de hand met Rosie.' Hij wees. 'Ze is daar, in die tent.'

Hoe dikwijls zou dit nog gebeuren, vroeg hij zich af, voordat hij moest zeggen, ja, ja, dat zou ze wel eens kunnen zijn? Toen zag hij dokter Crocker, mager, energiek en keurig als steeds, met grote stappen op zich afkomen. De politiedokter droeg een witte regenjas en had behalve zijn dokterstasje ook een paraplu bij zich.

'Ik heb het weekeinde ergens anders doorgebracht, Reg, op jullie eigen advies trouwens. Ik dacht dat ik met dit alles niets te maken zou krijgen. Wat is er eigenlijk gebeurd?'

'Hebben ze je dat niet verteld?'

'Nee, alleen dat ze me nodig hadden.'

'Er ligt een dood meisje in de steengroeve.'

'Goeie hemel! Een van hen?'

'Ik weet het niet. Kom maar kijken.'

Dikke regendruppels vielen bij tussenpozen neer, zoals dikwijls na een langdurige droogte en voor een stortbui. Het was of iedere druppel moeizaam uit de wolken werd geperst. Drie politieauto's waren over het hobbelige terrein gereden en stonden geparkeerd aan de rand van de steengroeve. In de steengroeve waren de fotografen klaar met hun werk. Het struikgewas was weggekapt en een dekkleed was voor het lijk opgehangen om het aan het oog te onttrekken. Toch hing een groep jongens en meisjes rond de steengroeve en spraken angstig kijkend over het gebeurde. 'Ga alsjeblieft allemaal naar je tent terug,' zei Wexford. 'Jullie worden alleen maar nat en je krijgt toch niets te zien.' Langzaam kwamen ze in beweging. 'Vooruit, schiet op. Ongezonde nieuwsgierigheid is goed voor domme mensen. Jullie generatie hoort daar boven te staan.' Dat gaf de doorslag. Enkelen grinnikten dom. Tegen de tijd dat Wexford en de dokter de helling waren afgedaald en op het kleine grasveldje beland, waar de sterhyacinten nu helemaal vertrapt waren, hadden de toeschouwers zich verspreid. Crocker knielde neer bij het lichaam en onderzocht het.

'Ze is zeker al vijf dagen dood.' Wexford voelde zich plotseling opgelucht. 'Ze was al dood voordat het festival begon,' zei Crocker, 'en het was beslist geen tiener. Ik denk dat ze zeker wel zevenentwintig was, misschien zelfs wel dertig.' Onder het dekkleed zag het zwart van de gonzende vliegen. Wexford legde het lichaam op zijn zijde en zag een grote lila leren tas die er onder lag. Tas, schoenen en panties pasten bij elkaar, maar niet bij de donkerrode jurk. Hij opende de tas en liet de inhoud op een stuk plastic glijden. Er viel een envelop uit, geadresseerd aan miss Dawn Stonor, 23 Philimede Gardens, Londen, S.W.5. Er zat een brief in afkomstig van Lower Road, Kingsmarkham: 

Lieve Dawn, 

Prettig om je maandag te zien, maar het zal wel weer een bliksembezoekje worden en je zult er wel niet aan denken om te blijven slapen. Oma is ziek geweest, maar het gaat nu beter. Ik heb je lila broek en blouse opgehaald bij de stomerij en je kunt ze meenemen. Het kostte 65 pence die ik graag van je terugkrijg. Tot maandag. 

Liefs, mama.

De slechte stijl en het ongeoefende handschrift waren zeer opvallend. Er was nog iets vreemds aan die brief, maar daar kon hij later wel over nadenken. Het voornaamste was dat ze gemakkelijk en snel was geïdentificeerd. 'Laat het lijk weghalen,' zei hij tegen hoofdagent Martin, 'en daarna moet de steengroeve worden doorzocht.'

Er zat bloed aan zijn hand, vers bloed. Hoe kon dat nu van een lichaam komen dat al vijf dagen dood was? Hij keek nog eens goed en zag dat dit ook niet het geval was. Het was zijn eigen bloed, uit een klein wondje onderaan zijn duim.

'Overal glasscherven,' zei hij verbaasd. 

'Zie je dat nu pas?' zei Crocker met een vreugdeloze grijns. 'Je hoeft in ieder geval niet naar het wapen te zoeken.' Op een zomerse dag waren ze vrolijk en luidruchtig aangekomen met auto's, treinen en bussen om naar de muziek te luisteren, en ze hadden hun eigen muziek meegebracht. Ze vertrokken terneergeslagen, zwijgend ploeterend door de regen. De meesten hadden hoogstens twaalf uur geslapen dit weekeinde. Hun gezichten waren bleek, bang en vuil. Niemand rende, niemand stoeide. Ze rolden hun natte tenten op, hesen hun bagage op hun rug en lieten grauwe bergen afval achter. Op weg naar de hekken in lange rommelige rijen, leken ze op vluchtelingen die een rampgebied verlieten. Daniël liep naast Rosie, een arm om haar heen, en met de andere hield hij een tentrol op zijn schouder vast, die tegen zijn kakirugzak bonkte. Louis Mbowele liep door het hek, zonder op te zien van het boek dat hij las. Zwijgend kauwden ze op snoepjes en zwijgend ging de wijnfles van hand tot hand. Onder de gegeven omstandigheden stond niemand er bij stil wie de wijn had betaald en wie ervan dronk. Ze liepen dicht tegen elkaar aan gedrukt, staken sigaretten op, beschermden de brandende lucifer met hun handen tegen de neerkletterende regen. Een bliksemflits doorkliefde de lucht boven Stowerton en in het westen rommelde de donder. De regen striemde neer uit de voortjagende blauwzwarte en loodgrijze wolken en veegde de mensen en hun bezittingen de oprijlaan in als rommel die door het getij op het strand wordt geworpen. De takken van de ceders beukten wild tegen de grond, waar eens gras was geweest. Het gras was nu verdwenen, duizenden en nog eens duizenden sterke jonge voeten hadden het gras vertrapt en afgesleten tot een verschroeide dorre vlakte. De regen viel thans op een uitgestrekte bruine woestenij. Iemand had een gescheurde tent achtergelaten, een rode tent, klapperend in de wind als een half verdronken vlinder, totdat het ding tenslotte zwaar van het water ineen zakte tegen het houten podium. De rivier zwol en een stroom van proppen papier, blikjes, transistorbatterijen en verloren schoenen werd meegesleurd door het water dat zich onder Forby Road stortte.

VIJF

De regen had een kunstmatige nacht met zich meegebracht, een kletsnatte vroege schemering. Iedereen zocht bescherming binnenshuis, iedereen behalve de jonge mensen die in de stortbui Kingsmarkham binnen sjokten. Doorweekt en rillend trokken zij in lange rijen naar de bussen en naar het station. Enkelen waren achtergebleven in Forby Road in de hoop een lift te krijgen. Ze bleven gelaten volhouden terwijl auto's hen passeerden en verder reden en motorrijders hen lieten staan vanwege hun vuile kleren en hun lange natte haren.

Zij overstroomden het centrum van de stad, stonden in lange rijen tot aan het einde van High Street ontmoedigd te wachten op onverschillig welke bus. Het centrum was boordevol jonge mensen, maar de buitenwijken en de afgelegen straten waren verlaten. In Lower Road, waar alle ramen en deuren gesloten waren en waar de regen roffelde op de daken van de auto's die langs de stoep stonden, leek het wel hartje winter. Alleen aan de rozen in de voortuinen van deze lompe bakstenen woningen, en aan de druipende bladeren van de kersenbomen kon men zien dat de zon behoorde te schijnen, dat het een juni-avond was. Nummer vijftien leek precies op de aangrenzende huizen. Eenzelfde geranium hing boven de voordeur en de felroze bloemen pasten slecht bij de okerkleurige baksteen. Dezelfde witte vitrage, kruiselings gedrapeerd als een nachtjapon, hing voor de ramen. Een bos van televisieantennes stak boven de schoorsteen uit en sidderde in de stormwind. Langzaam liep Wexford het tuinpad op. Het regende zo hard dat hij zelfs voor deze kleine afstand van de auto naar de voordeur, zijn paraplu had moeten opsteken. Hij vond het verschrikkelijk mensen te moeten ondervragen die een verlies hadden geleden. Hij schaamde zich dat hij getuige was van hun verdriet en ook voor het feit dat hij ongeduldig werd als ze door herinneringen werden overvallen en de tranen hen het spreken zouden beletten. Hij wist nu dat Dawn Stonor geen vader had. Hij zou een onderhoud moeten hebben met een eenzame, wellicht gebroken vrouw van middelbare leeftijd. Hij klopte zacht aan de deur.

Politieagente Polly Davies liet hem binnen. 'Hoe is het met haar, Polly?'

'Best, inspecteur. Volgens mij waren moeder en dochter niet dol op elkaar. Dawn was al tien jaar uit huis.' Vreselijk om je opgelucht te voelen als je van een gebrek aan liefde hoorde ... 'Ik zal eerst eens met haar praten.' Mrs. Stonor was met een politieauto naar het lijkenhuisje gebracht en weer terug naar huis. Ze zat in de woonkamer thee te drinken. Ze had haar mantel nog aan en haar rode strohoed lag op de leuning van haar stoel. Het was een zware vrouw van vijfenvijftig met een blozend gezicht. Ze had last van spataderen en haar gezwollen voeten waren in pumps gewrongen.

'Voelt u zich in staat mij enige inlichtingen te geven, mrs. Stonor? Ik vrees dat dit een vreselijke schok voor u is.’

‘Wat wilt u weten?' vroeg ze kortaf op scherpe onaangename toon. 'Ik kan u niet zeggen waarom ze in die steengroeve was. Hij heeft haar behoorlijk toegetakeld, vindt u niet?' Wexford was niet geschokt. Hij wist dat zelfs zij die pas een verlies hebben geleden de schijnbaar ongezonde neiging bezitten met een soort sensatiezucht uit te wijden over het letsel dat hun overleden bloedverwanten werd toegebracht. Of zij deze gevoelens onder woorden brengen is eerder afhankelijk van hun zelfbeheersing dan van hun verdriet. 'Wie was "hij", mrs. Stonor?'

Ze haalde haar schouders op. 'Een of andere man. Er was altijd wel de een of andere man.’

‘Wat deed zij voor de kost?'

'Serveerster in een club. Een tent die de Townsman heet, ergens in Londen, in West geloof ik. Ik ben er nooit geweest.' Mrs. Stonor wierp hem een norse agressieve blik toe. 'Het is een club voor mannen. De meisjes daar lopen gewoon voor schut, in badpakken met rokjes of zo iets. Ze lopen eenvoudig te koop met hun lichaam. "Walgelijk!" heb ik tegen haar gezegd. "Praat er niet meer over, want ik wil er niets van weten." Haar vader zou zich in zijn graf omdraaien als hij wist wat zij deed.’

‘Is ze maandag hier geweest?'

'Jazeker.' Ze deed haar mantel uit. Hij zag dat ze zwaar gebouwd was en strak ingeregen in een korset. Haar gezicht stond nors en korzelig en het was moeilijk te zeggen of ze norser en korzeliger keek dan gewoonlijk. 'Een fatsoenlijk meisje zou nooit met een man naar die steengroeve zijn gegaan,' zei ze. 'Heeft hij haar iets gedaan?' Het was een krankzinnige vraag voor iemand die met eigen ogen het resultaat van de moord had gezien, maar hij wist wat ze bedoelde. 'Ze is niet verkracht en er heeft geen geslachtsgemeenschap plaatsgehad.'

Ze bloosde diep. Hij dacht dat ze zou protesteren tegen zijn vrij rechtstreekse manier van spreken, maar ze begon integendeel de dingen te vertellen die hij wilde weten. 'Ze kwam met de trein van half twaalf. Ik heb nog wat te eten voor haar gemaakt, een biefstuk, daar houdt ze van.' De harde stem aarzelde even. 'Zij hield erg van biefstuk, Dawn. Toen hebben we nog een beetje gepraat. We hadden elkaar niet zoveel te zeggen.’

‘Kunt u mij vertellen waar u over sprak?’

‘Niet over mannen als u dat soms bedoelt. Ze was boos omdat een kind in de trein zijn kleverige vingers aan haar jurk had afgeveegd. Het was een nieuwe jurk, zo'n miniding dat haar benen helemaal bloot liet. Ik zei dat ze zich moest omkleden en dat deed ze.'

'Deed ze de donkerrode jurk aan waarin ze werd gevonden?'

'Nee, helemaal niet. Die was niet van haar. Ik weet niet waar die vandaan komt. Ze had hier nog dat lila ding dat ik voor haar van de stomerij had gehaald - een broekpak noemen ze dat - en dat deed ze aan. Ze droeg lila schoenen, die pasten er dus goed bij. Nou, zoals ik al zei, we hebben een beetje gepraat en toen ging ze naar boven naar haar grootmoeder - mijn moeder die bij mij woont - daarna is Dawn weer vertrokken om de trein van half vijf te halen. Ze ging hier even voor vieren weg.'

Wexford keek peinzend. 'Dacht u dat ze rechtstreeks naar Londen terug zou gaan?'

'Natuurlijk. Dat had ze gezegd. Ze zei, ik moet om zeven uur in de club zijn. Ze nam de blauwe jurk mee in een tas en ze zei dat ze moest opschieten om haar trein niet te missen.'

'Nog twee dingen, mrs. Stonor, dan laat ik u verder met rust. Zou u mij kunnen vertellen hoe dat broekpak eruit zag?'

'Het was erg opzichtig. Het leek eerder op een pyjama dan op iets om je op straat mee te vertonen. Het bestond uit een lange broek met wijde pijpen en een tuniek. Het was van een soort lila nylon met een donkerder lila rand langs de mouwen en de onderkant van de tuniek. Dawn hield van opzichtige kleren.’

‘Heeft u een foto van haar?'

Mrs. Stonor wierp hem een achterdochtige blik toe. 'In die kleren?'

'Nee. Gewoon, een foto.'

'Ze heeft me met kerstmis een foto gestuurd. Raar idee om je moeder een foto van jezelf te geven als kerstcadeau, dacht ik. Die kunt u hebben als u wilt.' De foto, een portret door een fotograaf gemaakt, werd te voorschijn gehaald. De foto was niet ingelijst, en leek zo nieuw, dacht Wexford, dat mrs. Stonor er beslist niet mee had gegeurd tegenover haar vriendinnen, maar waarschijnlijk onmiddellijk in een la had gestopt. Dawn had een vrij dik, grof en zwaar opgemaakt gezicht. Het blonde kapsel was hoog opgewerkt met veel golven en krulletjes en deed hem denken aan het kapsel van achttiende-eeuwse schonen. Ze droeg een blauw zijden avondjurk met een enorm decolleté dat een groot deel van haar gevulde boezem en schouders bloot liet.

Mrs. Stonor keek nors en geërgerd naar de foto en Wexford begreep dat dit een teleurstellend cadeau moest zijn voor een moeder zoals zij. Dawn was achtentwintig. Om de moederlijke goedkeuring te kunnen wegdragen, zouden behalve de dochter ook kleinkinderen op die foto moeten staan, en een trouwring aan die stijf gevouwen vingers, en achter die groep zou een half vrijstaande en goed onderhouden villa zichtbaar moeten zijn.

Even kreeg hij medelijden met deze moeder die niet langer moeder was, en hij voelde een beetje sympathie voor haar, dat ogenblikkelijk verdween toen hij haar bij zijn vertrek hoorde zeggen: 'Dat broekpak...’

‘Ja?'

'Het was vrijwel nieuw. Ze heeft het pas afgelopen winter gekocht. Ik ken iemand die er wel vijf pond voor zou willen geven.'

Wexford nam haar scherp op. Hij trachtte zijn afkeer niet te tonen.

'We weten niet wat er mee is gebeurd, mrs. Stonor. Misschien wil die dame de schoenen en de handtas wel hebben. U kunt ze te zijner tijd krijgen.'

De uittocht was nog steeds in volle gang. Het was nu helemaal donker, een stormachtige donkere avond zonder sterren en het regende nog steeds even hard. Wexford reed terug naar het villapark Sundays waar politieauto's aan weerszijden van Forby Road af en aan reden of geparkeerd stonden in poelen zwart water. Even later kreeg Burden hem in het oog en stapte naast hem in de auto. 'En? Nog iets bijzonders?'

'Niet veel. Niemand heeft hier verleden week een meisje in een rode jurk gezien. Maar een vrouw uit Sundays Grove, een zekere mrs. Lorna Clarke, zegt dat ze afgelopen maandagmiddag een blond meisje heeft gezien dat aan de beschrijving van Dawn beantwoordt, maar zij droeg een ...’

‘Lila broekpak?'

'Juist! Dus ze was het toch? Dat dacht ik wel, want mrs. Clarke had het over lila schoenen en een lila handtas. Waar komt die rode jurk dan vandaan?'

Wexford schudde zijn hoofd. 'Het begint er naar uit te zien dat ze maandag is vermoord. Die middag, even voor vier uur, verliet ze het huis van haar moeder. Waar en wanneer heeft die mrs. Clarke van jou haar gezien?' Zij stapte uit de bus van vijf uur vijfentwintig uit Kingsmarkham. Mrs. Clarke zag haar uitstappen en de straat oversteken naar The Pathway. Een paar minuten later zag iemand haar in The Pathway.’

‘Die achter de steengroeve loopt. Ga verder.’

‘Er zijn maar vijf huizen in The Pathway, twee bungalows en drie gewone huizen. Misschien herinner je je dat ze daar niet verder hebben gebouwd. Bepaalde mensen hebben geprotesteerd en het ministerie heeft de vergunning voor de uitbreidingsplannen ingetrokken. Een vrouw die in het laatste huis woont, heeft haar gezien.'

'Toch niet de vrouw van die kerel die zaterdagavond naar buiten kwam om herrie te maken?'

Burden knikte. 'Een zekere mrs. Peveril. Ze zijn allebei de hele dag thuis. Hij is grafisch tekenaar, werkt thuis. Zijn vrouw zegt dat ze om half zes een blond meisje in het lila gekleed, over de weg zag lopen en het voetpad inslaan dat door de velden naar Stowerton leidt. Ze gaf een nauwkeurige beschrijving van het broekpak, de schoenen en de handtas. Maar ik was er natuurlijk niet zeker van dat het Dawn was. Ik begreep er niets van dat ze in het lila was. Mrs. Peveril zegt dat ze een bruine boodschappentas bij zich had.’

‘Mm-hm. Het was beslist Dawn. Zij heeft zich omgekleed. Ze trok een blauwe jurk uit en dat lila geval aan en ze droeg die blauwe jurk natuurlijk in die tas. Ze hield er blijkbaar van zich dikwijls om te kleden. Ik vraag me af waarom. Nog meer inlichtingen uit The Pathway?’

‘Verder heeft niemand haar gezien. Beide bungalows hebben ieder maar één bewoner en die waren op dat tijdstip niet thuis. Miss Mowler is een gepensioneerde wijkverpleegster en zij kwam die maandag pas om acht uur thuis. Dunsand - lector in de filosofie geloof ik - kwam pas over half zeven thuis van zijn werk. Ik heb niemand anders kunnen vinden die haar op maandag of op een andere dag heeft gezien. Ik denk dat ze een afspraak had met een man en dat ze hem die avond ergens tussen Sundays en Stowerton zou ontmoeten.'

'Ja-a. Dat zal het wel zijn. Ze ging om vier uur weg bij haar moeder en ze moet de bus van twaalf over vijf hebben genomen. Zoals je weet rijden 's middags maar twee bussen naar Forby. Wat heeft ze in die tussentijd gedaan, één uur en tien minuten? We moeten er achter zien te komen of iemand haar in High Street heeft gezien. En dan hebben we Londen nog, maar daar zijn ze al voor me aan het werk.'

'Wil je mrs. Peveril spreken?’

‘Nu niet, Mike. Ik denk niet dat we vanavond nog veel te weten zullen komen. Ik zal ze die huis-aan-huis ondervraging laten afmaken. Het is mogelijk dat iemand haar nog later heeft gezien. Ik wil me op dit ogenblik nog niet aan veronderstellingen wagen.'

Burden stapte uit de auto, gooide zijn regenjas over zijn hoofd en verdween in de regen. Wexford draaide de auto om, wierp nog een blik op Sundays waar de laatste ontmoedigde achterblijvers het park verlieten, en reed langzaam weg door de striemende regen.

ZES

De volgende ochtend stond het vast dat mrs. Margaret Peveril van The Pathway, nummer vijf, vermoedelijk degene was die Dawn Stonor het laatst in levende lijve had gezien. Op maandag, zes juni was Dawn om half zes het pad op gegaan dat tussen de velden door liep, en was verdwenen. Om negen uur waren Wexford en Burden weer terug in The Pathway. Tegen die tijd had men tevens een soort spreekkamer ingericht in de kerk van de baptisten waar hoofdagent Martin met zijn groep klaar stond om iedereen te ontvangen die Dawn wellicht afgelopen maandagmiddag had gezien. De foto van Dawn was vergroot tot posterformaat, en er was tevens een foto gemaakt van Polly Davies met een blonde pruik op, gekleed in een broekpak dat zoveel mogelijk leek op het lila pak dat mrs. Stonor had beschreven, 's Nachts was de regen opgehouden en de stad zag er schoongespoeld uit. De zomerwarmte was samen met de storm vertrokken en er waren een bleekblauwe, enigszins bewolkte lucht, een vinnige wind en winterse temperaturen voor in de plaats gekomen.

Op Sundays verbrandde Martin Silk de hopen afval die een weekeinde van tachtigduizend mensen had opgeleverd. Vlak achter de muren brandden een reeks vuren en de wind blies de scherpe witte rook in grote wolken over het villapark Sundays, Forby Road en de kale bruine vlakte die eens het park was. Silks kleine kudde koeien was teruggekeerd naar hun weiland. Verdwaasd door de rook stonden ze op een kluitje onder de ceders.

The Pathway had de vorm van een gebogen arm, de schouder werd gevormd door het knooppunt met Forby Road, de pols en hand - of wellicht de uitgestrekte vingers - door een voetpad dat via heuvelachtige velden en kreupelhout naar Stowerton liep. Langs deze arm stonden drie huizen en twee bungalows, maar in de bocht waren slechts open weilanden. De bungalows waren precies eender gebouwd, vrij grote roze gekalkte bungalows, met rode dakpannen en vrijstaande garages. Het waren vrijstaande bungalows. Ze lagen op ongeveer zes meter afstand van elkaar en nog eens zes meter verder stond een huis van twee verdiepingen. Dit huis en de beide huizen aan de bovenarm waren uit dezelfde materialen opgetrokken, baksteen, witte steen en cederhout, maar ze waren verschillend van ontwerp en grootte. Alle huizen hadden kwijnende gazons en een paar zielig bloeiende planten.

'De Peverils zijn hier het eerst komen wonen,' zei Burden. 'Hun huis was in januari klaar. Miss Mowler en Dunsand zijn beiden in maart in hun huis getrokken. Hij kwam uit Myringham, miss Mowler is van hier uit de stad en de Peverils komen uit Brighton. De Robinsons hebben zich hier in april teruggetrokken uit Londen, en de Streets zijn hier verleden maand komen wonen, zij kwamen uit het noorden.’

‘Hebben ze allemaal tuinhekken die toegang geven tot dat stukje land voor de steengroeve?' vroeg Wexford. 'Alleen de Peverils en de beide bungalows. Er zou een pad achter langs komen, maar iemand heeft er voor gezorgd dat de toestemming voor de aanleg is geweigerd.’

‘We zullen eens een praatje gaan maken met die mrs. Peveril van jou.'

Het was een nerveuze vrouw, bijna op van de zenuwen. Wexford schatte haar achter in de dertig. Haar kapsel en kleren waren haast overdreven verzorgd, maar niet modieus, integendeel braaf degelijk. Een vrouw verder die geheel afhankelijk lijkt van haar echtgenoot wat haar emotionele behoeften betreft en daardoor wantrouwend staat tegenover andere mannen en tegenover de buitenwereld. Dergelijke vrouwen willen meestal tot iedere prijs hun veiligheid en huiselijke rust beschermen en het verbaasde Wexford dan ook dat zij vrijwillig inlichtingen had verstrekt in een moordzaak.

'Al die rook,' mopperde ze, terwijl ze hen in een griezelig nette zitkamer binnenliet. 'Is het niet verschrikkelijk? Ik kan mijn was nog in geen uren ophangen. Het was al erg genoeg, die vreselijke herrie in het weekeinde - ik heb geen oog dicht gedaan. Het lawaai was werkelijk ontzettend. Het verbaast me niets dat er iemand is vermoord.’

‘Die moord,' zei Wexford, 'is dagen voor de aanvang van het festival gepleegd.'

'Oh, ja?'" Mrs. Peveril keek ongelovig. 'Toen ik hoorde dat er iemand was vermoord, zei ik direct tegen mijn man dat ze natuurlijk te veel van die verdovende middelen hadden gebruikt die ze allemaal innemen en dat iemand toen te ver is gegaan. Wilt u alstublieft niet op dat kussen gaan zitten? Ik heb er juist een nieuw overtrek voor gemaakt.' Wexford stond op en ging op een hopelijk minder kwetsbare leren stoel zitten. 'U heeft het meisje gezien, meen ik?’

‘Ja, ik heb haar gezien. Er is geen twijfel mogelijk.' Ze liet een kort zenuwachtig lachje horen. 'Ik ken niet veel mensen hier in de buurt behalve dan mijn vriendin aan de overkant van het villapark, maar ik wist dat dit meisje niet uit deze buurt kwam. De mensen uit deze buurt kleden zich niet zo.'

'Waardoor viel ze u op?'

'Als u mij veel vragen gaat stellen, wil ik liever dat mijn man er bij is. Ik zal hem even roepen. Hij werkt, maar hij vindt het vast niet erg om even op te houden. Ik zou - nou ja, ik zou verkeerde dingen kunnen zeggen als hij er niet bij is. Ik zal hem even roepen.'

Wexford haalde zijn schouders op. Best mogelijk dat die 'verkeerde' dingen nu juist de dingen waren die hij van haar wilde horen. Maar zij vroeg om haar man zoals anderen om hun advocaat vroegen en waarschijnlijk met minder reden. Hij kon dit verzoek niet weigeren en toen Peveril de kamer binnenkwam, stond hij met een vriendelijke glimlach op.

'U heeft het meisje zelf niet gezien, mr. Peveril?’

‘Nee, ik was aan het werk.' Peveril was een van die mannen die over werken spreken alsof alleen zij dit zware kruis hebben te dragen, terwijl de rest van de wereld zich zorgeloos vermaakt. 'Ik werk tien uur per dag. Dat moet ik wel. Ik heb pas iets over dat meisje gehoord toen mijn vrouw me gisteravond vertelde dat ze inlichtingen had gegeven aan de politie.' Hij wierp een boze blik op Burden. 'Ik was aan het werk toen jullie kwamen.’

‘We kunnen het wellicht ook wel zonder u af.’

‘Oh, ga alsjeblieft niet weg, Edward, alsjeblieft niet. Je zei dat het stom van me was dat ik dat gisteravond heb gezegd en nu ...'

'Ik wil best even pauzeren,' zei Peveril somber. 'Ik ben al vanaf acht uur bezig omdat ik het hele weekeinde niets heb kunnen uitvoeren door dat lawaai. Ik ben doodop.' Gerustgesteld, maar toch nog zenuwachtig stak zijn vrouw meteen van wal. 'Het was puur toeval dat ik hier was. Ik zou naar de bioscoop gaan - mijn man had die film in Londen gezien en zei dat ik er heen moest - maar het was zulk prachtig weer. Ik keek uit dat raam daar en toen zag ik haar. Ik zag dat meisje naar het pad lopen.’

‘Wilt u haar zo nauwkeurig mogelijk beschrijven alstublieft.’

‘Ze was ongeveer even groot als ik en ze had een grote bos blond geverfd haar, zo rafelig geknipt, daar zijn ze allemaal dol op.' Mrs. Peveril raakte even haar eigen te strakke donkere permanentje aan. 'En ze was zwaar opgemaakt, ordinair. Ze droeg een fel lila broekpak - het deed pijn aan je ogen - met een donkerder lila rand, en lila leren schoenen met hoge hakken. Haar handtas was lila, een grote opvallende handtas met een koperen gesp en ze had een bruine boodschappentas bij zich. Ik keek naar haar omdat ik mijn man wilde vertellen hoe ze eruit zag - hij is een soort kunstenaar en dus erg kieskeurig - en ik tracht altijd kleine voorvallen te onthouden om ze hem te vertellen als hij klaar is met werken.'

'Maar u heeft het hem niet verteld, mrs. Peveril?’

‘Ik ben het waarschijnlijk vergeten,' zei ze plotseling opgewonden. 'Waarom zou ik het je niet verteld hebben, Edward?'

Het 'soort kunstenaar' trok zijn mondhoeken misprijzend omlaag. 'Ik zal wel te moe geweest zijn om te luisteren. Als u klaar bent met haar ga ik weer aan de slag. 'Ik ben bijna klaar. Waar ging ze heen?’

‘Door het veld,' zei mrs. Peveril snel. 'Dat wil zeggen over het pad natuurlijk. Ik ben een hele tijd voor het raam blijven staan, maar ze is niet teruggekomen.' Ze liep met hen mee naar de voordeur en keek hen zenuwachtig na toen ze in de auto stapten. Wexfords chauffeur, die toevallig opkeek, nam ze zo scherp op dat hij blozend zijn ogen neersloeg.

'Nou, Mike. Ik weet niet wat ik van die Peverils moet denken, maar zij heeft het meisje beslist gezien. Haar beschrijving klopt zo precies dat het niet anders kan. Het meest voor de hand liggend is dat Dawn het veld overstak om een man te ontmoeten. Waar zou ze met hem afgesproken hebben?'

'Ergens buiten, denk ik. Als ze een afspraak had in Stowerton was ze wel naar Stowerton gegaan - tussen vier en zeven rijdt iedere tien minuten een bus. Er is geen enkele beschutte plek van hier tot Stowerton, behalve de bomen en dat oude pompstation.'

Wexford knikte. Hij kende het station dat Burden bedoelde, een schuur vol oud materiaal, die midden in het kreupelhout stond aan de oever van de Kingsbrook. 'We zullen dat station laten doorzoeken,' zei hij. 'Dat is een goed idee. Intussen wil ik wel eens weten of ze vorderingen maken in High Street.'

Toen Wexford het portaal van de baptistenkerk binnenstapte, had Martin twee mensen bij zich die hem wilden spreken, en zij hadden beiden inlichtingen voor hem die de zaak eerder ingewikkelder dan eenvoudiger maakten. De eerste was een assistente uit de Snowdrop Wasserij en Stomerij in Kingsmarkham High Street. Het was een opgewekte vrouw van middelbare leeftijd die Dawn Stonor al kende vanaf de tijd dat ze op school was en haar nog wel eens ontmoette als ze een enkele keer bij haar moeder kwam.

'We kenden elkaar eigenlijk alleen maar van zien,' zei ze. 'Ze kwam verleden maandag om ongeveer kwart over vier in de zaak.'

'Was ze in het lila gekleed?'

'Ja. Een heel mooi broekpak. Ik herinner me dat we het omstreeks Pasen voor haar hebben gestoomd. Toen ze maandag binnenkwam, wist ik niet zeker of ze me herkende, maar ik vroeg haar hoe het met haar moeder ging en haar grootmoeder en ze zei, uitstekend. Ze bracht die blauwe jurk om te laten stomen en ze vroeg of het met spoed kon gebeuren. Ze wilde de jurk de volgende ochtend komen ophalen. "Dat kan nog net," zei ik, "omdat u de jurk voor half vijf heeft gebracht." Als ze later komen, kunnen ze hun spullen pas de volgende middag terugkrijgen, ziet u. ' "Ik vertrek morgenochtend met de trein van kwart over tien," zei ze, "zou ik de jurk dus om tien uur kunnen ophalen?" '

'Wilde ze de jurk zelf komen halen?' vroeg Wexford. 'Nou, ze zei "ik". Ze zei deze keer niet dat haar moeder het zou komen halen zoals de vorige keer. Nee, ze was van plan om zelf te komen. Ik zei dat het in orde was en ik schreef een bonnetje voor haar uit. U kunt onze doorslag zien als u wilt, die heb ik meegebracht.' Wexford bedankte haar en bekeek de bon, naam en datum stonden erop.

'Maar ze heeft de jurk niet opgehaald?’

‘Nee. Ik had het pakje klaarliggen, maar ze kwam niet. Ik had het van de week bij haar moeder willen afgeven, maar toen ik hoorde wat er was gebeurd... Wat verschrikkelijk toch! Ik werd er helemaal koud van toen ik het hoorde.' Vervolgens ontving Wexford de bedrijfsleider van Luximart, een grote nieuwe supermarkt tussen de Dragon en de baptistenkerk, vlak naast de halte van de bus naar Forby. Hij was jong, energiek en hulpvaardig.

'De jongedame kwam hier om half vijf binnen. Op maandagmiddag hebben we nooit veel klanten, omdat we 's maandags geen vlees verkopen en de groente niet vers van die dag is. De meeste mensen eten de kliekjes van zondag op en gaan dinsdags boodschappen doen. 'Ze was ongeveer mijn laatste klant, en toen ze vertrok, moest ze bijna een half uur wachten op de bus naar Forby van twaalf over vijf. Ze stond hier voor de deur bij de halte. Ik kan u vertellen dat ik vloekte, want toen ze net met de bus was vertrokken, veegde ik de winkel aan en vond ik dit bonnetje van de stomerij.’

‘Mag ik eens zien?'

'Ik wist zeker dat zij het had verloren, want het lag er niet voordat zij binnenkwam en ik maakte me ongerust dat ze haar kleding misschien niet zou krijgen bij de stomerij zonder het bewijsje. Ik dacht dat ze wel zou terugkomen, maar ze kwam niet. Toen zag ik uw oproep en ik hoorde die naam...'

'Kende u haar niet?'

'Ik had haar nog nooit gezien,' zei de bedrijfsleider, 'dat weet ik zeker.'

Wexford legde het origineel van de bon op de doorslag. Miss Stonor, las hij, 15 Lower Road, Kingsmarkham. Blauwe jurk, spoed, 46 pence. 'Kunt u een beschrijving van haar geven?'

'Een aardig blondje. Heel goed gekleed in een soort paarse blouse en lange broek. Ik weet het niet, ik kan meisjeskleren niet beschrijven. Ik meen dat ze een paarse tas had. Ik weet nog dat ik dacht...' De bedrijfsleider keek verlegen en beet op zijn lip. 'Ik dacht, wat een stuk, maar dat klinkt vreselijk nu ze dood is.’

‘Wat heeft ze gekocht?'

'Ik wist dat u dat zou vragen. Ik probeer het me steeds te herinneren. Ik was bij de kassa en ze riep me naar de diepvriesafdeling en vroeg me hoe die aardbeipuddinkjes waren. Ik zei dat ik ze beslist kon aanbevelen en ze legde er twee in de wagen. Wacht even, ik probeer het me weer voor de geest te halen ...'

Wexford knikte. Hij wist dat dit de beste manier was. De man kon nu het beste zijn ogen sluiten en in gedachten terugkeren naar dat ogenblik in de winkel, toen hij naast het meisje stond en in de vrijwel lege boodschappenkar keek ... 'Er lag een blik in de kar.' Hij dacht diep na. 'Ik weet wat het was! Soep. Vichyssoise, dat spul dat je zowel warm als koud kunt eten. Ze pakte een pot kippenvlees van de plank en tomaten - ja, een doosje tomaten. Ik geloof dat ze ook brood heeft gekocht, een gesneden brood. Misschien ook boter, dat kan ik me niet herinneren. Maar ik weet wel dat ze een fles wijn kocht, want het was de goedkoopste wijn die wij verkopen, een Spaanse beaujolais, en ook een paar pakjes sigaretten. Ze had geen mand bij zich. Ik heb haar een bruine papieren boodschappentas gegeven.' Verder was er niemand om hem te spreken. Wexford ging terug naar het politiebureau waar hij Burden en de dokter aantrof. De wind rukte aan de vensters en motregen sloeg tegen de ruiten.

'Ze was van plan hier te blijven overnachten,' zei hij. 'Ze zou die jurk dinsdagochtend ophalen. En ze had eten bij zich in die tas toen mrs. Peveril haar zag. Een maaltijd voor twee personen.'

'Voor zichzelf en haar vriend,' zei Burden. 'Maar dan was het niet iemand die ze zo maar op straat had opgepikt. Die zou haar of helemaal niet vragen om met hem te eten, of hij zou haar meenemen naar een restaurant. Je denkt toch niet dat een vreemde man die een afspraak met een meisje heeft, tegen dat meisje zegt, breng een maaltijd mee van drie gangen, dan gaan we picknicken? Nee, ze kende hem al, en ze kende hem goed.' Wexford noemde de levensmiddelen op en zei: 'Wat valt jou nu op aan dat voedsel, Mike?'

'Het kan zowel koud als warm worden gegeten. Met andere woorden, het kan speciaal zijn gekocht om buiten te eten, maar het kan ook opgewarmd worden - de soep en de kip dan - en dat betekent binnenshuis, in een huis.' De dokter had tijdens dit gesprek gedachteloos een twaalfvingerige darm getekend op de achterkant van Wexfords richtlijnen ter voorkonrng van misdaden. Nu keek hij plotseling op en zei: 'Het voedsel werd helemaal niet gegeten. Ik heb een voorlopig medisch rapport voor je opgesteld -  later krijg je natuurlijk een definitief rapport van de experts - maar de maag van het meisje was leeg. Ze had in een uur of zes niets gegeten. Misschien heeft haar vriend alles alleen verorberd.'

'Of het voedsel, de wijn en de boodschappentas zijn ergens verstopt, samen met het lila broekpak.’

‘De wijn niet,' zei Crocker. Hij tekende nu niet langer en hij keek grimmig. 'De wijn werd gebruikt. Weet je nog dat je glas ontdekte, Reg, scherven waar je je hand aan sneed? Er zaten stukjes glas in haar gezicht en in haar hals. Op haar jurk waren zowel wijn- als bloedvlekken. Ik geloof dat ik niet overdrijf als ik zeg dat haar moordenaar volslagen gek werd. Misschien kunnen jullie ontdekken wat ze tegen hem heeft gezegd, of wat ze hem heeft gedaan. Voor mij staat het vast dat ze hem op de een of andere manier buiten zichzelf heeft gebracht van woede. Hij heeft haar dood geslagen met die fles wijn. Hij heeft er zo woest op los gebeukt dat het glas tegen de beenderen van haar gezicht is gebroken.'

Het was donker in de kleine loods die half vol stond met zware roestige machines; de mannen werkten bij het licht van de lampen die ze hadden meegebracht. Buiten het pompstation klotste het water van de rivier luidruchtig en de wind sloeg de deur heen en weer tegen de vermolmde sponning.

'Als ze hier geweest zijn,' zei Wexford tenslotte, 'was het een kort bezoekje. Geen bloed, geen kruimels, geen sigarettepeukjes.' Hij streek over zijn haar en haalde er een handvol spinnewebben af. 'Het is hier een smerige boel, ik kan me echt niet voorstellen dat een meisje als Dawn Stonor, die erg op haar uiterlijk was gesteld, iets zou voelen voor een dergelijke afspraak.' Hij keek peinzend naar de mannen die oude zakken optilden en half verteerde rollen touw doorzochten. 'Ik wilde dat ik kon begrijpen waarom ze die rode jurk heeft aangetrokken,' zei hij. 'Ik heb het gevoel dat daar de oplossing in te vinden is.’

‘Misschien omdat ze hier vuil is geworden?' veronderstelde Burden.

'Waarvan? Ze heeft hier niet gegeten, niet gerookt en niet gevrijd. Van het praten misschien? En bovendien, waar is die jurk dan vandaan gekomen? Die had zij niet bij zich. Misschien had hij die jurk bij zich. Maar het is toch onwaarschijnlijk dat zij op één dag twee jurken zó vuil maakt dat ze niet meer te dragen zijn. Dat is toch wel iets te toevallig en het is ook niet erg geloofwaardig dat hij een jurk bij zich had voor het geval ze haar jurk vuil maakte. En wie was hij trouwens?'

'Misschien kan Londen ons op dat punt wel helpen.'

'We zullen het hopen. Ga je mee? Al dat stof hier slaat me op de keel.'

De 'hulp uit Londen' was gearriveerd terwijl zij bij de rivier waren. Het waren geen inlichtingen, gegevens of verslagen van gesprekken, maar hulp in de vorm van een aantrekkelijke jonge vrouw, een meisje dat een flat had gedeeld met Dawn Stonor in Philimede Gardens, Earls Court. Wexford ging de spreekkamer binnen en trof haar daar aan met een kopje thee en een sigaret. Ze rookte zonder ophouden en de asbak voor haar op tafel lag al boordevol peukjes.

ZEVEN

'Mijn naam is Joan Miall,' zei ze, en gaf hem heel ongedwongen een hand. 'Vanmorgen is er een adjudant bij me geweest die me een massa vragen stelde. Hij zei dat u mij wilde spreken en ik dacht dat ik u de moeite kon besparen door zelf te komen.' Ze was donker, met een knap, intelligent gezicht en donkerblauwe ogen. Ze leek ongeveer vierentwintig. 'Ik kan nog steeds niet geloven dat Dawn dood is.

Het is zoiets krankzinnigs.'

'Ik waardeer het bijzonder dat u bent gekomen, miss Miall. Ik heb u veel te vragen, daarom kunnen we beter naar boven gaan naar mijn eigen kantoor, waar we iets makkelijker kunnen zitten.'

In de lift zweeg ze, maar ze stak weer een sigaret op. Wexford begreep dat dit kettingroken een tegengif was voor de shock. Hij keek goedkeurend naar haar eenvoudige rok tot op de knie en haar rode shirt, het gezonde, fijnbesneden gezichtje met weinig of geen make-up, omlijst door glanzend lang haar met een scheiding in het midden. Ze droeg geen ringen en haar korte nagels waren lichtroze gelakt. De gezellige, haast huiselijke sfeer van zijn kantoor stelde haar volkomen op haar gemak. Ze ontspande zich, glimlachte en drukte haar sigaret uit. 'Ik rook te veel.’

‘Misschien,' zei hij. 'Was u erg gesteld op Dawn?' Ze aarzelde. 'Ik weet het eigenlijk niet. Ik heb vier jaar lang een flat met haar gedeeld. We zagen elkaar dagelijks. We werkten samen. Het was een schok.’

‘Werkte u allebei in de Townsman Club?’

‘Ja, daar hebben we elkaar ontmoet. We hadden alletwee een moeilijke tijd achter de rug. Dawn woonde samen met een man die haast ziekelijk jaloers was en ik deelde een flat met mijn zusje. Mijn zuster was vreselijk dominerend. Dawn en ik besloten samen een flat te huren en we spraken af elkaar volkomen vrij te laten en niet ongerust te zijn als de ander eens niet thuis kwam. Daarom heb ik me ook niet druk gemaakt. Tot zaterdag. Toen ...’

‘U bent iets te vlug, miss Miall,' viel Wexford haar in de rede. 'Vertelt u mij eerst eens over afgelopen maandag.' Bij deze inspanning had ze weer een sigaret nodig. Ze stak er een op, inhaleerde en leunde achterover in haar stoel. 'Zaterdag voor een week, op vier juni, kreeg Dawn een week vakantie. Ze kon niet besluiten of ze nu weg zou gaan of niet. Haar vriend - hij heet Paul Wickford en hij heeft een garage in onze buurt - wilde een autotocht met haar door Devon maken, maar die maandagochtend had ze nog steeds geen besluit genomen.’

‘Verwachtte u haar maandagavond terug?’

‘Ja, eigenlijk wel. Ze vertrok die ochtend om de trein naar Kingsmarkham te halen en ze was niet erg opgewekt. Dat was ze nooit als ze naar haar moeder ging, zij konden niet goed met elkaar opschieten. Dawn kon het beter vinden met haar grootmoeder.' Joan Miall zweeg even en scheen na te denken. 'Om een uur of zes kwam Paul, maar toen ze er om zeven uur nog niet was, bracht hij mij naar de club en reed terug naar onze flat om op haar te wachten. Nou, toen ze er dinsdag niet was en woensdag ook niet, en ik ook niets meer van Paul hoorde, dacht ik dat ze samen naar Devon waren. We lieten nooit briefjes voor elkaar achter ziet u, want we hadden die laat-elkaar-vrij overeenkomst.'

'Ze heeft tegen haar moeder gezegd dat ze moest werken die avond.'

Joan glimlachte even. 'Dat verbaast me niets. Dat was alleen maar een smoes om weg te komen. Ze kon het niet langer dan een uur of vijf bij haar moeder uithouden.' Ze drukte haar sigaret in de asbak uit. 'Zaterdag - afgelopen zaterdag bedoel ik - dook Paul weer op. Hij was niet in Devon geweest. Zijn moeder was diezelfde maandagavond gestorven en hij was naar het noorden geweest voor de begrafenis en om alle mogelijke zaken te regelen. Hij wist evenmin als ik waar Dawn was.

'En gisteren, toen we ons allebei echt ongerust begonnen te maken - Dawn zou vanavond weer op haar werk moeten verschijnen - kwam de politie en vertelde me wat er was gebeurd.'

'Miss Miall, toen Dawn werd gevonden, droeg ze een donkerrode jurk.' Even zag hij een verbaasde uitdrukking op haar gezicht, maar hij besloot daar voorlopig geen aandacht aan te schenken. 'Nu hebben wij die jurk hier,' zei hij. 'Het ding zit vol vlekken. Ik ga u vragen of u de moed kunt opbrengen naar die jurk te kijken. Ik moet u waarschuwen. Het is geen prettig gezicht en u zult misschien van streek raken. Wilt u er naar kijken?' Ze knikte.

'Ja, als u denkt dat het kan helpen. Ik heb Dawn bij mijn weten nog nooit rood zien dragen. Het was haar kleur niet. Maar ik zal er naar kijken.'

Het was een nauwsluitende jurk van donkerrode kunststof met pofmouwen en een ceintuur die op de rug werd gestrikt. De vlekken waren niet zo opvallend door de kleur van de jurk, behalve op het lijfje dat een grote stijve plek vertoonde.

Het meisje verbleekte en drukte haar lippen op elkaar. 'Mag ik even voelen?' vroeg ze zacht.

'Ja.'

Met bevende vingers voelde ze aan de halsopening en keek naar het etiket. 'Dit is maat 38,' zei ze. 'Dawn was een fors meisje. Ze droeg maat 40.’

‘Maar ze had deze jurk aan.'

'De jurk was niet van haar en moet voor haar nogal nauw zijn geweest.' Ze wendde zich abrupt af en huiverde. 'Kijk, u bent misschien niet erg op de hoogte van de mode, maar dat is een oude jurk, die al een jaar of acht of misschien nog langer uit de mode is. Dawn was erg modebewust.' Wexford hield de deur van zijn kantoor voor haar open. Ze ging zitten en er kwam weer wat kleur op haar wangen. Hij zweeg even en vergeleek in gedachte het verdriet van de vriendin met de onverschilligheid van de moeder. Toen zei hij: 'Miss Miall, zou u mij iets kunnen vertellen over Dawns karakter? Wat voor soort meisje ze was, welke mensen ze kende en hoe ze op andere mensen reageerde?’

‘Ik zal mijn best doen,' zei Joan Miall.

'Ik wil u niet de indruk geven dat ze niet sympathiek was,' begon het meisje, 'want dat was ze wel. Maar ze had een paar - nou ja, vreemde eigenschappen.' Ze hief haar hoofd op en keek hem ernstig, haast agressief aan. 'Ik vraag u niet om een oordeel over haar karakter. En alles wat u vertelt, blijft tussen ons. Ik zal het niet rondbazuinen.’

‘Nee, natuurlijk niet. Maar ze is dood en ik heb nogal ouderwetse opvattingen. Ik bedoel, ik wil geen kwaad spreken van de doden. U zult wel denken dat een meisje dat borrels serveert in een kroeg zich niet kan veroorloven zo'n grote mond te hebben en het gedrag van anderen af te keuren.' Wexford gaf geen antwoord. Hij glimlachte vriendelijk en schudde zijn hoofd.

'Hoe dan ook,' zei ze, 'ik had niets tegen Dawn. Alleen -  nou ja, het is niet altijd makkelijk om met een aartsleugenaarster te leven. Je weet niet waar je aan toe bent met dergelijke mensen. Je ként ze niet en je hebt geen echte band met ze. Ik weet dat iemand eens heeft gezegd dat zelfs de ergste leugenaars nog meer waarheden vertellen dan leugens, maar dan kun je toch nog niet de leugens van de waarheden onderscheiden.'

Wexford stond op het punt te vragen wat een intelligent meisje als Joan Miall in de Townsman Club te zoeken had, maar hij beheerste zich.

'Dawn was dus een leugenaarster?' zei hij, en hij bedacht dat dit zijn taak niet zou vereenvoudigen. Hij keek in de eerlijke, heldere ogen van het meisje tegenover zich, zij was zo eerlijk als goud, daarvan was hij overtuigd. 'Wat voor leugens vertelde ze?'

'Och, het was meer opschepperij en met grote namen smijten en zo. Ze had een vreselijke jeugd achter de rug. Haar vader mishandelde haar lichamelijk en haar moeder deed dat geestelijk. Haar moeder verkondigde dikwijls dat ze slecht en immoreel was en vlak daarna zei ze dan, dat ze haar zo miste en smeekte haar om thuis te komen, te trouwen en een gezin te stichten. Mrs. Stonor vertelde haar ook steeds dat zij - hoe was het ook weer? - o ja, "heel gewone mensen" waren, en dat Dawn niet zo'n air moest aannemen. En verder zei ze dat zij een hoer was, anders zou ze dit werk niet doen.

'Door dit alles wilde ze zichzelf iets bewijzen. U zult wel denken dat ik praat als een amateur-psychiater, maar deze dingen interesseren mij. Ik probeerde te ontdekken wat het geheim van Dawn was. Toen we pas samen woonden, dacht ik dat ze echt een heleboel beroemde mensen kende. Op een dag bracht ze een hond mee naar huis en zei dat ze twee weken voor hem moest zorgen omdat zijn baas op reis was. Ze zei dat het de hond van een beroemd acteur was, een heel bekende naam, hij treedt dikwijls op voor de televisie.

'Toen de hond weer weg was, stapte die acteur op een avond de club binnen toen wij allebei dienst hadden. Een van de leden had hem geïntroduceerd. Natuurlijk herkende ik hem. Hij kende Dawn niet eens. Niet dat ze ruzie hadden en elkaar negeerden. Je kon merken dat hij haar gewoon niet kende.' Joan haalde haar schouders op. Ze stopte haar sigaretten in haar tas en sloot de tas nadrukkelijk. 'Als ze in de krant een foto zag van de een of andere beroemdheid zei ze dikwijls dat ze met hem had gewerkt of een verhouding met hem had gehad. Ik zei daar nooit veel op. Ik vond het nogal pijnlijk. De bekendste naam die ze ooit heeft genoemd was de naam van een zanger, ontzettend beroemd. Ze zei dat ze hem al jaren kende en dat ze dikwijls samen uitgingen. Dat zei ze. Enkele weken geleden werd er opgebeld en zij nam de telefoon aan. Ze keek me aan, hield haar hand voor de hoorn en zei dat hij het was, maar toen ze tegen hem sprak, zei ze niet eenmaal zijn naam, alleen maar "ja" en "nee" en "dat zou heerlijk zijn". Ze noemde hem geen enkele maal Zeno. Tenslotte kun je voorwenden dat wie dan ook je opbelt, nietwaar? Je huisgenote gaat heus niet meeluisteren.'

'Zeno?' zei Wexford. 'Bedoelt u dat ze beweerde Zeno Vedast te kennen?'

'Dat is het juiste woord, "beweerde." Hij is nog nooit in onze flat geweest. Ik heb ze nog nooit samen gezien. Nee, ik ben bang dat het precies hetzelfde was als met die TV- acteur, met grote namen smijten om indruk te maken.’

‘Miss Miall, was Dawn er het meisje naar om een vreemde man op te pikken en met hem naar bed te gaan?' Ze aarzelde even en zei toen impulsief: 'Ja, dat zou ze best kunnen doen. Het klinkt hatelijk, maar Dawn was gek op geld. Als kind heeft ze nooit iets gehad, een shilling in de week of iets dergelijks, en daar moest ze dan nog de helft van sparen in een spaarpot die niet open kon. En toch waren haar ouders vast niet zo arm - ze werkten allebei. Ik vertel u dit zodat u zult begrijpen waarom ze een man zou oppikken als ze dacht dat er iets aan te verdienen viel. Toen ze pas in de club werkte, kreeg ze, net als wij allemaal, te horen dat ze op staande voet ontslagen zou worden als ze een afspraak maakte met een van de leden. De leden weten dat, maar sommigen proberen het toch. Nou, Dawn heeft toch een uitnodiging aangenomen van een van de leden, ondanks deze regel. Hij had beloofd dat hij een bontjas voor haar zou kopen als ze een weekeinde met hem wilde doorbrengen. Zij heeft het gedaan en hij heeft haar tien pond gegeven. Die bontjas heeft ze nooit gekregen en ik geloof dat ze zich vreselijk vernederd voelde, want ze heeft het nooit meer gedaan. Ze had ook bewondering nodig en als een man met haar naar bed wilde, dacht ze... nou ja, dat het veel meer te betekenen had. Als ze niet werkte, bleef ze soms een nacht weg en ik denk dat ze dan bij een man was. Ze kon hem niet mee naar huis nemen ziet u, voor het geval Paul zou komen. Maar, zoals ik u al zei, wij lieten elkaar vrij.'

'Die mr. Wickford, was dat haar vaste vriend?'

Ze knikte. 'Ze gingen al twee jaar met elkaar om. Ik denk dat ze uiteindelijk wel met hem getrouwd zou zijn. Het probleem was blijkbaar dat hij niet rijk genoeg was naar haar zin, en ook niet beroemd of zo. Hij is een jaar of vijfendertig, gescheiden, heel aardig. Hij was verschrikkelijk overstuur toen hij hoorde wat er met haar was gebeurd, de dokter moest hem een kalmeringsmiddel geven. Ik weet zeker dat ze met hem was getrouwd als ze zich had kunnen losmaken van de gedachte dat ze zo nodig beroemde mensen moest kennen. Ze was werkelijk een heel aardig meisje, vriendelijk, opgewekt, altijd bereid een ander te helpen. Alleen kon ze het niet laten leugens te vertellen ...’

‘Nog één ding, miss Miall. Verleden maandag kocht Dawn levensmiddelen in Kingsmarkham, een blik soep, kip in blik en twee aarbeipuddinkjes. Is het mogelijk dat ze die dingen heeft gekocht met de bedoeling ze mee naar huis te nemen voor de lunch van dinsdag voor u beiden?’

‘Beslist niet.'

'Waarom bent u daar zo zeker van?'

'Om te beginnen - denkt u alstublieft niet dat ik het hier akelig vind, het is een hele prettige stad - maar niemand die woont - eh, woonde - waar Dawn woonde, zou hier levensmiddelen kopen om mee naar huis te nemen. Wij hebben overal in de buurt delicatessenwinkels en grote supermarkten. Bovendien zou ze geen levensmiddelen kopen voor ons tweeën. Ik ben nogal kieskeurig met eten. Ik houd altijd mijn gezondheid in het oog. Dat gelooft u zeker niet nu u me zo verschrikkelijk veel ziet roken, hè?' Ze lachte even. 'Ik eet nooit dingen uit blik. Dat wist Dawn. We maakten elk afzonderlijk onze maaltijd klaar, tenzij een van ons een ovenschotel of een salade maakte. Het kon Dawn niets schelen wat ze at. Ze hield niet van koken en ze zei dikwijls dat ze at om in leven te blijven.' Joan schrok zelf van de laatste woorden, die ze had gebruikt zonder er bij na te denken. Ze keek Wexford aan en hij zag dat haar ogen verdacht vochtig waren. Met verstikte stem zei ze: 'Ze heeft niet erg lang geleefd, hè?'

Michael Burden was weduwnaar. Hij had een gelukkig huwelijksleven achter de rug en daarom was hij geneigd verhoudingen te zien als uiterst romantisch of, wanneer ze onwettig waren, als uiterst onverkwikkelijk. Maar de liefdesgeschiedenis die hij na de dood van zijn vrouw had meegemaakt, had hem iets ruimer van opvatting gemaakt. Hij was nu bereid om toe te geven dat een huwelijk niet noodzakelijk is om samen liefde te bedrijven. Soms gaven deze ruimere opvattingen van hem aanleiding tot romantische theorieën en toen Wexford en hij dinsdagochtend samen koffie dronken, kwam hij met zo'n theorie voor de dag. 'We zijn het erover eens,' begon hij, 'dat haar moordenaar niet de eerste de beste kan zijn die ze toevallig ergens had opgepikt. Dat kan niet vanwege die levensmiddelen. En we weten ook dat ze dat eten niet kocht voor zichzelf en Joan Miall. Ze kende de man dus, en ze kende hem zelfs zo goed dat ze met hem afsprak dat zij hun maaltijd zou meebrengen en hem na zijn werk zou ontmoeten. Het tijdstip van hun afspraak - ergens tussen half zes en zes uur, is het niet? - wijst erop dat die zou plaatsvinden nadat hij van zijn werk kwam. Nietwaar?’

‘Het lijkt me wel, Mike.'

'Ik heb me afgevraagd of die man en zij wellicht een jarenlange intieme vriendschap hadden.’

‘Wat voor lange intieme vriendschap? Wat bedoel je?’

‘Je kent mijn schoonzuster, Grace?' Wexford knikte ongeduldig. Natuurlijk kende hij Grace, de zuster van Burdens overleden vrouw die na de dood van hun moeder voor Burdens kinderen had gezorgd en die, naar hij had gehoopt, de tweede mrs. Burden zou worden. Dat was echter op niets uitgelopen. Grace was met een ander getrouwd en had nu zelf een baby. 'Ik noemde haar,' zei Burden, 'omdat ik door haar ervaringen dit idee heb gekregen. Zij en Terry kenden elkaar al jaren voordat ze trouwden. Er was altijd een soort band tussen hen, ook al zagen ze elkaar niet dikwijls en hadden ze elk hun eigen - nou ja, vrienden. Terry verloofde zich zelfs met een ander.'

'En jij vermoedt dat dit met Dawn eveneens het geval was?’

‘Ze heeft hier tot haar achttiende jaar gewoond. Laten we eens aannemen dat ze deze man kende toen ze allebei erg jong waren, dat ze een verhouding hadden en dat ze allebei Kingsmarkham verlieten om ergens anders te gaan werken. Of misschien bleef hij hier en ging zij naar Londen. Wat ik bedoel - , is dat ze contact hielden en dat ze een afspraak maakten als zij naar huis kwam of hij naar Londen ging. Die afspraken moesten geheim blijven omdat hij misschien getrouwd was en zij verloofd met Wickford. Ik geloof werkelijk dat deze theorie ieder aspect van de zaak dekt en alle problemen oplost.'

Wexford roerde in zijn koffie, keek verlangend naar de suikerpot en weerstond de verleiding om nog een klontje te nemen. 'Het probleem van die vervloekte rode jurk is anders helemaal niet opgelost,' zei hij vinnig. 'Wel als ze elkaar in het huis van die vent ontmoetten. Tenslotte blijft de mogelijkheid bestaan dat ze morste op dat lila broekpak en toen een jurk aantrok van de vrouw van die kerel.'

'Die vrouw was dan natuurlijk uit. Zij gaat er heen, hij laat haar binnen. Wat gebeurt er met het lila pak? Ze dronken geen borrel die ze kon omgooien, ze aten niets waarmee ze kon morsen, ze vrijden niet waardoor haar pak zou kunnen - eh, kreuken. (Ik zeg het zo tactvol omdat ik weet hoe overgevoelig je bent, Mike.) Misschien was zijn begroeting zo heftig en was zij zo op haar uiterlijk gesteld dat ze de trap oprende om een afleggertje van haar rivale aan te trekken. Hij was zo overstuur van het feit dat zij meer aan haar kleding dacht dan aan hem, dat hij haar een dreun op haar hoofd gaf met die fles. Bedoel je dat soms?’

‘Zoiets,' meesmuilde Burden. Wexford stond altijd bijzonder sceptisch tegenover zijn fantasieën en daar had hij nooit aan kunnen wennen.

'En waar moet dit rendez-vous-huis zich dan wel bevinden?'

'In de buitenwijken van Stowerton, aan de kant van Forby. Zij liep door de velden omdat hij haar daar zou ontmoeten en haar naar zijn huis zou meenemen. Ze spraken het zo af voor het geval zijn vrouw van gedachte zou veranderen en niet zou uitgaan. Want zoiets kan natuurlijk altijd gebeuren.’

‘Jij schijnt het in ieder geval te weten. We hoeven nu dus alleen maar een kerel te vinden die in een huis woont aan de noordzijde van Stowerton, die Dawn Stonor nog kent uit de tijd toen ze samen naar de zondagsschool gingen en wiens echtgenote een rode jurk mist.’

‘Je klinkt niet erg enthousiast.'

'Dat ben ik ook niet,' gaf Wexford eerlijk toe. 'De mensen die jij kent gedragen zich wellicht zo, maar de mensen die ik ken niet. Die gedragen zich als mensen, niet als acteurs in een tweederangs film. Maar aangezien ik geen beter voorstel heb, kunnen we misschien het beste aan mrs. Stonor gaan vragen welke mensen Dawn in Stowerton kende en wie al jarenlang sentimentele betrekkingen met haar onderhield.'

Inspecteur Wexford en de moord op het popfestival
titlepage.xhtml
Section0005.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml