‘Sterven is iets wat wij mensen continu doen, niet alleen aan het einde van ons fysieke leven hier op aarde.’

DR. ELISABETH KÜBLER-ROSS

2

***

Een stortvloed aan verhalen

Vóór dr. Elisabeth Kübler-Ross’ grensverleggende werk werden terminaal zieken grotendeels alleen gelaten tijdens hun stervensproces. In de jaren zeventig werden familieleden vaak niet toegelaten bij een patiënt die in het ziekenhuis op sterven lag. Men geloofde toentertijd nog dat de dood iets was waarmee alleen zorgverleners die daarvoor waren opgeleid konden omgaan. In plaats van familieleden bij iemands sterfbed toe te laten, brachten artsen en verpleegsters hen juist liefdevol naar de wachtkamer van het ziekenhuis. Deze bevoogdende daad was gestoeld op het idee dat het te traumatisch zou zijn om toe te moeten zien hoe iemand die je dierbaar is sterft. Het werd gezien als de plicht van artsen en verpleegkundigen – de veteranen van de dood – om die pijn en het lijden op zich te nemen.

Dankzij het werk van dr. Elisabeth Kübler-Ross en de opkomst van stervensbegeleiding en de palliatieve zorg die daaruit voortvloeiden, kijkt de medische wereld tegenwoordig heel anders tegen de dood en sterven aan. Artsen en verpleegkundigen moedigen nabestaanden nu juist aan om erbij te zijn als een dierbare van hen sterft, en ze mogen, als ze zich daartoe geroepen voelen en ertoe in staat zijn, tijdens dat stervensproces zelfs een deel van de regie op zich nemen.

In 2004 werd in het in memoriam van The New York Times voor dr. Elisabeth Kübler-Ross duidelijk uiteengezet hoe de medische wetenschap voor de publicatie van Lessen voor levenden, haar bestseller uit 1969, tegen de dood aankeek. ‘Normaliter werden terminaal zieken alleen gelaten, om in een miasma van eenzaamheid en angst de dood in de ogen te kijken, omdat artsen, verpleegkundigen en families niet goed onderlegd waren en niet goed raad wisten met de dood.’

Het werk van Kübler-Ross heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het doorbreken van een aantal taboes in de westerse cultuur, door de dood openlijk te bespreken en te onderzoeken. Het veranderde eveneens de manier waarop terminaal zieken werden begeleid, zodat de dood geestelijk gezien een minder pijnlijke aangelegenheid werd, niet alleen voor de stervende zelf, maar ook voor zorgverleners en de nabestaanden. Ik denk dat haar werk misschien wel het best tot uitdrukking komt in een opmerking die ze een keer tegen me maakte: ‘Ik heb weleens gezegd dat de dood een geweldige ervaring kan zijn. We beseffen inmiddels dat je iemand niet hoeft te genezen om hem te helen. Het enige wat je hoeft te bieden is pijnbestrijding, liefde en vriendschap. Sterven is net zoiets natuurlijks als geboren worden.’

Haar boek werd gepubliceerd rond de tijd dat ik met mijn studie naar bde’s begon. Zelfs in 1972, drie jaar na de publicatie van haar boek, was het onderwerp ‘dood’ nog steeds een taboe, maar we zorgden er met ons werk allebei voor dat er in de medische wereld al vrij snel wat meer vrijheid ontstond om de klinische en spirituele aspecten van de dood bespreekbaar te maken.

Zoals ik hier al heb vermeld, was ik op het moment dat ik aan mijn medicijnenstudie begon al bezig met het onderzoek naar casestudy’s die de basis zouden vormen voor mijn werk over bde’s. In 1975 gaf een kleine uitgever uit Georgia, Mockingbird Press, mijn eerste boek uit: Leven na dit leven. Kübler-Ross schreef in het voorwoord: ‘We hebben weliswaar heel wat geleerd over het stervensproces, maar het eigenlijke ogenblik van de dood en de ervaringen die onze patiënten tijdens hun klinische dood hebben, werpen nog steeds vele vragen op. De studies die dr. Moody in zijn boek presenteert, zijn uiterst verhelderend en vormen een bevestiging van wat ons al tweeduizend jaar lang is geleerd: dat er leven is na de dood.’

Ik waardeerde het dat Elisabeth geloofde dat ik het bewijs had geleverd voor leven na de dood en dat mijn werk over het stervensproces tot nieuwe inzichten had geleid. Mijn uitgever, John Egle, was eveneens blij met haar aardige woorden en ik was verrukt dat hij echt geloofde dat er meer dan vijfduizend exemplaren van mijn boekje zouden worden verkocht.

Het was voor ons allebei dan ook nogal een schok toen het er een paar miljoen werden! Leven na dit leven werd een bestseller en uiteindelijk zelfs een van de bestverkochte non-fictie boeken ooit, een fenomeen in boekenland, dat aangaf dat er een grote behoefte was aan kennis over wat er na onze dood met ons gebeurt.

Natuurlijk was ik blij dat ik een internationale bestseller had geschreven. Maar voor mij was het grootste geschenk van Leven na dit leven dat het me toegang gaf tot de diepste gedachten van mensen over een vraag die al zo oud is als de mensheid zelf. Wat gebeurt er wanneer we sterven? Doordat ik dat boek had geschreven, kon ik mensen zo’n beetje alles over de dood vragen wat ik maar kon verzinnen en ik werd beloond met eerlijke, goed doordachte antwoorden, die vaak ook weer nieuwe vragen opriepen.

Er kwamen continu nieuwe brieven en verhalen binnen van mensen die zelf een bde hadden ervaren en van anderen die iemand kenden die zoiets had meegemaakt. Ik kreeg hele postzakken vol en de telefoon rinkelde onophoudelijk. Het leek wel alsof er een dam was doorgebroken die een stroom aan gezamenlijke ervaringen had tegengehouden en die mijn hele wereld nu dreigde te overspoelen. Die ervaringen kwamen van mensen van alle rangen en standen, onder wie ook zorgverleners.

Iedereen die weleens met artsen te maken heeft gehad, weet dat die behoorlijk sceptisch kunnen zijn. Dat is ook wel logisch. Ik denk niet dat veel patiënten blij zouden zijn als ze behandeld werden door een arts die niet handelt op basis van wetenschappelijk onderbouwd onderzoek. Het feit dat de meeste artsen hun medische zorg baseren op bewijsmateriaal dat uit onderzoek is verkregen, is zowel goed voor de patiënt als voor het vak zelf. Maar toch, ondanks het feit dat artsen bekendstaan als sceptisch, stuurden honderden mensen uit de medische hoek me verhalen over bde’s. Het leek wel alsof deze beroepsgroep, net als andere mensen, hun ervaringen met de dood en doodgaan heel graag wilden vertellen. Mijn studie naar bde’s bleek een geheel nieuw onderzoeksveld te zijn, waaraan mensen graag hun verhalen bijdroegen, ervaringen die ze tot dan toe voor zich hadden gehouden.

Of ik nu op een signeersessie was of op een medisch congres sprak, overal werd ik staande gehouden door zowel artsen als verpleegkundigen die me hun aangrijpende verhalen vertelden over bde’s en andere spirituele gebeurtenissen die tijdens de laatste momenten van die patiënten op deze aarde hadden plaatsgevonden.

Veel van de verhalen die ze me vertelden hadden betrekking op gedeelde-doodervaringen.

Een ander perspectief

Op een medisch congres in Kentucky bedankte een lange, aardige arts me voor mijn pionierswerk op het gebied van bde’s. Hij zei dat dat voor hem veel betekend had, zowel op persoonlijk als op professioneel vlak, en hij vertelde me vervolgens een verhaal over het overlijden van zijn moeder, nadat ze bijna een jaar lang tegen kanker had gestreden.

Volgens deze arts – ik noem hem maar even Tom – kwam de dood van zijn moeder voor hem niet onverwacht. Ze hadden het openlijk over het naderende einde gehad, zodat het moment dat ze zou sterven wellicht niet zo vreselijk emotioneel meer zou zijn.

Tot dan toe was het hele idee van een leven na de dood absoluut niet ter sprake gekomen. Tom had van huis uit niet meegekregen dat er zoiets kon bestaan en aangezien hij door zijn moeder was opgevoed, geloofde zij daar dus ook niet in. Tom had weleens gelezen over de studie naar bde’s, waar steeds meer bekend over was, maar hij ging ervan uit dat zulke ongewone gebeurtenissen vlak voor iemands dood slechts een soort droomervaringen waren van de hersenen die op dat moment afsterven.

‘Ik stond aan haar voeteneind en zag dat ze bijna geen adem meer kreeg,’ vertelde Tom. ‘Het hoofdeind van het bed stond omhoog, dus het leek bijna alsof ze rechtop zat en me aankeek, alleen was dat niet zo, want ze had haar ogen dicht en was op dat moment al volkomen in zichzelf gekeerd.’

Voor Tom goed en wel doorhad wat er gebeurde, veranderde de kamer enigszins van vorm en het licht dat even tevoren nog gedempt was geweest, werd opeens heel fel – hij had het gevoel dat het bijna tastbaar was. ‘Ik was bang,’ zei hij. ‘Ik dacht dat ik een beroerte kreeg of een of ander neurologisch probleem had.’

Tom zag dat zijn moeder ook op het licht reageerde, maar op een manier die hij nog nooit had gezien. Ze ‘kwam overeind’, maar niet fysiek. ‘Het was eerder alsof ik een soort filmstrook of doorzichtige envelop van licht zag dichtgaan, die haar lichaam optilde en uit het zicht nam,’ vertelde hij.

Tom wist onmiddellijk dat zijn moeder was overleden en dat het licht haar ziel was die haar stoffelijke lichaam verliet.

‘Het duurde al met al heel kort,’ vertelde Tom. ‘Maar het zette mijn schok om haar dood om in een immense blijdschap dat ze zo was heengegaan. Ik geloof niet dat ik tot op dat moment ooit had stilgestaan bij het idee van een hiernamaals. Toen ik haar echter haar lichaam zag verlaten, wist ik meteen dat ze naar een andere plek ging. Wat anders intens verdrietig zou zijn geweest, veranderde nu opeens in een intens gevoel van blijdschap!’

Hoewel Tom dit voorval alleen maar aan zijn echtgenote had verteld, begon hij nu uitgebreid te praten over de raadselen omtrent de dood en overige spirituele ervaringen die hij met andere patiënten en hun familieleden had meegemaakt. Als hij tegenwoordig een patiënt hoort zeggen: ‘Je zult niet geloven wat er met me gebeurde toen ik die hartaanval kreeg,’ gaat hij er even voor zitten en luistert naar het wonderbaarlijke verhaal dat die persoon hem dan vertelt.

‘Ik wil ervoor zorgen dat mensen die zoiets hebben ervaren niet denken dat ze gek zijn,’ zei Tom. ‘Ik vertel ze echter nooit wat er met mijn moeder en mij is gebeurd toen zij overleed. Ik heb het idee dat ik dat voor me moet houden.’

Tom was opgelucht te horen dat ik wel vaker dit soort verhalen hoorde en zelfs zo vaak dat ik er een naam voor had bedacht: een gedeelde-doodervaring, oftewel een gde. Toen hij me echter vroeg wat het te betekenen had, kon ik alleen maar mijn schouders ophalen. ‘Ik ben momenteel bezig met het vergaren van zo veel mogelijk van dit soort verhalen,’ antwoordde ik.

Ik ben al blij dat ik die mist zag

Een vergelijkbaar relaas werd me door een verpleegkundige verteld. Millie Davis is na de gebeurtenis waarvan ze me deelgenoot maakte in de net ontstane palliatieve zorg gaan werken. Ze had samen met haar moeder en zus aan het sterfbed van haar vader gezeten. Hij leed aan longkanker en lag al de hele dag in coma. De drie belangrijkste vrouwen in zijn leven waren al voor hij in een coma was geraakt in zijn ziekenhuiskamer aanwezig en ze waren alle drie inmiddels behoorlijk uitgeput.

Millie lag op een bankje te slapen, met haar gezicht naar haar vader gekeerd, terwijl haar moeder en zus in de kunstlederen fauteuils die daar door het ziekenhuispersoneel waren neergezet wat probeerden uit te rusten. Ze sliepen alle drie onrustig en werden continu gewekt door de moeizame ademhaling van de stervende man en door geluiden elders uit het ziekenhuis.

Omstreeks twee uur ’s nachts schrok Millie wakker. Ze luisterde naar de ademhaling van haar vader, inmiddels niet meer dan een doodsreutel, en ze wist dat hij niet lang meer had. Ze stelde zich de vraag: zal ik mijn moeder en zus wakker maken? Of zal ik wachten tot hij dood is? Maar stel nou dat hij nog lang niet doodgaat? Ze zijn allebei zo moe en hebben hun slaap hard nodig. Millie kwam overeind omdat ze haar vader iets beter wilde zien. Naast het bed bevonden zich twee lichtpilaren.

‘Het leken net pilaren van licht, maar ik weet zeker dat het beschermengelen waren,’ zei Millie. ‘Ze straalden iets geruststellends uit, waardoor ik dacht dat ze daar waren om hem te kalmeren.’

Millie stond op. Haar vaders ademhaling stokte af en toe en ze wist dat hij elk moment kon heengaan.

En terwijl ze naar het bed liep, zag ze een soort mist uit zijn borstkas opstijgen, net zoals je die soms boven een rivier ziet. Het bleef even boven hem zweven en loste toen op. Dat verbaasde haar.

‘Ik heb altijd gedacht dat, als ik al iets zou zien wanneer iemands ziel het lichaam verlaat, het dan recht omhoog zou gaan. Maar dit zweefde daar gewoon eventjes als een mistflard en verdween toen,’ vertelde Millie. ‘Ik was stomverbaasd.’

Millie besloot na deze gde met haar vader in de palliatieve zorg te gaan werken. Ze vertelde me dat ze sindsdien bij andere patiënten heel vaak die mist heeft zien oprijzen. ‘Andere verpleegkundigen zien soms nog veel meer, zelfs dat de patiënt opstaat terwijl zijn lichaam blijft liggen, en dan wegloopt. Ik ben al blij dat ik die mist zag. Maar dr. Moody, wat heeft het te betekenen en hoe komt het?’

‘Wat vindt u hiervan?’

Diezelfde vraag werd me door een andere zorgverlener gesteld. Ted werkte als doktersassistent en ambulancebroeder in een ziekenhuis in het zuiden van Amerika. Op een dag werd er gebeld dat er een ambulance nodig was op een adres niet al te ver weg van het ziekenhuis, voor een man die een zelfmoordpoging had gedaan.

Toen Ted en de andere verpleegkundigen het huis in renden, zagen ze tot hun schrik dat de man die zelfmoord had proberen te plegen een psycholoog uit het ziekenhuis was. Ted kende de man zelfs heel goed en wist dat zijn vrouw hem kortgeleden had verlaten, en hij had gezien dat de psycholoog daardoor een totaal ander mens was geworden. Terwijl hij vroeger spraakzaam en vriendelijk was geweest, was hij de afgelopen paar maanden juist in zichzelf gekeerd en zwaar op de hand geraakt.

En nu dit dus.

Ted knielde bij de man neer en besefte dat hij dood was. Toch begon hij hem te reanimeren, meer uit gewoonte dan uit hoop dat het echt zin had. Dat had het inderdaad ook niet en na zo’n tien minuten hield hij ermee op.

Toen merkte hij dat er een man naast hem stond: de psycholoog, maar dan in geestesvorm. Hij keek neer op zijn eigen levenloze lichaam en uit zijn blik sprak zowel verwondering als spijt.

Voor zover Ted weet, zagen de andere ambulancebroeders de geest niet. Terwijl hij opkeek naar de geest van de dode man, bekroop hem opeens het gevoel dat de psycholoog nieuwsgierig was naar wat er nu zou gebeuren.

Maar toen gebeurde er iets zeer onplezierigs.

Zijn buurman had de ambulance gezien en was komen kijken wat er aan de hand was. Toen hij zag dat de psycholoog dood was, maakte hij een rotopmerking. Ted wist niet meer precies wat de man had gezegd, maar hij herinnerde zich wel hoe de geest van de man daarop had gereageerd. Het leek wel alsof de geest ter plekke ineenkromp, alsof de pijn die die opmerking hem deed, hem echt letterlijk deed krimpen.

‘Het was pijnlijk om te zien,’ zei Ted. ‘Het was net alsof al het leven uit hem werd gezogen, alsof hij door de woorden van die buurman leegliep.’

Daarna had Ted de geest ook niet meer gezien, maar hij had het gevoel dat die man door de opmerking van de buurman niet langer geïnteresseerd was in zijn lichaam en vertrokken was.

‘Wat vindt u hier nou van?’ vroeg Ted.

‘Ik weet het echt niet,’ antwoordde ik. ‘Ik heb geen flauw idee.’

‘Leg dat stomme tijdschrift nou eens weg!’

Dena vertelde me een verhaal over een gde die ze had toen ze voor ‘een oudtante op afstand’ zorgde, waarmee ze doelde op een familielid met wie ze geen hechte band had. Zoals Dena het zei: ‘We hadden lootjes getrokken wie voor haar moest zorgen en ik was de pineut.’

De twee dagen voordat haar oudtante overleed, vielen Dena erg zwaar. De oude vrouw ‘brabbelde wat voor zich uit’ over familieleden die al overleden waren en praatte tegen hen alsof ze in de kamer waren.

‘Ik dacht dat ze dement was en eigenlijk wilde ik het liefst weg omdat ik me erg ongemakkelijk voelde,’ vertelde Dena. In plaats van de oude vrouw gerust te stellen, ging ze naar de kiosk in het ziekenhuis, kocht een stapel vrouwenbladen en stortte zich daar op. Op de dag dat haar oudtante uiteindelijk zou sterven, zat Dena dan ook met haar neus in het tijdschrift People, zonder acht te slaan op de oude vrouw die niet meer bij bewustzijn was en nog maar een paar uur te leven zou hebben. Opeens hoorde Dena haar oudtante echter heel duidelijk iets zeggen. ‘Ik was verbaasd dat ze nog kon praten, want ik dacht eerlijk gezegd dat ze daarvoor al veel te ver heen was,’ zei de jonge vrouw.

‘Ik zei: leg dat stomme tijdschrift nou eens weg en kijk eens wat er met mij gebeurt!’ zei de vrouw met een krachtige stem.

Dena keek op, recht in het gezicht van haar overleden oma. De vrouw die Dena echter voor zich zag, was veel jonger dan de laatste keer dat Dena haar oma had gezien en veel zelfverzekerder dan ze tijdens haar leven was geweest. Dena had haar oma wel duizend dingen willen vragen, maar de vrouw was al verdwenen voor ze daar de kans toe kreeg.

En vanaf dat moment tot haar overlijden was Dena’s oudtante volledig bij kennis en volkomen helder van geest. Tijdens die paar laatste uren spraken de twee met elkaar alsof ze altijd al hartsvriendinnen waren geweest. Diezelfde oma die net aan Dena was verschenen, deed daar trouwens ook aan mee. En later, om negen uur ’s avonds, overleed Dena’s oudtante en Dena had spijt dat ze de vrouw niet veel eerder wat beter had leren kennen. Nadat ze me dit verhaal had verteld, bleef ze achter met een vraag, die ze me stelde.

‘Waarom zou ik zo’n ervaring hebben met iemand om wie ik niet eens gaf, dr. Moody?’

‘Worden mensen er altijd gelukkiger van?’

Een Canadese arts heeft me eens verteld over iets wat hij meer dan dertig jaar eerder had meegemaakt, toen hij bezig was met zijn coschappen interne geneeskunde. Gordon, zo noem ik hem maar even, had een patiënt, ene meneer Parker, een aardige man die er veel ouder uitzag dan hij in werkelijkheid was omdat hij leed aan longemfyseem (copd), een aandoening aan de luchtwegen waar veel rokers last van hebben.

Gordon leerde meneer Parker kennen tijdens een van diens vele opnames. Meneer Parker hield wel van een praatje en had een bewogen leven achter de rug en hij werd dan ook al snel een van Gordons lievelingspatiënten. Als Gordon even wat tijd overhad, ging hij naar meneer Parker om te luisteren naar diens verhalen over de stad Montreal, waar ze allebei woonden.

Tijdens een van die opnames vroeg meneer Parker of hij een paar dagen naar huis mocht, zodat hij de kerstdagen met zijn familie kon doorbrengen. Aangezien meneer Parkers ademhaling verre van goed was, zat Gordon een beetje met dat verzoek in zijn maag, maar hij besloot hem toch te ontslaan.

Een paar dagen na Kerstmis had Gordon dienst en toen hij de gang bij de spoedeisende hulp in liep, zag hij meneer Parker de gang in turen.

‘Hij stond daar heel kalmpjes te kijken naar iets aan de andere kant van de gang, iets wat ik niet kon zien en zich loodrecht achter me bevond,’ vertelde Gordon. ‘Hij leek nieuwsgierig, maar ook best onbewogen. Ik sprak hem aan en toen hij me zag, begon hij helemaal te stralen. En ik zeg niet zomaar “stralen”, want dat is echt wat er gebeurde. Hij straalde een bepaald licht uit, heel helder, en ik had het gevoel dat ik recht in zijn ziel keek.’

Gordon draaide zich om en zag dat meneer Parker naar een lijk op een brancard stond te kijken, dat met een laken was afgedekt. Toen Gordon het laken optilde zag hij dat meneer Parker naar zijn eigen lichaam stond te kijken! ‘Ik keek meneer Parker aan en hoorde een stem in mijn hoofd, en ik wist dat die van hem was,’ vertelde Gordon. ‘Hij drukte me op het hart dat hij niet dat lichaam was en dat ik me geen zorgen om hem hoefde te maken. Dit kwam allemaal tot me in gedachten, niet in gesproken woorden, maar ik begreep het heel goed en als jij je ooit in zo’n situatie bevindt, twijfel je daar ook niet aan.’

Gordon keek meneer Parker recht in de ogen. De copd-patiënt hoefde niet langer naar adem te happen. Gordon zei zelfs dat er vlak bij zijn lichaam een gevoel van ‘heel duidelijke blijdschap’ stroomde.

‘Ik had het gevoel alsof er een soort halve cirkel van mensen aanwezig was, die steeds dichter bij meneer Parker kwam,’ zei Gordon. ‘Het leek alsof er energie heen en weer ging tussen de gestalte van meneer Parker en die onzichtbare wezens die zich om hem heen hadden geschaard.’

Gordon bleef naar meneer Parker staren tot zijn patiënt
– ‘in een flits’ – in een ‘fel, goudkleurig licht’ verdween. ‘Ik zag meerdere lagen in dat doorzichtig, goudkleurig schijnsel en heel even was er een soort regen van fel gouden spikkeltjes,’ vertelde Gordon. ‘Dat deed me denken aan het strand, als een golf daar uiteenspat. Die gouden spikkeltjes hingen als een wolk om me heen. Maar het duurde maar heel even.’

Toen ik Gordon sprak, zei hij dat hij sinds die ervaring ‘een ander mens’ was. Hij vertelde me dat hij vanaf dat moment niet meer bang was voor de dood – niet voor zijn eigen dood, maar ook niet voor die van anderen.

‘Mijn collega’s zeggen vaak dat ik zo bedaard lijk,’ vertelde Gordon me. ‘Maar je kunt je wel voorstellen dat ik dit voorval niet aan ze heb verteld. Ik laat ze maar gissen naar de reden waarom ik altijd zo verzaligd ben.’

Gordon stelde me een heel algemene vraag: ‘Worden mensen altijd gelukkiger door dit soort ervaringen?’

‘Waarom gebeurt het niet élke keer?’

In Winston-Salem in North-Carolina maakte ik kennis met een stervensbegeleider. David was getuige geweest van diverse gde’s, zowel rechtstreeks als van horen zeggen. Een van de meest indrukwekkende voorvallen betrof een man die aan het sterfbed van zijn vrouw zat, die aan alvleesklierkanker leed.

Terwijl hij haar in haar laatste minuten op aarde vasthield, stroomde er een stralend licht de kamer in. Het was zo fel dat de stervensbegeleider schrok. Zelfs toen hij het mij probeerde uit te leggen, kon hij het niet onder woorden brengen. Hij vond het ‘het felste licht dat ik ooit heb gezien’, maar het leek ook op iets als ‘plasma, of het soort licht dat je ziet als je sneeuwblind bent’.

David zei dat iedereen in de kamer het licht kon zien, maar voor de echtgenoot was het extra indringend. Hij hield zijn vrouw in zijn armen terwijl ze overleed en voelde op datzelfde moment dat hij zelf door een tunnel snelde. Hij had David verteld dat het voelde alsof ze recht door hem heen ging, naar een fel licht aan het einde van die tunnel.

‘Ik wist dat ik niet verder kon,’ had hij verteld, terwijl ze nog even bij zijn overleden vrouw zaten. ‘Ik wilde het wel, maar er was iets wat me weerhield om naar de uitgang van die tunnel te gaan.’

Later overleed de moeder van dezelfde man in hetzelfde hospice en ook bij haar kwam hij elke dag langs. ‘Ik hoop dat het bij mijn moeder weer gebeurt,’ had hij tegen David gezegd. Helaas was dat niet het geval.

‘Ik denk dat hij verwachtte dat het elke keer zou gebeuren en hij was nogal teleurgesteld toen dat bij zijn moeder niet het geval was.’ David keek mij vervolgens aan en stelde de voor de hand liggende vraag: ‘Waarom gebeurt het niet élke keer?’

‘Een gouden lichtbol’

Op een dag kwam er na een signeersessie een jongeman uit
Georgia naar me toe en vertelde me een ongelooflijk verhaal over de dood van zijn grootvader. Hij vertelde me dat zijn opa zijn hele leven hetzelfde stuk land had bewerkt. Toen hij ziek werd, stond hij er dan ook op om daar in de boerderij te mogen blijven, totdat ze hem ‘met zijn voeten naar voren naar buiten zouden dragen’, zoals hij dat zelf uitdrukte.

De familie stemde daarmee in en ze kwamen tijdens die laatste dagen om de beurt bij hun grootvaders bed zitten. Op de dag dat deze jongeman aan de beurt was, besefte hij dat zijn opa niet lang meer te leven had. De jongeman was geestelijk voorbereid op zijn dood. Hij zat naast het bed van zijn grootvader en bleef tegen hem praten tot hij ophield met ademen. Toen de jongeman zijn hand op de borstkas van de oude man legde om te voelen of zijn hart nog klopte, voelde hij opeens iets raars, alsof de kamer kleiner werd en de wanden in rubber waren veranderd.

En toen, zonder enige waarschuwing, stond de jongeman midden in een ‘gebeurtenis’ uit het leven van zijn opa. ‘Ik zag de boerderij en alle dieren om ons heen en ik maakte deel uit van momenten uit zijn leven, die als een briesje aan ons voorbij voeren,’ vertelde hij me. ‘Ik kon tegelijkertijd ook communiceren met mijn opa. Ik snapte direct dat zijn dood en dit moment het einde van een tijdperk inluidden.’

Er gebeurde echter nog meer, vertelde de jongeman. Toen zijn opa stierf, zag hij tot zijn eigen verbazing een ‘gouden lichtbol’ opstijgen uit zijn borstkas, die dwars door het plafond ging.

Ik kon alleen maar wat stamelen toen hij dat vertelde en zat daar dus met mijn mond vol tanden. Volgens mij had hij dat ook door. ‘Ik heb uw boek gelezen, dr. Moody, in de hoop dat ik dan misschien beter zou snappen wat er gebeurd was,’ zei de jongeman. ‘Maar er stonden geen ervaringen in zoals die van mij.’

‘Raar maar niet eng’

In Los Angeles vertelde een bekende filmproducente, die ik hier Sarah zal noemen, me over een ervaring die je zo zou kunnen verfilmen.

Sarah was aan de oostkust van Amerika op bezoek bij haar vriend. Ze voelde zich ’s ochtends vroeg opeens nogal naar. (‘Je kent het wel, als je het gevoel hebt dat er ergens iets belangrijks gebeurt waarvan je zou moeten weten.’) Ze kon de slaap nog maar moeilijk vatten. Toen het gevoel steeds sterker werd, gingen haar gedachten automatisch uit naar haar familie en ze liet iedereen door haar gedachten gaan. Ze bleef hangen bij haar vader. Sarah snapte zelf niet waarom, maar ze merkte dat ze dacht dat hij in gevaar was of misschien wel hulp nodig had.

Ze lag nog steeds te woelen en te draaien toen haar vriend binnenkwam en zei dat hij ook wakker was geworden en de slaap niet meer kon vatten. Ze praatten wat en opeens zagen ze haar vader ‘als een spook’ boven haar bed zweven! Ze verstarden allebei en keken een tijdje naar haar vader.

‘Het was raar, maar niet eng,’ zei de producente. ‘Ik keek naar hem om te zien of hij ergens last van had, of dat er misschien een andere reden was voor zijn aanwezigheid, maar ik snapte het echt niet. En toen opeens besefte ik dat hij vast en zeker dood was en me dat zelf wilde komen vertellen. We hadden een sterke band, dus dat vond ik eigenlijk ook helemaal niet raar.’

Na een poosje vervaagde ‘het spirituele beeld’, zoals ze het zelf omschreef, en ze praatten met zijn tweeën verder over wat die ongelooflijke visitatie wel niet geweest kon zijn.

Na ongeveer een kwartier ging de telefoon. Het was Sarahs moeder, met het verdrietige maar niet verrassende nieuws dat haar vader was overleden.

‘Ik weet dat dat raar klinkt, maar het was niet zo,’ zei de producente. ‘Ik ben degene die de sterkste band met mijn vader had. Mijn vriend kende hem niet eens. Maar wat ik dus eigenlijk wil weten, is hoe mijn vriend de dood van mijn vader op dezelfde manier als ik kon ervaren?’

‘Is het slechts een hersenspinsel?’

Bij een congres even ten noorden van New York vertelde ene Sally me over de keer dat ze aan haar moeders sterfbed had gezeten. Ze was inmiddels in de zeventig, maar toen ze me de gebeurtenissen van die avond vertelde, leek het alsof het slechts een paar dagen geleden was gebeurd. Dit is wat ze me vertelde:

 

‘Het eerste wat er gebeurde toen mijn moeder overleed, was dat het licht van intensiteit veranderde en heel snel feller werd. Er gebeurden allerlei dingen tegelijkertijd, ik voelde onder meer een schommelende sensatie in mijn hele lijf. Het was net alsof mijn lichaam heel snel heen en weer wiegde en ik zag de hele kamer plotseling vanuit een geheel ander perspectief: van boven en vanaf de linkerkant van het bed, in plaats van de rechter. Het was net alsof ik van de verkeerde kant naar mijn moeders lichaam keek, gezien de positie waarin ik me in de kamer bevond.

Dat schommelen voelde heel prettig. Het was geen schokken en zeker niet zoals in een auto die hortend en stotend heen en weer gaat, waar je misselijk van wordt. Het voelde niet onprettig aan, juist het tegendeel, ik voelde me meer op mijn gemak en vrediger dan ooit.

Ik weet niet zeker of ik was uitgetreden, omdat ik me richtte op al die dingen die gebeurden. Ik keek gebiologeerd naar allemaal beelden uit het leven van mijn moeder die door de kamer en langs het bed schoten. Ik weet achteraf niet eens meer of de kamer er nog wel was, want er was een heel gedeelte dat me eerder niet was opgevallen. Ik denk dat je het kunt vergelijken met de verbazing die je zou voelen als je in een huis waar je al heel lang woont opeens een kast opent en daar een grote, geheime lade vindt die je voor het eerst ziet. Wat er gebeurde leek raar, maar voelde tegelijkertijd volkomen natuurlijk aan.

De beelden die voor mijn neus door de lucht schoten, gingen over dingen die mijn moeder had meegemaakt, waarvan ik me sommige herinnerde, andere niet. Ik zag dat ze zelf ook naar die beelden keek en het was duidelijk dat zij alles wel herkende – dat zag ik aan de blik op haar gezicht. Maar dit gebeurde allemaal tegelijkertijd, dus ik kan het, nu ik het zo navertel, onmogelijk weergeven als het was.

De beelden uit mijn moeders leven deden me denken aan van die ouderwetse flitslampen, die je moest ontsteken. Telkens wanneer dat gebeurde, zag ik de beelden uit mijn moeders leven zoals je dat in een 3D-film uit de jaren vijftig zou zien.

Tegen de tijd dat die flitsen met die beelden uit haar leven voorbijkwamen, zat zij al niet meer in haar lichaam. Ik zag mijn vader, die zeven jaar eerder was overleden, bij de plek staan waar anders het hoofdeind van haar bed had gezeten. Dat bed deed er op dat moment namelijk niet meer toe en mijn vader probeerde mijn moeder uit haar lichaam te ‘coachen’.

Dat was best grappig, want mijn vader werkte vroeger als voetbalcoach op mijn middelbare school. Eerlijk gezegd vond ik het ook wel teleurstellend dat hij nog steeds dat belerende over zich had, dat hij na zijn dood wat dat betreft dus niet eens een beter karakter had gekregen.

Ik keek hem recht aan en er was een soort erkenning van liefde tussen ons, maar daarna richtte hij zich meteen weer op mijn moeder. Hij zag er jong uit, hoewel hij op zijn negenenzeventigste was overleden. Hij had een bepaalde gloed over zich, of zelfs van binnenuit – heel fel en helder. Hij was een en al leven.

Een van zijn favoriete uitdrukkingen van vroeger was: “Look alive!” en zo keek hij nu ook terwijl hij mijn moeder uit haar lichaam coachte. Een deel van haar dat doorzichtig was, stond gewoon op en ging dwars door haar eigen lichaam heen en toen gleden mijn vader en zij samen naar het licht toe en verdwenen uit het zicht.

De kamer begon weer een beetje te bewegen, of misschien was het mijn eigen lichaam, maar ditmaal achterstevoren, de andere kant op, en toen was alles weer normaal.

Ik voelde veel tederheid voor mijn ouders. Deze hele gebeurtenis was vervuld van liefde en genegenheid. Ik vraag me sindsdien af: is de wereld waarin we leven slechts een hersenspinsel?’

‘Zo is de dood dus’

Juan, een intense man van in de dertig, kwam tijdens een conferentie in Spanje naar me toe en vertelde me over de dood van zijn veel oudere broer. Hij had samen met zijn schoonzus in hun woonkamer bij haar gezeten toen zijn broer de kamer in kwam, struikelde en op de grond viel. Juan legde zijn broer op de bank terwijl zijn schoonzus het alarmnummer belde en voor de deur op de ambulance ging staan wachten.

Juan boog zich over zijn broer heen, die nu opvallend rustig was terwijl hij zo-even nog erg overstuur was geweest. Er verscheen een vredige, serene glimlach op zijn gezicht, waar Juan van schrok.

Op dat moment voelde Juan dat hij uit zijn eigen lichaam opsteeg en neerkeek op het tafereel onder hem. Vanuit deze positie, zo vlak bij het plafond, zag Juan dat zijn broer zijn lichaam verliet in een soort ‘helder licht’ dat uit zijn borstkas opsteeg en zich snel verwijderde. Juan zei dat hij wist dat zijn broer afscheid van hem nam, maar hij herinnerde zich niet dat hij die woorden ook echt had gehoord, maar eerder alleen in zijn hoofd.

Toen zijn broer weg was, werd Juan met een nieuw dilemma geconfronteerd: hij kon namelijk niet meer terug naar zijn eigen lichaam. Hij raakte in paniek, maar ontspande zich vervolgens en genoot van deze sensatie. ‘Zo is de dood dus,’ zei hij tegen zichzelf, genietend van dit unieke perspectief.

Toen de hulpdiensten eindelijk arriveerden, keerde Juan terug in zijn lichaam. Hij lachte toen dat gebeurde.

‘De ziekenbroeders waren nogal verbaasd toen ze me daar lachend naast het dode lichaam van mijn broer aantroffen,’ zei Juan. ‘Ik heb ze niet verteld wat er was gebeurd, want dan zouden ze, denk ik, mij in plaats van mijn broer naar het ziekenhuis hebben gebracht.’

‘En wat voor gevolgen heeft het voor jou gehad?’ vroeg ik.

‘Ik ben tegenwoordig veel kalmer dan vroeger,’ zei hij.

‘Kalmer? Ik vind je nogal een heftig persoon!’

Juan haalde zijn schouders op. ‘Dan had je me vroeger moeten zien. Toen deugde ik echt niet.’

‘Ben ik echt naar de hemel geweest?’

Na een signeersessie in Atlanta kwam er een vrouw naar me toe die me vertelde over haar zus. Deze vrouw, Gail, had haar zus verzorgd tijdens de chemotherapie voor de borstkanker waar ze aan leed. Toen de chemo niet bleek te werken en de kanker was uitgezaaid, was ze geen moment van haar zijde geweken.

Op het moment dat haar zus overleed, zag Gail een ‘halo’ van ‘piepkleine lichtvlekjes’ die zich ophoopten bij haar borstkas en haar hoofd. ‘Ik voelde het echt toen ze haar lichaam verliet,’ zei Gail. ‘Ik boog voorover om haar te omhelzen en voelde hoe ze als een soort energiestroom dwars door me heen ging. Het was echt een explosie van blijdschap en bevrijding.’

Gail vertelde dat haar zus, nadat ze was overleden, nog even bij haar bleef. ‘Ik ben samen met haar een stukje meegelopen naar het hiernamaals,’ vertelde ze. ‘Toen ik vooroverboog om haar te omhelzen, merkte ik dat ze dood was en dat ze geen echte stem meer had. Maar dat was ook niet nodig. We konden met onze gedachten communiceren zonder echt te hoeven praten.’

Terwijl ze op telepathische wijze met elkaar communiceerden, zei Gail dat ze merkte dat ze zweefden, ‘maar in een ruimte zonder muren’. En hoewel ze hun ouders niet zag, had ze wel het gevoel dat ze er waren, evenals een overleden oom.

‘Ik bleef een tijdje op die plek,’ zei ze. ‘Toen voelde ik dat ze zich van me verwijderde en het was voorbij – zij was naar de hemel en ik kwam hier terug.’

‘Wat een ongelooflijk verhaal,’ zei ik.

Gail beaamde dat. ‘Ik maak me sindsdien niet meer druk over de dood. Ik heb bij de begrafenis van mijn zus niet eens gehuild. Maar ik blijf me afvragen: ben ik echt naar de hemel geweest?’

‘Ze zweefden omhoog en de kamer uit’

Een man die ik Dave zal noemen, kwam bij een signeersessie in Seattle naar me toe om me te vertellen over een gde die hij een paar jaar eerder met zijn vrouw had gehad. Ze had net een chemokuur ondergaan en voelde zich niet lekker. Dave zei dat er geen enkele reden was om aan te nemen dat ze binnenkort zou sterven en daarom was hij ook erg verbaasd toen hij haar stem even later hoorde toen hij in de keuken stond.

‘Ik draaide me onmiddellijk om en ben naar de slaapkamer gegaan,’ zei Dave. ‘Ik wist dat ze stervende was, omdat ik haar stem heel dicht bij mijn oor voelde. Ze zei: “Ik ben net gestorven, maar dat is niet erg. Het gaat goed. Maak je geen zorgen.”’

Toen Dave de slaapkamer in kwam, zag hij wat hij al vreesde: zijn vrouw lag dood op bed. Wat hij echter niet had verwacht, was dat hij zijn schoonmoeder ook zou zien, die zich over haar dochter boog en haar naar de andere kant begeleidde. ‘Haar moeder was dertig jaar daarvoor overleden, maar ik zag op dat moment dat hun band daar in mijn bijzijn hersteld werd,’ vertelde Dave. En toen omhelsden moeder en dochter elkaar en ‘zweefden omhoog en de kamer uit’.

Voor Dave voelde dat als een opluchting, omdat hij blijdschap in de stem van zijn vrouw had gehoord, die hem sindsdien ‘elke dag weer opbeurde en ervoor zorgde dat hij verder kon gaan’.

Vragen en nog meer vragen

‘Alle goede wetenschappelijke onderzoeken roepen meer vragen dan antwoorden op.’

Die zin heb ik in een van mijn notitieboeken genoteerd toen ik getuigenissen over gde’s, bde’s en andere spirituele gebeurtenissen verzamelde waarover mensen me hadden verteld en waarvoor ze een verklaring zochten.

Ik wilde het eveneens begrijpen. Van alle aspecten van bde’s die ik had onderzocht, merkte ik dat die gde’s me het meest intrigeerden. En dat wil wat zeggen, aangezien sommige van de andere aspecten betrekking hadden op uittredingen: waarbij een persoon op het moment van sterven het lichaam verlaat en getuige is van diens eigen reanimatie, of soms zelfs van dingen die er in andere kamers gebeuren, met panoramische terugblikken op het leven, waarbij hij of zij vlak voor het sterven het hele leven ongelooflijk gedetailleerd herbeleeft, en een tunnel waar je doorheen gaat, of overleden familie of andere wezens ziet, die vaak als God of als Jezus worden aangeduid.

Ik vind al die aspecten van bde’s interessant, maar uiteindelijk waren de gde’s toch het boeiendst. Deze boden mij bovendien de uitgelezen kans om een aantal vragen te onderzoeken waar de mensheid al eeuwen mee worstelt. Bijvoorbeeld:

– De mens heeft altijd al vermoed dat er een zogenoemd ‘portaal naar het hiernamaals’ bestaat, een toegang tot de spirituele wereld, die door sommige mensen ‘de paarlen poort’ wordt genoemd. Ik heb meerdere casestudy’s gehoord waarin gesproken wordt over een portaal dat zich opent en waar de mensen die deel uitmaken van een gde door worden opgenomen. Kunnen gde’s ons wellicht iets vertellen over die poort waar men in de loop der eeuwen zo veel over heeft gepraat?

– Hebben wij de middelen gekregen om contact te kunnen leggen met het goddelijke? Bevatten de hersenen van ieder van ons een zogenoemde ‘Godsmodule’? bde’s lijken erop te wijzen dat we zo’n soort van ‘geestelijke outillage’ hebben gekregen. gde’s stellen ons in staat om dat idee van een Godsmodule verder te onderzoeken.

gde’s zouden het bewijs kunnen leveren voor een goddelijk bestaansniveau. Een van de argumenten waar sceptici van bde’s altijd mee aankomen, is dat het ‘angst voor de dood’-ervaringen zijn, die de persoon die stervende is zelf oproept. Ik denk dat gde’s misschien wel het bewijs kunnen leveren dat de oorsprong van het licht en al die goede dingen die eruit voortkomen, búíten het brein van de stervende ligt, waar andere mensen er deelgenoot van kunnen worden. Dit wordt ook wel een ‘non-lokale’ herinnering genoemd en slaat op de persoonlijke informatie die buiten de hersenen van een individu wordt opgeslagen.

gde’s hebben tot heel veel meer vragen geleid en dat komt doordat alle goede wetenschap meer vragen dan antwoorden oproept. Ik heb drie jaar lang casestudy’s over gde’s verzameld en al doende heb ik ook heel wat nagedacht over het onderwerp.

En toen gebeurde er iets waardoor mijn belangstelling voor gde’s in een stroomversnelling terechtkwam: mijn moeder overleed en het overkwam mij zelf.