De grootste uitvinder aller tijden is het toeval.’
Mark Twain
1
***
Een toevallige ontdekking
Toen ik in 1972 aan mijn medicijnenstudie begon, was ik al beroemd door het onderzoek dat ik naar bijna-doodervaringen had gedaan. Hoewel ik nog niet over die ervaringen had geschreven, had ik inmiddels zoveel lezingen over mijn bevindingen gehouden dat ik als eerstejaarsstudent al behoorlijk bekend was.
Ik heb de dood niet ‘uitgevonden’, zoals sommige mensen weleens plagend tegen me zeggen. Wat ik wel heb gedaan, is dat ik de ervaringen van een aantal mensen die bijna waren gestorven heb bekeken, waarbij ik het stervensproces in afzonderlijke onderdelen heb uitgesplitst. Die combinatie van al die of een paar van die elementen noemde ik ‘een bijna-doodervaring’.
Ik stond versteld van wat ik daarbij ontdekte, en toen ik mijn bevindingen later in het boek Leven na dit leven opschreef, was de rest van de wereld al even verbluft. Ik kwam erachter dat stervenden door een tunnel gingen, op weg naar het licht. In dat licht ontmoetten ze vaak andere spirituele wezens, die hun overgang naar de dood vergemakkelijkten. Vaak waren die spirituele wezens overleden familieleden. Soms waren het wezens die door degenen in kwestie werden omschreven als God of Jezus. Het kwam regelmatig voor dat mensen later vertelden dat ze met Jezus hadden gepraat, of dat ze van God hadden gehoord dat het hun tijd nog niet was.
Talloze deelnemers aan het onderzoek vertelden dat ze waren uitgetreden en dat ze neerkeken op hun eigen lichaam en zagen dat de artsen en verpleegkundigen heldendaden verrichtten om hun leven te redden. Veel van de mensen die ik sprak, hadden het over een soort terugblik op hun eigen leven, waarbij ze hun leven opnieuw ‘beleefden’, soms vergezeld van commentaar van een hoger wezen.
Stuk voor stuk wilden deze mensen bijna nooit terug naar dat fysieke lichaam, maar als dat dan wel gebeurde, voelden ze heel sterk dat ze een hoger doel hadden: de overtuiging dat hen voor ze naar de spirituele wereld konden vertrekken, hier op aarde nog iets te doen stond.
Het waren ervaringen en verhalen die niet in medische vakboeken stonden en daarom waren er mensen die meenden dat mijn onderzoek en het boek dat erop volgde me ernstig in de problemen zouden brengen. Door als medicijnenstudent iets te bestuderen wat je als spiritueel of zelfs religieus zou kunnen betitelen, stelde ik mezelf open voor alle vooroordelen die er binnen de wetenschap over dat soort kwesties bestaan. Al sinds de mens over zijn eigen sterfelijkheid is gaan nadenken, zijn er openlijke voorbeelden van bijna-doodervaringen geweest. Toch pleegde je zowat heiligschennis als je daar onderzoek naar deed, waardoor de wetenschappelijke wereld me de rug toe zou keren.
Dat dachten althans een paar van mijn beste vrienden.
Zelf was ik eerlijk gezegd niet zo bezig met de vraag of ik wel geaccepteerd zou worden door de universiteitsmedewerkers. Net als zoveel mensen, onder wie ook artsen, had ik inmiddels veel gehoord en gelezen over bovennatuurlijke gebeurtenissen die zich voordeden op het moment dat iemand overleed. Ik was daar zowel via boeken als uit eigen ervaring mee bekend en had als filosofiestudent en later als vakdocent veel over het hiernamaals gelezen, waaronder de dingen die Plato daarover schrijft. En niet te vergeten de beschrijving van ons spirituele lichaam in de Bijbel, met name Paulus’ eerste brief aan de Korintiërs, waarin hij schrijft: ‘Wanneer er een aards lichaam is, is er ook een geestelijk lichaam... Ik zal u een geheim onthullen: wij zullen niet allemaal eerst sterven – toch zullen wij allemaal veranderd worden.’
Ook in grote literaire werken zie je elementen van bijna-doodervaringen terug. Denk aan Scrooges onprettige terugblik op zijn leven, in A Christmas Carol van Charles Dickens, of Ernest Hemingways uittreedervaring tijdens de oorlog in Voor wie de klok luidt.
En dan heb je natuurlijk nog de verhalen die je van vrienden en familie hoort. Zo heb ik een neef, Ronnie, die tijdens een operatie bijna was overleden. Hij vertelde dat hij naar een hemelse plek was geweest, waar een wezen van licht hem had verteld dat, als hij een bepaalde grens zou overgaan, hij niet zou terugkeren in zijn stoffelijke lichaam. Ronnie zei dat hij zich toen had omgedraaid en zo hard als hij kon naar zijn eigen lichaam was teruggerend. Of het verhaal van George Ritchie, een arts uit Charlottesville in Virginia, die in een militair ziekenhuis in Texas dood was verklaard en toen een ongelooflijke bijna-doodervaring had gehad, waarbij hij uit zijn lichaam was getreden en het halve land had doorgereisd. Die reis stond hem zo helder voor de geest dat hij later diezelfde route heeft kunnen afleggen. Het kwam eigenlijk door Ritchies relaas dat ik vergelijkbare ervaringen ging verzamelen van andere studenten aan wie ik destijds filosofieles gaf aan de universiteit van East-Carolina. Ik was op zoek naar overeenkomsten tussen die belevenissen, iets wat later een bijna-doodervaring zou worden genoemd.
Toen bekend werd dat ik dit verschijnsel aan het bestuderen was, namen mensen die bijna waren gestorven op allerlei mogelijke manieren contact met me op. Ze kwamen er door mijn onderzoek achter dat wat zij ervaren hadden niet uniek was, maar dat miljoenen mensen wereldwijd dat in enigerlei vorm ook hadden meegemaakt. Mijn deurbel ging bijna even vaak als de telefoon en iedereen wilde zijn verhaal aan me kwijt en bevestigd worden in de gedachte dat hij of zij niet kierewiet was of zichzelf voor de gek hield. Ze waren blij te horen dat andere mensen soortgelijke ervaringen hadden gehad en ik was intussen verheugd dat ik weer een casestudy aan mijn onderzoek kon toevoegen. Als iemand me op straat aansprak en me toefluisterde: ‘Ik wil u graag een echt ongelooflijk verhaal vertellen...’ versnelde mijn hartslag al meteen. Dat heb ik nog steeds, ook nu nog, tientallen jaren later. En ja, veel van die casestudy’s zijn inderdaad afkomstig van artsen.
Onderzoek naar bijna-doodervaringen goed ontvangen
Toen ik op mijn vierentwintigste aan mijn studie medicijnen begon, was ik niet verbaasd dat de docenten aan het Medical College of Georgia me hartelijk tegemoet traden. Al na twee weken van colleges hadden maar liefst acht hoogleraren me bij hen thuis of op kantoor uitgenodigd omdat ze het graag met me wilden hebben over bijna-doodervaringen.
Een van die mensen was dr. Claude Starr-Wright, een hoogleraar in de hematologie die de niet-benijdenswaardige taak had gehad een vriend van hem te reanimeren. Claude was nogal verbaasd toen die vriend later woedend was dat hij hem van de drempel van de dood had teruggehaald. Toen Claude doorvroeg, kreeg hij te horen dat zijn vriend een bijna-doodervaring had gehad, waardoor hij op een plaats was geweest die zo hemels was dat hij niet meer terug had gewild.
Andere artsen vertelden me over hun eigen onthutsende ervaringen met de dood, stuk voor stuk met ontluisterende elementen die ze pas onder woorden hadden weten te brengen nadat ze van mijn onderzoek hadden gehoord en toen hadden begrepen dat ze getuige waren geweest van een bijna-doodervaring.
Tijdens die eerste maanden van mijn studie hoorde ik veel verhalen die allemaal keurig pasten in de definitie van een bijna-doodervaring die ik inmiddels had opgesteld. Het leek wel alsof ik elke week weer een nieuw verhaal van een arts, een verpleegkundige of een patiënt hoorde, met weer een nieuw, raadselachtig relaas over het hiernamaals. Het was geweldig om van zo’n continue stroom nieuw materiaal te worden voorzien, die mijn eerdere bevindingen bevestigde.
Maar toen gebeurde er iets waardoor alles veranderde.
Ik stond in de kiosk op de universiteit een tijdschriftartikel te lezen over ‘Gorgeous George’, een bekende worstelaar uit de jaren vijftig, toen ik onverwacht door een aantrekkelijke vrouw werd aangesproken.
‘Raymond, aangenaam. Ik ben dr. Jamieson.’ Ze schudde me de hand.
Ze was een gerenommeerd staflid en ik geneerde me dan ook wel een beetje dat ze me daar aantrof terwijl ik een artikel over een worstelaar stond te lezen. Ik probeerde het tijdschrift weg te moffelen, maar volgens mij had dr. Jamieson dat niet eens door. Ze zei dat haar moeder een tijdje geleden was overleden en dat er tijdens dat stervensproces iets was gebeurd wat ze niet in mijn onderzoek had aangetroffen of van iemand anders had gehoord.
Ze vroeg me tamelijk indringend of ik even mee wilde lopen, zodat ze me in de beslotenheid van haar kantoor het hele verhaal kon vertellen. Toen we ons daar hadden geïnstalleerd, vertelde ze me een werkelijk ongelooflijk verhaal.
‘Laat ik beginnen met te zeggen dat ik van huis uit niet godsdienstig ben,’ begon ze. ‘Niet dat mijn ouders iets tegen het geloof hadden, ze stonden er eerder neutraal tegenover. Daarom heb ik, denk ik, ook nooit stilgestaan bij het hiernamaals, omdat dat gewoonweg niet een onderwerp was waar we het thuis over hadden.
Hoe dan ook, mijn moeder kreeg zo’n twee jaar geleden een hartaanval. Heel onverwacht allemaal, terwijl ze gewoon thuis was. Ik was toevallig op bezoek toen het gebeurde en moest haar reanimeren. Kun je je voorstellen hoe dat is, je eigen moeder mond-op-mondbeademing moeten geven? Het is al moeilijk genoeg bij een vreemde, maar bij mijn eigen moeder was het echt bijna onvoorstelbaar.
Ik was lange tijd met haar bezig, ik denk wel een halfuur, tot ik besefte dat het zinloos was en haar dood moest verklaren. Ik stopte dus om even op adem te komen. Ik was uitgeput en eerlijk gezegd was het nog niet tot me doorgedrongen dat ik nu een wees was geworden.’
Opeens kreeg dr. Jamieson het gevoel dat ze uit haar eigen lichaam werd getild. Ze merkte dat ze boven haar lichaam en dat van haar inmiddels overleden moeder zweefde, en alsof ze op een balkonnetje stond, en neerkeek op het hele gebeuren.
‘Ik schrok ervan dat ik was uitgetreden,’ vervolgde ze. ‘Maar terwijl ik probeerde te snappen wat er was gebeurd, merkte ik de spirituele aanwezigheid van mijn moeder op. Ze was vlak bij me!’
Dr. Jamieson nam rustig afscheid van haar moeder, die inmiddels glimlachte en er gelukkig uitzag, geheel in tegenstelling tot haar stoffelijk overschot. En toen zag dr. Jamieson nog iets wat haar verbaasde.
‘Ik keek naar de hoek van de kamer en merkte een breuk in het universum op, waar licht uit kwam, als water dat uit een gebroken pijpleiding stroomt. En uit dat licht kwamen mensen die ik goed had gekend, allemaal overleden vrienden van mijn moeder. Er waren ook andere mensen bij, die ik niet herkende, maar ik ging ervan uit dat dat ook vrienden van mijn moeder waren.’
En onder het toeziend oog van dr. Jamieson zweefde haar moeder weg op dat licht. Ze zei dat het laatste wat ze van haar moeder zag, die tedere ontvangst door haar vrienden was. ‘Toen sloot die buis zich weer als een soort draaikolk, net als de sluiter van een camera. Al het licht doofde ook uit,’ vertelde ze me.
Dr. Jamieson had geen idee hoe lang dit allemaal had geduurd. Toen het voorbij was, zat ze zelf weer gewoon in haar eigen lichaam en stond ze naast het stoffelijk overschot van haar moeder, totaal verward door wat ze net had meegemaakt.
‘Wat maak jij daaruit op?’ vroeg ze me.
Ik kon alleen maar mijn schouders ophalen. Ik had al tientallen min of meer reguliere verhalen over bijna-doodervaringen gehoord en elke week kwamen daar weer een paar nieuwe bij. Aangezien ik tot dan toe echter nog nooit zoiets had gehoord, had ik niet veel te zeggen over dr. Jamiesons ervaring.
‘Ik vroeg je wat je daaruit opmaakt?’ herhaalde ze.
‘Het heeft met empathie te maken,’ antwoordde ik, waarbij ik een woord gebruikte dat staat voor het vermogen je te verplaatsen in de gevoelens van een ander. ‘Het is een gedeelde-doodervaring.’
‘Heb je daar weleens van gehoord?’ vroeg ze, duidelijk opgewonden over het idee dat dat best zou kunnen.
‘Nee, dr. Jamieson, dat heb ik niet. Ik vrees dat uw verhaal de eerste keer is dat me zoiets ter ore komt.’
Dr. Jamieson en ik bleven nog even in haar kantoor zitten praten over wat ze destijds bij het overlijden van haar moeder had meegemaakt. We snapten het echter allebei niet precies en konden niet duiden wat er was gebeurd.
Een gedeelde-doodervaring... Die term bleef me bij, maar pas halverwege de jaren tachtig hoorde ik een soortgelijk verhaal, toen een stel artsen en verpleegkundigen me vertelde over allerlei bizarre gebeurtenissen die zich soms aan iemands sterfbed voordeden. De denkbeelden in de medische wereld waren inmiddels ook wat veranderd en ik besefte dat gedeelde-doodervaringen al sinds het begin van de medische wetenschap hadden bestaan. Alleen werd medisch personeel niet aangemoedigd om te vertellen over gebeurtenissen die eerder deel uit leken te maken van de spirituele wereld dan de wetenschappelijke. Zo vertelde een arts ‘van de oude stempel’ me dat ‘praten over iets wat als spiritueel kon worden beschouwd, bijna als een schending van je eed werd gezien. En dus liet je het maar en praatte je er niet over’.
Maar dat was toen. Eind jaren tachtig begonnen artsen openlijker over allerlei zaken te praten, ook over bijna- en gedeelde-doodervaringen.
Na mijn afstuderen bracht ik verhalen over empathische of gedeelde-doodervaringen steeds vaker ter sprake op medische congressen over de hele wereld. Soms hoorde ik dan verhalen van mensen uit de medische ‘frontlinie’ die daar graag over wilden praten. Langzaam maar zeker werd het me steeds duidelijker dat deze ervaringen vaker voorkwamen dan je zou denken. Het werd me ook duidelijk dat er overeenkomsten waren tussen deze ervaringen en bijna-doodervaringen (bde’s), hoewel ik moet toegeven dat er veel elementen waren waar ik voor het eerst van hoorde.
Zo vertelden mensen me dat de kamer van vorm veranderde en dat ze een geheimzinnig licht zagen – allebei dingen die ik nog nooit bij verslagen van een bde had gehoord. Maar het meest opmerkelijke element dat bij die gedeelde-doodervaringen steeds weer opdook, was de gezamenlijke levensterugblik.
Een vrouw die ik hier voor het gemak Susan noem, vertelde me een verdrietig maar opmerkelijk verhaal over het stervensproces van haar zoon, die aan kanker was overleden. Ik vind het vooral een opmerkelijk relaas vanwege de informatie die ze te horen kreeg. Toen haar zoon stierf, steeg ze samen met hem ‘in een wolk op’ en was getuige van een heleboel dingen die hij in zijn leven had ervaren. Sommige gebeurtenissen herkende ze, zoals die uit zijn kindertijd en vroege jeugd. Andere kwamen haar totaal niet bekend voor, gebeurtenissen die kwamen uit wat zij ‘zijn privéleven’ noemde. Ze liet niet veel los over wat ze had gezien, behalve dat ze zei dat ze ‘zich helemaal niet had gegeneerd voor de dingen die ze had gezien’.
De informatie die deze vrouw had gekregen bij die levensterugblik van haar zoon was zo specifiek dat ze naderhand de vrienden en de plaatsen die ze in die gedeelde beelden met haar stervende zoon had gezien, herkende en ook kon bezoeken.
De gedeelde-doodervaring van Susan bleef me bij omdat ze voor haar onbekende informatie had gekregen die later ook bleek te kloppen. Het was dus niet alsof ze haar eigen herinneringen herbeleefde. Toch wist ik niet wat ik aanmoest met dit soort casestudy’s, behalve dan erkennen dat er bij elk van die ervaringen een soort deur naar een tot dan toe onbekend aspect van de overleden persoon leek te worden geopend.
‘Alles wat we deden vond in dat licht plaats’
Dan volgt nu een ander verhaal dat ik in zijn geheel door Dana laat vertellen, een vrouw wiens gedeelde-doodervaring met haar echtgenoot duidelijk beelden en gebeurtenissen bevatte waarvan ze voordien niet had geweten. Ik zal het hier in haar eigen woorden weergeven:
‘Op de vijfenvijftigste verjaardag van mijn man vertelde de arts ons dat Johnny longkanker had en wellicht nog maar een halfjaar te leven had. Het voelde alsof iemand me met een honkbalknuppel had geslagen. Ik kan me eigenlijk niet herinneren dat de dokter het ons vertelde; ik had eerder het gevoel alsof zijn woorden heel langzaam tot me doordrongen.
De volgende dag ben ik naar de bank gelopen en heb meteen mijn ontslag ingediend. Vanaf dat moment tot aan zijn dood waren Johnny en ik hoogstens een paar uur achtereen van elkaar gescheiden. Ik ben in het ziekenhuis geen moment van zijn zijde geweken en hij is ook in mijn armen gestorven. Hij leek op dat moment echt recht door mijn eigen lichaam heen te gaan. Het voelde als een soort stroom, net als wanneer je een schok krijgt van een stopcontact, alleen dan veel tederder.
Hoe dan ook, toen dat gebeurde verscheen ons hele leven voor ons en de ziekenhuiskamer werd ogenblikkelijk gevuld met allerlei beelden. Het was ontstellend licht: een helder wit licht waarvan ik – en Johnny ook – meteen wist dat het Christus was.
Alles wat we deden, vond daar in dat licht plaats. Ik zag dingen over Johnny... Ik zag hem dingen doen voordat we getrouwd waren. Je zou denken dat sommige daarvan gênant of nogal persoonlijk waren, en dat was ook zo. Maar hoe raar het misschien ook klinkt, privacy deed er niet meer toe. Het waren dingen die Johnny had gedaan voordat we trouwden. Ik zag hem met meisjes toen hij nog heel jong was. Ik heb het later in het jaarboek van zijn school opgezocht en ik herkende die meisjes, puur op basis van wat ik toen tijdens die terugblik op zijn leven had gezien.
Halverwege die terugblik zag ik mezelf zitten, met zijn levenloze lichaam in mijn armen, maar dat voelde niet akelig want hij was ook nog springlevend en vlak bij me, terwijl we samen terugkeken op zijn leven.
Die levensterugblik was trouwens alsof ik naar een soort “panoramafilm” keek; ik weet niet hoe ik het anders moet omschrijven. Het was een 360-gradenbeeld van alles wat Johnny en ik samen, of hij in zijn eentje, hadden meegemaakt. Ik kan het echt onmogelijk onder woorden brengen, behalve dan door te zeggen dat dit allemaal in een oogwenk gebeurde, daar aan de zijde van zijn sterfbed.
En toen, midden in die terugblik, kwam het kind dat we door een miskraam hadden verloren toen ik nog maar een tiener was, opeens naar voren en omhelsde ons. Ze was niet echt een figuur of persoon zoals je dat gewend bent wanneer je iemand ziet, maar eerder een soort omtrek of de aanwezigheid van een lief klein meisje. Voor zover we überhaupt nog last hadden van het feit dat we haar hadden verloren, konden we ons daar nu helemaal mee verzoenen. Ik herinnerde me opeens weer dat vers uit de Bijbel van de Filippenzen: “De vrede... die alle verstand te boven gaat”. Zo voelde ik me ook toen zij daar was.
In die panoramische terugblik op ons leven zaten ook grappige momenten, zoals een schoolreisje tijdens de brugklas, toen we naar een regeringsgebouw in Atlanta waren geweest, waar een kijkdoos had gestaan. Zo keken we bij die levensterugblik dus naar onszelf terwijl we naar een ander soort panorama stonden te kijken – die kijkdoos dus – waar we naast elkaar stonden, echt als twee jonge kinderen nog. Ik barstte in lachen uit en Johnny lachte ook, gewoon daar vlak naast me.
Iets anders heel raars aan die levensterugblik was dat er soms opeens een soort panelen of een afscheiding verscheen en dat we onderdelen dan niet konden zien. Ik kan het echt niet beter omschrijven, maar die panelen of schermen zorgden ervoor dat bepaalde delen van ons leven aan ons zicht werden onttrokken. Ik weet niet wat erachter zat, maar ik weet wel dat het gedachten van Christus waren, en dat we hoorden dat we op een dag ook achter die schermen zouden kunnen kijken.’
‘Er verscheen een fel licht in de kamer’
Andere verhalen van gedeelde-doodervaringen die me versteld deden staan, hadden betrekking op gebeurtenissen die door meerdere mensen werden gedeeld op het moment dat een dierbare van hen stierf. Een scepticus kan zo’n gedeelde-doodervaring die slechts door één ander iemand wordt gedeeld wellicht gemakkelijk als onzin afdoen. Maar een doodervaring die door meerdere mensen wordt ervaren op het moment dat een dierbare sterft, is wat lastiger terzijde te schuiven als zijnde de fantasie van een enkel individu.
Neem bijvoorbeeld het relaas van de familie Anderson. Ze woonden in een buitenwijk van Atlanta en zaten aan het sterfbed van hun moeder. Ik laat hier een van de dochters aan het woord, maar alle aanwezigen bevestigden haar verhaal.
‘De dag dat mijn moeder stierf, zaten mijn twee broers, mijn zus en mijn schoonzus allemaal in de kamer. Mijn moeder had al een paar uur niets meer gezegd en haar ademhaling was onrustig. We waren geen van allen echt ontdaan, want mijn moeder was al lange tijd ernstig ziek en we wisten dat het einde nabij was.
Opeens verscheen er een fel licht in de kamer. Ik dacht eerst dat het kwam door de weerspiegeling van de zon in een auto buiten of zoiets. Maar terwijl ik dat dacht, wist ik eigenlijk al dat dat niet kon, want dit leek helemaal niet op welk licht dan ook op aarde. Ik stootte mijn zus aan om te kijken of zij het ook zag en toen ik haar aankeek, waren haar ogen zo groot als schoteltjes. Op datzelfde moment zag ik mijn broer letterlijk naar adem happen. We zagen het dus allemaal tegelijkertijd en in eerste instantie schrok iedereen ook.
Op dat moment stierf mijn moeder en we slaakten een zucht van verlichting. Opeens zagen we echter heel felle lichtjes om ons heen en die vormden samen... Ik weet niet hoe ik het anders dan als een toegangspoort kan omschrijven. De lichtjes leken een beetje op wolken, maar dat is alleen maar omdat ik het in woorden probeer te vatten. We zagen dat mijn moeder uit haar lichaam opsteeg en door die poort ging. De aanwezigheid van die poort gaf ons trouwens een gevoel van volmaakt en intens geluk. Mijn broer noemde het een refrein van gelukzalige gedachten en mijn zus hoorde prachtige muziek, hoewel de rest van ons die niet hoorde.
Ik kom oorspronkelijk uit Virginia en mijn zus, broer en ik waren het erover eens dat de toegangspoort eruitzag als de Natural Bridge in de Shenadoah-vallei. Die lichtjes waren zo verblindend dat we ons verhaal wel aan de verpleegster moesten vertellen.
Ze hoorde ons aan en zei vervolgens dat ze wist dat zulke dingen wel vaker gebeurden en dat het niet vreemd was dat het stervensproces zo’n effect heeft op mensen die erbij zijn.’
Een ander geval dat aangeeft dat gedeelde-doodervaringen door meer dan één iemand kunnen worden ervaren, is afkomstig van twee vrouwen van in de veertig. Zij waren de eersten die me vertelden dat ze bij de dood van iemand die hun dierbaar was sámen een terugblik hadden ervaren. Ik zal ze hier voor het gemak Pat en Nancy noemen.
De zussen zaten aan het bed van hun moeder, die aan longkanker leed. Een van de zussen zei dat, naarmate haar ademhaling steeds onregelmatiger werd, de kamer ‘lichter’ werd. Ze vertelden allebei dat de kamer begon te draaien, eerst heel snel, maar uiteindelijk ook weer tot stilstand kwam. En toen stonden ze allebei naast hun moeder, die er jaren jonger uitzag.
Ze werden allebei meegetrokken in de terugblik van hun moeder, met allerlei beelden van dingen die ze zelf al dan niet hadden meegemaakt. Ze zagen het allereerste vriendje van hun moeder en ervoeren de pijn toen die relatie uitging. Ze zagen kleine dingen die veel voor hun moeder betekenden, zoals de keren dat ze armlastige kinderen bij hen op school had geholpen zonder dat aan iemand te vertellen. Ze ontdekten ook dat hun moeder bijzondere gevoelens had gekoesterd voor een weduwnaar die even verderop in de straat woonde en hoe graag ze eigenlijk een praatje met hem had willen aanknopen.
‘Wat we toen zagen, was zo echt dat we dachten dat wij ook waren gestorven,’ zei een van de zussen. ‘Maandenlang konden we het niet geloven, tot we ons er uiteindelijk maar bij hebben neergelegd.’
Het onbekende zien
Misschien zijn de opvallendste
gedeelde-doodervaringen waarover ik in het begin hoorde, wel
gebeurtenissen die ik ‘voorspellende ervaringen’ noem, waarbij
tijdens zo’n gedeelde-dood-
ervaring de onverwachte dood van iemand wordt aangekondigd. Toen ik
dat voor het eerst hoorde, wist ik niet wat ik met die ervaringen
aan moest, en eigenlijk weet ik dat nog steeds niet.
Ik wil hieronder graag een gedeelde-doodervaring weergeven waarover Daniel me vertelde, een thuiszorgmedewerker uit Greenville, North-Carolina.
‘Mijn eerste patiënt die voldoet aan de beschrijving die u me gaf over een empathische bde, was een wat oudere man die aan Alzheimer leed. Vanwege zijn ziekte en zijn leeftijd ging het al snel niet meer zo goed met deze meneer Sykes. Hij overleed ongeveer een jaar nadat hij zijn diagnose had gekregen en ik heb hem en zijn vrouw in de tijd dat ik bij hen was vrij goed leren kennen.
Zo’n twee maanden voor zijn dood gleed hij weg in wat ik niet anders kan omschrijven dan als een soort vegetatieve staat. Dit is kenmerkend voor de laatste fase van Alzheimer. Hij wist niet meer waar hij was en herkende zijn vrouw en kinderen niet meer. Zijn spraak was warrig en hij leek totaal niet door te hebben hoe hij eraan toe was. Een week voor zijn overlijden zagen de verpleegkundige en ik dat zijn hele lichaam samentrok in een soort spasme.
De dag dat hij stierf verliep echter heel anders, bijna een beetje eng zelfs. Hij zat rechtop in bed en sprak helder en welluidend, maar hij had het niet tegen ons. Hij keek met een sprankelende blik omhoog en voerde een gesprek met ene Hugh. Hij sprak die Hugh luid en duidelijk aan, soms lachte hij zelfs, maar meestal praatte hij gewoon alsof ze ergens in een café een kopje koffie zaten te drinken.’
De thuiszorgmedewerkers gingen ervan uit dat die Hugh een overleden familielid was, maar even later hoorden ze via mevrouw Sykes dat Hugh haar zwager was en dat hij in Massachusetts woonde. Ze had hem een paar dagen geleden nog gesproken om hem te vertellen dat zijn broer op sterven lag.
‘De echtgenote van meneer Sykes vertelde ons dat Hugh nog leefde en in blakende gezondheid was, maar ja, je kunt bijna wel raden dat we niet veel later vernamen dat Hugh heel plotseling een fatale hartaanval had gekregen, zo ongeveer rond dezelfde tijd dat meneer Sykes zo opmerkelijk helder van geest was geweest.’
Toen mevrouw Sykes hoorde dat Hugh onverwacht was overleden, zag iedereen die aan zijn bed had gezeten het gesprek dat haar man die dag met hem had gevoerd opeens in een heel ander daglicht, zo vertelde de thuiszorgmedewerker me. Ze waren er aanvankelijk van uitgegaan dat meneer Sykes in het laatste stadium van dementie verkeerde. Nu begrepen ze opeens dat hij, terwijl hij zelf op sterven lag, met zijn pas overleden broer had kunnen communiceren.
Pareltjes van observatie
Zo had ik eind jaren negentig inmiddels van over heel de wereld allerlei verhalen over gedeelde-doodervaringen gehoord. Hoewel ik veel verschillende verhalen kon verzamelen, had ik er niet voldoende om er conclusies uit te kunnen trekken. Daardoor was ik ze dan ook gaan beschouwen als een soort medische pareltjes: onverwachte vondsten die je later kunt onderzoeken en die dan misschien wel tot belangrijke conclusies leiden.
De geschiedenis van de medische wetenschap zit vol met dat soort pareltjes, die pas later zijn onderzocht en waardoor de manier waarop patiënten worden behandeld of hoe er over hen wordt gedacht, is veranderd. Zo ontdekten Barry J. Marshall en J. Robin Warren, twee artsen uit Perth, een grote stad in het westen van Australië, dat patiënten die antibiotica slikten ook geen last meer bleken te hebben van hun maagzweer, terwijl dat niet de reden was dat ze die antibioticakuur hadden gekregen. Ze publiceerden hun bevindingen: dat veel maagzweren door een bacterie worden veroorzaakt in plaats van door stress, iets waar de meeste deskundigen op dat moment van uitgingen.
Hoewel deze artsen met hoongelach werden ontvangen toen ze hun bevindingen bekendmaakten op congressen voor maag-darmspecialisten, besloot een aantal van de aanwezige artsen hun eigen onderzoek uit te voeren. Zo ontdekten ze dat de twee Australiërs inderdaad gelijk hadden. Door hun bevindingen, die ze baseerden op hun eigen waarnemingen, veranderde de manier waarop de meeste maagzweren tegenwoordig worden behandeld. Deze doorbraak, alsmede hun volhardende overtuiging dat ze iets belangrijks op het spoor waren, leverde de twee artsen in 2005 de Nobelprijs voor de Fysiologie en Geneeskunde op ‘voor hun ontdekking van de bacterie Helicobacter pylori en de rol hiervan bij maagontstekingen en maagzweren’.
Er zijn veel van dit soort voorbeelden van medische pareltjes die als een vingerwijzing voor toekomstig onderzoek hebben gefungeerd. En zo keek ik dus lange tijd ook tegen gedeelde-doodervaringen aan. Ik wist dat ze bestonden. Ik wist dat ze fascinerende informatie bevatten die belangrijk kon zijn voor vervolgstudies naar bde’s. Alleen had ik gewoon nog niet voldoende casestudy’s om er echte conclusies uit te kunnen trekken en het weinige wat ik ervan wist, riep alleen maar meer vragen op. Ik moest wachten tot ik over meer verhalen zou beschikken. Ik moest maar gewoon geduldig afwachten.