HOOFDSTUK 5

 

 

 

‘Je hebt geluk.’ Lance was al erg aktief op de vroege ochtend, zijn safari-pak keurig gestoomd en zijn haar netjes gekamd. Emma dacht opeens hoe mooi hij eruitzag.

‘Oh, Lance, heb je iets voor me gevonden?’

‘Shingwidzi. Kun je je dat voorstellen?’

‘Oh, ja, maar natuurlijk.’ Ze glimlachte.

‘Maar één ding,’ voegde hij er aan toe, ‘je moet een hut met iemand delen.’

‘Oh!’ Ze was nog een beetje ontzet over de manier waarop ze de dag tevoren haar tranen de vrije loop had gelaten. Het zou moeilijk voor haar zijn om haar privacy op te geven. Tets anders is niet mogelijk zeker...’

‘Ik ben bang van niet. De kampen zijn tot de nok toe vol. Elke dag moeten ze mensen bij de poorten terugsturen. Dit... dit is gewoon toeval. Twee meisjes hadden samen één hut in Shingwidzi - ze werken in het kamp. Eén ervan werd ziek en moest naar een ziekenhuis gebracht worden. Daardoor is er een bed vrij gekomen.

‘Ik begrijp het,’ zei ze zacht.

‘Denk er maar over na, Emma. Als je het niet wilt, gaat het niet door. Dan blijf je gewoon hier.’

‘Nee,’ zei ze nadat ze opeens haar besluit had genomen. ‘Het wordt tijd dat ik mijn vleugels eens uitsla. Ik doe het, Lance.’

‘In dat geval lijkt het me het beste dat je zo snel mogelijk vertrekt. Het is een lange rit van hier naar Shingwidzi. Je kunt het in één dag doen, maar dan moet je wel gauw vertrekken.’

‘Je hebt gelijk. Ik heb geen zin om nog een keer voor een gesloten poort te komen.’ Ze glimlachte een beetje treurig.

‘Wanneer kom je terug? Je komt toch terug?’

‘Ja. Ik wil alleen er even uit zijn, wat andere mensen zien, begrijp je?’

‘Dat kan ik me voorstellen. Tot ziens, Emma.’ Lance boog en gaf haar een klein kusje. ‘Ik hoop dat je een leuke tijd hebt!’

Ze liep naar de omheining bij de rivier en keek nog een tijd over het water naar de bomen aan de andere kant. Ze zou dit uitzicht, waar ze zoveel van was gaan houden, wel gaan missen.

Het duurde niet lang voordat ze al haar spulletjes had ingepakt. Gelukkig had ze afgesproken dat ze de kamer terug kon krijgen wanneer ze maar wilde. Toch voelde ze zich eenzaam toen ze met haar koffer in de hand de deur achter zich dichttrok.

Nadat ze de koffer naar de auto had gebracht, keek ze in het rond of ze Johnny nog zag. Ze zou niet weg kunnen gaan zonder hem even gedag te hebben gezegd. Hij begon helemaal te stralen toen hij haar zag en Emma zei: ‘Hallo daar, ik zocht je.’

‘Ga je misschien naar de dam vandaag,’ vroeg hij belangstellend. ‘Nee, Johnny. Ik wilde je gedag zeggen, want ik ga weg.’

‘Weg? Weg?’ riep hij ongelovig. ‘En je zou hier drie maanden blijven!’

‘Ik ga niet weg uit het Park,’ legde ze uit. ‘Ik ga naar het kamp Shingdwidzi.’

Het lukt je nooit om daar heen te rijden en terug op één dag,’ waarschuwde hij.

‘Maar ik rijd ook niet terug. Ik blijf daar.’

‘Oh. ’ Zijn gezicht veranderde en hoewel hij er teleurgesteld uitzag, was hij ook op zijn hoede. ‘Komt dat... komt dat om wat er gisteravond is gebeurd?’

‘Natuurlijk niet,’ zei ze zelfverzekerd, terwijl ze zich afvroeg hoe Johnny dat kon weten.

‘Weet je dat... weet je dat honderd procent zeker?’

‘Dat weet ik zeker, Johnny.’

‘Kom je nog terug?’

‘Waarschijnlijk wel,’ zei ze voorzichtig.

‘Wanneer?’

‘Dat weet ik niet. Het hangt er van...’ Ze brak haar zin af.

‘Ga je Stewart nog gedag zeggen?’ vroeg Johnny terwijl hij met zijn schoenen op een ongemakkelijke manier door het zand bewoog.

‘Ik denk van niet, Johnny.’

‘Maar, Emma ...’

‘Stewart had zijn eigen redenen om zo te handelen als hij gisteravond heeft gedaan,’ zei ze ten slotte. ‘En ik heb zo mijn redenen om naar Shingwidzi te vertrekken. Maar ik denk niet dat het een goed idee zou zijn om hem gedag te zeggen.

‘Emma ...’ begon Johnny weer.

‘Ik moet gaan Johnny,’ zei ze zacht. ‘Dag lief manneke. Ik wil niet te laat komen vanavond. Ik zie je wel weer wanneer ik terug ben. Dan gaan we weer naar de nijlpaarden en kun je je tekening afmaken.’

Toen liep ze snel weg, zonder om te kijken, vastbesloten om haar tranen te verbergen en niet op haar besluit terug te komen.

Een paar minuten later reed ze uit een van de grote poorten van Skukuza. Satara, Letaba, Shingwidzi, Punda Milia - de kampen die in het midden en in het noorden van het Park gelegen waren - de namen gleden door haar bewustzijn. Op een ander ogenblik zou ze gelukkig geweest zijn bij het horen van deze klanken, maar nu niet.

De zon kwam steeds hoger aan de hemel te staan. Het was een prima dag om te rijden, om naar de dieren te kijken. Ze had al een hyena gezien die in de bosjes wegkroop en ze was gestopt om naar de antilopen te kijken.

Plotseling werd ze boos op zichzelf. Ze vond zichzelf eigenlijk een beetje belachelijk. De redenen waarom ze naar Afrika was gekomen, waren haar verdriet en ongeluk in de liefde en uitgerekend hier begon ze zich alweer in een andere, ongelukkige affaire te storten. Ze moest veel strenger voor zichzelf zijn. Ze moest juist van de tocht naar Shingwidzi genieten en als ze er was, moest ze het zich eveneens naar de zin maken. Misschien zou ze wel teruggaan naar Skukuza, maar nu zou ze van het leven genieten en van de dagen die zouden komen. Aan de man van wie ze was gaan houden, zou ze niet meer proberen te denken.

Ze kon vandaag niet zoveel tijd aan foto’s maken besteden. Alleen als ze iets heel bijzonders zag, kon ze even een minuutje stoppen. Verder moest er gereden worden om er zeker van te zijn dat ze voor zonsondergang Shingwidzi bereikt zou hebben.

Achter Emma’s fragile buitenkant verschool zich een krachtig karakter, hetgeen maar weinig mensen zouden vermoeden. Als ze eenmaal iets besloten had, zou ze haar uiterste best doen om het uit te voeren. Nu ze besloten had om elke gedachte aan Stewart uit haar hoofd te zetten en van het landschap te genieten, voelde ze zich al een stuk minder ongelukkig en werd opgewekter.

Emma was erg geïnteresseerd in de uitgestrekte vlakten, de acacia’s, de doornstruiken en het lange, droge gras. Het maakte een geweldige indruk op haar en ze kon begrijpen dat iemand, die zijn leven hier had doorgebracht, zoveel van deze omgeving kon gaan houden dat hij daarna nooit meer in de benauwdheid van een stad zou kunnen leven.

De weg naar het noorden was rijk aan bochten en Emma merkte dat ze in een kompleet nieuw gedeelte van het Park was gekomen. Ze zag steeds meer giraffen en was verrukt over de vorstelijke gratie van deze waardige dieren.

Toen ze bij Satara kwam, stopte ze. Ze had zoveel over dit kleine kamp gehoord dat ze het even wilde zien. Ze had nog niet gegeten die ochtend en nu haar humeur weer een stuk beter was, had ze ook weer een gezonde eetlust. Ze besloot iets in Satara te eten alvorens ze door zou rijden.

Ze parkeerde haar auto onder een boom en liep een tijdje door het kamp voordat ze het restaurant in ging. Ze was verrukt over wat ze zag. Met zijn prachtige bomen en bloemen was het kamp bijzonder aantrekkelijk. Voor haar was Skukuza, met al zijn gemakken als hoofdkwartier ideaal, maar ze voelde wel aan dat Satara fantastisch moest zijn voor een paar dagen rust. Nadat ze wat rond gelopen had, ging ze zitten onder een prachtig bloeiende boom, bestelde thee en een sandwich. Daarna moest ze er jammer genoeg weer snel vandoor.

Ze kwam bij Letaba, een ouder kamp en hoewel ze hier ook wel wilde stoppen, wist ze dat ze door moest rijden, het was immers nog een heel eind naar Shingwidzi.

Ze reed maar door en het landschap werd steeds tropischer, met vele palmen en exotische vogels die je overal kon horen en zien.

Uiteindelijk was ze dan toch in Shingwidzi aangekomen. Ze reed naar het kantoor en ging naar binnen om zich te melden.

‘Miss Anderson...’ Ze hadden haar al verwacht en waren erg vriendelijk. ‘Lance had ons vanuit Skukuza al opgebeld om te zeggen dat u zou komen. Wat een geluk dat we nog iets voor u hadden.’

‘Ik geloof dat ik de kamer met iemand deel?’ vroeg Emma.

‘Ja. Eén van onze meisjes kreeg plotseling een blindedarmontsteking en moest in het ziekenhuis opgenomen worden. Komt u maar even mee, dan wijzen we u de kamer.’

Ietwat bezorgd liep Emma mee naar de hut. Ze was erg gelukkig geweest in Skukuza toen ze een éénpersoons kamer had gekregen, want ze wist dat er daarvan maar weinig in het Park waren. Nu vroeg ze zich af of het meisje met wie ze de kamer zou delen, haar wel aardig zou vinden of dat ze haar als een lastige indringster zou beschouwen.

Maar al haar vrees was op slag verdwenen toen ze Rosé zag. Ze was bezig met het opruimen van kleren toen Emma de kamer binnen kwam.

‘Hallo.’ Er kwam een warme glimlach op haar gebruinde gezicht. ‘Jij bent zeker Emma. Ik ben Rosé. Ik werk hier op het kantoor. Goh, wat een prachtige koffer. Laten we hem hier op het bed leggen, dan zal ik je aanwijzen waar je je spulletjes kunt leggen.’

Emma voelde zich opgelucht. Ze mocht het andere meisje op het eerste gezicht. Ze had prachtige ogen en een ondeugende mond.

‘Ik geloof dat je vriendin ziek is...’ begon ze.

‘Oh, verschrikkelijk, ja.’ De mond van Rosé vertoonde een bezorgde trek. ‘Het begon eergisteren. Sandy zei dat ze buikpijn had - nou had ze ook ontzettend veel gegeten, we hadden een braai gehad met wat mannen - en ik zei nog dat dit wel de manier was om zo vet als een varken te worden. Toen werd de pijn steeds heviger en ik werd wakker omdat ze huilde van de pijn. Dat is helemaal niets voor Sandy en ik realiseerde me dat ze erg ziek moest zijn. Het arme kind bleek een acute blindedarmontsteking te hebben en het zal nog wel even duren voordat ze weer terug is.’

‘Wat verschrikkelijk,’ zei Emma meelevend. Ze probeerde zich voor te stellen wat een ellendige tocht het voor het meisje geweest moest zijn, toen ze naar het ziekenhuis werd vervoerd. ‘Ik hoop dat Sandy het niet erg vindt dat ik hier ben terwijl zij weg is?’

‘Oh, hemel, nee! En ik ben reuze blij dat je er bent. Ik kan er niet goed tegen om alleen te zijn. Mijn vrienden vinden me maar een kletskous, maar ik denk dat we wel goed met elkaar kunnen opschieten. Denk je niet?’

‘Natuurlijk.’ Emma moest lachen. Dit zou haar goed doen, voelde ze. Het was moeilijk om depressief te blijven in de omgeving van deze uitbundige jonge vrouw.

‘Geweldig. Je bent fotografe, geloof ik.’

‘Hoe wist je dat.’

‘Dat zei Lance toen hij opbelde vanuit Skukuza. Het was van het grootste belang, zei hij, voor die geweldige fotografe uit Engeland.’ ‘Lance heeft overdreven,’ zei Emma lachend, terwijl ze stilletjes blij was, dat hij niet de werkelijke reden van haar overplaatsing had vermeld. ‘Het is waar dat ik hier ben om foto’s te maken, maar zo’n geweldige fotografe ben ik nu ook weer niet.’

‘Waarvoor zijn de foto’s.’

‘Voor een boek. Een vriend in Engeland schrijft een boek over zijn ervaringen in het Park en ik maak daar foto’s voor.’

‘Ah! Misschien had Lance toch wel gelijk. Zijn we klaar, Emma? Oh, die nachtjapon, hang hem maar hier over mijn haakje. Ik heb geen dienst op het ogenblik. Kom mee, dan zal ik je aan de anderen voorstellen.’

Het was al behoorlijk laat geworden, toen Emma na haar spulletjes te hebben uitgepakt en gedouched te hebben door Rosé werd voorgesteld aan enkele van de jonge mensen in het kamp. Het was nu donker en ze zat bij het vuur met een stuk boereworst, terwijl ze de indrukken van het kamp op zich liet in werken.

Al haar angsten, dat ze alleen en ongelukkig zou zijn, waren verdwenen. Eerst al toen ze Rosé had ontmoet en kort daarna toen ze was voorgesteld aan een groep jonge mensen die enige dagen in het Park doorbrachten en die hen beiden hadden uitgenodigd voor een braai.

 

Het eten was heerlijk. Iedereen was vrolijk, vertelde grappige verhalen en moest lachen.

Na de maaltijd voelde iedereen zich voldaan. Boven hen straalden de miljoenen sterren van de Afrikaanse nacht en rondom klonk het geluid van krekels en het gelach bij de andere vuren.

Een jongeman haalde een gitaar te voorschijn en begon er zachtjes op te spelen. De eerste liedjes waren kalm en droevig en brachten tranen in Emma’s ogen. Ze was blij dat het al zo donker was, zodat de anderen het niet konden zien.

Maar na een poosje veranderde de stemming. De jongeman begon vlugger en levendiger te spelen en de anderen begonnen mee te klappen in de maat. Toen ze de woorden van een liedje herkenden, begonnen ze spontaan mee te zingen. Een paar songs kende Emma niet en ze luisterde rustig naar de woorden van deze oude volksliedjes. Wanneer er iets gezongen werd dat ze kende, zong ze uit volle borst mee.

Na enige tijd begon het kouder te worden. Overdag was het warm, maar ’s nachts kon het erg koud worden. Een gloeiende hoop kolen was alles wat er van het vuur was overgebleven en Emma schoof wat dichterbij om het warmer te krijgen.

Het werd tijd voor de groepjes rond de uitgebrande vuurtjes om naar hun hutten te gaan. Het was een vrolijke avond geweest en Emma was er verbaasd over hoeveel ze er van genoten had. ‘Zeg lui, ik zie jullie morgen allemaal weer.’ De gitaarspeler nam zijn instrument op en iedereen nam afscheid van hem. Daarna ging Emma met Rosé naar de kleine hut.

Het was een lange dag geweest, een dag vol emoties, een dag waarop ze bijna de hele dag aan één stuk door gereden had. Toen ze bij het vuur had gezeten, was het Emma ontgaan hoe vermoeid ze eigenlijk was, maar nu ze eindelijk in bed lag en de dekens over zich heen trok, merkte ze het pas. Ze was zo moe dat ze niets meer voelde en hoewel ze enkele ogenblikken voordat ze in slaap viel, nog even het gezicht van een lange slanke man voor zich zag, was ze te moe om ook maar iets van droefheid te voelen en viel binnen enkele minuten in slaap.

Toen ze de volgende morgen wakker werd, merkte ze dat Rosé al weg was en dat ze alleen in de hut was. Het verbaasde Emma dat de zon al zo hoog aan de hemel stond. Toen ze de gordijnen opzij schoof en het raam uit keek, merkte ze dat de meeste auto’s al vertrokken waren voor de dagtochten. Ze moest wel heel erg moe geweest zijn.

Na zoveel uren slaap voelde ze zich weer geheel fris en had zin in de dag die voor haar lag. Vlug waste ze zich en trok ze haar kleren aan. Daarna liep ze de kamer uit om te kijken wat er voor ontbijt was. Vandaag wilde ze er een gemakkelijk dagje van maken en zich niet druk maken.

Het levenslustige gevoel waarmee ze wakker was geworden, gold ook haar eetlust, want ondanks de heerlijke braai van de vorige avond had ze een behoorlijke trek. Ze maakte een uitsmijter voor zichzelf en zette een kop koffie. Na het ontbijt maakte ze een wandeling door het kamp.

Ze was de vorige dag zo laat aangekomen dat ze nog nauwelijks iets ervan gezien had. Ze was opgetogen over wat ze nu zag. Shingwidzi was totaal verschillend van de andere kampen die ze gezien had. Het had misschien wel meer dan al die anderen een geheel eigen karakter.

Het hele kamp was doortrokken van een tropische atmosfeer. Overal zag je prachtige bomen, exotische palmen en heesters.

Ten slotte besloot ze een ritje te maken naar het noordelijkste gedeelte van het Park. Toen ze op de plek, die Parfuri genoemd wordt, was aangekomen, zag ze hoe verschillend hier alles was vergeleken met wat ze eerder had gezien. Het uitgestrekte landschap met hier en daar acacia’s en wat verspreide bosjes had plaats gemaakt voor een veel dichter, groener en tropischer landschap.

Aan beide zijden van de weg was het oerwoud, dicht en ondoordringbaar. Emma betwijfelde of het mogelijk was hier wild te zien.

De weg kronkelde van links naar rechts, hellingen op en af, zodat Emma erg voorzichtig moest rijden, niet alleen om te vermijden dat ze tegen een tegenligger aan reed, maar ook omdat ze er niet zeker van was of er geen olifant zou staan achter elke bocht in de weg.

Want dit was het olifanten gebied bij uitstek. Grote kudden van de enorme dieren leefden in dit gedeelte van het Park. En de grote stapels uitwerpselen op de weg verrieden hun aanwezigheid.

Toen zag ze opeens een enorme boom, met een geweldige stam en ontelbare vertakkingen, een boom die wel zo oud leek als de wereld zelf. Emma kon zich wel mensen uit de oertijd voorstellen, die hun huizen in enorme holen in de stam hadden gemaakt.

Snel bladerde ze door de pagina’s van het boek dat ze bij zich had om te zien wat het was. Een apebroodboom! Stewart had haar over deze boom, die ook wel baobab wordt genoemd, verteld en gezegd dat hij hoopte haar er een keer mee naar toe te nemen. Toen had ze zich afgevraagd wat er zo bijzonder was aan die boom. Nu wist ze het. Ze bleef er een lange tijd verbaasd naar kijken. De ongelooflijke omgang ervan, de merkwaardige waardigheid en prehistorische indruk. De rit naar Pafuri was alleen om deze boom te zien al de moeite waard geweest.

Emma raakte al snel gewend aan het leven in het prachtige kamp en voelde zich gelukkig. Ze was erg dol geworden op Rosé, haar kamergenoot. Overdag maakte ze allerlei tochten en ’s avonds zaten ze met z’n allen rond het kampvuur en werd er gitaar gespeeld en gezongen.

Alleen ’s nachts, wanneer ze in bed lag, dacht ze aan Stewart. Ze vroeg zich af hoelang het zou duren eer ze er overheen was. Zou ze er ooit in slagen hem te vergeten? Vaak was ze, tegen haar wil in, terug op de dansvloer in zijn armen, terug in die romantische betovering. Doch dan drong opeens de werkelijkheid weer tot haar door en vroeg ze zich af waarom Stewart gewild had dat ze zo zwaar beboet moest worden. Ze had de kampregels overtreden, dat wist ze wel. Ze wist ook dat het terecht was dat ze daarom een boete moest betalen. Maar wat ze niet kon begrijpen, was dat Stewart het zo aangedikt had!