1

Katarina zegt dat we ons op meer dan één manier kunnen verbergen.

Voordat we naar Mexico gingen, woonden we in een buitenwijk van Denver en heette ik Sheila. Die naam haat ik zelfs nog meer dan mijn huidige naam, Kelly. We hebben daar twee jaar gewoond en in die tijd droeg ik speldjes in mijn haar en roze rubber armbanden om mijn polsen, net als alle andere meisjes bij mij op school. Een paar van die meisjes noemde ik ‘mijn vriendinnen’ en we logeerden bij elkaar. In de zomervakantie ging ik naar een zwemkamp van de ymca. Ik vond mijn vriendinnen en het leven dat we daar leidden wel leuk, maar ik was al zo lang bij mijn Cêpaan Katarina dat ik wist dat dit niet eeuwig zou duren. Ik wist dat dit niet mijn échte leven was.

Mijn echte leven vond plaats in onze kelder, waar Katarina en ik vechtsporten beoefenden. Overdag was het een gewone recreatieruimte met een grote gemakkelijke bank en een televisie in de ene hoek en een pingpongtafel in de andere. ’s Avonds was het een goed geoutilleerde trainingsruimte, met bokszakken, vloermatten, wapens en zelfs een geïmproviseerd voltigepaard.

In het openbaar deed Katarina net alsof ze mijn moeder was en beweerde ze dat haar ‘echtgenoot’ en mijn ‘vader’ toen ik klein was door een auto-ongeluk om het leven was gekomen. Onze namen, onze manier van leven en onze achtergrond waren allemaal verzonnen, een valse identiteit waar Katarina en ik ons achter konden verbergen. Maar dankzij die valse identiteit konden we een ‘gewoon’ leven leiden en ons normaal gedragen.

Niet opvallen, dat was één manier om ons te verbergen.

Maar we hadden ons vergist. Ik kan me ons gesprek nog precies herinneren, toen we uit Denver vertrokken en naar Mexico reden, alleen maar omdat we daar nog nooit waren geweest. We probeerden te achterhalen hoe het eigenlijk kwam dat we onze dekmantel hadden opgeblazen: ik had iets gezegd tegen mijn vriendin Eliza wat in tegenspraak was met iets wat Katarina tegen Eliza’s moeder had gezegd. Voordat we naar Denver waren gegaan, hadden we een koude, lange winter in Nova Scotia gewoond. Ik had onthouden dat ons ‘verhaal’ − de leugen die we hadden afgesproken te vertellen − luidde dat we voor Denver in Boston hadden gewoond. Katarina herinnerde zich iets anders en had gezegd dat we voor Denver in Tallahassee hadden gewoond. Toen Eliza dat tegen haar moeder zei, werden de mensen argwanend.

Maar het was niet bepaald een rampzalige ontmaskering, want we hadden geen echte reden om te denken dat onze blunder zoveel argwaan zou wekken dat de Mogadoren zouden ontdekken waar we waren. Maar toch was ons leven daar een probleem geworden en bovendien vond Katarina dat we daar toch al lang genoeg hadden gewoond.

Dus vertrokken we weer.

 

De zon in Puerto Blanco schijnt fel en de lucht is ontzettend droog. Katarina en ik doen geen enkele poging niet op te vallen tussen de andere inwoners, Mexicaanse boeren en hun kinderen. Onze enige regelmatige contact met de locals is ons wekelijkse ritje naar de stad waar we in het kleine winkeltje onze boodschappen doen. Tot in de verre omtrek zijn we de enige blanken en ook al spreken we allebei heel goed Spaans, niemand kan ons voor locals aanzien. Voor onze buren zijn we de gringas, vreemde blanke kluizenaars.

‘Soms kun je je even goed verbergen door op te vallen,’ zegt Katarina.

Ze blijkt gelijk te hebben. We zijn hier al bijna een jaar en we zijn nog niet één keer lastiggevallen. We leiden een eenzaam maar geregeld leven in een grote gelijkvloerse hut die tussen twee enorme akkers in staat. We staan op als de zon opkomt, en voordat we gaan ontbijten of douchen laat Katarina me oefeningen doen in de achtertuin: een lage heuvel op en af rennen, gymnastiekoefeningen en tai chi. We benutten de twee relatief koele ochtenduren.

Na de ochtendtraining volgen een licht ontbijt en daarna drie studie-uren: talen, wereldgeschiedenis en allerlei andere onderwerpen die Katarina op internet vindt. Zij noemt haar methode van lesgeven en onderwerpkeuze ‘eclectisch’. Ik weet niet wat dat woord betekent, maar de afwisseling vind ik wel heel prettig. Katarina is een rustige, bedachtzame vrouw en ook al lijkt het een beetje alsof ze mijn moeder is, ze is toch heel anders dan ik ben.

De lessen zijn waarschijnlijk het hoogtepunt van haar dag, terwijl ik de voorkeur geef aan de training.

Na de lessen gaan we de gloeiendhete zon in, waar ik zo duizelig word van de hitte dat ik mijn ingebeelde vijanden bijna kan hallucineren. Ik vecht met stropoppen: ik beschiet ze met pijlen, steek ze met messen of stomp ze met mijn blote vuisten. Maar half verblind door de zon zie ik ze als Mogadoren en ik geniet van de kans hen te verscheuren. Katarina zegt dat ik, ondanks dat ik nog maar dertien ben, zo alert en sterk ben dat ik zelfs een goedgetrainde volwassene kan overmeesteren.

Een van de leuke dingen van het wonen in Puerto Blanco is dat ik mijn vaardigheden niet hoef te verbergen. In Denver moest ik me altijd inhouden, of ik nu bij de ymca zwom of gewoon op straat speelde, nooit mocht ik mijn ongelooflijke snelheid en kracht tonen die ik dankzij Katarina’s trainingsprogramma heb verworven. We zijn hier erg op onszelf en anderen kunnen ons niet zien, zodat ik me niet hoef te verstoppen.

Vandaag is het zondag en dus is onze middagtraining kort, een uur maar. Ik ben in de achtertuin aan het schaduwboksen met Katarina en merk dat ze het liefst wil stoppen: haar bewegingen zijn halfslachtig, ze knijpt haar ogen halfdicht tegen de zon en ziet er moe uit. Ik vind de training zo leuk dat ik er het liefst de hele dag mee door zou gaan, maar uit respect voor haar stel ik voor ermee op te houden.

‘Ja, ik neem aan dat we wel vroeg kunnen stoppen,’ zegt ze. Inwendig lach ik, laat haar denken dat ik het ben die moe is. We gaan naar binnen en Katarina schenkt ons allebei een groot glas agua fresca in, onze gebruikelijke zondagse luxe. De ventilator in de eenvoudige woonkamer van onze hut draait op volle toeren. Katarina zet haar computers aan, terwijl ik mijn vieze, bezwete vechtlaarzen uitschop en me op de vloer laat vallen. Nadat ik mijn armen heb gestrekt om te voorkomen dat ze stijf worden, pak ik een grote stapel bordspellen van de boekenplank in de hoek: Risk, Stratego, Othello. Katarina heeft geprobeerd mij enthousiast te maken voor spellen als Levensweg en Monopoly – ze zei dat het geen kwaad kon als ik een veelzijdige ontwikkeling heb – maar die spellen hebben me nooit echt kunnen boeien. Katarina heeft de hint begrepen en daarom spelen we nu alleen nog maar vecht- en strategiespellen.

Risk is mijn favoriet, en omdat we er vandaag vroeg mee zijn gestopt, denk ik dat Katarina wel mee wil spelen, ook al duurt dit spel langer dan de andere spellen.

‘Risk?’

Katarina zit in haar bureaustoel van het ene scherm naar het andere over te schakelen.

‘Risk?’ vraagt ze afwezig.

Ik lach en rammel met de doos naast haar hoofd. Ze kijkt niet op van het beeldscherm, maar door het geluid van alle stukken in de doos begrijpt ze wat ik bedoel.

‘O,’ zegt ze. ‘Natuurlijk.’

Ik zet het bord klaar. Zonder haar iets te vragen verdeel ik de legers tussen ons beiden en zet ze op de landkaart. We hebben dit spel al zo vaak gespeeld dat ik haar niet hoef te vragen welke landen ze wil opeisen of welke gebieden ze wil versterken. Ze kiest altijd de Verenigde Staten en Azië. Ik verdeel haar stukken over die gebieden in de wetenschap dat ik vanuit mijn gemakkelijk te verdedigen gebieden algauw legers kan vormen die zo sterk zijn dat ik die van haar kan verslaan.

Ik ben zo verdiept in het klaarzetten van het spel dat ik niet merk hoe stil Katarina is, hoe geconcentreerd ze is. Pas als ik mijn nekwervels hard laat kraken en zij me daar niet eens om berispt − ‘Doe dat alsjeblieft niet,’ zegt ze meestal, omdat ze griezelt van dat geluid − kijk ik op en zie ik dat ze met open mond naar een van haar beeldschermen kijkt.

‘Kat?’ vraag ik.

Ze zegt niets.

Ik sta op en stap over het speelbord naar haar bureau. Dan zie ik wat haar aandacht gevangenhoudt: een nieuwsbericht over een soort explosie van een bus in Engeland.

Ik kreun.

Katarina is altijd op internet op zoek naar nieuws over mysterieuze sterfgevallen. Sterfgevallen die het werk van de Mogadoren zouden kunnen zijn. Sterfgevallen die kunnen betekenen dat het tweede lid van de Garde is gedood. Dat doet ze al sinds we naar de Aarde zijn gekomen, en ik ben behoorlijk gefrustreerd geraakt door de mistroostigheid ervan.

Bovendien is het niet zo dat het ons de eerste keer iets goeds heeft gebracht.

Ik was toen negen en woonde samen met Katarina in Nova Scotia. Onze trainingsruimte daar was op de zolder. Katarina had die dag niet willen trainen, maar ik had nog steeds energie over en was oefeningen aan het doen op het voltigepaard toen er opeens een felle pijnscheut door mijn enkel trok. Ik verloor mijn evenwicht en viel op de mat, greep naar mijn enkel en gilde het uit van de pijn.

Mijn eerste litteken. Dat betekende dat de Mogadoren Nummer Eén hadden vermoord, de eerste van de Garde. En ondanks Katarina’s intensieve zoektocht op internet, werden we er totaal door overvallen.

In de weken daarna zaten we op hete kolen, verwachtten een tweede dode en een tweede litteken. Maar dat gebeurde niet. Ik denk dat Katarina nog steeds gespannen is, alert. Maar er zijn al drie jaar verstreken − bijna een kwart van mijn leven − en inmiddels denk ik er niet vaak meer aan.

Ik ga tussen haar en het beeldscherm staan. ‘Het is zondag. Tijd voor een spel.’

‘Alsjeblieft, Kelly.’ Ze spreekt mijn meest recente alias bijna stijfjes uit. Ik weet dat ik voor haar altijd Zes zal zijn. Voor mezelf eigenlijk ook. Mijn aliassen zijn niet meer dan omhulsels, ze zijn niet wie ik echt ben. Ik ben ervan overtuigd dat ik op Loriën een naam had, een echte naam, niet alleen een nummer. Maar dat is al zo lang geleden en sinds die tijd heb ik al zoveel namen gehad dat ik me die naam niet meer kan herinneren.

Zes is mijn echte naam. Zes is wie ik echt ben.

Katarina duwt me weg, wil meer details lezen.

We hebben al heel veel speldagen gemist door dit soort nieuwsberichten. En ze blijken nooit iets te betekenen. Het zijn gewoon normale rampen.

De Aarde, heb ik inmiddels ontdekt, heeft geen tekort aan rampen.

‘Toe nou, het is maar een busongeluk. Kom, laten we dit spel spelen.’ Ik trek aan haar armen, wil dat ze zich ontspant. Ze ziet er zo moe en ongerust uit dat ze die adempauze wel kan gebruiken.

Ze verzet zich. ‘Er is een bus ontploft! En kennelijk,’ zegt ze en draait zich weer om naar het beeldscherm, ‘is de strijd nog gaande.’

‘Dat is de strijd altijd,’ zeg ik en rol met mijn ogen. ‘Kom nou.’

Met een uitgeput lachje zegt ze hoofdschuddend: ‘Oké, prima.’

Katarina staat op en gaat op de grond zitten. Ik moet me beheersen om me niet bij voorbaat te verheugen op mijn komende zege: ik win namelijk altijd met Risk.

Ik ga naast haar zitten, op mijn knieën.

‘Je hebt gelijk, Kelly,’ zegt ze en grijnst even. ‘Ik moet niet om elke onbelangrijke gebeurtenis in paniek raken...’

Opeens piept een van de beeldschermen op Katarina’s bureau! Een van haar alerts. Haar computers zijn zo geprogrammeerd dat ze op zoek gaan naar ongebruikelijk nieuws, blogs, zelfs opvallende veranderingen in het mondiale weer... allemaal zoektochten naar mogelijk nieuws van de Garde.

‘O, nee hè,’ zeg ik.

Maar Katarina is al overeind gekomen en staat bij haar bureau; ze scrolt en klikt weer van de ene link naar de andere.

‘Prima,’ zeg ik geïrriteerd. ‘Maar ik heb geen medelijden met je als we straks weer verder spelen.’

Opeens zit Katarina roerloos, verstijfd door iets wat ze heeft gevonden.

Ik sta op en stap over het bord heen. Ik loop naar het beeldscherm.

Kijk ernaar.

Het is niet, zoals ik had gedacht, een nieuwsitem uit Engeland. Het is een eenvoudige, anonieme blog. Slechts een paar angstaanjagende, kwellende woorden:

‘Negen, nu acht. Waar is de rest?’