Transit

Het was nog nacht toen ze in een sloep door twee matrozen naar de brik werden geroeid. Het donker lag als een kouwe natte deken om hen heen. Het machtige silhouet van de tweemaster, diepzwart als een gat in de duisternis; zwarter nog door de lichtjes van fakkels of olielampen die als dwaallichtjes verwaaiden en weer opgloeiden - zonder enig schijnsel te verspreiden. De roeiers zwoegden en kreunden aan de riemen. Etta, weggedoken in haar donkere cape met capuchon, hield zich bangig vast aan de glibberige rand, aan haar bankje - overgeleverd, zich overgevend, bij god niet meer wetend hoe of wat. En ondertussen daalde en rees de sloep, en spette het zilte water haar in 't gezicht.

En ineens waren ze onder het schip, de sloep punterde de houten scheepswand. Er werd geschreeuwd, er werden touwen geworpen - en alles was bedrijvigheid om haar heen. Etta werd plotseling opgetild, door een menigte van rauwe, sterke handen in een draagstoel naar boven getakeld, de anderen klauterden in het onheilspellende geflakker van toortsen langs een touwladder omhoog, zelfs Corine waagde het erop. Daarna werd hun bagage met haken aan boord gehesen.

Het had iets van een vlucht, zo haastig ging 't allemaal. Kerels riepen, trokken, duwden. Er was een getrappel en een gedrang in het gangboord. En even flitste de onheilsgedachte op dat zij haar geliefde tweede vaderland nooit meer terug zou zien. Afgevoerd, weggevoerd.Verdwijnend als een dief in de nacht.
Op haar fijne schoentjes glibberde ze over het natte dekhout, zo bang om uit te glijden in de viezigheid dat ze zich overal aan vastklampte, zelfs aan de griezel van een kerel die voor haar liep. Alles kraakte - touwen? hout? - en alles bewoog alsof de boel op instorten stond. Het begon nog te regenen ook - of was dat het gespetter van de golven? Ze ruineerde haar goeie goed in deze ellende, maar daar kon ze zich niet druk om maken, echt niet. Als ze zichzelf maar in veiligheid kon brengen, dat was 't enige wat telde - al wist ze in de verste verte niet waar het in zulk een nacht en ontij veilig zou moeten zijn.

Ze zocht de anderen. Waar was - ? Ze zag alleen, achter zich, de jongeman van het ministerie, die 't allemaal opperbest scheen te vinden. 'Waar is...?' M'n personeel wilde ze zeggen. En de bagage! Die was toch niet...? Of hadden ze die...? Niemand verstond haar, haar stem verdween in de wind, verdronk in de golven.

In het wegwaaiende vuur van de toortsen spookten vreemde koppen, ze rook de stinkende walm.
Een kolos doemde uit het duister op, bleef voor haar staan. Onverhoeds stak hij haar zijn hand toe. Ter begroeting? Een hand? Ze was toch geen man? Zij hoorde toch haar hand...? Te beduusd om te... liet ze - haar vingers waren 't, willoos grijpen door de eeltige klauw. Haar glacehandschoentje was nat en smerig geworden, voelde ze nu.
'Welkom aan boord, Mevrouw Palm,' donderde een stem, zijn stem, de stem van die man.
Wat...? Hoorde ze 't wel goed? Het leek iets van ver... en toch zo griezelig nabij. Toen - in een flits - begreep ze. 'Mais vous parlez hollandais!' Ze schrok ineens van haar eigen Frans. 'Nai Hollands, wild'n ik zegg'n,' verbeterde ze zich. En nu schrok ze van haar eigen Hollands. Of was 't - Gronings? 'Wat dacht U dan, Mevrouw? Zie ik er soms uit als een Chinees?' De man bulderde van het lachen.
Het was nog steeds alsof ze het alleen dacht, ze het niet werkelijk verstond. Al twintig jaar had ze die taal niet meer gehoord, zelfs met Brantsen had ze in Parijs uitsluitend Frans gesproken. De vergeten vanzelfsprekendheid van zijn taal gaf de man, ondanks zijn vreemdheid, iets angstwekkend vertrouwds. Ook al dacht ze dit nu in het Frans. Het was alsof ze betrapt werd, van haar vermomming ontdaan - alsof de meedogenloze helderheid van zijn taal haar plotseling doorzichtig maakte.
'Ik ben overigens Uw kapitein, Mevrouw. Bernd Hartgering, om U te dienen.'
'Je suis enchantee et cetera, Monsieur. Et maintenant je voudrais me retirer a ma chambre, si vous me permettez.' Ze knipte nog net niet met haar vingers, ze draaide zich wel resoluut om, op zo'n manier dat ze inderdaad leek te verwachten dat achter haar een bepruikte valet klaarstond om haar naar haar boudoir te begeleiden.
Het verwarde haar daarom dat het nog steeds nacht bleek te zijn, en nat en koud. Alsof ze - heel even - de hoop had gehad dit alles te kunnen overwinnen.
Ze werd door onbekende handen geholpen - geduwd. Ze werd een gat in gesjord. Haar voeten tastten naar smalle, steile treden, haar handen zochten een touw, een arm, een schouder. Miezerig pitlicht schommelde voor haar uit, veegde langs balken, houten wandjes, vettige kerels. Zo krap en benauwd hierbinnen, ze was bang dat ze geen adem zou krijgen. Het stonk er als de ziekte, alles was stank en damp en walm. Je wilde niet weten waar het vandaan kwam! god nee. Had ze maar een flesje reukwater bij zich gehad, om haar kanten zakdoekje te besprenkelen en onder haar neus te houden. Of vlugzout, want ze werd verdorie helemaal draaierig. Of kwam het door het schip? ze kwakte links rechts tegen de planken wandjes aan, stootte au! verdomme! haar hoofd. Achter haar liep iemand, voor haar liep iemand, ze kon geen kant meer op. Waar was Corine? want ze moest heel nodig, merkte ze ineens, ze moest heel nodig piesen. Waar kon dat hier? kon dat hier? Nu niet in paniek raken, niet gek worden. Rustig ademhalen. Maar de druk op haar borst werd alleen maar erger, alsof haar korset te strak was dichtgeregen. Ze wilde hoesten, kon niet. Alles zat klem. Nu alleen zijn, nu onmiddellijk alleen zijn. Misschien dan, als ze zich had teruggetrokken, kon ze herademen. En piesen, mijn god ja, wat zou ze graag... desnoods in een tonnetje. Als ze maar alleen gelaten werd. Even niet bestaan, even niet te midden van anderen bestaan.
Er zwaaide een gammel deurtje open. Gelukkig. Ze drong zich tussen de mannenlijven door, iemand lichtte haar bij met een stormlamp. Een hok, meer was 't niet. Je kon je er nauwelijks keren, zeker nu die kerel die haar bijlichtte zich log en groot naast haar drong, achter haar, om haar heen. Hij prutste met onwillige, plompe vingers de lamp aan een haakje vast, bleef daarna afwachtend staan. Ze knikte hem toe met een blik waar het ophoepelen al in besloten lag. Allez, dacht ze, fiche-moi hein...! Zonder hem aan te kijken: 'Ca suffit pour l'instant, je crois.' En toen hij wegliep ineens vriendelijker: 'Eh, en effet, ou est Corine?' Waar heeft ze het over? zag ze de Hollander denken. Corine? 'Ma soubrette,' verduidelijkte ze. 'Peut-on l'envoyer par ici? J'en saurais gre.' Hij keek haar aan of hij water zag branden, deed toen voorzichtig het deurtje toe, maar het viel meteen weer open.
Ze zag geen grendel, zelfs geen haakje. Het deurtje klapperde bij elke beweging van het schip. De lamp slingerde, het licht zwabberde. Ze hoorde de zich verwijderende kerels mompelen en lachen. 'Cor-rien!' riep er een. 'Cor-riehien!!' En lachen. Etta lette er niet op. Ze voelde zich raar licht in haar hoofd, draaierig in haar maag. Van het deinen? Of voeren ze al op volle zee? Ze wou dat ze zich kon afsluiten, keek om zich heen of er ergens iets was waarmee ze het klapperen van het deurtje kon tegengaan, maar ze vond niks. Probeerde toen of ze haar handschoentje in de kier kon proppen om de boel vast te klemmen. Zonde - nou ja, die mooie glacetjes waren toch al bedorven. Zo, dat werkte.
Eindelijk alleen. Soms moest je je opsluiten - desnoods in een hok - om je bevrijd te kunnen voelen.
Ondertussen... deed het gewoon pijn verdomme. Ze perste haar dijen tegen elkaar. Ze moest. Waar vond ze zo snel iets om 't in te doen? een tonnetje, een of ander iets. Er was niemand die ze op z'n kop kon geven, dat maakte haar razend. Corine, waar blijf je, ellendig wicht? ze zouden je toch roepen? Toch durfde ze niet naar buiten te gaan om iemand te commanderen.
Een tonnetje, dacht ze, er zal hier op z'n minst wel een tonnetje...? Anders laat ik 't lopen hoor, fluisterde er iets in haar, ik houd 't niet meer. Het enige wat ze zag dat erop leek was een vuile zak die in een hoek lag. Het bleek een soort plunjezak te zijn, met wat kleren erin. Neeee, dacht ze eerst, neeeee. Maar wat dan? ze hield 't niet meer, haar blaas knapte zowat.
Het hurken viel niet mee, alles bewoog. De lamp slingerde, het deurtje kraakte. Op de gang hoorde ze stemmen. Ze zouden toch niet haar kant op...? Steeds moest ze opnieuw beginnen. Tenslotte had ze de juiste houding bedacht. Ze schikte de inhoud van de zak tot een mooi kuiltje en ging er wijdbeens boven staan, zodat haar rokken, onderrokken en nachthemd er losjes omheen vielen, vervolgens schoof ze met zak en al naar achteren, totdat ze met achterwerk en rug stevig in de hoek geklemd zat. Als er maar niemand binnenkwam. Nu iets omhoog, hopla. De weke, blanke billenhuid schuurde langs het splinterhout. Haar armen wijduit, om niet te vallen. Haar nagels krabden in het hout. Het lawaai op de gang - het leek of er mensen pal achter het deurtje stonden, klaar om binnen te stappen. Te laat, niet meer aan denken.
Ze sloot haar ogen... en daar ging ze! het brandde - maar heerlijk. Ze rilde van bevrijdend genot. De spanning sijpelde uit haar weg. Het was alsof alles loskwam uit zijn beklemming. Ook haar darmen. En ofschoon ze dat gemakkelijk in kon houden, besloot ze zich helemaal te laten gaan. Het kwaad was geschied, dus dat beetje kon er nog wel bij. Van reizen kreeg ze trouwens constipatie, ze was al blij dat ze kon. Al begonnen haar benen, haar kuiten pijn te doen van het hurken. Straks zakte ze er zelf in, gats! in haar eigen...
Met vereende kracht perste ze er na een paar zoele winden een harde keutel uit - om 't helemaal af te maken. Een schone afgang was 't, zonder sporen.
Daarna drukte ze zich op d'r stramme kuiten overeind, puffend, en schikte haar rokken. Het beetje nat tussen haar benen veegde ze af aan haar nachthemd. Dat droogt vanzelf wel weer op. Haar anus stond nog open van het persen, het brandde aan de randen. Maar er zat zo te voelen geen viezigheid meer aan. Mooi zo. Straks moest Corine die zak maar ergens wegwerken. Jammer voor de matroos wiens kleren - maar enfin. Om het iets minder opzichtig te maken trok ze het touwtje aan. Bon, niks aan de hand. En nu...
Daar was ze al, Corine. Precies op tijd. Alsof ze keurig op haar beurt had gewacht. Of had ze 't geweten? door een kier gegluurd totdat Madame haar...? Met een koffer bonkte ze de deur open, tuimelde hijgend naar binnen, werd binnengeduwd door de gehuurde kruier die nog meer bagage meezeulde. Deze invasie had ik twee minuten eerder niet moeten hebben, dacht Etta geschrokken. Alles en iedereen rolde naar binnen, Etta moest opzij stappen om het niet allemaal over zich heen te krijgen.
'Kind, let toch op!' Werd toch in een hoek gedrukt door de kleine dikzak. 'Madame, ik kan niet...' Weer kreeg Etta het benauwd, kon niet goed uitademen, de oude lucht bleef hangen, er ging geen nieuwe bij.
Ze wist niet wat ze het eerste wilde: de troep wegwerken of zich laten verzorgen. Tegen de knecht zei ze: 'Zet daar maar neer, nee nee, daar. En neem alsjeblieft die vieze zak mee, ja die daar.' En tegen Corine: 'Kindje, kun je me, wil je me snel even helpen met m'n garderobe, ik word gek van dat strakke ding. Ik moet...'
Omdat ze alles tegelijk wilde, gebeurde er niets. De knecht liep Corine in de weg, Corine de knecht, ze botsten tegen elkaar op, duwden Etta ondersteboven, de lamp zwiepte tegen haar voorhoofd, en als het niet zo vol was geweest in het hok, waren ze alle drie over de grond gerold. Nu deinden en zwijnden ze topzwaar in ongewenste verstrengeling, heen en weer gekwakt in een voortdurende bijna-val, met steeds als houvast ternauwernood de krapte, de volte, de drukte. Etta stikte zowat, ze dacht dat ze 't bestierf. Ze rook haar eigen stank, het zure gas van het ene, de zware zoetige damp van het andere, ze hapte erin, het kon niet anders, ze moest het met gulzige halen in zich opnemen. En ook de anderen slokten het hijgend naar binnen - want ergens in deze krappe hut, weggedrukt achter een kuit of een hand die steun zocht, waren de excrementen van Madame nog volop aanwezig.
De knecht wist zich als eerste los te maken. Ondanks de verwarring was hij er kennelijk in geslaagd de bagage op z'n plaats te krijgen. Hij had zelfs de plunjezak weten op te vissen. 'Moet ik die...?' 'Zet maar in een andere hut. Dan vinden ze 'm wel als ze 'm nodig hebben.'
Ook toen de knecht weg was, bleef 't benauwd. Corine sloot de klapperende deur door er een koffer tegenaan te schuiven, en hielp haar Madame met het ontkleden. Het losrijgen van het korset voelde als een bevrijding, toch bleef ze last houden van haar borst. Haar ribben deden pijn, alsof er hard op werd geduwd. Zou het door de kou en de nattigheid komen? Als ze maar geen pneumonia... schoot het door haar heen. Ze wilde niet dood, nee ze wilde niet dood. Niet nu, net nu ze op weg was naar iets groots.
'Misschien kunt U beter even gaan liggen, Madame.'
De brits was hard, er waren geen lakens - alleen twee grauwe paardendekens. Ze kroop er in haar nachthemd onder, merkte toen pas hoe erg het schip tekeerging. Zaten ze al op volle zee? Vast. Haar maag tolde, het duizelde in haar hoofd. En nog steeds die druk, die pijn in haar borstkas. Haar longen - of was 't haar hart? O nee he? Mijn god, het ging niet over. Straks... zo'n pijn, zo ontredderd van de pijn... straks ging ze 't niet halen.
'Ik ga toch niet dood, kindje, denk je?' piepte ze met een bangig, ineens kinderlijk stemmetje vanonder de vieze dekens.
Corine schrok, liet niks merken. 'Mais non, Madame!' zei ze meiderig opgeruimd. 'U bent denk ik alleen een beetje heel erg moe van alles.'

***

Gedurende de zeereis kwam Etta haar hut niet uit. De kramp in haar borst putte haar uit, het schip beukte en bonkte op de golven. Ze sloot haar ogen, probeerde te slapen - er tijdens de overtocht niet te zijn. Maar steeds als ze weggleed, schrok ze wakker - panisch om ongemerkt weg te floepen in het niets. Het kon toch niet zo zijn dat ze...? Zo ongelegen!

Niet dat ze voor de dood zelf bevreesd was, helemaal niet. Ze moest zich eerder te weer stellen tegen de verlokking om zachtjes weg te zweven uit dat getormenteerde lichaam, met een zuchtje haar ziel weg te blazen in het hoge en lichte. Daarom schrok ze steeds wakker, ze wantrouwde de stiekeme bedoelingen van haar eigen ziel. Er stilletjes tussenuit knijpen als ze lag te slapen. Het verbaasde haar eerlijk gezegd hoe gemakkelijk de dood eigenlijk was, hoe vreedzaam je je ermee verzoende als 't eenmaal zover was.

Nee nee, dat mocht ze niet doen! Ze moest dit doorstaan, dit overleven. Geen gemakzuchtig eigenbelang nu haar beide vaderlanden hun lot in haar handen hadden gelegd. Niet deserteren voordat haar Opdracht was vervuld.

Want alleen zij was in staat de oorlog die alles vernietigde een halt toe te roepen. Jazeker! zij was, door haar liefde voor de beide democratische Republieken - lichtende voorbeelden voor het toekomstige Europa - de aangewezene om de vrede te bewaren. En uit te breiden. Want als zij de stadhouder en de prinses wist te overtuigen... De hertog van Brunswijk, de Pruisische legeraanvoerder van de geallieerde vijanden van Frankrijk, was een... ze wist niet precies wat... maar in ieder geval heel nauw verbonden aan het Stadhouderlijke Hof.

En als zij hieraan dacht, aan deze waarlijke Missie, werd de pijn in haar borst haast ondraaglijk. Ze haatte haar kwelling die haar dreigde te belemmeren, de haat sneed door haar heen, deed haar de pijn scherper voelen.

Corine bracht haar lauwe bouillon en scheepsbeschuit, Etta moest al braken bij de geur. Haar maag, haar longen, haar hart - het liefst zou ze de hele vuile smeerboel uitkotsen in een grote bevrijdende lozing.

Hoe zieker ze werd, des te helderder zag ze wat haar dreigde te ontglippen. Alsof de dood de kwaadaardige grap uithaalde door het leven te tonen waar 't niet van gekomen was. Het tweede leven dat schoon en onaangeraakt als ongebruikt serviesgoed werd teruggezet in de kast - een volgende keer beter! Het zou kunnen. Herinneringen kon men immers niet verliezen, die waren gedaan - wat men werkelijk in het heengaan verloor, was een toekomst.

Als 't zo zat, was Etta er beroerd aan toe, want nooit had ze zo duidelijk gezien wie ze kon zijn, wat ze kon betekenen. Als een herinnering, alsof ze het al had meegemaakt, zag ze zich binnengehaald worden. In Den Haag, ja daar ook, op Huis ten Bosch, waar speciaal te harer ere een bal werd... maar vooral in Parijs, waar het volk langs de kant met tricolores stond te juichen toen zij, citoyenne Etta d'Aelders, in een open rijtuig naar de Assemblee werd gereden, met aan haar zijde de depute Claude Basire die als een prins-gemaal zat te glimmen van trots...

In een stralend licht zag ze dit alles, het licht werd sterker en sterker. Totdat het pijn deed aan haar ogen, verblindend blikkerde het tegenlicht. Met haar arm beschermend voor haar gezicht tolde ze rond in de oorverdovende stilte van de plotseling uitgestorven stad. Alle pracht en praal verzengde in de zinderende schittering, verschroeide geluidloos als papier onder een brandglas.