30
Ik sta nu al twee uur voor de bungalow van Sharon Boydell en ik wil het net opgeven als ze thuiskomt.
Ze rijdt haar auto achteruit de smalle oprit op en haalt haar boodschappen uit de kofferbak van de Nissan Micra. Als ik naar haar toe loop, begint ze te hoesten. Het is een scheurende, diepe hoest die eindigt in een grom als ze het laatste restje slijm uit haar luchtpijp ophoest. Een roker.
Ik blijf even staan omdat ze verdiept is in haar taak. Ik wil haar niet aan het schrikken maken. Ze brengt een rol chocoladekoekjes van de ene tas over in de andere en is zich niet van mijn aanwezigheid bewust. Het is een pezige vrouw die snel en schokkerig beweegt. Zo iemand die nooit zal aankomen, al doet ze er nog zo haar best voor.
Ik kom naderbij en dan ziet ze me in haar ooghoek. Ze draait zich om en kijkt me aan. Ik zie meteen dat dit de moeder van Eve is. Ze is Eve na een hard en ellendig leven van dertig jaar.
Als je deze vrouw op straat zou tegenkomen, zou je meteen denken dat ze een moeilijk leven achter de rug had; waarschijnlijk in haar jeugd mishandeld. Haar huid staat net te strak gespannen over haar schedel zodat je aan een gemummificeerd lichaam moet denken. Ze kijkt me boos aan, alsof mijn aanwezigheid haar niet bevalt. Ik hoop dat het meer door verwarring komt dan door woede. Dan kijkt ze me met grote ogen aan alsof ze wil zeggen nou wat moet je, zodat elke twijfel daarover wordt weggenomen.
‘Eh, het spijt me dat ik u lastigval,’ begin ik, ‘maar –’
‘Ik koop niks,’ zegt ze en dan gaat ze verder met haar boodschappen.
‘Ik ben niet gekomen om u iets te verkopen –’
Ze negeert mijn poging dat uit te leggen en onderbreekt me. ‘En ik blijf bij British Gas,’ zegt ze zonder op te kijken. ‘Ook al is het een stelletje dieven. En kunststof kozijnen heb ik ook, dus dubbel glas heb ik niet nodig. En als het over religie gaat, ik ben katholiek. Dus wat u ook probeert, dame, ik ben voorzien.’
‘Ik verkoop helemaal niks,’ herhaal ik, een beetje beledigd omdat ze kennelijk vindt dat ik eruitzie als een colporteur.
‘Ja, dat zeggen ze allemaal,’ zegt ze terug, en ze kijkt me neerbuigend aan. ‘En dan vraagt u me ineens of mijn mobiele abonnement me wel bevalt. Ik word doodziek van al die mensen die bij me aan de deur komen. Dus als u het niet erg vindt…’ Daarbij gebaart ze met haar hoofd naar de straat om duidelijk te maken dat ik me maar beter uit de voeten kan maken voor ze echt boos wordt.
‘Mevrouw Boydell,’ zeg ik voorzichtig, ‘ik ben hier vanwege Eve.’
Meteen staat ze stil. Ze slikt. Ze wil iets naars zeggen. Ik zie de woorden bijna in haar mond komen. Maar op het laatste moment bedenkt ze zich.
‘Is ze dood?’ vraagt ze.
‘Nee.’
‘Gewond?’
Ik schud mijn hoofd.
Haar gezicht verhardt zich en ze knijpt haar ogen tot spleetjes.
‘Heeft ze u hierheen gestuurd omdat ze u geld schuldig is?’
‘Nee,’ zeg ik. ‘Het gaat helemaal niet om zoiets. Hoor eens,’ zeg ik en ik verplaats mijn gewicht naar mijn andere voet, ‘kunnen we ergens praten?’
‘Wat dat meisje ook heeft uitgespookt, ik wil er niks mee te maken hebben. Helemaal niks, begrepen?’ Ze keert me haar rug toe. Ze doet net of ze iets zoekt, helemaal linksachter in de kofferbak.
‘Alstublieft,’ probeer ik weer. ‘Ik heb uw hulp nodig. Laat me binnen met u praten. Als u me na twee minuten vraagt weg te gaan, zal ik gaan. Dat beloof ik.’
‘Geen sprake van. Als u iets te zeggen hebt, zeg het dan hier. Ik wil niet dat u binnen de jongen overstuur maakt. We hebben het zo al moeilijk.’
‘De jongen?’ vraag ik en ik kijk over mijn schouder naar het huis. Ik zit hier al uren en heb geen enkele beweging gezien. ‘Mevrouw Boydell,’ zeg ik, ‘ik heb een paar keer bij u aangebeld en niemand heeft opengedaan. Volgens mij is er niemand thuis.’
Ze kijkt niet op. ‘Dan heeft hij het zeker druk.’
Machteloos blijf ik staan. Wat mankeert deze vrouw?
Sharon Boydell gooit de kofferbak dicht en pakt een paar boodschappentassen. Ik weet het niet meer.
‘U kunt ook een bordje ophangen,’ opper ik vrolijk.
‘Wat kan ik?’
‘Als u niet wilt dat mensen u lastigvallen, kunt u ook een bordje ophangen dat ze niet mogen aanbellen omdat uw man in ploegendienst werkt en moet slapen. Dat heb ik ook gedaan toen ze mij steeds kwamen storen. Het werkte meteen.’
Ze houdt haar hoofd een beetje scheef terwijl ze over mijn idee nadenkt. ‘Misschien doe ik dat wel,’ zegt ze.
Ik buk en pak een boodschappentas.
‘Zet neer,’ zegt ze.
‘Nee.’
Ze zucht diep en rolt met haar ogen.
‘En wat bent u dan van plan?’ vraagt ze. ‘Blijft u hier de hele dag staan?’
‘Als het moet,’ zeg ik, maar mijn stem trilt. Ik doe mijn best om gezag uit te stralen, maar het werkt niet echt.
Deze tengere vrouw is buitengewoon ontzagwekkend.
Ten slotte zegt ze: ‘Oké. Goed dan. Pak deze,’ en ze schuift twee tassen in mijn richting. ‘Maak je dan ook maar nuttig,’ voegt ze eraan toe en dan loopt ze met grote passen naar binnen.
Nadat Sharon Boydell de boodschappen in de koelkast heeft gezet, twee kingsize Lambert & Butlers heeft gerookt en het deksel van een blik Frey Bentos-pastei heeft getrokken en die met wat smiley-aardappelkroketten van McCain in de oven heeft gestopt, is ze eindelijk zover dat ze wil praten.
Ik heb haar zoon niet gezien, maar ik ben door de aardappelkroketten wel overtuigd van zijn bestaan. Het is een klein huisje, dus wat hij ook aan het doen is, hij doet het stilletjes. Het huis is een halfvrijstaande bungalow uit de jaren dertig. Niet veel ruimte, maar handig ingericht.
Sharon staat met haar rug naar het aanrecht in de smalle keuken. De vensterbank achter haar staat vol met potten met daarin scindapsusplanten in verschillende groottes en kleuren.
Ze ziet me kijken en zegt: ‘Ik maak stekjes voor andere mensen,’ Dan haalt ze haar schouders op alsof ze zich afvraagt waarom ze de moeite eigenlijk neemt.
Zo te zien heeft Sharon Boydell weinig geld voor woningverbetering: de keukenkastjes zijn van bruin fineer, waar langs de rand stukjes af zijn gesprongen, en haar theemuts is waarschijnlijk net zo oud als ik.
‘Nou, wat heeft ze gedaan?’ vraagt ze als we voldoende beleefdheden hebben uitgewisseld. ‘Wat heeft die dochter van me nu weer op haar geweten?’
‘Ze heeft mijn man gepikt.’
Ze schrikt er niet van. ‘Dat kan wel kloppen,’ zegt ze. ‘Ik zou zeggen dat u de eerste niet bent en zeker niet de laatste.’
‘O nee?’
‘Dat doet ze. Ze plukt die arme drommel helemaal kaal en gaat dan naar de volgende. Ze doet zich voor als de een of andere therapeut, heb ik gehoord, al snap ik niet waarom iemand haar raad zou opvolgen.’
‘Dat zegt u alsof het algemeen bekend is, alsof iedereen weet hoe Eve te werk gaat.’
Ze trekt een wenkbrauw op. ‘Dat ís ook algemeen bekend.’
‘Maar ik had geen idee. En ik ben al sinds mijn achttiende bevriend met uw dochter. Zover ik weet is ze gelukkig met Brett sinds –’
‘Wie is Brett?’
‘Brett Dalladay. Haar man.’
‘Nooit van gehoord.’
‘De man van uw dochter heet Dalladay. Ze noemt zich Eve Dalladay sinds’ – in mijn hoofd tel ik de jaren – ‘ongeveer zeven jaar.’
‘Het enige wat je bij Eve zeker weet, is dat alles wat ze zegt, gelogen is.’ Sharon laat een sigaret uit het pakje glijden. Ze schudt haar aansteker wild heen en weer in een poging er een vlammetje aan te ontlokken. Uiteindelijk geeft ze het op. ‘Verdomme, vergeten een nieuwe te kopen.’ Met behulp van het broodrooster steekt ze haar sigaret aan. Ik kijk naar het fornuis want ik vraag me af of het niet gemakkelijker gaat met gas, maar het is een elektrisch fornuis.
Het gesprek stagneert als Sharon een paar halen van haar sigaret neemt en de keuken zich vult met rook en een papierachtige geur van het rooster die zowel interessant als misselijkmakend is.
‘Eve is tot alles in staat,’ zegt Sharon. ‘En dan bedoel ik alles, om te krijgen waar ze haar zinnen op heeft gezet. Ze heeft geen gevoel. Ze weet niet wat schuld of empathie is.’ Aan haar toon kan ik horen dat ik een beerput heb opengetrokken. ‘Het enige moment waarop Eve spijt toont, is als ze zich in de nesten heeft gewerkt en zich er niet uit kan liegen. Dan doet ze net of ze spijt heeft. Maar dat is net zo snel weer vergeten.’ Sharon schudt haar hoofd.
Ik wil iets zeggen omdat ik het wil hebben over de ongerijmdheden in het levensverhaal van Eve. Ik wil weten of ze verder heeft gestudeerd in Salford toen ze in Manchester was weggestuurd. Ik wil meer weten over haar tijd in Amerika. Ik wil weten wat echt is en wat niet. Maar Sharon heft haar hand op als teken dat ik nog even moet wachten. Ze broedt ergens op.
‘Zeven jaar getrouwd, zegt u?’
‘Ja,’ antwoord ik. ‘En al die tijd woonde ze in Amerika, voor zover ik weet.’
Ze knikt. ‘Dat kan wel kloppen. Toen heb ik haar voor het laatst gezien.’
‘Ze reist haar hele volwassen leven al heen en weer naar Amerika,’ vertel ik haar. ‘Ze zei dat ze daarheen was verhuisd omdat ze niet overweg kon met de nieuwe vrouw van haar vader. Ze zei dat u was gestorven.’
Opnieuw lijkt ze niet te schrikken. ‘Eve heeft haar vader nooit gekend.’
Ik knik instemmend, want ik wil niet laten merken dat ik de oma van Eve heb gesproken. Sharon is duidelijk een lichtgeraakte vrouw en ik heb geen zin haar onnodig tegen de haren in te strijken. Het zal haar niet bevallen dat haar moeder een vreemde heeft binnengelaten.
‘Nadat ze de laatste keer was verdwenen, hebben we geprobeerd haar op te sporen,’ praat ze verder, ‘maar het heeft niks opgeleverd. Het was net of ze was uitgewist. Of ze nooit had bestaan.’
‘Hoe kan dat?’
‘Zegt u het maar. Ik heb geen idee hoe iemand van de aardbodem kan verdwijnen.’
‘Dat moet vreselijk zijn geweest,’ zeg ik. ‘Dacht u dat ze… nou ja, dood was?’
Sharon draait zich om, tikt haar as in de gootsteen en zet even de koude kraan aan om die weg te spoelen. ‘Eerlijk gezegd kon het me weinig schelen of ze dood was, maar ik moest haar iets bezorgen.’ Plotseling kijkt ze weg, ontwijkend.
Ik zwijg en pas ervoor de stilte op te vullen omdat ik bang ben daardoor waardevolle informatie te missen.
Eindelijk praat ze door. ‘Ik moest haar iets belangrijks vertellen. Hoe dan ook, ik heb haar niet kunnen vinden. Ik heb maatschappelijk werk geprobeerd, de politie, al dat soort dingen. Een jaar later, toen we nog niks nuttigs hadden, heeft een vriendin van me haar medische gegevens in het ziekenhuis opgezocht, maar ook dat –’
Plotseling zwijgt Sharon weer.
‘Ik heb te veel gezegd,’ fluistert ze. Ze slaat haar hand voor haar mond.
‘Geen zorgen,’ zeg ik tegen haar. ‘Ik vertel niks door.’
‘Ik heb Anne beloofd dat ik het nooit verder zou vertellen. Jezus christus.’ Ze schudt haar hoofd over haar eigen onachtzaamheid. ‘Dat kan haar haar baan kosten… en nog veel meer ook. Maar ze heeft het voor mij gedaan.’
‘Sharon,’ zeg ik beslist, ‘ik zeg niets. Ik beloof het. Wat heeft Anne gevonden?’
‘Niets.’
‘Geen medische gegevens nadat Eve was verdwenen?’
Sharon lacht sarcastisch. ‘En vóór ze verdween ook niet. Er was niets over haar te vinden.’
‘Maar hoe kan dat?’
‘Het is of ze nooit heeft bestaan,’ zegt Sharon. ‘Geen dossier over de operatie die ze als baby heeft ondergaan, niks over –’
‘O ja,’ zeg ik, want ik herinner het me ineens, ‘het aneurysma in haar hoofd. Daarom moest ze het eerste jaar aan de universiteit overdoen.’
‘Heeft ze dat gezegd?’
Ik knik. ‘Ja. Ze kreeg een infectie en –’
‘Eve heeft een clip gekregen toen ze een baby was, dat is in ieder geval waar,’ zegt Sharon, die opnieuw haar as naar achteren tipt. ‘Maar ze heeft later geen complicaties gekregen. Dat is ook niet de reden dat ze het eerste jaar heeft gemist. Zoals ik al zei, alles – en ik bedoel alles – wat er uit de mond van die meid komt, is gelogen. Ze heeft zo veel leugens verteld dat ik wil wedden dat ze niet eens meer weet dat…’ Ze breekt haar zin af. ‘Laat maar zitten.’
Ik kan zien dat er dingen zijn waar Sharon het niet over wil hebben en ik durf haar niet te veel onder druk te zetten omdat ik bang ben dat ze dan niets meer zegt.
‘Hoe is ze zo geworden?’ vraag ik.
Sharon schiet meteen recht overeind. ‘Bedoel je te zeggen dat ik een slechte moeder ben geweest? Dat ik haar heb verwaarloosd? Dat er niet fatsoenlijk voor haar is gezorgd?’
‘Nee,’ roep ik vol afgrijzen omdat ze denkt dat ik kritiek op haar heb. ‘Nee, dat bedoel ik helemaal niet.’
‘Het geeft niet,’ zegt ze. ‘Die vraag heb ik mezelf al duizenden keren gesteld. Wat heb ik verkeerd gedaan? Waarom is ze geworden zoals ze is geworden? Ik heb zelfs aan de huisarts gevraagd wat haar mankeerde en die zei dat ik me maar eens moest verdiepen in narcisme. Ik dacht dat hij een grapje maakte.’ Bij die herinnering schiet ze in de lach. ‘Hij zei dat vroeger werd gedacht dat vrouwelijke narcisten het product waren van slecht ouderschap, dat ze werden gedreven door een behoefte aan genegenheid. Dat blijkt onzin te zijn. Het is eerder andersom… dat denken ze nu.’
‘En wat bedoelen ze dan?’
‘Dat het wordt veroorzaakt doordat kleine meisjes te veel worden verwend door hun ouders. Dat ze te horen krijgen hoe speciaal en kostbaar ze zijn. In Amerika komen ze er tegenwoordig in om. Hoe dan ook, voor Eve gaat dat wel op. Na haar operaties… je moet niet vergeten dat het hersenoperaties waren… nou ja, daarna hebben mijn moeder en ik haar tot op het bot verwend.’
‘O.’
‘Ik weet het,’ zegt ze. ‘Wie had dat kunnen denken? Je kind wordt gestoord omdat je te veel van haar hebt gehouden? Het is niet eerlijk, of wel soms?’
‘Niet echt,’ zeg ik.
En dan denk ik aan mijn eigen dochters. Stel je voor dat ze zich van me afwenden zonder geldige reden? Stel je voor dat ze, na alles wat ik voor ze heb gedaan, niets meer met me te maken willen hebben?
‘Ik heb mijn hart moeten sluiten voor mijn eigen dochter,’ verklaart Sharon en de pijn staat op haar gezicht te lezen. ‘En dat is niet gemakkelijk geweest. Maar eigenlijk had ik geen keus.’ Ze neemt een lange hijs van haar sigaret en drukt die dan uit in de gootsteen. ‘Ik had geen keus,’ herhaalt ze alsof het iets is wat ze zichzelf moet blijven voorhouden, als een mantra, om bij zinnen te blijven. ‘Ik moest wel, voor Danny.’
‘Danny?’
‘Het broertje van Eve.’
Ik knik zonder precies te weten waar hij in dit verhaal thuishoort, maar ik voel dat de stemming van Sharon van defensief, bijna oorlogszuchtig, is omgeslagen naar kwetsbaar.
Ze zwijgt een poosje en ik merk dat ze zich voorbereidt op wat ze me gaat vertellen. ‘Danny heeft extra zorg nodig,’ begint ze. ‘Hij heeft wat problemen. Hij is spastisch,’ zegt ze zacht, alsof ze niet wil dat hij hoort wat ze zegt. ‘Hij heeft een milde vorm, maar nou ja, hij heeft me nodig. Trouwens,’ zegt ze en ze beheerst zich, ‘het is zoals het is.’
Voor ik iets meelevends kan zeggen, voegt Sharon eraan toe: ‘Zo is ons leven. Dat hebben we toebedeeld gekregen en daar doen we het mee.’ Ze glimlacht dapper. ‘En je hoort mij niet klagen, hoor. Jezus, nee. Ik heb Danny net zo hard nodig als hij mij… Het is alleen, nou ja, je vroeg me waarom ik Eve had afgeschreven en –’
‘Ik heb nooit gezegd dat u Eve hebt afgeschreven,’ onderbreek ik haar.
‘Nee, dat heb je niet gezegd,’ antwoordt ze. ‘Dat zeg ík. En ik héb haar afgeschreven. Omdat het moest. Uiteindelijk kon ik geen liefde meer opbrengen voor Eve omdat ze altijd en alleen maar ellende met zich meebracht. Het was moeilijk voor Danny. Als ik overstuur raak, raakt hij ook overstuur, dus –’
‘Heel begrijpelijk,’ zeg ik.
Alsof dat een teken was, horen we een deur sluiten, even later gevolgd door het doortrekken van een wc. Sharon draait zich om, draait het deksel van een blik bonen en pakt een fles ketchup uit de kast.
Sharon buigt zich naar me toe. ‘Niet laten merken dat je hier bent voor Eve,’ zegt ze vermanend en ik schud mijn hoofd. ‘Hij mist haar en als hij haar naam hoort, praat hij de hele avond nergens anders meer over.’
Even later verschijnt er een grote kerel in de deuropening. Danny is ruim 1 meter 80 lang, een beer van een vent met een shirt van de Bolton Wanderers aan. Hij vertoont duidelijk kenmerken van spasme: zijn rechterschoen staat naar binnen gedraaid, bijna in een rechte hoek en zijn rechterarm maakt een schuine hoek bij de elleboog en zit dicht tegen zijn lichaam aan gedrukt.
‘Mama,’ vraagt hij, ‘hoe laat eten we?’
‘Ben je klaar met de kranten van Josh?’ vraagt ze hem kortaf.
‘Ja, ik heb alles gedaan.’
Ik voel me een beetje ongemakkelijk omdat ze ons niet aan elkaar voorstelt, dus glimlach ik en zeg dat ik Natty heet. En dat ik even een praatje kwam maken met zijn moeder.
‘Over vijf minuten is je eten klaar,’ zegt Sharon en hij schuifelt weer weg. Als hij is verdwenen, legt Sharon uit dat hij de bijlagen en reclamefolders in de Bolton Evening News vouwt. De buurjongen brengt ze rond en Danny helpt hem. Hij vindt de voortdurende herhaling van de handeling prettig. ‘Dan is hij een paar uur bezig,’ fluistert ze. In de woonkamer horen we de televisie aangaan.
‘Ik wil je wel wat te eten aanbieden,’ zegt ze, ‘maar er zit niet veel vlees in dit soort pasteitjes. En Dan eet als een dijker. Hij kan eindeloos dooreten en dan nog met honger van tafel gaan.’
‘Geen probleem,’ verzeker ik haar. ‘Ik heb u al meer dan genoeg overlast bezorgd. Ik moet gaan, naar mijn eigen kinderen. Bedankt dat u zo openhartig bent geweest. Nu begrijp ik iets beter wat er aan de hand is. Mag ik nog één ding vragen?’
‘Vraag maar,’ zegt ze.
‘Is Eve ooit gewelddadig geweest? Ik heb het zelf nooit meegemaakt, maar ik kan me nu voorstellen dat ze tot vreselijke dingen in staat is.’
‘Ja, zeker. Als kind had ze verschrikkelijke driftbuien. Ze kon zich niet beheersen en was totaal onhandelbaar. Je ziet het weleens bij kinderen die hun zin niet krijgen. Toch leek ze daar overheen gegroeid te zijn. Naarmate ze ouder werd, uitte ze haar boosheid op andere manieren.’
Ik knik en laat haar woorden tot me doordringen.
‘Toch vraag ik me af –’
‘Ja?’
‘Ik vraag me af wat er zeven jaar geleden is gebeurd, dat ze ineens moest verdwijnen. Ik weet zeker dat Eve het niet heeft bedoeld als een nieuw begin. Ze moet ergens voor gevlucht zijn en ik heb me vaak afgevraagd wat dat geweest kan zijn.’
Sharon zucht gelaten. ‘Hoe dan ook. Je zegt dat je zelf ook kinderen hebt? Jongens of meisjes?’
‘Twee meisjes… zestien en veertien.’
‘Fijn,’ zegt ze. ‘Zijn ze lastig?’
‘Ze hebben zo hun buien,’ antwoord ik. ‘Ik heb alleen het gevoel dat ze op dit moment liever bij Eve zijn dan bij mij, want –’
‘Bij Eve?’
‘Ja.’
Sharon doet een pas naar achteren en kijkt me verbaasd aan terwijl ze wacht tot ik verder praat.
‘Er was een misverstand… een ongeluk,’ stamel ik met tegenzin. Ik wil liever niet vertellen dat ik ben gearresteerd vanwege geweldpleging net nadat ik Eve daar min of meer van heb beschuldigd. Ik wil niet dat Sharon slecht over me denkt… ‘Er was een ongeluk waardoor mijn man en Eve zich een poosje over de meisjes moesten ontfermen.’
‘O, nou, dat zal haar niks bevallen,’ zegt Sharon ondubbelzinnig. ‘Eve heeft een hekel aan kinderen.’
Ik frons mijn wenkrauwen. ‘Misschien is ze van mening veranderd,’ zeg ik, ‘want ze wilde zelf ook zwanger worden. Ze heeft me verteld dat ze graag kinderen wilde, maar dat haar man dat tegenhield en dat ze daarom zijn gescheiden. Als de zaken er anders voor stonden, zou ik medelijden met haar hebben.’
Sharon houdt haar hoofd een beetje scheef alsof ze het niet begrijpt. ‘Maar Eve is gesteriliseerd.’
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, dat kan niet kloppen.’
‘Het is al lang geleden gebeurd,’ zegt Sharon.
‘Wanneer dan?’ vraag ik. ‘Weet u het zeker?’
‘O, ja,’ zegt ze. ‘Heel zeker. Ik was bij haar. Ze was negentien.’
‘Goeie god!’ roep ik uit en mijn gedachten tollen door mijn hoofd. ‘Waarom zou ze zich in vredesnaam op die jonge leeftijd laten steriliseren? Dat is zo definitief. Hoe kun je dan zeker weten dat je nooit kinderen wilt?’ Ik ben met stomheid geslagen. ‘De National Health Service zou toch zo’n onomkeerbare operatie niet uitvoeren op een negentienjarige? Daar moet toch een protocol voor zijn.’
Sharon kijkt me recht aan. ‘Ze zei dat ze zelfmoord zou plegen als ze het niet deden, dus veel keus hadden ze niet.’
‘Jezus christus,’ zeg ik.
Mijn gedachten maken weer overuren als ik de consequenties overdenk. ‘Maar ze was echt heel jong,’ zeg ik. ‘Ik bedoel, dan zou ze toch eerst in therapie hebben gemoeten of niet? Waarom hebben ze haar geen spiraaltje aangeraden? Dat zou toch veel verstandiger zijn geweest? Er zijn zo veel opties en niet een is zo definitief als –’
‘Stop!’ roept Sharon en ik kijk haar aan.
Een gespannen stilte volgt.
Haar gezicht is lijkbleek en ik realiseer me dat ik zonder het te beseffen de verkeerde dingen heb gezegd.
‘Het spijt me,’ zeg ik beschaamd. ‘Ik wilde u niet overstuur maken. Ik wilde niet… het is mijn zaak niet.’
‘Eve was niet van de operatie af te brengen,’ zegt Sharon en haar ogen staan leeg, kil. ‘Ze stond erop omdat ze de gedachten aan nog een kind niet kon verdragen.’
‘Nog een kind,’ fluister ik.
Sharon kijkt naar de grond. ‘Eve wilde niet het risico lopen dat ze nog een kind zou krijgen als Danny.’
31
Het gevoel waarmee ik het huis van de moeder van Eve verlaat, is heel anders dan dat waarmee ik kwam. Eerder was ik ervan overtuigd dat Sharon beschikte over de antwoorden waarmee ik Eve kon ontmaskeren. Ze heeft me zeker de bewijzen verstrekt waarvoor ik kwam, maar wat kan ik ermee? Ik kan er geen moer mee beginnen.
Danny weet niet dat Eve zijn moeder is; hij heeft geen idee. Sharon heeft me gezegd dat als ik mijn mond open zou doen, nu of over tien jaar, ze me zal opzoeken en het hoofd van mijn schouders zal rukken. (Dat waren haar woorden en ik heb geen reden die in twijfel te trekken.)
Ze zei dat ze te hard heeft geploeterd om Danny het geluk te verschaffen waar hij recht op heeft. Bij elke operatie die hij moest ondergaan om zijn spasme te verminderen, heeft ze hem bijgestaan. Dat was de reden dat ze zeven jaar geleden pogingen heeft gedaan om Eve op te sporen. Danny had longontsteking gekregen na een van zijn operaties en ze was bang dat hij het niet zou halen. Later, toen was gebleken dat Eve niet van plan was zich te laten vinden, had Sharon besloten voorgoed afscheid te nemen van haar beschadigde dochter. De tijd was gekomen om Eve achter zich te laten en door te gaan met haar eigen leven.
Als ik naar het noorden rijd over de M61, bedenk ik dat Eve en ik waarschijnlijk meer gemeen hebben dan ik bereid ben toe te geven. Ook ik heb geprobeerd mijn verleden af te schudden door te leven met een leugen. Niet authentiek leven, is de eufemistische manier om aan te geven dat een web van leugens, fouten in het verleden moet bedekken. Maar nu achterhaalt de waarheid me. Dit is mijn verdiende loon voor wat ik zo veel jaar geleden Sean heb aangedaan door me het hoofd op hol te laten brengen door een gladde, arrogante jongen.
En Sean heeft de rol van vader op zich genomen. Hij is de beste vader ter wereld geworden en heeft zijn toekomst op het spel gezet voor een kind dat niet het zijne was.
En hoe had ik hem beloond?
Door geobsedeerd een leven op te bouwen dat, in elk geval naar buiten toe, een succes was – een goedlopend bedrijf. Waarbij ik totaal voorbij ben gegaan aan zijn behoeftes.
Nu zie ik in dat Sean en ik het belangrijkst waren, het enige belangrijke. Wij waren de bakstenen en het cement. Daarop steunde al het andere. En als je een huwelijk niet de aandacht geeft die het nodig heeft, komen er scheurtjes in en staat er altijd wel een gewetenloze vrouw in de coulissen te wachten, bereid haar integriteit in te leveren en in een mum van tijd in te pikken wat van jou is.
Voor me wordt vaart geminderd omdat we het knooppunt ten zuiden van Preston naderen waar we de M6 op gaan. Ik zie een rode weerschijn van remlichten en ik vraag me af wat er zou gebeuren als ik alles laat varen. Als ik gewoon gas blijf geven en me op het stilstaande verkeer voor me stort.
Het dode, lege gevoel in mijn binnenste maakt dat verleidelijk en voor het eerst dringt tot me door hoe fantastisch gevaarlijk het rijden op de snelweg eigenlijk is; je moet er maar op vertrouwen dat iedereen op de weg verstandig is en geen zelfmoordneigingen heeft. Als ik dat zou willen, maakte ik nu niet alleen aan mijn eigen leven een einde, maar dan nam ik nog zeker dertig andere mensen mee.
Ik huiver bij die gedachte, verplaats mijn voet naar het rempedaal en schakel terug, waarbij het zware koppelingspedaal me een pijnscheut bezorgt tot in mijn heup.
Langzaam komt het busje tot stilstand en hoewel overal om me heen auto’s staan, ben ik nog nooit zo eenzaam geweest.
Ik pak mijn mobiel.
In het restaurant kijkt Eve om zich heen.
Voor het oog van de buitenwereld lijken ze een volkomen normaal gezin: twee ouders, twee kinderen – schitterende, gelukkige mensen – die samen gezellig zitten te eten.
Het is er druk. De obligate, bedrijvige sfeer in het Italiaanse restaurant wordt verhoogd door de stem van Dean Martin die ‘Volare’ zingt uit een speaker boven de deur, en die van de eigenaar, die luider dan nodig is, bestellingen doorgeeft aan de keuken. Hij loopt tussen de tafeltjes door en flirt schaamteloos met dames van middelbare leeftijd, die hun ogen neerslaan en net doen of ze niet genieten van alle aandacht.
Dit kon een Italiaans restaurant overal ter wereld zijn, denkt Eve. Ze voelt aan het rood geruite tafelkleed en kijkt naar de stralende snoetjes van kinderen die vanille-ijs geserveerd krijgen in een hoog glas met een flonkerend sterretje om een doodgewoon dessert om te toveren in iets magisch.
Dan richt Eve haar aandacht op de meisjes. Alice zit zoals altijd honderduit te kletsen. Ze ziet er belachelijk uit – een koningsblauw gehaakt jurkje boven een roze gestreepte legging – en ze heeft haar haren hoog opgestoken en het kastanjebruine gevaarte opgesierd met kleine strikjes en zilveren vlindertjes. Eve weet niet wat ze ervan moet zeggen.
Felicity draagt een heupjeans (vanwege het litteken van de blindedarmoperatie) en gympen. Eve had gevraagd of ze zich een beetje netjes wilde kleden en Felicity had gezegd dat ze de pest kon krijgen. Maar wel zachtjes. Zodat niemand het hoorde. Daarop had Eve haar een vals lachje geschonken, waar Felicity kennelijk van schrok, want ze verontschuldigde zich meteen. Niet van harte natuurlijk, maar sindsdien heeft Felicity geen woord meer gezegd.
Eve heeft er inmiddels schoon genoeg van om gelukkig gezinnetje te spelen en luistert niet meer naar het gesprek. Ze vraagt zich af hoelang ze dit nog moet volhouden, voor ze verder kan met haar leven.
Ze schrikt van een onbekend, blikkerig soort muziek en even zinkt de moed haar in de schoenen, want ze denkt dat een van de bezoekers een verjaardag viert. Eve kijkt naar de keuken in de verwachting dat daar een stoet obers en keukenhulpen aankomt met rammelaars en een tamboerijn en een opgeplakte uitdrukking van joviale vreugde.
Dat vindt ze dus zo verschrikkelijk aan Italiaanse restaurants.
De muziek blijkt echter uit de telefoon van Alice te komen en Eve pakt haar glas en neemt een grote slok slechte rode wijn. Sean had eerder gezegd dat het geen zin had om hier dure rode wijn te bestellen, want het was allemaal slobber. ‘Aan voedsel valt niets te verdienen,’ had hij op preektoon gezegd toen Eve de wijnkaart bestudeerde. ‘Ze importeren de goedkope wijn die niemand in Italië wil drinken en waarderen die dan vijfhonderd procent op om aan de kost te kunnen komen.’
‘Waarom serveer je dan voedsel in het hotel, als er niets aan te verdienen valt?’
‘We moeten wel. We verdienen er geen stuiver aan, want de verdienste komt van de bedden. Ik zou nog tien kamers bijbouwen als ik toestemming zou krijgen om het hotel uit te breiden. Daar is echter geen kans op… de bouwvoorschriften zijn in het Nationale Park nog nooit zo streng geweest.’
Eve had een fles rode wijn gevraagd en Sean had iets besteld waarvan ze nog nooit had gehoord, maar wat de bekleding van haar keelholte al aardig begon aan te tasten. Ze zette dus haar glas neer en ging over op prosecco. Ze ziet hoe Alice haar hoofd scheef houdt en wild begint te gebaren als teken dat dit een telefoontje is dat ze absoluut moet opnemen.
‘Ben je onderweg naar huis?’ vraagt Alice. ‘Over een uur ben je er?’
Zodra Eve begrijpt dat ze Natty aan de telefoon heeft, verstijft ze.
‘Ik hoor je niet goed, mama. Je valt steeds weg… je zit toch niet achter het stuur, hè?’
Alice rolt met haar ogen. ‘Dan mag je niet bellen,’ zegt ze tegen haar moeder. ‘Waar ben je trouwens geweest? Ik heb gebeld en gebeld… waarom nam je niet op?’
Eve veinst interesse in het voorgerecht van Sean dat bestaat uit tijgergarnalen en chilipepers, maar probeert tegelijkertijd aandachtig te luisteren naar wat Natty en Alice te bespreken hebben. Misschien was het toch niet zo’n goed idee om uit eten te gaan. Sean is onrustig en gespannen en maakt zich zorgen over de toekomst van het hotel, en hij voelt zich nog steeds schuldig omdat Felicity sinds gisteren geen woord meer heeft gezegd. Sean denkt natuurlijk dat dat komt omdat ze hen naakt in bed heeft gezien. Eve weet dat het meer te maken heeft met de lichte dreiging die ze heeft gebruikt.
Alice is zich van geen enkele spanning bewust en gedraagt zich of ze op haar moeder moet passen. Ze geeft haar luidkeels een standje omdat ze geen contact heeft gehouden.
De andere restaurantbezoekers beginnen naar haar te kijken, maar op een heel Britse manier – boze blikken en veel getut-tut, maar niemand haalt het in zijn hoofd om op te staan en haar te vragen of het niet wat zachter kan.
‘Nee,’ zegt Alice. ‘We zijn uit eten… Italiaans… nee, mama, ik neem géén champignons met knoflook meer, dat is Felicity. Ik neem bruschetta met tomaat, weet je nog… Wacht even, ik zal het vragen.’
Alice legt haar duim over de microfoon van haar mobiel en kijkt naar Sean.
‘Mama is op weg hierheen en wil naar huis komen… Ze vraagt of je dat goedvindt. Dat is toch wel goed, hè?’
Alice kijkt steels naar Eve, alsof ze niet weet wat hier het protocol is.
‘Vanavond?’ vraagt Sean kortaf.
‘Ik geloof het wel,’ antwoordt ze, en dan vertrekt ze haar gezicht omdat ze aan voelt komen dat dat een probleem is.
Sean steekt zijn hand uit. ‘Geef mij je telefoon eens.’
Hij ademt diep in. ‘Natty,’ zegt hij. ‘Dat lukt vanavond niet, we moeten dat iets langer van tevoren weten.’ Hij kijkt naar Eve als hij oppert: ‘Morgenochtend? Kun je dan?’
Eve knikt ten teken dat ze het best vindt.
‘Ja, morgenochtend komt ons beter uit. Rond een uur of elf? Dan hebben wij tijd om te pakken. Vanavond zit ik tot laat vast in het hotel… Ja, een borrel met Tony Iommi… Nee, dat wordt na twaalven vrees ik.’
Eve neemt een slok Prosecco en ziet hoe de hoopvolle glimlach van Alice vervaagt als ze begrijpt dat ze haar moeder pas morgen te zien krijgt. Felicity zit met haar gezicht boven haar bord en prikt met haar rechterhand de champignons aan haar vork – iets waar Sean haar al voor heeft berispt, omdat ze niet als een barbaar mag eten.
‘Wáár ben je geweest?’ vraagt Sean aan Natty en hij kijkt verbaasd. ‘Bolton,’ zegt hij. ‘Wat moet je nou in vredesnaam in Bolton?’
Het glas glipt tussen Eve’s vingers door en breekt in duizend stukjes op de plavuizen van de pizzeria.
De auto van Malle Jackie staat voor het huis van mijn vader op de enige plek die groot genoeg is voor de bus. Dus parkeer ik de Transit aan het eind van de straat voor het huis van een oude man, die daar zeer gepikeerd over is. Hij kijkt boos naar me door het raam terwijl ik voor- en achteruit steek om zo dicht mogelijk langs de stoeprand te komen zonder de banden erop te zetten. Als ik goed sta, haal ik de sleutels uit het contact en vervolgens laat ik de man duidelijk blijken dat deze straat niet van hem is.
Hij knijpt zijn ogen tot spleetjes en trekt kwaad de gordijnen dicht.
‘Stomme klootzak,’ mompel ik en dan stap ik uit.
Ik ben moe. Doodmoe. Het is een lange dag geweest. Ik zit al vanaf vanmorgen vroeg op de weg en het is nu bijna negen uur. Mijn lichaam voelt stijf en gespannen en mijn beenspieren staan strak na de lange zit achter het stuur. Mijn onderrug voelt of ik een schop van een ezel heb gekregen.
Ik loop de straat door en het asfalt onder mijn voeten is nat en glanzend zwart doordat het bijna de hele dag heeft geregend. De lucht voelt doordringend vochtig.
Aan het eind van de straat, achter de hoofdweg, ligt de school van mijn kindertijd en daarachter Sheriff Wood. Ik zie de boomtoppen en denk terug aan de tijd toen ik acht of negen was. Een gelukkige tijd onder de Schotse dennen zonder volwassen zorgen.
Ik doe het tuinhekje open en zie door het raam hoe Jackie zich vooroverbuigt om mijn vader een kus op zijn voorhoofd te geven. Een intiem moment tussen die twee. Ineens bedenk ik, nu ik ze zo samen zie, dat ze meer aan elkaar gehecht zijn dan ik wellicht had gedacht. Je kust iemand alleen op zijn voorhoofd als er sprake is van liefde. Ik lach om het tafereeltje en de ironie van de hele situatie – de eerste romance van mijn vader in jaren en wat gebeurt er? Zijn dochter komt weer thuis wonen.
‘Hallo!’ roep ik als ik de voordeur opendoe en ik leg met mijn voet de mat recht en neem me voor hier eens goed te stofzuigen voor ik morgen vertrek.
‘Hier,’ roept mijn vader en ik hoor meteen dat hij al aardig wat opheeft.
‘Het spijt me,’ zeg ik. ‘Het spijt me, maar daar ben ik weer. Ik wil wedden dat je dacht dat je me niet meer zou zien.’
Mijn vader haalt zijn schouders op. ‘Geeft niks, lieverd. Ik dacht wel dat je op een gegeven moment het busje zou komen terugbrengen. Waar ben je trouwens geweest? Alice belde om te vragen waar je was.’
Hij heeft een glas in de hand. ‘Wat drink je?’ vraag ik om geen antwoord te hoeven geven.
‘Ik maak dat restje brandy op,’ zegt hij. ‘Mijn knieën deden erg vervelend vandaag.’
Malle Jackie pakt zijn glas. ‘Ik zal je nog eens inschenken,’ zegt ze.
Jackie is in uniform en heeft een verband om haar rechterpols. ‘Joanne zei dat er problemen waren?’
‘Ze heeft me gearresteerd,’ antwoord ik gapend. ‘Maar ik ben niet in staat van beschuldiging gesteld omdat er beelden waren waarop te zien was dat ik nooit de verwondingen van Eve kan hebben veroorzaakt. Ze had haar veiligheidsgordel nog om.’ Ik plof op de bank neer. ‘Wat heb je met je pols?’
‘Gekneusd toen ik een zwaargewicht van de plee moest tillen.’
Ik trek een pijnlijk gezicht. ‘Moet je dan wel werken?’
Ze schiet in de lach. ‘Ik heb geen keus. Als ik niet werk, is er geen brood op de plank.’ Mijn vader en Jackie wisselen een blik van verstandhouding en als ik die goed interpreteer, zal het niet lang meer duren voor ze hier intrekt. ‘Je ziet er uitgeput uit. Zal ik een warme grog voor je maken?’
Ik kijk haar dankbaar aan. ‘O, wil je dat doen? Heerlijk. Dank je wel.’
‘Gebruik daar het goedkope spul maar voor,’ zegt mijn vader, maar Jackie negeert hem en wuift zijn woorden weg met een blik of ze wil zeggen: doe niet zo krenterig.
‘En nog iets te eten erbij?’ biedt ze aan. ‘Ik wil wedden dat je de hele dag nog niks hebt gehad.’
‘Nee… maar dat geeft niet. Ik pak straks wel wat. Je hoeft mij niet te bedienen, Jackie. Je bent de hele dag al in de weer voor andere mensen.’
‘Het is geen moeite,’ zegt ze. ‘Over een halfuurtje ben ik alweer weg. Ik heb late dienst. Ik kwam alleen even kijken of alles goed is met je vader.’
‘Moet je nog wég ook?’ vraag ik. Lieve help, waar haalt ze de energie vandaan?
Ze glimlacht. ‘Ik moet twee mensen in Windermere in bed leggen en dan nog een in Crook. Een van de nieuwe meisjes heeft zich ziek gemeld… dat is geen blijvertje.’
Jackie verdwijnt in de keuken en even later hoor ik een mes door krimpfolie gaan en ik vraag me af welke Weight Watchers-maaltijd op het menu staat. Ik hoop die met zalm en broccoli. De magnetron tingelt, ik hoor de deur open- en dichtgaan en daar komt Jackie met een blad met daarop een dampend hete grog en een bord met kip masala. Morris de kat wrijft langs haar benen in een poging haar aandacht te trekken.
‘Kijk eens, lieffie,’ zegt ze en ze zet het blad neer. ‘Ik geef nog even de kat te eten, Kenneth,’ zegt ze tegen mijn vader, ‘en dan ga ik.’
‘Hoe laat kom je terug?’ vraagt hij.
‘Tegen elven. Misschien eerder. Weet je zeker dat ik Karen voor vanavond moet afzeggen?’
Mijn vader knikt. ‘Ik wacht liever op jou, lieve schat.’
Hij zegt de woorden ‘lieve schat’ zacht, alsof hij ze uitprobeert en wil weten hoe ze klinken.
‘Ik kan je ook naar boven helpen, pap,’ bied ik aan, maar hij schudt zijn hoofd.
‘Als ik dat zo bekijk, slaap jij over twintig minuten. Jackie zorgt er wel voor.’
Als Jackie weg is, blijven we genoeglijk zwijgend zitten. Ik vind het best om niet te praten en papa geniet ervan dat de brandy de ergste pijn heeft weggenomen. Na een poosje zakken mijn ogen dicht en ik vraag hem waarom hij de pijn niet heeft weggeblowd, zoals hij gewend is. ‘Hoe zit het met de pijnstillende werking van marihuana en zo?’
Hij zegt dat hij gestopt is.
‘Rook je helemaal niet meer?’ vraag ik verbaasd.
‘Jawel… maar geen wiet meer… Jackie vindt het niet prettig,’ zegt hij inschikkelijk.
Lieve deugd, het is echte liefde, denk ik. Hij is voor niemand anders gestopt met blowen. Ik sta op om naar bed te gaan en hij vraagt wat mijn plannen voor de komende dagen zijn. ‘Morgen ga ik weer naar huis,’ zeg ik tegen hem. ‘En dan maak ik een afspraak met onze advocaat en vraag ik om een echtscheiding.’
Mijn vader trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Er wordt dus niet meer gestreden?’ vraagt hij.
‘Nee, het is voorbij.’
Hij knikt. ‘De enige manier om dit te overleven,’ zegt hij, ‘is er dwars doorheen te gaan. Het heeft geen zin je te verzetten. Je hebt gelijk als je het loslaat.’ Hij knikt nogmaals, alsof hij het helemaal met zijn eigen woorden eens is. ‘Beste meid,’ mompelt hij. ‘Beste meid, Natty.’
Ik kus hem goedenacht. Na een warme douche val ik binnen vijf minuten in slaap.
Als ik wakker word, probeert iemand me te vermoorden.
32
Ik stik. Ik kan niet ademen. Terwijl ik vecht om lucht, voel ik een serie mesachtige steken in mijn gezicht en hals.
Wanhopig schreeuw ik het uit.
Alsjeblieft niet nu. Niet nu en niet zo.
Ik vecht met mijn handen, duw de dader weg en plotseling, onverklaarbaar, vullen mijn longen zich met lucht.
Dan moet ik hoesten. Mijn neus en keelholte zitten vol met roest en giftige dampen en ik kan me niet oriënteren. Ik vlieg het bed uit en doe het licht aan.
Daar, op mijn kussen, zit de kat. Daarom stikte ik bijna. Even ontspan ik me, want niemand probeerde me dus te vermoorden. Het was gewoon Morris die me wekte.
Nu mijn ogen aan het licht gewend zijn, zie ik rook de kamer binnen komen. Paarsige rook kringelt onder de deur door. De rook ruikt giftig, scherp.
Vol afgrijzen kijk ik ernaar. Het lijkt wel een horrorfilm. Verstijfd van angst blijf ik ernaar staren.
Ik ben zo iemand die zich niet kan bewegen, ook al zinkt het schip. Hoewel de dood dreigt, blijf ik verlamd van schrik staan.
Mijn ogen registreren het gevaar, maar mijn lichaam reageert niet. Ik voel hoe mijn geest zich uitschakelt, zich naar binnen richt, uit zelfbescherming.
Ik heb geen idee hoe laat het is. Is het al ochtend? Waar is papa? Is Jackie al terug?
Ik ben volslagen in de war en kan er niets tegen doen. Mijn zintuigen verlaten me. Er komen me zwart-witbeelden van de meisjes voor ogen: Alice als baby, Felicity als de bruid, Alice met een baby…
En nu hoor ik gehuil. Verdrietig, hartverscheurend gehuil. Verstikt miauwen.
Morris.
Meteen wordt alles helder. Ik kijk om me heen en weet dat, zodra ik de deur open, alles vol zal staan met rook en ik zal stikken door gebrek aan zuurstof. Voorzichtig voel ik met een vinger aan de deurkruk. Niet al te heet. Het brandt nog niet vlak voor de deur.
Jezus, wat moet ik doen?
Omdat ik niks beters kan bedenken, schuif ik het raam open. Ik grijp Morris en zet hem op de vensterbank. Ik schreeuw ‘Help, help’ de nacht in. Ergens in mijn hersens registreer ik licht achter de ramen aan de overkant. Er zijn nog mensen wakker. Misschien worden we gered.
‘Brand!’ roep ik en ik duw Morris van de vensterbank af. Omdat hij niet wil, moet ik hard duwen en hij krijst en slaat zijn nagels in mijn arm. Het is maar een klein stukje naar het dak van de keuken. Ik hoor een plof en denk verder niet meer aan hem, want nu denk ik 112. Koortsachtig ga ik op zoek naar mijn telefoon.
Ik ben niet van plan naar buiten te gaan voor ik mijn vader buiten heb.
Ik doe het raam dicht, want ik weet dat als ik dat openlaat, de rook uit de gang in een fractie van een seconde de kamer in wordt gezogen.
Ik pak de sprei van het bed en gooi die als een sluier over mijn hoofd. De hoeken trek ik strak om mijn gezicht en ik bedek mijn neus en mond. Ik haal zo diep mogelijk adem en open dan de deur.
Ik ben meteen omgeven door rook en ik word teruggedrongen de kamer in. Ik schrik ervan hoe dicht de rook is. Het is als een solide muur.
Ik loop toch de overloop op en probeer te schreeuwen. Hard roep ik mijn vader, maar de rook dwingt me weer terug. Die is dik en scherp en volkomen verblind word ik erdoor opgenomen.
Ik laat me op mijn knieën zakken. Rook gaat omhoog, denk ik. Ik ga op de grond liggen. Ik moet bij papa zien te komen.
Het lukt me echter niet.
Ik begin te huilen als tot me doordringt dat ik nooit bij hem kan komen. Ik weet niet waar hij is. Over de overloop kruip ik naar zijn slaapkamer. ‘Papa!’ roep ik, maar ik kokhals en moet hoesten. Mijn ogen tranen, ze branden en ik kan niet eens mijn eigen handen zien. Ik zie helemaal niets. Ik draai me om en ga op weg naar waar ik denk dat de trap is.
En dan hoor ik het. De brand is onder aan de trap en ik voel meer dan dat ik het zie de vlammenzee: de vlammen schieten door de rook als stroboscopische bliksem.
En de hitte. De hitte is overweldigend.
Plotseling besef ik dat het hele huis in brand staat. Godverdomme, het hele huis brandt.
Ik kan er niet langs. Ik kan niet bij mijn vader komen.
‘Papa,’ jammer ik, in alle staten nu. ‘Geef antwoord, papa! Waar ben je?’
Maar er komt geen antwoord.
33
Vanaf mijn stoel voor het raam kijk ik met een lege blik uit over het meer. Vanmorgen heeft het water een modderige kakikleur. Het weerspiegelt het dichte bos aan de overkant. Niet alle loofbomen staan al in blad; sommige zijn nog kaal. De esdoorn rechts van onze tuin begint al uit te botten, maar dat zie je alleen als je er vlakbij staat.
De timing van deze biologische cyclus overvalt me elk jaar weer. Ik verbaas me erover dat de paardenkastanje begin december nog steeds blaadjes vasthoudt en nu kijk ik met grote ogen naar de hortensia, die tot eind mei in winterslaap lijkt te blijven. Ik heb het idee – misschien vroeger eens op tv gezien – dat de blaadjes vallen in oktober en dat er in maart weer nieuw leven verschijnt. Maar dat is hier niet het geval. Windermere houdt er een eigen agenda op na.
Elk voorjaar keren de zwaluwen terug naar hun nest onder de balken van het huis en elk jaar vraag ik Sean er iets tegen te doen. Het nest verwijderen desnoods.
Nu ben ik blij dat hij er nooit aan toe is gekomen. Nu verstrijkt de tijd – hele dagen zelfs – terwijl ik kijk hoe ze duikelen en langs komen scheren. Het lijk wel of ze voor hun plezier vliegen.
Mijn vader is er niet meer.
Hij heeft het niet gehaald. Ik heb weg kunnen komen, hij niet.
Ik staar door het glas en de tijd lijkt stil te staan. Op dit moment voel ik helemaal niets.
Ik sla mijn ogen op. Richt mijn blik op de fijne mist om de toppen van Claife Heights in de verte. Op sommige plekken vermengt de mist zich met de wolken zodat het lijkt of twee werelden samensmelten. Die wolken trekken verder over het meer naar de westelijke oever en druppeltjes regen zullen tegen mijn ramen vallen en de kamer verduisteren.
Ze zeiden dat de brand zijn schuld was. Dat hij met een sigaret in slaap is gevallen en die op de stoel heeft laten vallen. Dat zijn zintuigen verdoofd waren door de alcohol in zijn bloed terwijl hij op Jackie zat te wachten.
Ze zeiden dat hij geen schijn van kans had. Dat de dampen uit de bekleding van de oorsfauteuil – de stoel die ik hem had bezorgd bleek niet brandwerend te zijn – hem in een paar seconden hebben verdoofd. Lang voor hij werkelijk… Niemand maakt die zin af.
Die gedachtesprong moet ik zelf maken. De giftige dampen uit het schuimrubber waarmee de kussens waren gevuld, hadden mijn vader gedood nog voor hij wist dat hij in brand stond. Voor hij in zijn eigen woonkamer werd gecremeerd.
Dat zeggen ze en dat moet een troost zijn. Ik moet me beter voelen vanwege het feit dat ik nooit bij hem had kunnen komen. Stomme ouwe zak; ik hoor het de mensen in het dorp al zeggen. Heeft zich bezat en toen zichzelf in brand gestoken. Een dergelijke stommiteit wordt niet opgevat als een tragedie. Hij had beter moeten weten.
Een klopje op de deur van de slaapkamer. ‘Ik wou dat je wat at, Natty,’ zegt Sean.
Ik kijk hem niet aan. ‘Nee, ik heb geen honger. Dank je.’
‘Heb je je pillen genomen?’ vraagt hij.
Ik knik, opnieuw zonder te kijken. ‘Je moet weg,’ zeg ik tegen hem.
‘Ik blijf.’
Nu draai ik me om. ‘Sean, ga weg.’
Hij buigt zijn hoofd licht alsof hij wil zeggen zoals je wilt, en dan hoor ik hem zacht de trap af lopen.
Ik heb een klein beetje last van de rook die ik heb binnengekregen – het is niet ernstig, het had veel erger kunnen zijn – maar door die rook en in het bijzonder door de blootstelling aan brandend pvc, zou ik een astma-aanval kunnen krijgen. Dus krijg ik ontstekingsremmende middelen om een probleem op de lange termijn te voorkomen.
Sean ‘wipt’ steeds even binnen om te kijken hoe het met me gaat. Hij ziet eruit als een geslagen hond.
Hij voelt zich zo vreselijk schuldig over wat er is gebeurd dat je zou denken dat hij die stoel voor mijn vader heeft geregeld. Natuurlijk heeft mijn vriendin van het verpleeghuis de schuld volledig op zich genomen. Ze weet niet waar ze het zoeken moet van spijt. Ze wist dat de stoel niet voldeed aan de veiligheidsvoorschriften – daarom stond hij ook in de garage, klaar om weggesmeten te worden.
Ik heb geprobeerd haar te vertellen dat mijn vader waarschijnlijk hoe dan ook niet had kunnen ontkomen, maar ze is er stuk van. En om je de waarheid te zeggen, heb ik het te druk met mijn eigen verdriet om haar op andere gedachten te brengen. Meer dan haar voorhouden dat het haar schuld niet is, kan ik ook niet doen. Of ze me gelooft, moet ze zelf weten.
De begrafenis is dinsdag. Ze zeggen dat het heel normaal is dat je het gevoel hebt dat je het niet aankunt. Ze zeggen ook dat het helend is, dat het me heus wel gaat lukken en dat het erbij hoort. Ik wil me echter helemaal niet beter voelen. Ik wil dat het zo blijft. Ik was dol op mijn vader en ik wil me niet beter voelen over zijn dood.
Ik heb Jackie niet ontvangen.
Ik weet dat het verkeerd is. Zij heeft ook verdriet en ik weet dat ik haar onder ogen moet komen, haar moet proberen te troosten. Zo zou het moeten gaan. Maar ik kan het niet.
Ze is in het ziekenhuis geweest, maar ik heb haar weggestuurd. Ik wil niet zien hoe ze lijdt onder de dood van mijn vader. Ze is pas later in zijn leven gekomen. Ik heb hem altijd gekend. Waarom zou zij het recht van de rouw opeisen?
En goedbedoelende idioten hoeven me ook niet te vertellen dat ik sterk moet zijn voor mijn kinderen. Ik wil mijn middelvinger opsteken tegen de hele wereld en met rust gelaten worden.
Ik hoor autobanden op de oprit en normaal gesproken zou ik nu opstaan en door een raam aan de voorkant gaan kijken wie het is. Vandaag niet. Ik ben in mijn ochtendjas en hoewel we dingen moeten regelen voor de begrafenis, kom ik deze kamer niet uit.
De begrafenisondernemer belde gisteren. Sean heeft het afgehandeld. Hij kwam vragen wat voor kist ik wilde en of ik wensen had wat betreft zijn kleding.
‘De kleren van de begrafenisondernemer?’ vroeg ik.
‘Van je vader,’ zei Sean zacht.
Ik staarde hem met open mond aan. ‘Hij is verkoold,’ zei ik. ‘Mijn vader is verbrand en hij wil weten wat hij aanmoet? Is hij gek geworden? Zoek iemand anders, Sean. Deze man spoort duidelijk niet. Ik wil niet dat hij bij mijn vader in de buurt komt, begrepen, Sean?’
Sean schuifelde weg en zei dat hij het zou regelen en ik was zo boos dat ik een kopje naar zijn hoofd gooide. Ik miste. En nu zit er een gat in het pleisterwerk en theevlekken op de muur. Het ontbreekt me aan energie om het schoon te maken.
Ik zal vandaag tegen Sean zeggen dat hij hier niet meer moet komen. Het hangt me de keel uit dat hij om me heen sluipt als een hond die doodsbang is voor straf. Hij is de enige tegen wie ik van mezelf mag schreeuwen, dus kan hij zich maar beter uit de voeten maken. Ik begrijp trouwens toch niet waarom hij hier wil zijn. ‘Jij hebt je keus gemaakt toen je me verliet,’ heb ik gisteravond tegen hem gezegd. ‘Ik begrijp sowieso niet waarom je steeds hier bent.’
‘Omdat jij op dit moment hulp nodig hebt, Natty. En hoewel we niet samen zijn, kan ik je na een huwelijk van zestien jaar niet zomaar in de steek laten,’ verklaarde hij.
‘Niet in de steek laten? Je hebt me al in de steek gelaten. Je probeert alleen je geweten te sussen. Ga naar huis, naar Eve. Ga maar naar die trut… die kan je nog iets leren over in de steek laten… zij is godverdomme de expert…’ Dan leg ik mezelf het zwijgen op.
Ik heb het Sharon tenslotte beloofd. En hoe boos ik ook ben over het verlies van mijn vader, dat verandert daar niets aan.
Ik hoor stemmen in de hal beneden. Een onbekende mannenstem gevolgd door een vrouw die luidruchtig haar keel schraapt.
Sean verschijnt. ‘Er is bezoek voor je, Natty.’
‘Zeg maar dat ik slaap.’
‘Maar ik denk dat je echt –’
‘Zeg maar tegen wie het ook is dat ik een lading slaaptabletten heb genomen en dat je me niet wakker kunt krijgen. Zeg dat maar.’
‘Dat gaat niet,’ zegt hij.
‘Sean,’ zeg ik woedend, ‘als jij hier niet was geweest, had ik de deur niet opengedaan dus wat maakt het uit?’
‘Het is de politie, Natty. Je moet met ze praten.’
Woede welt in me op als ik voetstappen hoor op de trap.
Hoe waagt de politie het om hier te komen na alles wat er is gebeurd? Kennen ze dan geen mededogen? Wat er tussen Eve en mij is gebeurd, kan toch wel wachten tot na de begrafenis?
‘Is het goed dat we even binnenkomen, mevrouw Wainwright?’
Het is rechercheur Aspinall. Ik kijk cynisch naar haar alsof ik wil zeggen: heb ik een keus dan?
Achter haar staat een stevige, kleine man met een snor. Hij is kalend en draagt een soort Columbo-regenjas die betere tijden heeft gekend. Hij werpt een blik op de lichte, hoogpolige vloerbedekking en bukt zich dan om zijn veters los te maken.
‘Gecondoleerd met uw verlies,’ zegt rechercheur Aspinall.
Ik knik plichtmatig.
‘Dit is mijn collega, inspecteur Ron Quigley,’ zegt ze met een gebaar naar achteren.
Ik trek mijn wenkbrauwen op. ‘Twee man sterk,’ zeg ik. ‘Dan moet het ernstig zijn.’
‘We werken meestal samen,’ legt ze uit. ‘In tweetallen.’ Ze zwijgt even en kijkt naar haar collega. ‘Inspecteur Quigley is net terug van verlof, daarom hebt u hem nog niet ontmoet.’
Inspecteur Quigley heft zijn hoofd en knikt in mijn richting. Hijgend trekt hij zijn schoenen uit, alsof dat de eerste lichaamsbeweging in jaren is.
‘U moet zich niet van de wijs laten brengen door de aanwezigheid van twee politiemensen, mevrouw Wainwright,’ zegt rechercheur Aspinall. ‘Het is gewoon routine.’
‘O, ik laat me niet van de wijs brengen,’ zeg ik en mijn stem klinkt verbitterd. ‘Het verbaast me alleen.’
‘Waarom verbaast u dat?’
‘Ja. Waarom u het nodig vindt vandaag hier te komen. Kan het niet wachten?’
‘Het spijt me, maar dat gaat niet.’
‘U begrijpt toch wel dat ik op het moment niet in staat ben verhoord te worden? De begrafenis is dinsdag – kunt u niet terugkomen als alles weer een beetje tot rust is gekomen? Ik zie niet waarom het zo dringend is. De aanklacht is toch komen te vervallen?’
Rechercheur Aspinall geeft geen antwoord. In plaats daarvan wacht ze op haar collega, die nu zijn schoenen uit heeft en op zijn sokken in de deuropening staat.
Het is hier warm. Ik heb de verwarming hoog gezet. Sinds ik uit het ziekenhuis ben heb ik veel meer last van de kou – als een bejaarde – en hoewel ik nog net geen plaid over mijn knieën heb gelegd, weet ik zeker dat het voor de meeste mensen veel te warm is in de kamer.
Er zijn zweetdruppeltjes verschenen op het voorhoofd van inspecteur Quigley en op zijn kruin. Hij ziet er zo wat ongemakkelijk uit en ik vraag hem dan ook of hij wil gaan zitten. ‘Daar misschien,’ zeg ik en ik wijs op de stoel voor mijn kaptafel.
Hij twijfelt, het is duidelijk een vrouwenstoel: roze met gestreepte bekleding en paarse ruches. Het is de stoel uit de logeerkamer. Ik heb de stoelen omgeruild toen duidelijk werd dat Eve in mijn stoel had gezeten om zich op te maken. Ze heeft ook al mijn make-up geruïneerd, terwijl Sean bij hoog en laag volhoudt dat ze dat niet heeft gedaan. Hij beweert dat Felicity dat in een vlaag van woede (zonder opgaaf van redenen) gedaan moet hebben. Ook heeft ze lotion over de witte bekleding van mijn stoel gesmeerd. Die moest ik dus wel wegdoen.
‘Als u het niet erg vindt, doe ik even mijn jas uit,’ zegt inspecteur Quigley en hij veegt zijn voorhoofd af met zijn zakdoek. ‘Het is hier nogal warm.’
‘Mag ik op het bed zitten?’ vraagt rechercheur Aspinall.
‘Ga uw gang,’ zeg ik en ik leg me neer bij het verhoor, want ik begrijp dat ze niet over een paar dagen terugkomen om uit te zoeken wat ze ook willen uitzoeken.
Rechercheur Aspinall gaat voorzichtig op de rand van het bed zitten alsof het onbeleefd zou zijn er helemaal op te zitten. Ze lacht me treurig toe.
Na een moment van stilte zegt ze: ‘Uw vader was een aardige man.’
En plotseling wordt het me allemaal te veel. Mijn weerstand verdwijnt als sneeuw voor de zon, want dat had ik niet verwacht. Ik weet niet wat ik wel verwachtte, maar ik word overvallen door een golf van emotie waar ik me niet tegen kan verzetten.
In een poging me nog enigszins te beheersen, knik ik onstuimig. ‘Ja,’ probeer ik te zeggen, ‘ja, dat was hij,’ maar de tranen stromen sneller dan ik ze kan wegvegen en er komt geen zinnig woord meer uit.
‘Hé,’ zegt ze, en snel springt ze op van het bed. Geknield komt ze naast me zitten. ‘Hé, het geeft niet. Laat maar komen.’
Kalmerend streelt ze mijn arm. Ik wieg als een klein kind heen en weer, en heen en weer als al het opgekropte verdriet er in één keer uitstroomt.
Snikkend breng ik uit: ‘Het is allemaal zo erg… Alles… alles is naar de klote.’
‘Ik weet het,’ zegt ze. ‘Ik weet het.’
Ze staat op en loopt naar de kaptafel waar inspecteur Quigley met een doos tissues in zijn handen zit. Die pakt ze aan en dan komt ze terug bij mij. ‘Hier,’ zegt ze. ‘Probeer maar even niet te praten. Neem rustig de tijd.’
Ze heeft zo’n vriendelijk gezicht. Een onopvallende schoonheid die je niet meteen ziet. Ik kijk naar haar hand en als ik zie dat ze geen trouwring draagt, vraag ik me voor het eerst af wat haar verhaal is. Dan gaan mijn gedachten naar haar tante.
‘Hoe is het met Jackie?’ vraag ik en ik snuit mijn neus.
‘Niet al te best,’ antwoordt ze.
‘Ze hield echt van hem, hè?’
‘Het is moeilijk om aan te zien.’
Tijdens het praten houdt ze mijn hand vast. Ze heeft een stevige, troostende greep. ‘Misschien is dit niet het juiste moment om erover te beginnen,’ zegt ze met enige aarzeling, ‘maar… ze heeft de kat.’
‘Morris?’ vraag ik verbaasd, want ik had gehoord dat een van de buren hem had opgenomen.
‘Jackie kan hem wel even houden,’ zegt ze, ‘maar we wonen in een huurhuis en mogen geen huisdieren hebben. Jackie vroeg zich af of u hem wilt hebben.’
‘Natuurlijk,’ zeg ik zacht en ik bedenk dat het fijn zou zijn iets van papa te hebben. Verder is alles verloren gegaan in de brand. Ik heb niets meer van hem. Behalve mijn eigen foto’s. Ook de meeste foto’s van mijn moeder zijn verloren gegaan. ‘Zeg maar tegen Jackie dat ze hem kan brengen wanneer het haar het beste uitkomt… ik kan hem ook komen halen. Hoe dan ook, ik zou haar graag willen zien.’
Rechercheur Aspinall tilt haar hoofd op. ‘Weet u het zeker?’
‘Ja, hoor,’ zeg ik een beetje beschaamd. ‘Heeft ze verteld dat ik haar in het ziekenhuis niet wilde zien?’
Ze knikt. ‘Jackie begrijpt het wel, hoor. Ze snapt waarom het voor u moeilijk was haar te spreken.’
Ik haal diep adem in een poging mezelf te kalmeren, maar er welt een enorme snik omhoog in mijn borstkas. De binnenkant van mijn luchtpijp is nog rauw en ik krimp in elkaar als mijn longen zich vullen met lucht.
‘Ik heb gehoord dat u van geluk mag spreken dat u eruit bent gekomen,’ zegt rechercheur Aspinall.
‘Ja, dat hebben ze mij ook verteld.’
Daarop kijkt rechercheur Aspinall wat ongemakkelijk en ze laat haar greep los. ‘Dat is ook de reden dat we nu hier zijn,’ zegt ze terwijl ze me strak aankijkt.
‘Jullie zijn niet gekomen vanwege Eve Dalladay?’
Ze schudt haar hoofd en houdt haar toon zakelijk. ‘De brand… het lijkt erop dat er meer aan de hand is.’
‘Ik begrijp niet wat u bedoelt.’
‘We moeten u een paar vragen stellen, mevrouw Wainwright, want het lijkt erop dat de brand is aangestoken.’
‘Nee,’ zeg ik en ik trek mijn hand uit de hare en schiet overeind in mijn stoel. ‘Het is begonnen met een sigaret, mijn vader, hij…’
Ik breek mijn woorden af.
Rechercheur Aspinall is gaan staan. Haar uitdrukking is onaangedaan en haar empathische houding verdwenen.
‘Er zijn sporen gevonden van een oplosmiddel,’ zegt ze en terwijl ik haar sprakeloos aanstaar, haalt ze een opschrijfboekje tevoorschijn. ‘Waarschijnlijk gaat het om vloeistof uit een aansteker, maar het resultaat is nog onduidelijk. Maar die sporen zijn aangetroffen op zijn stoel.’
34
‘Wilt u beweren dat ik daarvan word verdacht!’ schreeuw ik tegen rechercheur Aspinall terwijl ik opspring uit mijn stoel. ‘Jullie denken dat ik mijn eigen vader heb vermoord?’
Ze praten tegen me en vragen me waar ik die avond ben geweest, maar ik hoor ze niet meer. Ik ben bang dat mijn hoofd zal ontploffen. Ik kan niet geloven dat iemand zoiets met opzet zou doen. Waarom zouden ze? Ik begrijp het niet.
‘Jullie denken dat ik hem heb vermoord?’ gil ik nog eens. ‘Waarom? Waarom zou ik dat doen? Nou, zeg dat eens?’
‘Rustig aan, mevrouw Wainwright.’
‘Nee, ik ben niet rustig.’ Mijn neus loopt en ik spuug alle kanten op tijdens het praten. ‘En wat was dat net dan? Dat zogenaamde medeleven? Al die onzin en dan ineens zo’n beschuldiging? Alsof ik hem in brand zou hebben gestoken. Stom mens,’ snik ik. ‘Ik zou hem nooit iets hebben aangedaan.’ Ik sla mijn handen voor mijn gezicht.
Trillend ga ik in de hoek van de kamer staan. Ik wil niet horen wat ze te zeggen hebben. Ik voel me gevangen. Ik moet weg.
‘Mevrouw Wainwright,’ zegt inspecteur Quigley. ‘U moet zich echt beheersen, dan kunnen we praten.’
‘Wat zijn jullie van plan? Moet ik mee naar het bureau, zoals de vorige keer? Wat een schijnvertoning was dat.’ Ik draai me om naar rechercheur Aspinall. ‘Volgens mij heeft u al blijk gegeven van uw onkunde, rechercheur. Ik zou niet weten waarom het nu anders is.’
Iemand heeft mijn vader vermoord. Iemand heeft met opzet mijn vader van het leven beroofd.
Rechercheur Aspinall haalt haar schouders op alsof mijn beschuldigingen elke grond missen. ‘Ik handel naar de informatie die me wordt verstrekt,’ zegt ze beheerst. ‘Iedere agent zou onder die omstandigheden tot arrestatie zijn overgegaan. En dan heb ik het over een recidivist.’
‘Maar ik heb niks gedaan!’ roep ik uit.
Ze kijkt inspecteur Quigley met een gelaten uitdrukking aan, maar gaat er niet verder op in.
We weten allebei dat ik wel wat heb gedaan. Ik heb de auto van Eve herhaaldelijk geramd. Maar ik heb haar niet verwond.
Op dat moment komt Sean binnen. Hij heeft de commotie gehoord en staat nu in de deuropening en bekijkt het tafereel. Ik sta een paar meter van hem af. Hij kijkt van de een naar de ander en weet niet wat hij moet doen.
Dan richt hij zijn blik op rechercheur Aspinall en vraagt: ‘Wat is er gebeurd? Wat is er aan de hand?’
Ik geef ze geen gelegenheid te antwoorden. ‘Ze beweren dat ik papa heb vermoord.’
‘Wat?’ vraagt hij.
Rechercheur Aspinall slaakt een diepe zucht. ‘Dat hebben we niet gezegd, mevrouw Wainwright, en dat weet u heel goed. Niemand heeft u ervan beschuldigd uw vader te hebben vermoord.’
‘Waarom willen jullie dan weten waar ik was? Waarom moet ik me verantwoorden voor wat ik heb gedaan?’
‘Omdat we ons een beeld proberen te vormen van de uren voorafgaande aan de brand. En daarvoor vragen we uw medewerking. Als u niet wilt vertellen waar u in de uren voor de brand was, stelt dat ons voor problemen. Als we een alibi niet kunnen verifiëren, mevrouw Wainwright, dan maakt dat de betreffende persoon meteen verdacht. Zo eenvoudig is het.’
Ik werp een blik in de richting van Sean. Hij heeft zijn voorhoofd gefronst en probeert waarschijnlijk te begrijpen waarom ik niet wil zeggen dat ik in Bolton was. Hij probeert te bedenken waarom dat zo belangrijk is – waarom zeg ik dat niet gewoon?
Ik heb Sharon Boydell beloofd dat ik nooit de waarheid omtrent de zoon van Eve zal onthullen en nu vertrouwen rechercheur Aspinall en inspecteur Quigley me niet. Ze proberen me zover te krijgen dat ik ga praten.
Ten slotte laat ik mijn schouders zakken. ‘Ik was op zoek naar informatie over Eve,’ zeg ik zacht. ‘Ik ben naar de psychologische faculteit van de Universiteit van Manchester gegaan. Een aantal mensen heeft me gezien. Die kunnen bevestigen dat ik daar ben geweest.’
‘En nog ergens anders?’ vraagt inspecteur Quigley.
‘Daarna ben ik op zoek gegaan naar familie van Eve.’ Ik werp een blik op Sean. Aan zijn gezicht te zien, denkt hij dat ik mijn verstand ben verloren. ‘Ik heb met haar grootmoeder gesproken,’ zeg ik. ‘Ze heeft Eve al jaren niet meer gezien. Daarna ben ik naar huis gekomen en zoals u weet naar bed gegaan. Toen ik wakker werd, stond het huis in brand.’
‘Dat is alles?’ vraagt rechercheur Aspinall.
‘Dat is alles.’
Sean komt langzaam naar me toe lopen. Als hij voor me staat, legt hij zijn handen op mijn schouders en houdt me op een armlengte van zich af. Hij kijkt me aan met een intens verdrietige uitdrukking op zijn gezicht.
‘Wat is er?’ fluister ik.
Hij buigt zich voorover en geeft me een kus op mijn voorhoofd. ‘Het spijt me zo, Natty,’ zegt hij en even streelt hij met zijn vingertoppen mijn wang. Dan kust hij me nog eens op mijn voorhoofd alsof hij me wil kalmeren.
‘Het spijt je?’ vraag ik.
‘Alles,’ antwoordt hij.
‘Ach, sodemieter toch op, Sean,’ snauw ik en ik duw hem van me weg.
Inspecteur Ron Quigley had bedacht dat hij, omdat het zijn eerste dag weer was, Joanne op een lunch zou trakteren.
‘Jij mag kiezen,’ zegt hij als zij weer achter het stuur zit, ‘maar ik wil meer dan een broodje of een stuk van een quiche.’
Joanne kiest haar favoriete restaurant in Windermere. Het eten is er uitstekend en de sfeer informeel. Joanne kan iets lichts nemen – ze moet rond lunchtijd niet te veel eten anders valt ze achter haar bureau in slaap – en op het menu staat genoeg voor mannen als Ron. Hij is een mannenman die een fatsoenlijk maal wil tussen de middag.
Joanne vertelt het dienstertje dat ze de champignons met geitenkaas wil en glimlacht inwendig als Ron gesmoorde varkenswangen en boeuf bourguignon bestelt. ‘Je hebt zeker honger,’ zegt ze.
‘Altijd, schat,’ zegt hij.
‘Wilt u escargots bij de biefstuk?’ vraagt het meisje.
Hij kijkt haar onzeker aan. ‘Wat wil ik?’
‘Slakken,’ zegt ze. ‘Bij de boeuf bourguignon hoort een portie slakken.’
Ron kijkt haar verbijsterd aan en schudt zijn hoofd alsof ze hem heeft gevraagd of hij er ook ratten bij wil. ‘Waarom zou ik slakken willen?’ vraagt hij. ‘Beantwoord die vraag trouwens maar niet. Wat voor bier hebben jullie?’
Joanne pakt een Gazette van een tafeltje en leest de koppen. Er gebeurt hier niet veel. De artikelen van deze week zijn niet bepaald boeiend. MOTORRIJDER GEWOND DOOR NAT WEGDEK; EXHIBITIONIST IN KENDAL; BOERENBOND BOOS OVER BESLUIT LAMPIONS. De zaak van brandstichting en moord zal ongetwijfeld volgende week breed worden uitgemeten in deze krant.
‘Wat een stennis was dat,’ zegt Ron.
Joanne vouwt de krant dicht en geeft die aan een oudere vrouw die links van haar achter een pot thee zit. ‘Mevrouw Wainwright kan zich nogal opwinden,’ zegt ze. ‘Maar we hadden haar net verteld dat haar vader waarschijnlijk is vermoord, Ron. Daar kan ze toch niet laconiek op reageren, of wel?’
‘Nee, dat zal wel niet,’ geeft hij toe. ‘Denk je dat zij het heeft gedaan?’
‘Het lijkt onwaarschijnlijk.’
‘Waarom wilde ze dan niet gewoon vertellen waar ze was geweest?’
‘Zo te horen was ze iets van plan. Maar zoals ze zei, wat is haar motief? Ik kan er geen ontdekken. Het probleem is natuurlijk dat ze formeel moet worden ondervraagd vanwege haar voorgeschiedenis. Dat zal zij zo niet zien… in haar eigen beleving heeft ze niets op haar geweten.’
‘Mevrouw Wainwright heeft de meest voor de hand liggende vraag echter niet gesteld.’
‘Wat?’ vroeg Joanne. ‘Je bedoelt dat als zij hem niet heeft vermoord, wie dan wel?’
‘Nee, ik dacht eerder iets in de trant van: waarom zou iemand überhaupt Ken Odell willen vermoorden?’
‘Je bedoelt dat ze nog niet heeft bedacht dat de brand misschien voor haar bedoeld was?’
Ron knikt grimmig. ‘Ik zou niet graag bij haar in de buurt zijn als dat tot haar doordringt.’
Het dienstertje brengt hun drankjes. Joanne heeft water en Ron een flesje bier – iets donkers en fluweligs met een belachelijke naam. Wat mankeert die brouwerijen tegenwoordig toch. Sinds wanneer moeten licht bier, donker bier en Yorkshire-bitter ineens van die rare namen hebben?
Ron schenkt zorgvuldig in, proeft genietend en drinkt zijn glas dan met drie slokken halfleeg.
‘Dat ziet er sterk uit,’ zegt Joanne.
‘Dit,’ zegt hij onschuldig, ‘nee, hier mag je gerust mee rijden, Joanne. Het is maar vier procent.’ Het schuim bedekt Rons snor. ‘Dit kan je de hele avond drinken en dan word je helemaal helder wakker. Al die toevoegingen bezorgen je de volgende ochtend hoofdpijn.’
‘Werkelijk?’ vraagt Joanne en ze schudt lachend haar hoofd.
Ron drinkt de rest van het bier en zucht tevreden. ‘Wat denk jij ervan?’ vraag hij na een paar tellen.
‘Je bedoelt van de brand?’ vraagt ze. ‘Ik denk dat we moeten beginnen met een buurtonderzoek, kijken of iemand iets heeft gezien. Het kan niet gemakkelijk zijn geweest om binnen te komen, brand te stichten en ongezien weer weg te komen terwijl Ken Odell daar in zijn stoel zat.’
‘Niet gemakkelijk,’ zegt Ron, ‘maar hij was dronken, dus totaal onmogelijk is het niet.’
Joanne is het met hem eens. ‘De vraag is: wie zou hem willen vermoorden? En zo niet hem, dan haar.’
35
Joanne slikt met moeite een stuk appel-amandeltaart in en het lukt Ron net een tweede pint bier weg te werken voor ze afrekenen en verdergaan met hun onderzoek. Meestal laten ze geüniformeerde agenten huis-aan-huis langsgaan, maar na een snel telefoontje met korpschef McAleese wordt besloten dat ze, omdat het stil is op het bureau en ze toch in de buurt zijn, net zo goed zelf alvast kunnen beginnen.
De lucht trekt open als ze naar de auto lopen en Ron vraagt of Joanne even zijn jasje wil vasthouden zodat hij zijn mouwen netjes kan oprollen.
Vreemd dat hij daar zo precies mee is, denkt Joanne. De spetters rodewijnsaus op zijn das ziet hij niet. Ze stappen in de Mondeo en Joanne geeft hem een tissue om zijn das af te vegen.
‘En waar wil je als eerste heen?’ vraagt Ron. ‘Queens Drive? Of heb je iemand in je hoofd die je eerst wil ondervragen?’
‘Queens Drive. Laten we maar met de buren beginnen,’ zegt ze. ‘Ik moet eerst wat onderzoek doen naar iets wat aan me knaagt. Ik moet beter voorbereid zijn. Als we hier klaar zijn, ga ik er in Kendal achteraan.’
Ron doet zijn veiligheidsgordel om, knijpt zijn ogen samen tegen de zon en klapt de zonneklep naar beneden. ‘Jij bent de baas,’ zegt hij.
Joanne glimlacht. Ron staat boven haar, niet alleen in rang, maar ook wat ervaring betreft; hij is al bijna dertig jaar bij de politie.
‘Ben je nog van plan me te vertellen wat voor ingeving dat is of moet ik ernaar raden?’
‘Doe je best,’ zegt Joanne terwijl ze schakelt en invoegt in het verkeer in de richting van Bowness. Hoe dichter bij de zomer, hoe drukker het wordt op deze weg naar het meer.
Door een windvlaag trillen de kersenbloesems aan de bomen. Meteen wordt Joanne het zicht ontnomen door een laag roze blaadjes met bruine randen en ze zet de ruitenwissers aan om ze weg te krijgen. Ze denkt terug aan haar kindertijd, toen ze hier liep en de blaadjes verzamelde in de plooi van haar T-shirt om er thuis parfum van te maken. Weken later vond haar moeder de vergeten, natte kledderboel op een plank in de kast van Joanne en dan kreeg ze een standje omdat ze haar moeder extra werk bezorgde – alsof die nog niet genoeg aan haar hoofd had.
Queens Drive is niet ver, maar het verkeer stopt en trekt op, stopt en trekt op. Voor hen rijdt een chauffeur die de rij geparkeerde auto’s niet durft te passeren en ze moeten dan ook allemaal wachten tot hij voldoende moed heeft verzameld.
Ron klakt ongeduldig met zijn tong. Hij wendt zich tot Joanne en rolt met zijn ogen. Ze ruikt de zoete gist op zijn adem. ‘Waarom sla je niet links af bij Brook Road?’ vraagt hij. ‘Dan neem je de lange weg. Als het aan die joker ligt, staan we hier vanavond nog.’ Hij buigt zich opzij en toetert hard, zeker drie seconden.
De bestuurder voor hen schrikt en kijkt in zijn achteruitkijkspiegel naar Joanne of hij elk moment in tranen kan uitbarsten.
‘Jezus, Ron,’ zegt ze. ‘Ik vind het zo vreselijk als je dat doet. Moet je die arme man zien, die is bijna tachtig. En nu denkt hij dat ik hem zit op te jagen.’
Ron haalt zijn schouders op. ‘Wat moet die nog achter het stuur?’
‘Op een dag ben jij net zo,’ mompelt Joanne en Ron steekt zijn hand uit, klaar om nog een keer te toeteren, maar Joanne slaat zijn hand weg. ‘Hou op, Ron. Anders ga je maar lopen.’
Er valt een stilte die Ron steeds doorbreekt met een diepe zucht. Joanne laat haar gedachten de vrije loop en die gaan naar Eve Dalladay. Zou het mogelijk zijn dat zij de brand heeft gesticht? Joanne vindt sommige gedragingen van Natty Wainwright nogal extreem, maar ze vraagt zich nu voor het eerst af wat de vrouw te verduren heeft gekregen.
Als Joanne het niet druk had gehad met de brand, zou ze nu onderzoek doen naar de zelf toegebrachte verwondingen van mevrouw Dalladay. Misschien moet ze daarmee beginnen. Misschien moet ze…
‘En hoe ga je dat nu doen met de korpschef?’ vraagt Ron uit het niets.
‘Met McAleese?’ vraagt ze. ‘Hoe bedoel je dat? Wat moet ik doen?’
Ze kijkt naar Ron, maar die kijkt niet terug. Hij heeft zijn ogen strak op de weg gericht, maar grijnst breeduit.
‘Ron?’
‘O, niks,’ zegt hij argeloos.
‘Heeft iemand iets gezegd?’
‘Ik heb me zeker vergist.’
‘Waarin heb je je vergist? Heb ik iets gemist?’ Joanne is een beetje van slag. Ze krijgt het warm. Ze buigt zich voorover en zet de airco aan. ‘McAleese doet al weken vreemd tegen me,’ zegt ze. ‘Weet jij iets wat ik niet weet?’
‘Weet je dat hij in scheiding ligt?’
‘Natuurlijk weet ik dat. Ik heb niet onder een steen gezeten. Is hij niet tevreden over mijn werk?’
Ron snuift. Nu kijkt hij wel naar haar en vraagt: ‘Denk je dat echt?’
‘Nee, dat denk ik niet echt. Ik heb niets gedaan waar hij ontevreden over kan zijn… maar waarom doet hij dan zo moeilijk tegen me? Ik kan alleen bedenken dat ik vrij heb genomen voor een operatie die ik niet heb ondergaan. Maar daar kon ik ook niks aan doen.’
‘Joanne,’ zegt Ron en nu klinkt hij serieus, ‘dat is het niet.’
‘O,’ zegt ze. ‘Oké.’ Dan draait ze Queens Drive op. Na dertig meter is er rechts een parkeerplaats.
Ron schudt zijn hoofd en mompelt: ‘Dat noemt zich dan rechercheur.’
Joanne kijkt hem boos aan, want als hij iets weet, heeft ze liever dat hij het gewoon recht voor z’n raap zegt.
Ze lopen de straat door en blijven staan om naar het uitgebrande huis aan de overkant te kijken.
‘Wat een rotzooi,’ merkt Ron op en Joanne mompelt instemmend. ‘Het zal niet veel zin hebben om op zoek te gaan naar vingerafdrukken.’
Wat ooit een comfortabel halfvrijstaand huis was, is nu een geblakerd bakstenen geraamte. De leistenen van het dak zijn weg en er zijn nog een paar daksparren over, de rest is verbrand. Het huis ernaast is er genadig vanaf gekomen. Er is wat schade aan het dak en er moeten boven een paar kozijnen worden vervangen. De rest is vooral oppervlakkig, denkt Joanne. Het huis is met een dikke laag roet bedekt, maar ze heeft weleens gehoord dat vooral waterschade moeilijk te herstellen is.
Joanne en Ron kijken toe hoe een ploeg mannen een steiger opzet tegen de gevel van het huis, klaar om reparaties uit te voeren. Ze willen net de straat oversteken als ze achter zich een stem horen.
‘Dat krijg je ervan als je drugs combineert met alcohol.’
Joanne pakt haar opschrijfboekje. Ze draait zich om en knikt naar de vrouw aan de andere kant van het muurtje. ‘Een gevallen sigaret heeft alle ellende veroorzaakt, moet u weten,’ zegt de vrouw op snibbige toon.
‘Dat hebben we gehoord,’ zegt Joanne. ‘Kende u meneer Odell?’
De vrouw trekt haar neus op en haar kin naar achteren en pakt dan weer de heggenschaar. ‘Alleen in het voorbijgaan,’ zegt ze.
Ron vermoedt dat er meer achter zit en trekt vragend zijn wenkbrauwen op.
De vrouw is begin zeventig en zwaargebouwd, met dikke enkels. Waarschijnlijk houdt ze veel vocht vast.
Joanne stelt zich voor dat ze haar wijsvinger erin drukt en dat die tot de knokkel verdwijnt.
De vrouw zet een paar passen en buigt zich voorover. ‘Wie zijn jullie?’ vraagt ze. ‘Zijn jullie van de verzekering?’
‘We zijn van de politie,’ zegt Ron.
De vrouw bekijkt hem wantrouwig. ‘Jullie zien er helemaal niet uit als politie.’
‘Dat komt omdat we undercover zijn,’ zegt hij en Joanne schopt hem tegen zijn voet.
Gedraag je, waarschuwt ze geluidloos.
De vrouw gaat verder met het knippen van de heg en fronst haar wenkbrauwen elke keer als ze de schaar dichtknijpt. ‘Het gaat regenen,’ zegt ze. ‘Dit moet af.’
‘Wilt u een paar vragen beantwoorden?’ vraagt Joanne. De vrouw stopt.
‘Als jullie me je penning laten zien. Jullie kunnen wel verslaggevers zijn en ik wil niet het risico lopen dat ik verkeerd word geciteerd.’
Ron en Joanne identificeren zich, maar het is duidelijk, voor Joanne in ieder geval, dat ze zonder bril niets kan lezen.
‘Dat ziet er goed uit,’ zegt ze officieel. ‘Wat willen jullie weten?’
Ron werpt een blik op het uitgebrande huis van Ken Odell en kijkt dan weer naar de vrouw. Dat doet hij twee keer. ‘U kunt vanuit uw woonkamer de weg niet zien, of wel,’ zegt hij. ‘De heg staat ervoor.’
‘Nee,’ beaamt ze en Joanne wil al doorlopen naar het volgende huis, ‘maar daarvandaan wel.’ Ze wijst naar een raam boven de voordeur. ‘Daar is mijn naaikamer. Daar zit ik ’s avonds meestal omdat het licht er beter is. En de laatste tijd zet mijn man de televisie zo hard dat het me stoort.’
‘Was u de avond van de brand thuis?’ vraagt Joanne.
‘Ja, dat was ik.’
‘En kunt u zich herinneren of er die avond iets bijzonders is gebeurd? Iets wat ongebruikelijk is?’
‘Het is daar altijd een komen en gaan,’ zegt ze afkeurend. ‘Veel vrouwen, de hele avond door.’
Joanne schraapt haar keel. ‘Ik geloof dat meneer Odell was geopereerd en thuiszorg kreeg bij het opstaan en naar bed gaan. Bedoelt u dat?’
‘Hmm,’ zegt ze en dan legt ze de heggenschaar aan haar voeten. ‘Als u het zegt. Maar het is een zooitje ongeregeld, dat is zeker. Vooral die ene die altijd komt. Die is zo bazig en lawaaierig, onbeschoft –’
‘Hebt u nog andere mensen gezien, behalve die van de thuiszorg?’ vraagt Ron snel om Joanne, ongetwijfeld denigrerende, opmerkingen over haar tante te besparen.
‘Ik heb zijn dochter gezien,’ zegt ze. ‘Die was er ook.’
‘Mevrouw Wainwright?’
‘Ja, ze doet altijd net of ze me niet ziet,’ zegt de vrouw. ‘Die kan zo onbeleefd zijn. En ik weet niet waarom. Ik ken haar al sinds ze zo groot was.’ De vrouw wijst met haar hand met de palm naar beneden. ‘Ik denk dat het komt doordat ze op een gevoelige leeftijd haar moeder heeft verloren. Kenneth Odell heeft nooit de moeite genomen het meisje manieren bij te brengen.’
Ron verplaatst zijn gewicht van de ene voet op de andere, wat Joanne interpreteert als: laten we maken dat we hier wegkomen.
Dan zegt de vrouw: ‘Weten jullie dat hij verslaafd was aan drugs?’
Ron kucht. ‘Wie?’ vraagt hij met een grijns. ‘Ken Odell?’
De vrouw slaat haar armen over elkaar en knikt een paar keer.
Op dat moment gaat de deur achter haar open en verschijnt er een oude man met een overhemd en een das, een blazer, een broek keurig in de plooi en gepoetste schoenen. Op zijn hoofd draagt hij een zomerse witte gleufhoed met een veer. Hij loopt onzeker over het tuinpad en Joanne en Ron glimlachen in de verwachting dat hij zal stoppen om met zijn vrouw te praten – misschien vertelt ze hem waarom ze daar staan. Misschien heeft hij er zelf nog iets aan toe te voegen, zoals de meeste mensen. Maar niets van dat alles. Hij tikt tegen zijn hoed, werpt zijn vrouw een onvriendelijke blik toe en loopt verder naar de weg.
Ron wendt zich tot Joanne en knipoogt.
‘Ik zal jullie één ding vertellen,’ zegt de vrouw terwijl ze haar man nakijkt. ‘Ik zal het niet missen dat de kat van Kenneth Odell mijn tuin gebruikt als toilet…’ Ze schudt ferm haar hoofd. ‘Nee, dat zal ik zeker niet missen.’
Even later zijn Ron en Joanne buiten gehoorsafstand en staan ze stil voor het huis van de buren. Ron wist het zweet van zijn voorhoofd. ‘Dus,’ zegt hij met glinsterende ogen. ‘Ken Odell was verslaafd aan drugs.’
‘Hij rookte zo nu en dan wat wiet,’ legt ze kalmpjes uit. ‘Jackie heeft het me verteld omdat ze bang was dat het tegen de wet is. Ik denk dat ze hem een ultimatum heeft gesteld.’
‘Wat?’ vraagt Ron. ‘Ik of de drugs?’
‘Zoiets.’
Ze besluiten zich op te splitsen. Joanne doet de even nummers en Ron de oneven en ze lopen net elk een andere kant op als Joanne de oude man met de gleufhoed op zich af ziet lopen. Hij heeft een wit papieren zakje in zijn linkerhand en stopt even om op adem te komen. Met zijn rechterhand houdt hij de lantaarnpaal vast. Joanne grijpt haar kans om hem aan te spreken en gaat snel naar hem toe.
‘Hebt u medicijnen opgehaald?’ vraagt ze vriendelijk, en automatisch gaat zijn hand naar zijn borst.
‘Angina,’ zegt hij.
‘Ik ben rechercheur Aspinall,’ begint ze en ze wil net uitleggen wat ze komen doen als hij haar onderbreekt.
‘Ik weet wie jullie zijn, lieffie. Je herinnert het je niet meer, maar ik ben secretaris geweest van de buurtpreventie hier. We hebben elkaar, toen je net was begonnen, een paar keer gesproken.’
‘Ik herinner het me wél,’ zegt Joanne glimlachend. ‘Meneer… meneer…’ Ze zoekt naar zijn naam.
‘Jerry Gasnier.’
‘Ja, natuurlijk. Ik herkende u niet met die hoed.’
‘Ik ben ook nog umpire geweest bij het cricket,’ verklaart hij. ‘Nu ja, wat kan ik voor je doen, lieffie? Gaat het over de brand? Ik zag dat jullie Marion al hebben gesproken.’
‘We willen gewoon de buren spreken, informeel vragen of iemand iets opvallends heeft gezien. Of er mensen rond het huis hingen die er normaal gesproken niet komen.’
Hij slaat zijn ogen ten hemel alsof hij diep moet nadenken.
‘Het had eerder die avond geregend, misschien helpt dat,’ zegt Joanne.
Hij kijkt haar aan om te zien of ze serieus is en als hij ziet dat dat niet het geval is, geeft hij haar een klapje op haar arm. ‘Ja, dat maakt veel duidelijk, dank je wel.’
‘Uw vrouw zei dat er de laatste tijd nogal veel mensen in en uit hebben gelopen en dat ze het moeilijk vond daar iemand uit te pikken die –’
‘Marion werd altijd heel boos als Ken Odell zijn Transit voor ons huis zette,’ zegt hij. ‘In de loop der jaren hebben ze daar veel aanvaringen over gehad en ze kon hem, zoals jullie ongetwijfeld al hebben gemerkt, niet uitstaan. Laat jullie oordeel over de man niet door haar beïnvloeden… als het daarom gaat. Jullie vertrouwen zijn dood niet, of wel?’
‘Nee, dat klopt,’ zegt Joanne.
‘Nou, het was een fantastische vent en een prima buurman. Marion weet het niet, maar hij heeft meer dan eens onze boiler gerepareerd… Zij wilde hem niet in huis hebben, dus moest ik hem via de bijkeuken naar binnen smokkelen als zij zich boven had opgesloten. Iedereen behalve Marion zal hem erg missen, dat kan ik jullie wel vertellen.’
Joanne wacht als Jerry Gasnier even in gedachten verzonken blijft staan.
‘Er was wél iets,’ voegt hij er dan aan toe. ‘Er was iemand die nogal opviel. Ik weet niet meer of het de avond van de brand was of al eerder, dus misschien leid ik jullie helemaal om de tuin.’
‘Dat geeft niet. Alles wat u zich herinnert, kan nuttig zijn.’
‘Een nogal aantrekkelijke, langbenige blondine.’
‘Bij Ken?’ vraagt ze.
‘Ik weet het niet zeker. Ik zette net de recycledozen buiten, het was laat… Ik stond gebukt bij het hek en ik nam aan dat ze bij de buren van Ken vandaan was gekomen. Ze leek niet op iemand die bij hem op bezoek was geweest, snap je? Dus dacht ik dat ze bij Susannah was geweest. Maar nu ik er nog eens over nadenk, kan ze heel goed bij Ken zijn geweest.’
Joanne schrijft het op. ‘En hoe laat is dat ongeveer geweest?’
‘O, zeker na tienen.’
‘En zou u zo nodig deze vrouw kunnen identificeren?’
‘Zeker wel.’
‘Heel hartelijk bedankt, meneer Gasnier, het is –’
‘Jerry, alsjeblieft.’
‘Mag ik je mijn kaartje geven, Jerry? Als je nog iets te binnen schiet, bel me dan onder dit nummer. Wanneer het uitkomt.’
Hij pakt het kaartje aan en groet haar waarna hij de laatste meters naar zijn huis loopt.
Joanne kijkt hem na en denkt: langbenige blondine? Er roert zich iets in haar maagstreek.
36
In mijn hoofd zit een natuurkundig experiment. De bevende, bebrilde leraar bevestigt een dunne koperdraad tussen twee punten. We bestuderen echter niet, zoals je zou denken de mate van geleiding van verschillende materialen, maar elasticiteit. De wet van Hooke. De leraar draait aan een palletje en we zien allemaal de draad dunner en dunner worden. We wachten op het moment dat de draad zijn elasticiteit verliest en er plastische vervorming ontstaat. Dat punt is de elastische grens. Het materiaal keert niet terug naar zijn oorspronkelijke vorm. De dingen zullen nooit meer hetzelfde worden.
Op dat punt bevind ik me.
Ik heb mijn grens bereikt.
Over een uur komen de meisjes uit school en ik moet ze vertellen dat er dinsdag geen begrafenis zal zijn. Het lichaam van papa is overgegaan in handen van de lijkschouwer en we zullen moeten wachten met de begrafenis tot – ja, tot wanneer, ik heb geen idee.
Hoe vertel ik ze dat hij is vermoord?
Dat vertel je niet. Dat houd je voor jezelf.
Daar heb ik over nagedacht. Ik dacht: we moeten het heel zeker weten voor we ze nog erger van hun stuk brengen. Maar dan besef ik dat ze er binnen een paar minuten na hun thuiskomst toch achter komen. Dan zitten ze achter hun laptop en zien ze het met eigen ogen. Hoe vaak heb ik al niet gehoord: ‘Ja, dat weet ik allang, iemand heeft het op Facebook gezet.’
Als kind wist ik van toeten noch blazen. Ik wist niets van de volwassen wereld. Ik deed iets anders als mijn vader naar het nieuws keek. Alle ellende van de wereld ging gewoon aan mij voorbij en ik vraag me af of de woede, de wanhoop en de hulpeloosheid die ik voel als ik naar het nieuws kijk, ook voor mijn kinderen opgaan. Zijn ze op jonge leeftijd al zo volgezogen dat ze als volwassene alleen nog maar suf en apathisch kunnen reageren? En zo ja, zullen ze dan denken: waarom zou ik me opwinden over dingen die ik toch niet kan veranderen?
Met mijn hoofd in mijn handen repeteer ik wat ik moet zeggen. Sean heeft aangeboden het van me over te nemen, maar ik kon zijn aanblik niet langer verdragen en heb gevraagd of hij weg wilde gaan. Hij zei dat het goed was dat ik boos was. Zei me dat dat me zou beschermen, me sterk zou maken zodat ik er kon zijn voor de meisjes. Dat het beter was woede te voelen dan verdriet, dat ik…
Toen heb ik gezegd dat als hij met nog een positief aspect op de proppen zou komen, ik hem zijn ogen uit zou steken.
Er wordt gebeld.
Ik negeer het.
Er wordt weer gebeld.
Ik negeer het.
Even later wordt er met een sleutel op het raam geklopt en als ik mijn hoofd, met mijn betraande ogen, draai, zie ik Malle Jackie voor het keukenraam staan.
Ik wenk haar en zeg geluidloos dat de deur open is. Even later staat ze binnen met haar armen om me heen en huilen we samen in elkaars haren.
‘Ik dacht dat je de kat kwam brengen,’ zeg ik als we elkaar eindelijk hebben losgelaten.
‘Ik ben nog niet thuis geweest,’ zegt ze. ‘Ik ben vanuit Crook meteen hierheen gekomen toen Joanne belde dat het’ – Jackie zwijgt, ze kan het woord moord niet over haar lippen krijgen – ‘dat er nieuwe ontwikkelingen waren. Onze Joanne heeft gezegd dat we ons allemaal voor ondervraging binnen 48 uur moeten melden op het politiebureau van Kendal vanwege die ontwikkelingen.’
Ik staar haar aan. ‘Wie?’
‘Alle thuiszorgers.’
‘Worden jullie verdacht?’
‘Het was geen ongeluk, Natty,’ zegt ze en haar stem breekt. ‘Ze willen iedereen spreken die er weleens over de vloer kwam en die in verband gebracht kan worden met je vader.’
Ze zwijgt en de ernst van de situatie krijgt ons allebei in de greep. Er zal een onderzoek komen, een proces. Jezus, ik zal op een gegeven moment naar de rechtbank moeten en degene die ons dit heeft aangedaan, onder ogen moeten komen.
‘Als je het goedvindt, breng ik Morris over een uurtje,’ zegt Jackie zacht. ‘Het spijt me dat we hem niet kunnen houden.’
‘Het geeft niet,’ zeg ik. ‘Hij is hier welkom.’
‘Oak Street is eigenlijk ook geen plek voor een kat als Morris,’ zegt ze met een lachje. ‘Ik moest hem een kattenbak geven. Er is niet veel aarde in de buurt, het zijn allemaal terrassen en tegels. En volgens mij heeft hij ruzie gehad toen hij de eerste keer naar buiten ging en nu staat hij niet bepaald te popelen om weer naar buiten te gaan. Het is hier veel beter voor hem. Veel meer ruimte.’
‘Bedankt. Dank je wel dat je hem hebt meegenomen… en, Jackie, het spijt me dat ik je in het ziekenhuis niet wilde zien. Dat was verkeerd van me, maar ik had gewoon het gevoel dat –’
Jackie heft haar hand op. ‘Je hoeft je niet te verontschuldigen,’ zegt ze. Dan valt het me pas op dat ze nog steeds in het verband zit. Het is nogal smerig geworden. Het gat voor haar duim is veel te groot geworden en de bovenkant gerafeld.
‘Hoe gaat het met je hand?’ vraag ik.
‘O, over een paar dagen is dat wel over.’
‘Heb je ernaar laten kijken?’
‘Dat hoeft niet. Het is niet zo erg. Ik draag dit alleen nog om medelijden op te wekken. Dan hebben de mensen iets om over te praten en gaat het niet steeds over de brand… en je vader. Dan praten ze tenminste over hun eigen kwalen. Niet dat ze daar veel aanmoediging voor nodig hebben.’
Ik glimlach. Kijk op mijn horloge. ‘De meisjes kunnen elk moment thuiskomen. Ik moet ze vertellen wat er aan de hand is.’
‘Dat zal niet meevallen. Misschien moet je er maar niet omheen draaien.’
Ik knik. ‘Maar hoe? Hoe vertel ik ze dat iemand hun opa wilde vermoorden?’
Jackie doet een pas naar achteren, houdt haar hoofd scheef en zegt dan iets waardoor ik met stomheid word geslagen.
‘Waarom denk je dat het om je vader ging?’
Joanne en Ron zijn weer op weg naar Kendal. Ze zijn gestopt met hun buurtonderzoek toen duidelijk was dat dat niets meer zou opleveren.
In televisieseries houden mensen altijd met opzet informatie achter voor de politie. Ze hebben allemaal wel iets te verbergen. Ze zeggen niets, gedragen zich huichelachtig en defensief of beginnen te schelden voor ze woedend uit beeld lopen.
Ging het maar zo, peinst Joanne als ze naar de derde versnelling schakelt en van baan verandert om een tractor met een aanhanger met schapen in te halen. Vanmiddag hebben ze zes mensen gesproken voor ze het bijltje erbij neerlegden. En hoewel die mensen absoluut niets zinnigs te melden hadden, hielden ze niet op met praten om de politie toch maar van dienst te zijn. Ze speculeerden erop los en pijnigden hun hersens voor het kleinste detail. Joanne heeft niet eens meer kaartjes over – de visitekaartjes die ze mensen geeft om het gesprek beleefd te beëindigen. Als u zich nog iets herinnert…
Joanne heeft de hoop nog niet opgegeven dat op een dag een getuige haar breed grijnzend aankijkt, en daarna over een hek springt en ervandoor gaat. Dat zou leuk zijn voor de verandering, denkt ze.
‘Waarom rijd je zo?’ vraagt Ron als ze de trailer inhalen. De schapen hebben hun kop tussen de planken door gestoken. Het is algemeen bekend dat er verderop een slachthuis is waar de boeren uit de omgeving gebruik van maken en Ron maakt medelijdende geluiden als ze naast de schapen rijden. ‘Wedden dat ze denken dat ze een dagje naar Blackpool gaan?’ zegt hij, en dan herhaalt hij zijn vraag: ‘Waarom rijd je zo, Joanne?’
‘Ik wil nog iets controleren voor we uit Bowness weggaan.’
Joanne rijdt de inrit van Lakeshore Lodge in, volgt de halve cirkel en stopt voor de hoofdingang. Ze zegt tegen Ron dat hij moet blijven waar hij is en die gehoorzaamt zonder vragen. Hij zet de radio aan en is blij dat hij naar de cricketuitslagen kan luisteren.
De tuinman kijkt op van het bloembed en wil Joanne net vragen wat ze komt doen als hij haar herkent.
‘Ik ben zo weg, hoor!’ roept ze, en dan knikt hij en gaat hij verder met zijn werk.
De ingang wordt omgeven door bloemen en overal hangen manden met planten waarvan Joanne de naam niet kent. Niet dat ze er benieuwd naar is. Ze krijgt de chef in het oog. Zijn broek is geruit als de finishvlag bij de Formule I en hij houdt, als Marlon Brando, een sigaret tussen duim en wijsvinger. Joanne weet dat hij niet voor het hotel zou staan te roken als Natty Wainwright nog in het hotel was geweest.
Ze loopt naar de receptie en drukt op de bel. Ze wordt binnen een paar tellen begroet door een lange, magere man die uit het kantoor komt lopen. ‘Goedemiddag, mevrouw.’
Ze laat haar penning zien en de man schrikt even, maar hij herstelt zich snel en zegt: ‘Ik ben Raymond, de algemeen manager. Wat kan ik voor u doen?’
Hij heeft een accent, iets Oost-Europees, en zijn haar is aan de zijkant van zijn hoofd weggeschoren, iets wat je niet vaak meer ziet. Op de bovenkant wordt het met gel in model gehouden.
‘Dag, Raymond,’ zegt Joanne met een glimlach. ‘Ik ben op zoek naar Eve Dalladay. Is ze toevallig hier?’
‘O,’ zegt hij, ‘even nadenken. Ze is hier vanmorgen wel even geweest, maar ik meen me te herinneren dat ze is vertrokken. Met meneer Wainwright.’
‘Ach, dat is jammer. Ik heb dringend het kenteken van haar auto nodig. Waar wonen ze op dit moment? Hebt u hun adres voor me?’
‘Dat hoeft niet,’ zegt hij. ‘Haar auto staat buiten. Een kleine Audi, toch?’
‘Dat klopt.’
‘Die staat op het parkeerterrein. Meneer Wainwright rijdt… de Maserati is, wat zal ik zeggen, die is –’
‘In reparatie?’
Hij knikt ernstig. ‘Hij ligt aardig in puin. Als u wilt kan ik meneer Wainwright voor u opzoeken?’
‘Nee, dank je, Raymond. Later misschien.’
Daarna loopt ze weg.
‘Vraag dat nummer eens voor me op, Ron,’ zegt Joanne en ze geeft hem haar opschrijfboekje met daarin het kenteken. Ze zwaait nog even naar de tuinman en rijdt weg met een hoofd vol opties.
Op dit moment is er nog van alles mogelijk en Joanne overweegt elke mogelijkheid apart, voorbereid op alle mogelijke uitkomsten. Wat er ook gebeurt, nu moet ze dringend terug naar het bureau, want wat ze nodig heeft, kan niet telefonisch. Ze drukt het gaspedaal in en rijdt met gierende banden de weg op zodat Ron haar, met de telefoon tegen zijn oor, een zijdelingse blik toewerpt.
Terwijl ze langs de golfbaan van Windermere rijden, zegt Ron: ‘De auto staat op naam van Cameron Cox.’ Hij trekt zijn wenkbrauwen vragend op. Zegt dat jou iets?
‘Uit Kirkby Lonsdale?’ vraagt Joanne.
‘Ja,’ zegt hij. ‘Hoe weet je dat?’
‘Gokje. Hij heeft zich met een geweer door het hoofd geschoten, weet je nog?’
‘O ja,’ zegt Ron, ‘nu weet ik het weer. Zijn vrouw zei dat hij een affaire had.’
‘Ze vertelde ons dat die maîtresse zijn bankrekening had geplunderd en ervandoor was gegaan… We hadden geen enkel aanknopingspunt. Indertijd dacht ik dat hij er misschien een dubbele boekhouding op na had gehouden, dat er ook een kapitaal aan zwart geld was verdwenen. Mevrouw Cox wilde niet dat we er te diep op ingingen omdat ze bang was voor de belastingdienst.’
‘Dat zal dan ook wel terecht zijn geweest,’ zegt Ron en hij draait het raampje open om frisse lucht binnen te laten. ‘Denk je dat je de mysterieuze maîtresse hebt gevonden?’
Misschien is het maar goed dat handwapens in het Verenigd Koninkrijk verboden zijn.
Als ik er een tot mijn beschikking had gehad, als ik er een in de klerenkast had liggen of in een doos onder het bed – voor het geval er ’s nachts werd ingebroken – zou ik hem allang hebben gepakt en tegen Eve’s hoofd hebben gezet. Ik zou haar mooie hoofdje aan gort hebben geschoten in bijzijn van wie dan ook. Of ik had haar in haar maag geschoten of in haar knieschijven als ik toch bezig was.
In plaats daarvan slenter ik door het huis en pak ik voorwerpen op.
Ik haal het Honyaki-mes uit de schede en bestudeer het staal. Het is een duur mes geweest. Het is een echt koksmes. Het snijdt moeiteloos door vlees en als ik het in mijn hand houd en het gewicht voel, hoor ik bijna het geluid dat het zal maken in Eve’s borst. Het is het geluid van een klein kind dat hete thee slurpt. Een luchtvlaag die over een nat oppervlak strijkt.
Ik hoef haar niet meermalen te steken. Nee, het wordt geen bloedbad. Met mijn basiskennis van de anatomie moet het aardig schoon lukken. Een welgemikte steek van twee of drie centimeter diep moet het linkerventrikel doorboren.
Ik trek een haar uit en laat die tussen de duim en wijsvinger van mijn linkerhand in de lucht hangen. Met mijn rechterhand doorsnijd ik hem snel met het mes. Ik kijk hoe de onderste helft naar de grond dwarrelt. Zo test je een mes.
Voor de zekerheid herhaal ik de procedure.
Dan ga ik naar de waskamer en pak het victoriaanse strijkijzer dat we gebruiken als deurstopper. Het is zwaar, het soort strijkijzer dat je overgrootmoeder boven een vuur verwarmde, het soort waarmee je iemand kunt doodslaan, zo je dat wenst.
De deur zwaait dicht en ik zie de hockeystick van Felicity staan. Ze heeft het handvat omwikkeld met tape voor een betere grip en ik overweeg de mogelijkheden. Zorgvuldig leg ik mijn wapens op het afdruiprek naast de gootsteen. Het is de gootsteen die ik gebruik voor vieze sokken en ondergoed met bloedvlekken, en om de keukendoeken te bleken. Het is de gootsteen waar Sean ooit zijn schoenen poetste en ik de tennisschoenen van de meisjes wit maak, waar ik mijn planten verpot als ze uit hun pot groeien.
Ik pak de stick – die is zwaarder dan ik me herinner – en ga met mijn rug tegen het aanrecht staan terwijl ik hem vasthoud als een golfclub. Ik zwaai hem hoog over mijn rechterschouder, zoals ik in een vroeger leven deed, maar nu zwaai ik hem diep door naar beneden. Ik stel me voor dat Eve’s hoofd op de tee ligt en om de een of andere reden maakt me dat aan het lachen. Net voor ik haar raak, smeekt ze om haar leven en weer schiet ik in de lach.
Nu moet ik aan onze vriendschap denken. Wat een farce die eigenlijk is. Ik maak mijn knieën los, buig licht door en houd de hockeystick klaar voor de volgende slag. Voor wie het nog niet weet: je kunt je echte vrienden tellen op de vingers van één hand. De rest is niet meer dan een kennis. Onbetrouwbaar in geval van een crisis. Onvindbaar als je ze echt nodig hebt.
Eve was mijn vriendin. Geen jeugdvriendin en daardoor kon ze over haar jeugd een verhaal verzinnen waar ik nooit aan heb getwijfeld.
Eve heeft mijn man ingepikt en mijn vader vermoord.
Nu ga ik haar vermoorden.
37
Halverwege de middag zit Joanne achter haar bureau met een denkrimpel in haar voorhoofd. De zon schijnt door de ramen naar binnen waardoor alle strepen en ongerechtigheden zichtbaar worden. Als ze haar beeldscherm niet goed meer kan zien, staat ze op om de lamellen dicht te schuiven, maar evengoed moet ze nog een map boven haar scherm houden om de tekst te ontcijferen.
Er is werkelijk niets te vinden over deze vrouw, dokter Eve Dalladay. Ze heeft geen sociaal verzekeringsnummer, geen registratie bij de National Health Service, geen adres, geen strafblad, geen inschrijving bij een werkgever.
Op haar bureau ligt het verslag van het verhoor van Natty Wainwright, de dag dat ze de auto van Eve heeft geramd. Het is Joanne inmiddels duidelijk geworden dat Eve Dalladay een schuilnaam moet zijn, misschien een van de vele die Eve gebruikt. Ze kan zich nu wel voor haar hoofd slaan dat ze niet eerder onderzoek naar haar heeft gedaan.
Ze heft haar hoofd op. ‘We moeten terug naar Windermere, Ron,’ zegt ze grimmig. ‘Moet je dit eens zien.’
Ron staat op, trekt een pijnlijk gezicht als zijn knieën kraken en loopt naar de andere kant van haar bureau. ‘Wat heb je daar?’
‘Eve Dalladay is een geest,’ zegt ze. ‘Hieruit blijkt dat ze niet bestaat.’
Ron overweegt haar woorden. Hij laat zich niet gauw van de wijs brengen en zegt: ‘Ze heeft dus een valse naam opgegeven.’ Hij haalt zijn schouders op en loopt terug naar zijn eigen stoel.
‘Ja, dat zou kunnen,’ zegt Joanne, ‘maar het feit blijft dat ze rondrijdt in de auto van een dode man. Zonder verzekering. De auto van Cameron Cox staat nog steeds op zijn naam en het adres in Kirkby Lonsdale.’
Ron leunt achterover in zijn stoel en legt zijn handen achter zijn hoofd. ‘Ik neem aan dat je denkt dat deze vrouw iets te maken heeft met de dood van Kenneth Odell, want daar doen we op dit moment onderzoek naar.’
‘Natuurlijk.’
‘En je hebt een getuige die Eve op de avond van de brand bij het huis van Ken plaatst.’
Joanne roept zich de omschrijving van Jerry Grasnier in herinnering – een langbenige blondine – en zegt tegen Ron: ‘Soort van.’
‘Soort van ja of soort van nee?’
‘Soort van nee. Maar op een gegeven moment heb ik een positieve identificatie,’ zegt ze vol vertrouwen.
Ron pakt zijn pen en gaat weer aan het werk.
‘Oké, Ron, hoor eens… het is een kwestie van vertrouwen,’ zegt ze. ‘Op dit moment heb ik niks concreets, maar een motief is er wel. Misschien heeft Natty Wainwright iets ontdekt in het verleden van Eve Dalladay, iets in haar verleden wat ze niet geacht wordt te weten. Misschien dat Eve Dalladay niet bestaat. Dat zou voldoende motief zijn voor Eve om haar voorgoed het zwijgen op te leggen.’
‘Maar niet genoeg om haar te arresteren voor moord, Joanne. Dat weet jij net zo goed als ik. Kijk maar wat je nog meer boven tafel kunt krijgen.’
In de transcriptie van het verhoor staat dat Natty Wainwright vertelt dat de meisjesnaam van Eve, Eve Boydell is, dus daar gaat Joanne mee verder. Het is een vrij algemene naam en in de database staan ontelbare Eve Boydells die ooit ergens van beschuldigd zijn. Het gaat eindeloos duren voor ze die allemaal heeft onderzocht en daarom kijkt ze slechts vluchtig de zaken door, in de hoop dat er een uitspringt.
Op dat moment komt rechercheur Cunningham een beetje buiten adem het kantoor binnen. ‘Joanne,’ zegt hij, ‘Colette van de administratie wil je spreken. Ga even naar haar toe als je een momentje hebt, wil je. Het gaat over je uren.’
‘Bedankt, Colin. Het zal tot morgen moeten wachten.’
‘Ik zou het nu maar doen als ik jou was,’ zegt hij waarschuwend. ‘Er klopt iets niet met je salaris. Straks krijg je niks uitbetaald… er lopen zich heel wat mensen druk over te maken.’
Joanne zucht diep. Als haar salaris niet wordt gestort, is ze de pineut. Maandag wordt haar huur afgeschreven en Jackie heeft haar deel nog niet overgemaakt. Jackie komt deze maand tekort omdat ze tweehonderd pond heeft betaald aan de dierenarts omdat de kat van Ken Odell moest worden gehecht. Ze wil Natty Wainwright niet om het geld vragen.
Joanne schuift haar stoel al naar achteren als haar oog ergens op valt.
Holland Park. Londen.
Het is het enige opvallende adres dat de computer heeft kunnen verbinden met de naam Eve Boydell. Joanne buigt zich over naar de monitor, klikt op de link en opent het dossier.
Een in scène gezette zelfmoord. Alweer zelfmoord, denkt Joanne. Eve lijkt erdoor te worden achtervolgd.
Jilly Bernstein werd gevonden door haar elfjarige dochter nadat ze ogenschijnlijk in het bad haar eigen keel had doorgesneden. Eve Boydell, de maîtresse van haar man, had volgens getuigen eerder die dag ruzie gehad met mevrouw Bernstein in restaurant Aubergine in Chelsea – drie kilometer van haar huis.
Het oordeel van de lijkschouwer was dood door onwillige manslag en Eve kon niet worden opgespoord. Ze werd nog steeds gezocht in verband met die misdaad.
Joanne kijkt naar de datum. Zeven jaar geleden.
‘Ron,’ zegt ze zacht. ‘Ik geloof dat ik iets heb gevonden.’
Ron leest de beschrijving van Eve en wendt zich tot Joanne. ‘Klinkt dat als Eve?’ vraagt hij.
Ze knikt.
‘Pak dan maar vlug je autosleutel,’ zegt hij.
Joanne gaat snel even naar het toilet en knapt zich een beetje op. Ze spuit deodorant onder haar oksels, wast haar gezicht in de wastafel en haalt een borstel door haar haren voor ze een paardenstaart maakt. Als ze ziet dat haar schoenen stoffig zijn, maakt ze een prop tissues nat en veegt ze zo goed mogelijk schoon. Zo moet het maar, denkt ze, en ze neemt zich voor ze vanavond te poetsen. De hele schoonmaakbeurt heeft niet langer geduurd dan twee minuten.
Ron is in het kantoor van McAleese om hem te vertellen wat Joanne heeft ontdekt over Eve Dalladay en dat ze haar gaan opzoeken met het doel haar te ondervragen. Joanne blijft op de drempel staan en wil zich niet mengen in het gesprek. Ten eerste omdat ze dan sneller weg kunnen en ten tweede omdat ze op het moment niet meer met McAleese praat dan absoluut noodzakelijk is. Ze heeft een akelige roddel gehoord over ontslagen. Joanne heeft besloten dat ze hem maar beter kan ontwijken.
McAleese kijkt even naar haar. ‘Joanne,’ zegt hij bij wijze van groet en dan richt hij zijn aandacht weer op Ron.
‘Meneer,’ zegt ze.
McAleese zegt dat hij Angela Blackwell op het spoor van Eve zal zetten om te kijken wat ze nog meer kan ontdekken voor ze haar oppakken. ‘Laat je aantekeningen achter bij rechercheur Blackwell, Joanne, zodat ze weet waar ze moet beginnen.’
‘Ja, meneer.’
‘Goed, gaan jullie dan nu maar naar Windermere en…’ Hij breekt zijn woorden af en kijkt naar de papieren op zijn bureau.
Joanne verplaatst haar gewicht van de ene voet op de andere. Ze moeten weg.
Zonder zijn hoofd op te tillen, vraagt hij: ‘Heb je een momentje, Joanne?’
Ze werpt Ron een bezorgde blik toe. ‘Niet echt,’ zegt ze beschroomd. ‘Ik ben bang dat Natasha Wainwright gekke dingen gaat doen als we niet op tijd bij haar zijn. Ze heeft ons verteld dat ze zelf onderzoek heeft gedaan naar Eve en als ze een en een optelt met betrekking tot de brand… en begrijpt dat –’
‘Het hoeft niet lang te duren.’
Ron mompelt iets onduidelijks en maakt zich uit de voeten.
‘Wil je even de deur dichtdoen, Joanne?’
‘Ik wil niet dwarsliggen, meneer, maar kan dit een andere keer? Ik denk dat het echt heel belangrijk is dat Ron en ik –’
‘De deur?’ zegt hij nogmaals.
Joanne haalt diep adem om te kalmeren en doet wat hij vraagt.
‘Ga zitten.’
‘Ik blijf liever staan.’
‘Zoals je wilt.’
Hij zet zijn bril af en wrijft in zijn ogen. ‘Ik ben erg moe,’ zegt hij verstrooid.
Ze glimlacht ongemakkelijk.
‘Je hebt wellicht gehoord dat Phil Le Breton in augustus naar Durham vertrekt?’
‘Raken we personeel kwijt, meneer? Gaat het daarover?’
‘Niet precies. We raken mensen kwijt van het kader, maar niet in dit departement… nog niet. Ik heb je binnengevraagd omdat ik wil weten of je de baan van Phil zou willen overnemen. Natuurlijk moet je dan meteen je brigadiersexamen doen, en je hebt weinig voorbereidingstijd. Het zal ook inhouden dat je geen tijd hebt voor de… de nieuwe operatie.’ Haastig voegt hij eraan toe: ‘Maar ik denk dat het een geweldige kans voor je is, Joanne. Ik heb jouw naam genoemd omdat ik denk dat je de uitdaging aankunt.’ Hij doet een poging om te glimlachen, maar het lukt niet helemaal.
Joanne ziet er kennelijk verbaasd uit, want hij vraagt: ‘Wil je er een paar dagen over nadenken?’
‘Wat?’ roept ze abrupter dan de bedoeling is. ‘Wat? Nee, natuurlijk niet. Ja, dat wil ik graag. Dank u wel, meneer.’
Korpschef McAleese steekt haar over zijn bureau de hand toe. ‘Mooi’ zegt hij. ‘Dat is mooi.’
Ze kijken elkaar even verlegen aan, maar dan doorbreekt Joanne de stilte. ‘Prachtig. Fantastisch. Zal ik dan nu maar gaan?’
Hij schraapt zijn keel.
‘Nu je toch hier bent, is er nog iets, Joanne. Ik weet niet of je het weet, of iedereen het heeft gehoord, ik doe zelf niet aan kantoorroddels, maar mijn vrouw en ik zijn,’ hij slikt, ‘gaan scheiden.’
‘Dat heb ik gehoord, ja. Het spijt me dat het niet goed gaat.’ Joanne had zijn vrouw een keer ontmoet, een paar jaar geleden op een kerstviering. Het leek een aardige vrouw. McAleese woonde in Preston waardoor hij zijn gezinsleven strikt gescheiden kon houden van zijn werk.
‘Nou ja, eigenlijk wonen we al een jaar apart, maar ik wilde niet… je weet wel.’
Joanne weet het niet, maar ze glimlacht medelevend.
‘En Carmen, mijn vrouw, heeft een baan aanvaard in Bristol, wat eigenlijk ook de oorzaak is van alle problemen…’ Hij stopt. Hij schudt zijn hoofd om zijn gedachten op orde te brengen. ‘Hoe dan ook, om kort te gaan, het is de bedoeling dat mijn dochter doordeweeks in Windermere komt logeren.’
‘O,’ zegt Joanne, die niet goed weet waar dit heen gaat. ‘Het zal fijn voor haar zijn als ze wat stabiliteit krijgt.’
‘Ja,’ zegt hij instemmend. ‘Dat hopen we ook. Ze heeft het moeilijk gehad. Met mijn werktijden en haar moeder die zo veel weg is en… Hoe dan ook, ik neem haar vanavond mee daarnaartoe, en dan blijf ik wat langer om zeker te weten dat ze zich thuis voelt.’
‘Ze vindt het vast heerlijk, meneer. De school staat aan het meer en ze kan zeilen en kajakken en –’
‘Ja,’ onderbreekt hij haar woorden. ‘Maar ik vroeg me af, als je het niet te druk hebt met de zaak en het niet te laat voor je wordt, of je met me uit eten wilt?’
38
Er zit een scène in Rain Man waarin Dustin Hoffman heel diep moet gaan: het moment bij het bad waarin hij herbeleeft dat hij zijn babybroertje verbrandt met heet water en als gevolg daarvan in een instituut wordt geplaatst. Hoffman zag erg tegen deze scène op, want hij wist dat hij er geen recht aan kon doen. Wat je op de film ziet, is dan ook niet wat het lijkt. Het is niet zijn grote acteertalent dat hem in de juiste stemming brengt, maar frustratie over zijn eigen vermeende onvermogen het goed te doen. De stroom van benauwd gebrul, die zo’n diepe uitwerking heeft op de toeschouwer, is in feite de frustratie van Hoffman over zijn tekortkoming als acteur.
Ik begin erover omdat ik op dit moment een mes, een strijkijzer en een hockeystick op de tafel heb liggen en er beurtelings naar staar zonder dat ik in staat ben een samenhangend plan te bedenken. Ik heb drie glazen whisky op en zo hebben de meisjes me aangetroffen, vijf minuten geleden, toen ze uit school kwamen; schreeuwend en ijsberend en snikkend en niet in staat om goed te bedenken hoe ik een eind kan maken aan het leven van Eve zonder zelf slachtoffer te worden.
Alice en Felicity zijn ervan overtuigd dat ik eindelijk ben doorgedraaid. Hun moeder is haar verstand kwijt en dus hebben ze, omdat ze ook niks anders konden bedenken, Sean gebeld.
Ik lijk gek, maar ik ben het niet.
Ik ben gefrustreerd. Ik ben witheet. Maar ik weet niet hoe ik ze dat aan hun verstand moet brengen.
Ze willen me helpen, maar lopen met een grote boog om me heen en al die tijd bewegen mijn lippen omdat ik het ene scenario na het andere uitspeel. Hoe kan ik haar vermoorden zonder ervoor op te draaien? Hoe kan ik gerechtigheid krijgen voor mijn vader?
Ik hoor die ijverige rechercheur straks al: Mevrouw Wainwright, u hebt geen idee hoe Eve Dalladay aan haar verwondingen komt? Geen idee hoe ze van de trap is gevallen?
Ik overweeg iemand in te huren. Maar wie zou zoiets doen? Hoe kom je aan een huurmoordenaar? Ik ken niemand die ook maar in de verste verte crimineel is.
De meisjes staan in de deuropening.
‘Ze heeft opa vermoord,’ zeg ik zo zacht dat ze me bijna niet kunnen verstaan. ‘Die vrouw heeft jullie opa vermoord.’
Ik staar ze uitdrukkingsloos aan.
‘Moeten we een ambulance bellen?’ fluistert Alice tegen Felicity.
‘Nee,’ sist ze. ‘We wachten op papa.’
‘Maar als ze zichzelf iets aandoet?’
‘Dat doet ze niet. En praat niet zo hard, idioot. Ze kan je horen.’
‘Als ze me kan horen, waarom kijkt ze dan zo naar ons? Ze lijkt wel bezeten. Ik zeg dat we een ambulance moeten bellen… of in ieder geval de dokter.’
‘Papa kan elk moment hier zijn. Wacht even, wil je?’
‘Ik wil niet wachten, Felicity. Ik ben bang. Wat bedoelt ze met “ze heeft jullie opa vermoord”?’
Dan gaat de voordeur open en ik hoor onderdrukte stemmen in de hal. Alice gaat naar Sean, maar Felicity blijft waar ze is. Voor Sean bij de keuken is, zegt Felicity zo zacht dat alleen ik het kan horen: ‘Beheers, je mam, alsjeblieft.’ Haar ogen kijken me smekend aan.
Sean verschijnt met Eve in zijn kielzog. Ze zien er keurig uit, alsof ze uit lunchen zijn geweest. Sean draagt zijn Italiaanse zwarte pak – mijn favoriet – met een dik katoenen overhemd. Eve heeft een rood jurkje aan. Het is kort, maar strak en erg stijlvol. Om haar hals ligt een enkel parelsnoer en ze heeft huidkleurige schoenen met plateauzolen, zoals de hertogin van Cambridge vaak draagt.
‘We zijn zo snel mogelijk gekomen,’ zegt Sean ernstig tegen niemand in het bijzonder. Zijn ogen gaan van het mes naar het strijkijzer en de stick en dan weer naar het mes. ‘Felicity, waarom wacht je niet even daar met Alice? Dan kunnen wij even alleen met mama praten.’
Eve staat ongemakkelijk een paar meter van hen vandaan en kijkt naar de grond. Felicity werpt haar een kille blik toe en zegt: ‘Nee, ik denk dat ik even blijf.’
Sean doet een pas in mijn richting. ‘Natty? Gaat het wel goed met je? Wat is hier aan de hand?’
Ik pak het mes. ‘Zij,’ zeg ik en ik wijs met de punt naar Eve, ‘heeft de brand aangestoken.’
Sean slikt. Werpt snel een blik op Eve.
‘Natty,’ vraagt hij omzichtig met een blik op het lege glas op het aanrecht, ‘ben je dronken?’
‘Dronken? Nee.’
‘Weet je het zeker?’
‘Sodemieter op, Sean.’
Eve neemt de gelegenheid te baat om een duit in het zakje te doen. ‘Waarom denk je dat ik de brand heb aangestoken, Natty?’ wil ze weten en Sean probeert haar het zwijgen op te leggen. Hij zegt dat dit niet het moment is voor een confrontatie, dat ik nu niet in staat ben een gesprek met haar te voeren.
‘Sean,’ houdt ze aan. ‘Als Natty me ergens van beschuldigt, wil ik graag weten op welke grond.’ Dan gooit ze haar hoofd uitdagend naar achteren alsof ze wil zeggen: nou, kutwijf? Wat heb je te zeggen?
Langzaam schud ik mijn hoofd ten teken dat ik haar geen verantwoording schuldig ben.
Ze beent naar de waterkoker en even denk ik dat ze thee wil zetten. Ze pakt het whiskyglas en houdt het onder haar neus. Ze rolt met haar ogen naar Sean voor ze het glas onder de kraan afspoelt. ‘Waarom vertel je het ons niet, Natty, want ik wil het echt heel graag weten.’ Haar toon is spottend, sardonisch. Ze gokt erop dat ik geen harde bewijzen heb.
‘Waarom zijn jullie zo opgetut?’ vraag ik.
‘We hebben naar een nieuwe auto gekeken,’ antwoordt ze.
‘Het lijkt erop dat de Maserati toch total loss is,’ zegt Sean zacht en zonder enig verwijt in zijn stem.
‘En we hebben naar een huis gekeken dat net te koop is gekomen,’ voegt Eve eraan toe. Ze is net een kind dat loopt op te scheppen.
‘Wat fijn voor je,’ zeg ik.
‘We hebben er nog geen bod op gedaan of zo, hoor Natty,’ zegt Sean, die de klap probeert te verzachten. ‘Het is nog wat prematuur.’
‘Je hoeft het niet af te zwakken, Sean,’ snauwt Eve. Ze staat er provocerend bij terwijl ze Sean een standje geeft. ‘Waarom zouden we er geheimzinnig over doen. We kunnen niet eeuwig blijven huren.’
‘Ja, zwak het vooral niet af, Sean,’ echo ik vals haar woorden. ‘Je hebt meer ruimte nodig voor het gezin dat Eve zo graag wil. Je verlangt al zo lang naar een baby, is het niet, Eve?’
Mijn woorden komen wel aan, maar ze wuift ze aan de kant alsof ik onzin uitkraam. Aarzelend, maar zo licht dat ik het alleen zie, kijkt ze naar de tafel. ‘Wat moet je met al die wapens?’ vraagt ze spottend. ‘Je bent toch niet van plan die op mij te gebruiken?’
Ik kijk haar woedend aan. ‘Waar was jij op de avond van de brand?’
‘Hier. Hoezo?’
‘Weet jij zeker dat ze hier was?’ vraag ik aan Sean.
‘Ja,’ zegt hij, slecht op zijn gemak, ‘waar had ze anders moeten zijn?’
‘Trouwens, Natty, al was ik niet hier, wat kan ik in vredesnaam voor reden hebben gehad het huis van je vader in brand te steken?’
‘Zeg jij het maar.’
Ze werpt Sean een blik toe. Zie je nou, impliceert ze, hoe gek je vrouw is.
‘Misschien wilde je mij uit de weg ruimen.’
Sean sluit even zijn ogen en loopt dan naar de drankenkast. Hij schenkt een glas wodka in voor zichzelf en drinkt het leeg.
‘Natty,’ zegt hij terwijl hij het glas weer volschenkt. ‘Ik weet niet wat er aan de hand is, maar je wordt paranoïde. Wil je alsjeblieft ophouden met die beschuldigingen.’ Hij zwijgt even, kijkt naar de deur en ziet dat Alice naast Felicity staat. De meisjes kijken aandachtig toe en daarom zegt hij verder niets.
‘Waarom heb je mijn creditcards geblokkeerd, Sean?’
‘Dat heb ik niet gedaan,’ zegt hij verontwaardigd. Zijn ogen worden groot en ik zie dat dit het eerste is wat hij erover hoort.
‘Nou, iemand heeft het gedaan.’
‘Ik niet,’ zegt hij nog eens en als hij aan mijn blik ziet dat ik niet van plan ben het erbij te laten zitten, voegt hij eraan toe: ‘Eerlijk, dat zou ik nooit doen. Dat moet een misverstand zijn bij de bank.’ Hij kijkt me meewarig aan, alsof hij niet kan geloven dat ik zo veranderd ben. ‘Je kunt zo niet doorgaan, Natty. De mensen zullen nog denken dat je gek geworden bent. We zullen zorgen dat je hulp krijgt.’
‘Misschien ben ik ook wel gek geworden,’ antwoord ik. ‘Jij en Eve hebben me van mijn verstand beroofd en –’
Dan komt Felicity naar voren.
‘Of misschien heeft ze wel gelijk, papa?’ verkondigt ze, en voor het eerst verandert de zelfingenomen uitdrukking op het gezicht van Eve zichtbaar.
Ze kijkt bepaald angstig.
‘Misschien heeft mama gelijk en is Eve de avond van de brand het huis uit geslopen. Ik bedoel, jij was er niet. Jij was in het hotel. Je kunt niet zeker weten wat Eve heeft gedaan. Misschien is wat mama zegt helemaal niet zo belachelijk.’
Alice schrikt ervan en geeft haar zusje een por. ‘Doe niet zo raar, Felicity. Waarom zou ze dat in vredesnaam doen?’
‘Ja, Eve,’ bauw ik haar na en mijn stem druipt van het sarcasme. ‘waarom zou je dat in vredesnaam doen?’
Eve draait zich om en komt op me af lopen. Dan legt ze beide handen op de tafel zodat we elkaar aankijken en ze buigt zich voorover. ‘Dwing me niet het te doen, Natty,’ zegt ze waarschuwend en ze kijkt me recht aan met ogen vol van haat.
Snel zeg ik: ‘Nee, niet doen.’ Op dat moment draait ze zich echter om en spreidt ze haar handen alsof er een voorstelling gaat beginnen.
Doodsbang kijk ik naar Sean en ik zie dat hij zich ook heeft laten overvallen. ‘Eve,’ zegt hij geschrokken, ‘dit is niet het juiste moment.’
Maar ze negeert ons en we weten wat er gaat komen.
Het is dat moment waar we steeds omheen hebben gedraaid, dat we hebben vermeden, het moment waarvan we hoopten dat het nooit zou komen. Ik zie hoe Sean zijn schouders laat zakken en ik zie aan zijn hele houding, hoe gelaten hij is, dat hij niet had verwacht dat ze het werkelijk zou doen. Zijn adem trilt als tot hem doordringt dat hij deze uitkomst heeft veroorzaakt. Doordat hij een lekker nieuw leventje met Eve heeft nagejaagd, heeft hij dit in werking gezet.
Ik vraag haar te stoppen; probeer op haar menselijke kant te werken, maar zoals Malle Jackie al had voorspeld, gaat het nu om het echie.
Ik wil om genade smeken, maar Felicity heeft het gehoord. ‘Wat moet ze niet doen?’ vraagt ze.
Eve glimlacht alsof ze ons wil laten geloven dat het voor haar ook pijnlijk is… Ze wil het eigenlijk niet, maar ze ontkomt er nu ook niet meer aan.
‘Al deze onzin met jullie moeder waar jullie nu getuige van zijn, meisjes,’ begint ze, ‘wordt veroorzaakt door het feit dat er fouten zijn in haar verleden die ze verborgen wil houden, iets wat jullie niet mogen weten. Door mij af te schilderen als de slechterik hoopt ze zelf de dans te ontspringen.’
‘Wat voor fouten?’ vraagt Alice bezorgd.
‘Zie je die man daar?’ Ze wijst op Sean. ‘Die man is je vader niet, Alice. Het spijt me dat ik het moet zeggen, maar onder deze omstandigheden, met je moeder die allerlei beschuldigingen in het rond slingert, beschuldigingen die elke grond missen, wordt het tijd dat je het weet. Volgens mij had je het al lang geleden te horen moeten krijgen. Geheimen zorgen voor problemen binnen een gezin en ze gaan etteren tot er –’
De deurbel gaat, maar niemand beweegt zich. Ik kijk naar Alice en zie dat ze helemaal verstijfd is.
‘Geheimen etteren,’ gaat Eve verder. ‘Dus nu weet je het. Nu ken je de waarheid, Alice.’
Als Alice niet meteen reageert, als Alice met stomheid geslagen lijkt en met lege ogen voor zich uit staart, besluit Eve er nog een schepje bovenop te doen.
‘Heb je je nooit afgevraagd waarom je zo van natuurkunde houdt?’ vraagt ze. ‘Nou, je vader is ingenieur, hij was een heel getalenteerde student. Heb je je ooit afgevraagd waarom je helemaal niet op die man daar lijkt? Nou, nu heb je je antwoord.’
Alice staat te trillen.
Felicity gaat naar haar toe en steekt haar armen uit om haar zus te troosten, maar Alice weert haar af. ‘Blijf bij me uit de buurt,’ sist ze.
Na wat een eeuwigheid lijkt, zegt ze: ‘Ik heb me die dingen nooit afgevraagd. Waarom zou ik?’
Ze weet niet of ze het moet geloven. Haar armen lijken aan haar lichaam vastgeplakt. Dan zoeken haar ogen mij; de afschuw druipt in golven van haar af. ‘Is het waar?’ vraagt ze aan Sean.
Hij knikt.
‘Waarom hebben jullie dat nooit verteld?’
‘Omdat we niet wilden dat je het wist,’ roep ik uit, wanhopig op zoek naar een verklaring voor haar. ‘We wilden niet dat iemand het wist. Je vader heeft altijd van je gehouden, net zo veel als van zijn eigen dochter. Niemand hoefde het te weten.’
‘Ik moest het weten!’ gilt ze. ‘Zoiets verberg je niet.’
‘We konden niet anders,’ zeg ik. ‘Het ging er niet om wat we wilden, we konden niet anders.’
De pijn in haar ogen is onverdraaglijk. Ze voelt zich bedrogen, alsof alles waarop we ons leven hebben gebaseerd, een leugen is.
Ik wil iets zeggen, maar kan de woorden niet vinden.
Ja, waarom konden we het haar niet vertellen? Het lijkt nu bijna onmogelijk dat de voornaamste reden indertijd Seans moeder was. Ik denk dat we eigenlijk nooit over de gevolgen op lange termijn hebben nagedacht. Niemand had kunnen denken dat het zo zou gaan.
Alice wendt zich tot Sean. ‘Is Felicity wel van jou?’
‘Ja,’ zegt hij.
Ze jankt bij dat antwoord, alsof ze wordt gebeten. Alsof ze ergens altijd heeft gevoeld dat Sean meer van Felicity hield.
Wat natuurlijk niet waar is.
‘Alice,’ zegt hij zacht en hij loopt naar haar toe. ‘We waren nog zo jong, we waren net van school af. Kun je je voorstellen wat je oma zou hebben gezegd als ze erachter was gekomen dat je niet…’ Hij pauzeert, kan de zin niet afmaken. Hij kan niet zeggen dat ze zijn kind niet is. ‘We hebben ons best gedaan er iets van te maken en zijn verdergegaan met ons leven. We hebben je nooit willen bedriegen. We hebben een besluit genomen dat indertijd het beste leek en hebben geprobeerd goede ouders te worden.’
‘Wie was hij?’ snauwt Alice. ‘Wie is mijn vader?’
‘Iemand die mij niet wilde,’ antwoord ik.
‘Wilde hij jóú niet of wilde hij míj niet?’
‘Hij wilde ons allebei niet,’ antwoord ik naar waarheid.
Als ze dat hoort, snuift Eve. Het is een vreemd geluid, alsof ze spuugt. Wat het ook is, de bedoeling is duidelijk. Het is een poging ons belachelijk te maken; alsof ze wil zeggen: hè, hè, waarom zou iemand jullie wel willen?
De bel gaat weer en het lijkt of het geluid een verandering teweegbrengt. Alice kijkt woest naar Eve. ‘Wat doe jij hier eigenlijk?’
‘Het spijt me, Alice. Ik begrijp niet helemaal wat je bedoelt.’
‘Waarom ben je hier? We hebben mijn vader gevraagd hierheen te komen. We hebben papa gebeld. Jou niet.’
‘Ik… ik zat bij hem in de auto toen jullie belden. Jullie zeiden dat het dringend was en dat we meteen moesten komen.’
Ze werpt een blik op Sean in de verwachting dat hij haar zal steunen. Als die steun uitblijft, voegt ze eraan toe: ‘Trouwens, Alice, waarom zou ik hier níét zijn? Je moeder heeft duidelijk haar verstand verloren, dus waarom zou ik niet hier zijn als steun voor je…’ Ze breekt haar woorden af. Ze wilde ‘vader’ zeggen, maar ze verandert van gedachten. ‘Om Sean bij te staan,’ maakt ze haar zin zelfgenoegzaam af.
‘Ik vind het verschrikkelijk wat je ons gezin hebt aangedaan,’ sist Alice. Haar ogen staan kil, doods bijna.
‘Je moet niet schieten op de boodschapper, Alice. Ik heb dit allemaal niet veroorzaakt,’ moppert Eve. ‘Ik heb niet –’
Maar Alice staat al met het mes in haar handen.
Zo snel als ze het mes heeft gepakt, heeft ze het tegen de keel van Eve gezet. Eve gooit haar hoofd naar achteren en gilt tegen Sean dat hij haar moet helpen.
‘Alice!’ schreeuw ik. ‘Leg dat mes neer. In godsnaam, Alice! Achteruit. Loop bij Eve vandaan!’
‘Nee!’ roept ze en Eve schuifelt weg, zo goed en zo kwaad als dat gaat op hoge hakken. Het lemmet ligt tegen haar huid.
Ik voel de angst in mijn buik. Stel je voor dat Alice struikelt? Dat ze een fractie verschuift. Shit, als ze moet niezen?
‘Alice, doe haar geen kwaad. Als je Eve kwaad doet, raken we jóú kwijt, niet haar. Het is het niet waard…’ smeek ik, maar ik dring niet tot haar door. ‘Alice, Eve kan ons niks schelen, maar jij wel. Doe het niet. Verknal niet je hele leven.’
Sean probeert haar te benaderen. ‘Blijf uit mijn buurt!’ roept Alice waarschuwend. Ze staat nu te bibberen en de scherpe rand van het mes trilt tegen Eve’s huid. ‘Waarom heb je het me niet verteld?’ schreeuwt ze. ‘Mijn hele leven is een leugen en dat hebben jullie gedaan. Jullie allebei!’
Eve’s ogen staan wild van angst. ‘Sean, doe iets,’ sist ze. ‘Alice, ik kan er toch niks aan doen. Laat me gaan voor je iets doet waar je spijt van krijgt.’
‘Jij kunt er niks aan doen?’ schampert Alice. ‘Voor jij verscheen ging het hier uitstekend.’ Ze kijkt naar Sean. ‘Waarom heb jij het nooit verteld?’
Hij is bang. Al het bloed is uit zijn gezicht getrokken. Hij is doodsbenauwd dat zijn dochter de keel van deze vrouw zal doorsnijden. Ik staar naar hem. Help haar, smeken mijn ogen.
‘Ik wilde dat je van mij was, Alice,’ zegt hij tegen haar. ‘Ik hield van je moeder.’ Hij houdt Alice scherp in de gaten, maar hij praat tegen mij. Hij werpt een blik in mijn richting om me te laten weten dat ik dit ook moet horen. ‘Ik kon niet geloven dat ze me in de steek had gelaten voor een ander… en als dit de kans was om haar weer voor me te winnen, zou ik die met beide handen aangrijpen, want ik wilde jou ook niet kwijt.’ Zijn gezicht is vertrokken van ellende, de herbeleving valt hem zwaar. ‘Ik wilde jullie allebei,’ fluistert hij. ‘Dat heb ik altijd gewild.’
Jezus.
‘Alice,’ zeg ik streng, ‘ik zeg het nu voor de laatste keer, leg dat mes weg.’
‘Nee!’ schreeuwt ze, maar ze is al minder strijdvaardig. Haar elleboog schudt als ze begint te huilen.
‘Godsamme, Alice,’ klinkt ineens de stem van Felicity bij de deur alsof ze genoeg heeft van de onzin. Ze stapt de keuken door.
Mijn hand vliegt naar mijn mond. Ik ben niet bij machte tegen te houden wat er staat te gebeuren.
Felicity geeft Eve met beide handen een harde duw zodat ze buiten bereik komt van het mes in de hand van Alice en achteroverduikelt.
Eve valt in slow motion.
Het lijkt of ze steun zoekt in de lucht, zichzelf overeind probeert te houden, maar ze valt toch. We kijken allemaal toe hoe haar hakken over de vloer glijden, haar ogen wanhopig zoeken naar een alternatief, maar ze kan niets doen.
Met een doffe klap slaat haar schedel tegen het granieten aanrecht. Als een pak suiker dat uit een keukenkastje valt. Een rijpe grapefruit die tegen de muur wordt gesmeten.
Niemand beweegt zich.
Alice slaakt een kreetje als Eve op de grond blijft liggen. Ik kijk meteen of ze bloedt, want ze is bewusteloos, wie weet zelfs dood.
De grond blijft schoon.
Ik kijk op en raak meteen in paniek. Als Eve dood is, is ons leven zoals we dat hebben gekend, voorgoed voorbij. Ik probeer meteen de reikwijdte van deze situatie te overzien, de logistiek van het liegen tegen ambulancebroeders, de politie, van wat zich hier eigenlijk precies heeft afgespeeld, maar mijn gedachten worden onderbroken als ik iets zie bij het raam.
Het is een schaduw.
Er schuift een schaduw langs het raam, van iemand die naar alle waarschijnlijkheid heeft gezien hoe mijn dochter Eve Dalladay van haar hoge hakken, de hoge hemel in heeft geduwd.
39
‘Bel een ambulance.’
‘Ademt ze?’ vraagt Sean aan mij.
‘Bel een ambulance.’
‘Moeten we haar verplaatsen?’
‘Nee,’ zeg ik. ‘Ze kan nekletsel hebben. Als ze ademt, verplaatsen we haar niet.’
Hij pakt zijn mobiel en wacht op antwoord. ‘Wat moet ik zeggen? Ze zullen vragen… Wat moet ik zeggen?’
‘Geef aan mij,’ gebied ik hem en ik steek mijn arm uit, pak de telefoon en houd die tegen mijn oor. Met mijn vrije hand voel ik de pols van Eve. Die is oppervlakkig en onregelmatig. Haar bloeddruk begint weg te vallen.
Alice jammert en staat handenwrijvend bij de koelkast. Sean ijsbeert. Felicity zit aan de andere kant van het slappe lichaam van Eve en kijkt uitdagend, alsof ze bereid is alles wat er tegen haar gezegd zal worden, te ontkennen. ‘Waarom laten we haar niet gewoon creperen?’ vraagt ze geforceerd fluisterend.
‘Alarmlijn, waarmee kan ik u helpen?’
‘Een ambulance,’ zeg ik. ‘Mijn vriendin is met haar hoofd op het aanrecht gevallen… Eve Dalladay… Nee, ze is buiten bewustzijn… ja, ze haalt wel adem… goed, dank u wel.’ Dan geef ik mijn adres op. Ik blijf nog even aan de lijn en vertel ze dat mijn man op de oprit zal staan om ze de weg te wijzen, omdat dit adres door veel navigatiesystemen niet herkend wordt.
Ik hang op en zeg tegen Alice dat ze moet stoppen met huilen. Ik berg het mes, de deurstopper en de hockeystick op. Dan haal ik het opstapje dat ik altijd gebruik als ik in de hoge kasten moet zijn uit het aanrechtkastje en zet het naast Eve.
Ik kijk ze beurtelings aan – Sean, Alice en Felicity – en vertel ze wat ze moeten weten.
‘Dit is er gebeurd,’ zeg ik. ‘We hadden het over het huis waar jullie vanmiddag zijn wezen kijken, Sean, omdat het hotel misschien wordt verkocht. De brand is niet ter sprake gekomen. Niemand heeft gezegd dat de brand is aangestoken. We hadden geen ruzie, we hebben het niet gehad over wat net aan het licht is gekomen.’ Ik kijk vermanend en nadrukkelijk naar Alice. ‘We hadden het over de toekomst. Eve zette een pas naar achteren en struikelde op haar hoge hakken over het opstapje en sloeg met haar hoofd tegen het aanrechtblad toen ze viel. Begrepen?’
‘Begrepen,’ zeggen ze in koor.
Angstig vraagt Sean: ‘Stel je voor dat ze wakker wordt?’
‘Stel je voor dat ze helemaal niet wakker wordt, Sean?’
Snel kijk ik zoekend de keuken door, of er iets is wat twijfel kan werpen op ons verhaal.
‘Maar als ze wakker wordt en zegt dat ze is geduwd?’ houdt hij aan.
‘Wat als ze nooit meer wakker wordt en wij hebben toegegeven hoe het is gebeurd en onze dochter wordt gearresteerd voor moord?’ Ik kijk hem strak aan. ‘Zeg jij het maar, Sean.’
Zoals verwacht, zegt hij zonder aarzelen: ‘Dan zeg ik dat ik het heb gedaan. Ik zeg dat het mijn schuld is. Dat ik haar uit frustratie heb geslagen en dat ze toen viel.’
Ik houd mijn stem kalm. ‘Dat hoef je helemaal niet te doen, Sean, als je bij mijn verhaal blijft.’ Ik wacht zijn reactie niet af en wend me tot Alice. ‘Alice, je moet ophouden met huilen.’ Daarna controleer ik Eve’s hartslag nog een keer. Die is nauwelijks waarneembaar. ‘Als de ambulancebroeders je zo zien staan, weten ze meteen dat er iets niet klopt. Je mag bezorgd en angstig kijken, natuurlijk, maar niet hysterisch. Ga anders even je gezicht wassen.’ Ze ziet hoe ik de boel commandeer en weet niet goed hoe ze moet reageren. Zij zou toch de focus moeten zijn? Natuurlijk is het verschrikkelijk wat er is gebeurd, maar vergeten we niet een beetje het belang van wat net heeft plaatsgevonden? Er is wel tegen haar gelogen, verdomme!
Ik doe net of ik het niet opmerk en richt me tot alle drie. ‘We hebben nog zes minuten voor ze hier zijn. Vinden jullie het goed zo? We moeten dit verhaal wel volhouden. Als de toestand van Eve ernstig is, zullen we het eindeloos moeten herhalen tegen de politie. Begrijpen jullie dat?’
Ik leg de pols van Eve tegen haar borst en loop naar Sean.
‘Kun je dat?’ vraag ik hem zacht. ‘Kun je liegen om je gezin te helpen?’
‘Ja,’ antwoordt hij. Maar het kost hem moeite. De vrouw met wie hij het bed deelde, ligt bewusteloos aan onze voeten en dat heeft zijn dochter veroorzaakt.
Ik pak zijn handen. ‘Dank je.’ Daarna zeg ik dat hij naar buiten moet gaan en op de weg op de ambulance moet wachten. Hij moet zijn auto verplaatsen zodat ze vlak voor de voordeur kunnen komen.
Hij aarzelt en ik zie dat hij probeert op een rijtje te zetten wat er nu eigenlijk is voorgevallen. Hij weet niet of hij het goede doet, maar wat voor keus heeft hij?
Hij pakt zijn sleutels en loopt naar de voordeur.
Als hij in de hal staat, roept hij me. Zijn toon is bezorgd, bang. ‘Natty,’ zegt hij. ‘Kom eens gauw kijken.’
Ik weet niet wat ik kan verwachten, maar ga naar hem toe. Hij kijkt in de richting van de trap.
Daar, halverwege de trap met zijn achterpoot recht overeind om zijn achterwerk te kunnen likken, zit Morris.
‘Dat is toch de kat van je vader?’ fluistert Sean.
Ik knik.
‘Wat moet die hier?’
Ik geef geen antwoord. Ik ga naar de voordeur en mijn hoofd lijkt te ontploffen. Vijf seconden geleden had ik alles onder controle. Nu lijkt het of er een band om mijn hoofd zit en de spanning neemt toe.
Rechts van de deur, naast de schoenen van de meisjes, staan een doos kattenbrokjes van Tesco en een eenvoudige aluminium kattenbak.
Ik draai me om. ‘Jackie,’ zeg ik alleen maar tegen Sean. ‘Ze moet hem hier gebracht hebben.’
‘Wanneer? Denk je dat ze iets heeft gehoord? Denk je dat ze iets heeft gezien?’ Hij spert zijn ogen wijd open.
‘Dat denk ik niet,’ zeg ik, niet naar waarheid.
Jackie was die schaduw voor het raam, Jackie moet hebben gezien dat Felicity, Eve duwde en heeft haar tegen het aanrecht zien vallen. Ze moet dat allemaal hebben gezien en toen de voordeur hebben geopend om Morris stilletjes binnen te zetten voordat ze wegging.
‘Zet de auto weg, Sean,’ zeg ik vastberaden.
Ik ga terug naar de keuken en vraag Felicity, die nog steeds bij het lichaam van Eve zit, of die nog ademt.
‘Helaas wel,’ zegt ze onaangedaan.
Ik wil net op zoek gaan naar Alice als ik iets bedenk. ‘Wat is er eigenlijk tussen jullie voorgevallen?’ vraag ik. ‘Heb je een aanvaring met haar gehad, of zo?’
Felicity wordt onrustig. ‘Soort van.’
‘Wil je het vertellen?’
Ik kan zien dat ze aarzelt. ‘Later misschien,’ zegt ze, maar dan verandert ze van gedachten. Als ik me omdraai hoor ik haar zeggen: ‘Ik moet je iets vertellen, mam.’
Ik stop.
Binnensmonds en bijna onhoorbaar fluistert Felicity: ‘Ik heb het briefje geschreven. Dat briefje over Eve.’ Ze wacht op een reactie.
Ik kijk naar haar onschuldige snoetje en overweeg haar een standje te geven. Of zal ik net doen of ik schrik en haar de les lezen omdat ze problemen heeft veroorzaakt?
Uiteindelijk besluit ik de waarheid te zeggen.
‘Dat weet ik, schat,’ zeg ik.
Haar schouders zakken. ‘Hoe wist je dat?’
‘Ik heb een stapel gele papiertjes gevonden in je onderste la toen ik op zoek was naar foto’s van opa – je had een paar oude van hem, weet je wel? Hoe dan ook…’ Ik kijk naar de grond als ik er weer aan denk. ‘Dat was na de brand en toen leek het niet meer zo belangrijk…’
Ik bestudeer haar gezicht. Ik kan niet zeggen of ze opgelucht is dat ik niet kwaad op haar word of dat ze boos is omdat ik het niet eerder heb gezegd. ‘Goed gedaan, Felicity,’ zeg ik en ik houd haar blik vast. ‘Het toont aan dat je je niet hebt laten inpakken door Eve.’
Ze knikt.
Ik kijk naar het levenloze lichaam van Eve. ‘Wat ik me wel afvraag,’ zeg ik, alsof ik het net pas bedenk, ‘is hoe je het briefje bij mij hebt gekregen. Het is ’s avonds laat persoonlijk bij opa door de brievenbus gedaan.’
Ze kijkt weg, plotseling huichelachtig. ‘Ik heb Raymond gebeld en het hem laten doen,’ bekent ze even later.
‘Raymond?’ echo ik verbaasd, want ze bedoelt Raymond, de manager van het hotel. ‘Heeft hij dat op de fíéts bezorgd?’ Raymond fietst naar zijn werk zodat zijn vrouw de auto kan gebruiken.
‘Nou ja,’ zegt ze defensief. ‘Hij komt er toch langs. Hij hoefde er helemaal niet voor om. Maar,’ voegt ze er een beetje schaapachtig aan toe, ‘ik heb wel gezegd dat het heel belangrijk was. Ik heb gezegd dat ik een heel belangrijke boodschap aan jou moest doorgeven en dat hij die echt moest bezorgen.’
Daar moet ik om glimlachen, want als puntje bij paaltje komt, is dat precies wat het was. Een heel belangrijke boodschap.
Ik heb nu al langer dan tien minuten geleden gebeld en de ambulance is er nog niet. Alice blijkt op de wc beneden te zijn, waar ze hysterisch voor de spiegel staat te snikken. Ik bekijk haar ongezien door een kier in de deuropening. Het huilen neemt iets af en Alice staart naar haar spiegelbeeld en wacht tot de emotie komt opwellen en ze weer tranen met tuiten kan huilen.
Zo merk ik dat het nieuws over haar afkomst haar niet totaal kapot heeft gemaakt. Er zit ergens ook iets theatraals in haar reactie. Ik ken mijn dochter. Zo deed ze ook als kind. Wanneer ze onze reactie op haar wanhoop niet voldoende vond, zorgde ze ervoor dat ze bleef huilen en huilen. Maar dat wil niet zeggen dat haar reactie niet gerechtvaardigd is. Ik wil alleen zeggen dat het op dit moment misschien niet het beste voor Alice is om ons uit te putten in verontschuldigingen en medeleven.
Ik geef een duwtje tegen de deur en de scharnieren piepen. Alice is halverwege een snik stil. Ze steekt haar hoofd om de deur en als ze mij ziet, verdwijnt ze even snel weer. Ze gaat met haar rug naar me toe staan, haar schouders schokken en ze wacht tot ik doe wat ik normaal gesproken zou doen. Sussen, smeken, en haar uit haar misère proberen te halen. Alles om haar op te beuren. Alles om haar pijn weg te nemen en op mezelf te laden. Het kwetst me haar zo te zien en instinctief wil ik mijn armen om haar heen slaan, maar ik voel dat ze me zou afwijzen.
‘Alice,’ begin ik.
‘Niet doen.’
Ik wacht even en probeer te bedenken hoe ik dit het beste kan aanpakken. ‘Wat wil je dat ik doe?’ is mijn oprechte vraag.
‘Ik wil helemaal niet dat je iets dóét,’ snuift ze. ‘Maar ik wil nu niet met je praten.’
‘Je kunt het niet of je wilt het niet?’
Vliegensvlug draait ze zich naar me om. ‘Hoe kón je?’ jammert ze.
Ik loop naar haar toe. Haar mascara is uitgelopen en haar rode haar kroest bij haar slapen. De spieren in haar nek staan strakgespannen, twee dikke strengen aan weerszijden van haar slanke hals. ‘Hoe kon je,’ zegt ze, bozer nu.
‘Als we niet hadden gelogen, zou je oma nooit hebben toegestaan dat we bij elkaar bleven,’ leg ik uit.
‘Waarom niet?’
‘Ze wilde sowieso al niet dat we een stel werden. Ze heeft geprobeerd ons uit elkaar te drijven. Dat zou haar de reden hebben gegeven om ons voorgoed bij elkaar weg te houden, Alice. We hebben gevochten om bij elkaar te blijven, maar we konden niet tegen haar op. Ze heeft gezorgd dat we het uitmaakten en we moesten beloven dat we elkaar op de universiteit niet zouden opzoeken.’
‘En daar heb je mee íngestemd?’ vraagt ze, oprecht verbijsterd.
‘We hadden niet zo veel keus.’ Ik glimlach zwakjes. ‘Als we niet hadden toegegeven, had ze de studie van papa niet betaald… en, nou ja, hij wilde per se advocaat worden.’
Ze staart naar haar schoenen. Zo heeft ze het verhaal nog nooit horen vertellen. We hebben er nooit moeilijk over gedaan. We hebben de meisjes altijd verteld dat we jong en roekeloos waren en de teleurstelling waarmee alles omgeven was, wuifden we weg. ‘Zorg dat je niet dezelfde fouten maakt,’ hebben we altijd lachend gezegd terwijl we er geen twijfel over lieten bestaan dat het geen fout was, tenminste niet in onze ogen.
Ten slotte vraagt ze: ‘Dus hij wilde eigenlijk rechten studeren?’ Ze houdt haar blik naar de grond gericht.
‘Ja,’ zeg ik, ‘daar had hij zijn zinnen op gezet.’
‘Weet hij… weet… die andere man… weet hij van mijn bestaan? Je hebt hem toch over mij verteld, of niet?’ Alice kijkt me aan.
‘Hij weet het.’
‘En heeft hij nooit geprobeerd me op te zoeken? Hij is nooit hier geweest of dat jij zijn brieven hebt achtergehouden of zo?’
‘Nee,’ zeg ik verdrietig.
‘Dus hij wil me echt niet kennen? Dat wil je zeggen.’
‘Lieverd, ik kan niet voor hem spreken, want…’ Hulpeloos haal ik mijn schouders op. ‘Ik kan je niet vertellen hoe dat komt. Het enige wat ik weet, maar het is nu niet de plaats of de tijd om het daarover te hebben, is dat hij toen hij eenentwintig was, een vervelende arrogante idioot was, en het is mijn ervaring dat mensen niet erg veranderen. Mensen zijn wie ze zijn. Ik zou er eerst maar eens goed over nadenken of je naar hem op zoek wilt gaan… als je dat zou willen.’
Ze duwt met haar voet tegen het kleedje en scheidt de pool met haar grote teen. ‘Ik ben zo vreselijk boos op papa,’ zegt ze.
Ik wil wat zeggen, maar ze onderbreekt me.
‘Dat is verkeerd, of niet? Ik weet dat het verkeerd is, maar ik heb het gevoel dat hij altijd tegen me heeft gelogen, altijd wist dat ik niet bij hem hoorde. Ik heb het gevoel dat hij een hekel aan me heeft omdat ik de dochter van iemand anders ben.’
‘Heb je ooit gedacht dat hij niet van je hield?’
‘Nee, maar –’
‘Nou dan,’ zeg ik en ik haal diep adem. ‘Alice,’ zeg ik, ‘hij was er toen we hem nodig hadden. Ik kan me niet voorstellen hoe ons leven eruit had gezien als hij er niet voor ons was geweest. En tot heel onlangs heeft hij elke dag voor je klaargestaan. Hij heeft je opgevoed,’ fluister ik. ‘Dat betekent dat hij je vader is.’
Ze buigt haar hoofd, ‘En Eve dan?’ vraagt ze. ‘Waarom moest hij zo stom zijn als –’
Er is beroering in de hal en ik besef dat we hier weg moeten.
Ik hoor het gerammel van apparaten en een diepe onbekende stem.
Ik ga naar Alice en leg mijn handen om haar gezicht. Ik merk dat er iets gebeurt van een enorme omvang. De angst voor deze onthulling heeft me zo lang in een ijzeren greep gehouden dat het lijkt of er een last van mijn schouders is genomen. ‘Hij heeft met hart en ziel van ons gehouden, Alice,’ zeg ik met mijn ogen strak op de hare gericht zodat goed tot haar doordringt wat dat indertijd voor mij heeft betekend. ‘Hij heeft van ons gehouden en ik heb niet voldoende van hem gehouden. Als je boos wilt zijn op iemand en teleurgesteld, wees dat dan in mij.’
Ik wacht niet op een reactie. Ik druk het beetje opluchting dat zich in mijn hart begon te nestelen weer weg en loop de keuken in.
Daar tref ik een brede man met een baard aan naast Eve. Hij heeft ambulancekleding aan. Als ik binnenkom, kijkt hij op.
‘Het ging allemaal zo snel,’ zeg ik argeloos.
40
Sean en ik zitten naast elkaar en de rand van de plastic stoel drukt in mijn rug. We zitten in het ziekenhuis van Lancaster op de Spoedeisende Hulp. Sean is met de ambulance meegereden en nadat ik de meisjes had gekalmeerd, volgde ik in de auto van Eve. Ik ben niet verzekerd voor die auto, maar wat maakt het uit, we hebben wel wat anders aan ons hoofd.
Sean zit met zijn hoofd in zijn handen en we hebben niet veel gezegd. Ik kwam een paar minuten na hem binnen – de veertig minuten naar Lancaster kostten in de spits bijna een uur. Zover we weten, is Eve niet bij kennis gekomen en hoewel ik Sean nog geen deelgenoot heb gemaakt van mijn gedachte, hoop ik dat ze nooit wakker wordt. Mijn enige angst is dat Eve zich herinnert wat zich heeft afgespeeld in de keuken: Alice die haar met een mes bedreigde en Felicity die haar heeft geduwd. Aangezien we niet weten hoe ernstig de verwondingen zijn, ga ik van het ergste uit. Als ik aan de vreemde, scheve manier denk waarop ze lag, denk ik dat ze haar nek heeft gebroken en dat Felicity zal worden aangeklaagd als ze wakker wordt. Om de paar seconden sluit ik mijn ogen en zie ik het gezicht van mijn vader voor me. Ik bid met elke vezel van mijn lichaam dat hij Eve op de een of andere manier zal doden.
Het is druk op de afdeling. Het is nog te vroeg voor de dronkaards, die vanaf het begin van de avond op de Spoedeisende Hulp binnendruppelen, maar in plaats daarvan zijn de stoelen gevuld met jammerende kinderen met allerlei kwetsuren aan armen en benen, veel te dikke mannen met ademhalingsproblemen en een stel dat eruitziet of ze niks mankeren en alleen even willen uitrusten.
We zitten hier al bijna een uur en hebben nog niks gehoord. Ik pak een tijdschrift van de stoel naast me en blader dat door. Ik vraag me af of ik nu op een leeftijd ben gekomen dat ik de beroemdheden niet meer ken.
Als uit het niets staat er ineens een keurige, kleine vrouw van begin vijftig voor onze neus. ‘Hoort u bij Eve Dalladay?’ vraagt ze.
Sean tilt zijn hoofd op. ‘Hoe is het met haar?’
‘Ik ben Vanessa Rose, senior crisisarts. De eerste röntgenfoto laat een breuk in de C6 zien. Ik vrees dat er ook al tekenen zijn van neurologische schade.’
Bezorgd wendt Sean zich tot mij en ik wijs met mijn wijsvinger naar mijn hals. Ik laat geen emotie zien.
‘Is ze al bij kennis?’ vraagt hij.
‘Nee,’ zegt dokter Rose. ‘Ze heeft een trauma aan haar hoofd, maar we weten niet hoe ernstig. Het spijt me, meer kan ik op dit moment niet voor u doen. Als ik meer weet, kom ik u dat vertellen.’
En dan is ze weg.
‘Wat betekent dat, Natty?’ vraag Sean met trillende stem.
Ik geef geen antwoord.
Hij sluit zijn ogen en leunt achterover in zijn stoel.
Stelt hij zich een leven voor met Eve, de zorg voor een vrouw die niet meer kan lopen? Haar armen maar beperkt kan gebruiken? Heeft hij er spijt van dat hij zich überhaupt met haar heeft ingelaten?
Of is hij er stuk van dat de toekomst die ze zich hadden voorgesteld, in het water is gevallen?
Een C6-breuk betekent dat Eve zelfstandig kan ademhalen, maar we hebben het wel over intensieve verzorging en ze zal meteen dag en nacht moeten worden verpleegd.
‘Ik heb alles in het honderd laten lopen, hè,’ zegt Sean zacht.
‘Dat hebben wij samen gedaan,’ antwoord ik.
‘De brand,’ zegt hij. ‘Weet je zeker dat Eve die heeft aangestoken?’
‘Helemaal zeker weet ik het niet, nee.’
‘Waarom denk je dat ze zoiets zou doen?’
‘Om mij ervan te weerhouden je te vertellen wie ze werkelijk is.’
‘En jij weet daadwerkelijk wie ze is?’
Ik knik.
‘Maar dat ga je me niet vertellen,’ zegt hij.
‘Zou je me geloven?’
‘Nu wel,’ zegt hij. ‘Eerder zou ik bedenkingen hebben gehad, maar nu, nadat ze dat Alice heeft aangedaan… Haar over ons vertellen? Zonder haar gevoel te sparen…’ Zijn woorden sterven weg. Hij kan nog niet begrijpen wat Eve net heeft aangericht.
Het blijft een poosje stil en dan vraag ik: ‘Die creditcards, Sean? Je moet me geloven dat ze opzettelijk geblokkeerd waren. Ze heeft het me zelf verteld, ze zei dat jij dat had geregeld.’
Hij fronst zijn wenkbrauwen.
‘Ik zou niet weten hoe ze zich toegang heeft verschaft tot de rekeningen,’ verklaart hij. ‘Ik wil niet beweren dat ze het niet heeft gedaan, maar ik zou niet weten hoe.’
‘Bewaar je al je wachtwoorden en inloginformatie nog steeds op je laptop in een document dat Wachtwoorden heet?’ vraag ik.
Hij zucht. ‘Ja,’ moet hij toegeven. Ik ga er maar niet op door. Hij heeft op dit moment waarschijnlijk geen behoefte aan nog een ‘ik heb het je toch gezegd’.
We blijven zwijgend zitten. Kijken naar de mensen die op de afdeling komen en gaan. Ik voel dat hij de gebeurtenissen overdenkt, als hij zich plotseling tot mij wendt. ‘Er waren meer dingen,’ zegt hij en zijn uitdrukking is serieus, geconcentreerd. ‘Dingen die niet klopten. Ik denk dat ik het niet wilde toegeven, maar ik wist dat er een probleem was.’
Ik knik om hem te laten weten dat ik het begrijp. ‘Hou je van haar?’ vraag ik.
‘Dat dacht ik wel.’
‘En nu?’
Hij aarzelt.
‘Het klinkt natuurlijk arrogant,’ zegt hij, ‘maar ik heb mezelf altijd gezien als iemand die zich te goed voelde voor een affaire. Ik had nooit gedacht dat ik zou zwichten voor vleierijen.’ Hij zwijgt, beschaamd over zijn bekentenis en kijkt om zich heen of niemand hem kan horen voor hij verder praat. ‘Ik had nooit gedacht dat ik zo’n cliché-kerel zou worden die zich laat inpakken door het gevoel dat iemand naar hem verlangd, dat hij begeerd wordt, die zich viriel voelt. En door Eve voelde ik al die dingen en ik nam aan dat het liefde was. Echte liefde.’ Hij schampert nu om de herinnering. ‘Ik had nooit gedacht dat ik er net zo gevoelig voor zou zijn als ieder ander.
‘Het spijt me, Natty,’ zegt hij voor ik kan reageren. ‘Dit is geen behoorlijke verklaring. Je verdient beter.’
‘Het is goed,’ zeg ik en ik steek mijn hand uit. ‘Ik vraag me hetzelfde af. Hoe ben ik toch veranderd in dat gespannen, zeurende mens. Hoe zou het zijn geweest als ik mijn aandacht op jou had gericht? Op ons? In plaats van te stressen over dingen die totaal onbelangrijk zijn en alleen maar in de weg staan?’
Zijn ogen vullen zich met tranen. Hij knippert en kijkt of ik hem net een glimp heb gegeven van wat had kunnen zijn, maar wat voor eeuwig verloren is gegaan.
‘Wat moet ik doen, Natty?’
‘Ik weet het niet.’
‘Laat ik haar zitten of ga ik voor haar zorgen?’
‘Dat hangt van je geweten af. Je zou, als je dat wilt, nu het ziekenhuis uit kunnen lopen, maar ik kan me niet voorstellen dat dat is wat je wilt.’
Hij schudt zijn hoofd alsof hij zich dat ook niet kan voorstellen.
‘Misschien helpt het als je bedenkt dat ze je bedonderd heeft,’ zeg ik tegen hem. ‘Ons allemaal.’
Hij tilt vragend een wenkbrauw op: ga verder.
‘Ze heeft een heel verleden waar ze nooit over praat en dat ze verborgen probeert te houden. Ik denk dat ik ook nog niet de helft weet.’
‘We hebben allemaal onze geheimen, toch?’ probeert hij redelijk te blijven.
Ik draai me naar hem toe. ‘Ze heeft een zoon, Sean.’
‘Wát?’
‘Een zoon,’ herhaal ik. ‘Niemand weet van hem af,’ zeg ik waarschuwend, ‘en dat moet zo blijven. Haar moeder zorgt voor hem. Hij is een jaar of negentien.’
Sean staart me aan en de omvang van het bedrog van Eve begint misschien nu pas tot hem door te dringen. ‘Jezus,’ fluistert hij.
Ik zie hem een paar keer slikken en de kleur trekt weg uit zijn gezicht. Hij lijkt totaal van slag, alsof zijn leven – sneller dan hij verwerken kan – voor zijn neus uit elkaar valt. Een tel later stopt hij zijn hoofd weer tussen zijn knieën om niet het bewustzijn te verliezen. Ik wil net een spuugbakje voor hem halen of om hulp roepen als…
‘Meneer Wainwright? Gaat het wel goed met u?’
Het is rechercheur Aspinall.
‘Is hij ziek?’ vraagt ze.
‘Hij maakt zich zorgen om Eve,’ zeg ik en ik probeer niet te laten merken dat ik ervan schrik dat ze ineens opduikt op de Spoedeisende Hulp.
‘Wat is er gebeurd?’ vraagt ze zakelijk en ze trekt haar jasje uit en hangt het over haar linkerarm. Ze draait zich om en kijkt naar de balie, waar haar partner staat – de gezette, zwetende rechercheur van na de brand – die om informatie vraagt.
‘Ze… ze is gevallen,’ stamel ik.
Ik vertrek mijn gezicht alle kanten op om aan te geven dat het allemaal heel ongelukkig is, maar rechercheur Aspinall reageert er niet op.
‘Hoe is ze precies gevallen?’ vraagt ze.
‘Naar achteren. Met haar hoofd op het granieten aanrecht.’
Rechercheur Aspinall knikt bedachtzaam.
Sean tilt zijn hoofd op. ‘Ik heb frisse lucht nodig,’ zegt hij terwijl hij op zijn benen staat te wankelen. ‘Ik ga even naar buiten, goed?’
Hij is lijkbleek.
‘Ik vind het prima,’ zegt rechercheur Aspinall. ‘Ik zal zo mijn collega sturen om te kijken of alles goed is met u. Ik wil me er niet mee bemoeien, hoor, meneer Wainwright, maar u ziet eruit of u elk moment kunt flauwvallen.’
Sean probeert te glimlachen. Het is een dappere poging. Met opgetrokken schouders en hangend hoofd loopt hij naar de schuifdeuren en ik kijk hem na voor ik weer recht voor me uit kijk.
Wat moet ze hier?
Is ze bij ons huis geweest en heeft ze de meisjes ondervraagd?
Jezus, stel je voor dat ze hun mond voorbij hebben gepraat. Ik heb geen tijd gehad ze op zoiets voor te bereiden. Stel je voor dat de rechercheur hier is gekomen om ons in de val te lokken. Om te kijken of onze verhalen overeenkomen. Stel je voor dat ze haar de waarheid hebben verteld.
‘Mag ik gaan zitten?’ vraagt ze opgewekt.
‘Ja, natuurlijk.’
De muren beginnen op me af te komen. Omdat mijn handen beginnen te trillen, ga ik er maar bovenop zitten.
‘Het is zo druk op de weg,’ zegt ze.
‘Hmm?’
‘Ik zei dat het zo druk is in het centrum van Lancaster.’
‘Ja,’ antwoord ik. ‘Ja, heel druk.’
Ik blijf recht vooruitkijken, naar een poster met verschillende complicaties van morbide obesitas en ik knijp mijn ogen samen om zogenaamd de tekst te lezen.
‘Hoe gaat het met Eve Dalladay?’ vraagt ze. ‘Hebben jullie al details te horen gekregen?’
Rechercheur Aspinall is heel ontspannen, alsof we naast elkaar zitten in de pub.
Mijn hart bonkt achter mijn ribben en instinctief wil ik mijn hand erop leggen om het geluid te maskeren, voor het geval ze het kan horen.
Ik schud mijn hoofd. ‘Ze kunnen er nog niet veel van zeggen. Haar nek is gebroken, maar ze moeten nog meer dingen testen.’ Ik werp even een blik in haar richting om normaal te lijken en ze knikt nog een keer. Kennelijk laat de toestand van Eve haar onverschillig.
Even later vraagt ze met een verbaasde uitdrukking op haar gezicht: ‘Vraagt u zich niet af waarom ik hier ben?’
‘Pardon?’
‘U hebt niet gevraagd waarom ik hier ben, mevrouw Wainwright. Ik moet zeggen dat ik dat toch wel een beetje vreemd vind.’
‘O, ja?’
‘Ja,’ zegt ze. ‘Heel vreemd.’
Ze wacht op een reactie en ik slik. Even sluit ik mijn ogen. ‘Waarom bent u hier?’ vraag ik zacht.
‘Er is sprake van een ontwikkeling. We hebben een oude zaak opgedoken en ik ben hier voor de arrestatie van –’
We worden onderbroken door dokter Rose. Ze schraapt haar keel en werpt even een blik op rechercheur Aspinall voor ze me vraagt haar direct te volgen. Aangezien rechercheur Aspinall daar niks op tegen lijkt te hebben, sta ik op, niet wetend wat ik moet doen.
Moet ik Sean halen?
Ik kijk naar de ingang, maar ik zie hem niet en dokter Rose loopt al weg.
Ik ren een paar passen om haar in te halen en volg haar een kleine wachtkamer in, een privéruimte, weg van de massa. ‘Hier kunnen we praten,’ zegt ze. ‘Er is een probleem met de status van Eve Dalladay,’ zegt ze bruusk. ‘Is zij inwoner van het Verenigd Koninkrijk?’
‘O,’ zeg ik nerveus. ‘Nee, dat niet. Ze woont hier al een tijd niet meer.’
Ze kijkt naar haar aantekeningen. ‘Het is geen onoverkomelijk probleem,’ zegt ze verstrooid, ‘maar u moet een paar formulieren invullen. Maar goed, dat kan later ook nog wel. Het eerste wat ons nu te doen staat, is een scan maken.’
Mijn ademhaling stokt.
Ik staar haar aan.
‘Een scan, zegt u,’ herhaal ik geconcentreerd.
‘Ja, we moeten vast zien te stellen waarom Eve buiten kennis is, of er een bloeding is opgetreden in de hersenen en zo ja, in hoeverre die verantwoordelijk is voor haar bewusteloosheid. Misschien moeten we haar overbrengen naar Preston, waar ze meer ervaring hebben met hersenkwetsuren.’
‘Dus u wilt een MRI-scan maken?’
‘Ja,’ zegt ze. ‘Dat is toch wel goed? U hoeft zich er echt geen zorgen over te maken. Hoe sneller we weten wat er in haar hoofd aan de hand is, hoe sneller we…’
Ik hoor haar niet meer.
Wat ze verder nog zegt, dringt niet meer tot me door. Het lijkt wel of ik op een ander bewustzijnsniveau ben gekomen. Al het geluid valt weg en mijn directe omgeving wordt gedomineerd door een herinnering; een herinnering van zestien jaar geleden.
Ik ben terug in het Hope Hospital. Ik ben een student. Ik draag een kastanjebruine broek en een eenvoudig wit jasje. De radioloog naast me draagt net zo’n uitmonstering, maar haar kraag is gestreept als teken dat ze gekwalificeerd is om MRI-scans te maken.
Ze spreekt in de microfoon. ‘Meneer Burgess,’ zegt ze tegen de patiënt achter het glas, ‘het gaat een beetje lawaai maken, goed? Dat is heel normaal en ik wil dat u zich niet beweegt.’
Dan wendt ze zich tot mij. ‘Natasha,’ zegt ze opgewekt, ‘terwijl we wachten tot deze meneer klaar is, mag jij me vertellen wat de contra-indicaties zijn.’
Ik zit recht overeind, want die ken ik allemaal uit mijn hoofd. ‘Je mag geen scan doen als de patiënt een elektronisch, magnetisch of mechanisch aangestuurd implantaat heeft. Je mag niet scannen als de patiënt een pacemaker heeft… of een chirurgische clip, metalen hechting, schroeven of matjes –’
‘En waarom is dat?’ onderbreekt ze me.
‘Omdat alles wat ferromagnetisch is, kan reageren op het magnetische veld. Het apparaat kan gaan schuiven en dat kan tot een trauma leiden.’
‘En wat nog meer?’
‘Thermische wonden,’ zeg ik beslist, uitermate tevreden over mezelf.
‘Heel goed,’ zegt ze en ze trekt een vies gezicht. ‘Je wilt de patiënt absoluut niet van binnenuit braden, of wel?’’
Ik schiet in de lach.
‘Nee, dat wil je tot geen prijs.’
Ik denk aan de aneurysmaclip in de hersenen van Eve en mijn hart slaat op hol. Zo’n ouderwetse, van metaal, heeft Eve gezegd.
Ik heb zeker een rare uitdrukking op mijn gezicht, want de dokter breekt haar zin af. ‘Gaat het wel goed met u?’ vraagt ze bezorgd.
‘Wat?’ stamel ik. ‘Wat? Ja, ja, natuurlijk. Sorry, ik probeerde te volgen wat u zei. Het jargon ging me een beetje boven mijn pet.’
Ze glimlacht. ‘Goed dan.’ Ze loopt naar de deur. ‘Misschien wilt u weer plaatsnemen in de grote hal. Het spijt me, maar we proberen deze ruimte vrij te houden voor persoonlijke gesprekken als dat nodig is. Ik zal de scan autoriseren en dan heb ik binnen een paar uur meer nieuws voor u.’
Ik bedank haar en loop terug naar de grote hal. Rechercheur Aspinall en haar partner staan bij de balie en Sean zit weer op zijn stoel. Hij kijkt me verwachtingsvol aan en ik kijk terug met een treurige uitdrukking op mijn gezicht ten teken dat er geen nieuws is en ga naast hem zitten.
Ik pak een tijdschrift. Blader dat door en onderdruk een geeuw.
Dan leun ik achterover en wacht tot ze dood is.