1
Ben jij in het moment?
Ik ook niet.
Ik probeer het. Ik probeer het echt. Zo nu en dan, overdag, stop ik met waar ik mee bezig ben en zeg ik tegen mezelf: Dit is het. Dit moment is alles wat je hebt. Geniet ervan. Voel het. Omarm… het… nu.
Nu omarm ik dus het moment waarop ik de bruiningscrème van de muren van een badkamer schrob. De badkamer is onlangs gerenoveerd – marmeren wandtegels, dubbele Korinthische wastafels – en een van de hotelgasten vond het de ideale plaats om zich te besproeien met bruiningscrème.
Ik negeer het feit dat ze de crèmekleurige Ralph Lauren-handdoeken heeft gebruikt om haar haren diep magentarood te verven en mijn gedachten vliegen heen en weer tussen de vraag wat voor kleur deze vrouw van zichzelf heeft en of de kip die ik uit de koelkast kan halen als ik in het komende uur even naar huis vlieg, nog op tijd ontdooid zal zijn voor het avondeten.
De verknoeide handdoeken gooi ik op een grote stapel in het midden van de badkamer. Vervolgens smeer ik bleekmiddel op een tandenborstel. Het kost me grote moeite om de bruiningscrème tussen de voegen uit te krijgen. Omdat dit trucje meestal wel werkt ga ik aan de slag, waarbij ik goed oplet dat ik geen bleekmiddel op mijn broek krijg, terwijl ik de hele tijd denk: wat doe ik hier? Hier hebben we een heel leger aan personeel voor.
Maar die letten niet op kleinigheden. Je kunt ze trainen tot je een ons weegt en nog slaan ze de details over, doen ze niet dat kleine beetje extra dat nodig is om de kamer er uitzonderlijk uit te laten zien.
En juist daarom komen onze gasten terug. Omdat Lakeshore Lodge uitzonderlijk is.
Als je hier ooit een nacht hebt doorgebracht en terugkomt, word je persoonlijk begroet door Sean, mijzelf of de algemeen manager – en we vragen naar je familie of naar je reis naar Windermere. In de kamer staat een miniflesje roze Moët op je te wachten, met een doosje met zes handgemaakte bonbons en een bakje karamelpudding. Nog afgezien van de handgeschreven kaart waarop staat: Het is ons een genoegen u terug te zien!
Bij ons gaat het om die extraatjes. Het gaat erom de gasten het gevoel te geven dat ze belangrijk zijn. En daarom hebben we een bezetting van negentig procent, ook in het laagseizoen. Ook in november, als het dertig dagen kan regenen en de lucht dertig nachten zo zwaarbewolkt is dat het lijkt of je het wolkendek met je vingers kunt aanraken.
Er wordt op de badkamerdeur geklopt. Ik laat de tandenborstel rusten en draai me om.
‘Mevrouw Wainwright, het spijt me dat ik u stoor, maar er is een probleem in de junior suite.’
Libby is een van de huishoudsters. Ze werkt hier al drie jaar en is een van mijn beste schoonmaaksters.
‘Wat is er aan de hand?’
‘De Indiase familie die daar gisteravond logeerde? Ze hebben curry opgewarmd in de slaapkamer.’
Ik rol met mijn ogen. Hoewel het geen vreselijke ramp is, gebeurt het nu en dan. ‘Zet de ramen open, Libby, laat het maar even goed luchten. De volgende gasten komen vanavond pas na achten, dus is er genoeg tijd om alles even af te soppen.’
Libby knijpt haar ogen samen en fronst tegelijkertijd haar wenkbrauwen. Dat doet ze als ze weet dat ik woest word om wat ze te zeggen heeft.
‘Wat is er?’ vraag ik scherp. ‘Waren ze met meer personen?’ Ik wil hier niet generaliseren, maar het gebeurt nogal eens dat er meer kinderen, baby’s… oma, gratis mee naar binnen worden gesmokkeld.
Libby verplaatst haar gewicht van de ene voet naar de andere. ‘Ze hebben het opgewarmd in de waterkoker.’
‘De curry?’ vraag ik. ‘In de elektrische waterkoker?’
Ze knikt. ‘Ik denk dat het warmte-element kapot is.’
‘Jezus christus.’
Ik leg de tandenborstel naast de wastafel en masseer mijn nek terwijl ik de stroom verwensingen die ik in gedachten had van me weg probeer te houden, net als de opkomende migraine. Die begint aan de onderkant van mijn schedel en als ik nu mijn drift niet bedwing, springt hij meteen door naar mijn ogen zodat ik de rest van de dag wel kan vergeten.
‘Voor alles is een eerste keer,’ zeg ik zacht, maar Libby houdt haar ogen neergeslagen.
Omdat ik nog weleens onvoorspelbaar kan reageren.
Libby vertelt me vaak de vreselijkste dingen: de wasruimte is overstroomd, twee kamermeisjes hebben zich ziek gemeld… een rat… en ik verblik of verbloos niet. Ik handel de zaken rustig af en ga verder met waar ik mee bezig ben. Een andere keer ga ik uit mijn dak over een stoffige plint of een eenzame vingerafdruk op een spiegel.
Ik ben niet gemakkelijk. Ik kan prikkelbaar zijn en ik ben gaan mediteren om evenwichtiger te worden. Sean zegt dat hij verschil merkt, maar ik weet niet zo zeker of het zoden aan de dijk zet.
‘Wat zal ik doen?’ vraagt Libby.
‘Breng de waterkoker maar naar Sean. Zeg dat hij een nieuwe moet pakken uit de voorraad en moet kijken hoeveel er nog zijn. Misschien moeten er nieuwe worden besteld. Zeg dat hij online moet kijken of hij ze goedkoper kan vinden. Die glazen kokers waren idioot duur. Zeg maar dat hij op zoek moet naar roestvrij staal.’
‘Goed.’
Als ze kamer uit loopt, roep ik haar terug.
‘Libby? Ik heb me bedacht, zeg maar dat het weer glas moet zijn. Dat heeft meer klasse.’
Libby vertrekt geen spier. Ze wacht tot ik weer van gedachten verander.
‘Weet u het zeker?’ vraagt ze voorzichtig.
‘Ja.’
Pas als ik weer sta te schrobben en bleekmiddel op de tandenborstel aanbreng, herinner ik me dat Sean vanochtend wat anders te doen heeft. Zijn moeder is er.
Penny, de moeder van Sean, komt op donderdagmiddag altijd op bezoek. Ze brengt een paar uur met hem door en hij neemt haar mee uit. Soms maken ze een uitstapje naar Sharrow Bay in Ullswater of ze genieten van een high tea, verderop bij Storrs Hall. Het kan van alles zijn. Alles, behalve Lakeshore Lodge – want daar zou Sean voortdurend worden gestoord. En zijn moeder heeft zijn onverdeelde aandacht nodig. Meestal zijn ze rond een uur of vier ’s middags terug, voor de meisjes uit school komen. Nu het in de Britse zomer ’s avonds wat langer licht is, blijft Penny eten. In de wintermaanden zit ze vroeg weer op de weg, terug naar Crook, voor het donker wordt.
Vandaag is het de eerste woensdag van mei. Normaal gesproken komt Penny dan niet, maar ze vertrekt morgen voor een paar dagen met de fotoclub naar Nice.
Vlak voor vijven kom ik door de voordeur binnen rennen, met in mijn armen kipfilet, een zakje morieljes (die ik heb gebietst bij de chef-kok), een fles marsala en twee boeken met tapijtmonsters, die ik voor zessen moet bekijken omdat dan de stoffeerder belt om mijn keus te horen. Het tapijt in de serre van het hotel is bij de deur versleten en ik had mijn keus eind vorige week al moeten doorgeven, maar de dagen vliegen om.
‘Natty!’ roept Penny en ze staat op uit de leunstoel als ik de woonkamer binnen kom. ‘Je ziet er uitgeput uit! Sean, zet een kopje thee voor je vrouw, voor ze helemaal instort.’
Ik kus Penny op haar wang. ‘Dat uitstapje heeft je goedgedaan,’ zeg ik tegen haar en ik zeg tegen Sean dat hij die thee mag vergeten.
Penny is net terug van een bezoek aan Seans zuster in Fremantle en haar huid is getaand en diep mahoniebruin. Penny heeft altijd veel in de zon gezeten en is broodmager. Je ziet weleens dat ze op televisie voor de grap een skelet een pruik opzetten. Zo ongeveer ziet Seans moeder eruit.
‘Alles goed met de kleintjes van Lucy?’ vraag ik, en net als ik mijn schoenen uitschop, begint de telefoon in de gang te rinkelen. Sean loopt erheen.
‘Ja, prima,’ antwoordt ze. ‘Het is zo leuk om ze samen te zien. Ze heeft namelijk de tijd voor ze, snap je, Natty? Dat maakt zo veel uit. Al het verschil in de wereld. Ze hebben het over een derde nu Robert eindelijk promotie heeft gekregen.’
‘Weer een baby zou heerlijk zijn,’ zeg ik opgewekt. ‘Hoopt ze nu op een meisje?’
Penny wuift mijn woorden weg. ‘O, dat kan haar helemaal niets schelen. Ze houdt gewoon van moederen. Hoewel ik haar wel een beetje erg oud vind voor nog een kind. Maar ze heeft me verzekerd dat veertig tegenwoordig helemaal niet oud gevonden wordt.’
‘Er zijn steeds meer vrouwen die op hun veertigste nog een baby krijgen,’ zeg ik.
‘Ik mocht helemaal niks doen toen ik daar was, Natty. Ik weet niet waar ze de energie vandaan haalt, echt niet. Ze loopt nog steeds de halve nacht op met Alfie.’
‘Fijn dat je hebt kunnen uitrusten en van de kinderen hebt kunnen genieten.’
‘Ze geeft natuurlijk Alfie nog steeds borstvoeding dus dat kan niemand haar uit handen nemen en Will is zo’n schatje. Ik kan bijna niet geloven dat hij al vijf is. Waar blijft de tijd? Het is ongelooflijk.’
Dit gesprek heeft een ondertoon. Elk gesprek met Penny heeft trouwens een ondertoon, wat misschien wel de moeite waard is om hier even te benadrukken.
Ik werd onverwachts zwanger toen ik negentien was en net op de universiteit zat. Of misschien, wat belangrijker is, toen Sean net op de universiteit zat. We stopten allebei met studeren en kwamen terug naar Windermere. Sean deed rechten en ik radiologie.
Dat was een lastige tijd met Penny omdat ik, in haar ogen, de carrière van haar zoon had geruïneerd. ‘Negentien is veel te jong om vader en moeder te worden. Wat hebben jullie een kind nu te bieden als jullie zelf nog kinderen zijn?’
Dat zei ze, maar ook dat had een ondertoon, en wel dat ze God mocht weten hoeveel geld had besteed aan de opleiding van Sean aan de Sedbergh School en dat hij nu alles liet varen voor een dorpsmeisje dat hij al jaren geleden aan de kant had moeten zetten.
Ik kan echter niet anders zeggen dan dat Penny smolt toen Alice eenmaal was geboren. Ze bleek een zeer toegewijde oma en ik verdroeg haar voortdurende steken onder water over ons onverantwoordelijke gedrag omdat ik haar eenvoudigweg, zonder mijn eigen moeder, nodig had.
‘Lucy probeert Alfie nu te spenen,’ vertelt ze verder. ‘Je zou moeten zien wat ze daar allemaal voor doet, Natty. Ze heeft een fantastisch apparaat – een elektrische stomer. Daardoor blijven alle voedingsstoffen in de groente. Ze pureert of zeeft de groente en vriest die in als ijsblokjes… het is ongelooflijk hoeveel werk dat is. Zoals ik al zei, ze heeft de tijd. Ze kan het zich veroorloven het fatsoenlijk te doen.’
Ik glimlach zwakjes. Ik heb dat namelijk ook allemaal gedaan toen Alice werd geboren. Ik was er zo op gebrand om te laten zien dat we wél goede ouders waren, dat ik uit alle macht probeerde een perfecte moeder te zijn. Ook ik heb gestoomd en gepureerd. Ook ik heb borstvoeding gegeven, langer dan eigenlijk voor iedereen prettig was. Ook ik heb mijn baby’s overal heen gedragen en ze opgevoed volgens het Continuum Concept.
Penny weet dat alleen niet meer, want het is zestien jaar geleden. En ik val haar er niet mee lastig want ik heb het spelletje ‘Wie is de beste moeder’ opgegeven toen de oudste zoon van mijn schoonzusje uit de luiers was. Wat ik ook zeg, in de hersens van Penny had Lucy haar leven op orde – emotioneel en financieel – voor ze besloot een kind te krijgen. Op verantwoordelijke wijze.
Het is de afgelopen jaren weleens moeilijk geweest om te blijven bedenken dat Lucy eigenlijk heel aardig is. Iemand met wie Sean en ik het heel goed kunnen vinden. Wat is dat toch met ouders dat ze haast zorgen dat je een hekel krijgt aan de familie omdat ze het maar niet kunnen laten iedereen met elkaar te vergelijken? Altijd even laten merken dat hun eigen kind het beter doet.
Sean komt de kamer in. ‘Dat was Eve,’ zegt hij. Zijn ogen schitteren ondeugend, wat betekent dat ook hij is onderworpen aan de verhalen van zijn moeder over het fantastische pureren van Lucy. Ik heb waarschijnlijk de verkorte versie gekregen. ‘Eve wil weten of het goed is dat ze morgenavond komt. Dan is ze klaar met een serie lezingen in Schotland en komt ze hier langs.’
‘Is dat je vriendin uit Amerika?’ vraagt Penny met haar kin in de lucht. ‘Dat slimme meisje met die fantastische baan?’
‘Ja, goeie god, ik heb haar twee jaar niet gezien. Zei ze nog hoelang ze in het land is?’
Sean schudt zijn hoofd.
‘Heb je gezegd dat het goed is?’
‘Ik heb gezegd dat als het niet goed is, je meteen terug zou bellen.’
2
Voorjaarsweer in het Lake District is niet anders dan in de rest van het jaar. Veranderlijk. Vanmorgen motregent het en er hangt lage mist boven Lake Windermere. Ik sta naar buiten te kijken met een kop koffie in mijn hand.
Stel je elke nuance groen voor, samengeperst in een kleine lijst, kaki, flessengroen, salie, olijf, limoen, pistache, tot het heel lichte groen van het gras, en dan heb je iets wat lijkt op het uitzicht uit mijn raam.
Gistermorgen was de hemel helder en de vallei gevuld met een dichte mist. Als een enorme gletsjer kroop die over het wateroppervlak en slokte alles op zijn pad op. Als het weerbericht gelijk krijgt, heb ik morgen door zware buien helemaal geen uitzicht.
Bowness-on-Windermere is het drukste stadje in het Lake District. Het ligt aan de oostelijke oever van het meer en zowel mijn huis als het hotel ligt anderhalve kilometer uit het centrum. Dichtbij genoeg voor de hotelgasten om lekker te kunnen wandelen en ver weg genoeg voor Sean en mij om te kunnen ontsnappen aan de hordes toeristen die in de zomermaanden in het stadje neerstrijken.
Ik ben hier opgegroeid. In tegenstelling tot mijn leeftijdgenoten die, eenmaal volwassen, niet konden wachten tot ze naar de stad konden vertrekken, heb ik altijd willen blijven. De meesten zijn trouwens, nu ze zelf een gezin hebben, teruggekeerd. Bowness heeft een duidelijk dorps karakter – ja, iedereen kent iedereen, er is weinig misdaad en de mensen zorgen werkelijk voor elkaar – maar we hebben de faciliteiten van een veel grotere plaats. In een Engels dorpje met een paar duizend inwoners is meestal geen plaats voor een bioscoop, een restaurant met een Michelinster of een supermarkt. Door de enorme instroom van toeristen kunnen we een tamelijk kosmopolitisch bestaan leiden terwijl we toch in een landelijke omgeving wonen, een uitzonderlijk mooie omgeving.
Nog in mijn pyjama spoel ik mijn kopje om in de gootsteen en loop ik naar buiten met een volle vuilniszak. Het asfalt van de oprit glinstert en is glad; alles ruikt schoon en nieuw. Ik gooi de zwarte zak in de container en veeg de bovenkant schoon met het doekje dat ik speciaal daarvoor heb meegenomen.
Als ik terugloop, zie ik dat de regen, met grind, tot halverwege de voordeur is opgespat. Ik pak een dweil en veeg die ook schoon. Omdat ik toch bezig ben, maak ik ook de lamp in het portiek schoon en haal ik tegelijkertijd wat spinnenwebben rond de voordeur weg.
Terug in de keuken kijkt Alice me over de rand van haar koffiebeker aan. ‘Dweil je de oprit nu ook al?’ vraagt ze op zo’n sarcastische toon dat ik haar maar liever negeer.
Het is rustiger in huis dan normaal. Onze jongste dochter, Felicity, is op schoolreisje naar Frankrijk. Zondagavond zijn ze met z’n dertigen in een bus vertrokken en zevenentwintig uur later waren ze in Zuid-Normandië. Zaterdag wordt ze weer thuis verwacht.
Ik weet niet of Alice moeilijker is zonder, of juist met Felicity. Ze schelen twee jaar – Alice is zestien en Felicity veertien – en zoals de meeste ouders over hun kinderen zullen zeggen, hebben ze een totaal verschillend temperament.
Wat ik níét hardop zeg, is dat Alice op mij lijkt en een klassiek type A-kind is. We drijven onszelf tot het uiterste.
We zijn als kleuters die maar door en door gaan en zich niets laten zeggen tot ze van uitputting een vreselijke huilbui krijgen. Een goedbedoelende volwassene zou welwillend kunnen glimlachen en zuchten. ‘Lieve help, ik denk dat ze aan haar slaapje toe is…’
Ik kijk op de kalender en als ik de kleine asterisk zie die in een hoekje van het hokje van zaterdag is gekrabbeld, pak ik een vitamine B-pil en schuif die over de tafel naar Alice.
Ze draagt haar nieuwe onesie met luipaardprint. Als ze door het huis sluipt begin ik als vanzelf te neuriën: ‘The Magical Mr Mistoffelees.’
‘Waar is dat voor?’ vraagt ze met een blik op het pilletje.
‘PMS – het zou moeten helpen.’
Ze kijkt me woedend aan. ‘Ik ben niet degene die chagrijnig is, hoor mama,’ zegt ze, waarna ze naar boven vertrekt en mij achterlaat met het licht gekwetste gevoel waar ze me de laatste tijd steeds mee opzadelt.
Ik maak haar lunch klaar. Er is genoeg kipfilet over van gisteravond om een lekkere caesarsalade te maken. Ik was de sla en dep die droog zodat de salade straks niet snotterig wordt. In gedachten ga ik na wat we de afgelopen week gegeten hebben voor ik bedenk wat we vanavond gaan eten met Eve.
We hebben al twee keer rood vlees gegeten, dus dat gaat niet door. Wat koolhydraten betreft hebben we een keer aardappelen gegeten, een keer rijst en een lekkere knapperige baguette. Dat wordt dus pasta. Maar ik wil geen pasta serveren als ik Eve zo lang niet heb gezien. Dan wil ik er wat meer werk van maken.
Ten slotte kom ik uit op zalm met champagneroomsaus en besluit ik mijn eigen regel van niet vaker dan één keer in de week aardappelen, te overtreden en Jersey Royals en groene asperges te serveren bij de zalm. Ik eet het liefst groente van het seizoen die uit de buurt komt, maar ik heb ook gehoord dat zelfs de Italianen nu in de winter tomaten eten. Ik weet het! Ik was ook stomverbaasd.
Als ik de danskleding van Alice heb ingepakt, stop ik haar lunch in haar gebloemde schooltas, controleer of haar telefoon is opgeladen en haal nog even snel een dweil over de keukenvloer voor ik ga douchen.
Sean zit rechtop in bed met een laptop op zijn knieën. ‘Ben je nu nog je bed niet uit?’ vraag ik verwijtend.
‘Ik kijk naar telefoons.’
‘Je hebt net een nieuwe mobiel, dan heb je toch geen telefoon nodig?’
‘Nee. Ik kijk gewoon. Trouwens, ik ging pas na elven naar bed. Ik was aan het netwerken.’
Ik sla mijn ogen ten hemel. ‘Je bedoelt dat je aan het níét werken was,’ zeg ik.
Hij glimlacht en als ik de badkamer in loop en me begin uit te kleden, hoor ik mijn naam.
‘Natty?’ roept hij.
‘Ja?’
Ik stap over de drempel en hij lacht jongensachtig naar me. Hij is knap en bij het zien van zijn gespierde, bruine borst, gaat mijn hart sneller kloppen.
Ik weet wat hij denkt. Ik ken die blik.
Maar ik negeer de hitte in mijn kruis want we zijn laat. Hij klopt naast zich op het bed en zegt: ‘Neem even rust, Nat.’ Toch doe ik dat niet.
Hoewel hij innemend klinkt, sexy zelfs, ergert het me. Ik probeer te glimlachen en verberg mijn ergernis, want zo is hij nu eenmaal.
Ik loop het vuur uit mijn sloffen en hij ligt in bed, of hangt op de bank terwijl hij zapt en zegt: ‘Doe rustig aan, Nat, het hoeft niet allemaal tegelijk… kalm aan maar.’
Dan zou ik hem het liefst om zijn oren meppen met de stofzuiger want als ik het niet doe, als ik niet zorg dat het hier netjes en ordelijk toegaat, als ik niet zorg dat we op tijd zijn, op de juiste plek, met alles wat we nodig hebben… Jezus, wie doet het dan wel?
Vanavond tut ik me wat op voor het diner. Voor sommige vrienden moet je nu eenmaal wat meer moeite doen en, nou ja, Eve is zo’n vriendin.
Ik weet nog dat Felicity net geboren was en we bezig waren onze tweede bed and breakfast te kopen. We gingen van drie gastenkamers naar vijf en mijn standaarduitrusting was in die tijd een spijkerbroek, schone gympen en een poloshirt – maar omdat ik net was bevallen, droeg ik nog een legging. Mijn net ontzwangerde buik moest in mijn onderbroek worden gepropt en mijn borsten hadden nog het meest weg van gebakken eieren.
Eve was over uit de Verenigde Staten en stond onverwacht op de stoep – strak zwart jurkje, de haren opgestoken – en ik barstte bijna in tranen uit toen ik haar zag. Het drong niet tot haar door. Nog steeds niet. Eve heeft nog geen kinderen en weet niet hoe kwetsbaar een vrouw is die net bevallen is. Ik neem het haar niet kwalijk – wat je niet weet, weet je tenslotte niet – maar sinds die tijd zorg ik altijd dat ik er, als ik op kraambezoek ga, verlopen uitzie. Het zijn dat soort kleine dingen die een vrouw erbovenop helpen.
Als ik zo’n beetje klaar ben, en mijn zwarte jurkje aanheb, bel ik snel mijn vader om te controleren of de hulp is geweest om hem te helpen met douchen. Hij is hulpbehoevend omdat allebei zijn knieën zijn vervangen. Na vierendertig jaar als zelfstandig voeger, waren zijn knieën kapot. Hij heeft ze tegelijk laten opereren zodat hij sneller weer aan het werk kan, maar ik weet niet of dat wel zo’n goed idee was. Zijn revalidatie duurt veel langer dan was verwacht en hij is niet bepaald een geduldige patiënt. In het begin had hij een hekel aan de thuiszorg die ik voor hem had geregeld, maar ik heb het vermoeden dat hij er inmiddels met volle teugen van geniet. Een heel leger aan praatgrage vrouwen komt hem helpen opstaan, helpt hem in bad en later komen ze hem weer in bed leggen. Hij laat niet veel merken, maar ik heb het gevoel dat er iets aan het ontstaan is – een romantische relatie – met een van hen.
Ik blijf niet langer dan een minuut aan de telefoon, want dan gaat de deurbel en aangezien het op de trap stil blijft, moet ik opendoen. Mijn vader zegt dat het goed gaat en dat hij voor vanavond gezelschap heeft geregeld. Meer vertelt hij niet en ik vraag ook niet door.
Ik haast me de trap af, kijk nog een keer in de spiegel in de hal en dan gooi ik de deur open. Ik gil als ik Eve zie.
Ik sla mijn armen om haar heen en roep: ‘Ik heb je gemist, ik heb je gemist!’ En ik meen het.
Eve is waarschijnlijk mijn oudste vriendin. Ik heb geen enorme vriendenkring; kennissen zijn in de loop der jaren, toen de meisjes ouder werden, weggevallen en ik heb geen moeite gedaan om ze te vervangen aangezien ik in het hotel meer dan genoeg sociale contacten heb.
Ik zie Eve echter niet half zo vaak als ik zou willen en als ik haar zie is het net of er vanbinnen iets op zijn plek klikt. Dan voel ik me ineens weer eigenaardig jong.
Dat gebeurt elke keer dat ik bij haar ben; ik denk dat het komt omdat we een gedeelde geschiedenis hebben. We zijn samen naar de universiteit gegaan en er is dat eerste jaar zo veel gebeurd, zo veel waardoor we zijn veranderd, waardoor we de mensen zijn geworden die we vandaag zijn, dat hoeveel contact ik ook heb met andere vrouwen, ik met niemand dezelfde band heb. Ik praat met Eve als ik worstel met problemen in mijn leven en ik wend me tot haar omdat ze nooit oordeelt. Ik kan mijn hart luchten. Ik kan klagen over Sean, hoe weinig hij me steunt, hoe lui hij is, hoe onverantwoordelijk, en dan luistert ze, lacht zelfs over mannen waar je niets aan hebt, maar ze zal Sean nooit bekritiseren. Ze zal nooit suggereren, zoals andere vriendinnen, dat we huwelijksproblemen hebben, want ze weet dat de dingen waar ik over klaag uiteindelijk onbelangrijk zijn. Ze weet dat ik zielsveel van hem hou.
Ze houdt me op armlengte, bestudeert mijn gezicht en zegt: ‘O, wat is het heerlijk om je te zien.’ Daarna drukt ze me weer tegen zich aan en zo blijven we staan. Wat is de maximale lengte van een omhelzing? Vier seconden? Vijf? Hoelang het ook is, wij overtreffen het en ze fluistert in mijn oor: ‘Je bent weer mager, Natty, werk je niet te hard?’
‘Begin je nu al,’ antwoord ik jolig. ‘Je bent er net.’
Maar ze heeft gelijk. Gisteren ving ik een blik op van mezelf toen ik de tegels van de badkamer schoonmaakte en eerlijk gezegd schrok ik van mijn uiterlijk. Ik zou niet willen zeggen dat ik broodmager ben, maar ik begin er afgetobd en pezig uit te zien. De botten boven mijn borsten zijn duidelijk zichtbaar. Op school heb ik geologie gedaan en gisteren keek ik geschrokken naar mijn spiegelbeeld en ik vergeleek mijn ribben met de borstkas van het fossiel van een trilobiet. Geen fraai gezicht.
‘Je hebt de hele avond om me te analyseren en op het rechte pad te zetten,’ zeg ik tegen Eve en ik doe de deur dicht. ‘Wat wil je drinken? Rood of wit?’
‘Ik kan eigenlijk wel een cafeïneshot gebruiken.’ Dan vraagt ze glimlachend: ‘Is die Maserati op de oprit van Sean?’
Ik knik, sla zogenaamd geërgerd mijn ogen ten hemel en loop met haar op mijn hielen naar de keuken. Nadat ik haar jas heb aangepakt, schep ik een paar lepels Lavazza in het espressoapparaat. ‘Hoe gaat het met Brett?’ vraag ik zonder me om te draaien, maar ze geeft geen antwoord. Na een paar seconden draai ik me om en kijk ik haar aan. ‘Eve?’ dring ik aan.
Ze sluit haar ogen. Niet om haar tranen terug te dringen, maar om zich schrap te zetten voor het nieuws dat ze moet brengen.
Ze schudt een keer met haar hoofd en zegt: ‘Het is voorbij.’
‘Voorbij?’ roep ik geschrokken. ‘Wat? Wanneer? Weet je het zeker?’
‘Heel zeker,’ antwoordt ze.
Ik sta aan de grond genageld. Ik heb Brett nooit ontmoet, maar het leek zo’n stabiele relatie. Even vergeet ik de koffie. Ik loop naar haar toe en sla mijn armen om haar schouders. ‘Eve, mag ik vragen waarom?’
Ze krimpt in elkaar.
‘Het spijt me,’ zeg ik. ‘Het spijt me, dat was onhandig van me. Maar… je overvalt me zo. Dat was het laatste wat ik had verwacht.’ Ik zeg er maar niet bij dat ik dacht dat ze kwam vertellen dat ze zwanger was.
Ze glimlacht zwakjes. ‘Het geeft niet. Ik had het eigenlijk van tevoren moeten vertellen. Ik denk dat ik niet wilde dat het als een schaduw over mijn bezoek zou hangen, als je begrijpt wat ik bedoel.’
‘Natuurlijk, natuurlijk,’ haast ik me te zeggen. ‘Ik begrijp het helemaal. Ik heb je vorige week een paar keer proberen te bellen, maar ik kreeg je niet te pakken. Kwam dat door –’
‘Nee,’ zegt ze en ze onderbreekt me nogal abrupt. ‘Ik heb problemen gehad met mijn mobiel. Ik heb nu een iPhone. Help me herinneren dat ik je straks het nieuwe nummer geef.’
Beschaamd sla ik mijn ogen neer. Ik had natuurlijk haar kantoor moeten bellen. Omdat ze veel onderweg is voor lezingen en afspraken heeft met patiënten, hebben we al een paar jaar geleden het volgende afgesproken – ik bel haar voicemail en zodra ze in de gelegenheid is, belt ze me terug. Nu wou ik maar dat ik vasthoudender was geweest.
Ik weet niet wat ik nu moet zeggen en vraag: ‘Wil je whisky bij de koffie?’
Dan glimlacht ze. ‘Dat lijkt me heerlijk.’
Dan komt Sean binnen, zoals altijd op het verkeerde moment. Hij loopt op blote voeten en heeft een paar schone sokken in zijn rechterhand. Zijn haar is nog nat van het douchen. Ook zijn overhemd vertoont natte plekken. ‘Hallo, vreemdeling,’ zegt hij en hij kust Eve op haar wang. ‘Goede reis gehad?’
‘Ja, dank je,’ zegt ze en ze verbergt haar verdriet om mijn man te sparen. ‘Eet je vanavond met ons mee, Sean? Of ben je in het hotel?’
Eve kent de routine. Ze weet dat we geen van beiden lang uit het hotel weg kunnen blijven, anders krijgen we jeuk.
‘Ik eet hier,’ zegt hij tegen haar. ‘Later ga ik wel naar het hotel om te borrelen met de gasten en dan blijf ik om alles klaar te zetten voor zaterdag. De uitreiking van de Pride of Cumbria Awards is in ons hotel.’
‘O,’ zegt Eve. Ze is terecht onder de indruk.
‘Ik moet echter niet te laat komen,’ zegt hij en hij pakt een glas. ‘Jullie zitten vast nog wel te roddelen als ik terugkom.’
‘Wat een beestachtige nieuwe auto, Sean,’ zegt Eve met een glimlach.
Sean kijkt een beetje schaapachtig. Hij is nog steeds niet gewend aan het idee dat hij een snelle jongen is, maar ik vind dat we hard genoeg hebben gewerkt om ons wat luxe te kunnen permitteren. Uiteindelijk, toen ik er genoeg van had dat hij elke dag op eBay naar de productie van Maserati’s zat te kijken – geloof het of niet, maar verkopers gooien er tegenwoordig motorgeluiden onder – heb ik gezegd dat hij zichzelf maar eens moest verwennen. Heb ik gezegd dat hij er een moest kopen voor zijn kop er te oud voor is. Hij had niet veel overtuiging nodig.
Sean schenkt zichzelf een glas sauvignon blanc in en stopt even om mijn hals te kussen op weg naar de woonkamer. Zijn vingers strelen de zachte huid van mijn keel. ‘Je ziet er vanavond prachtig uit, Natty,’ fluistert hij, en hoewel dit kleine liefdesteken welkom zou moeten zijn, frons ik even mijn wenkbrauwen, al weet ik dat te verbergen.
Sean en ik hebben al behoorlijk lang geen seks gehad. Het ligt niet aan hem. Het ligt aan mij. In bed duwt hij niet meer zijn erectie tegen mijn rug in de verwachting dat daar meteen actie op volgt. Hij doet alles goed: begint al overdag met de chantage (pardon het voorspel), met complimentjes en liefkozingen, bewonderende blikken en een plotselinge zoen. Maar ik moet eerlijk zijn: hoewel wij altijd genoten hebben van goede seks, geweldige seks zelfs, voelt het op dit moment als iets wat ook nog moet.
Ik glimlach zo naar Sean dat hij begrijpt dat het vanavond waarschijnlijk weer niks wordt en hij houdt even mijn blik vast. Zijn gezicht betrekt alsof hij wil zeggen: Wanneer dan, Natty? Zo kan het toch niet doorgaan?
Hij heeft me onlangs gevraagd waarvoor ik hem eigenlijk nog nodig heb, en toen ik alles opnoemde wat ik kon bedenken, zei hij dat we daar ook een manusje-van-alles voor konden aannemen.
Dat ene wat hij me kan geven, het enige wat niemand anders kan geven, is het enige wat ik niet wil, zei hij ijzig.
Alice komt naar beneden voor het eten en het lijkt wel of er na school een bokkig meisje naar boven is gelopen en er precies op tijd voor het bezoek van Eve een heel ander meisje tevoorschijn komt. De metamorfose is compleet en Alice is charmant, grappig en geïnteresseerd in alles wat er aan tafel wordt gezegd. Het is in één woord een genot.
Haar rode haar hangt in een vlecht over haar linkerschouder en ze heeft een crèmekleurige kanten jurk aan. Aan haar voeten draagt ze slippers met pailletjes. Het is begin mei. Buiten is het twaalf graden, maar Alice ziet er perfect uit. Het lukt haar altijd weer om kleding te combineren die er bij een ander belachelijk en aanstellerig uit zou zien. Maar bij haar, omdat ze lang en tenger is, staat het elegant. Elegant en tegelijk cool. Zij is de enige die ik ooit heb gezien in biker boots met een kort plooirokje en een grijze sweater. Ze zag eruit om op te vreten.
‘Binnenkort examen, Alice?’ vraagt Eve.
‘Ja,’ antwoordt ze gelaten. ‘Ik kan niet wachten.’
Eve schenkt nog wat wijn in. ‘Je zult het fantastisch doen… je hebt altijd al de hersens van je vader gehad.’
Ik snuif om haar grapje.
Eve wijst de fles naar Alice. ‘Wil je ook wat?’
Alice gooit haar kin omhoog en zegt schamper: ‘Ik mag er van mama nog niet eens aan ruiken. En dat terwijl toch bewezen is dat een klein beetje wijn, zoals de Fransen doen, voorkomt dat tieners zich laveloos zuipen en later alcoholist worden.’ Ze werpt me haar meest uitdagende blik toe.
‘Het barst van de alcoholisten in Frankrijk,’ zeg ik.
‘Ze mag toch wel een nipje, of niet?’ dringt Eve aan.
Ik schud mijn hoofd.
‘Mama wil me niet in de verleiding brengen,’ zegt Alice. ‘Ze denkt dat ik na een klein slokje precies dezelfde fouten zal maken als zij heeft gemaakt.’
Ze zegt ‘precies dezelfde fouten’ op een manier die impliceert dat ik haar daar elke dag van haar leven mee om de oren sla. Wat niet waar is.
‘Mama denkt dat als ik ga drinken, ik mijn toekomst vergooi en op mijn zestiende zwanger raak.’
Ik trek mijn wenkbrauwen op naar Eve en die grijnst me toe.
‘Ik weet niet waarom je er zo spastisch over doet, mama,’ gaat Alice onverdroten verder. ‘Je bent toch op je pootjes terechtgekomen, of niet? Jij en papa zijn het levende bewijs dat een tienerromance stand kan houden.’
‘Geen wijn, Alice,’ zeg ik streng. ‘En daarmee basta.’
Een halfuur later, tegen achten, als Sean naar het hotel is en Alice naar boven om haar natuurkundehuiswerk af te maken, laten Eve en ik ons op de bank vallen. Ik merk dat ze veel vermoeider is van haar week psychologielezingen dan ze laat merken. Haar normaal glanzende huid is dof en haar ogen staan vaag, alsof ze niet voldoende heeft geslapen. Ik zie ook, als ze het glas aan haar mond zet, het begin van een aantal verticale lijntjes om haar lippen. Ik ben vijfendertig, Eve is iets ouder, maar ik heb die rimpeltjes nog niet. Ik neem dan ook aan dat ze weer rookt.
‘Wat is er gebeurd, Eve?’ vraag ik als er een stilte valt. ‘Wat is er met jou en Brett gebeurd?’
Ze neemt een grote slok wijn en lacht sarcastisch. ‘Hij bedacht dat hij toch liever geen kinderen wil.’
‘O!’ roep ik en ik sla een hand voor mijn mond.
‘Ik weet het,’ zegt ze. ‘Wat een klootzak, hè? Ik denk erover om niet meer naar huis te gaan.’
‘Niet naar Amerika?’ Dat verbaast me. ‘Maar hoe moet het dan met je praktijk?’
‘Dat kan ook hier. Ik kan opnieuw beginnen. Niets houdt me tegen; misschien is de verandering goed voor me. Het is niet gemakkelijk om terug te gaan, alleen.’
‘Maar is dat dan geen vlucht?’
Ze kijkt me recht aan. ‘Dat is precies wat het is.’
Ik kan niet zo goed luisteren als Eve. Op dat gebied hebben we geen evenwichtige relatie. Voor elke keer dat Eve mij nodig heeft gehad, heb ik haar tien keer nodig gehad. Ze heeft een zeldzame eigenschap, een eigenschap die ik bij geen enkele andere vriendin heb kunnen ontdekken. Het is een soort zesde zintuig waardoor ze precies weet wat ik op een bepaald moment nodig heb. Ik kan huilen, in paniek raken, gewoon agressief zijn (meestal wanneer ik probeer te verbergen dat ik me schaam omdat ik iemand heb gekwetst) en Eve blijft aardig en praat me naar het moment waarop ik bereid ben mijn eigen handelen onder ogen te zien, bereid ben te luisteren naar haar advies hoe ik dingen kan herstellen en me niet meer zo ellendig hoef te voelen.
Ik kijk naar haar verdrietige, betrokken gezicht en wens dat ik haar een fractie kan geven van de troost die ze mij in de loop der jaren heeft geboden, als we allebei opschrikken. De telefoon gaat. Hij staat naast me op de bank en ik kijk wie er belt. Op de display staat: INTERNATIONAAL.
Ik verontschuldig me. ‘Het spijt me erg, maar ik moet opnemen… hallo?’
‘Mevrouw Wainwright?’ klinkt een stem.
‘Ja.’
‘U spreekt met Jenny Cruickshank. De lerares Frans van Felicity.’
‘Wat is er gebeurd? Gaat het goed met haar?’
Het lijkt of de verbinding wordt verbroken.
Totale stilte.
Ik wil de vraag herhalen en ik probeer mijn stem niet te laten trillen als ik op de achtergrond heel vaag snikken hoor. Het is nauwelijks hoorbaar. Met een misselijkmakend gevoel besef ik dat de docent staat te huilen.
‘Vertel me alsjeblieft wat er aan de hand is,’ smeek ik met zachte stem. ‘Wat is er gebeurd?’ Mijn maag is in een vrije val geraakt. ‘Wat is er met mijn dochter gebeurd?’
‘Het spijt me,’ jammert ze. ‘Vergeef me… Felicity ligt in het ziekenhuis, ze is erg ziek. U moet meteen komen.’
3
Heb ik te veel op, is de eerste vraag die ik mezelf stel. Kan ik nog rijden?
‘Natty, wie was dat?’ vraagt Eve.
‘Felicity ligt in het ziekenhuis. Ze wordt op dit moment geopereerd.’
Het lijkt wel of mijn woorden van de andere kant van de kamer komen. Ik sta te trillen. En niet alleen te trillen. Ik ben in shock. Waar is al mijn bloed gebleven?
‘Ze wisten het niet,’ zeg ik emotieloos. ‘De docenten wisten niet eens dat ze ziek was.’
‘Maar wat is er dan met haar?’ vraagt Eve. ‘Wat heeft de lerares precies gezegd?’
‘Ze weten niet wat er aan de hand is. Ze is in elkaar gestort. Ze weten niet of ze het zal halen.’
Eve handelt meteen.
Ze troost me niet, zegt niet dat ik me geen zorgen hoef te maken of dat het wel goed komt met Felicity. Ze pakt de telefoon, gebruikt de sneltoets naar het hotel en vertelt Sean zakelijk dat hij naar huis moet komen, dat er sprake is van een noodgeval.
‘Waarom heb ik haar naar Frankrijk laten gaan?’ fluister ik. ‘Ze is pas veertien, veel te jong om alleen te reizen. Waarom heb ik haar laten gaan? Hoe heb ik zo dom kunnen zijn?’
Eve kijkt me strak aan. ‘Ze zijn met haar bezig, Natty. Het maakt niet uit dat ze in Frankrijk is. Ze zullen haar leven redden. We moeten zorgen dat jij zo gauw mogelijk bij haar bent. Ik zal kijken wat voor vluchten er gaan.’
‘Denk je dat ze doodgaat?’
‘Ga je tas pakken.’
Het trillen wordt erger.
Eve herhaalt langzaam: ‘Natty, zoek je paspoort op en ga een tas pakken.’
Mijn ingewanden zijn veranderd in een emmer palingen. Ik weet niet of ik kan lopen, laat staan aan boord kan gaan van een vliegtuig. Ik blijf als verlamd in mijn stoel zitten. Als ik stil blijf zitten, gaat het vanzelf wel weg. Ik duw mijn handen tussen mijn dijen en knijp om het trillen tegen te gaan.
‘Natty! Vooruit!’
‘Ik kan het niet,’ zeg ik.
‘Je moet.’
Ik schuifel door de slaapkamer of ik in trance ben en pak wat ondergoed en een paar T-shirts als Sean in de deuropening verschijnt. Hij zegt niets. We kijken elkaar indringend aan.
Is dit het, denken we allebei.
Is dit de rest van ons leven? Zijn we niet langer een doorsneegezin van vier, met onnozele zorgen en onnozele ruzietjes? Verhuizen we naar die andere dimensie? Voegen we ons in de rangen van gezinnen die een kind zijn verloren?
Het eerste wat ik deed toen de lerares me het nieuws over Felicity gaf, was fluisteren: ‘Niet deze. Alstublieft, God, niet dit kind.’ En meteen voelde ik me verschrikkelijk ellendig, want wilde ik werkelijk liever dat Hij mijn andere kind zou nemen?
De laatste tien minuten ben ik aan het onderhandelen geweest met God. Ik geloof al niet echt meer sinds… nou ja, sinds hij mij heeft verlaten toen ik negentien was, maar ik smeek Hem telkens opnieuw: Red haar alsjeblieft. Alsjeblieft, ik zal alles doen. Neem ons alles af, neem alles wat we hebben, maar laat mijn kind niet sterven.
Met grote stappen komt Sean naar me toe. Hij slaat zijn armen om mijn lichaam en ik begin stilletjes te huilen. Er is zo veel doodsangst in mijn borstkas dat ik geen geluid kan maken. Plotseling besef ik dat een overval zo moet voelen. Vrouwen, meisjes, zeggen dat ze geen stem meer hadden. Hun lichaam krijste van razernij, maar er kwam niets naar buiten, hun keel was verlamd van angst.
‘Er is nog één stoel,’ zegt Sean ernstig. ‘Van Manchester naar Rennes. Hij gaat over twee uur. Ik ga wel, Natty, blijf jij maar hier. Je kunt zo niet reizen. Kom jij morgenochtend maar.’
‘En als we haar verliezen, Sean?’
Hij schudt zijn hoofd alsof hij niet van plan is die vraag te beantwoorden. ‘We moeten een beslissing nemen. Een van ons moet nu weg als we nog op tijd willen komen.’
‘Ik ga.’
‘Ik weet niet of je wel kunt. Kijk nou eens,’ zegt hij en hij pakt mijn trillende handen en houdt ze voor me omhoog alsof hij zijn woorden kracht wil bijzetten.
‘Maar als ze sterft en ik ben niet bij haar, hoe kan ik mezelf dat ooit…’ De woorden blijven in mijn keel steken.
‘Je bent er morgenochtend om elf uur op zijn laatst. Blijf hier, Natty, laat mij dit doen.’
Ik trek mijn handen terug. ‘Nee, ik moet zelf gaan.’
Ik voel dat hij zwicht.
Hij denkt nog even na en zegt dan: ‘Goed. Goed, pak je spullen in. We moeten echt opschieten.’
Hij pakt een weekendtas die op de kast staat, ritst hem open en legt er netjes het stapeltje T-shirts, de spijkerbroeken en het ondergoed in.
Ik kijk naar hem in de wetenschap dat ik zou moeten rondrennen om alles te pakken wat ik nodig heb, maar de gedachte aan Felicity, die bewusteloos in een operatiekamer ligt zonder dat ik er ben om haar te steunen, houdt me aan de grond genageld.
Sean kijkt op. ‘Natty?’ Zijn gezicht staat even heel angstig. ‘Natty,’ vraagt hij zachtjes, ‘welke schoenen wil je mee?’
‘Wat?’
‘Schoenen? Welke?’
‘Ach, ik weet het niet. Wacht even,’ zeg ik, en dan loop ik naar de kast en kijk ik verbijsterd naar de keus. Dan draai ik me om naar Sean. ‘Hoe moet het met Alice?’ Ik frons mijn wenkbrauwen. ‘Als je morgen naar Frankrijk komt, wie zorgt er dan voor Alice? We kunnen haar niet alleen laten. Jezus, Sean, je weet hoe ze is, ze kan nog geen ei bakken. Je moeder is weg en mijn vader is aan huis gebonden en –’
‘Het is in orde,’ zegt hij en hij pakt mijn elektrische tandenborstel. ‘Eve heeft aangeboden om te blijven.’
Daar ben ik dus. In het moment. Alles wat ik heb, is gericht op het hier en nu.
Ik schuifel naar voren en houd mijn boardingpass en mijn paspoort in mijn hand geklemd en denk: er is een ramp voor nodig om mij in het moment te krijgen. Het onophoudelijke geklets in mijn geest is gestopt. De plannen die ik moet maken voor volgende week, volgende maand, volgend jaar, zijn verdampt. De twijfels, de eeuwige spijt van gisteren, van vijftien jaar geleden… allemaal weg.
Ik doe mijn riem af, trek mijn schoenen uit.
Ik kijk naar een oude man die zijn bezittingen in het bakje naast de lopende band legt; hij zegt tegen zijn vrouw dat zij dat ook moet doen, dat ze haar horloge moet afdoen. Maar dat wil ze niet. Ze houdt het om tot een van de gezagsdragers zal zeggen dat het af moet. Het maakt hem zenuwachtig en hij kijkt boos naar haar alsof hij wil zeggen: Moet dat nou? Moet je nou per se zo moeilijk doen?
Mijn blik blijft rusten op de vrouw vlak voor me. Ze heeft drie doorzichtige plastic tasjes die tjokvol zitten met cosmetica en ik bedenk dat ik helemaal geen make-up bij me heb. Geen lippenstift, geen eyeliner. In mijn haast om op het vliegveld te komen, heb ik niet gedacht aan de dingen die ik normaal gesproken nodig heb om de wereld onder ogen te komen.
Maar dit is geen gewoon reisje. Als ik in Frankrijk kom met alleen mijn creditcard, mijn telefoon, mijn rijbewijs en mijn paspoort, is het goed.
Ik sluit mijn ogen, slik een keer en kalmeer mijn ademhaling. Ik zet mijn tas in het grijze bakje. Ik trek mijn jas uit en word even in verlegenheid gebracht. Door het overhaaste vertrek, draag ik nog steeds het korte zwarte jurkje dat ik heb aangetrokken voor het etentje met Eve.
Even later loop ik door de metaaldetector in de richting van de gate. Aan mijn lege blik en doelgerichte stappen is mijn doodsangst niet af te lezen.
Het is drieënhalfuur later. Hoewel ik door de gps op mijn telefoon in mijn huurauto naar het ziekenhuis in Mayenne in Zuid-Normandië ben geleid, heb ik het gevoel dat ik een prestatie heb geleverd. Misschien is het ook gewoon opluchting. Voor vanavond heb ik pas één keer aan de rechterkant van de weg gereden, want Sean rijdt altijd als we op reis zijn. Er was altijd een zeurderig stemmetje achter in mijn hoofd dat zei: Dat moet je ook kunnen, want op een dag is er sprake van een noodgeval en dan is Sean er misschien niet bij en…
Die dag is nu gekomen.
Ik rijd de parkeerplaats op. In Frankrijk is het een uur eerder en ik weet niet zeker of ze me binnenlaten in dit kleine, lage provincieziekenhuis, dat er op dit tijdstip meer uitziet als een polikliniek. Ik weet niet wat ik moet als ze me níét binnenlaten. Op de stoep gaan zitten huilen, denk ik.
Ik steek mijn hand uit naar een handtas en pas nu ik er ben, sta ik mezelf toe om te huilen. De afgelopen paar uur heb ik op adrenaline gefunctioneerd. Ik heb niemand gesproken en niemand heeft míj aangesproken. Ik heb het aura van een gewond dier. Benader me en ik zal bijten. Misschien zal ik, als een woedende zwaan, je arm breken. Het enige waar ik aandacht voor had, was hier komen, naar Felicity toe.
Het regent een beetje als ik over de parkeerplaats naar de hoofdingang loop. Het is net zo’n miezerig regentje als ik achter me heb gelaten, maar de lucht is hier minder benauwd, de vochtigheidsgraad lager. Er is niemand, het ziekenhuis lijkt volkomen verlaten, al ruik ik wel sigarettenrook. Als ik de trap op loop, wordt de geur sterker: zware, scherpe tabaksrook, Gauloises, Gitanes. Nog niet zo lang geleden hebben, waar ik nu sta, mensen gestaan.
De deuren glijden automatisch open, maar de receptie is onbemand.
Had ik al gezegd dat ik geen Frans spreek?
Nee, ik geloof het niet.
Aan de muur hangt een intercom en ik druk op de knop in de hoop dat er ’s nachts nog wel iemand werkt. Even later hoor ik een brommerige mannenstem.
‘Oui?’
Het beste wat ik kan verzinnen is: ‘Felicity Wainwright… Maman.’
En dan wacht ik.
4
Joanne Aspinall heeft de kleurloze lak van haar vingernagels afgehaald, haar oorbellen uitgedaan en heeft al sinds de vorige avond acht uur niets gegeten.
Ze heeft inmiddels zo’n honger dat ze het kussen van haar ziekenhuisbed wel zou kunnen opeten.
Ze ligt op zaal met drie andere vrouwen; twee die komen voor een borstverkleining en één voor een reconstructie nadat beide borsten zijn afgezet. ‘Ze halen weefsel uit mijn rug,’ had de vrouw tegen Joanne gezegd tijdens het wachten en Joanne had veelbetekenend haar wenkbrauwen opgetrokken: ze kunnen tegenwoordig ook alles!
Joanne voelde zich een beetje schuldig omdat ze een bed bezet hield terwijl er mensen waren die dat veel harder nodig hebben dan zij. Opnieuw worstelde ze met het gevoel dat ze daar alleen maar lag vanwege haar ijdelheid en als ze sterker was geweest, meer zelfvertrouwen had gehad, als ze misschien een relatie had, zou het niet zo’n probleem zijn. Misschien was de operatie dan helemaal niet nodig.
Maar nu ligt ze op het met polyethyleen overtrokken matras terwijl het zweet parelt op haar huid en druppelt onder haar oksels, waar het weefsel van haar borsten haar biceps raakt. Ze moet toegeven dat het zo niet langer gaat. En het gekke is dat ze sinds Kerstmis een cupmaat omhooggegaan is, hoewel ze niet zwaarder is geworden. Ze is zelfs gestopt met de pil in de hoop dat dat verschil zou maken. Dat deed het niet.
Net zoals zwangere vrouwen doen voor na de geboorte, heeft Joanne zich getrakteerd op nieuwe kleding voor na de operatie. Ze hebben haar verteld dat als de zwelling is weggetrokken ze een C/D-cup mag verwachten. Ze heeft het gegoogeld en kennelijk komt die cupmaat overeen met maat 42 voor bloesjes en topjes. Dan hoeft ze eindelijk niet meer naar Evans.
Ze heeft een dun, zwart coltruitje gekocht. De verkoopster keek naar Joanne alsof ze wilde zeggen: Daar pas je nooit in. Het was belachelijk, maar Joanne had iets gemompeld over een cadeautje voor tante Jackie.
En ze heeft een jurk gekocht. Een echt jurkje.
Joanne heeft al geen jurkje meer kunnen dragen sinds… nou ja, nooit. Vanaf haar puberteit was de bovenkant van Joanne vier maten groter dan haar onderkant en dat betekende dat ze geen jurken kon dragen. De twintig jaar daarna heeft ze doorgebracht in een aaneenschakeling van zwarte broeken en saaie, wijdvallende tunieken.
De anesthesist maakt zijn ronde. ‘Nee.’ Joanne is nergens allergisch voor. ‘Ja.’ Ze is eerder geopereerd (aan haar amandelen toen ze zeven was). ‘Nee.’ Ze heeft geen problemen met haar hart of ademhaling.
Hij vraagt haar of ze weet waar ze voor komt en Joanne kijkt hem wantrouwig aan. ‘Ja…?’ antwoordt ze en ze fronst haar wenkbrauwen.
‘Ik wil graag dat je hardop zegt waaraan je wordt geopereerd,’ zegt hij verontschuldigend.
Joanne beseft dat hij niet grappig probeert te zijn maar dat hij dat moet vragen om te zorgen dat er geen verwisseling plaatsvindt. Dat ze niet na de operatie wakker wordt zonder haar rechterduim, met afgebonden eileiders of haar oren strak tegen de zijkant van haar hoofd.
De vier vrouwen weten niet in welke volgorde ze worden geopereerd, maar ze hebben premedicatie gekregen en in de daaropvolgende tien minuten wordt het aanmerkelijk stiller op zaal. Naarmate de patiënten meer gaan doezelen, wordt er minder gekletst.
Joanne vraagt zich af of dit warme, tevreden gevoel vergelijkbaar is met een reactie op opiaten. Want als dat zo is, begrijpt ze volkomen dat je je eigen moeder nog eens zou verkopen om die te pakken te krijgen. Alles is vredig en ze kan niets bedenken wat haar dwarszit. Alle spanning die ze voor de operatie voelde, is verdwenen. Ze wordt overspoeld door een gevoel van liefde, van welbevinden.
Joanne werpt een blik naar beneden en voor het eerst in twintig jaar is ze tevreden met haar rampzalige borsten. Ze kijkt waarschijnlijk voor het allerlaatst naar ze en bijna spijt het haar dat ze weggaan. Ze heeft een tedere uitdrukking op haar gezicht, alsof ze afscheid neemt van een oude geliefde.
In het besef dat ze niet helemaal toerekeningsvatbaar is, kijkt ze de zaal rond. Ze hebben allemaal een hemelse uitdrukking op hun gezicht. Alle vrouwen glimlachen met hun handen op hun buik en een vage blik van vertrouwen op het gezicht.
‘Joanne Aspinall?’
‘Hmm?’
‘We komen je halen.’
De gordijnen worden dichtgetrokken als een jonge assistent een bed op wielen naast haar matras rijdt.
‘Hebt u hulp nodig om erop te gaan liggen?’ vraagt hij, en Joanne zegt dat het niet nodig is. Nee, het lukt wel, dank je wel.
Ze gaat op handen en knieën zitten en haar borsten zwaaien als de slinger van een klok heen en weer. Ze lijkt op een lompe Friese koe die ergens vastzit.
Haar spieren doen niet wat ze moeten doen en ineens realiseert ze zich dat het ziekenhuisjasje aan de achterkant is opengevallen en ze in haar blote billen zit.
Ze steekt een hand naar achteren en trekt er onhandig aan maar ze voelt niet haar blote huid maar het dunne papieren onderbroekje waarvan ze zich herinnert dat ze het heeft aangetrokken. Beschaamd tilt ze haar hoofd op en ze kijkt recht in de ogen van de jonge assistent.
Met dubbele tong vraagt ze: ‘Heb ik jou niet een keer gearresteerd?’
‘Twee keer,’ antwoordt hij met een grijns. ‘Maakt u zich geen zorgen, rechercheur, ik heb het allemaal eerder gezien…’
5
Het is acht uur in de ochtend en Felicity heeft haar ogen nog niet open gehad. Ze zitten in een klein privékamertje; Felicity heeft een infuus in elke arm en uit haar buik hangt een drain waar stinkende vloeistof doorheen stroomt.
Felicity’s blindedarm is geperforeerd.
Toen ik gisteravond aankwam, werd ik begroet door de chirurg die haar aan haar blindedarm heeft geopereerd. Hij zei dat het kantje boord was geweest. Toen hij haar openmaakte was de hele buikholte ontstoken: nog een uur en ze zou dood zijn geweest. Nu krijgt ze antibiotica, een zoutoplossing en glucose door het infuus, houden ze haar hersenactiviteit in de gaten en wordt ze elk uur getemperatuurd omdat koorts zou kunnen wijzen op buikvliesontsteking. Zoals de zaken ervoor staan, verwacht hij dat Felicity geheel zal herstellen en over tien dagen het ziekenhuis mag verlaten.
Ik bel Sean om te zeggen dat hij niet naar Frankrijk hoeft te komen.
Ik red het. Ik kan het redden.
Er staat een smal bed bij Felicity in de kamer en ik wil 24/7 bij haar zijn. Zolang zij stabiel blijft, kan Sean beter blijven waar hij is. Hij zal het bestrijden, dat weet ik, maar de waarheid is – en dat klinkt vast koud, hard en zakelijk – dat ik wil dat hij voor het hotel zorgt… en natuurlijk voor Alice.
Op het werk lokt het ene probleem het andere uit als hij hierheen komt en tegen de tijd dat we terugkomen, zijn ze niet meer te overzien. Ik richt liever mijn aandacht nu alleen op Felicity. Ik moet er niet aan denken dat er om de vijf minuten een paniektelefoontje komt van iemand van de staf om ons op de hoogte te brengen van de een of andere ramp en trouwens, we kunnen ook niet van Eve verwachten dat ze blijft. Ze kan niet alles uit haar handen laten vallen om voor Alice te zorgen, ze heeft ook haar eigen zaak en bovendien is er geen familie.
Ik loop de gang in en bel Sean. De telefoon gaat twee keer over en dan neemt hij op. ‘Hoe gaat het met haar?’ vraagt hij meteen.
‘Goed. Ze is nog niet wakker.’
Ik heb Sean de hele nacht geregeld op de hoogte gehouden. We hebben geen van tweeën geslapen.
‘Ik moet nog een paar dingetjes regelen,’ zegt hij een beetje buiten adem. ‘Ik heb je vader gebeld en hem alles verteld. Ik moet nu alleen nog een set sleutels bij elkaar zoeken voor Eve en dan kan ik weg –’
‘Sean… kom maar niet.’
‘Wat?’
‘Blijf jij maar daar. Ik red het hier wel, ik –’
‘Natuurlijk kom ik. Ik laat jou daar toch niet alleen. Ik moet komen… Waarom zou ik in vredesnaam –’
‘Sean, luister, het is beter als je de boel daar regelt. Blijf bij Alice. Ik kan voortdurend bij Felicity blijven, ik hoef niet van haar zijde te wijken. Als jij komt, kun je nergens slapen. Dan moet je naar een hotel; het maakt de zaken alleen maar ingewikkelder. En dan is Raymond er ook nog. Die heeft vanaf maandag vier dagen vrij, weet je nog?’
Raymond is onze manager. Zijn ouders uit Slowakije komen en hij gaat met ze naar Londen, York en Edinburgh.
‘Shit!’ fluistert Sean. ‘Dat was ik vergeten. Waarom gaan ze ook altijd op vakantie als –’
‘Sean, het is goed. We redden het wel. Echt. Maar blijf jij nou daar. Ik kom met mijn telefoon niet op internet en ze willen de gegevens van onze verzekering. De leerkracht die tijdens de operatie bij Felicity is gebleven, is terug naar het kamp en ik weet niet wanneer er iemand terugkomt. Ik heb geen nummers en geen documenten. Jij kunt het allemaal voor me uitzoeken… jij kunt de school bellen, dan zorg ik voor Felicity.’
Hij zucht en weet niet of het verstandig is wat ik zeg. Natuurlijk moet hij komen, denkt hij, maar wat ik zeg is geen onzin. Als hij op stel en sprong vertrekt, lijdt het hotel daaronder. En je komt zo’n klap niet altijd te boven, zeker niet als er alleen maar lager personeel te bereiken is. Als het niet fatsoenlijk wordt afgehandeld, kan een kleine klacht zich ontwikkelen tot iets onoverkomelijks.
‘En ik wil ook graag dat je onze vlucht naar huis boekt,’ voeg ik eraan toe voor het geval hij nog steeds twijfelt, ‘en een oogje houdt op mijn vader.’
Het blijft even stil en dan zegt hij: ‘Goed. Goed, ik snap het. Ik begrijp dat het verstandig is. Weet je zeker dat je het redt?’
‘Zeker. Eerlijk, Sean, Felicity heeft het ergste gehad en je weet dat we onze krachten het best kunnen spreiden.’
Hij lacht even om mijn koppigheid en zegt dat hij van me houdt. Voor hij ophangt zegt hij nog: ‘Godzijdank ben jij daar, hè Nat?’
Sean en ik hebben heel wat crises overleefd. We hebben nooit mensen om ons heen gehad om ons te helpen, om het over te nemen, die luxe hadden we niet. We moesten altijd onze eigen boontjes doppen. Toen ik begin twintig was, fantaseerde ik er weleens over om de boel de boel te laten, zoals je doet op weg naar een groot examen: ‘Als ik nu het stuur loslaat… als ik nu de auto van de weg af laat rijden… ben ik van alle ellende af.’ Ik heb het natuurlijk nooit gedaan. Te gewetensvol, te plichtsgetrouw.
Soms bezweken we bijna onder de verantwoordelijkheid. We hebben gasten gehad die klaagden over het bereik van de mobiele telefoon, of de afwezigheid van een goed visrestaurant in het dorp, of het feit dat ze geen uitzicht over zee hadden (de kust is dertig kilometer verderop), maar we wisten ze altijd te kalmeren. Een van ons bracht de gast in een beter humeur terwijl de ander in de kamer ernaast een ziek kind met kroep verzorgde, of bij de bank zat om de manager te smeken ons meer tijd te geven voor onze lening, of ruziemaakte met de Mail on Sunday over een advertentieplek op de voorpagina.
Mijn vader deed zijn best om ons te helpen met de kinderen, maar zonder mijn moeder aan zijn zij, wist hij zich ook geen raad. En Seans ouders, die zo nu en dan de kinderen kwamen verwennen, vroegen nooit: ‘Waarmee kunnen we jullie helpen? Moet er nog gestreken worden? Zullen we met de meisjes naar het park gaan?’
Begrijp me goed, ik beklaag me niet. Het zijn onze kinderen en wij hebben ze gewild. Wij moeten voor ze zorgen.
Sean en ik hebben een manier van werken ontwikkeld waardoor we alles aankunnen wat we op ons pad vinden. Ik denk dat ons succes vooral te danken is aan onze houding. We gaven nooit elkaar de schuld, maar pakten aan wat zich voordeed zonder ons af te vragen of de ander wel net zoveel deed. We zijn gekomen waar we zijn zonder iemand iets verplicht te zijn, zonder hulp van wie dan ook.
Ik ga naast het bed van Felicity zitten terwijl de verpleegkundige haar temperatuur opmeet en haar pols voelt.
‘Ça va?’ vraag ik haar.
‘Ça va,’ antwoordt ze en dan gaat ze weg. Op dit moment gaat het goed met Felicity.
Zachtjes laat ik mijn vingertoppen over haar arm glijden. Normaal gesproken ziet ze er gezond uit. Ze heeft het vaalblonde haar van Sean en zijn goudkleurige huid die ook in de wintermaanden wat kleur vasthoudt. Als ze gebruind zijn, heeft zowel Sean als Felicity die prachtige bronzen kleur, zo’n beetje als Farrah Fawcett in tennistenue.
Er komt een zwakke geur van bedorven vlees uit de drain van Felicity en de tranen prikken in mijn ogen als ik besef dat mijn arme schatje van binnenuit vergiftigd werd.
Ze had al een paar maanden nu en dan buikpijn en ik begrijp nu dat wat ik heb afgedaan als ‘schoolziek’ waarschijnlijk een geïrriteerde blindedarm was. Ik ben niet eens met haar naar de dokter geweest, omdat ik het niet de moeite waard vond hem te raadplegen voor iets wat ik op Felicity’s puberteit gooide: twijfel aan zichzelf, verlegenheid, de angst er niet bij te horen.
Ik streel haar haren en merk dat ik een vreselijke gedachte moet onderdrukken. Het is namelijk niet de eerste keer dat ik niet met een van de meisjes naar de dokter ben geweest. Niet de eerste keer dat ik mezelf voorhield dat hun kwalen niet de moeite waard waren om daar tijd van de dokter aan te verspillen.
Met een blik op de bleke huid van Felicity en de zwarte kringen onder haar ogen, en op de sproeten om haar neus die normaal gesproken niet zichtbaar zijn, vraag ik me af of ik me niet drukker heb gemaakt over de verspilling van mijn tijd dan over hun gezondheid.
Uit het niets komt er een uitspraak van Jackie Onassis in mijn hoofd op. ‘Als je een zooitje maakt van de opvoeding van je kinderen,’ zei ze, ‘weet ik niet of dingen die je wel goed doet, er nog veel toe doen.’
Heb ik een zooitje gemaakt van het moederschap?
Plotseling weet ik het niet zo zeker meer. Plotseling krijg ik het idee dat hoewel ik van hot naar her heb gerend en zo veel mogelijk overal voor heb gezorgd, ik mijn aandacht misschien wel op de verkeerde dingen heb gericht.
6
Eve Dalladay dekt Natty’s keukentafel voor het ontbijt. Ze zet glazen vers geperst sinaasappelsap neer, een paar oude chocoladecroissants, die ze even in de oven heeft opgebakken, en donuts met vanilleroom. Eve was om kwart over zeven opgestaan en omdat de eerste levering bij de Coop nog niet was gedaan, is dit het beste wat ze te bieden heeft.
Ze draagt een strakke spijkerbroek, kniehoge suède laarzen en een lavendelkleurig, kasjmieren truitje met V-hals. Haar witblonde haar draagt ze in een paardenstaart hoog op haar hoofd zodat haar ranke hals goed uitkomt en ze draagt tamelijk veel make-up. Dat heeft ze vandaag echter zo gedaan dat het net lijkt of ze helemaal geen make-up opheeft. Ook heeft ze zich ingehouden met haar parfum.
Alice schuifelt, nog half slapend, de keuken in, maar reageert opgetogen op de donuts. ‘Wauw.’
‘Ik vond dat we allemaal wel een opkikkertje konden gebruiken,’ zegt Eve. ‘Kan ik iets warms inschenken? Koffie? Thee, chocola?’
Alice schiet in de lach. ‘Mijn moeder zou flauwvallen als ze al die suiker zag.’
Eve kijkt bezorgd naar Alice. ‘Heb ik het verkeerd gedaan?’
Alice haalt haar schouders op. Haar ogen zijn nog dik omdat ze gisteravond zo lang heeft gehuild en er zit een dikke, rode striem op haar wang. Eve zegt er niks van.
‘Heeft je vader je al verteld dat hij niet naar Frankrijk gaat?’ vraagt Eve.
‘Ja.’
Alice neemt een hap van een chocoladecroissant en likt de kruimels van het bladerdeeg uit haar mondhoeken. ‘Hij blijft om op het hotel te passen,’ zegt ze en ze neemt nog een hap. ‘Wat een verrassing.’
‘Ze hebben veel aan hun hoofd op het moment.’
‘Wanneer hebben ze níét veel aan hun hoofd?’
‘Dat hoort bij het werk, denk ik,’ zegt Eve kalmerend. ‘Als gastheer heb je nooit rust. Het belangrijkste is dat Felicity beter wordt. Over een weekje is alles weer normaal.’
Bij het horen van Felicity’s naam knippert Alice een paar keer met haar ogen en dan pakt ze haar sinaasappelsap.
Ze heeft de avond ervoor hartverscheurend gehuild. Hoewel ze zich afstandelijk opstelt tegenover haar moeder, is het wel duidelijk aan wie ze haar kracht ontleent. Eve had nauwlettend toegekeken hoe Alice zich op Natty focuste en toen Natty op het punt stond een zenuwinzinking te krijgen, had Alice geen kompas meer. Voelde ze zich losgeslagen. Ze had geen idee hoe ze moest omgaan met het bericht over de benarde toestand van haar zusje. Nadat haar moeder naar het vliegveld was vertrokken, had ze twee uur ontroostbaar gehuild.
Eve denkt dat dit het moment is om haar te overvallen. Ze kan niet te lang wachten want Alice is misschien niet heel lang zo labiel en nadat ze het grootste deel van de nacht heeft wakker gelegen – Eve overdacht de zaken met haar blik op het plafond gericht – was ze tot de conclusie gekomen dat ze gek zou zijn als ze geen gebruik zou maken van deze uitgelezen gelegenheid. Natuurlijk waren de omstandigheden niet ideaal. Maar waren ze dat ooit?
Ze kiest haar woorden zorgvuldig. Ze blijft bij het fornuis staan en geeft Alice veel ruimte.
‘Alice, ik wil niet dat je denkt dat ik me overal mee bemoei, maar wat zou je ervan vinden als ik een poosje bleef?’
‘Dat zal wel goed zijn.’
‘Ik weet dat je me niet nodig hebt om op je te passen, dat kun je heel goed zelf –’
‘Dan heeft mijn moeder je zeker niet verteld wat een ramp ik ben in de keuken?’
Eve glimlacht. ‘Misschien heeft ze wel iets in die trant gezegd… Ik dacht dat het hier misschien een beetje stil voor je is, nu je moeder en Felicity er niet zijn en je vader de meeste avonden in het hotel doorbrengt. Ik kan mijn vlucht terug naar Amerika uitstellen en jou gezelschap houden.’ Eve trekt vragend haar wenkbrauwen op. ‘Je moet je niet verplicht voelen. Ik probeer je niet om te praten, als je het niet wilt of het niet nodig is…’
Alice stopt met eten. ‘Hoe zit het dan met je werk?’
‘Ik kan wat dingen omgooien.’
‘Is dat mogelijk?’
‘Natuurlijk.’ Eve haalt onverschillig haar schouders op. ‘Ik vind het geen prettig idee dat je heel lang alleen bent, zeker niet met de komende examens – ik weet hoe eenzaam je kunt zijn als je moet leren. Misschien kan ik hier blijven tot je oma terugkomt uit Nice.’
Alice rolt met haar ogen. ‘Ik kan niet wachten.’
‘Zo erg is ze toch niet, of wel?’
‘Nee, maar ze zegt altijd: “Heb ik je weleens verteld hoe slim ik vroeger op school was?” Alsof dat niet een eeuwigheid geleden is. En ze blijft maar zeuren over mijn vader, hoe talentvol hij was en hoe briljant met alles.’
Eve glimlacht. ‘Zo zijn grootouders nu eenmaal.’
‘Ja, maar ze is altijd superkritisch op mama en dat vind ik vervelend. Dan kijk ik naar haar alsof ik wil zeggen: wat is je probleem eigenlijk, maar volgens mij weet ze niet eens dat ze het doet.’ Alice vouwt de halve croissant doormidden en propt hem in haar mond. ‘Heb je al tegen mijn vader gezegd dat je blijft?’
Eve schudt haar hoofd. ‘Ik wilde het eerst met jou overleggen… maar, Alice?’
‘Hmm?’
‘Ik wil gewoon even zeggen dat je moeder er altijd is geweest voor mij. Ik wil heel graag helpen als ik kan.’
Alice laat zich van haar stoel glijden en springt naar Eve. Nu ze helemaal wakker is schuifelt ze niet langer en heeft ze meer de elegante pas van een danseres: helemaal los, springerige gewrichten met lange stappen en de voeten iets naar buiten gekeerd. Ze geeft Eve een kus op haar wang en omhelst haar. ‘Ik zou het heerlijk vinden als je bleef,’ verklaart ze en de geur van groene-appeltjesshampoo vult de lucht. ‘Ik wil allemaal coole dingen over Amerika horen.’
Als Alice zich gaat aankleden volgt Eve haar naar boven. Ze controleert nog een keer haar uiterlijk in de spiegel van de badkamer, brengt nog wat witte parelmoer eyeliner aan onder haar cupidoboog om haar bovenlip te accentueren en trekt haar beha strak om haar borsten. Dan haalt ze haar mobiel uit haar achterzak zodat haar kont glad en strak is en rolt haar sweater aan de achterkant een stukje omhoog. Als ze de gelegenheid krijgt zich voorover te buigen, zal hij een blik opvangen van een luipaardprint.
Een luipaardprint is voor een man wat glimmende steentjes zijn voor eksters. De reactie is primitief. Een reflex. Het beeld gaat rechtstreeks van het netvlies naar de penis, zonder het brein aan te doen.
Eve staart in de spiegel tot de glinstering uit haar ogen is verdwenen en haar uitdrukking voldoende bezorgdheid uitstraalt. Ze trekt haar paardenstaart voor de laatste keer strak, waarbij ze erop let dat er een paar lokken loshangen om het dunne, haarloze litteken te bedekken, en dan is ze klaar.
Ze doet de deur van de badkamer open en hoort Sean beneden in de keuken rommelen. Ze wil net naar beneden gaan als ze stil blijft staan en kijkt naar de lege ouderslaapkamer aan de andere kant van de gang.
Haar plan B.
Soms is er niet meer nodig om iets te gronde te richten dan een zweem van twijfel te zaaien.
Eve doet haar weekendtas open, pakt de zwarte string die ze gisteren aanhad en loopt Natty’s slaapkamer in. Ze tilt het dekbed aan het voeteneinde op en propt de string onder het gladde laken zodat die niet meteen wordt gevonden. Dan draait ze zich om naar de open deur waar ze blijft luisteren of ze beweging hoort.
Als het stil blijft, kijkt ze nog eens goed om zich heen. De inrichting is wit – schoon, eenvoudig, maagdelijk. De enige kleur komt van het antieke koper op het hoofdeinde van het bed.
Eve gaat op haar knieën op het bed zitten en bekijkt dat goed. Ze drukt haar vingers een voor een tegen haar lippen zodat op elke vingertop wat van de kleurloze lippenstift zit die ze net heeft aangebracht. Dan pakt ze het koude koper vast en laat daar een keurig rijtje vingerafdrukken op achter – waarschijnlijk alleen zichtbaar voor iemand die het belangrijk vindt dat alles smetteloos schoon is.
Tevreden loopt ze de trap af.
Sean en Natty zijn altijd aan elkaar verknocht geweest, degelijk vanaf het begin. Omdat ze geen keus hadden. Als ze de scheurtjes zouden laten zien, de verborgen geheimen, als ze de smetten op hun geschiedenis openbaar zouden maken, was de show voorbij en bleef er niets over van de reputatie van Meneer en Mevrouw Perfecte Lakeland Hoteliers.
Zolang als Eve zich kan herinneren, hebben ze elkaar de hand boven het hoofd gehouden. Sean is het type man dat het dronken gefleem van vrouwen gracieus en met humor weet af te houden en nooit een centimeter ruimte geeft. En Natty gaat zo op in de meisjes en is zo vastbesloten vooruit te komen, iets van zichzelf te maken en de wereld te bewijzen dat ze meer is dan alleen maar een moeder, dat weinig mannen in haar geïnteresseerd zijn.
Samen vormen ze een ondoordringbaar duo.
Maar nu, gescheiden door duizenden kilometers, met de stress van een ziek kind en in hun huis Eve, de enige die hun zwakke plek kent – wie weet wat er kan gebeuren?
Eve is bereid het risico te nemen omdat haar weinig tijd rest. En als er één ding is waar ze verstand van heeft, dan is het hoe je in het hoofd van mensen moet komen. Ze weet hoe ze binnen moet komen en alles op zijn kop kan zetten. Zodanig dat je gaat twijfelen aan alles waar je voorheen zo zeker van was.
‘Hoe gaat het?’ vraagt Sean haar als ze de keuken binnen komt.
Eve glimlacht hartelijk. Hoe gaat het met jóú, Sean? Je hoeft je voor mij niet groot te houden, hoor.’
‘Ik doe het in mijn broek als ik eerlijk ben. Ik wist niet dat iemand zo snel, zo ziek kon worden. Het lijkt wel of Felicity een auto-ongeluk heeft gehad.’
Die arme Sean, hij lijkt uitgeput. Hij heeft wallen onder zijn ogen en zijn haar staat aan de linkerkant van zijn hoofd recht overeind. Als hij niet zo’n keurig pak aan had gehad en een witter dan wit Italiaans overhemd met open boord, zou je hem vanmorgen op straat geen tweede blik waardig hebben gekeurd.
‘Ik zal koffie voor je maken,’ zegt Eve vastberaden. ‘Ik kan me niet voorstellen hoe bezorgd jullie moeten zijn. Lieve hemel, ik trek het maar nauwelijks en het is niet eens mijn kind. Weet je zeker dat je er niet heen wilt? Weet je het heel zeker? Het is voor mij helemaal geen moeite om de zaken hier waar te nemen.’
Hij schudt zijn hoofd. ‘Natty is ervan overtuigd dat ze het daar redt. Maar evengoed bedankt.’
‘Nou, als je nog van gedachten verandert –’
‘Alice zegt dat je hebt aangeboden om haar hier gezelschap te houden?’
‘Ik heb geen haast om terug te gaan,’ zegt Eve, ‘maar als je denkt dat je het alleen wel redt, dan zorg ik dat ik in de loop van de dag verdwijn.’
Sean zegt niets. Hij overweegt wat hij het beste kan doen. Eve begrijpt zijn twijfel en kijkt hem recht aan. ‘Ik kan natuurlijk ook blijven tot je moeder terugkomt, dan kan zij hier voor Alice zorgen, zodat ze alles heeft wat ze nodig heeft terwijl ze leert.’
Sean wipt van de ene voet op de andere. ‘Tot maandag bedoel je?’
Eve glimlacht onschuldig. ‘Natuurlijk, tot maandag.’
Het water kookt. Eve loopt de keuken door om de melk te pakken. ‘Ik denk trouwens dat Alice wel een beetje steun kan gebruiken, Sean,’ zegt ze alsof ze het net pas bedenkt. ‘Ze was gisteravond zo overstuur over Felicity… Het zou vreselijk zijn als dat haar beoordelingen beïnvloedt.’ Zonder zich om te draaien gaat ze verder: ‘Natty zegt dat ze de laatste tijd heel hard heeft gewerkt. Wat wil ze ook weer gaan doen? Geneeskunde?’
‘Ja, dat klopt, geneeskunde,’ zegt Sean peinzend.
‘Zo’n slimme meid,’ zegt Eve en ze buigt zich voorover om de melk onder uit de koelkast te pakken.
7
‘Eve blijft tot maandag?’ herhaal ik de woorden van Sean. ‘Wat lief van haar.’
‘Dat weet ik eigenlijk niet,’ zegt hij. ‘Het bevalt me niet zo om Eve in huis te hebben zonder jou. Dat voelt raar.’
Een sjofele zaalhulp loopt me in de ziekenhuisgang voorbij en ik word gehuld in een alcoholwalm. Zou er brand ontstaan als ik nu een lucifer afstreek?
Ik moet denken aan het argument van Alice gisteravond om jong met drinken te beginnen. Ze vond dat de Fransen, die hun kinderen bij het eten wijn laten drinken, veel verder zijn in het voorkomen van dronkenschap en alcoholisme.
Tot nu toe heb ik daar geen bewijs voor gevonden. Ik ben hier pas een paar uur en bijna iedereen die ik tegenkom, stinkt naar sigaretten of drank. Of allebei.
‘Eve gedraagt zich toch niet als een bazige echtgenote?’ vraag ik en ik schiet in de lach.
‘Nee, maar –’
‘Eve heeft zelf genoeg problemen,’ zeg ik tegen hem. ‘Als ze aanbiedt om te helpen, accepteer dat dan. Dan denkt ze in elk geval niet de hele tijd aan Brett.’
‘Zitten ze in een crisis?’
‘Net voor ze uit Amerika vertrok, heeft hij een bom laten vallen en gezegd dat hij helemaal geen kinderen wil.’
‘Au,’ zegt Sean.
‘Ik weet het. En zo jong is ze niet meer. Wees dus aardig voor haar. Als ze wil blijven om Alice te vertroetelen, laat haar dan maar. Jezus, Sean, we moeten leren zo nu en dan hulp van mensen te accepteren. Misschien is dit een goed moment om ermee te beginnen.’
Ik hang op en ga weer naast het bed van Felicity zitten. Om tien uur vanmorgen heeft ze haar ogen een paar minuten open gehad. Ze fronste haar wenkbrauwen een beetje toen ze me zag en fluisterde: ‘Ben jij hier?’
‘Natuurlijk ben ik hier. Heb je pijn?’
‘Niet echt,’ zegt ze en haar stem klinkt vreselijk zwak. ‘Wat is er gebeurd?’
‘Je blindedarm is opengebarsten.’
Ze knikt als ze het zich herinnert. ‘Ik voelde me onderweg al niet goed… op de boot heb ik overgegeven. En ik had zo’n buikpijn.’
‘Waarom heb je me niet gebeld?’
‘Ik dacht dat ik gewoon te veel bewerkte rotzooi had gegeten,’ zegt ze. Dat is een zinnetje van mij en ze probeert te glimlachen.
Ik ga altijd tekeer tegen de meisjes omdat ze te veel bewerkte rotzooi eten. De dochter van een vriendin van me is afgelopen september naar de universiteit gegaan. Ze had haar moeder een sms’je gestuurd waarin stond: Raad eens wat? Ik heb al drie weken GEEN GROENTE gegeten! Wat ga je ertegen doen?
Ik heb vrolijk met mijn vriendin mee gelachen, maar vanbinnen was ik ontzet.
‘Ik hou van je, Felicity.’
Toen vielen haar ogen weer dicht.
Ze is diep in slaap en terwijl ik naar haar kijk, vraag me af of ik het erop durf te wagen om even op zoek te gaan naar iets te eten. De leerkracht die gisteren naast haar bed zat, heeft een zak met apart ingepakte cakejes, wat snacks en chips laten liggen, maar daar heb ik geen trek in. Na een korte tweestrijd besluit ik, nu Felicity slaapt, even weg te gaan.
Ik doorzoek mijn tas, maar het enige papier dat ik kan vinden is mijn boardingpass, dus daar schrijf ik op: Ben eten halen. Hou van je. Mama xx. Ik leg de kaart op het bed bij Felicity’s rechterhand.
Pas als ik op de parkeerplaats sta, bedenk ik dat ik geen Frans geld heb. Er was gisteravond op het vliegveld geen tijd meer om euro’s te kopen. Een beetje hulpeloos kijk ik om me heen, want dit is geen vakantieoord. Dit is het platteland van Frankrijk. Het Frankrijk dat jonge Engelse families omarmde nadat al die verhuisprogramma’s op televisie goedkope huizen, ouderwetse normen en waarden en een lunchpauze van drie uur beloofden. Het Frankrijk van kleine boerderijtjes, vriendelijke buren, tweetalige kinderen en een goede gezondheidszorg.
Het Frankrijk waar ze uit alle macht aan probeerden te ontsnappen toen ze merkten dat er verder niet veel gebeurde.
Ik zie nergens winkels, dus stap ik in de auto. Het ziekenhuis staat aan een provinciale weg met aan weerszijden platanen. De stammen zitten vol met bruine en olijfkleurige vlekken, een beetje als de camouflagekleding van het leger, en op sommige plekken hebben hun wortels de weg een stukje opgetild en daar is het asfalt gescheurd. De huizen met luiken die langs de weg staan, zijn in allerlei nuances Frans grijs geschilderd. Oude Peugeots en Citroëns met roestige wielen steken achteruit de weg op. Niemand schaamt zich hier als hij slecht parkeert. Het lijkt wel of ze allemaal hun auto uit zijn gesprongen vlak voordat hij stilstond.
Ik passeer drie dameskapsalons en wil net omkeren om de andere kant op te gaan als ik een Aldi zie. Met een zucht van verlichting sla ik rechtsaf.
Thuis wil ik nog niet dood gevonden worden in een discountzaak, maar nu kan ik, terwijl ik de glazen deur openduw, de winkelbediende, die plantenzaden en tuinaarde van een grote pallet afhaalt, wel omhelzen.
Het is een kleine winkel. Vier gangpaden met alleen de absoluut noodzakelijk dingen die ik nodig heb om het hier een week uit te houden. En ze accepteren mijn betaalpas, wat het wondertje is waarop ik hoopte.
Ik kijk om me heen en denk dat ik niet meer dan vijf minuten nodig zal hebben. De winkel is praktisch leeg, nog één andere klant – een vrouw met een kleuter – die haar karretje vollaadt met gezinsblikken cassoulet uit Toulouse.
Ik pak een baguette (die maar de helft weegt van de Franse broden in Engeland), wat Coulommiers Destriers, mijn favoriete Franse kaas, en twee blikjes groene olijven die gevuld zijn met ansjovis. Dan pak ik nog tomaten, appels, maandverband voor Felicity – je kunt niet weten of het nodig is en ik denk niet dat ze blij is met het maandverband dat verstrekt wordt door het ziekenhuis – en als laatste toch ook nog een fles bordeaux. Ik heb het gevoel dat ik wel een borrel kan gebruiken als het eenmaal avond is geworden. Ik houd me in en koop geen lekkere dingetjes voor Felicity omdat de dokter heeft gezegd dat ze nog niks mag eten en als ze mag eten, wordt ze op een mild dieet gezet om te kijken of haar spijsverteringskanaal het aankan.
Ik reken zonder problemen af en de kassière geeft me zelfs vijftig euro als ik naar de kassa gebaar en verontschuldigend vraag: ‘S’il vous plaît?’ Ik begin me zowaar een beetje beter te voelen en juist als ik denk dat ik het hier wel even zal uithouden, krijg ik een sms’je van Alice: Eve is werkelijk geweldig!
Ik lees de woorden twee keer en krijg een misselijk gevoel. Alsof ik de koelkast heb opengedaan en word begroet door een geur van verrotting, maar ik kan de oorzaak niet vinden. Ik houd me voor dat ik er niks achter moet zoeken. Alice wil me alleen maar geruststellen, me laten weten dat ik me over haar geen zorgen hoef te maken en dat alles thuis in orde is.
Toch kan ik het gevoel niet van me afschudden. Is het jaloezie? Ben ik nu werkelijk jaloers omdat een andere vrouw goed voor mijn dochter zorgt?
Ja, dat ben ik.
Ik baal van mezelf en stuur Eve snel een sms.
Dank je wel, meld ik haar. Dank je wel dat je er voor ons bent.
8
‘Geschrokken?’ vraagt rechercheur Joanne Aspinall aan de chirurg. ‘Natuurlijk ben ik geschrokken. Hoe zou u zich onder deze omstandigheden voelen?’
Drie paar ogen kijken verontschuldigend op Joanne neer. ‘Er is niets aan te doen,’ zegt de chirurg opgewekt. ‘Die dingen gebeuren.’ Hij spreekt onberispelijk. Hij is in de zestig, een ouderwets type, en hij jaagt het jongere personeel waarschijnlijk de stuipen op het lijf.
Joanne zucht. Ze kan niet geloven wat haar is overkomen.
Het laatste wat ze zich herinnert, is dat ze de operatiekamer werd binnengereden en dat die idiote assistent naar haar grinnikte (ze weet nu weer dat ze hem voor joyriding heeft gearresteerd). Ze herinnert zich ook dat ze in haar pols werd geprikt en dat de anesthesist zei: ‘Tel maar terug vanaf honderd.’ Daarna had ze het warme en heerlijke gevoel dat er iets haar arm in stroomde, alsof ze werd geïnjecteerd met Love Potion 9 en dan…
Joanne is nog steeds heel slaperig en weet niet zeker of dit echt is of niet.
Wat haar betreft kan ze ook nog onder narcose zijn. Misschien is ze in de verkoeverkamer – de zaal waar patiënten die wakker worden uit de verdoving in hun bed liggen te woelen. Waar ze kreunen en huilen. Waar ze onvoorstelbare, smerige, seksuele eisen stellen aan de verpleging. Haar tante Jackie werkte er als ziekenverzorger voor ze de wijk in ging, dus Joanne weet precies wat zich daar afspeelt.
Woedend kijkt ze naar de chirurg. ‘Is dit een droom?’
‘Ik ben bang van niet.’
‘Jezus,’ zegt ze en ze werkt zich half omhoog. ‘Dat heb ik weer.’
‘U begrijpt toch dat we het risico niet konden nemen?’ vraagt hij. ‘Ik ben niet overdreven voorzichtig, het risico van een infectie is heel groot.’
‘Ik weet het, ik begrijp het,’ zegt Joanne. ‘Ik ben gewoon teleurgesteld. Ik heb vrij genomen, ik heb vervanging geregeld… en ik…’ Joanne weet niet of ze het volgende wel moet zeggen, maar ze doet het toch: ‘Ik dacht echt dat ik als een ander persoon wakker zou worden. De eerste dag van de rest van mijn leven, of zoiets.’
‘Over twee weken kunnen we u weer inboeken voor de operatie,’ zegt de verpleegkundige, die tot nu toe niets heeft gezegd. ‘De datum weet ik niet precies, we sturen u wel een bevestiging.’
Joanne schudt haar hoofd. ‘Dan moet mijn collega zijn verstandskiezen laten trekken. Hij heeft vrij genomen. Het moet worden uitgesteld tot het eind van de zomer.’
De chirurg kijkt ongemakkelijk. Hij zegt niets, maar Joanne ziet dat hij ergens op staat te broeden.
Het is een magere, pezige man. Hij zal wel bergen beklimmen of door de wildernis trekken. Hij zal wel een afspraak hebben voor de Inca Trail of de K2 – of zoiets onnozels.
‘Dan draag ik je nu over aan Hilary. Praten jullie maar verder,’ zegt hij, en als een echte chirurg is hij verdwenen voor Joanne nog gelegenheid heeft een vraag te stellen.
Hilary is halverwege de vijftig, draagt geen make-up en heeft kort, keurig geknipt grijzend haar waarvan Joanne denkt dat ze het nooit zal kleuren. Ze is een en al zakelijkheid en afstandelijkheid. De perfecte handlanger van een plastisch chirurg. Joanne denkt dat er ergens een voorraad van dit type vrouwen moet zijn. Hilary zal dertig jaar getrouwd zijn en haar huis tiptop in orde houden, geen tegenspraak dulden van haar volwassen kinderen, zomervakantie nemen als het Wimbledon is, en hoewel ze buiten het werk nooit over hem praat, zou ze haar rechterhand geven voor haar baas, de specialist.
Hilary buigt zich naar Joanne toe. ‘Zullen we dan maar?’ vraagt ze.
‘Als het moet.’
Hilary maakt het hesje van Joanne op haar rug los zodat haar grote witte borsten tevoorschijn komen. Joanne voelt zich meteen ongemakkelijk. Maar wie zou dat niet zijn als je eerste vriendje eraan gerefereerd had als walvisvet?
‘Het zit onder de linkerborst,’ zegt Hilary. ‘Wil je die omhooghouden?’
‘Permanent graag,’ zegt Joanne.
Hilary glimlacht als een boer met kiespijn.
Joanne tilt haar borst omhoog en opzij; hij weegt net zo veel als een baksteen. Ze hadden haar verteld dat ze uit elke borst ongeveer zeshonderd gram weefsel zouden weghalen en Joanne had zich voorgesteld dat ze na de operatie bijna niets meer zouden wegen. Stel je voor dat ze niet meer voortdurend naar beneden zou worden getrokken, maar dat ze altijd het lichte, heerlijke drijvende gevoel zou hebben als wanneer ze onder water is.
Hilary pakt een pen uit de borstzak van haar tuniek en wijst op een plooi onder Joanne’s borst. ‘Daar zit het.’
‘Waar?’ vraagt Joanne. ‘Ik zie het niet.’
‘Daar,’ antwoordde Hilary.
Nogal ruw trekt Hilary de huid opzij zodat Joanne het beter kan zien.
‘O,’ zegt Joanne beteuterd.
‘Ja, het is precies de plek waar de incisie gemaakt zou worden. Als je een ander soort verkleining zou hebben… als er niet zo veel weefsel verwijderd hoefde te worden… zou het niet zo’n probleem zijn geweest. Maar je bent geen kandidaat voor een verticaal litteken, je hebt een omgekeerde T nodig.’ Ze haalt haar pen weg. ‘En dát,’ zegt ze alsof ze een vieze smaak in de mond heeft, ‘zit precies op die lijn.’
Dat is een vetpuist.
Een vuurrode met pus gevulde puist ter grootte van een boon. Het is kennelijk heel verstandig dat ze hem niet hebben doorsneden op weg naar Joanne’s huid en borstweefsel.
‘Ellendeling,’ mompelt Joanne binnensmonds.
‘Ja,’ antwoordde Hilary en ze trekt haar wenkbrauwen op. ‘Dat kun je wel zeggen.’
9
‘Zullen we vanavond uit eten gaan?’ vraagt Eve opgewekt. ‘Ik trakteer. Waar wil jij graag heen, Alice? Wat is jouw favoriete eten?’
‘O, Chinees,’ antwoordde Alice enthousiast. ‘Ik snak naar chow mein met grote garnalen. Papa? Wat is de beste chinees om naartoe te gaan? Is dat die achter de Sint-Maartenskerk of gaan jullie nog steeds naar Windermere?’
Sean legt zijn mobiel op het aanrecht en wrijft over zijn gezicht. ‘Ik heb niet zo’n zin om nog uit te gaan, ik ben echt erg moe. Ik heb bijna geen slaap gehad en morgen is een vreselijk drukke dag. Kunnen we niet gewoon hier eten?’
Het gezicht van Alice betrekt. Maar dan bedenkt ze dat het helemaal niet aardig is om zo opgetogen te doen over uit eten gaan terwijl haar zusje zo ziek is en haar vader en moeder zo vreselijk ongerust zijn.
Stom kind, denkt Eve, die haar aandachtig bekijkt. Ze is zo kinderachtig. Al haar emoties zijn meteen van haar gezicht af te lezen.
‘Ik bedoelde gewoon een snelle hap,’ zegt ze zachtjes tegen Sean. ‘Zodat we niet hoeven te koken. Ik kan ook wel even iets gaan halen als je dat beter uitkomt.’
‘Zou je dat willen doen?’ vraagt hij, en hij doet zijn best om door zijn vermoeidheid heen te glimlachen. ‘Vind je het niet erg? Dat zou heerlijk zijn.’
‘Helemaal niet,’ antwoordt Eve. ‘En ik zat te denken, misschien kunnen Alice en ik morgenochtend naar het hotel komen om je te helpen alles klaar te zetten voor de prijsuitreiking? Denk je dat dat zin heeft of lopen we alleen maar in de weg?’
Sean kijkt spottend. Goedmoedig zegt hij: ‘Alice heeft geen voet meer in het hotel gezet sinds ze op haar veertiende kamermeisje is geweest. Natty dacht dat het goed voor haar zou zijn om wat bij te verdienen en om te zien hoe hard je moet werken als je voor vijftig pond je haar wil laten doen.’
Alice recht haar rug. ‘Het was vreselijk, Eve,’ zegt ze boos. ‘Kun je je voorstellen dat er mensen zijn die werkelijk condooms tussen de lakens laten liggen zodat de kamermeisjes die moeten opruimen? Echt afschuwelijk.’
‘We hebben je handschoenen gegeven,’ zegt Sean, die moet lachen om de verontwaardiging van zijn dochter.
‘Nooit meer,’ zegt ze. ‘Ik ga nog liever stallen uitmesten.’
‘Dat lijkt me een duidelijk nee,’ zegt Eve en ze schiet in de lach. ‘Kom op, Alice, morgen is het zaterdag. We gaan ’s morgens even in het hotel helpen en dan gaan we ’s middags iets leuks doen. Naar de film of zoiets. We maken er een gezellige dag van.’
Alles in Alice verzet zich uit alle macht. Nee! Nee, ze wil niet naar het hotel van haar ouders om te werken en zich nuttig te maken. Nee, dat is bepaald niet wat ze voor morgen in gedachten had. Maar dan kijkt ze naar Eve en bijt ze op de binnenkant van haar wang.
Eve voelt dat de zachte drang tot Alice doordringt en haar het gevoel geeft dat ze zich als een verwend nest gedraagt.
Ten slotte zegt Alice met tegenzin: ‘Oké. Goed dan.’
‘Geweldig. Dat staat dan vast. Ik ga nu eten halen.’
Een halfuur later komt Eve terug met een afhaalmaaltijd, net als Sean een telefoongesprek met Natty beëindigt.
Eve merkt dat de toestand in Frankrijk tot rust komt. Sean klinkt niet meer zo wanhopig en bezorgd en uit zijn woorden blijkt dat het nu over praktische zaken gaat.
‘Dat zal ik doen,’ zegt hij en hij gaapt. ‘Ja… ik weet het. Nee, dat ben ik niet vergeten… Libby heeft vanmiddag de reservestoelen allemaal schoongemaakt… Ja, hij krijgt de Lakeview Suite…’
Hij zegt tegen Natty dat die tegen Felicity moet zeggen dat hij van haar houdt en verbreekt de verbinding.
‘Hoe gaat het met ze?’ vraagt Eve.
‘Beter. Felicity is nog te moe om te praten. Ze zitten te wachten tot het weer tijd is voor pijnstillers, dus voelt ze zich nu even niet zo goed. Natty zegt dat de verpleging heel tevreden lijkt over haar herstel.’
‘En hoe houdt Natty zich?’
‘Niet anders dan je zou verwachten, als een heldin. Nu ze eenmaal naast het bed van Felicity zit, kan ze het allemaal veel beter aan.’
‘Het moet een hele schok zijn geweest.’
Eve pakt het eten uit, zoekt opscheplepels en dekt de tafel met bestek en drie wijnglazen. ‘Wil je even Alice roepen?’ vraagt ze, voor ze Sean vraagt of hij later nog naar het hotel moet.
‘Dat zou ik wel moeten,’ zegt hij een beetje schuldbewust. ‘Ik heb tegen Nat gezegd dat ik zou gaan, maar om je de waarheid te zeggen, is de verleiding groot om te spijbelen en in plaats daarvan morgenochtend heel vroeg te gaan.’
‘Ik wil me er niet mee bemoeien, maar je ziet er uitgeput uit, Sean. Volgens mij kun je wel een vrije avond gebruiken.’ Ze steekt haar hand in de andere tas op het aanrecht. ‘Ik heb een paar blikjes voor je meegenomen. Ik weet niet of het de goede zijn, ik wist niet meer wat je lekker vindt, dus…’
Ze ziet een mengeling van opluchting en intense dankbaarheid op het gezicht van Sean.
‘Dank je wel,’ zegt hij.
‘Geen moeite.’
Hij loopt naar haar toe en wil een bierglas uit de kast pakken, maar als hij zijn arm uitsteekt, legt Eve haar hand erop. ‘Laat mij maar,’ fluistert ze. ‘Ga jij maar zitten en laat mij me maar nuttig maken.’
Hij staat stil en voor het eerst sinds ze hier is, voelt Eve een kentering. De ruimte tussen hen in is anders en Eve weet uit ervaring dat het niet lang meer duurt of ze heeft dat ene plekje waar Seans weerstand zwak is, gevonden. Dat plekje dat als je er de juiste hoeveelheid energie op richt, zijn weerstand zal breken.
Sean gaat niet zitten, zoals Eve heeft gezegd, maar blijft naast haar staan terwijl ze zijn bier inschenkt.
Als het laatste druppeltje uit het blikje loopt, overhandigt ze hem het glas en zegt: ‘Voor jou.’ Dan strijkt ze een haarlok achter haar oor en houdt ze zijn blik net iets te lang vast.
Ze opent haar mond een stukje, bevochtigt haar onderlip met haar tong en laat hem zien wat er mogelijk is, wat ze voor hem kan betekenen.
‘Ik mag wijn van je drinken?’ vraagt Alice met een blik op de tafel. ‘Werkelijk?’ Met grote ogen wendt ze zich tot Sean. Ze draagt een pyjamabroek van MC Hammer met daarop CAN’T TOUCH THIS en een roze sweater met capuchon van Hollister.
‘Een half glaasje,’ zegt Sean. ‘Niet meer. Eve heeft me overgehaald. Bedank haar maar. En zeg het niet tegen je moeder.’
Alice weet niet waar ze het zoeken moet. Ze draait zich om naar Eve. ‘O… mijn… god,’ zegt ze bijna geluidloos, ‘je… bent… geweldig.’
Ze gaan zitten en Alice gooit haar bodem wijn snel naar binnen, te snel, en ze begint te ratelen hoe stom ze het vindt dat ze van haar moeder niet mag drinken. En al haar vriendinnen drinken. Ze gaan er natuurlijk heel verstandig mee om, maar ze mogen van hun ouders thuis wel drinken.
‘Je moeder denkt dat dit het beste voor je is,’ zegt Eve, ‘en eerlijk gezegd heeft ze daar gelijk in, Alice. Je bent pas zestien. Als je in Amerika zou wonen, zou je nog vijf jaar moeten wachten voor je alcohol mocht drinken.’
‘Houden ze zich daar echt aan?’ vraagt Sean.
Eve knikt. ‘De meesten wel. In sommige staten ben je in overtreding als je alcohol verstrekt aan iemand die minderjarig is. Als je alcohol in huis hebt en je kinderen zitten eraan, dan ben je verantwoordelijk.’
‘Dat is belachelijk,’ zegt Alice en ze roert met haar vork in de chow mein. ‘Ze zeggen dat je mag trouwen, dat je een baby kunt krijgen… je kunt zelfs plastische chirurgie krijgen als je dat wilt, maar je mag niet drinken.’ Ze schudt haar hoofd. ‘Dat is toch compleet gestoord.’
‘Waar wij wonen gaan veel tieners in het weekend naar Canada om te drinken.’
Stoutmoedig zegt Alice tegen Sean: ‘Zie je wel, papa? Als je mensen iets verbiedt, zoeken ze een andere weg.’
Sean staat op en pakt nog een blikje uit de koelkast. ‘Meen je dat nou?’ vraagt hij geamuseerd. ‘Eve? Kan ik jou iets inschenken?’
‘Ik wil nog wel graag een glas witte rioja, dat hebben we thuis niet.’
‘O, nee?’
‘In de staat Washington wordt veel wijn verbouwd, maar er is een heel beperkte keus.’
‘Wat ga je doen als jíj kinderen krijgt, Eve?’ vraagt Alice. ‘Denk je dan dat je net zo streng en onredelijk wordt als… iemand die we kennen?’
‘Alice!’ zegt Sean, geschrokken door haar ongepaste opmerking. ‘Ik denk dat Eve geen zin heeft om met jou te praten –’
‘Het geeft niet,’ zegt Eve. ‘Het is goed, Sean.’ Ze glimlacht Alice verdrietig toe. ‘Om je de waarheid te zeggen weet ik niet of dat ooit gaat gebeuren. Ik weet niet of ik ooit de kans zal krijgen moeder te worden.’
‘O,’ zegt Alice kleintjes, ‘maar… maar je zou een geweldige moeder zijn.’
Eve legt even haar hand op die van Alice. ‘Dank je wel, het is heel lief dat je het zegt.’
‘Ik meen het.’
Sean vult het glas van Eve bij terwijl die haar ogen neerslaat. Om het effect te vergroten knippert ze een paar keer heftig voor ze begint te praten. ‘Om je de waarheid te zeggen, Alice, dacht ik niet dat ik ooit in deze situatie zou zitten,’ begint ze. ‘Ik dacht altijd dat ik op deze leeftijd een heel stel kinderen zou hebben. Maar ja, het is gewoon anders gelopen.’
‘Maar je bent toch nog niet te oud, of wel?’ vraagt Alice. ‘Ik dacht…’
Eve doet een manmoedige poging om te glimlachen. ‘Nee, ik ben niet te oud… maar mijn huwelijk is voorbij en…’
Alice slaat haar hand voor haar mond. ‘O!’ roept ze uit. ‘O, dat wist ik niet. Het spijt me zo, Eve. Dat was echt heel lomp van me, of niet?’
‘Natuurlijk niet. Het is geen geheim. Door wat er met Felicity is gebeurd, heb ik nog niet de mogelijkheid gehad het jullie te vertellen. Het geeft niet, Alice, ik ben niet wanhopig.’
‘Niet?’
‘Het ging al een poosje niet zo goed tussen Brett en mij. Het was het beste er maar een punt achter te zetten. Ik probeer alleen realistisch te zijn over het feit dat ik tegen de tijd dat ik iemand anders ontmoet – iemand met wie ik wil trouwen en de rest van mijn leven wil doorbrengen – nou ja, bijna veertig zal zijn. En de kans om na je veertigste nog zwanger te worden, is niet zo groot. En de kans om een man te treffen die een kind wil, of misschien zelf al een gezin heeft… nou ja, die is ook niet zo groot.’
Alice kijkt de andere kant op en ziet eruit of ze elk moment in tranen kan uitbarsten. ‘Op school roept iedereen juist dat je voor je veertigste geen kinderen moet krijgen… maar zo heb ik het nooit bekeken. Ik heb nooit bedacht dat als je te lang wacht, het misschien helemaal niet meer gebeurt.’
‘Dat zeggen meisjes. Dat zeiden meisjes al toen ik nog op school zat. En een opleiding ís ook het belangrijkste, Alice. Ik heb zo lang doorgeleerd als ik kon en dat heeft me veel vrijheid gegeven en de kans om ontelbare, fantastische dingen te doen die ik nooit had kunnen bedenken. Maar wacht niet te lang met kinderen krijgen. Daar krijg je spijt van, echt waar.’
Alice knikt ernstig en verwerkt deze nieuwe informatie.
Eve weet dat Natty heel erg veel druk zet op haar opleiding. Dat ze Alice heeft voorgehouden dat die niet dezelfde fouten moet maken als zij. Dat ze niet te jong zwanger moet raken omdat er anders veel mogelijkheden worden afgesneden. En als je een jaar of veertien, vijftien bent, dan klinkt dat heel logisch. Maar als de hormonen zich gaan roeren en de biologische klok gaat tikken, dan lijkt de wens om moeder te worden uit het niets te komen en dat is een verwarrende tijd voor meisjes. Ze durven bijna niet onder ogen te zien wat een paar miljoen jaar evolutie hun lichaam vertelt.
‘De reden dat ik je voorhoud niet te lang te wachten, Alice, is dat ik denk dat jij ook een fantastische moeder zult zijn.’ Eve maakt aanstalten nog meer wijn in het glas van Alice te schenken, ook al kijkt Sean toe. Hij maakt geen bezwaar. Hij kijkt aandachtig naar zijn dochter. Trots.
‘En als je nu iemand zou tegenkomen, Eve? Iemand die wil trouwen. Wat dan?’ vraagt Alice.
‘Dan grijp ik die kans met beide handen aan,’ antwoordt Eve. ‘En als ik heel veel geluk heb, krijg ik misschien een dochter die een beetje op jou lijkt.’
Als Alice opstaat en naar boven gaat om in bad te gaan, leunt hij achterover in zijn stoel, waarbij hij zijn handen achter zijn hoofd legt. ‘Ik ben blij dat je zo met haar hebt gesproken,’ zegt hij.
‘Hoe?’
‘Als een volwassene. Natty wil haar nog weleens klein houden… misschien is klein houden te veel gezegd, maar ik denk dat ze haar te veel beschermt. Soms ben ik bang dat Alice daartegen in opstand gaat komen.’
‘Het is vaak een wankel evenwicht,’ zegt Eve instemmend.
‘Kom je in de praktijk veel tieners tegen?’
‘Natuurlijk. Je weet hoe ze daar zijn – een kind wordt opstandig en dan hebben ze meteen problemen. Ze denken gewoon anders. Geef een Britse vrouw een lastig kind en ze zal zeggen: “Wat heb ik verkeerd gedaan? Het komt vast door mij.” Geef een Amerikaanse vrouw een lastig kind en ze zal zeggen: “We hebben sterkere medicijnen en therapie nodig.” Begrijp me goed, ik beklaag me niet – voor mij is het brood op de plank.’
‘Nou, je weet in ieder geval goed om te gaan met Alice.’
Eve wuift het compliment weg. ‘Het is een fantastische meid.’
‘Nee,’ zegt hij, ‘ik meen het. Je haalt het beste in haar naar boven. We zien haar niet zo vaak ontspannen… en zo mededeelzaam. De laatste tijd hebben Natty en zij alleen maar ruzie.’
‘Het is mijn werk. Trouwens, ik luister graag. Dat kunnen de meeste mensen niet zo goed, maar ik wel.’
Eve haalt de borden en kartonnen dozen van tafel. Sean wil haar helpen, maar ze zegt dat hij moet blijven zitten en nog een biertje moet pakken.
Als hij het half opheeft, vraagt hij: ‘Gaat het echt goed met je, Eve? Met Brett, bedoel ik.’
‘Dat komt wel. We moeten heel veel regelen. Ik zei al tegen Natty dat ik niet eens zeker weet of ik nog terug wil. Misschien blijf ik wel hier. Kijken of ik hier aan het werk kan komen. En jij? Gaat het goed met jóú?’
‘Natuurlijk. Je kent me.’
‘Is dat zo?’
Hij kijkt haar een beetje verbaasd aan. ‘Ik geloof niet dat ik begrijp wat je bedoelt.’
‘Ik kende je, Sean. Ooit. Nu ben ik er niet meer zo zeker van.’
‘Dingen veranderen. Het leven verandert,’ zegt hij. ‘Wat ik op mijn twintigste wilde, is zeker niet meer wat ik nu wil.’
‘Maar is het ooit genoeg?’
‘Wát is ooit genoeg?’
Eve wijst om zich heen naar de grote, op maat gemaakte keuken. ‘Dit,’ zegt ze. ‘De drang om vooruit te komen, te slagen, een steeds mooier huis, het perfecte leven –’
Midden in haar zin onderbreekt Sean haar. Hij is een beetje op zijn teentjes getrapt. ‘Dat wil Natty,’ zegt hij zacht, ‘ik niet.’
‘Ik weet het,’ antwoordt ze.
Hij kijkt de andere kant op. Na een paar tellen gooit hij zijn hoofd naar achteren. Met een diepe zucht bekent hij: ‘Soms is het wel een beetje te veel… soms. Ik vraag me weleens af wat ze probeert te bewijzen en aan wie.’
‘Is ze weleens gespannen?’
Sean schiet in de lach. ‘Natty? Wanneer is ze tegenwoordig níét gespannen? Ze weet tegenwoordig niet eens meer hoe het anders kan zijn.’
‘Wat mis je?’
‘Voor Natty?’
Eve steekt haar hand uit en pakte zijn pols. ‘Voor jou, Sean.’
‘Ho!’ zegt hij, en Eve is even bang dat ze haar toenaderingspoging verkeerd heeft getimed. Ze kijkt naar hem, beoordeelt zijn reactie en tot haar opluchting trekt hij zich niet terug, waar ze bang voor was. Ze ziet een glimp interesse in zijn ogen in plaats van de kille afwijzing die ze verwachtte. ‘Ho!’ zegt hij nog eens met een zucht. ‘Je bent héél goed, mevrouw de psycholoog.’
‘Niet goed,’ antwoordt ze zachtjes. ‘Alleen maar bezorgd om een oude vriend.’
Sean denkt na. Na een poosje zegt hij: ‘Ik mis mijn jeugd. Ik mis het spontane en jeugdige. We zijn zo jong bij elkaar gekomen en vanaf die tijd heeft Natty alles uitgestippeld. We weten wat we gaan doen en wanneer. Niets gebeurt zomaar. De meisjes zijn bijna volwassen, we staan op de drempel van de eerste echte vrijheid die we ooit hebben gekend, maar ik weet niet zeker of Natty naar die vrijheid verlangt. Ik probeer haar ervan te overtuigen dat we het hotel moeten verkopen, maar…’
Eve laat zijn arm los en leunt weer achterover. ‘Wanneer ben je voor het laatst gepijpt, Sean?’
Even is hij uit zijn evenwicht gebracht. Zijn gezicht staat geschrokken. Dan zegt hij, bijna met tegenzin: ‘Dat heb ik voor mijn verjaardag gevraagd.’
‘En gekregen?’
Hij schudt zijn hoofd en lacht schamper.
Eve komt van haar stoel en gaat op haar knieën zitten. Ze houdt zijn blik vast terwijl ze haar sweater uittrekt en haar beha losmaakt. Hij houdt haar niet tegen. Hoewel zijn dochter boven in bad ligt en vlakbij is, houdt hij haar niet tegen.
Ze haalt zijn pik uit zijn broek en lacht hem wulps toe. Het gevoel van macht dat dit haar geeft, heeft haar altijd opgewonden. De eruit voortvloeiende afhankelijkheid van deze mannen heeft altijd haar nut.
Ze laat haar tong wellustig om zijn eikel glijden en hoort hem ademloos ‘fuck’ zeggen als ze hem helemaal in haar mond neemt.
Zijn handen woelen door haar haar, glijden over haar gezicht. Zijn bewegingen zijn dringend.
‘Niet stoppen,’ fluistert hij. ‘Stop alsjeblieft niet.’
Ze kijkt hem door haar wimpers aan en zijn uitdrukking is bijna gekweld; hij is er bijna. Ze versnelt het ritme.
Dan spant zijn lichaam zich en hij grijpt zich aan de zijkant van de stoel vast. Hij komt zo heftig klaar dat zijn hele lichaam ervan schudt.
‘Fuck!’ zegt hij nog eens, verbijsterd dit keer. ‘Heb je het ingeslikt? Heb je het werkelijk ingeslikt?’
Eve kijkt hem diep in zijn ogen en fronst haar wenkbrauwen. ‘Natuurlijk,’ zegt ze onschuldig. ‘Doet niet iedereen dat?’