10

We zijn vijf minuten van huis en rijden over Crook Road in de richting van Bowness-on-Windermere. Ik rijd voorzichtig; bij scherpe bochten en door de heuvelachtige weg kreunt Felicity.

Er zit een Aston Martin vlak achter me en hoewel ik een paar kilometer geduldig met hem ben geweest, begint hij me nu op mijn zenuwen te werken. Ik heb al een paar keer de rem ingetrapt terwijl ik gas blijf geven. Elke keer als hij afremt als reactie op mijn remlichten, rijd ik bij hem weg. Ik glimlach om deze kinderachtige overwinning, kijk in mijn achteruitkijkspiegel en zie dat hij het niet leuk vindt. Mooi.

Voor mijn vertrek uit Frankrijk heb ik bloemen en chocola gekocht voor de verpleging en twee flessen premier cru voor de geweldige chirurg die Felicity’s leven heeft gered. Hij was echt heel lief. Hij kwam vaker bij haar kijken dan nodig was, heeft me geholpen met de verzekeringspapieren en heeft zelfs van huis Engelstalige dvd’s meegenomen voor Felicity. Ik ben een beetje verliefd op hem geworden, maar dat kun je denk ik wel verwachten.

Felicity is nog zwak, maar het gaat goed met haar. Ze eet bijna normaal, al ligt er nog een grijs waas over haar huid waaraan ik kan zien dat het me nog wel even – ongeveer een maand – zal kosten om haar weer helemaal op de been te krijgen. Ze zal nog een poosje niet naar school kunnen.

We passeren het Wild Boar Hotel en de golfclub van Windermere en dan zijn we bijna thuis. Ik kan niet wachten tot ik haar daar heb, kan niet wachten tot ik Felicity in haar eigen bed heb gestopt zodat ik haar tot op het bot kan verwennen. En Sean heeft ons ook thuis nodig. Hij heeft het moeilijk gehad – ik kon het horen aan zijn stem.

Hij was ongewoon stil aan de telefoon en hoewel hij volhield dat er niks aan de hand was, is het duidelijk dat hij zich eenzaam heeft gevoeld. Hij is zo’n man die eigenlijk niet zonder vrouw kan; zonder regelmatige maaltijden en de gebruikelijke routine loopt alles bij hem in het honderd.

Ik verlang ernaar hem te zien. Verlang ernaar hem lief te hebben. Na een dag in Frankrijk merkte ik dat zijn afwezigheid me pijn deed en het drong tot me door dat ik zijn liefde vanzelfsprekend vind omdat we bijna elke minuut van de dag bij elkaar zijn. Ik kon de gedachte niet van me afschudden hoe het zou zijn als ik ons eens vooropstelde? Als de meisjes en het hotel niet meer altijd vóórgingen? Hoe zou ons leven eruitzien als ik eens het zwaartepunt verlegde?

Elke keer als ik me dat scenario voorstelde, zag ik Sean lachend voor me (en naakt). En gek genoeg was ik dat ook.

Natuurlijk was Eve een geschenk uit de hemel. Godzijdank kon ze blijven om voor Sean en Alice te zorgen. Jammer genoeg is ze nu weg, teruggevlogen naar de staat Washington. Toen het me in Frankrijk eindelijk gelukt was om internet te krijgen op mijn mobiel heb ik haar bloemen gestuurd om haar te bedanken voor alle hulp. Ik sta bij haar in het krijt. Ik hoop alleen dat er iemand was toen ze thuiskwam, om haar een beetje op te peppen. De gedachte dat ze terug zou komen in een leeg huis vind ik verschrikkelijk.

Ik kijk naar Felicity. Ze is gelukkig. ‘Wat is het hier mooi, hè, mama?’ zegt ze. ‘Als ik weg ben, vergeet ik altijd hoe mooi het hier is.’

‘Ik weet het. We mogen van geluk spreken.’

Er zijn overstromingen geweest toen wij in Frankrijk waren. Niet rampzalig, alleen een beetje wateroverlast na een dag lang regen. Regen die viel op verzadigde grond.

Er staan grote plassen in de weilanden langs de weg, met dennenbomen die eigenaardig opsteken uit het water. Ik zeg ‘weilanden’, maar het is geen land dat bewerkt kan worden of dat regelmatig wordt geploegd voor akkerbouw. Meestal staan er schapen op.

De weilanden in South Lakeland zijn klein, klein en vol met enorme rotsblokken, die in stukken zijn gehakt voor de zogenaamde dry stone-muren die ze omzomen.

Felicity wijst door het raam naar lammetjes die bij elkaar op de rotsen staan om aan het water te ontsnappen, als we door een grote plas rijden en het water hoog opspat. Alles heeft een diepe, groene kleur.

We draaien de oprit op en zien dat Alice een banier boven de voordeur heeft gehangen. WELKOM THUIS FELICITY!

Felicity kijkt me aan en trekt haar wenkbrauwen op. Het begint tot haar door te dringen dat het zo zijn voordelen heeft als je bijna dood bent gegaan.

‘Misschien is ze nu wel een poosje aardig tegen me,’ zegt Felicity ondeugend.

‘Geniet er maar van zolang het duurt,’ antwoord ik.

Ik stap uit en wil om de auto heen lopen om haar te helpen als ik in mijn ooghoek Sean uit het huis zie komen. Ik wil hem begroeten, maar blijf staan want ik zie meteen dat er iets mis is.

Bang staar ik hem aan.

‘Wat is er?’ vraagt hij en hij loopt naar de auto terwijl hij erg zijn best doet om te glimlachen. ‘Je ziet eruit of je een geest hebt gezien, Natty.’

‘Wat is er gebeurd? Waar is Alice? Gaat het goed met haar?’

Hij legt een hand op mijn schouder, iets wat hij nooit heeft gedaan en ik raak volledig in paniek.

‘Er is niks aan de hand met Alice,’ zegt hij kalmerend. ‘Helemaal niks. Ze is op school. Ze wilde vanmorgen natuurlijk niet gaan. Ze wilde hier zijn als jullie terugkwamen. Ik heb gezegd dat ze moest –’

‘Wie is er dood?’ wil ik weten.

‘Wat?’ vraagt hij en hij lacht stuntelig.

‘Is er iemand dood? Waar is mijn vader?’

‘Natty, rustig nou. Er is niemand dood. Alles is in orde.’

‘Wat is er dan? Sean, ik kan aan je zien dat er iets heel ergs is gebeurd. Vertel het me. Je ziet eruit of je een week lang niet hebt geslapen. Ben je ziek? Ben je bij de dokter geweest?’

‘Hij zucht. ‘Kom, we gaan eerst naar binnen.’

‘Nee. Ik wil het nu weten.’

Hij houdt even mijn blik vast en schudt dan zijn hoofd. Hij lijkt in tweestrijd te staan en ik weet niet wat ik ervan moet denken.

Hij buigt zich voorover en praat over het stuur met Felicity.

‘Hoi, lekker ding,’ zegt hij joviaal. ‘Hoe gaat het ermee? Zullen we naar binnen gaan? Wacht maar tot je ziet wat Alice op je slaapkamer heeft gedaan – dat vind je vast fantastisch.’

Hij zegt niets over haar bleke kleur, waar ik dankbaar voor ben, en ik zie door het raam dat Felicity zich naar hem toe buigt. Zonder waarschuwing, als ze probeert hem op de wang te kussen, krijgt ze een pijnscheut en ze valt terug in haar stoel. In een reflex rennen Sean en ik naar haar toe – Sean achter de auto langs en ik langs de voorkant.

Sean is er het eerst. ‘Niet bewegen, lieve schat. Beweeg je alsjeblieft niet. Ik draag je wel naar binnen,’ zegt hij terwijl hij op zijn hurken zit. ‘Waar doet het pijn? Kun je het me laten zien?’ Hij werpt me een snelle blik toe alsof hij wil vragen: is dit normaal?

Voor ik kan antwoorden, zegt Felicity: ‘Het is goed, papa.’ Ze glimlacht, want ze vindt dat hij zich veel te druk maakt, al is het duidelijk dat ze pijn heeft. ‘Ik kan zelf wel lopen,’ zegt ze tegen hem. ‘Maar soms vergeet ik het en dan beweeg ik me iets te snel.’

‘Goed,’ zegt hij met een blik op mij en nog steeds bezorgd. ‘Stap maar niet meteen uit. Kom maar even op adem, dan zal ik je benen wel draaien.’

Voorzichtig streelt hij haar bovenarm, bang om haar te hard aan te raken en zijn dochter meer pijn te doen. Hij zegt dat hij van haar houdt en dat hij haar erg heeft gemist. Ik probeer uit te leggen dat ze over een poosje zelf wel kan uitstappen, maar hij luistert niet.

Voor we uit Frankrijk vertrokken, hebben Felicity en ik in- en uitstappen geoefend en naar boven en naar beneden lopen en hoewel ze het allemaal langzaam moet doen, kan ze het wel zelf.

Sean geeft Felicity een kus op haar wang en komt wat overeind. En dan pas zie ik dat hij zich niet alleen heel druk maakt over Felicity. Er is meer. Mijn eerste gevoel was goed: er is hier iets vreselijk verkeerd.

Toe dan, zeggen mijn uitpuilende, bange ogen tegen hem. Toe dan, zeg het dan. Wat is er?

Met een blik van berouw, van complete wanhoop, fluistert hij: ‘Natty, het spijt me zo verschrikkelijk.’

Boven ligt Felicity lekker in haar eigen bed met de tv aan, muziek aan, de laptop open en ik staat trillend in de keuken. Mijn eerste gedachte is dat hij al ons geld erdoorheen heeft gejaagd. Die stomme idioot heeft aandelen gekocht en nu hebben we niets meer over. Ik heb het altijd een slecht idee gevonden.

‘Laat nu maar horen,’ zeg ik.

Hij sluit zijn ogen, ademt diep in en zegt zo vast als zijn zenuwen het hem toestaan: ‘Ik ben verliefd op Eve.’

Ik ben bang dat ik het niet goed heb verstaan.

‘Je bent wát?’

Hij herhaalt: ‘Ik ben verliefd op Eve Dalladay.’

‘Na twee dagen?’ vraag ik. ‘Nee, dat kan niet. Hoe is dat mogelijk?’

Hij wipt van zijn ene voet op zijn andere. ‘Het is eigenlijk langer geweest dan twee dagen.’

Ik vertrek mijn gezicht van woede over wat hij zegt, maar om eerlijk te zijn, voel ik nog niets. Geen woede. Meer verwarring. Of ik een stoute kleuter tegenover me heb en ergens wel weet dat hij iets heel, heel stouts heeft gedaan maar nog niet weet wat de beste manier is om erop te reageren.

‘Je houdt van Eve,’ zeg ik emotieloos. Een vaststelling.

‘Ja.’ Hij krimpt in elkaar en probeert vast te stellen of ik me van de domme houd. Hij weet niet wat hij kan verwachten.

Ik probeer de zaken op een rijtje te zetten. ‘Dus je wilt zeggen dat jij, terwijl ik in Frankrijk was om voor onze zieke dochter te zorgen en in een ziekenhuiszaal sliep en de uren telde tot we weer bij elkaar konden zijn, iets bent begonnen met mijn vriendin?’

Hij knikt en deinst achteruit.

Ik sla mijn ogen ten hemel en zet de waterkoker aan. ‘Ik geloof je niet.’

Hij dringt niet aan en er is een moment, een pauze in onze communicatie, waarin ik hem van top tot teen onderzoekend bekijk. Hij is bleek en ziet er slecht uit, een beetje als Felicity, en ik vraag me af of hij misschien bloedarmoede heeft. Ik pak de telefoon. Ik zal de dokter bellen en een afspraak maken voor een bloedonderzoek.

‘Natty, heb je wel gehoord wat ik je heb verteld?’

‘Maar ze is naar huis, Sean.’ Ik benadruk elk woord. ‘Eve is terug naar Amerika. Ik zie niet hoe jij kunt denken dat jullie samen iets hebben als ze niet eens in dit land is.’ Ik leg de telefoon neer en draai me naar hem om. ‘Sean,’ vraag ik vriendelijk, ‘weet Eve hier wel van? Heb je er met haar over gepraat? Want ik ben er eigenlijk van overtuigd dat je aan waandenkbeelden lijdt.’

Op mijn gezicht staat bezorgdheid te lezen, maar vanbinnen voel ik me verschrikkelijk beschaamd. Stel je voor dat hij heeft geprobeerd Eve te versieren en dat ze heeft moeten vluchten? Jezus, dat zou erg zijn. Hoe begin ik zo’n gesprek?

‘Ze is in het hotel,’ zegt hij.

‘Welk hotel? Dat van ons?’

‘Ze is niet teruggegaan naar Amerika,’ legt hij uit. ‘Onder de omstandigheden vonden we het beter om te zeggen dat ze wel was teruggegaan.’

Verward frons ik mijn wenkbrauwen. ‘In welke kamer?’ vraag ik onzeker, want… zou het dan echt waar zijn?

‘Wat doet dat er nou toe?’ vraagt hij.

‘Omdat het er fucking toe doet, begrepen?’

Hij begint allerlei verklaringen te ratelen en verontschuldigingen en redenen waarom het is gebeurd, maar ik kan het niet horen. Ik begrijp de woorden die uit zijn mond rollen niet. Ik hef mijn hand om hem het zwijgen op te leggen, want nu komt het. Nu komt de woede. Ik voel het opborrelen. In een onderdeel van een seconde ben ik van verdoofd, ontdaan van elke emotie, gestegen naar furieus.

Binnen in mij zit een schoppend, slaand, vreselijk creatuur en dat moet eruit. Ik heb het gevoel dat het me in tweeën zal splijten. Ik probeer mijn ademhaling onder controle te houden –

GORE KLOOTZAK!’ schreeuw ik tegen hem. ‘Vieze vuile klootzak!’

Hij deinst achteruit. Sluit zijn ogen om de klap op te vangen.

‘Hoe kun je verliefd op haar worden?’ vraag ik. ‘Hóé? Ik wil het weten!’

‘Als ik het al zou willen, zou ik niet weten hoe ik het kan uitleggen.’

‘Doe een poging.’

‘Ik weet het niet. Je kunt niet uitkiezen op wie je verliefd wordt, Natty. Dat gebeurt soms gewoon.’

‘Wat een onzin.’

‘We wilden het geen van beiden, dat moet je geloven,’ zegt hij.

Zijn woorden klinken wanhopig, smekend. De clichés rollen als een eindeloze waterval uit zijn mond.

‘Dat is het nu juist,’ zeg ik tegen hem, ‘ik geloof je niet… Ik kan niet begrijpen hoe je in een paar dagen tijd –’

‘Het waren meer dan een paar dagen en je moet het geloven,’ zegt hij dringend. ‘Je moet het geloven, want het is waar.’

Mijn hart bonkt achter mijn ribben. De glazen vaas op het aanrecht trekt mijn aandacht. Ik kijk ernaar en ik voel mijn hand die richting op gaan.

‘Gooi die niet naar mijn hoofd,’ zegt hij moe terwijl hij over zijn gezicht wrijft.

Ik knijp mijn ogen stijf dicht. Zwijgend staan we daar. Ik terwijl mijn wereld ineenstort, en Sean die zich afvraagt of ik hem zal aanvallen.

‘Fuck,’ fluister ik en dan komt de pijn opzetten. Dat gaat door tot het voelt of ik geslagen ben. Een werkelijk fysieke klap in mijn maagstreek want, jezus, hij meent het echt. Ik kijk naar zijn gezicht en zie alleen berusting. Hij meent het als hij zegt dat hij van haar houdt.

Hoe is dat in godsnaam gebeurd? Hoe heeft dat in een week kunnen gebeuren? Is dat de tijd die het kost om een heel leven in handen van een ander te leggen?

Nu begin ik te huilen.

‘Ik neem aan dat jullie hebben geneukt?’

Hij geeft geen antwoord.

‘Wat haal ik mijn hoofd? Natuurlijk hebben jullie geneukt.’

Hij knikt en ik vertrek mijn gezicht want ik probeer dapper te zijn, probeer de volgende klap in mijn maagstreek af te weren.

‘Jezus, Sean,’ jammer ik. ‘Jezus, dat doet pijn. Heb je er goed over nagedacht, want dit kwetst me verschrikkelijk. Ik overleef het niet als ik hiernaar moet luisteren.’

‘Ik wilde het je vandaag nog niet vertellen. Ik zou nog wachten. Ik wilde wachten tot jij en Felicity weer waren gewend en we in een betere positie waren om –’

‘Om wat? Je wilde gewoon naast me gaan slapen? Je zou het me morgen vertellen? En als ik had willen vrijen? En als ik –’

Zacht onderbreekt hij me. ‘Je had niet willen vrijen, Natty.’

Ik slik en kijk naar mijn handen.

Bijna schaam ik me, want hij heeft gelijk. Hoewel ik een uur geleden met een wanhopig, dierlijk gevoel naar hem verlangde, zou ik zijn toenaderingspogingen, als de gelegenheid zich voordeed, hebben afgewezen. Omdat ik me zorgen maak over Felicity. Omdat ik me zorgen maak over iets, wat dan ook, want dat is wie ik ben. Dat is wie ik geworden ben.

Ik probeer me goed te houden. ‘Gaat het om, je weet wel, het verleden?’

Hij schudt zijn hoofd.

‘Is dit een straf om wat je voor me hebt gedaan? Is dat het? Krijg ik eindelijk mijn verdiende loon?’

‘Dat is niet eerlijk,’ zegt hij.

‘Dít is niet eerlijk!’ roep ik huilend. ‘Ik krijg niet eens de kans om het goed te maken. Je kijkt naar me of het al voorbij is, geen discussie mogelijk, en ik krijg niet de kans om mijn kant van de zaak toe te lichten. Ben je dan zo ongelukkig geweest, Sean?’

‘Ik ben gelukkig geweest,’ zegt hij.

‘Maar kennelijk niet gelukkig genoeg.’

Hij perst zijn lippen op elkaar in een soort meelevende glimlach. ‘Sorry,’ fluistert hij.

‘En relatietherapie? Hoe zit het met vechten voor wat we hebben?’ zeg ik smekend. ‘Dat verdienen we toch zeker wel?’ Mijn stem is steeds schriller gaan klinken naarmate ik wanhopiger word. ‘Ik weet niet eens wat ik verkeerd heb gedaan.’ Ik loop naar hem toe, een bezwerende uitdrukking op mijn gezicht, maar hij stapt naar achteren. ‘Zeg maar wat ik heb gedaan dan maak ik het goed.’ Ik wil mijn armen om hem heen slaan, maar hij staat het niet toe. Hij duwt me weg.

‘Hoor eens, Natty, je kunt het niet goedmaken. Er is niks goed te maken. Je hebt niks verkeerd gedaan. Je bent de beste vrouw en de beste moeder geweest die je kon zijn.’

‘Wat dan?’

Hulpeloos haalt hij zijn schouders op.

‘Is het omdat ik haar niet ben? Omdat ik Eve niet ben?’

Hij wil geen antwoord geven.

Ik sla mijn handen voor mijn gezicht en draai me om naar het aanrecht. Ik weet niet wat ik moet doen. Ik weet niet hoe ik kan zorgen dat hij die dingen niet meer zegt. Ik voel me net zo als bij het telefoontje over Felicity, toen ik dacht dat ze zou sterven. Het voelt hetzelfde.

‘Wil je alsjeblieft van gedachten veranderen, Sean,’ jammer ik. ‘Dat moet. Ik kan dit niet zonder jou.’

Ik voel de palm van zijn hand op mijn onderrug. Het is een zwakke poging me te troosten en voor het eerst in mijn leven voel ik dat hij me eigenlijk niet wil aanraken. Hij doet dit omdat hij denkt dat het zo hoort, omdat hij niet weet wat hij anders moet doen.

Ik kijk naar hem. ‘Alsjeblieft?’ smeek ik nog eens. ‘Ik zal veranderen, ik zal alles beter doen. Ik zal alles anders doen, ik weet dat ik niet –’

‘Natty,’ fluistert hij. ‘Niet doen.’

‘Wát moet ik niet doen?’ vraag ik smekend.

‘Je moet dit niet doen. Maak het niet moeilijker dan het al is.’

‘Ik kan niet geloven dat je nu wegloopt. Na alles wat we samen hebben doorstaan. Nadat we zo hard hebben gevochten voor alles. Leg het me uit, Sean, want ik snap het niet. Ik weet dat het niet gemakkelijk is geweest, we hebben problemen gehad, maar elk echtpaar heeft problemen.’

‘Niemand heeft ooit zo van me gehouden,’ zegt hij eenvoudig. ‘Ik heb me nog nooit zo begeerlijk gevoeld. Dat is helemaal nieuw voor me. Dat iemand me zo hard nodig heeft, het is… het is alsof ik geen keus heb. Ik kan me er niet aan onttrekken, het is te sterk.’

Zijn ogen zijn nat van de tranen en ik weet dat hij me dat liever niet had verteld.

‘Hoor eens,’ zegt hij na een poosje en hij probeert zich flink te houden, maar zijn stem breekt. ‘Ik beloof je dat ik mijn best zal doen voor jou en de meisjes. Ik zal het zo pijnloos mogelijk maken.’

‘Pijnloos?’ herhaal ik smekend. ‘En hoe denk je dat te doen? Sean, je bent míjn man, niet de hare, betekent dat dan niets voor je?’ Maar ik voel dat hij van me wegglipt, dat het geen zin heeft om te blijven smeken. Zijn energie verandert. Hij wil weg, hij wil de deur uit en ik zie dat ik hem kwijt ben.

‘Ik hou van haar,’ zegt hij stellig. ‘En dat kan ik niet stoppen, Natty. Ik zou willen dat ik het kon, maar ik kan het niet.’

11

Nu is hij weg.

Alice kwam thuis uit school en Sean vroeg of ze even mee wilde naar de kamer van Felicity, waar hij zijn best deed om hun uit te leggen waarom hij niet meer bij ons zou wonen. Ik kon het niet verdragen en zat op de gang tegen de deur te huilen terwijl Alice woedend tegen hem schreeuwde en Felicity vragen stelde over de toekomst. Ze was vooral benieuwd naar praktische zaken. Konden we in dit huis blijven? Bleven Sean en ik samen het hotel doen? Vragen die ik zelf nog niet eens had gesteld.

Dat was vier dagen geleden en behalve dat ik schuifelend door het huis voor Felicity zorgde, bleef ik in bed liggen. Ik ben vervuld van iets wat ik alleen kan omschrijven als een grote leegte, een gebrek aan gevoel, een holte. Ik wil huilen. Ik wil gillen en schreeuwen. Maar het lijkt wel of mijn emoties in stand-by staan.

Natuurlijk heb ik me de eerste avond nadat Sean was vertrokken, gekweld met beelden van hem en Eve samen. Ik dronk een liter wijn en had daarna mijn gedachten niet meer in bedwang. Met een bonkend hoofd lag ik in bed en ik vroeg me af hoe het allemaal begonnen was. Waar was het veranderd? Op welk moment waren het beleefd informeren naar elkaars welzijn, goedmoedige plagerijtjes en gesprekken over koetjes en kalfjes, overgegaan in een vrijpartij?

Hebben ze het over mij gehad? Heeft Sean Eve in vertrouwen genomen over míj?

Terwijl woede en afkeer van mezelf om voorrang vochten, dacht ik aan Frankrijk. Zaten ze toen ik daar was op de bank en wisselden ze blikken van verstandhouding, wachtend tot Alice naar bed zou gaan? Keken ze samen naar de televisie, Eve met haar benen onder zich getrokken, onschuldig informerend hoe Alice’ dag was geweest, terwijl ze op hun horloge in de gaten hielden wanneer ze naar boven konden?

Stuurde hij Eve sms’jes, zoals ik ze altijd kreeg?

Ben over een uur thuis… even olie verversen of hebben we tijd voor een grote beurt?

Liet hij het bad voor haar vollopen? Hebben ze het over trouwen gehad? Heeft hij haar verteld dat ze er naakt mooi uitzag? Mooier dan ik. (Wat overigens waar is.)

Hoe was het in vredesnaam begonnen?

Waren ze verliefd geworden op elkaars wezen of had Sean zich gedragen zoals een warmbloedige man zich in het gezelschap van een eenzame vrouw nu eenmaal gedraagt? Ik bedoel, Arnold Schwarzenegger was er ook niet tegen bestand, hij heeft met zijn dienstmeisje geslapen. Waarom? Omdat ze zo mooi en fantastisch was? Nee, omdat ze in de buurt was. En wel in zijn eigen huis.

Jude Law heeft hetzelfde gedaan.

De vrouwen waren er, boden zich aan en de mannen zeiden: vooruit dan maar, waarom ook niet?

Waarom zou Sean zich dan anders gedragen?

Mijn vader belt om de paar uur, maar ik kan niet praten. De spieren van mijn keel zijn verkrampt en knijpen alles samen. Het lijkt wel of er een pil in mijn keel vastzit en ik kan hem maar niet doorslikken. En trouwens, wat valt er te zeggen? ‘Ik zal mezelf niets aandoen, dus stop maar met bellen,’ heb ik vanmorgen tegen hem gezegd en daarna is het minder geworden. Seans moeder is hierheen gekomen. Ik heb haar niet binnengelaten. Ik heb mijn hoofd onder het kussen gestopt en Penny op de deur laten bonken. Er staan tientallen berichtjes op het antwoordapparaat, kennissen die niets liever willen dan me troosten, maar ook voor hen geldt, dat ik niet kan praten. Mijn instinct zegt me een muur op te trekken en het leven zo lang mogelijk buiten te sluiten.

De meisjes lijken verdoofd. Aanvankelijk gedroeg Alice zich precies zoals ik had verwacht: ze schreeuwde tegen haar vader en eiste dat hij onmiddellijk thuis moest komen om te zien wat hij ons aandeed. En het is waar, hij is gekomen. Maar hij kon alleen maar herhalen wat hij al had gezegd: dat hij het verschrikkelijk vindt wat hij mij, ons aandoet, maar dat er geen weg terug is. Alice kwam huilend naar me toe nadat hij vertrokken was, haar rode haar kroezend om haar gezicht, haar ogen rood. ‘Is hij gek geworden?’ vroeg ze. ‘Hij heeft niet eens een fatsoenlijke verklaring. Wat is er met hem gebeurd, mama?’

Vandaag heb ik voor het eerst weer gegeten. Ik stond bij het aanrecht en brak een droge cracker in stukjes en stopte die in mijn mond, methodisch, als muntjes in een automaat. Dat is het enige wat ik door mijn keel kan krijgen zonder over te geven. En als ik eraan denk dat hij haar neukt, begin ik te kokhalzen.

Er is een herinnering bij me bovengekomen. Een paar jaar geleden kwam Eve aan op het station in Southampton. Ze had die dag geen lezing gegeven en was dus informeel gekleed – een spijkerbroek met een trui – maar toen ik de deur van de logeerkamer opendeed om haar een kop thee te brengen, stond ze over haar koffer gebogen in wat ik alleen kan omschrijven als ordinaire lingerie.

‘Heb je dat aan als je reist?’ vroeg ik en ik verbaasde me erover dat ze de hele dag de combinatie van een string en een spijkerbroek had verdragen.

‘Wat? Ja,’ zei ze volkomen onschuldig. ‘Ik vind het lekker zitten en…’ voegde ze er met een ondeugende glimlach aan toe, ‘je weet nooit wie je tegenkomt.’

Ze maakte natuurlijk een grapje, maar ik vroeg me wel af wat eigenlijk normaal ondergoed was. Of ik afweek van de norm door comfort boven uiterlijk te zetten. Ik had het er met Sean over gehad en hij had het weggelachen, zei dat het volgens hem erg veel tijd en moeite kostte en dat hij me sexy vond, wat ik ook aanhad.

De dag dat Sean vertrok, kon ik die herinnering niet van me afzetten.

Had ze de deur van de logeerkamer open laten staan en had Sean een glimp van haar opgevangen? Was het zo begonnen? Of was het volkomen krankzinnig om Eve de schuld te geven?

Het is zo verleidelijk om haar in plaats van hem de schuld te geven en ik moet me steeds voorhouden dat het niet alleen om haar gaat. Ook Sean heeft hersens in zijn hoofd. Ik moet niet zo’n zielig afgewezen vrouwtje worden, het type dat jammert: het is allemaal de schuld van die andere vrouw. Wat er ook is gebeurd, Eve was mijn vriendin. Ze is niet de een of andere naamloze, gezichtsloze meesteres die mijn man heeft verleid. Het moet voor haar ook niet gemakkelijk zijn geweest.

Het is bijna vijf uur, er zitten twee diepvriespizza’s in de oven voor de meisjes en Alice zit aan de keukentafel met haar huiswerk. Over een paar weken doet ze eindexamen, maar ik zie dat ze haar hoofd er niet meer bij kan houden. Toen ik binnenkwam, zat ze met een lege blik naar haar boek te staren, alsof de tekst in het Urdu geschreven was.

‘Waarom haat je hem niet?’ vraagt ze met een stem die nauwelijks boven een fluistering uit komt.

‘Dat doe ik wel,’ zeg ik, niet naar waarheid.

‘Daar merk ik niks van.’

Ik glimlach zwakjes.

‘Ik haat hem,’ zegt ze stellig.

Ik denk aan alle keren dat ik deze scène in een film heb gezien. De moeder die het kind troost en zegt: je moet je vader niet haten. Hij houdt van je. Hij zal altijd van je blijven houden.

Maar ik kom niet verder dan: ‘Dat is goed, haat hem maar, Alice.’

De bel gaat en Alice kijkt op. ‘Ik ga wel,’ zegt ze en ik ben te moe om haar tegen te houden. Het is waarschijnlijk Seans moeder en die zal ik toch een keer onder ogen moeten komen.

In de gang hoor ik Alice echter ‘O’ zeggen en ze klinkt beteuterd. ‘O,’ zegt ze nog eens, ‘jij bent het.’

Omdat ik geen antwoord hoor, loop ik erheen in de veronderstelling dat het Sean is. Ik vraag me af waarom hij zijn sleutel niet heeft gebruikt; zijn we al in dat stadium beland? Maar dan zie ik Eve staan.

Ze kijkt terneergeslagen, maar mijn god, wat ziet ze er goed uit.

‘Ik moest komen.’

Ik weet niet wat ik moet zeggen. Normaal gesproken krijg ik een warm gevoel als ik Eve zie, voel ik een golf van liefde voor een vriendin die me altijd heeft gesteund. Even komt dat gevoel opzetten, mijn lichaam laat me jammerlijk in de steek alsof het de nieuwste informatie nog niet heeft verwerkt.

‘Ik snap dat ik op dit moment de laatste ben die je wilt zien, Natty,’ vervolgt ze omzichtig, ‘maar ik moest toch komen.’

‘Waarom?’ vraag ik.

‘Omdat het mijn hart breekt dat ik weet dat je zo lijdt.’

Alice doet een stap in haar richting. ‘Misschien had je dat moeten bedenken voordat je –’

‘Alice,’ zeg ik en ik leg een hand op haar schouder, ‘niet doen.’ Alice kijkt me aan of ik krankzinnig ben geworden.

‘Laat haar zeggen wat ze te zeggen heeft. Laat ons trouwens maar even alleen. Ik denk dat Eve en ik dit samen moeten bespreken.’

Alice loopt met grote passen weg en ik kijk Eve afwachtend aan.

‘Ik wilde je niet kwetsen,’ begint ze.

‘Maar dat heb je wel gedaan.’

‘Ik weet het. Als je eens wist hoe Sean en ik ermee hebben geworsteld, hoe we ons best hebben gedaan het tegen te houden.’

‘Moet ik me daardoor beter voelen?’

Ze laat haar hoofd hangen. ‘Nee,’ antwoordt ze. ‘Maar ik wil dat je weet dat het geen ondoordachte beslissing is geweest. Ik wil dat je weet dat we allebei van je houden, Natty. Dat we volkomen zijn overdonderd door wat er is gebeurd. Dat het voor ons uit het niets kwam. We waren er niet op voorbereid.’

Haar stem trilt en ik moet me beheersen om mijn armen niet naar haar uit te strekken.

‘Sean zegt dat er nog nooit zo van hem is gehouden,’ zeg ik. ‘Heb je enig idee wat die woorden teweegbrengen?’

Ze schudt haar hoofd. ‘Nee.’

‘Het is klote… trouwens, Eve, waarom ben je hier nou precies?’

Even denk ik dat ze instort, dat ze zich op haar knieën zal laten vallen en om vergeving zal smeken, maar dat gebeurt niet. Ze aarzelt even voor ze antwoord geeft. Ze kijkt me in mijn ogen en de berouwvolle uitdrukking verdwijnt en maakt plaats voor een staalharde ijzigheid, zichtbaar in het wit van haar ogen. ‘Ik weet dat je nog op geen stukken na hebt kunnen accepteren wat er is gebeurd en ik verwacht niet dat je ons voorlopig wilt zien, maar ik wil je iets meegeven wat mij in het verleden heeft geholpen… als ik het heel moeilijk had.’

‘Nou, wat is dat dan?’

‘Vergeving is een geschenk aan jezelf, Natty,’ zegt ze ernstig.

Mijn ogen verwijden zich. ‘Nou, Eve, ik zal eraan denken,’ zeg ik grimmig en ik sluit de deur voor ze de kans heeft om te reageren.

Malle Jackie Wagstaff maakt net de voorkamer van mijn vader schoon als ik drie dagen later naar hem toe ga. In haar ene hand heeft ze een nat doekje en over haar schouder hangt een theedoek om na te drogen. Zodra ze me ziet, barst ze los: ‘Weet je wat ik zou doen met die klootzak… ik zou zijn ballen eraf hakken en ze die trut op een schaaltje opdienen.’

Ik glimlach halfslachtig en ga op de bank zitten.

Mijn vader zit tegenover me. Op een hoge oorfauteuil. Die heb ik na mijn vaders knieoperatie gekregen van een vriendin die een verpleeghuis in Windermere bezit. Het maakt het gemakkelijker voor hem om te gaan zitten en op te staan. Ik kijk naar mijn vader en zie dat de stoel niet in het interieur past. De ouderwetse bekleding vloekt bij het taupe van de kamer en ze past totaal niet bij de rechte lijnen.

Mijn vader is ongelooflijk netjes op zijn huis. Hij is nogal handig (hij kan bijna alles of heeft een vriend die het kan). Vaak is hij aan het stuken als ik kom, of hij maakt dubbele beglazing op de veranda of soldeert een nieuwe gasleiding. Eigenlijk mag hij niks met gasleidingen, want daar is hij niet voor geregistreerd, maar dat probleem dient zich pas aan als het huis verkocht wordt, heeft hij bedacht.

Hij noemt zichzelf Ken Odell, PhD – loodgieter, schilder, doe-het-zelver.

Het is een hoekwoning in een zijstraat van de hoofdweg tussen Windermere en Bowness. Aangezien er meer auto’s zijn dan parkeerplaatsen kun je er nooit je auto kwijt. Elke keer als ik op bezoek ga, wind ik me daarover op. Zeker als ik tassen vol boodschappen heb en een paar keer heen en weer moet lopen.

Ik ben in dit huis opgegroeid. We waren met z’n drieën. Mijn moeder is gestorven toen ik veertien was en een paar jaar later had mijn vader weleens een scharrel – relaties waar hij heel discreet mee omging – maar Jackie is de eerste vrouw die zich gedraagt of ze een blijvertje zou kunnen zijn.

‘Je hoeft niet schoon te maken, Jackie,’ zeg ik verstrooid terwijl ik kijk naar de pantoffels van mijn vader, die hun beste tijd wel hebben gehad.

‘Het geeft niet,’ zegt ze, ‘ik ben toch hier, ik neem het in één moeite mee.’

Zij en mijn vader wisselen een schuldige blik. Ze maken zich op om mij van hun relatie op de hoogte te brengen. Hun terughoudendheid is lief bedoeld en begrijpelijk gezien de toestand waarin ik verkeer.

Mijn vader is voorzichtig met me, bezorgd. ‘Hoe gaat het met Alice?’ vraagt hij.

‘Nog steeds razend,’ zeg ik.

‘En met Felicity?’

‘Nog steeds stilletjes.’

‘Zal ik met hem praten?’

Ik frons mijn wenkbrauwen. ‘Met wie? Met Sean? Wat wil je zeggen?’

Hij houdt zijn hoofd scheef en lacht hartelijk. ‘Je weet maar nooit, Natty, misschien kan ik wat gezond verstand in hem slaan.’

Mijn vader en Sean hebben het altijd goed kunnen vinden, ze zijn altijd heel hecht geweest. Mijn vader heeft meer dan eens gezegd dat Sean als een zoon voor hem is.

Ik sla het aanbod af. ‘Het zou tijdverspilling zijn,’ zeg ik tegen hem en ik denk aan de zwartzijden string die om mijn teen gehaakt zat toen ik vanmorgen wakker werd. Ik heb dat aan niemand verteld. Het is te vernederend. De gedachte aan het ondergoed van Eve dat tussen mijn lakens ligt te etteren, maakt me misselijk.

Mijn vader houdt aan. ‘Misschien luistert hij, misschien, als ik hem alleen tref –’

Ik leg hem het zwijgen op. ‘Nee.’

Als ik merk dat hij erop door wil gaan, kijk ik hem kwaad aan. Ik ben niet van plan dit tot in detail te bespreken in bijzijn van Malle Jackie. Het is heus een aardige vrouw hoor en ik heb niets tegen haar, maar vandaag had ik liever gehad dat ze er niet bij was. Zo goed ken ik haar helemaal niet en nu bespreken we mijn scheiding, mijn inzinking, met haar erbij.

Mijn vader gaat rechtop in zijn stoel zitten. Hij zet zijn voeten recht en vertrekt zijn gezicht van pijn als zijn nieuwe knieën een pijnscheut door het omringende weefsel sturen. Hoewel hij een zware operatie heeft ondergaan, ziet hij er beter uit dan ik hem in jaren heb gezien.

Hij heeft altijd ouder geleken dan hij was – dat is waarschijnlijk te wijten aan zijn geliefde shag. Hij is eenenzestig en rookt veel meer dan hij wil toegeven. Toen hij een paar maanden geleden een afspraak had met de orthopedisch chirurg, beweerde hij dat hij vijftien sigaretten per dag rookte. Ik trok mijn wenkbrauwen op en toen mompelde hij dat het er ook twintig konden zijn. Op de vraag wat voor medicijnen hij slikte, antwoordde hij: ‘Bier.’

De zuster vond het niet grappig.

‘Ben je al in het hotel geweest?’ vraagt hij.

Ik schud mijn hoofd. ‘Daar zit zíj.’

‘Maar mag dat wel?’ doet Jackie een duit in het zakje. ‘Mag je man haar daar laten wonen? Ze hebben wel lef met z’n tweeën. Kun je haar er niet uitgooien?’

Ik zucht gelaten.

‘En hoe had je gedacht dat ik dat ging doen?’

Jackie houdt op met schoonmaken en draait zich naar mij om, de handen op de heupen en haar kin in de lucht. ‘Ga naar een advocaat. Zeg tegen dat kutwijf dat je haar vermoordt als ze niet uit jouw eigendom verdwijnt. Zeg tegen Sean dat hij zijn kinderen niet meer te zien krijgt.’

Ik buig mijn hoofd. ‘Dat kan ik niet maken.’

‘Waarom niet? Natuurlijk kan dat. Iedereen begint heel redelijk, Natty, maar zodra ze merken dat het menens is, zingen ze een toontje lager.’

‘Seans naam staat ook op de eigendomspapieren. Seans naam staat op de tapvergunning.’

‘Nou en?’

‘Ze zitten niet meer in een van de gastenkamers,’ ga ik verder. ‘Ze wonen in de woonruimte voor de staf op zolder. Het kost het hotel niets. We derven geen inkomsten doordat ze daar zitten.’

‘Dat kan wel zo zijn,’ houdt Jackie vol, ‘maar hoe houd je het vol dat ze er überhaupt is?’

‘Dat doe ik niet. Ik vind het vreselijk dat ze daar is.’

‘Waarom blijf je dan zo aardig?’ vraagt ze. ‘Dóé iets!’

Met open mond kijk ik om hulp zoekend naar mijn vader om aan te geven dat ik helemaal niet zit te wachten op een tirade van Jackie. Hij zit echter te knikken als een ezel, als een mallotige politicus op de voorste rij achter de minister-president.

‘Sean moet toch het hotel draaiende houden,’ leg ik geduldig uit. ‘We kunnen de boel niet gewoon maar sluiten, wat er ook aan de hand is. En ik heb liever dat hij daar de zaken waarneemt dan dat ik de hele staf onder ogen moet komen. Dat zou ik niet overleven. Het is al erg genoeg dat ze het allemaal weten.’

Jackie wil weer van wal steken, maar bedenkt zich dan. Ze opent haar mond en sluit hem weer. Dan pakt ze de zwart-witfoto van de meisjes van de muur en stoft hem af. Het is de professionele die ik van Alice en Felicity heb laten maken toen ze vijf en zeven waren. Ze staan er hartveroverend op in ouderwetse nachtponnetjes, op blote voetjes en hun haren los en in de war. Alice mist boven en onder vier tanden. Bij de aanblik van mijn dochters wordt de adem me plotseling benomen.

‘Wat ben je wél van plan met het hotel?’ vraagt mijn vader. ‘Er moet toch iets geregeld worden. Wordt het verkocht en verdelen jullie het geld?’

‘Pap!’ roep ik uit en de tranen branden achter mijn ogen. ‘Ik heb nog helemaal niet aan de verkoop van het hotel gedacht. Het lukt me amper om mezelf aan te kleden. Snap je het nou echt niet? Begrijp je niet hoe moeilijk dit voor me is?’

Jackie staat ineens stil en draait zich om. ‘Je moet echt wat harder worden, Natty. Want één ding is zeker, als je niet oppast, slaat die vrouw haar klauwen in alles wat je lief is. Voor we een jaar verder zijn, heeft ze ervoor gezorgd dat die man van jou al het geld heeft verdonkeremaand… en sta jij met lege handen.’

‘Eve heeft mijn geld helemaal niet nodig, ze verdient genoeg met haar eigen praktijk en haar lezingen. En de helft van het bezit van haar toekomstige ex-man komt er ook nog aan. Trouwens, Sean is altijd heel redelijk geweest met geld, Jackie,’ zeg ik.

‘Nu niet meer, let jij maar op.’

Ik schud mijn hoofd. ‘Jij kent hem niet.’

Ze snuift luidruchtig. ‘De laatste keer dat ik keek, jij ook niet.’

Ik weet wat er met Jackie en haar man is gebeurd. Dat weten de meeste mensen in deze contreien. Ik begrijp dat je cynisch wordt als je alles bent verloren. Als je man je huis heeft verkocht en er met de opbrengst vandoor is gegaan, ben je niet echt goed van vertrouwen meer.

Maar Sean is altijd heel eerlijk geweest waar het geld betrof en ik kan me niet voorstellen dat hij zal proberen me mijn rechtmatige deel te onthouden. Zeker niet als hij degene is die fout zit.

‘Ik zou maar heel goed op mijn tellen passen,’ zegt Jackie, voor ze op handen en knieën gaat zitten om de plinten schoon te maken. Op haar gezicht staat overduidelijk te lezen: zeg niet dat ik je niet heb gewaarschuwd.

Als ik wegga, ben ik meer gespannen en huilerig dan toen ik kwam. Ik weet niet of het komt door het ongevraagde advies van Jackie of het feit dat mijn vader alles wat ze te berde bracht ondersteunde – overal op zat te knikken, alsof haar aannames omtrent Sean hout snijden.

Ik ben hier niet klaar voor. Ik heb geen zin om op wraak te zinnen, mijn gram te halen bij Eve. Het is allemaal nog te vers. Jackies idee van wraak is niet iets wat ik ooit zou overwegen. Vurige emoties en oerdriften passen niet bij me. Het is zo gemakkelijk voor Jackie en mijn vader om te beginnen over het verkopen van het hotel, alsof het allemaal maanden geleden is gebeurd. Alsof ik niet alles wat ik heb, heb geïnvesteerd in dat gebouw, de zaak, de tuinen, de staf en de gasten. Dat kan ik niet gewoon verkopen alleen om te zorgen dat Eve het niet in handen krijgt.

Ik rijd naar Windermere en bekijk de trottoirs en de tegemoetkomende auto’s. Ik heb boodschappen nodig, maar ben als de dood dat ik een bekende tegenkom.

Ik voel me vernederd.

Ik schaam me dat ik mijn man niet heb kunnen vasthouden. Ik voel me niet bedrogen of in mijn recht staan, ik geneer me. Ik weet al wat de mensen zullen zeggen: als hij het thuis had gekregen, had hij er niet de deur voor uit gehoeven. En: ze was altijd al zo arrogant, ze heeft eindelijk haar trekken thuis gekregen.

Vandaag zou ik willen dat ik niet zo’n opvallende, stoere auto had. Vandaag had ik liever in iets anders gereden dan in een Porsche Cayenne GTS. Vorig jaar had ik nog een standaard Cayenne, zilverkleurig, waar ik helemaal tevreden mee was. Maar Sean heeft hem ingeruild voor dit gepimpte ding en ik ben er nooit helemaal aan gewend geraakt.

Ik rijd de parkeerplaats van Booth’s op en zie een sjofele vrouw, die op de lagere school bij me in de klas zat. Ze loopt met haar winkelwagentje naast een andere vrouw, die ik niet ken en ze wisselen veelbetekenende blikken en grijnzen als ze mijn auto zien. Ze weten het. Iedereen weet het.

Binnen houd ik mijn hoofd naar beneden gericht. Ik loop door de winkel zonder met iemand oogcontact te maken en blijf hangen achter een vervelende moeder van halverwege de veertig die groentes oppakt en luidkeels tegen haar zoontje zegt hoe alles heet. Zeker bang dat Jamie Oliver onverwacht op school komt en haar kind niet weet hoe een bloemkool heet.

Ik blijf bij de kaas staan. De een of andere sufferd met een cowboyhoed en een schallende stem bestelt met veel poeha witte stilton met abrikozen, alsof hij iedereen wil laten weten wat voor deftige kaas hij nodig heeft. Even overweeg ik blauwe kaas van een onbekend schapenras uit Yorkshire te bestellen, maar dan bedenk ik dat ik dan net zo erg ben als hij en ik zit niet te wachten op een wedstrijd wie-kan-de-duurste-kaas-bestellen. Ik bekijk een selectie ongepasteuriseerde kazen als ik een duwtje tegen mijn elleboog voel.

Ik draai me om en de moed zinkt me in de schoenen.

Het is Alexa Willard en ze heeft een treurige uitdrukking op haar gezicht. Ik kan deze vrouw niet uitstaan en ik weet dat ze alleen is blijven staan om zich te verkneukelen.

Ze pakt mijn arm. ‘Natty, ik heb het gehoord. Wat vreselijk, echt heel afschuwelijk. Ik kan me niet voorstellen hoe je je moet voelen.’

Ik kom in de verleiding om te zeggen: O nee, Alexa? Ik dacht dat jouw man geregeld buiten de pot pieste. Maar dat zeg ik niet. Want zo ben ik niet.

In plaats daarvan kleur ik en ik zeg: ‘Ik probeer er het beste van te maken, Alexa. Ik heb niet veel keus.’

Ze knikt heftig en haar ogen verwijden zich als ze zegt: ‘Ik bewonder je opgewektheid. Arme jij. Ik hoef het natuurlijk niet te zeggen, maar als ik iets voor je kan doen… Hoe gaat het met de meisjes? Die moeten er ook kapot van zijn. En dat na alles wat je hebt meegemaakt met Felicity en haar blindedarm… Hoe is het trouwens met haar?’

‘Het gaat steeds beter.’

Ze haalt snel adem, sluit haar ogen en huivert als ze aan mijn beproeving denkt. ‘Mannen zijn klootzakken,’ sist ze.

‘Juist,’ zeg ik en ik bedank haar waarna ik een pond Lancashire crèmekaas bestel in de hoop dat Alexa me verder met rust zal laten. Dat doet ze echter niet.

Ze kan heel irritant zijn. Zo’n vrouw van wie je het liefst meteen weer af bent. Zo’n vrouw die haar kinderen alleen naar een dvd laat kijken als de taal op Frans of Spaans is gezet. Ik ben een van de weinige mensen in haar omgeving die een poging doet aardig tegen haar te zijn. Nu wou ik maar dat ik dat nooit had gedaan, want ze zal het nieuws als een lopend vuurtje verspreiden. Ze zal vertellen dat ze me heeft gezien en dat ik eruitzag als een geest en dat ze zo vreselijk met me te doen heeft.

Wat natuurlijk niet waar is.

Ik merk dat ze er stiekem van geniet. En dat is niet oneerlijk tegenover Alexa, want dat maakt haar niet uniek. Iedereen geniet van leedvermaak. Het maakt ons eigen leven draaglijker wanneer iemand die ogenschijnlijk alles mee heeft, struikelt.

De Britse pers heeft de reputatie dat ze iemand op een voetstuk zetten, alleen om hem of haar er weer af te kunnen laten donderen. Daar worden ze vaak om bekritiseerd. Denk je niet na het lezen van een bericht over de laatste scheiding van Jennifer Aniston of het gebroken hart van Kylie: nou ja, dat is per slot van rekening de prijs die ze betalen voor het rijk en beroemd en mooi zijn. Keer je dan niet terug naar je eigen gedoetje en met de gedachte dat je het helemaal nog niet zo gek doet en dat je best tevreden bent met je eigen leven?

Ik wel.

En als je het van die kant bekijkt, is wat de pers doet eigenlijk een goede daad.

Ik neem het Alexa niet kwalijk dat ze mijn situatie heimelijk opwindend vindt. Ik zou alleen willen dat ze opdonderde zodat ik het niet in het openbaar hoef te bespreken.

Uiteindelijk neemt ze afscheid, vertelt me nogmaals hoe oprecht het haar voor me spijt en neemt de benen. Ik zie dat ze de laatste twee gangpaden overslaat en meteen naar de kassa’s loopt. Ik kan het van hieruit niet zien, maar het zou me niets verbazen als ze haar wagentje laat staan en meteen al haar kennissen opbelt met het laatste nieuws.

Inwendig vervloek ik Sean dat hij me dit aandoet. Hij heeft me naakt achtergelaten, kwetsbaar, een prooi voor aasgieren als Alexa en dat vind ik afschuwelijk.

Aan mijn linkerkant, bij de vleesafdeling, komt een van de jonge slagers uit de koeling lopen met een groot stuk biefstuk in zijn armen. Dat legt hij liefdevol in de toonbank en ik voel een schok. Een verlangen. Het dringt tot me door dat ik trek heb in rood vlees.

Een lekkere dikke biefstuk met rode wijn en knoflook en een grote klont Saint Agur-kaas erop. Ik richt me weer op de kazen en bestel een stuk Franse blauwe kaas. Ik lik mijn lippen af want ik sta te kwijlen. Voor het eerst in dagen heb ik honger.

Ik koop drie biefstukken, pak een fles Saint-Emilion, een paar preien en wat ovenpatat en dan ben ik klaar. Het zal me lukken, denk ik en ik voel me gesterkt als ik de winkel uit loop, mijn tas op de voorstoel gooi en achter het stuur van de auto kruip. Ik kan hier met opgeheven hoofd heen. Het is me één keer gelukt en ik kan het nog een keer.

En dan zie ik de auto van Sean. De Maserati.

Ik wil net wegrijden als ik hem in mijn achteruitspiegel voorbij zie rijden. Eve zit achter het stuur. En zo te zien gaat het uitstekend met haar. Ze zingt onbekommerd mee met de radio.

Ik volg haar naar de recyclebakken achter op de parkeerplaats. Daar stopt ze en ik houd me op de achtergrond en wacht tot ze uitstapt. Ze buigt zich opzij, misschien om iets te pakken van de passagiersstoel en ik dwing mezelf om weg te rijden. Haar bespioneren kan alleen maar eindigen met ellende. Als ze uitstapt en er net zo fantastisch uitziet als gisteren bij mij voor de deur, ga ik naar huis met een rot en minderwaardig gevoel.

Als ik mijn voet van de rem haal en het stuur naar rechts draai, word ik plotseling overvallen door haatgevoelens.

Het lijkt wel of alles wat de afgelopen dagen door mijn hoofd heeft gespookt, alle ellende, opeens naar boven komt en ik moet het stuur stevig beetpakken om me te weerhouden van wat ik zou willen doen.

Maar het heeft geen zin.

Het is rood geworden voor mijn ogen, ik word overmand door mijn drift. Mijn oren suizen, als een spoel in een weefgetouw, mijn perifere blik vervaagt en het lijkt wel of ik door het vizier van een geweer kijk.

Ik hoor Eve’s woorden weer: Vergeving is een geschenk aan jezelf, Natty.

Eve komt overeind in de stoel, controleert haar uiterlijk in de achteruitkijkspiegel en ziet me achter zich.

Ik trap het gaspedaal in.

Er is niet genoeg ruimte om vaart te maken, maar ik zit in een tank en zij is het doelwit.

Ik bots tegen haar op. Hard. Ik zet me schrap voor de botsing en het voelt heerlijk. Godsamme, wat voelt dat goed.

Ik blijf niet wachten om te zien wat er gebeurt, of ze gewond is. Ik rijd achteruit. Ik ga kennelijk scheef want de auto schraapt langs de parkeerplaats van de winkelwagentjes.

Ik negeer het en binnen een paar seconden ben ik er weer klaar voor.

Ik geef vol gas en dit keer zie ik haar lichaam op de grond vallen.

Dus doe ik het nog een keer. En nog een keer.

12

Politierechercheur Joanne Aspinall gaat liever thuis even wat eten dan geld te verspillen aan een voorverpakte sandwich. Haar tante Jackie had kennelijk hetzelfde idee, want als Joanne de hal in komt, hoort ze Jackie rommelen in de eetkamer.

Jackie staat in haar slip en beha op de weegschaal. In een slordige hoop op de grond liggen het uniform dat ze als thuiszorger draagt, haar horloge en een panty. Joanne blijft zwijgend in de deuropening staan terwijl Jackie de weegschaal oppakt en dichter bij de keuken neerzet.

‘Deze klopt niet,’ zegt ze tegen Joanne. ‘Ik ben hier twee pond zwaarder.’

‘Heb je al geluncht?’ vraagt Joanne.

‘Ik eet niet. Ik moet vanmiddag naar de Dieetclub en ze roepen zo hard hoeveel je bent afgevallen dat iedereen het kan horen. Zo gênant als je bent aangekomen.’

Joanne knikt en loopt naar de keuken aan de achterkant van het huis. Ze hurkt voor de koelkast en pakt een paar plakjes kalkoenfilet die al aan de randen opkrullen en ruikt eraan. ‘Ik wist niet dat je bij de Dieetclub was gegaan,’ roept ze naar Jackie.

‘Regel 1 van de Dieetclub is: praat niet over de Dieetclub.’

Joanne glimlacht en haar blik valt op een doosje Cup-a-Soupminestrone naast de gootsteen. Ze pakt het en loopt de eetkamer in, waar Jackie de weegschaal voor de gaskachel heeft neergezet. ‘Mag ik er hier een van nemen?’ vraagt ze.

‘Ga je gang. Ik vind ze niet lekker. Ze smaken naar aarde.’

Jackie pakt de weegschaal en doet iets aan de onderkant. Daar zit een knopje om de weergave te veranderen van stones naar kilo’s of ponden. Jackie schuift het een paar keer heen en weer, zet de weegschaal dan weer op de grond en stapt erop.

‘Hoe gaat het met de liefde?’ vraagt Joanne haar. ‘Speelt hij nog wat klaar met die kapotte knieën?’

‘Hij heeft geen kapotte knieën, hij heeft nieuwe knieën. En daar is hij voorlopig te veel heer voor.’

‘Dan zal hij zijn ogen wel uitkijken met jou om zich heen.’

Jackie kleedt zich weer aan en Joanne verdwijnt om haar soep en een boterham klaar te maken. Ze heeft haast want ze moet terug naar het bureau voor een cursus over een nieuw computersysteem, die om twee uur begint. Omdat het voor Ron Quigley de laatste werkdag is voor hij zijn verstandskiezen laat verwijderen, willen ze de cursus snel afwerken om nog wat te kunnen gaan drinken.

Joanne giet kokend water op de poedermix en roert die om. Jackie heeft gelijk. Die ruikt naar aarde. Als ze de eetkamer in loopt, staat Jackie in haar panty en trekt ze de tuniek over haar hoofd.

‘Waar wordt het gehouden?’ vraagt Joanne.

‘De Dieetclub? In de Methodistenkerk. Ik word stapelgek van al die vrouwen daar die letterlijk alles wat ze hebben gegeten opnoemen. Alsof dat iemand iets interesseert.’

Joanne zegt maar niks, want die gewoonte heeft Jackie ook.

‘Hoeveel ben je afgevallen?’ vraagt Joanne.

‘Een beetje,’ zegt Jackie. ‘Maar het is er meteen weer aan gekomen door al die pasteitjes die ik heb gegeten bij de begrafenis van Margaret Hughes.’

Jackie maakt de bovenste knopen van haar tuniek vast en verschikt haar haren voor de spiegel die boven de schoorsteenmantel hangt. Mopperend pakt ze een fijne kam uit haar tas en ze kamt het haar wat naar achteren om het voller te laten lijken. ‘Ik heb vanmorgen zijn dochter gezien,’ zegt ze.

‘Van wie? Van Ken?’ vraagt Joanne.

Jackie knikt. ‘Haar man heeft haar verlaten. Die is met haar vriendin naar bed geweest toen zij in Frankrijk was om voor hun zieke dochter te zorgen. Het is een enorme puinhoop. Ik heb geprobeerd haar te vertellen wat ze moet doen, maar ze wilde niet luisteren.’

Joanne trekt haar schouders even op. ‘Ze was je vast heel dankbaar.’

‘Hij haalt haar het vel over de oren als ze niet uitkijkt. Kenneth maakt zich dodelijk ongerust. Hij weet ook niet wat hij ermee aan moet. Hij wil met haar man praten, maar dat wil zij niet.’

‘Ik dacht dat Ken het huis niet uit kon.’

‘Dat kan hij ook niet,’ zegt Jackie, ‘maar je begrijpt toch wel wat ik bedoel. Hij weet dat ze nog van hem houdt en wil kijken of hij hem kan overhalen terug te komen.’

‘War is er met zijn vrouw gebeurd?’

‘De vrouw van Kenneth? Die heeft twintig jaar geleden een auto-ongeluk gehad. Ze is door gladheid van de weg af geraakt op Shap Fell. Ze had kerstinkopen gedaan in Carlisle geloof ik.’

‘Wat erg,’ zegt Joanne. ‘En heeft zijn dochter kinderen?’

‘Twee meisjes. Leuke kinderen, zegt Kenneth, maar tot op het bot verwend. Particuliere scholen, dansles, muziekles, paardrijden, skiën…’

‘Wie betaalt dat allemaal?’

‘Dat doen ze zelf. Het zijn de eigenaren van Lakeshore Lodge op de weg naar Newby Bridge. Zij betaalt ons om voor Kenneth te zorgen. Daar heeft ze het zelf te druk voor.’

Joanne stopt het laatste stukje brood met kalkoenfilet in haar mond. ‘Wat vindt ze ervan dat je het met haar vader aanlegt?’

‘We hebben nog niks gezegd.’

Joanne kan zich voorstellen dat de dochter van Ken er niet blij mee zal zijn wanneer ze het te horen krijgt. Mensen die Jackie niet goed kennen, vinden haar vaak oppervlakkig. Wie haar goed kent, vindt dat trouwens ook.

Joanne veegt de kruimeltjes van de tafel op haar bord. ‘Nou ja,’ zegt ze. ‘Hebben jullie geen regels die het verbieden intiem te worden met de kreupelen?’

Als antwoord streelt Jackie met haar hand over het hoofd van Joanne. ‘Hij is niet kreupel,’ zegt ze en ze trekt haar jas aan en pakt haar tas.

‘Goed,’ zegt ze. ‘Ik ga. Ik heb een afspraak met de wijkverpleegkundige bij Irene Slater voor ik gewogen moet worden. Haar man wil dat we de katheter verwijderen.’ Ze rilt bij de gedachte. ‘Dat zwijn wil dat we die er eens per week uit komen halen zodat hij seks met haar kan hebben.’

Uiteindelijk haast Joanne zich voor niks naar het bureau. De training wordt afgelast omdat de instructrice uit Skipton niet over de Yorkshire Dales kan komen. Ze is met haar auto door het water op een ondergelopen stuk weg gereden, en nu doet de auto het niet meer. Op dit moment staan overal in de buurt achtergelaten auto’s. Van mensen die zo stom zijn om te denken dat ze door dertig centimeter water kunnen rijden en daarmee hun motor in de soep draaien.

In plaats daarvan besteedt Joanne de middag aan een rapport. Twee maanden geleden heeft Cameron Cox, een zakenman uit Kirkby Lonsdale, dertig kilometer ten zuidoosten van Windermere, een geweer in zijn mond gestoken en de muur van zijn kantoor een ander kleurtje gegeven. Joanne was er niet heen gegaan, maar ze werd er korte tijd later bij geroepen omdat zijn vrouw – ene Serena Cox – beweerde dat hij vermoord was door een vrouw met wie hij een affaire had.

Uitgebreid onderzoek had echter geen femme fatale aan het licht gebracht en het leek meer op een kwestie van ongelukkige beleggingen en een zaak op de rand van de afgrond. De arme vrouw had geen idee van de schulden en bleef tot op het laatst beweren dat hij zich had laten verleiden door een langbenige blondine die er met zijn geld vandoor was.

Joanne heeft het rapport klaar en wil net haar parka pakken om naar de pub te gaan met Ron Quigley en de anderen als korpschef McAleese vraagt of ze even in zijn kantoor wil komen.

‘Er is net iets voor je binnengekomen, Joanne,’ zegt hij kortaf.

Toen Joanne hem na de mislukte borstoperatie vroeg of ze eerder kon beginnen met werken, had hij aan de telefoon gestotterd en gestameld dat ze wat hem betrof meteen terug kon komen, als ze dat wilde.

Ze weet niet precies wat er met hem aan de hand is, maar sinds zijn scheiding een paar maanden geleden, is korpschef McAleese in de buurt van vrouwen zichzelf niet meer. Het lijkt wel of hij niet meer overtuigd is van zijn eigen capaciteiten. Zijn normaal gesproken onverwoestbare houding is veranderd in iets heel anders. De man die nu tegenover Joanne staat, is rusteloos, gespannen.

‘Er is een probleem gerezen op de parkeerplaats van Booth’s in Windermere,’ zegt hij officieel en hij verschuift de papieren op zijn bureau. ‘Nog maar weinig details bekend. Het lijkt op een wraakactie van een echtgenote.’

‘Wat is de naam?’ vraagt Joanne.

‘Natasha Wainwright. Ze heeft met haar Porsche Cayenne herhaaldelijk ingereden op een Maserati.’

Joanne fluit tussen haar tanden, maar McAleese reageert niet. Hij kijkt haar zelfs niet aan en ze geneert zich een beetje, alsof haar gedrag niet door de beugel kan. Het lijkt erop dat McAleese tegen haar onvriendelijker is dan tegen de anderen, meer kortaf dan tegen de andere vrouwelijke rechercheurs, maar ze weet niet waarom.

‘Natasha Wainwright is ingereden op de auto van haar man,’ zegt hij, ‘maar die zat er niet in. Zijn vriendin zat achter het stuur. Eve Dalladay was een goede vriendin van mevrouw Wainwright en ze moet nogal toegetakeld zijn. Hoe dan ook, ze wil aangifte doen.’

‘Overval sectie 20?’

Dat lijkt me wel. Er zijn nog geen getuigenverklaringen en we moeten de opnamen van de bewakingscamera’s opvragen. Dan moeten we de auto bekijken –’

‘Wacht eens,’ zegt Joanne. ‘Is het soms mevrouw Wainwright van Lakeshore Lodge? Dat hotel in Bowness?’

‘Ja. Hoezo, ken je haar?’

Joanne schudt haar hoofd. ‘Niet persoonlijk.’

Het blijft even stil als McAleese opkijkt en haar blik vasthoudt. Het lijkt of hij iets wil zeggen. De bovenkant van zijn oren wordt rood, maar dan schraapt hij zijn keel. ‘Joanne, ik vroeg me af of je misschien…’ Hij zwijgt.

‘Chef?’

‘Niks,’ zegt hij snel. ‘Het is niet belangrijk.’

Hij schuift een papiertje over tafel. ‘Ik wil dat je met haar gaat praten – met mevrouw Wainwright. Hier is het adres. En controleer de auto. We hebben alleen het woord van Eve Dalladay dat zij het was… maar ze heeft voorwaardelijk.’

‘Wie? Natasha Wainwright?’ Joanne is verbaasd; dat had ze niet verwacht.

‘Ja,’ antwoordt hij. ‘Nogal een gedoe. Het lijkt onwaarschijnlijk, maar mevrouw Wainwright heeft in 1998 een voorwaardelijke gevangenisstraf van een halfjaar opgelegd gekregen.’

13

Ik sta te kijken hoe de regen tegen het keukenraam klettert als mijn mobiel gaat. Ik hoef niet te kijken wie het is. Ik weet wie het is. Sean probeert al de hele middag te bellen en stuurt het ene bericht na het andere. Ik heb nog niet gereageerd. Ik zit aan de keukentafel, tik met mijn voet op de plavuizen en bijt koortsachtig op mijn onderlip.

Felicity komt binnen om warme chocolademelk te maken.

‘Waarom zit je hier zo alleen?’ vraagt ze. Ze is inmiddels veel uit bed en zegt dat ze het liefst zo snel mogelijk weer naar school wil. Ik denk dat de hele dag televisiekijken toch niet zo leuk is als ze eerst dacht – zeker nu haar vader verdwenen is en haar moeder elk moment een zenuwinzinking kan krijgen. Ik ben er echter nog niet van overtuigd dat ze dat al aankan. Ze is snel moe en als ze opstaat uit een stoel zie ik nog steeds dat haar gezicht vertrekt van pijn.

‘Ik wilde even ergens rustig nadenken,’ zeg ik. Dan vraagt ze of ik trek heb in een kopje earlgreythee.

‘Lekker,’ antwoord ik en ik dwing mezelf te glimlachen. ‘Dat zal me goeddoen.’ Ik heb de nagelriem van mijn duim helemaal afgebeten en dat doet behoorlijk pijn. Ik zuig erop, maar de warmte van mijn mond verergert de pijn, dus blaas ik er een paar keer overheen.

‘Gaat het echt wel goed met je, mam?’ vraagt Felicity.

‘Ja, hoezo?’

‘Je kijkt zo bezorgd. Is er iets met papa?’ Ze pakt een onderzetter en legt die voor me neer voor ze de thee neerzet, waarbij ze een beetje knoeit.

Normaal gesproken zou ik daarover vallen. Ik zou haar vragen de onderkant van het kopje droog te deppen zodat ik geen thee op mijn kleren en de vloer krijg. Vandaag onthoud ik me van commentaar. ‘Ik maak me gewoon zorgen om jullie twee,’ zeg ik tegen haar. ‘Hoe het allemaal verdergaat met jullie vader en Eve.’

‘Dat komt wel goed,’ zegt ze lief.

Het probleem is dat Felicity geen idee heeft of het wel goed komt of niet. Dat hebben we geen van allen. Ze zegt dat het wel goed komt omdat ze dat leeftijdgenoten in tv-programma’s als Hollyoaks of Glee heeft horen zeggen. Ze heeft geen ervaring met een echtscheiding. De enige mensen die ze kent die gescheiden zijn, zijn opa en oma – en dat was geen normale scheiding. Seans vader heeft vijf jaar geleden een zenuwinzinking gehad en zijn moeder, Penny, had geen andere keus dan een scheiding aanvragen.

Dat is tenminste de officiële versie.

De andere versie, de versie die nooit ter sprake komt in bijzijn van Penny, is dat David Penny heeft verlaten voor een andere vrouw.

David besloot dat hij lang genoeg iedereen een rad voor ogen had gedraaid en ging hokken met een jong roodharig ding uit Elterwater. Hij liet zijn sterilisatie ongedaan maken en verwekte nog een stel kinderen. (Ik heb gehoord dat ze hun handen vol hebben aan de jongste.)

Wanneer Penny het heeft over de ‘geestelijke aftakeling’ van haar man, lachen de mensen haar stiekem uit, maar zij gelooft oprecht dat het zo is gegaan. Wat voor andere reden zou er immers kunnen zijn, toch? Hoe onwaarachtig ook, ik kan alleen maar bewondering hebben voor haar houding in dezen, want op de lange duur scheelt het enorm veel verdriet. Ze heeft de periode van zelfkritiek – wanneer je je afvraagt wat je verkeerd hebt gedaan – die volgt na een scheiding, netjes weten te omzeilen.

Alice komt de keuken in, bekijkt haar zusje met de oppervlakkige blik die ze speciaal voor haar reserveert en vraagt: ‘Maak jij altijd alleen wat lekkers voor jezelf?’

Felicity werpt een blik op mij. ‘Waar heb je trek in?’ vraagt ze. ‘Ik heb chocolademelk gemaakt maar er is geen slagroom meer.’

‘Warme Vimto alsjeblieft. Ik heb pijn in mijn keel… mama, waar is dat oorthermometerding? Ik heb het warm en ik heb hoofdpijn.’

‘In de verbanddoos in de kast naast het wijnrek. Laat me je hoofd eens voelen.’

Alice komt naast me zitten en zucht theatraal. ‘Ik heb vandaag de lerares Engels verteld van papa,’ zegt ze als ik mijn hand op haar voorhoofd leg.

‘O.’

‘Ik ben er gewoon niet bij. Ik kan me niet concentreren en toen ik hardop moest lezen uit Van muizen en mannen, lukte het niet. De een of andere idioot had Lenny gaat dood op het schutblad geschreven, dus dat hielp ook niet bepaald. Ik kon wel janken.’

‘Je bent inderdaad een beetje warm,’ zeg ik en ik leg mijn hand in haar nek. ‘Misschien moet je lekker in bad gaan en dan naar bed.’

‘Ik heb te veel huiswerk,’ zegt ze.

‘En wat zei de lerares?’

‘Ze zei dat ik altijd bij haar terecht kon als ik wilde praten.’

‘Dat is fijn,’ zeg ik zacht en ik verberg mijn verdriet en woede. Ik wil niet dat de een of andere leerkracht van net in de twintig met mijn dochter over levensvragen praat, hoe goed bedoeld ook.

‘Waarom heb je het aan háár verteld?’ vraagt Felicity.

‘Omdat dat niet anders kón,’ vliegt Alice op. ‘Ik wil dat iemand snapt wat er hier allemaal aan de hand is.’

‘Je had zeker aandacht nodig,’ zegt Felicity. ‘Ik kan mevrouw Bellamy niet uitstaan. Die speelt spelletjes.’

‘Ze speelt helemaal geen spelletjes,’ antwoordt Alice. ‘Je bent gewoon jaloers omdat ze alleen lesgeeft aan de beste leerlingen.’

‘Dat is niet waar.’

‘Meisjes, alsjeblieft,’ smeek ik, maar ze luisteren niet.

‘Mevrouw Bellamy geeft in alle klassen alleen les aan de beste leerlingen,’ snauwt Alice tegen Felicity. ‘Zo dom en kinderachtig om dat te blijven ontkennen. Poppy Ferguson beweert ook altijd dat ze daarbij hoort. Je wilt echt niet op haar lijken, hoor, Felicity. Ik zou me doodschamen.’

Felicity slaat haar ogen ten hemel. ‘En wie beweerde ook alweer dat Stephen Hawking een Amerikaan was? O, ja, Alice, dat was jij toch?’

Alice pakt de thermometer uit de kast. ‘Ik weet niet waarom je daar altijd weer over moet beginnen. Zo flauw. Alsof dat het enige argument is dat je weet te bedenken… Ik ben heus niet de enige op de wereld die niet wist dat hij Engels is, hoor. Als jij niet zo’n stomme…’

De bel gaat en mijn hart slaat over. Ik staar naar de tafel. ‘Niet opendoen,’ zeg ik zacht. ‘Ik wil vandaag niemand zien.’

Maar Alice is al weg. ‘We kunnen ons niet blijven verstoppen, mama. Het zal oma wel zijn. Ze zei dat ze nog bij je langs wilde komen. Ze zal wel een pannetje van haar gele erwtensoep met ham bij zich hebben.’

Even later horen we Alice in de gang praten. ‘Ja, ze is thuis. Komt u binnen.’ Haar stem klinkt een octaaf hoger dan normaal. ‘Ze is hier… Mam? Een mevrouw voor je, van de politie.’

Alice komt terug naar de keuken. Even raak ik in de war, want de vrouw die achter haar aan komt, draagt geen politie-uniform, maar een goedkoop marineblauw mantelpak dat slecht past.

‘Ik ben rechercheur Aspinall,’ zegt ze. ‘Bent u mevrouw Natasha Wainwright?’

Zonder iets te zeggen knik ik. Ik probeer er niet zo geschrokken uit te zien als ik me voel.

‘Mag ik u een paar vragen stellen, mevrouw Wainwright?’

Opnieuw knik ik, nog steeds niet in staat een woord uit te brengen.

‘Mooi. Is het goed dat ik ga zitten?’

‘Wat? Ja, natuurlijk,’ zeg ik stamelend. ‘Alice, wil je wat te drinken inschenken voor de rechercheur?’

‘Thee is prima,’ zegt ze zonder dat iemand haar iets heeft gevraagd. Ik dacht zelf aan water zodat ik sneller van haar af kan komen.

Achter me voel ik dat de meisjes blikken van afgrijzen wisselen. ‘Wat is er gebeurd?’ vraagt Alice. ‘Komt u vanwege mijn vader? Heeft hij iets verkeerd gedaan?’

Rechercheur Aspinall laat niets blijken. Ze lijkt wel een begrafenisondernemer, erop getraind onder alle omstandigheden onaangedaan te blijven. ‘Het is waarschijnlijk beter als ik onder vier ogen met je moeder praat,’ oppert ze.

Alice komt naast me staan. ‘Mama?’

‘Zet maar thee en ga dan naar de zitkamer, Alice. Volgens mij heeft dit niks met papa te maken.’ Ik werp een blik op rechercheur Aspinall, die bijna onmerkbaar haar hoofd schudt.

Zwijgend wachten we terwijl Alice theezet, niet iets waar ze goed in is. Ze heeft al twee waterkokers laten doorbranden doordat ze droog kookten.

Felicity zegt dat ze naar boven gaat en als de thee klaar is, vertrekt ook Alice. Ik ben me ervan bewust dat ze ons zullen afluisteren, maar als ik hen helemaal buitensluit, wordt hun nieuwsgierigheid dusdanig geprikkeld dat het gevaarlijk wordt.

Rechercheur Aspinall neemt een slokje, trekt een vies gezicht en haalt een blocnote tevoorschijn. Alice heeft haar earlgrey gegeven. Dat lust niet iedereen.

‘We hebben een aangifte van Eve Dalladay over een incident vanmiddag in Windermere.’

‘Hmmm-hmm.’

‘Ze zegt dat u haar herhaaldelijk met uw auto hebt aangereden op de parkeerplaats van Booth’s, waarna u bent weggereden en haar hebt achtergelaten met zulke ernstige verwondingen aan haar gezicht dat ze medische zorg nodig had.’

Ik doe mijn best te schrikken. ‘Wat?’ roep ik uit.

Rechercheur Aspinall steekt haar hand uit naar haar kopje, maar bedenkt zich dan.

‘Beweert ze dat?’

Ze kijkt me recht aan. ‘Ja. Dat heeft ze verteld. Ze wil u aanklagen.’

‘Maar het is helemaal niet waar,’ zeg ik.

Rechercheur Aspinall kijkt me taxerend aan voor ze verdergaat. Ten slotte zegt ze: ‘Mevrouw Wainwright, u bent onlangs gescheiden, of niet?’

‘Ja.’

‘En deze mevrouw Dalladay is de vrouw met wie uw man nu samen is?’

‘Ja, maar dat betekent niet dat ik haar kwaad zou willen doen. We zijn bevriend en ik ben echt niet iemand die –’

‘Op weg hierheen zag ik dat u een aanrijding hebt gehad met uw auto. Hij is nogal gedeukt. Dat is toch uw auto, die buiten staat? De Cayenne?’

‘Ja,’ zeg ik snel, ‘maar zo is het niet gebeurd. Ik heb niet gedaan waar zij me van beschuldigt.’

Rechercheur Aspinall blijft welwillend. ‘Mevrouw Wainwright, ik moet u vertellen dat we de beelden van de bewakingscamera van de parkeerplaats zullen bekijken zodra die beschikbaar komen. Ik stel voor dat u me precies vertelt wat er is gebeurd, want uw auto is niet vanzelf zo beschadigd. Hebt u de auto van Eve Dalladay geramd of niet?’

Ik wil net antwoorden als er bij de deur een kreetje wordt geslaakt. Alice en Felicity staan er allebei. Alice heeft haar hand voor haar mond geslagen. Die laat ze nu zakken tot voor haar hals en dan zegt ze: ‘Dat heb je toch niet echt gedaan, hè, mama?’

‘Nee,’ zeg ik en ik richt me tot rechercheur Aspinall. ‘Eve liegt. Ik reed achter haar auto en heel plotseling trapte ze op de rem. Ik zat er meteen bovenop. Ik dacht dat er een kind voor haar auto was gelopen, maar er was niks aan de hand. Het leek wel of ze wilde dat ik op haar zou botsen.’

‘Gek dat de airbag niet is opgeblazen, vindt u ook niet?’ vraagt ze.

‘Ik reed niet hard. Mijn airbag heeft het niet gedaan omdat ik nog geen veertig reed. Die van haar is ook niet opgeblazen, dus zó hard was de botsing nu ook weer niet.’

‘Of ze stond, zoals zij beweert, stil, en had de sleutel al uit het contact gehaald,’ zegt rechercheur Aspinall verwijtend. ‘Dan doet de airbag het ook niet.’

‘Nee,’ zeg ik beslist. ‘We reden. We waren absoluut in beweging.’

‘Waarom hebt u de politie niet gebeld?’ vraagt ze.

‘Dat vond ik niet nodig. We zouden de verzekering er toch niet bij halen. Allebei de auto’s staan op naam van Sean.’

‘En waar is dit gebeurd?’

‘Toen ik bij Booth’s vandaan kwam.’

Ze maakt aantekeningen.

‘Hebt u het gezicht van Eve zelf gezien?’ vraag ik. ‘Ik weet zeker dat ze schromelijk overdrijft.’

Zonder op te kijken, zegt rechercheur Aspinall: ‘Ik heb haar zelf niet gezien.’

Ik kruis mijn armen voor mijn borst. ‘Nou dan?’

Ik kijk naar de meisjes terwijl rechercheur Aspinall mijn kant van het verhaal opschrijft. Ik zie dat de aanwezigheid van een rechercheur in onze keuken hen van slag maakt. Natuurlijk hebben ze een hekel aan Eve. Ze kunnen niet uitstaan wat ze ons heeft aangedaan, maar nu moeten ze zich ook afvragen of hun moeder werkelijk zo gek is geweest om haar auto te rammen. Ze weten vast niet wat ze ervan moeten denken.

Zelfs toen ik de auto ramde, was het onmogelijk veel snelheid te maken. Ik kan me dan ook niet voorstellen dat Eve werkelijk gewond is geraakt. Ik heb het gedaan om haar te vernederen. Om haar te ergeren. Niet om haar geweld aan te doen.

‘Dit is toch een huiselijke kwestie?’ vraag ik aan rechercheur Aspinall in een poging haar aandacht van het incident af te leiden. ‘Zonde van de tijd van de politie,’ zeg ik schamper. ‘Het is een schande dat Eve contact met jullie heeft opgenomen terwijl het zo duidelijk een zaak is tussen haar en mij.’

Rechercheur Aspinall kijkt op. ‘Misschien,’ moet ze toegeven, ‘maar we hebben ook nog een diepe kras aan de rechterkant van uw auto, mevrouw Wainwright. Die valt toch niet te rijmen met een eenvoudige kop-staartbotsing, of wel?’

‘Ik –’

‘En dan hebben we het natuurlijk nog niet gehad over uw voorwaardelijke gevangenisstraf. Hoe ik het ook wend of keer –’

Bij de deur klinken kreten van schrik en Alice roept: ‘Haar wát?’ Ze loopt met grote passen naar de rechercheur toe. ‘Het spijt me, maar wat zei u daar?’

‘Niet doen, Alice,’ fluister ik nu en ik besef dat mijn leugen heel wat overhoop zal halen.

‘Waar heeft ze het over, mama? Zegt ze dat je in de gevangenis hebt gezeten? Mama, waar gaat dat over?’

Rechercheur Aspinall aarzelt even en zegt dan: ‘Het was een voorwaardelijk vonnis. Niet ten uitvoer gebracht.’

‘Wat betekent dát nou weer?’ vraagt Alice en haar stem klinkt schril van angst.

‘Het betekent dat ze niet naar de gevangenis hoefde, sukkel,’ zegt Felicity. ‘Het betekent dat ze iets verkeerds heeft gedaan en in plaats van haar naar de gevangenis te sturen, heeft ze een tweede kans gekregen.’

Ik heb mijn handen voor mijn gezicht geslagen en zie tussen mijn vingers door hoe Alice zich met haar mond wijd open omdraait. ‘Wat heb je dan gedaan, mama?’ roept ze. ‘Wat heb je in vredesnaam gedaan?’

14

Ik ontmoette Eve op de derde dag op de Universiteit van Manchester. Het was september 1997 en ik was in een wolk van melancholie, en zo diep gekwetst dat ik niet wist of ik er ooit overheen zou komen, bij de studentenkamers aangekomen.

De colleges zouden pas over een paar dagen beginnen. Het was een introductieweek voor eerstejaarsstudenten. En tijdens die week, dat had ik gehoord van oud-leerlingen van Lakes die het allemaal al hadden meegemaakt, kreeg je massa’s nieuwe vrienden, die je dan in de drie jaar daarna weer probeerde te lozen.

Met die waarschuwing in mijn achterhoofd begon ik de week behoedzaam. Ik weet niet of ik me ook anders had kunnen gedragen, maar die smoes hield ik mezelf voor. Ik besloot dus níét mee te gaan met de horde meisjes die naar de bar van de studentenvereniging wilde nog voor we hadden uitgepakt; niet de eerste nacht door te halen met drie sociologiestudenten die naast ons woonden, met mixdrankjes en Bols Blue rechtstreeks uit de fles; niet om drie uur ’s nachts met blote tieten voor het raam te gaan staan en dat dan zo’n beetje het lolligste ter wereld te vinden.

Tegen dag drie wist ik me geen raad van eenzaamheid. Ik miste mijn moeder met een scherpte die ik lang niet had gevoeld en het heimwee knaagde aan mijn ziel. Op mijn veertiende, na de dood van mijn moeder, had ik last gehad van periodes van depressies die een paar weken, maar ook maanden konden duren. Mijn vader wist zich dan geen raad met me en kon alleen maar hopen dat het over zou gaan. En uiteindelijk ging het over – de remedie tegen mijn verdriet kwam in de vorm van Sean. Achteraf bezien weet ik niet of beweren dat hij het gat dat in mij was ontstaan opvulde, niet te veel eer was voor de jeugdige, gemoedelijke jongen die Sean toen was. Maar zo voelde het indertijd wel. Nu denk ik dat hij me gewoon wist af te leiden. Toen ik naar Manchester was verhuisd, kon hij dat niet meer.

Sean en ik hebben elkaar leren kennen op de zestiende verjaardag van een wederzijdse kennis. We woonden vlak bij elkaar, maar Sean was intern op de Sedbergh School. In de weekeinden, als hij in Windermere was, waren we onafscheidelijk en brachten we elke minuut samen door. Zijn moeder was vriendelijk, voorkomend en ik voelde me welkom bij hem thuis – tot ons eindexamen.

Toen brak de pleuris uit.

Aangemoedigd door onze ouders hadden Sean en ik het heel volwassen en rationele (vonden wij) besluit genomen elk naar een andere universiteit te gaan. Hij ging in Manchester rechten studeren en ik in Edinburgh biologie. Wat afstand betreft lag het niet zo ver van elkaar dat we elkaar nooit meer zouden zien, maar ver genoeg om elk ons eigen studentenleven te leiden zodat we onze eigen vrienden kregen, nieuwe interesses en hopelijk een nieuwe blik op de wereld zouden ontwikkelen.

Dat was een doordachte benadering en hoewel ik ertegenop zag van Sean gescheiden te worden, was ik ook wel weer zo verstandig dat ik wist dat het de kans van mijn leven was. Dit was het moment waarop onze academische toekomst belangrijker was dan romantiek. Ook was het opgeluchte gezicht van onze ouders toen we hen op de hoogte stelden van ons plan, me niet ontgaan. Grof gezegd ben je een enorme loser als je je eerste liefde volgt naar de universiteit. Iedereen weet dat dat op de lange duur alleen maar ellende oplevert.

Ik accepteerde dus in maart een aanvraag voor Edinburgh en was er blij mee, voor de buitenwacht in ieder geval. Tot ik in augustus de lijst met beoordelingen kreeg en daarop stond twee keer een B en een C in plaats van de vereiste A en twee B’s. Ik moest mijn mogelijkheden herzien. Snel. De toelating tot bepaalde universiteiten was een kwestie van dagen en mijn keuze was jammerlijk beperkt.

Het was een wonderlijke tijd met krankzinnige ideeën. Moest ik switchen naar marketing? Filosofie? Stedelijke ontwikkeling? Het enige wat ik zeker wist, was dat ik geen zin had in een tweederangs technische hogeschool ergens aan de rand van een stad waar ik nog nooit van had gehoord. Was ik zo dol op biologie?

Ten slotte liet ik het idee van biologie varen. Na advies van de schooldecaan, koos ik voor een beroepsopleiding met gegarandeerd werk na afloop. Mijn keuzes waren fysiotherapie (al wilde ik niet aan het lijf van andere mensen zitten) of radiologie (de meest logische en aanvaardbare optie). Over drie jaar lag er een carrière voor me klaar. Een carrière die me, als ik dat wilde, de hele wereld over kon brengen en een waar ik desgewenst een periode mee kon stoppen als ik kinderen wilde.

En wat denk je? De enige universiteit die een plek voor me had en bereid was me met die beoordelingen aan te nemen, was die in Manchester.

Ik was opgetogen. In de zevende hemel. Net als Sean, die naar me toe kwam en verklaarde: ‘We hebben al het mogelijke gedaan om bij elkaar uit de buurt te blijven, maar het lot heeft anders beslist.’ Hij dacht dat het allemaal wel goed zou komen…

‘Natty?’ Van beneden klonk de stem van mijn vader met een vreemde ondertoon.

Ik keek naar Sean en haalde mijn schouders op. De vreugde van het moment veranderde in aardse nuchterheid, maar het kwam geen moment in me op dat de toon van mijn vader iets anders betekende dan nog meer van die heerlijke toekomstdromen.

‘Natty,’ zei hij nogmaals, ‘je kunt beter even beneden komen. Er is iemand voor je.’

Onder aan de trap stond de moeder van Sean, Penny. Ze droeg een bleek turkooizen pakje – met veel te brede schouders, waarschijnlijk een overblijfsel van een trouwerij in de jaren tachtig – en naaldhakken.

Een beetje verbaasd over haar aanwezigheid in onze gang, liep ik naar beneden. Ze was nog nooit bij ons op bezoek geweest. Ze probeerde te glimlachen toen ik dichterbij kwam, maar haar gezicht stond strak van de spanning. Het was net of ze haar tanden ontblootte – als een oud paard dat over de onderdeur van de stal hangt – en ik bleef stokstijf staan.

Er was iets helemaal mis.

‘Sean!’ riep ik naar boven. ‘Je moeder is hier voor je.’ Ik nam aan dat ze hem kwam halen. Ik dacht dat hij iets had gedaan wat niet mocht of op dit moment ergens anders had moeten zijn. Misschien had hij een afspraak bij de tandarts.

Penny wendde zich tot mijn vader. ‘Kunnen we ergens praten?’ vroeg ze.

En mijn vader, die beter aanvoelde wat er aan de hand was dan ik, zei: ‘Ja, natuurlijk. Komt u mee naar de zitkamer.’

Lang voor iedereen het huis crème, taupe en grijs kleurde, voor de komst van twee chocoladebruine, leren plofbanken in de woonkamer van papa, stonden er twee eenvoudige, grijze sofa’s. En dáárvoor, toen ik nog op de middelbare school zat, had mijn vader twee drukke abrikooskleurige sofa’s met een turkooizen streep. Ik weet nog dat ik dacht dat Penny zo goed bij het meubilair paste toen ze op het puntje van een van de banken was gaan zitten. Haar vervellende schenen, droog door te veel zon, staken onder haar rok uit.

Sean verscheen en ze vroeg of hij wilde gaan zitten. Dat deed hij en ik hield zijn gezicht scherp in de gaten om te proberen erachter te komen wat de komst van Penny betekende. Op het gezicht van Sean stond echter niets anders te lezen dan de gebruikelijke waakzaamheid die hij altijd had in haar aanwezigheid.

‘Meneer Odell,’ begon ze.

‘Alsjeblieft, ik heet Ken,’ antwoordde mijn vader.

‘Zo u wilt,’ zei ze stijfjes. Er volgde een moment van gespannen stilte terwijl ze zich opmaakte om van wal te steken.

Penny schraapte haar keel. ‘Om te beginnen wil ik zeggen dat mijn man, David, er vandaag ook bij zou zijn, maar hij moest dringend voor zaken naar Carlisle. Maar wees ervan overtuigd dat we uitgebreid hebben gesproken over wat ik te zeggen heb. We zijn het volkomen eens over dit onderwerp en hij verontschuldigt zich tegenover jou, Ken, voor zijn afwezigheid. Hij hoopt je een andere keer te leren kennen.’

Mijn vader vertrok zijn gezicht om aan te geven dat hij het had begrepen en streek bedachtzaam over zijn kin.

Mijn maag trok samen. Mijn vader had de gewoonte om op zulke momenten alles stil te leggen. Dan begon hij een sigaret te rollen en beweerde hij pas goed te kunnen luisteren als hij rookte. Ik bad heel hard dat hij dat vandaag niet zou doen.

‘Ik ben bang,’ vervolgde Penny en ze wendde zich tot mij, ‘dat de situatie die zich nu voordoet, onaanvaardbaar is, Natty.’

Ze wachtte op een reactie.

‘Ik weet niet wat u bedoelt,’ zei ik, geheel naar waarheid.

Ze probeerde te glimlachen, maar moest op het laatste moment haar ogen afwenden. ‘Ik bedoel dat het voor ons als gezin onwerkbaar is als je met Sean meegaat naar Manchester.’

Sean onderbrak haar. ‘Ze gaat niet met mij mee, mam… Ze gaat daar voor zichzelf heen om –’

Penny hief haar hand. ‘Jij mag je ideeën hierover straks naar voren brengen, Sean. Ik zou het op prijs stellen als je nu even je mond hield.’

We keken elkaar, met z’n drieën – papa, Sean en ik – bezorgd aan.

‘Wat wil je eigenlijk zeggen?’ vroeg mijn vader.

‘Nou, ik heb niets concreets,’ antwoordde Penny, ‘maar David en ik dachten dat één mogelijkheid was dat Natty haar studie een jaartje uitstelt.’

‘Waarom zou ik dat doen?’ vroeg ik.

‘Die toon bevalt me niet,’ waarschuwde Penny.

Sean dook weg in de bank, nijdig dat hem het zwijgen was opgelegd, maar hij ging ook niet tegen zijn moeder in.

Het drong nu tot me door dat tijdens alle gesprekken die we hadden gehad in de keuken van Penny en David, met formulieren van de UCAS op tafel en een sfeer van gespannen verwachting, ik nooit had bedacht dat de reden dat Seans ouders niet wilden dat we naar dezelfde universiteit gingen, niet te maken had met het feit dat ze niet wilden dat hij werd afgeleid door zijn vriendinnetje, ze wilden mij niet als zijn vriendin. Nu werd duidelijk dat de reden daarvoor was dat ze wilden dat hij een vriendin kreeg die had gestudeerd. Iemand van betere komaf.

Plotseling voelde ik me diep gekwetst. Alsof ze me al die tijd een rad voor ogen hadden gedraaid. Mijn trots deed zijn uiterste best die afwijzing te negeren, maar toen ik naar Sean keek, zag ik dat dit voor hem niets nieuws was. Ik voelde dat hij het al heel lang voor me had moeten opnemen.

Mijn gezicht verhardde zich en Penny, die zag dat dit een kant op ging die ze niet wilde gaan, veranderde van tactiek.

‘Natty,’ zei ze, ‘laat me je iets vragen. Wil je werkelijk radiologie studeren? Is dat nou écht iets wat je jezelf de komende tien, twintig of misschien wel dertig jaar ziet doen?’

Was dat zo? Ik wist het niet zeker. Misschien. Waarschijnlijk. Niet dat ik dat mijn hele leven wilde doen. Maar wie wel?

Ten slotte antwoordde ik: ‘Ik denk het wel.’

‘Je denkt het wel,’ herhaalde ze effen en ze stak haar kin omhoog. ‘Natty is een slim meisje, meneer Odell,’ zei ze. ‘Ik zou het verschrikkelijk vinden als ze haar toekomst vergooide met een opleiding die haar niet werkelijk interesseert alleen omdat ze bij mijn zoon wil zijn.’

‘Maar dat is helemaal niet aan de orde,’ wierp ik tegen. ‘Ik –’

‘Zou het niet veel verstandiger zijn als ze het laatste jaar nog eens overdoet om wel dat A-niveau te halen?’ vroeg ze alsof ik niks had gezegd. ‘Is het niet veel verstandiger om nú de tijd te nemen om te streven naar excellentie in plaats van genoegen te nemen met –’

‘Mevrouw Wainwright,’ zei mijn vader vriendelijk, ‘dat moet Natty zelf beslissen. En volgens mij heeft ze haar keus gemaakt. Als u ons nu eens vertelt waarom u hier werkelijk bent gekomen. Ik denk dat het het beste is als u vanaf nu openhartig spreekt zodat er geen verwarring ontstaat. Het heeft geen zin eromheen te draaien.’ Hij leunde achterover en besloot dat het nu toch echt tijd was om een sigaret te rollen.

Tot mijn ontzetting pakte hij het blikje Players uit zijn zak en begon hij langzaam en zorgvuldig, zoals zijn gewoonte was, een sigaret te rollen.

Penny rechtte haar rug. Ze legde beide handen op haar knieën, haalde diep adem en bereidde zich op haar woorden voor. ‘Uitstekend,’ zei ze. ‘Uitstekend. Ik zal het zo goed mogelijk uitleggen… We bulken niet van het geld, David en ik. We zijn niet bepaald een rijke familie.’

‘Dan kunnen we elkaar de hand schudden,’ zei mijn vader binnensmonds met een half lachje.

‘Ja,’ zei ze. ‘Juist.’ Ze schoof over de bank heen en weer. ‘Mijn man en ik hebben lang geleden besloten dat we zouden afzien van luxe die anderen zich wel kunnen permitteren. De prioriteit die wij ons gesteld hebben is de opleiding van Sean en Lucy.’

Waarschijnlijk verwachtte ze hier bewonderende bijval, want ze pauzeerde. Toen die uitbleef, ging ze verder.

‘Het is niet altijd gemakkelijk geweest. Sterker nog, zo nu en dan was het bijkans onmogelijk om het geld bijeen te schrapen voor twee kinderen op een particuliere school. Maar ik ben er trots op dat het ons toch is gelukt. En Sean vervult ons met extra trots door zijn resultaten.’

Sean had trouwens drie A’s, voor geschiedenis, Engels en economie. Klootzak.

‘En nu kan hij dan zijn droom advocaat te worden, verwezenlijken,’ zei Penny. ‘Ik zou het vreselijk vinden wanneer hem daarbij iets in de weg wordt gelegd.’

‘En je denkt dat Natty hem iets in de weg gaat leggen,’ opperde mijn vader.

‘Precies,’ zei ze. ‘Ik denk dat in deze fase van de opleiding van Sean elke afleiding vermeden dient te worden. En Natty, hoewel we erg op je zijn gesteld en hopen dat jullie bevriend blijven, zouden we toch graag zien dat er een einde kwam aan de relatie zoals die nu is.’

Ik had het gevoel dat ik een klap in mijn gezicht kreeg.

Mijn vader trok zijn wenkbrauwen op. Hij blies zijn adem uit en vroeg: ‘Denk je niet dat Sean de komende drie jaar door andere meisjes kan worden afgeleid? Alleen door Natty? Dat wil je beweren?’

‘Ik kan me voorstellen dat het u wat vergezocht in de oren klinkt, meneer Odell. Maar nee, ik denk niet dat Sean zich,’ hier pauzeerde ze even op zoek naar een geschikt woord, ‘celibatair zal opstellen als hij weg is. Wat mij zorgen baart, is de intensiteit van de relatie tussen Sean en Natty.’

Sean en ik wisselden een blik van verstandhouding bij deze inschatting van onze relatie. Het woord beviel ons wel. We waren blij met wat we gewrocht hadden; blij dat het door zijn moeder zo serieus genomen werd dat ze probeerde ons uiteen te drijven. We hadden echt wat bereikt.

Mijn vader stak zijn sigaret aan en inhaleerde diep. ‘En als ze weigert?’ vroeg hij haar. ‘Wat als Natty haar plek niet wil opgeven? Misschien wil ze helemaal geen jaar wachten… het is een volwassen meisje… erg volwassen voor haar leeftijd en zoals je zegt, wil ze geen jaar wachten om dan met jongere leerlingen te studeren.’ Hij keek naar mij. Hij probeerde me een reddingslijn toe te werpen. ‘Wat vind je ervan, Natty?’

Penny gaf me geen gelegenheid te antwoorden. ‘In dat geval moeten we de plaats van Sean in Manchester heroverwegen.’

Sean schoot overeind. ‘Dat meen je niet.’

‘Ik meen het heel serieus, Sean,’ antwoordde ze. ‘Ik hoopte dat het niet zover zou hoeven komen, maar als Natty met alle geweld –’

‘Ik ga niet,’ zei ik zwak terwijl het huilen me nader stond dan het lachen.

‘Natuurlijk ga je wel,’ wierp Sean tegen.

‘Nee, dat is niet eerlijk tegenover jou. Jij hebt goede beoordelingen gehaald. Jij bent degene met –’

Mijn vader stond op. Ik hield mijn mond. Drie paar ogen waren op hem gericht en ik bad dat hij iets zinnigs te zeggen had.

Dat had hij niet.

Het was duidelijk dat Penny liever haar tong zou afbijten dan dat ze ons met haar zegen naar Manchester liet gaan. En zo kwamen we uiteindelijk met veel tegenzin tot een compromis: we stemden in met een scheiding voor een bepaalde periode. We moesten elk naar een andere campus, in een ander studentenhuis wonen en ons contact beperken. Sean stelde een proefscheiding van een halfjaar voor omdat hij dacht dat als we nu instemden met wat zijn moeder wilde, we later tijdens onze studie meer recht van spreken hadden. Met weerzin stemde ik toe en de dagen daarna belde ik Sean herhaaldelijk op. Ik smeekte hem me te vertellen waarom zijn ouders zich zo opstelden, maar dat wilde hij niet of hij kon het niet.

Uiteindelijk kreeg mijn vader me zover dat ik erover ophield. Hij vond me huilend op de trap en kwam met wat moeite naast me zitten. Hij sloeg een arm om me heen en zei: ‘Natty. O Natty.’ Hij zei het met net zo veel meeleven als net na het overlijden van mama. Hij bedoelde: laat het los. Laat het los en accepteer het zoals het is.

Ik viel tegen hem uit. ‘Waarom moeten we die vrouw laten bepalen wat er gebeurt? Waarom zeg jíj er niks van?’

Hij trok me dicht tegen zich aan. ‘Jij blijft bij Sean…’ zei hij zacht. ‘Als jij bij die jongen blijft, zal ze zich haar hele leven met je blijven bemoeien. Misschien is het daarom geen gek idee nu al te leren het van je af te laten glijden, Natty.’

Ik verscheen dus met een leeg en eenzaam gemoed op de Universiteit van Manchester. En als ik op de derde dag niet Eve had leren kennen, was ik waarschijnlijk zo snel mogelijk teruggegaan naar Windermere. Ze voelde dat ik kwetsbaar was – ik vertelde haar het hele zielige verhaal over Sean al na een paar uur – en een soort moederinstinct in haar werd gewekt. Dat bloeide op tot een hechte vriendschap van inmiddels zestien jaar.

Ze kwam me tegen in de badkamer. Het was vrijdagavond negen uur en ik stond gekleed in mijn pyjama mijn tanden te poetsen. Eve bracht eyeliner op en ik zag in de spiegel meteen dat ze ouder was dan ik. Ze was zo zelfverzekerd, het bestond niet dat ze achttien was.

‘Waarom ga je niet uit?’ vroeg ze. Een vrijpostige vraag aan iemand die je net voor het eerst ziet.

Ik haalde mijn schouders op omdat ik geen antwoord kon bedenken.

‘Je ziet er niet truttig genoeg uit om het eerste weekeind binnen te zitten,’ zei ze. ‘Ga anders met mij mee. Ik ben hier bekend.’

‘Dank je,’ zei ik, ‘maar ik voel me –’

‘Wat?’ vroeg ze beschuldigend. Ze draaide zich snel naar me om. ‘Hóé voel je je?’

‘Gewoon. Geen zin om uit te gaan.’

‘Waarom niet?’

‘Ik ben moe,’ zei ik gelaten.

Ze haalde een mascararoller uit haar tas, duwde het borsteltje een paar keer in de mascara en keek toen weer naar de spiegel. Ze opende haar mond zo ver mogelijk, zoals je doet als je mascara opbrengt, en streek met het borsteltje langs haar wimpers terwijl ze een paar keer knipperde.

Ik kon er mijn ogen niet van afhouden. Alsof ze meteen een soort grip op me had.

‘Je ziet er helemaal niet moe uit,’ zei ze zonder mijn kant op te kijken. ‘Je ziet er verdrietig uit.’

Ik kon zo gauw niks bedenken en knikte alleen.

‘Een jongen?’

Lachte ze me uit om mijn zielige gedoe? Haar gezicht leek open en ze keek niet spottend dus zei ik: ‘Ja, een jongen.’

Ze ritste haar make-upetui dicht en glimlachte.

‘Ga je dan meteen omkleden,’ zei ze. ‘Zo snel als je kunt… want dáár weet ik wel wat op.’

Eve wachtte in de deuropening terwijl ik snel door mijn laden ging op zoek naar iets om aan te trekken. Ik koos een spijkerbroek, een hemd en een geruite bloes die ik open wilde laten hangen. ‘Zo goed?’ vroeg ik. Eve beet op de binnenkant van haar wang terwijl ze me monsterde.

‘Heb je niet iets wat meer gekleed is? We gaan niet naar een studentenbar.’

‘O, oké,’ zei ik een beetje teleurgesteld en ik pakte een roze halterbloes die ik onlangs had gekocht. Hij was een beetje strak waardoor mijn borsten een beetje omhoog en samen werden gedrukt. Toen ik me omdraaide naar Eve, vloog er een schaduw over haar gezicht.

‘Dat is misschien weer te gekleed,’ zei ze kortaf. Ik voelde me meteen belachelijk. Het was wel duidelijk dat Eve veel cooler en beter geïnformeerd was dan ik. Zelf was ze gekleed in een metalig topje van slangenleer met RED OR DEAD op de voorkant. Ik had juist blijk gegeven van mijn totale onwetendheid aangaande de uitgaanswereld van Manchester.

Eve stapte de kamer door, pakte een saai zwart topje en gooide dat naar me toe. ‘Hier,’ zei ze. ‘Dit is mooi. En nu opschieten.’

Ik deed wat er van me werd verwacht en bracht wat make-up op terwijl Eve me op de hoogte bracht van de details van haar leven tot nu toe. Vorig jaar om deze tijd studeerde ze psychologie in Manchester, maar dat had ze moeten opgeven vanwege een zwelling die zich had ontwikkeld in haar hersenen.

‘Hersenvliesontsteking?’ vroeg ik, want ik herinnerde me dat de kranten vol hadden gestaan van studenten die hieraan ten prooi waren gevallen. Kinderen die nieuw waren en de eerste weken met Jan en alleman hadden gezoend, vielen bij bosjes neer als je de verhalen moest geloven.

‘Nee, helemaal niet,’ zei Eve. ‘Ik heb een aneurysma gehad toen ik een baby was.’

‘Een aneurysma?’

‘Ze hebben een clip aangebracht… Zie je dat?’ Ze boog zich voorover en hield haar haren opzij met haar vingers.

Nauwelijks zichtbaar, een centimeter van haar haarlijn zat een dun littekentje, waar geen haar groeide.

Ik keek haar geschrokken aan. ‘En gaat het nu goed met je?’

‘Helemaal,’ zei ze nuchter. ‘Ik kreeg dus alleen vorig jaar door onbekende oorzaak ineens die zwelling. Dat had ik nooit eerder gehad.’ Ze haalde haar schouders op om aan te geven dat het niet zo erg was.

‘Shit,’ zei ik. ‘Wat zul je geschrokken zijn. Moest je naar het ziekenhuis? Ben je… aan je hersenen geopereerd?’

Ze lachte. ‘Nee. Maar ze hebben het wel overwogen… ik heb een oude clip, tegenwoordig gebruiken ze een ander type, maar uiteindelijk hebben ze afgewacht of de zwelling vanzelf zou verdwijnen.’

‘En is dat gebeurd?’

Ze knikte. ‘Maar voor het zover was en ik terug kon komen, had ik te veel colleges gemist. De faculteit dacht niet dat ik het nog kon inhalen, dus heb ik de rest van het jaar vrij genomen.’

Op dat moment leek een jaar vrij me het toppunt van zaligheid – met een rugzak door Mexico, werkend door Amerika trekken.

Eve heeft me niet verteld wat ze had gedaan. Ze verschikte haar haar en zei dat we meteen weg moesten, anders zouden we er misschien niet meer in komen.

Een halfuur later liep Eve met een blad met tequilashots, waarvoor ze had betaald met een briefje van vijftig pond (wat ik nog nooit had gezien), naar een clubje jongemannen achter de bar. Ze zette het blad aan een kant op de tafel en zei: ‘Jongens, dit is Natty. Natty heeft een gebroken hart. Ik wil dat jullie extra lief voor haar zijn.’

Binnen een paar seconden brak de hel los, want ze wisten niet hoe snel ze met veel gejoel bij mij en bij de shots moesten komen. Het waren voornamelijk tweede- en derdejaarsstudenten medicijnen en elektrotechniek en die avond was Sean vergeten. Veertien dagen lang zelfs dacht ik niet aan Sean, want ik had alleen nog maar aandacht voor een knappe jongen uit Surrey.

Hij heette Will Goodwin.

15

Mevrouw Wainwright is niet van plan haar dochters te vertellen wat ze heeft gedaan.

‘Kunt u iemand bellen?’ vraagt Joanne haar. ‘Ik moet u voor verhoor meenemen. Het spijt me, maar onder de omstandigheden schrijft het protocol dat voor.’

Joanne handelt zo omzichtig mogelijk, maar meer kan ze niet doen. Als mevrouw Wainwright het in haar bol krijgt om de minnares van haar man te rammen en de vrouw breekt daarbij haar neus, moet Joanne haar meenemen. Zelfs als mevrouw Wainwright in een vorig leven niet een student bewusteloos had geslagen met een golfclub.

‘Mevrouw Wainwright?’ herhaalt Joanne. ‘Hoe zit het met uw man? Wilt u hem bellen en vragen of hij hier wil blijven bij uw dochters? Het zou weleens laat kunnen worden.’

Mevrouw Wainwright kan haar dochters niet in de ogen kijken. Ze hebben kennelijk nooit eerder gehoord van het strafblad van hun moeder en niet voor het eerst denkt Joanne: het zal eens geen afgewezen minnares zijn die alle lijken de kast uit jaagt.

Na een paar minuten gespannen stilte besluit Joanne het initiatief over te nemen. Aan de meest nuchtere van de dochters vraagt ze: ‘Hoe heet je?’

‘Felicity.’

Het oudste meisje – de artistieke, neurotische – zit naast haar moeder aan de keukentafel te bibberen. Daar heeft niemand iets aan.

Joanne lacht Felicity vriendelijk toe. ‘Kun je je vader bellen en vragen of hij hierheen wil komen?’

‘Natuurlijk,’ zegt ze en ze loopt de keuken uit.

‘Je moet hem niet bellen, Felicity!’ roept haar zuster haar na. ‘Hij is hier niet meer welkom na wat hij heeft gedaan.’

Joanne haalt diep adem. Ze slaat haar ogen ten hemel en zegt dan: ‘Je moeder heeft problemen. We moeten dit zo gemakkelijk mogelijk maken.’

‘Wordt ze gearresteerd?’ vraagt ze op hoge toon.

‘Nee.’

‘Dan mag u haar niet meenemen!’ Ze wendt zich tot haar moeder. ‘Mama, niet meegaan. Ik geloof jou! Ik weet dat je Eve dat nooit zou aandoen. Je hebt gelijk. Ze liegt om te zorgen dat papa een hekel aan je krijgt, ze –’

‘Het verhoor moet worden afgenomen,’ onderbreekt Joanne haar. ‘Als u nu meteen meekomt, mevrouw Wainwright, is de kans groot dat u binnen een paar uur terug bent.’

Daarop staat ze op. Ze moet al haar krachten bijeenrapen om het voor elkaar te krijgen, maar ze zegt: ‘Ik kom zo bij u, rechercheur. Wilt u me even alleen laten met mijn dochters?’

Joanne knikt en gaat bij de voordeur staan wachten.

Het bureau en het kantoor van Joanne liggen er verlaten bij, want iedereen is naar de pub met Ron Quigley. Joanne stuurt een sms-berichtje dat ze zo snel mogelijk zal komen. Samen met rechercheur Angela Blackwell maakt ze een verhoorkamer gereed en zegt tegen een bange Natasha Wainwright dat ze tegenover haar moet gaan zitten.

‘Mag ik je Natasha noemen?’ vraagt ze.

‘Ze noemen me altijd Natty.’

‘Goed, Natty dus. Ik zal het zo kort mogelijk houden. Ik heb gezien dat jij en je dochters een moeilijke tijd doormaken en ze hebben je thuis nodig. Even voor de duidelijkheid: je wordt dus nog nergens van beschuldigd, je bent niet gearresteerd en het doel van dit verhoor is alleen om een aantal vragen te beantwoorden met betrekking tot een incident met Eve Dalladay eerder vanmiddag. Ik moet je in dit stadium vragen of je wilt dat er een advocaat bij komt.’

Natty schudt haar hoofd. ‘Nee. Ik wil alleen naar huis.’

‘Goed, we hebben het al behandeld, maar wil je ten behoeve van de opname nog eens vertellen wat er vanmiddag is gebeurd toen je tegen de auto van Eve Dalladay opbotste.’

‘De auto van Sean,’ zegt ze. ‘Het stelde niks voor. Ik reed achter haar de parkeerplaats van Booth’s af en wilde Crescent Road op in de richting van Windermere toen Eve zonder enige aanleiding vol in de remmen dook. Ik kon er niks aan doen dat ik boven op haar dook. Ik heb gekeken hoe het met haar ging, maar ze mankeerde niks dus ben ik naar huis gegaan. Ik was natuurlijk totaal van slag, gezien de omstandigheden.’

‘Omdat Eve Dalladay en je man, Sean Wainwright, een relatie hebben?’

‘Ja, en omdat Eve mijn vriendin was.’

‘Hoe verklaar je de schade aan de chauffeurskant van je auto?’

‘Dat is gistermorgen gebeurd toen ik achteruit de garage uit reed. Ik had haast en was gestrest.’

‘Toen ik je die vraag eerder stelde, zei je dat je niet wist hoe dat was gebeurd.’

‘Nee, dat heb ik niet gezegd. Ik heb geen antwoord gegeven. Ik wilde niet dat de meisjes hoorden hoe slecht het met me gaat, hoe erg het me allemaal aangrijpt.’

Joanne laat het rusten en gaat verder. ‘Kennen jij en Eve Dalladay elkaar al lang?’

Natty kijkt even genegeerd opzij en zegt dan: ‘Sinds de universiteit. Toen heette ze Eve Boydell.’

‘Wat is er toen gebeurd?’

‘Hoezo gebeurd?’

Joanne gebaart naar het dossier dat voor haar ligt. ‘Hierin staat dat je een student hebt aangevallen met een golfclub. Dat je hem een schedelbasisfractuur hebt bezorgd en een hersenschudding.’

Natty Wainwrights ogen verwijden zich. ‘Dat weet niemand,’ fluistert ze.

‘Dat heb je niet aan je dochters verteld?’

‘Néé!’ zegt ze hartstochtelijk. ‘En ik wil niet dat ze het te weten komen ook.’

‘Maar je man weet het toch wel?’

‘Ja, natuurlijk. En mijn vader… en Eve.’

‘Eve?’

‘Ja, ze was er toen ook bij.’

‘Tijdens de aanval?’

‘Nee.’

‘Waarom heb je hem aangevallen, Natty?’

‘Omdat hij het had uitgemaakt.’

‘Dat lijkt me wat overdreven,’ zegt Joanne.

‘Ik was overstuur. Hij had me vernederd en toen laten vallen…’ Ze wacht even en kijkt neer op haar handen. ‘U moet begrijpen dat ik nog erg jong was.’

Joanne laat haar handen op tafel liggen.

‘Heb je de auto van Eve Dalladay vanmiddag expres geramd?’

‘Nee, ik ben niet gewelddadig. Dat met Will Goodwin was eenmalig. Ik heb sinds die tijd nooit meer problemen gehad en ik ben ook niet uit wraak tegen Eve op gereden.’

‘Ik wil je er nogmaals op wijzen dat we binnenkort de beelden krijgen van de bewakingscamera van de parkeerplaats. Als er iets is wat je me wilt vertellen, iets wat je nog wilt toevoegen, kun je dat het beste nu doen,’ zegt Joanne. ‘Je wilt niet later je verklaring nog moeten aanpassen, Natty, of wel?’

Natty Wainwright legt haar gevouwen handen netjes in haar schoot en recht haar rug. ‘Ik heb er niks aan toe te voegen,’ zegt ze.

16

Tegen de tijd dat ik weer thuis ben, is het na achten. Een politieauto zet me af op de oprit. Ik verwacht de gedeukte achterkant van de Maserati aan te treffen, maar zie in plaats daarvan Eve’s auto voor mijn huis staan.

Ik heb niet op Sean gewacht voor ik meeging voor het verhoor. We zijn vertrokken zodra we wisten dat hij onderweg was. Ik heb tegen rechercheur Aspinall en de meisjes het smoesje opgehangen dat ik eerder terug zou zijn als ik eerder vertrok. In werkelijkheid wilde ik de uitdrukking op het gezicht van Sean niet zien.

Ik kan de meisjes een rad voor ogen draaien over het rammen van Eve en mijn verhaal tegenover de politie volhouden, maar Sean zou mijn ondergang worden. Hij weet waartoe ik in staat ben, hij is zich ervan bewust dat ik God-mag-weten-hoeveel-jaren al bezig ben een leven op te bouwen waar ik trots op kan zijn om het verleden te verheimelijken.

Sean kan ik niet zo gemakkelijk om de tuin leiden.

Ik steek mijn sleutel in het yaleslot en druk de deurkruk naar beneden. Er zit geen beweging in. Hij is van binnen afgesloten.

Onmiddellijk word ik woedend. Hoe waagt hij het me buiten te sluiten uit mijn eigen huis? Ik bel aan en laat mijn vinger op de bel liggen zodat die niet stopt en met mijn andere hand bonk ik op het hout. Even later gaat de deur open en daar staat Eve.

Ze heeft een verband om haar neus en nog een op haar voorhoofd.

‘Wat moet jij hier?’ vraag ik aan haar.

Ze doet een pas naar voren alsof ze me de toegang wil ontzeggen.

‘Waar is Sean?’ vraag ik op hoge toon.

‘Hij staat onder de douche. We blijven vannacht hier, Natty. Je kunt beter weggaan voor de meisjes je zien.’

Schuimbekkend van woede kijk ik haar aan. ‘Jullie willen wát? Geen sprake van. Aan de kant.’

Ze blijft waar ze is.

‘En wat is er met je gezicht?’ vraag ik en ik bekijk haar eens goed. Ze heeft twee blauw wordende ogen en een rij lelijke hechtingen op haar kin. Spottend vraag ik: ‘Dat heb ik je niet aangedaan. Absoluut niet. Wat heb je in godsnaam uitgespookt? Heb je jezelf van de trap gegooid of zo?’

Als ze geen antwoord geeft, duw ik haar aan de kant en sta dan tegenover Alice, die op de onderste traptree zit in een onesie met luipaardprint.

Ze snikt in een zakdoek en als ik dichterbij kom, duikt ze weg alsof ze werkelijk bang is.

‘Wat hebben ze tegen je gezegd, Alice?’ vraag ik, razend dat ze hebben geprobeerd de meisjes tegen me op te zetten zodra ik mijn hielen heb gelicht. ‘Wat heeft… wat heeft dat mens tegen je gezegd?’

‘Niks,’ stamelt Alice geschrokken. ‘Niks, mammie. Wat is er gebeurd? Papa zei dat de politie je misschien de hele nacht daar zou houden en dat hij daarom hier moest blijven. En hij kan Eve niet alleen laten, want…’ Ze begint te huilen. ‘Eve mag niet alleen blijven door dat trauma in haar hoofd. Mammie, heb jij dat gedaan? Papa zei dat je haar bijna hebt vermóórd.’

Ik leg een hand op haar schouder en ze kijkt zonder met haar ogen te knipperen naar me op.

‘Alice, ik heb dat Eve niet aangedaan. Ik zweer dat ik dat niet heb gedaan.’

Ik draai me om en daar staat Eve op een paar meter afstand met grote ogen en een smartelijke uitdrukking op haar gezicht.

Eve draagt een zomerjurkje met een Laura Ashley-print en een klein rond kraagje. Het soort uitmonstering dat een advocaat je zou aanraden om een indruk van verdrukte onschuld te geven.

‘Wat heb je gedaan?’ sis ik tegen haar. ‘Ben je met je kop tegen de muur gelopen zoals Myra Hindley? Zodat je er niet zo dreigend uitziet?’

Eve had altijd een beetje het uiterlijk van een knaagdiertje. Op de universiteit stond ze uren voor de spiegel in een poging haar kleine oogjes te ‘openen’. Met een combinatie van vloeibare eyeliner en bruine oogschaduw langs de randen beweerde ze dat ze haar schoonheid kon verhogen. In werkelijkheid was het effect minimaal.

‘Natty,’ zegt ze gepassioneerd, ‘houd er alsjeblieft mee op. Hier heeft niemand iets aan en Alice al helemaal niet. Ik begrijp dat je emoties vandaag met je aan de haal zijn gegaan en het spijt me echt wat je moet verwerken. Maar waar je mij van beschuldigt is belachelijk… en trouwens,’ zegt ze en ze klinkt nu lichtelijk spottend, ‘er is geen enkel bewijs dat Myra Hindley dat werkelijk heeft gedaan. Het is een gerucht dat nooit bewezen kan worden.’

Ik wend me weer tot Alice en zie dat ze Eve heel redelijk vindt. Ik verlies haar vertrouwen en ik weet niet wat ik ertegen moet doen.

‘Moet je naar de gevangenis?’ vraagt Alice me kleintjes.

Plotseling verzuip ik. Ik wil op Eve afrennen en haar slaan. Ik wil haar bij haar haren grijpen en mijn huis uit sleuren. Maar mijn dochter houdt me scherp in de gaten, alsof ze niet goed meer weet wie ik ben. Ik ben niet in staat er iets tegen te doen.

Op dat moment verschijnt Sean boven aan de trap. Hij ziet er schoon en fris uit, zo onder de douche vandaan. Hij heeft mijn weekendtas in zijn hand.

‘Ik heb een paar dingen voor je ingepakt, Natty,’ zegt hij. ‘Ik heb tegen je vader gezegd dat je voorlopig bij hem blijft.’

Mijn mond hangt open. ‘Geen sprake van. Dit is míjn huis. Dit zijn mijn kinderen. Over mijn lijk blijven jullie hier.’

Eve schraapt haar keel. ‘Natty, hebben ze bij de politie de beelden van de bewakingscamera al gezien?’

‘Ik zou het niet weten,’ zeg ik, niet naar waarheid.

‘Nou,’ zegt ze. ‘Wij hebben de indruk van niet. Ze zullen ze morgenochtend meteen bekijken en jij weet wat ze dan te zien krijgen, Natty. Jij weet wat daarop staat.’

Ik zeg niets.

Sean komt de laatste paar treden af lopen, waarbij hij ervoor zorgt dat hij niet met de tas tegen Alice aan stoot. Hij duwt me naar de deur en zegt zo zacht dat Alice het niet kan horen: ‘Ik denk niet dat het goed voor de meisjes zal zijn als ze er nogmaals getuige van moeten zijn dat hun moeder door de politie wordt opgehaald. Tot nu toe hebben we er niet veel van gemaakt, Natty, maar ze zijn niet gek. Wil je werkelijk dat ze er morgen bij zijn als je wordt gearresteerd? Wil je dat?’

‘Maar ik wórd niet gearresteerd,’ zeg ik. ‘Eve heeft zichzelf zo verwond. Om mij erin te luizen, Sean. Om mijn kinderen te pakken te krijgen en –’

Sean zet de tas neer en sluit zijn ogen. ‘Moet je nou eens horen wat je zegt, Natty. Dat is belachelijk. We willen geen van beiden dat het zo gaat, we willen niet dat je de meisjes kwijtraakt, maar we moeten hier wat mee. Het laatste wat ik wil is dat Alice en Felicity hun moeder zien als misdadiger.’

‘Ik ben geen misdadiger!’ roep ik.

Fluisterend zegt hij: ‘Maar volgens de wet wel. Moeten ze werkelijk alles te horen krijgen?’

Wanhopig wring ik mijn handen. Ik probeer na te denken, maar het lukt niet. Ik kijk naar Alice op de trap en begin te trillen. Zo mag ze er niet achter komen.

Hij buigt zich voorover en fluistert in mijn oor. ‘Ga nu maar. Zorg dat ze niet te weten komen wat je hebt gedaan. Ik zal zorgen dat ze er nooit achter komen, maar dan moet jij ook eerlijk blijven en Eve met rust laten.’

Ik werp een laatste blik op Alice en besef dat ik geen keus heb. Ik moet ze hun zin geven.

Sean doet de deur open en we stappen naar buiten. Ik pak de tas uit zijn hand en mijn sleutels uit mijn zak.

‘Ik zal een taxi voor je bellen, Natty,’ zegt hij. ‘Zo kun je toch niet in die auto rijden… moet je kijken.’ De auto ligt behoorlijk in elkaar. De voorkant is helemaal gedeukt en er loopt een diep groef langs de zijkant. ‘De politie zou je aanhouden omdat je koplampen kapot zijn.’

‘Ik red me wel,’ zeg ik. ‘Als ik weg moet, wil ik ook meteen weg.

Hij laat zijn hoofd hangen. Hij wil dit niet, hij wil me niet uit mijn eigen huis zetten, ik kan het voelen.

‘Je gaat toch niet weer in ons bed slapen, Sean?’ vraag ik hem en de tranen biggelen langs mijn wangen. ‘Je laat Eve toch niet weer in ons bed slapen?’

En hij zegt: ‘Nee.’

Met zijn ogen nog steeds op de grond gericht, zegt hij: ‘Nee, dat zal ik niet doen, Natty.’

Ik zit te snikken terwijl mijn vader de Rizla langzaam tussen zijn duim en vingers laat rollen. Hij likt langs de rand en steekt hem aan. De indringende geur van Drum en wiet vult de kamer. Hij heeft altijd genoten van zo nu en dan een joint. Ik heb geprobeerd hem zover te krijgen dat hij ermee stopt, maar dat wil hij niet.

Hij knijpt een oog dicht als de rook erin komt en vraagt: ‘Wil jij ook?’

Ik stop even met huilen en kijk hem boos aan. ‘Doe niet zo belachelijk.’

‘Misschien voel je je dan wat beter.’

‘Papa, er zit een vreemde vrouw in mijn huis. Hoe moet een joint me dan een beter gevoel geven?’

Hij haalt zijn schouders op alsof hij wil zeggen: je weet maar nooit.

‘Ik raak mijn huis kwijt,’ snauw ik hem woedend toe. ‘Ik raak mijn huis en mijn kinderen kwijt aan een vrouw die mijn vriendin heette te zijn. En jij vraagt me een joint met je te roken zodat we samen – wat – de Vikingen kunnen bespreken? Of hoe ze de piramiden hebben gebouwd?’

‘Het heeft mij erdoorheen gesleept na de dood van je moeder,’ zegt hij rationeel.

‘O, nou, ik ben jou niet. En houd die asbak onder die joint, wil je? Die stoel kan niet terug naar het verpleeghuis als hij vol zit met brandgaatjes.’

Ik schud mijn hoofd. ‘Ik wil wat te drinken,’ zeg ik en ik wrijf achter in mijn nek. ‘Wil jij ook wat?’

‘Nee. En kijk even of je de kat binnen kunt krijgen als je toch staat.’

Ik staar in de duisternis terwijl ik kleine slokjes water drink en probeer rustig te worden. Het is een zachte nacht, geen wolken, geen spoor van sterren. Ik schud een paar keer met het pak kattenbrokken, roep: ‘Morris!’ Daarna maak ik die klakgeluidjes waar katten op reageren.

Mensen zeggen dat je of een katten- of een hondenmens bent. Ik ben geen van beiden. Ik heb niks op ze tegen, maar ik kan niet tegen dat haar. Dat zit werkelijk overal. Huisdieren, of het gemis daaraan, is al een strijdpunt vanaf dat de meisjes klein waren. Het dichtst dat we ooit bij een huisdier zijn geweest, was toen de cavia’s van school een weekend bij ons kwamen logeren. Gek genoeg werden we van de lijst geschrapt toen ik vergat ze terug te brengen en ik ze maandag tussen de middag nog met een taxi op school moest afleveren. (Tot mijn verdediging wil ik aanvoeren dat er op dat moment heel lastige gasten in het hotel waren.)

Ik doe de deur dicht en ga terug naar mijn vader. ‘De kat wil niet komen.’

‘Probeer het over een uurtje nog maar eens,’ zegt hij. Hij praat langzaam en klinkt al erg slaperig. ‘Er staat brandy in de kast boven het fornuis, Natty,’ zegt hij. ‘Neem maar een glas.’

‘Ik hoef niet.’

‘Kom eens hier,’ zegt hij zacht en ik denk dat hij me wil knuffelen. ‘Kom eens hier, schat.’

Ik loop naar hem toe met uitgespreide armen, maar hij wil me niet, zoals ik dacht, omhelzen. In plaats daarvan gebaart hij naar de spiegel boven de schoorsteenmantel en zegt: ‘Kijk eens.’

‘Dát,’ zegt hij en hij wijst op het van woede vertrokken gezicht dat naar me terugkijkt. ‘Dat is waarom je een borrel nodig hebt.’

Ik ga naar de keuken om de brandy te halen. Meestal heeft mijn vader een voorraad goedkope Metaxa drie sterren – alcohol in de vorm van een lichte vloeistof – die zijn vriend twee keer per jaar meeneemt uit Griekenland. Vanavond tref ik echter een grote ongeopende fles Hennesy aan. Ik gooi een glas achterover en schenk er meteen nog een in.

‘Weet je zeker dat jij niet wilt?’ roep ik naar hem.

‘Ach, vooruit, doe er dan maar een.’

Als ik met de fles en de glazen binnenkom, drukt hij net zijn joint uit. ‘Heerlijk,’ zegt hij en hij steekt zijn hand uit naar het glas.

‘Hoe laat komt de hulp om je naar bed te brengen?’

‘Dat is elke keer anders.’

Met gefronste wenkbrauwen vraag ik: ‘Is het wel verstandig om in hun bijzijn wiet te roken, pap? Dat maakt toch geen goede indruk?’

‘Die zien vast nog wel ergere dingen.’

‘En als ze je aangeven?’

Hij grinnikt. ‘Bij wie?’

‘Bij de politie.’

Lachend brengt hij het glas naar zijn mond. Zijn ogen zijn al bloeddoorlopen, alsof hij uit een chloorbad komt.

‘Wat is er zo grappig?’ vraag ik.

‘Ik word geacht paranoïde te zijn,’ zegt hij en hij wijst op de asbak. ‘Omdat ik dat spul rook.’

‘Ik ben niet paranoïde,’ werp ik tegen.

Hij houdt glimlachend zijn hoofd een beetje schuin.

‘Je bent niet paranoïde,’ zegt hij op neutrale toon. ‘Je bent niet paranoïde, maar tot nu toe heb je aangenomen dat Eve haar eigen gezicht verwond heeft om bij Alice en Felicity in het gevlei te komen. En nu denk je dat de thuiszorgers informanten zijn van de politie. Er ontbreekt alleen – hoe noemen ze dat – hard bewijs?’

‘Ik wil alleen maar zeggen dat je moet oppassen met het overtreden van de wet in het bijzijn van mensen die je nauwelijks kent.’

‘Ik overtreed de wet niet,’ zegt hij.

Gelaten gooi ik mijn haren naar achteren en ik denk: ja hoor, daar gaan we weer. De rechtvaardiging van de doorgewinterde wietroker. Nu gaat hij uitweiden over de geestverruimende werking van cannabis, de statistieken waaruit blijkt dat het minder schadelijk is dan alcohol en dat er bij Nederlandse voetbalwedstrijden zo weinig geweld gepleegd wordt.

Maar ik krijg geen preek. In plaats daarvan zegt hij: ‘Natty, je hebt vanmiddag de auto van een vrouw geramd. En dat met een veroordeling voor openbare geweldpleging… Wie denk je nu dat hier advies nodig heeft. Jij of ik?’

Ik sluit mijn ogen en laat me dieper in de bank zakken.

‘Jezus,’ zeg ik met een opgekropte stem. ‘Wat moet ik doen?’

‘Vanavond?’ vraagt hij. ‘Vanavond doe je helemaal niks. Zet je gedachten op een rijtje en houd op over die onzin van een samenzweringstheorie – je gedraagt je of je niet goed wijs bent. Sean is niet de eerste man die zijn vrouw verlaat voor een ander, dat gebeurt elke dag. Laat die paranoïde gedachten achter je, Natty en pak je leven op. Al was het alleen maar voor de meisjes.’

‘Maar jij hebt haar gezicht niet gezien, papa! Zo ernstig gewond, dat komt niet door mij.’

‘Hoe vaak heb je de auto geramd?’

‘Twee of drie keer.’

‘Hoe vaak?’ vraagt hij. ‘Twee of drie keer?’

‘Vier keer,’ zeg ik schaapachtig, ‘maar het is godsonmogelijk –’

‘Oké,’ zegt hij en hij onderbreekt me. ‘Oké, laten we aannemen dat ze het zelf heeft gedaan, als je dat liever hebt. Dat verandert niets aan het feit dat zodra de politie de beelden heeft gezien, ze weten wat je hebt gedaan. En wat gebeurt er dan?’

Ik gooi de rest van de brandy achterover. ‘Dan komen ze me halen.’

Hij zet zijn glas op de armleuning van de stoel en zucht diep. ‘Waarom ben je ook zo stom geweest, Natty?’

‘Ik weet het niet.’

‘Nou ja, we hebben tot morgen om een verklaring te bedenken. Daarna…’

Hij maakt zijn zin niet af.

17

Vraag een willekeurige moeder wat haar grootste angst is en ze zal waarschijnlijk zeggen dat die is dat er iets met haar kinderen gebeurt. Als je dat buiten beschouwing laat, kom je in het rijk van spinnen, hoogte, kleine ruimtes, dat soort dingen.

Bij mij is het altijd slangen geweest: ik ben wanhopig aan het watertrappen in een modderpoel in de jungle als een giftige, gele waterslang mijn kant op komt.

Dat… en natuurlijk de gevangenis.

Ik kan me voorstellen dat de gevangenis niet boven aan het lijstje van angsten van vrouwen staat. De kans dat je in de gevangenis belandt, is tamelijk klein, laten we zeggen even groot als een vakantie in Bagdad. Als je logisch nadenkt is het behoorlijk onwaarschijnlijk.

Maar stel je voor dat het wél gebeurt? Dat jij de vrouw op de voorpagina bent?

Dat gaat niet gebeuren, zeg je waarschijnlijk. Zo iemand ben ik niet. Zo’n leven leid ik niet.

Goed, maar vraag je het volgende eens af: zou je ooit uit wanhoop iemand om het leven kunnen brengen? Zou je ooit door jaloezie of haat tot moord komen?

Nee, ik ook niet. Maar iemand wel. Ergens.

Misschien heeft een vrouw die een beetje op jou of mij lijkt zoiets gedaan. Ze heeft geen bank overvallen of fraude gepleegd met een creditcard of drugs vervoerd. Ze heeft alleen maar gedaan waartoe wij op aarde zijn: intens van haar gezin houden. En toen haar gezin werd bedreigd, heeft ze gereageerd met een primitieve emotie die we allemaal in ons hebben. De emoties die we hebben geleerd te negeren om een beschaafde maatschappij te creëren. Ze heeft het voor haar gezin opgenomen en nu wordt ze gestraft.

Het is tien voor vijf en ik lig in het smalle bed op mijn kinderkamer en weet dat de kans bestaat dat ik naar de gevangenis ga.

Bij een eerste aanklacht van geweldpleging, of het iets minder zware mishandeling, kun je nog een voorwaardelijke straf krijgen, maar bij een tweede keer? Denk dat maar niet.

Ik probeer dus te bedenken wat me te doen staat. Dit is mijn tweede delict. Maar nadenken terwijl je verlamd bent van angst is kansloos. Ik kom niet verder dan mijn paspoort pakken en naar de eerste de beste havenplaats rijden, als…

BENG. Het besef dat ik mijn kinderen nooit meer zal zien doet me duizelen.

Misschien moet ik de straf gewoon ondergaan. Misschien ga ik naar een vrouwengevangenis en zit ik de tijd die ze me hebben opgelegd gewoon uit. Het is vast niet meer dan een paar maanden.

BENG. Dan zie ik mijn kinderen niet. En als ik mijn meisjes zie, zijn ze bij me op bezoek in de gevangenis.

Nu kan ik helemaal niet meer nadenken, want ik word verteerd door mijn haat jegens Eve en de oneerlijkheid van alles. Ik ben razend dat ik door haar toedoen in deze situatie verzeild ben geraakt – het ergste verlies-verliesscenario denkbaar.

Ik sta op en loop naar beneden voor een kop thee en om te kijken of ik de kat nog naar binnen kan lokken. Als ik door de woonkamer loop, hoor ik gekrabbel tegen het raam van de erker. Ik draai me om naar de voordeur en berisp hem terwijl ik het raam opendoe. Luid miauwend wrijft hij langs mijn been. Het is een monsterlijk grote kater met een glanzend zwarte vacht en een witte buik. Het is een neefje van de Looney Tunes-kat Sylvester, alleen heeft hij wat onduidelijke zwarte vlekjes op zijn borst, als het hermelijnen randje langs de kroon van de koningin. Mijn vader noemt dat het Morris’ koninklijke bontje.

Het wordt al licht, maar de staatlantaarn stuurt een goudkleurige straal mijn kant op zodat de deuropening wordt verlicht en ik een witte envelop zie die eerder aan mijn aandacht was ontsnapt.

Natty Wainwright staat erop. Geen adres of poststempel; hij moet ’s nachts door iemand zijn bezorgd.

Ik doe de deur dicht en loop naar de keuken. Nadat ik wat brokjes in een bakje heb gegooid voor Morris, open ik de envelop en ik verijs meteen van top tot teen.

Ik lees:

EVE HEEFT DIT EERDER GEDAAN. LAAT JE NIET AFPAKKEN WAT VAN JOU IS.

Ik staar naar het briefje en mijn gedachten slaan op hol. Het is handgeschreven met keurige hoofdlettertjes en als ik moest raden zou ik zeggen door een man. Gewoon omdat mannen graag hoofdletters schrijven – al kan ik me vergissen.

Het velletje is gerafeld, afgescheurd van een blocnote met geel, gelinieerd papier. Ik probeer te bedenken of dat veelzeggend is als de voordeur dichtslaat en een vrouwenstem roept: ‘Ik ben het!’

Malle Jackie.

Ik zit aan de keukentafel met het velletje papier in mijn hand als ik zware voetstappen mijn kant op hoor komen.

Ze heeft de waterkoker al onder de kraan voor ze me opmerkt.

‘Jezus,’ roept ze. ‘Godsamme, ik had je helemaal niet gezien. Wat doe jij hier?’

‘Lang verhaal.’

Ze is een beetje in de war. Ze doet de koelkast open en sluit die meteen weer als ze haar stapel kant-en-klare maaltijden van de Weight Watchers op de middelste plank ziet staan.

‘Zijn die van jou?’ vraag ik.

Ze glimlacht terug. ‘Wat bedoel je?’ vraagt ze opgewekt alsof ze van de prins geen kwaad weet.

‘Vispastei, zalm en broccoli, stoofpot met kip…’

‘O, die, ja, die zijn van mij. Hoe is het vanmorgen met je vader? Heeft hij al thee gehad?’

‘Nee, nog niet. Ik denk dat hij nog slaapt.’

Ze wil nog iets zeggen, maar ziet dan het papier in mijn hand. Ze vraagt niet wat het is, maar ik steek haar het vel toe.

Ze haalt een bril uit het borstzakje van haar uniform en zet die op. In de hoek zit nog een stickertje met de sterkte: +2.00. Het is zo’n leesbril die je bij een benzinestation kunt kopen of die naast de kassa in een sportzaak hangen. Ze ziet eruit als een schooljuf met dat brilletje op het puntje van haar neus.

‘Hoe kom je hieraan?’ vraagt ze.

‘Dat heb ik net gevonden. Iemand moet het vannacht hebben bezorgd.’

‘Van wie komt het?’

Ik haal mijn schouders op. ‘Ik heb geen idee. Ik denk dat de afzender anoniem wil blijven… anders was het wel ondertekend.’

Ze knikt. ‘Raar om zoiets te zeggen, vind je niet? Wat wordt bedoeld met: “ze heeft dit eerder gedaan”? Wát heeft ze eerder gedaan?’

‘Ik neem aan dat er bedoeld wordt dat ze eerder iemands man heeft afgepakt.’

‘Wat ga je doen? Haar ermee confronteren? Vragen met wie ze nog meer rotzooit?’

Ik slik en vraag me af of ik haar moet vertellen wat er gisteren is gebeurd. Aangezien mijn vader het haar heus wel zal vertellen, kan ik het net zo goed meteen zelf doen. ‘Ik zit een beetje in de knoei,’ begin ik. ‘Ik ben gisteren tegen Eve op gebotst –’

‘Expres?’

Ik vertrek mijn gezicht en wil net antwoorden als ze verder praat.

‘Dat mag ik hopen. Na wat ze jou heeft aangedaan, verdient ze wel wat ellende. Als ik in jouw schoenen had gestaan, was ik nog veel verder gegaan en –’

‘Dat is nog niet alles,’ onderbreek ik haar. ‘Ze heeft me aangegeven bij de politie.’

Jackie trekt een smalend gezicht alsof ze wil zeggen: die doen daar toch niks mee. Maak je maar niet druk.

Ik sla mijn ogen neer. ‘Zo eenvoudig is het niet. Ik heb nog eens iets gedaan. Heel lang geleden. Ik heb een strafblad.’

Jackies ogen verwijden zich en dan trekt ze verbaasd haar kin in. Ze denkt even na en schiet dan in de lach. ‘Nou ja,’ zegt ze. ‘Stille wateren… Ik dacht dat jij zo’n koele kikker was. Dat heb je mooi voor je gehouden. Weet je vader het?’

‘Niemand weet het,’ zeg ik vastberaden. ‘Nou ja, hij wel natuurlijk… maar we praten er liever niet over.’

Malle Jackie zet haar leesbril af en legt samenzweerderig haar vinger op haar lippen. ‘Ik zeg niks,’ zegt ze.

Als ze thee heeft ingeschonken, verdwijnt Jackie naar boven om mijn vader uit bed te halen. Ik hoor de combiketel aanslaan als ze het bad laat vollopen en ik hoor ze lachen.

Er komt twee keer per dag iemand om mijn vader te helpen met de noodzakelijke dingen en hij is vriendelijk, welwillend, nooit verlegen en hij doet nergens moeilijk over. Maar met Jackie is de toon anders. Opgewekter, jovialer en ik vraag me af hoe hij al die jaren alleen werkelijk heeft beleefd. Als ik er weleens naar vroeg wuifde hij het altijd weg, zei hij dat hij genoot van zijn eigen gezelschap. En als ik aandrong, zei hij zelfs dat hij prijs stelde op zijn rust. Nu weet ik het niet meer zo zeker. Ik vraag me af of hij het voor mij heeft gedaan en ik voel een steek van schaamte als ik besef dat ik alles wat hij zei voor zoete koek heb geslikt.

Ik hoor mijn vader zittend de trap af komen. De fysiotherapeut in het ziekenhuis zei dat dat de veiligste manier was. Als hij beneden is gekomen, houden ze op met grapjes maken en ik voel dat ze het over mij hebben. Ik hoor het metalige krassen van zijn krukken als hij naar de woonkamer loopt en hij slaakt een zucht van verlichting als hij zich in zijn stoel laat zakken.

Ik ga hem goedemorgen wensen.

Hij draagt een zwarte joggingbroek en een rode fleece trui. Zijn knieën zijn nog steeds twee keer zo dik als normaal en de zwelling is door de stof heen te zien. Het spijt me nu dat ik hem gisteren zo heb uitgefoeterd omdat hij stoned was. Het moet heel pijnlijk zijn.

‘Goedemorgen,’ zeg ik.

Voor hij kan antwoorden verschijnt Jackie achter me en ze zegt: ‘Ik heb hem verteld van je roddelbrief.’

‘Het is geen roddelbrief,’ mompel ik. ‘Het is een mededeling.’

‘Wie heeft hem gestuurd?’ vraagt hij. ‘Hoe is hij hier gekomen?’

Ik haal mijn schouders op.

‘Laat eens kijken.’

Ik geef hem de brief en hij kijkt er verbijsterd naar. ‘Meer niet?’ vraagt hij dan. ‘Dat is alles?’

Ik knik.

‘Nou ja, iedereen die nog een appeltje met haar te schillen heeft, kan dat geschreven hebben.’

‘Maar vind je het niet gek?’ vraag ik. ‘Dat ze het eerder heeft gedaan?’

‘Niet echt. Vrouwen die het met een getrouwde man aanleggen, maken daar vaak een gewoonte van… het zou me verbazen als ze het nooit eerder had gedaan. Niks geks aan.’ Hij geeft de brief terug.

Ik wil iets zeggen, maar bedenk me.

Er speelt een flard van een gesprek ergens aan de rand van mijn gedachten.

Het duurt even voor ik me de woorden herinner, maar wat heel duidelijk was, is hoe meedogenloos Eve kan zijn, ook toen al.

Zij en ik kwamen na een avond stappen terug bij de studentenwoningen. We waren in haar kamer en ik lag op haar bed, aangeschoten, gevleid door alle aandacht die ik kreeg van Will Goodwin en ik zei: ‘Ik hoop toch zo dat hij me leuk vindt.’

‘Hij vindt je leuk,’ zei Eve bot terwijl ze haar haren borstelde. ‘Maar je moet hem binden als je hem wilt houden.’

‘Binden?’

Ik schoot overeind, meteen defensief.

‘Bedoel je dat ik hem in de val moet lokken?’

‘Ja,’ antwoordde ze.

Ik wees het honend van de hand, want dat strookte niet met mijn idee van romantiek. ‘Jij vindt dat ik een jongen in de val moet laten lopen zodat hij me leuk vindt?’

Eve trok een gezicht alsof ze wilde zeggen: jezus, wat ben jij toch naïef.

‘Maar ik wil dat een jongen verliefd op me wordt, om wie ik echt ben.’

‘Stel je dan maar in op een eenzaam leven.’

Ik was nogal beledigd, maar Eve ging onverstoorbaar verder, alsof ze het haar plicht vond mij wereldwijs te maken.

‘Denk je nou werkelijk dat Will Goodwin verliefd op je wordt als je tot de derde afspraak geen seks met hem wilt hebben?’ vroeg ze. ‘Denk je dat hij je dan zal waarderen, respecteren? Je mee naar huis neemt om je voor te stellen aan zijn moeder?’ Ze begon hartelijk te lachen toen ze aan mijn gezicht zag dat ik dat inderdaad van plan was. ‘In theorie is dat allemaal heel mooi, Natty,’ zei ze, ‘maar wij hebben het hier over mannen. Die gedragen zich niet zoals andere wezens. De truc om een man verliefd op je te laten worden,’ verklaarde ze, ‘is uit te zoeken naar wat voor iemand hij op zoek is en zó te worden.’

‘Maar hij moet van me houden om wie ik ben,’ wierp ik tegen.

‘Nee, dat moet hij niet. Word wie hij wil dat je bent. En als je dat hebt gedaan, zoek je uit hoe hij zichzelf ziet en dan prijs je hem om die eigenschappen. Zie hem zoals hij gezien wil worden. Zoals hij hoopt dat anderen naar hem kijken. Reageer op zijn mening alsof die uitermate diepzinnig is en het meest opwindende wat je ooit hebt gehoord. En je moet hem natuurlijk op de meest onwaarschijnlijke plaatsen pijpen. Probeer maar eens, Natty,’ zei ze, ‘het is de enige methode die altijd succes heeft.’

Ik kijk naar mijn vader en Jackie, die me verwachtingsvol aankijken en wachten tot ik verder praat.

‘Stel je voor,’ zeg ik, ‘dat Eve dit om de een of andere krankzinnige reden had gepland? Stel je voor dat ze eropuit was Sean van me af te pakken?’

Ze wisselen meelevende blikken van verstandhouding.

Jackie klapt in haar handen. ‘Zullen we eens lekker gaan ontbijten?’ stelt ze voor.

‘Nee, dank je,’ zeg ik. ‘Ik moet weg.’

Mijn vaders gezicht betrekt. ‘Wat ga je doen?’

‘Ik moet even weg.’

‘Maar de politie dan?’ stamelt hij. ‘Moet jij je niet gedeisd houden? Misschien zien ze je auto en dan –’

‘Ik ben blij dat je het zegt,’ zeg ik opgewekt. ‘Goed als ik de bestelbus leen?’

18

Joanne zwaait met het bevelschrift. ‘Rechercheur Aspinall. Ik heb gebeld met Martin North.’

‘O, ja,’ zegt de supervisor. ‘Volgt u mij maar. Ik zal u naar het kantoor brengen.’

Op dit tijdstip is Booth’s supermarkt nog niet geopend voor het publiek; de deuren gaan om acht uur open. Joanne is vanmorgen niet eerst naar het bureau gegaan, maar rechtstreeks hierheen gereden. Als er iets op de beelden te zien is, kan ze Natty Wainwright meteen ophalen. Dat scheelt een keer rijden.

Als ze door de winkel loopt, groet Joanne drie mensen die ze kent. Half Windermere werkt hier, maar zo is het niet altijd geweest. Het gebouw was oorspronkelijk een victoriaans stationsgebouw, maar het is in de jaren tachtig verbouwd. Joanne weet nog hoe verontwaardigd de plaatselijke winkeliers daarover waren, maar dat is allemaal veranderd. Ze hoort nog steeds protesten van de oude garde als een bakkerszaak plaatsmaakt voor een winkeltje met snuisterijen of een slagerij voor een reisbureau. Joanne vraagt zich echter af wie er tegenwoordig nog zes dagen per week wil werken. En dan nog de administratie wil bijhouden en op zijn vrije dag naar de groothandel gaat. Ze vermoedt dat uiteindelijk iedereen zwicht voor een parttimebaan met vakantiedagen, ziektegeld en een vast salaris.

‘Hallo, Martin,’ zegt Joanne als ze het kantoor binnen loopt. ‘Ben je op vakantie geweest? Je bent zo bruin.’

‘Turkije,’ antwoordt hij.

‘Was het leuk?’

‘Enig.’

Joanne heeft een paar keer eerder met Martin te maken gehad; hij werkt altijd goed mee met een onderzoek. Vorig jaar heeft ze een medewerkster van de administratie opgepakt wegens verduistering; het jaar daarvoor een chauffeur die marihuana vervoerde in bakken in een van de grote vriezers. En een halfjaar geleden had een van de cafémedewerkers haar man met een broodmes gestoken. Ze sprong achter de koffiemachine vandaan toen ze hem de winkel uit zag lopen met een pak luiers dat hij had gekocht voor de baby van zijn ex-vrouw.

Martin North wijst Joanne op een stoel in zijn kantoor waarvan het vinyl is gescheurd en blijft zelf staan. Hij is lachwekkend dun. Hij draagt een eenvoudige pantalon, een wit katoenen overhemd en een effen das. Hij draagt altijd een hemd, wat voor weer het ook is, als een braaf jongetje dat doet wat zijn moeder zegt.

‘Alles goed met de kinderen?’ vraagt Joanne.

Martin knikt en bloost van trots bij de gedachte aan zijn kroost.

Dat heeft Joanne niet altijd gedaan. Informeren naar de kinderen. Het is echter een handige tactiek om mensen aan het praten te krijgen. Zo laten ze het meeste los. Het was haar opgevallen dat inspecteur Ron Quigley al zijn gesprekken begon met een persoonlijke vraag en ze had gezien hoe mensen daarop reageerden: minder op hun hoede en met een ontspannen gezicht.

‘Wilt u deze meenemen?’ vraagt Martin en hij bedoelt de tapes uit de bewakingscamera.

‘Is het goed dat ik ze hier bekijk? Als ik ze meeneem naar Kendal moet ik nog een keer rijden.’

‘Geen probleem.’ Hij stelt alles zo in dat Joanne kan kijken. ‘Het is eigenlijk wel grappig om te zien,’ zegt hij.

Als Joanne niet reageert, kijkt Martin bedremmeld. Verontschuldigend voegt hij eraan toe: ‘Ik hoop dat ze niet ernstig gewond is geraakt.’

‘Ze overleeft het wel,’ zegt Joanne.

Joanne ziet hoe de Maserati stopt bij de recyclecontainers en ziet de remlichten doven. Even later wordt de auto aangereden door een Porsche Cayenne.

Martin houdt zijn adem in als de chauffeur de auto achteruitrijdt en de reling van de opbergruimte voor de winkelwagentjes raakt. ‘Dat gaat in de papieren lopen,’ zegt hij zacht.

De Cayenne verdwijnt even uit beeld en komt dan terug. In de Maserati is geen beweging te zien. Eve Dalladay is waarschijnlijk gewond en verlamd van schrik, want iedereen met een beetje verstand was allang de auto uit gesprongen in een poging aan de aanval te ontkomen.

De auto wordt nog twee keer geramd en dan zien ze niks meer.

Martin zegt dat als Joanne dat wil, hij ook beelden kan laten zien van een andere camera, waarop de Cayenne van de parkeerplaats wegrijdt maar Joanne zegt dat hij geen moeite hoeft te doen. Het staat al vast dat het om de Porsche van Natty Wainwright gaat.

Geen twijfel mogelijk dat zij het is en geen twijfel mogelijk dat ze niet achter op de auto van Eve Dalladay is gereden terwijl ze door Windermere reed, zoals ze beweert.

Mijn vader haalt me over nog te wachten en niet meteen naar huis te rijden om Eve het briefje onder haar neus te wrijven. Om al zo vroeg langs te gaan terwijl ze nog half slapen, kan misschien nog, zegt hij, maar het is wat anders om in het wilde weg beschuldigingen te gaan lopen schreeuwen. Hij vindt dat ik overhaast handel, dat ik me typisch gedraag als een bedrogen vrouw en dat ik het briefje beter helemaal kan vergeten.

Ik sla zijn raad echter in de wind, want ik barst van de energie en sta te popelen om de confrontatie met haar aan te gaan. Een uur lang wiebel ik op mijn stoel en wind ik me op over de onnozele ontbijtprogramma’s op de televisie. Om acht uur zit ik op de weg in de bestelbus van mijn vader. Die staat vol met gereedschap, ondanks de sticker op de achterdeur met daarop: IN DEZE BUS WORDT S NACHTS GEEN GEREEDSCHAP BEWAARD. Het is de enige decoratie op de oude witte Transit.

Het ruikt in de bus naar tabak en een smeermiddel – een soort WD40-geur. De binnenkant van het portier zit vol met klein cirkeltjes as. Als ik naar de brandgaatjes kijk, moet ik denken aan mijn jeugd, toen papa me weleens meenam als hij een klus had. Dan draaide hij het raam op een kiertje open en ik verbaasde me over de manier waarop de rook en de as weg werden gezogen als hij een beetje vaart maakte. Dat en hoe hij met zijn knieën stuurde als hij een sigaret moest draaien.

Met een krakende versnellingsbak, hij schakelt een beetje zwaar, rijd ik de grote weg op en de heuvel af in de richting van Bowness. Op dit tijdstip ben ik nooit in het dorp. Als ik de meisjes de deur uit heb geholpen, vertrek ik meteen naar het hotel om de gasten voor het ontbijt te begroeten. Dan ben ik de rest van de ochtend op kantoor om problemen op te lossen dan wel te voorkomen. Vaak besteed ik veel te veel tijd aan het afpoeieren van vertegenwoordigers, die de hele ochtend bellen, zodat ik om elf uur nog niet heb gedaan wat ik van plan was. Ik moet erheen. Ik kan me niet blijven verstoppen. Misschien ga ik gewoon langs, zonder afspraak, zoals de inspecteurs van de AA, om de staf scherp te houden.

Ik rijd langs rijen winkels en cafés, mensen die zich voorbereiden op een nieuwe dag: hangmanden water geven, het trottoir vegen en leveranciers die met hun bus de weg versperren. Het voelt vreemd om in de Transit incognito te zijn. Ik zie een aantal voetgangers die ik van gezicht ken en chauffeurs die normaal gesproken hun hand zouden opsteken of een seintje zouden geven met hun lichten zodra ze mijn auto zagen.

Ik passeer twee moeders van de school van de meisjes, die met honden lopen die ik nog nooit heb gezien, zie de tuinman van het hotel die een praatje maakt bij de snackbar. Hij staat naast de loodgieter die ik soms inhuur als ik mijn vaste loodgieter niet kan bereiken. Ze staan te lachen en ik vraag me af wat Sean hun heeft verteld over mij. Over ons.

De staf in het hotel wordt betaald om discreet te zijn, maar dat betekent niet dat ze nooit roddelen. Heeft Sean zijn moeder nageaapt en gezegd dat ik een zenuwinzinking heb? Op een bepaalde manier is dat ook zo.

Een paar minuten later sta ik op mijn oprit. Ik laat de bus in de versnelling staan als ik de motor uitzet, maar omdat ik vergeet mijn voet op het koppelingspedaal te houden, springt de wagen onverwacht naar voren.

Ik voel me voor gek staan.

Ik heb de neiging naar binnen te gaan en te vechten voor wat van mij is. Maar is dat absurd?

Opeens weet ik het niet meer zo zeker. Misschien is dit een van de stadia van rouw. Ben ik van ontkenning overgegaan op woede en via onderhandelen nu irrationeel zonder het zelf te merken?

Maar iemand heeft dat briefje voor me neergelegd, iemand die me wil helpen de waarheid te zien. Maar wat als Eve dat briefje zelf heeft gebracht? Omdat ze wist dat ik dan hier zou komen, zodat de indruk dat ik krankzinnig ben, wordt versterkt door mijn rare beschuldigingen?

Of is het volslagen krankzinnig dat te denken?

Ik weet het niet meer.

Mijn hart bonkt zoals na een bijna-aanrijding met een vrachtwagen op de snelweg of wanneer je bijna van de trap bent gevallen. Het koude zweet druppelt over mijn rug en voor het eerst van mijn leven vraag ik me af of ik gek ben.

Dan gaat de voordeur open en komt Eve naar buiten.

Met een strak gezicht komt ze naar de bus lopen. Ze loopt zo doelbewust dat je zou denken dat het háár huis is en dat ík me op verboden terrein bevind.

Intuïtief doe ik de deur op slot. In haar ochtendjas komt ze naast het portier aan mijn kant staan. Haar ogen zijn nu blauwer dan gisteren, maar ze heeft het verband van haar neus af gehaald en die ziet er niet gebroken uit. Ik zie haar vanuit mijn ooghoek, maar blijf recht vooruitkijken.

‘Natty,’ zegt ze, bijna verveeld, door het raam. ‘Wat kom je hier doen?’

Als ik niet reageer begint ze op het raam te kloppen.

‘Ik bel de politie,’ roept ze dreigend. ‘Wil je dat soms?’

Ik word meteen boos omdat ze zich zo bezitterig opstelt. Ik had geen welkomstcomité verwacht, maar evengoed.

Zonder iets te zeggen, druk ik het briefje tegen het raam. Ze deinst achteruit en leest het met gefronste wenkbrauwen.

Dan haalt ze onverschillig haar schouders op alsof ze wil zeggen: nou en? En wat dan nog als ik het al eerder heb gedaan?

Razend van woede gooi ik het portier open en marcheer ik het huis binnen. Eve blijft achter want ze kan me op haar slippers niet bijhouden. Als ze wat tegen me zegt, hoor ik het niet, zo gebrand ben ik erop Sean te vinden.

Ik ga eerst naar de keuken, maar daar is hij niet. Ook niet in de woonkamer of de bijkeuken, waar hij soms zijn schoenen poetst voor hij naar het hotel gaat.

Met twee treden tegelijk ren ik de trap op. Ik vind hem in de logeerkamer. Hij zit op de rand van het bed en knipt zijn teennagels. Bij die aanblik blijf ik stokstijf staan. Wat een volkomen normale handeling. Hoe kan hij zoiets onbenulligs doen terwijl mijn leven instort? Ik blijf in de deuropening staan tot hij mijn aanwezigheid opmerkt.

‘Nat?’ zegt hij verontrust en hij fronst zijn wenkbrauwen.

‘Ik heb dit gekregen.’ Ik schuif het briefje in zijn richting.

Eve staat nu op de overloop en ik draai me razendsnel om. ‘Jij blijft waar je bent,’ zeg ik waarschuwend.

Ze blijft staan.

Sean raapt keurig al zijn teennagels op en legt ze op een stapeltje op het nachtkastje. Dan pas steekt hij zijn hand uit naar het briefje. Na een eeuwigheid zegt hij: ‘Ik weet niet wat je van me verwacht, Natty.’

Ik probeer mijn stem vast te laten klinken. ‘Ze heeft het eerder gedaan, Sean.’

‘Dat weet ik,’ antwoordt hij. ‘Eve heeft geen misverstand laten bestaan over haar verleden. Ik ben op de hoogte van een affaire die ze in het begin van haar relatie met Brett heeft gehad.’

We worden geacht vriendinnen te zijn, maar ik hoor voor het eerst dat ze iemands man heeft afgepikt. Wat heeft ze nog meer voor zich gehouden, vraag ik me af.

Ik probeer niet te laten merken dat het me raakt – nog eens verraden – en vraag: ‘En als ze het allemaal van tevoren heeft gepland?’

‘Wat moet ze gepland hebben dan?’

‘Dit,’ zeg ik en ik gebaar woest om me heen.

‘De blindedarm van Felicity?’ vraagt hij op sarcastische toon. ‘Ze heeft ervoor gezorgd dat de blindedarm van Felicity is opengebarsten? Hoe moet ze dat in vredesnaam hebben gedaan?’

Hij wacht op een reactie, maar als die uitblijft, zegt hij: ‘Jij wilde dat ik niet meeging naar Frankrijk, Natty. Jij zei dat je het wel zou redden.’

Ik negeer zijn woorden en ploeter verder. ‘Je moet naar me luisteren, Sean. Ik geloof helemaal niet dat ze van je houdt. Ze heeft je erin geluisd. Dat doet ze, ze heeft me verteld dat ze dat doet. Zo werkt ze.’

Hij schudt zijn hoofd.

‘Het is waar! Denk je werkelijk dat ze van je houdt?’ wil ik weten.

‘Ja,’ zegt hij. ‘Dat denk ik echt. Je moet ophouden Natty, voor een van de meisjes binnenkomt. Houd op met –’

‘Ze kent je niet eens. Ze –’

‘Hoor eens, ik heb geen zin meer me te rechtvaardigen,’ zegt hij en hij verliest zijn geduld. ‘Ik heb je verteld dat het tussen ons voorbij is. Ik probeer het zo netjes mogelijk te doen, maar…’ Hij zucht vermoeid. ‘Maar… je maakt het onverdraaglijk –’

‘Denk je dat ik jou de waarheid heb verteld?’ vraag ik en mijn stem trilt van woede.

‘Ik weet niet wat je bedoelt.’

‘Denk je dat ik jou al die jaren de waarheid heb verteld? Denk je nou werkelijk dat ik graag naar The – fucking – Doors luisterde, Sean? Denk je dat ik je moeder aardig vind? Want dat is niet zo. Echt niet. Zo doen vrouwen, sukkel. We zeggen wat jullie willen horen…’

Hij kijkt naar me alsof hij de persoon die voor hem staat niet kent. Alsof het tot hem doordringt dat hij me nóóit echt heeft gekend. Maar ik weet van geen ophouden.

‘Je wilt kek en interessant?’ vraag ik nijdig. ‘Doen we hoor. Je wilt intelligent en wellustig? Kunnen we ook. Je wilt seks buiten de deur? Dat doen we om je te binden, Sean. Dat doen vrouwen!

Hij laat zijn hoofd hangen.

Na een poosje zegt hij: ‘Maar dat heb jij niet gedaan, Natty… jij bent daar al heel lang geleden mee gestopt.’

Dan barst ik in tranen uit.

‘Dat komt omdat ik het zo fucking druk had!’ schreeuw ik en dan gooi ik mijn sleutels naar zijn hoofd.

19

Als ik redelijk had kunnen denken, had ik mijn laptop meegenomen. Maar dat kon ik niet. Dus dat heb ik niet gedaan.

Schreeuwend tegen Sean en schreeuwend tegen Eve ren ik de logeerkamer uit. Opeens sta ik oog in oog met de meisjes, die geschrokken en verbijsterd op de overloop staan. Voor vandaag hebben ze me bijna nooit horen vloeken (nou ja, zo nu en dan vloog er weleens een shit uit, als iemand me op de weg een streek leverde). Felicity heeft haar schooluniform aan voor haar eerste dag terug naar school en Alice houdt haar lacrossestick haast beschermend voor zich.

‘Ik moet mijn paspoort hebben,’ mompel ik vaag als ik de trap af loop en ze knikken, herhaaldelijk, zoals je tegen een krankzinnige dief zou doen: neem alles maar mee… neem mee wat je wilt. Ik neem geen afscheid, zo ben ik gefocust op mijn paspoort. Als ik dat hier laat, kan ik nooit aan de politie ontkomen, redeneer ik. Pas als ik het kantoor weer uit kom, met bonkend hart en het zweet op mijn voorhoofd, zie ik de meisjes hun spullen pakken en dringt het tot me door wat ik heb gedaan.

De meisjes fluisteren tegen elkaar en hun bewegingen zijn afgemeten en doelbewust – overdreven eigenlijk – en ik voel me afschuwelijk dat ik ze in hun eigen huis zo’n rotgevoel heb bezorgd.

Felicity ziet me. ‘Gaat het wel, mama?’

Ik haast me naar hen toe. ‘Het spijt me zo,’ zeg ik en ik trek mijn kleding recht en strijk het haar achter mijn oren in een poging er minder chaotisch uit te zien. ‘Gaat het goed met jullie twee? Weet je zeker dat je alweer naar school kunt, Felicity? Hoe is het met je buik?’ Ik kijk naar haar pipse snoetje en word inwendig razend om de vreselijke timing van Sean. Had hij niet ten minste kunnen wachten tot Felicity beter was voor hij het bed in dook met mijn vriendin?

‘Het doet nog een beetje pijn,’ zegt Felicity, ‘maar papa heeft een briefje geschreven dat ik niet mee mag doen met gym en ik heb een gemakkelijke dag.’

‘Bel je me als het niet gaat? Als je me belt ben ik binnen vijf minuten bij je.’

Felicity knikt en Alice buigt zich naar voren. Met grote ogen vraagt ze hard fluisterend: ‘Wat is er aan de hand, mama. Waarom zeg je tegen papa dat Eve tegen hem liegt?’

‘Dat was niks,’ zeg ik. ‘Ik dacht dat ik bewijs had dat de situatie zou veranderen, maar het bleek niks te zijn.’

Alice kijkt onzeker alsof ik de details van haar weghoud omdat ik haar nog niet volwassen genoeg vind.

‘Het was niets,’ zeg ik, beslister dit keer.

Ze slaat haar armen om me heen. Het wordt een onhandige omhelzing door alle spullen die ze om haar hals draagt.

‘Nu niets meer doen, hè, mama,’ zegt ze, iets meer ontspannen nu. ‘Je moet niks meer tegen Eve doen, want papa gaat daar helemaal van over de rooie.’

‘Ik zal niks meer doen.’

Ik zeg dat ik van ze hou en rijd even later van de oprit af, op weg naar het dorp. Honderd meter voor een verlaten weggetje sta ik stil. Ik draai het paspoort rond in mijn handen en sluit mijn ogen terwijl ik denk: wat heb je hier in godsnaam aan, Natty? Waar wilde je heen, naar Acapulco?

Hoofdschuddend over mijn eigen onnozelheid kijk ik naar links over Lake Windermere; naar de dikke grijze wolken die vanuit het zuidwesten komen, naar de pittoreske huisjes aan de overkant van de vallei. Het is bijna hetzelfde uitzicht dat ik elke dag heb vanuit mijn slaapkamer. Het uitzicht waar ik naar staar als ik problemen heb; als ik me zorgen maak of bang ben.

‘En wat nu?’ vraag ik me hardop af. ‘Wat doe ik nu?’

De meisjes keken naar me of ik een monster was. Of ik het kleine beetje wat ze nog overhebben ook naar de ratsmodee probeerde te helpen. Ik zie het al voor me wat er gebeurt als die rondborstige rechercheur weer aan de deur staat en zegt: ‘Het spijt me, maar we moeten jullie moeder arresteren.’ De kans is groot dat ze dan tegelijk opgelucht roepen: ‘Heel graag, wilt u dat doen? We denken dat ze gek is geworden.’

Ineens spijt het me dat ik me altijd zo op de vlakte heb gehouden in het gezelschap van de ontelbare onlangs gescheiden vrouwen die ik in de loop der jaren heb gekend. Hun gezicht nog vol ongeloof omdat de poten onder hun stoel vandaan waren gezaagd.

Ik herinner me één vrouw in het bijzonder, die zei dat het hem niet zat in het feit dat haar huis moest worden verkocht of dat ze afscheid moest nemen van haar stijl van leven, maar de enorme gapende ruimte aan tijd die ze ineens moest zien op te vullen. De lange lege weekeinden, die vroeger vanzelf omvlogen. In het verleden ging ze met haar zoon naar voetbal, waste shirtjes en rende nog even langs de gereedschapswinkel voor ze zich installeerde voor The X-Factor. Een dag was om voor ze er erg in had. ‘Wie kijkt er nou naar The X-Factor?’ riep ze in tranen tegen me terwijl ik in de boekwinkel een kaart uitzocht voor Seans moeder. ‘Wie kijkt er nou alléén naar The X-Factor?’

Met een hol en leeg gevoel beschouw ik mijn verlaten toekomst. In het besef dat ik bijna mijn halve leven plannen heb gemaakt, heb gedroomd over wat er in het verschiet lag met Sean in gedachten. Hoe moet het nu met onze reisjes naar Bologna, naar La Rochelle? Hoe moet het met onze reis door Frankrijk in een Mercedes Benz 230SL, zoals Albert Finney en Audrey Hepburn in Two for the Road? Hoe moet het nu met hele zondagen in bed met de krant of de verkoop van het hotel om een villa in Sorrento te kopen? Hoe moet dat allemaal, Sean?

Als op afroep beginnen er dikke regendruppels te vallen. Ik zoek naar de hendel voor de ruitenwissers als mijn aandacht wordt getrokken door een saaie, grijze auto, koplampen aan, die mijn kant op komt. Als ik zie wie er achter het stuur zit, begint mijn hart achter mijn ribben te bonken, want het is de rechercheur van gisteren. Ik laat mijn hoofd zakken en verstijf. Ik zie in de achteruitkijkspiegel hoe ze haar richtingaanwijzer aanzet en onze oprit op draait.

Rechercheur Joanne Aspinall staat in de regen voor het huis van Natty Wainwright en drukt op de bel. Opnieuw valt haar op wat een mooi huis het is. De begane grond is uitgevoerd in Lakeland Stone en de bovenverdieping in grof wit stucwerk met kleine steentjes. Het moet zeker twee miljoen waard zijn, misschien meer als je het uitzicht over het meer in aanmerking neemt. De meeste van deze grote herenhuizen zijn aan het eind van de negentiende eeuw gebouwd voor rijke fabrikanten uit Lancaster en dit is een van de laatste die niet is opgedeeld. Veel ervan zijn opgesplitst in kleinere wooneenheden – twee, soms drie of vier – en in de jaren vijftig apart verkocht, voornamelijk omdat het hele huis niet warm te stoken viel. In ieder geval niet zonder een heel leger aan dienstboden die de open haarden in de verschillende ruimtes opstookten.

Joanne drukt nog eens op de bel en zet haar capuchon op. De regen komt met bakken uit de hemel, het soort regen waar je meteen van doorweekt raakt. Eindelijk doet Eve Dalladay, in haar ochtendjas, de deur open.

‘U hebt haar net gemist,’ zegt Eve op een vlakke, kwaadaardige toon.

‘Hoe gaat het vandaag met u, juffrouw Dalladay?’ vraagt Joanne opgewekt. ‘Uw gezicht ziet er al veel beter uit.’

Eve negeert de vraag en zegt: ‘Natty was zo-even hier om problemen te veroorzaken. Hebt u de beelden van de bewakingscamera? Hebt u ze al bekeken?’

Joanne glimacht. Ze laat niets blijken. ‘Weet u waar ze heen is gegaan?’

‘Naar haar vader,’ antwoordt Eve. ‘Tenminste, dat neem ik aan. Daar zit ze nu.’

‘Ze is verhuisd?’

‘Ja, dat is beter voor iedereen.’

Joanne houdt haar gezicht in de plooi, maar bedenkt dat Eve er geen gras over heeft laten groeien en zich keurig naar binnen heeft gewerkt. ‘Hebt u een adres?’ vraagt Joanne. Ze weet in welke straat het is omdat Jackie daar tegenwoordig half woont, maar weet het nummer niet. Ze pakt haar opschrijfboekje uit haar zak en lacht Eve zuinig toe.

‘Wat voor adres?’ vraagt Eve, die net doet of ze gek is.

‘Van de vader van mevrouw Wainwright.’

‘Ik zal even kijken of ik erachter kan komen,’ zegt ze en ze slaat de deur in Joanne’s gezicht dicht. Die blijft in de regen staan.

Malle Jackie pakt drie kopjes uit het keukenkastje en een theezakje met kruiden. ‘Wil je wat biologische kruidenthee?’ vraagt ze me.

‘Wat voor smaak?’

Ik ben bang dat ik een preek ga krijgen over cafeïnevrije rooibos of de antioxidanten in organische kamille, maar nee, Jackie haalt haar schouders op alsof ze geen idee heeft wat erin zit.

‘Ik drink geen melk meer,’ legt ze uit. ‘Ik denk dat ik me daardoor zo opgeblazen voel.’ Ze wrijft over haar buik. ‘Dus je man wilde niets van het briefje weten?’

Ik knik.

‘Eigenlijk kun je het hem niet kwalijk nemen,’ zegt ze en ze poetst met een vaatdoek de kraan op. ‘Hij loopt alleen nog zijn pik achterna. Wacht maar een paar maanden tot het nieuwtje eraf is…’

Het water kookt en Jackie doopt het zakje er een paar keer in. Dan opent ze de koelkast en ik zie dat ze tijdens mijn afwezigheid naar de supermarkt is geweest. Er staat een massa flesjes Yakult- probiotica naast de kant-en-klaarmaaltijden. Ik vertel haar maar niet dat dat van melk is gemaakt.

Ze geeft me het kopje en ik nip eraan. ‘Het is pepermunt,’ zeg ik.

‘Ja, een van mijn cliënten heeft me een zak vol gegeven,’ verklaart ze. ‘Hij zei dat de zakjes alleen maar ruimte in de kast innamen sinds zijn vrouw is gestorven.’ Jackie neemt een slokje uit haar kopje en gooit het dan met een vies gezicht leeg in de gootsteen. ‘Het smaakt naar medicijnen.’

Ze vult de waterkoker weer en blijft me net zolang aanstaren tot ik er onrustig van word.

‘Wat?’ vraag ik.

‘Ik sta gewoon na te denken.’

‘En?’

‘Misschien was het niet zo slim om er vanmorgen heen te rijden en dat briefje onder zijn neus te wrijven.’

‘Ja, daar was ik zelf ook al achter, dank je.’

Ze zwijgt even en zegt dan: ‘Als je wilt dat ze naar je luisteren… en ik zeg niet dat het enig verschil zal maken, hoor, omdat ik niet weet hoe serieus dat briefje is, maar als je wilt dat ze je serieus nemen, moet je iets tegen die vrouw vinden wat hout snijdt.’

‘Tegen Eve?’ vraag ik. ‘Wat dan bijvoorbeeld?’

‘Zeg jij het maar. Wat weet je over haar?’

Ik haal mijn schouders op. ‘We hebben allemaal samen gestudeerd, Sean en ik zijn gestopt en zij is doorgegaan, ze heeft haar doctoraal gehaald… en is naar Amerika vertrokken. Daar doceert ze en ze heeft een eigen praktijk. Ze is brandschoon. Ik heb haar nooit iets abnormaals zien doen.’

Jackie kijkt me aan. ‘Niemand is brandschoon.’

Ik zucht en leg beide handen om mijn kopje. ‘Eve wel.’

‘Degene die dat briefje heeft geschreven vindt van niet. Met wat voor iemand is ze getrouwd?’

‘Ik heb hem nooit ontmoet.’

‘Wat?’ roept Jackie uit. ‘Hoe kan dat?’

‘Ik mag Amerika niet in, Jackie… en Brett is nooit hier geweest, dus…’

Jackie fronst haar wenkbrauwen. Met een peinzende uitdrukking herhaalt ze mijn woorden, maar dan langzaam. ‘Je mag Amerika niet in.’

Ik wacht. Ik maak mijn ogen groot in de hoop dat ze me snapt.

Ze snapt me niet.

‘Vanwege mijn strafblad,’ help ik haar.

Die informatie is kennelijk nieuw voor Jackie, want het wordt eigenaardig stil. ‘Dus als je een strafblad hebt, kun je daar nooit heen?’

‘Dat zeg ik, ja.’

Ze knikt en denkt erover na. Dan begint ze op de binnenkant van haar wang te kauwen en ik weet wat ze doet. Ze probeert iemand met een strafblad te bedenken die wél naar de Verenigde Staten is geweest.

Voor ze iets kan zeggen, roep ik om tijd te besparen zelf maar: ‘George Michael. Er worden uitzonderingen gemaakt, maar je hebt een visum nodig. En daarvoor moet je naar de Amerikaanse ambassade in Londen voor een gesprek. Sean en ik hebben het bekeken toen we met de meisjes naar Disneyland wilden, maar uiteindelijk hebben we besloten het niet te doen. We wilden niet het risico lopen dat iemand erachter kwam en waarom zou je je al dat gedoe op de hals halen als je ook naar Parijs kunt?’

Jackie denkt er nog over na als de bel gaat.

Die negeert ze even en ze vraagt: ‘Heb je het telefoonnummer van het werk van Eve?’

‘Ja, maar ik bel altijd naar haar mobiel.’

‘Zullen we haar secretaresse eens bellen om te kijken of dat iets oplevert?’ De bel gaat weer en Jackie kijkt me schuins aan. ‘Blijf jij even uit het zicht,’ zegt ze. ‘Misschien is het ellende.’

Jackie stapt naar de voordeur en ik kom in de verleiding om haar te volgen om te zien wie het is, maar na een waarschuwende blik van mijn vader, trek ik me terug. Vanuit zijn stoel heeft hij iets gezien. Waarschijnlijk heeft hij de beller het tuinpad op zien komen. Hij gebaart dat ik door de achterdeur moet vertrekken, maar ik aarzel; ik wil weten wie het is.

Jackies stem galmt door de gang. ‘Ze is er niet, Joanne.’

Ik denk: Joanne? Wie is Joanne? Jackie schreeuwt zo vanwege mij, maar wie is…

Dan dringt het tot me door. Joanne is de voornaam van de rechercheur die me gisteren heeft ondervraagd, dezelfde die ik net mijn oprit op zag rijden. Ze is rechtstreeks van mijn huis hierheen gekomen. Iemand heeft haar verteld waar ze mij kon vinden. Ik hoor dat ze met elkaar praten en het zweet staat in mijn handen. Het is duidelijk dat Jackie de vrouw persoonlijk kent. Ik trek vragend mijn wenkbrauw op naar mijn vader.

‘Het is haar nicht,’ fluistert hij.

Ik leun tegen de muur. ‘Weet je heel zeker dat ze er niet is?’ vraagt de rechercheur aan Jackie.

‘Natuurlijk weet ik dat zeker,’ antwoordt Jackie chagrijnig.

Het blijft even stil en dan vraagt de rechercheur: ‘Mag ik even binnenkomen?’

‘Alleen als je zegt waar je voor komt.’

‘Ik wil Natty Wainwright spreken.’

‘En ik zeg je net dat… ze… er… niet… is,’ herhaalt Jackie langzaam, alsof haar nicht niet goed wijs is. ‘Ik heb haar sinds vanmorgen vroeg niet meer gezien. Kom je haar arresteren?’

Mijn vader staart me aan en beweegt zijn hoofd in de richting van de eetkamer, alsof hij een tic heeft. Hij kijkt tegelijk vastbesloten en angstig.

‘Wat?’ vraag ik geluidloos.

‘Daar,’ fluistert hij.

Ik volg zijn blik en als ik een pas naar voren zet, besef ik dat hij op zijn stapel spullen wijst: de kingsize Rizla’s en het oude Players Navy Cut-sigarettenblik. Dat draagt hij al bij zich zolang ik me herinner. ‘Ik zei toch dat je daar voorzichtiger mee moet zijn,’ sis ik.

Dan kijkt hij naar me alsof hij wil zeggen: die vrouw komt hier niet voor mij.

Ik ga naar de keukendeur en spits mijn oren om iets op te vangen van wat er wordt gezegd.

‘Ik wil gewoon Ken Odell even spreken,’ zegt de rechercheur. ‘Schiet op nou, Jackie. Ik klaag je aan voor het belemmeren van de rechtsgang als je me niet –’

‘Nee, dat doe je niet,’ zegt Jackie neerbuigend. ‘Wat heb je trouwens met Kenneth te bespreken?’

‘Ik wil hem gewoon een paar vragen stellen. Ik kan deze vrouw niet helpen als jij me mijn werk niet laat doen, Jackie. Misschien kan haar vader licht op een paar zaken werpen, misschien weet hij iets waardoor ik haar kan ontlasten…’

Jackie snuift, maar geeft dan toe. ‘Oké, goed dan, goed dan,’ snauwt ze. ‘Als het dan per se moet. Maar je moet me even tijd gunnen om Kenneth presentabel te maken. Hij zit nog in zijn onderbroek.’