17
‘Kleed je uit.’
Ze bevonden zich in een verlaten fabriekspand op een paar kilometer van Brugge. Het was er vuil en bloedheet, hoewel er amper nog glas in de ramen zat. Lita stak een sigaret op. Hij was tevreden omdat alles volgens plan was verlopen en gerechtigheid eindelijk zou geschieden.
‘Waarom zou ik me uitkleden?’
Verwilgen wist wat hem te wachten stond. Trots was het enige wat hem nog restte. Hij keek zijn beul recht in de ogen. Het maakte weinig indruk. Lita haalde een knipmes uit zijn broekzak en kwam tergend langzaam op hem af.
‘Je trekt je kleren uit of ik snijd ze van je lichaam en ik ben geen dokter, mon ami. Snijden is mijn sterkste kant niet.’
Hij knipte het mes open. Het lemmet flikkerde in het scherpe zonlicht. Het gezicht van Verwilgen werd asgrauw.
‘Waarom doe je me dit toch aan?’
‘Kleren uittrekken en zwijgen.’
Verwilgen bukte zich en maakte langzaam zijn schoenveters los terwijl hij aan de talloze vrouwen dacht die zich blijkbaar probleemloos voor hem hadden uitgekleed. Hij beschouwde het als een verscheurende vernedering. De reus bekeek het tafereel met een geamuseerd glimlachje, wat het nog erger maakte.
‘Wie ben je eigenlijk?’
Hij had alleen nog zijn slip aan.
‘Een vriend van Céline.’
Verwilgen besefte nu dat hij geen gemakkelijke dood zou sterven. Hij was in de handen gevallen van een psychopaat die hem zou doodfolteren. Een panische angst maakte zich van hem meester. Hij wierp zich op zijn knieën en smeekte om vergiffenis. Lita liet geen enkele emotie blijken, zelfs geen verachting. Hij zei alleen: ‘Je slip of ik snijd je ballen er af’ Verwilgen krabbelde huilend overeind terwijl hij met een groteske beweging zijn slip uittrok.
‘Kom nu maar mee.’
Lita leidde hem naar een andere ruimte, waar een houten kruis stond opgesteld. De aanblik van het kruis maakte Verwilgen bijna gek van angst. Sterven aan een kruis was een vreselijke manier om dood te gaan.
‘Alsjeblieft. Spaar me. Ik zal alles doen wat je me vraagt.’
‘Pijp me dan.’
Verwilgen aarzelde geen moment. Zijn geest was verdoofd. Hij strompelde naar Lita en ging voor hem op zijn knieën zitten, maar toen hij zijn hand uitstrekte om Lita's broek open te ritsen, kreeg hij een klinkende oorveeg. Lita keek op hem neer.
‘Je bent een smerige klootzak, Verwilgen. Denk aan al de vrouwen die je hebt vernederd.’
De tranen sprongen Verwilgen in de ogen en hij begon te huilen als een klein kind.
‘Wat kom jij hier doen?’
Versavel droeg een bermuda en een T-shirt met de tekst flikken en flikkers, een cadeau van Luk dat hij uiteraard alleen thuis droeg.
‘Ik heb je hulp nodig, Guido.’
Van In zag er niet dronken uit, wat zeer merkwaardig was na een paar uur stappen met Zlotkrychbrto. Integendeel, Versavel had hem zelden zo nuchter gezien.
‘Kom binnen.’
Het huisje in de Jeruzalemstraat dat ze sinds een paar maanden huurden was knus ingericht. Veel hout en warme kleuren. En een rijkgevulde bibliotheek.
‘We zitten in de tuin.’
De tuin was net als het interieur een heerlijke plaats om te bekomen van de dagelijkse beslommeringen. Er stond een weelderige wilde vijgenboom en er was een kleine waterpartij met helder water dat krioelde van de goudvissen. Luk lag languit op een houten ligbed een boek te lezen.
Verwilgen mag dan niet de sympathiekste mens zijn, zijn leven is in gevaar’, zei Van In nadat hij verteld had wat er gebeurd was.
‘Heeft het buurtonderzoek iets opgeleverd?’
‘Een buurvrouw heeft een grote man bij André zien aanbellen.’
‘Heeft ze hem kunnen identificeren?’
‘We hebben haar een foto van Lita laten zien, maar ze kon niet met zekerheid bevestigen dat hij het was.’
Luk klapte zijn boek dicht. Hij had de zaak van nabij gevolgd en hij kende de reputatie van Van In. Het was onwaar-schijnlijk dat hij iets over het hoofd had gezien, maar als de logica ophield moest je iets anders proberen.
‘Er loopt misschien een kerel rond die erg op Lita lijkt’, zei hij.
‘We hebben die mogelijkheid overwogen, Luk.’
Het klonk als een stil verwijt. Versavel reikte naar een karaf met gekoeld vers fruitsap en pakte een glas.
‘Ook trek in een glaasje?’
‘Waarom ook niet.’
Van In zuchtte en dat had niets met het fruitsap te maken. De ontvoering van dokter Verwilgen zou morgen de voorpagina's van alle kranten halen, tenzij hij mevrouw Verwilgen ervan kon overtuigen het nieuws nog even stil te houden. Maar dan moest hij de zaak zo snel mogelijk zien op te lossen. Er was maar één kans dat hij daarin slaagde. En die kans was gebaseerd op intuïtie.
Verwilgen was met hand- en voetboeien vastgemaakt aan het andreaskruis. Op een afstand leek hij een beetje op de Vitruviusman van Leonardo da Vinci, maar dan minder gespierd.
‘Gaat het een beetje, klootzak?’
De imposante gestalte van Lita wierp een lange slagschaduw op de stoffige, met rommel bezaaide betonnen vloer van het verlaten fabriekspand. Hij had zijn slachtoffer een halfuurtje alleen gelaten om te bellen en rustig buiten in de schaduw een paar sigaretten te roken. Binnen was de hitte bijna niet te harden.
‘Wat wilt u eigenlijk van mij?’
‘De waarheid.’
‘Die heb ik toch verteld.’
‘Jouw waarheid of dé waarheid?’
Lita haalde een wasknijper uit zijn broekzak en zette die op de tepel van Verwilgen, die de pijn probeerde te verbijten. Een tweede wasknijper maakte een einde aan zijn verzet. Het begon met een dof gegrom en eindigde tien minuten later in een langgerekte schreeuw. Lita rookte ondertussen rustig een sigaret.
‘Ik wil de waarheid, klootzak.’
Hij verwijderde de twee wasknijpers. Verwilgen kreeg echter de kans niet om te genieten van de verlossing. Lita haalde onverwacht uit met zijn vuist, trof hem drie keer na elkaar onder zijn middenrif en kneep daarna nog eens hard in zijn ballen tot hij bijna misselijk werd van de pijn.
‘Ik heb tijd, klootzak.’
Het duurde vijf minuten voor Verwilgen weer in staat was om te spreken, maar dit keer vertelde hij de waarheid.
‘Ik had gokschulden bij Candries senior toen Céline zwanger was van Werner. Zij wilde het kind houden, hij niet omdat zijn vader dat niet wilde.’
‘Dat weet ik allemaal, klootzak.’
Lita pakte hem bij de ballen en begon er zachtjes in te knijpen.
‘Alsjeblieft. Niet weer.’
Het gezicht van Verwilgen was verwrongen van de angst. Toch bleef hij denken aan wat er met hem zou gebeuren als hij alles opbiechtte. Hij kreeg de tijd niet om er lang over na te denken. De druk op zijn ballen nam toe tot hij het uitschreeuwde van de pijn.
‘Wat doen we nu?’
Van In had drie keer aangebeld bij Lita. Er was niemand komen opendoen. Het feit dat hij niet thuis was, betekende niet dat hij de man was die Verwilgen ontvoerd had en het rechtvaardigde evenmin een huiszoeking.
‘Jij bent de baas, Pieter.’
‘We moeten in ieder geval iets doen.’
Ze hadden in de tuin bij Versavel ruim een uur van gedachten gewisseld over hoe ze de zaak zouden aanpakken. Een grote zoekactie organiseren was natuurlijk een optie, maar de kans was klein dat zo'n grootscheepse actie iets zou opleveren. De bedenker van het plan om Verwilgen te ontvoeren was immers geen dommerik en hij was uiterst professioneel te werk gegaan. Hij had dus ongetwijfeld rekening gehouden met die mogelijkheid en een veilige schuilplaats geregeld. Ze hadden ook een foto van Lita kunnen verspreiden, maar ook dat zou om dezelfde reden waarschijnlijk niet veel opleveren. En ze zouden zich eindeloos belachelijk maken als later bleek dat hij er niets mee te maken had. De meest voor de hand liggende hypothese was dat Verwilgen dood was en dat alles wat ze nog ondernamen zinloos was, maar daar wilde Van In zich niet bij neerleggen.
‘Ik ken een slotenmaker die het niet zo nauw neemt met bepaalde voorschriften’, zei Versavel.
‘Weer een vriendje?’
‘Ja, maar niet van mij.’
‘Oké. Bel hem maar.’
Nog geen kwartier later stopte een grijze bestelwagen bij het huis van Lita. Een gespierde kerel van een jaar of vijfendertig stapte uit, haalde zijn gereedschapskist uit de laadruimte en kwam naar hen toe met een loopje dat niet echt bij zijn postuur paste.
‘Weet je zeker dat het niet een van jouw vriendjes is?’
Van In kon het niet laten Versavel een beetje te plagen. Er kwam echter geen reactie omdat de slotenmaker een ex van Luk was en Versavel nog altijd een beetje jaloers op hem was. De man kende in ieder geval zijn vak. Het kostte hem amper twee minuten om de deur open te maken zonder het slot te beschadigen.
‘Ja. Ik heb haar vermoord’, snikte Verwilgen.
Hij had de marteling meer dan een halfuur doorstaan, maar toen Lita ermee had gedreigd zijn ogen uit te steken, had hij zijn verzet gestaakt. Het kon hem nu allemaal niet meer schelen.
‘Ik luister.’
Verwilgen kreeg bijna geen woord meer over zijn lippen. Zijn lippen zaten onder de korsten, zijn keel was kurkdroog en zijn testikels voelden aan alsof er een pletwals over was gereden.
‘Werner was verslaafd aan Céline. Hij wilde haar niet opgeven, zelfs niet nadat ze een abortus had laten doen.’
‘En dat vond Candries senior niet fijn.’
‘Nee. Bovendien haatte hij Werner.’
‘Niemand haat zijn eigen zoon.’
Lita kon zich niet voorstellen dat een vader zijn zoon kon haten. In Kosovo waren de banden tussen gezins- en familieleden heilig. Iemand die een dierbare kwaad berokkende, kreeg voor eeuwig met de rest van de familie te maken.
‘Werner was zijn zoon niet. Candries senior is een homo. Hij heeft hooguit vijf keer met zijn vrouw geslapen.’
‘Oké.’
Lita stak een sigaret op. Het begon stilaan duidelijk te worden. De enige fout die Werner Candries had gemaakt, was dat hij Céline gedwongen had een abortus te ondergaan. Maar dat betekende niet dat hij zijn straf niet had verdiend, al was het maar omdat hij de moeder van Céline had beroofd van haar kleinkind.
‘Toen Candries senior besefte dat Werner Céline nooit zou opgeven, stelde hij me voor haar te vermoorden. In ruil daarvoor zou hij me al mijn schulden kwijtschelden.’
‘Smeerlap.’
Lita haalde zwaar uit met zijn vuist en trof Verwilgen keihard in de maagstreek. Het duurde een paar minuten voor hij zich van de klap herstelde.
‘Waarom doe je dit toch?’
‘Vertel verder of je brengt me weer in de verleiding, smeerlap.’
De tranen stonden Verwilgen in de ogen en hij kokhalsde nog, maar alles was hem liever dan zijn beul weer in de verleiding te brengen.
‘Candries vroeg me ook de moord zo te ensceneren dat alle sporen naar Werner leidden. Op die manier sloeg hij twee vliegen in één klap. Céline zou nooit meer een bedreiging vormen en Werner zou de kans niet meer krijgen het bedrijf nog langer in diskrediet te brengen.’
Lita stond perplex. En dat gebeurde niet vaak. Hij stond er echter niet te lang bij stil. Het voornaamste was dat hij zijn woord was nagekomen. Zijn taak zat erop. Of toch bijna.
Het huis van Lita was karig gemeubeld. Er stonden een tafel, twee stoelen, een bank en een kast die regelrecht uit de kringloopwinkel leken te komen. In de slaapkamer lag alleen een matras en er stond een ouderwets televisietoestel.
‘Ik vrees dat we hier niet veel wijzer van worden’, zei Van In.
Hij trok de koelkast open. De inhoud stemde overeen met het interieur. Hij trof er een blik bonen in tomatensaus, een stuk harde kaas met schimmelsporen en een halfvolle fles mineraalwater aan.
‘Net de cel van een monnik.’
Van In liet zich neerploffen op een stoel. Het was om moedeloos van te worden. Vroeger had hij in dergelijke omstandigheden een sigaret opgestoken. Hij glimlachte bij de gedachte dat het al een tijdje geleden was dat hij daaraan had gedacht. Versavel echter gaf de moed niet op. Hij trok de deur van de kast open. Er lagen hemden, spijkerbroeken en ondergoed in. Alles was netjes gewassen en gestreken. Het had weinig zin om de kleren te controleren, maar hij deed het toch.
‘Moet je dit zien.’
Van In draaide zich om. Versavel stond te zwaaien met een papiertje.
‘Een vliegtuigticket voor Pristina.’
Het ticket was voor de volgende dag. Enkele reis.
‘Hij is dus van plan om hem te smeren.’
Een van de twee rechercheurs van het surveillanceteam, een rosse kerel met reusachtige bakkebaarden, geeuwde uitgebreid terwijl hij zijn benen probeerde te strekken in de krappe cockpit. Zijn collega, een spichtige jongen met een metalen brilletje, wierp een verveelde blik op zijn horloge.
‘Troost je’, zei hij. ‘We worden over een halfuur afgelost.’
‘Het wordt tijd’, knikte de rosse. ‘Mijn kont is zo stijf als een paardenlul.’
‘Dan valt het nog best mee.’
De rechercheur met het metalen brilletje wilde uitleggen dat de beeldspraak van zijn collega niet klopte, een paardenlul was veel te lang om echt stijf te worden. Hij kreeg de kans niet. De voordeur van het huis dat ze op uitdrukkelijk bevel van commissaris Van In de hele dag in het oog hadden gehouden ging open.
‘Daar is ze’, siste hij.
‘Wie?’
‘Onze target natuurlijk.’
Lita kuste haar op het voorhoofd en zei: ‘Ik ben blij dat je er bent, Cathérine.’ Zij drukte hem stevig tegen zich aan terwijl ze aan haar dochter dacht. Het was eindelijk zover. De moordenaar zou zijn gerechte straf niet ontlopen. Ze keek naar de man aan het kruis die hoopvol had opgekeken toen ze binnenkwam en spuwde op de grond. Ze had zin om hem nu al af te maken, maar Lita had gezegd dat hij eerst moest lijden. Denk aan Céline, had hij gezegd. Het hielp. De klootzak had geen recht op mededogen. Dus vroeg ze wat hij met hem van plan was.
‘Spietsen’, zei Lita luid genoeg opdat Verwilgen het kon horen. ‘We zetten hem op een puntige paal en de zwaartekracht doet de rest.’
‘Is dat pijnlijk?’
‘Ik denk het wel’, zei Lita. ‘Wat natuurlijk niet wegneemt dat we ondertussen nog een beetje met zijn kloten kunnen spelen.’
‘Ik ben benieuwd’, zei ze.
Naast het kruis stond een koffer. Lita sloeg het deksel open en haalde er een klapstoel en een soldeerlamp uit.
‘Je krijgt een stoel op de eerste rij’, zei hij.
Verwilgen begon te krijsen als een wild varken toen Lita de soldeerlamp aanstak en het volume regelde tot de vlam helder blauw werd.
‘Wat dacht je van een lekkere barbecue, dokter? Welk stukje vlees verkies je? De ballen of de tepels?’
Het gekrijs van Verwilgen ging van half menselijk naar dierlijk. Hij probeerde zich los te rukken en schudde als een wildeman met zijn hoofd.
‘Of snijd ik eerst zijn tong eruit?’
‘Mij goed’, zei Cathérine.
Het gekrijs verstomde. Verwilgen boog het hoofd. Een geknakte bloem. Hij probeerde te denken als een dokter en zichzelf ervan te overtuigen dat zijn lichaam verdovende stoffen zou aanmaken als de pijn te erg werd. Tenminste, zo had hij het geleerd, maar klopte het ook? En hoe heetten die stoffen ook weer? Hij zag een kruisbeeld met een Christus die hem minachtend aankeek en een leger duiveltjes met spitse vorken. Het geraas van de vlam kwam steeds dichterbij tot het oorverdovend werd.
‘Laat hem nog een beetje afzien, Lita. Ik wil dat hij zo lang mogelijk beseft hoeveel verdriet hij me heeft aangedaan.’
‘Oké.’
Lita temperde de vlam en stak er een sigaret mee aan.
‘Mag ik er ook eentje?’
Ze draaiden zich allebei om, hoewel ze de stem herkend hadden.
‘Commissaris Van In?’
Verwilgen hief het hoofd. Een koor van engelen zong halleluja. Hij kon het bijna niet geloven en toch was het waar. Ze hadden hem gevonden.
‘Goedenavond, mevrouw Dubois.’
Van In kwam langzaam dichterbij in het licht van de ondergaande zon, met zijn handen nonchalant in zijn zakken. Hij had het tafereel van een afstand bekeken en gewacht tot de moordenaar van Céline duizend keer was gestorven. Lita kwam naar hem toe met een getrokken pistool. Hij hield de loop naar de grond gericht.
‘Ik ben niet alleen, meneer Dilaver.’
‘Dat weet ik.’
Van In was inderdaad niet alleen. Versavel en de twee rechercheurs van het surveillanceteam hadden postgevat aan de voorzijde van het fabriekspand. Ze hadden de opdracht gekregen pas in te grijpen als ze schoten hoorden of als hij na een kwartier niet terug was. De manier waarop Lita hem benaderde, sloot de eerste mogelijkheid zogoed als uit.
‘Ik heb een voorstel’, zei hij. ‘En laat me alsjeblieft uitspreken voor jullie een beslissing nemen.’
Lita gooide zijn sigaret op de grond, trapte ze uit en haalde zijn pakje uit zijn broekzak.
‘Je had een sigaret gevraagd.’
‘Dat was een grapje’, zei Van In.
‘Oké. Ik luister.’
Ze keken elkaar aan als twee cowboys in een saloon die op het punt stonden een duel aan te gaan. Er ontbrak alleen tromgeroffel of een obstinaat deuntje op een mondharmonica
‘Verwilgen is een koelbloedige moordenaar en hij verdient het gestraft te worden. Maar niet op die manier.’
‘Daar kan ik niet mee akkoord gaan, commissaris. Je beseft toch wat die smeerlap heeft aangericht.’
‘Oog om oog, tand om tand?’
‘Zo gaat dat bij ons.’
Van In had zelf al eens een vijand het ergste toegewenst en gefantaseerd over hoe hij iemand zou straffen die Hannelore of de kinderen kwaad had berokkend. Was het lafheid of geloofde hij echt dat wraak geen rust bracht?
‘Ik spreek me niet uit over de traditie in jouw land, Lita, maar wij doen het anders. Een wrede dood lijkt erg, maar het maakt een einde aan het lijden. Een gevangenisstraf duurt eindeloos.’
Van In voelde zich een priester die een preek afstak. Toch had hij het idee dat zijn woorden indruk maakten. Vooral op Cathérine Dubois, die stilletjes zat te knikken. Lita had het blijkbaar ook gezien. Hij richtte zich tot haar.
‘Wat denk jij, Cathérine?’
Niemand zou haar dochter terugbrengen en Lita had bewezen dat hij tot het uiterste wilde gaan. Meer kon ze van een mens niet verlangen. Maar ze wilde niet dat hij daarvoor moest boeten.
‘Jij beslist, Lita.’
‘Ik wil eerst weten wat de commissaris nog wil zeggen.’
Van In wist dat hij nu de moeilijkste beslissing in zijn carrière zou nemen, maar hij wist ook dat hij er nooit spijt van zou krijgen.
‘Ik wil eerst weten hoe jij telkens wist waar ik was.’
Lita glimlachte. Commissaris Van In was een intelligente man, maar hij was een beetje ouderwets, anders had hij geweten dat er afluistertelefoons bestonden. Het volstond om er Flexy Spy-software op te installeren en je kon moeiteloos ieder gesprek volgen of opnemen en nadien beluisteren.
‘Herinner je je onze ontmoeting in het ziekenhuis nog?’
‘Ja, en dan?’
‘Ik heb je toen gevraagd of ik even je mobieltje mocht lenen.’
Lita legde uit hoe Flexy Spy werkte.
‘Ik wist echter niet dat jullie de loods van Verstappen die ochtend al in het oog zouden houden’, glimlachte hij. ‘Anders was ik nu een rijke Kosovaar geweest.’
Van In glimlachte op zijn beurt. Hij was blij dat het zou aflopen zoals hij het had bedacht. Verwilgen zou natuurlijk verklaren dat ze hem gemarteld hadden en dat hij onder dwang een bekentenis had afgelegd, maar hij wist niet dat ze over het DNA beschikten dat hij op het kopje bij Céline had achtergelaten. Een rechter oordeelde nu eenmaal op basis van bewijsmateriaal, hij zou geen rekening houden met het bizarre verhaal dat Verwilgen opdiste. En het was nog altijd zijn woord tegen dat van hem.
‘Dit is mijn voorstel.’
Van In haalde het vliegtuigticket uit zijn zak en gaf het hem.
‘Je bent vrij, Lita.’
De Kosovaar knikte.
‘Ik had haar mijn erewoord gegeven’, zei hij. ‘En ik ben het nagekomen.’
Van In keek hem recht in de ogen.
‘Heb je een sigaret voor mij?’
‘Een of twee?’
‘Een is voldoende.’