12

De aarde rook naar rotte bladeren en hondenpoep. En het was stil, muisstil. Danny Crets lag op zijn zij. Zijn benen waren gevoelloos. Wat doe ik hier? Hij werd langzaam wakker uit een soort van coma. Dit is mijn bed niet. Hij zag bomen en struiken. Het was pas toen hij probeerde te bewegen en er een helse pijnscheut door zijn lichaam sneed, dat hij zich herinnerde wat er gebeurd was.

‘Help, help me alsjeblieft.’

Zijn stem klonk zwak en schor en het werd weer zwart voor zijn ogen. Het leek of hij in een diepe put viel.

‘Nee, niet weer.’

Hij zag de man met de hamer die ongenadig op hem inbeukte en hij hoorde de stem van Verstappen die hem toeschreeuwde: Eén verkeerd woord en je ballen gaan eraf! Heb je dat begrepen, stuk crapuul?

‘Niet mijn ballen’, kermde hij.

‘Heb je dat gehoord?’

Een man van een jaar of veertig met grijzend haar en gespierde kuiten hield de pas in. De vrouw met wie hij iedere ochtend rondjes liep, keek hem verbaasd aan.

‘Wat gehoord?’ vroeg ze.

‘Ik hoorde iemand schreeuwen.’

Ze bleven allebei hijgend staan luisteren. Vroeger, toen ze nog 's avonds gingen joggen, hadden ze zoiets nog eens meegemaakt. Ze waren echter in een bijzonder gênante situatie terechtgekomen toen bleek dat de vermeende hulpkreet er een van genot was. Het had zelfs niet veel gescheeld of de man in kwestie was met Glenn op de vuist gegaan.

‘Je bent toch niet vergeten wat we vorig jaar hebben meegemaakt?’ zei ze.

‘Dit was anders. Sst. Daar heb je het weer.’

Glenn legde zijn wijsvinger op zijn lippen, gaf met zijn andere hand een teken dat ze moest zwijgen en stapte resoluut het bos in. Dit keer was hij er zeker van dat er iemand om hulp had geroepen.

‘Is daar iemand?’

Crets reageerde onmiddellijk. Hij ademde zo diep mogelijk in en schreeuwde zo hard hij kon om hulp. Zijn gezicht was lijkbleek en hij had het beurtelings warm en koud. De pijn in zijn knieën maakte hem misselijk.

‘Help me alsjeblieft.’

Glenn dacht eerst dat het een dronkaard was, maar toen hij de met bloed doordrenkte broek zag, zette hij verbijsterd een stap achteruit.

‘Wat is er aan de hand?’

Zijn joggingpartner was hem gevolgd. Toen ze zag in welke toestand de man verkeerde, sloeg ze haar hand voor haar mond.

‘We moeten iets doen’, zei ze gesmoord.

Het was een ongeschreven wet dat ze tijdens het joggen nooit hun mobieltjes bij zich hadden. Er zat maar één ding op. Teruglopen en hulp gaan zoeken.

De arts die Crets de eerste zorgen had toegediend, roerde bedachtzaam met een plastic spateltje in zijn kop koffie terwijl twee orthopedisch chirurgen probeerden te redden wat er nog te redden viel. Hij dacht aan de menselijke soort, waartoe ook hij behoorde. Wat dreef een mens om een medemens zoiets aan te doen? Blinde haat? Nee. De dader was heel nauwkeurig te werk gegaan. De schade die hij had aangericht, was enorm.

‘Een zekere commissaris Van In wenst u te spreken, dokter.’

De verpleegkundige probeerde te glimlachen en het scheelde niet veel of ze had haar hand op zijn schouder gelegd. Het leven op de dienst spoedgevallen was immers hard. Zelfs de meest geharde dokter had af en toe behoefte aan een troostend gebaar.

‘Ik kom, Maaike.’

Hij haalde het spateltje uit de koffie, bracht het kopje naar zijn mond en dronk het met kleine slokjes leeg. Het spul smaakte zoals in de meeste ziekenhuizen zelfs met suiker afschuwelijk, maar dat werd iedereen na een tijd gewoon. Een mens werd alles gewoon met de tijd. Hij zette het lege kopje in de spoelbak en liep door de gang naar zijn kabinet.

‘Goedemorgen, heren.’

Hij drukte Van In en Versavel de hand en ging aan zijn bureau zitten.

‘Wat kan ik voor u doen?’

‘We komen in verband met het slachtoffer met de verbrijzelde knieën’, zei Van In.

Ze hadden eerst de plaats delict bezocht in De Haan en de joggers verhoord die het slachtoffer hadden gevonden en de hulpdiensten hadden gebeld, maar dat had bitter weinig opgeleverd. Behalve bloed en wat platgetrapt gras getuigde niets nog van het drama dat er zich had afgespeeld.

‘U weet wellicht dat dit niet het eerste slachtoffer is.’

‘Dat meent u niet.’

Van In vertelde in een paar woorden wat ze wisten. De arts luisterde aandachtig.

‘Heeft zoiets ook een naam? Ik bedoel, als er seriemoordenaars bestaan, zijn er dan ook serieverbrijzelaars?’

De arts was negentien uur aan een stuk in touw geweest, de vermoeidheid maakte hem een beetje cynisch, maar dat kon Van In hem niet kwalijk nemen.

‘Zoiets komt alleen in politieseries voor.’

Het was een flauwe repliek. Van In ontweek de blik van Versavel en krabde aan de achterkant van zijn hoofd. De arts keek hem afwachtend aan.

‘Hebben jullie de identiteit van het slachtoffer kunnen achterhalen?’

‘Ik denk het niet.’

‘Viel er niets af te leiden uit zijn persoonlijke bezittingen?’

‘Daar houden we ons niet mee bezig, commissaris.’

‘Kunnen wij die dan bekijken?’

‘Ogenblikje.’

De arts nam de hoorn op en toetste een nummer in. De verpleegkundige die hem zo-even was komen halen, liet niet lang op zich wachten. Haar dienst zat er ook bijna op en ze verlangde even hard naar haar bed als de arts, maar ze bleef glimlachen. Na een korte rondvraag bij de collega's bracht ze Van In en Versavel naar een kantoortje op de tweede verdieping waar de persoonlijke spullen van het slachtoffer bewaard werden. Van In trok de bruine enveloppe open en liet de inhoud op tafel glijden.

‘De gebruikelijke troep.’

De persoonlijke bezittingen bestonden uit een aansteker, een paar muntjes, een bos sleutels en een kaartje van Fleur de Lys, groothandel in bloemen en planten. Op de achterkant stond een telefoonnummer gekrabbeld.

‘Tiens, tiens.’

Van In bekeek het kaartje met een zeker ongeloof. Zat de oude Candries er dan toch achter?

‘Laten we het nummer eens proberen.’

Hij gaf het kaartje aan Versavel, die het nummer ogenblikkelijk belde. Hij kwam terecht bij een medewerker van een makelaarskantoor in Blankenberge. De man kende zijn klanten blijkbaar heel goed, want hij legde direct het verband tussen Fleur de Lys en een appartement aan de Zeedijk.

‘Ik weet het natuurlijk niet zeker,’ voegde hij er voorzichtigheidshalve aan toe, ‘maar het zou best kunnen dat het meneer Candries betreft. Of meneer Crets. Die verblijft er ook regelmatig.’

‘Danny Crets?’

‘Momentje. Ik zoek het even voor u op.’

‘Wie had dit ooit gedacht?’ zei Van In nadat de man van het makelaarskantoor bevestigd had dat het wel degelijk om Danny Crets ging.

‘Wat bedoel je daarmee?’

‘Je verbaast me, Guido. Kun je je echt niet voorstellen wat er aan de hand is? Die kerels hebben samen een liefdesnestje.’

‘Nu loop je toch heel erg hard van stapel.’

‘Wedden dat ik gelijk heb?’

Versavel wachtte tot Van In was uitgestapt voor hij de portieren vergrendelde. De terrasjes zaten zoals gewoonlijk vol met gepensioneerde mensen uit het binnenland die in Blankenberge een veilig onderkomen hadden gevonden en geen zonnige dag lieten voorbijgaan dat ze niet van het leven genoten en het bier rijkelijk lieten vloeien. Er werd ook veel gelachen en naarmate er meer werd gedronken, werden de gesprekken ook pikanter. Wie iets wilde bijleren over het seksleven van zestigplussers was hier aan het juiste adres.

‘Ik heb ook dorst’, zei Van In.

‘Straks.’

Ze liepen voorbij de terrassen naar het pand van de makelaar die ze gebeld hadden. De medewerker die hen te woord had gestaan, schrok eerst toen ze hem om de sleutel van het appartement vroegen, maar hij draaide snel bij toen ze hem vertelden waarover het ging.

‘Zal ik met jullie meegaan?’

‘Graag’, zei Van In.

Het appartement van Candries bevond zich boven een ander makelaarskantoor aan de Zeedijk. Aan de Franchommelaan en de Zeedijk werd immers het leeuwendeel van de bedrijfsruimtes op de begane grond ingenomen door makelaars, die je ondanks de belabberde economische toestand niet hoorde klagen. Ze namen de lift naar het dakappartement.

‘Kent u meneer Candries persoonlijk?’

‘Niet echt’, zei de medewerker. ‘Ik weet alleen dat hij de eigenaar van Fleur de Lys is en bij ons een appartement heeft gekocht.’

‘Dan kent u zijn vrouw waarschijnlijk ook niet.’

‘Nee’, zei de medewerker. ‘Haar heb ik nooit gezien.’

Van In wierp Versavel een veelbetekenende blik toe. Ze hadden wel niet gewed, maar de overwinning smaakte nu al zoet. Hoe was het in godsnaam mogelijk dat Versavel niet gemerkt had dat Candries een homo was?

‘Ze hebben in ieder geval een goede smaak’, zei Versavel toen ze binnen waren.

Als dit het werk van een man was, had Van In zogoed als zeker gelijk. Een foto van Crets en Candries en een potje met glijmiddel in de slaapkamer leverden het ultieme bewijs dat hij goed had gegokt.

‘Nu begrijp ik er niets meer van.’

‘Toch moet er een verband bestaan tussen Crets en Werner Candries’, zei Versavel.

‘We moeten eerst met zekerheid weten dat Crets de man is die in het ziekenhuis ligt.’

Versavel nam zelf het initiatief. Hij belde Saskia en vroeg haar de bruine enveloppe met de persoonlijke bezittingen van Crets naar Blankenberge te brengen.

‘Als een van de sleutels op de deur van het appartement past, weten we zeker dat hij het is.’

Van In stak zijn bewondering voor de scherpzinnigheid van zijn vriend niet onder stoelen of banken.

‘Wat zou ik zonder jou moeten aanvangen?’ grijnsde hij. ‘Kom. Laten we ondertussen de boel doorzoeken.’

De kleerkast was goed gevuld met duur spul en in een van de nachtkastjes troffen ze een flink uit de kluiten gewassen dildo en een kleine collectie pornofilms aan. Ook de keuken was goed voorzien. De kasten bevatten een kostbaar servies, een fraai assortiment kristallen glazen en exclusief Deens bestek. Maar ze vonden nergens iets wat de identiteit van de bewoners kon verraden, zelfs geen enveloppe of een rekening. Daarom stelde Van In voor om aan de haven iets te gaan drinken in afwachting dat Saskia met de sleutels arriveerde. Versavel kon niet anders dan hem volgen.

‘Daar is nog een tafeltje vrij.’

Het terras bevond zich minstens twintig meter verderop, maar Van In had oog voor die dingen. Hij versnelde zijn pas voor iemand anders de kans kreeg de schaarse vrije plek in te nemen. Het plan mislukte bijna toen een ouder paar met hetzelfde doel voor ogen de straat overstak, maar Van In was hen te vlug af, wat hem boze blikken opleverde.

‘Je mag blij zijn dat ze je hier niet kennen’, zei Versavel gegeneerd.

Een meisje van een jaar of dertig kwam de bestelling opnemen. Ze droeg een donkerblauw T-shirt. Op haar rug stond een gestileerde haai afgebeeld in een kring van letters die de naam van het café vormden: The Northsea.

‘De oude Candries is niet alleen een bruut, hij houdt er ook een verborgen leven op na.’

‘En hij is waarschijnlijk ook betrokken bij de illegale handel in sigaretten.’

‘Nu je het zegt, Guido. Ik was dat van die sigaretten bijna vergeten.’

Het meisje met het blauwe T-shirt serveerde de drankjes en ze lachte toen ze wegging. Van In keek haar na terwijl hij aan Crets dacht en de vreselijke manier waarop hij was toegetakeld.

‘Het begint meer en meer op een afrekening te lijken’, zei hij.

Het was heel gebruikelijk in het criminele milieu dat verraders of wanbetalers een lesje kregen. Meestal een pak slaag. Het was echter uitzonderlijk dat ze op die manier werden toegetakeld.

‘Het wordt misschien tijd dat we contact opnemen met de douane. Wie weet kunnen zij ons helpen.’

‘Daar heb ik nog niet aan gedacht’, zei Van In.

De samenwerking tussen de lokale en de federale politie verliep nog altijd stroef, ondanks de politiehervorming. Van een samenwerking met de douane was nagenoeg geen sprake omdat die dienst onder het ministerie van Financiën ressorteerde en bijgevolg een eigen beleid voerde.

‘We kunnen het in ieder geval proberen. Ken jij iemand bij Financiën?’

Een officiële aanvraag zou veel tijd in beslag nemen en bovendien was de kans groot dat er geen gevolg aan werd gegeven. In dergelijke omstandigheden was een anonieme informant goud waard. Versavel reageerde met een glimlach.

‘Een vriendje?’ vroeg Van In plagerig.

‘Dat gaat je geen bliksem aan.’

‘Een vriendje dus.’

Van In nam een grote slok Duvel voor het bier de kans kreeg om lauw te worden. Hij had overwogen om eerst de oude Candries aan de tand te voelen omdat het steeds duidelijker werd dat ook hij iets te maken had met de illegale handel in sigaretten, maar het leek hem nu beter daarmee te wachten tot ze met de mensen van Financiën hadden gesproken.

Het onderzoek naar de moord op Céline Dubois raakte daardoor steeds meer op de achtergrond en dat stoorde hem. Hij was er tot nu toe van uitgegaan dat de verminking van Werner Candries het werk van een jaloerse minnaar was geweest, maar de actie tegen Crets zette die these op de helling.

‘Zal ik hem bellen?’

Versavel haalde Van In uit zijn gedachten. Welke wending het onderzoek ook nam, hij was niet van plan de zaak-Céline Dubois los te laten, al moest hij er zijn weekends voor opofferen.

‘…mijn contactpersoon bij Financiën.’

‘Ja, doe maar.’

Een politiewagen draaide de Franchommelaan in en parkeerde op de loskade een eindje verderop. Saskia stapte uit en liep resoluut naar The Northsea.

Het duurde amper tien minuten voor ze wisten dat Versavel gelijk had. Een van de sleutels paste op de voordeur van het appartement aan de Zeedijk.

‘Wat doen we nu?’ vroeg Versavel.

‘Nog een Duvel gaan drinken in The Northsea en contact opnemen met je vriendje bij Financiën. Ik wil verdomme weten wat er aan de hand is.’

Dokter Verwilgen keek naar het briefje van vijf euro dat voor hem op de tafel lag. Wat deed een mens nog met vijf euro? Hij had gisteren zijn laatste geld vergokt in een café waar illegale pokerwedstrijden werden georganiseerd. Het briefje van vijf euro was het laatste dat hem nog restte. Hij moest dringend een beslissing nemen. Het was naar huis terugkeren en zijn praktijk weer opnemen of in de goot belanden. Hij pakte het biljet, vouwde het in tweeën en stak het in zijn zak. Het was zelfs onvoldoende om er een treinticket van te kopen. Er zat niets anders op dan zijn vrouw te bellen. Hij pakte zijn mobieltje, dat al drie dagen af stond, en bekeek de lijst met gemiste oproepen. Het waren er tweeënveertig. Meer dan de helft ervan was afkomstig van zijn vrouw. Hij belde haar met een bang hart en liet de storm over zich heen gaan tot ze gekalmeerd was.

‘Ik beloof dat ik dit keer mijn best zal doen’, zei hij.

‘Hoeveel keer heb ik dat al gehoord?’

‘Je moet me geloven, schat.’

De vrouw van Verwilgen had niet veel keus. Haar huishoudgeld was zogoed als op en ze werd bijna gek van het gezeur van zijn patiënten die haar om de haverklap lastigvielen. Haar leven met hem stelde niet veel voor, maar het was beter dan niets, tenzij ze een minnaar vond die haar wilde onderhouden.

‘Kun je me komen ophalen?’ vroeg hij toen ze uiteindelijk toegaf.

Hij gaf het adres door, sloot de villa af en ging buiten op haar zitten wachten in de zon. Hoe lang was het geleden dat ze nog samen op reis waren geweest? Vroeger, toen hij nog niet verslaafd was, gingen ze een paar keer per jaar skiën en ze zochten minstens even vaak de zon op. Ze hadden vrienden en gingen regelmatig naar feestjes. Hij was lid van de plaatselijke Rotaryclub en voorzitter van een muziekharmonie. Er bleef niets meer van over. Zelfs de gouden ketting met briljanten die hij destijds voor haar had gekocht, had hij onlangs voor een schijntje verpand. Er was maar één lichtpuntje in zijn sombere bestaan: hij was er altijd op een of andere manier in geslaagd zijn schulden af te betalen. Mensen die met een gehuurde boot de Leie afvoeren, zwaaiden naar hem, maar hij reageerde niet. Een van de mannen op de boot schreeuwde dat hij een arrogante rijke stinkerd was. Het deed hem niets. Hij bleef zitten tot hij een wagen de oprit hoorde oprijden. Ze gaven elkaar geen zoen. Hij nam plaats achter het stuur en zij kwam naast hem zitten.

‘Waarom ben je eigenlijk gevlucht?’ vroeg ze toen ze over de autosnelweg reden.

Hij vertelde haar wat er gebeurd was. Ze zweeg een tijdje voor ze weer iets zei.

‘Wat moet die kerel eigenlijk van jou?’

‘Geen idee.’

‘Heeft het iets met geld te maken?’

Verwilgen schudde triest zijn hoofd. Hij werd steeds banger naarmate ze dichter bij huis kwamen. Tijdens zijn korte verblijf in de villa van zijn vriend was hij een paar keer badend in het zweet wakker geschoten met het beeld van de reus met de hamer op zijn netvlies gebrand.

‘Ik denk dat we beter ons huis kunnen verkopen en naar het buitenland trekken. Een dokter komt overal aan de bak.’

‘Ben je gek geworden?’

Ze keek hem verbijsterd aan. Verlangde hij nu ook nog van haar dat ze haar familie en haar schaarse vriendinnen in de steek liet? Was het niet erg genoeg dat ze zich als doktersvrouw zogoed als niets kon permitteren?

‘Nee, ik ben gewoon doodsbang.’

‘Voor die kerel?’

‘Ik weet zeker dat hij me zal weten te vinden.’

‘Waarom dan?’ schreeuwde ze bijna hysterisch.

Verwilgen beet op zijn tanden omdat hij zijn geheim onmogelijk met haar kon delen. Naar het buitenland verhuizen was de enige oplossing om het lot te ontlopen. Hij, de eeuwige primus die destijds met grote onderscheiding was afgestudeerd en ieder meisje kon krijgen dat hij wilde. Hij kon zich het gezicht van zijn ouders nog herinneren op de dag dat hij zijn bul in ontvangst had genomen. Met gelukwensen van de jury nota bene. Hoe laag kon een mens zinken? Hij had aan zelfmoord gedacht, maar daar was hij te laf voor, hoewel het de enige manier was om de knagende pijn te doen ophouden. Bovendien kon hij haar dat niet aandoen. Ze had al genoeg geleden.

‘Dan neem ik contact op met de politie’, zei ze vastbesloten. ‘Zij moeten die kerel maar opsporen en jou ondertussen beschermen.’

‘De politie’, herhaalde hij wezenloos.

‘We moeten toch iets ondernemen.’

Verwilgen besefte dat ze haar wil zou doordrijven, zo was ze nu eenmaal. En hij kon het haar niet kwalijk nemen. Wie weet kon hij haar later overtuigen om naar het buitenland uit te wijken.

‘Heb je het kaartje van die Van In nog?’

Haar gezicht klaarde op. Het kaartje zat in haar handtas. Ze haalde het eruit, vormde het nummer en reikte hem haar mobieltje aan. Bellen terwijl je met de auto reed mocht eigenlijk niet, maar dat was nu het minste van zijn zorgen.

‘Is het je gelukt?’

Versavel knikte. De glimlach op zijn gezicht verried dat de man die hij net had gebeld meer dan een vriendje was geweest.

‘Marc was heel enthousiast’, zei hij.

‘Dat zal Luk graag horen.’

‘Niet zeuren, Pieter.’

‘Heb ik iets verkeerds gezegd dan? Jij plaagt me toch ook als ik naar andere vrouwen kijk.’

Versavel ging er niet op in. Marc Coussens was een jeugdliefde met wie hij heerlijke momenten had beleefd. Het had deugd gedaan hem na al die jaren weer te horen en dat gevoel was blijkbaar wederzijds. Meer hoefde Van In daar niet achter te zoeken.

‘Ik heb morgen om negen uur met hem afgesproken. Zorg jij maar dat je wakker bent.’

‘Geen probleem. Ík zal vannacht tenminste rustig slapen.’

Van In stak zijn hand op, wenkte het meisje met het donkerblauwe T-shirt en bestelde twee Duvels. Versavel maakte een afwerend gebaar, maar hij smoorde het protest in de kiem.

‘Beschouw het als een slaapmutsje’, grinnikte hij.

‘Onnozelaar.’

‘Grapje, Guido.’

Van In strekte zijn benen en gooide zijn hoofd in zijn nek. De zon en de Duvels hadden hem loom gemaakt. Hij dacht aan Hannelore en besefte hoe gelukkig hij was. Dat gebeurde wel vaker als hij in Blankenberge was. Niets was zaliger dan de zee en de zon. Hij had bovendien al meer dan eens overwogen om zijn huis in de Vette Vispoort te verkopen en met het geld een appartement aan de haven te kopen. En wie weet ook een boot. Hij zag zichzelf aan het roer terwijl Hannelore op het dek lag te zonnen.

‘Als ik jou was zou ik mijn telefoon opnemen.’

‘Ben ik dat?’

‘Wie anders?’

Van In boog zich voorover en griste met een verstrooide blik zijn mobieltje van tafel. Hij fronste zijn voorhoofd toen de beller zich kenbaar maakte.

‘Dokter Verwilgen. Wat een verrassing.’

Het gesprek duurde vijf volle minuten, maar Versavel kon er niets uit opmaken omdat Van In alleen met ja en nee antwoordde.

‘En?’

‘Onze vriend is bang’, zei Van In. ‘Hij wil ons dringend spreken.’

Verwilgen had hem uitgelegd dat hij en zijn vrouw zich bedreigd voelden en hij om die reden niet naar huis durfde te gaan. Het gebeurde zelden dat een gewone burger op politiebescherming kon rekenen, maar Van In had niet geaarzeld om op het verzoek van Verwilgen in te gaan. Ze hadden afgesproken dat ze elkaar over een uur zouden ontmoeten op de Markt in Damme.

‘Ze zijn er al’, zei Van In toen Versavel de Audi onder het beeld van Jakob van Maerlant parkeerde.

De zon gaf het kleine stadje een mediterraan tintje. De terrassen zaten vol, net als in Blankenberge. Je kon alleen aan de drankjes merken dat het een ander publiek betrof. Hier dronken de mannen bier van hoge gisting en de vrouwen cocktails in plaats van pils en goedkope witte wijn. Ook de auto's zagen er een stuk duurder uit.

‘Goedemiddag.’

Van In drukte dokter en mevrouw Verwilgen de hand. Hij zag er bijzonder zenuwachtig uit, zij glimlachte zuinig. Van In nam zich voor niet onmiddellijk met de deur in huis te vallen. Hij besefte immers dat het Verwilgen veel moeite had gekost om hem te bellen. Hij moest eerst zijn vertrouwen zien te winnen.

‘Het is lang geleden dat ik hier nog ben geweest’, zei hij. ‘Er is nog niet veel veranderd.’

Damme was wellicht een van de meest pittoreske stadjes van Vlaanderen met zijn unieke ligging aan het kanaal in een bijna nog ongerepte polder.

‘Wij komen hier regelmatig op zondag’, zei mevrouw Verwilgen.

Op zondag gingen veel mensen van stand in Damme eten om gezien te worden. Haar man mocht dan aan lagerwal geraakt zijn, ze was koppig aan haar zondagse uitjes blijven vasthouden, al was het maar om de schijn hoog te houden en het zelfvertrouwen dat haar nog restte niet nog meer te laten afbrokkelen.

‘Je kunt hier in ieder geval lekker eten’, zei Van In.

Mevrouw Verwilgen begon spontaan namen van restaurants op te noemen tot Van In knikte en zei: ‘Ja, daar ben ik ook nog geweest.’ Versavel volgde het gesprek met stijgende verbazing. Hij begreep niet waarom Van In er zoveel doekjes om wond. Het werd nog erger toen hij de wijnkaart inkeek en tegen de ober die de bestelling kwam opnemen zei: ‘We kunnen evengoed een fles nemen.’

‘Ik moet zeggen dat u ons nieuwsgierig hebt gemaakt’, zei Van In.

De fles Saint-Julien was bijna leeg. Verwilgen en zijn vrouw zagen er ontspannen uit. De tijd was eindelijk rijp voor een diepgaander gesprek.

‘Ik had nooit op de vlucht mogen slaan.’

Verwilgen had zijn betoog zorgvuldig voorbereid. Hij vertelde zijn verhaal zonder horten of stoten, een bewijs dat hij loog, maar Van In liet hem uitspreken.

‘U weet toch dat de man met de motorfiets waarschijnlijk al twee slachtoffers heeft gemaakt?’ zei hij.

Er volgde een korte stilte. Verwilgen keek naar zijn vrouw, zij schrok zichtbaar.

‘Kent u Danny Crets?’

‘Nee.’

‘Weet u dat zeker?’

‘Waarom zou ik daarover liegen?’

Van In krabde achter zijn oor. Verwilgen had inderdaad geen reden om niet toe te geven dat hij Danny Crets kende omdat het in zijn eigen belang was dat ze de dader zo snel mogelijk op het spoor kwamen.

‘Oké. Ik ga jullie een voorstel doen.’

Hij haalde zijn mobieltje uit zijn zak, belde de dienstdoende officier en gaf hem de opdracht onmiddellijk twee agenten in burger naar het huis van Verwilgen te sturen.

‘Op die manier kunt u uw praktijk weer opnemen en rustig slapen.’

De vrouw van Verwilgen stond op en gaf hem spontaan een klapzoen. Van In voelde de warmte van haar lichaam toen ze zich hevig tegen hem aan drukte.

‘Dat is dan geregeld’, zei Van In toen de vrouw van Verwilgen hem eindelijk losliet. ‘Jullie hoeven je absoluut geen zorgen meer te maken.’

‘Uw mannen hoeven in ieder geval niet buiten te blijven. We beschikken over twee ruime logeerkamers.’

‘Dat zullen ze appreciëren’, glimlachte Van In.

Het zou enige moeite kosten om de hoofdcommissaris te overtuigen van het nut van een dergelijke operatie, maar een woord was een woord. En het was bovendien waarschijnlijk de enige manier om de man op de motorfiets in de kraag te vatten. Het was immers een kwestie van tijd voor hij erachter kwam dat Verwilgen weer thuis was.

‘Mag ik u als dank nog een fles wijn aanbieden, commissaris?’

‘Waarom ook niet’, glimlachte Van In. ‘Een glas Saint-Julien smaakt altijd.’

Lita stalde zijn motorfiets bij de brug over het kanaal, borg zijn helm op in de bagagekoffer en liep doodgemoedereerd naar de Markt. Een opzichtige zonnebril, een strohoed en een pruik maakten hem bijna onherkenbaar. Google Earth was een prachtige uitvinding, want zo wist hij dat zich schuin tegenover het terras waar Van In, Versavel en de Verwilgens zaten een café bevond. Hij ging er binnen en installeerde zich achter het raam, waar ze hem niet konden zien.