14

Het had Saskia niet veel moeite gekost om het vaste adres van Lita te achterhalen, want er woonden niet zo gek veel Kosovaren in Brugge. Het duurde echter veel langer voor ze hem te zien kreeg.

‘Ben je nog niet te moe, meisje?’

Een oud vrouwtje keek glimlachend over haar schouder mee door het raam naar buiten. Zij vond het best spannend dat ze mocht meewerken met de politie. Ze had ooit zoiets gezien op televisie. Toen hadden twee speurders bijna een hele week hun intrek genomen in een huis recht tegenover dat van een verdachte om foto's te maken van de mensen die er over de vloer kwamen. Ze kende de Kosovaar die aan de overkant woonde niet persoonlijk, ze wist alleen dat hij vaak lang uitsliep en zelden bezoek ontving.

‘Het gaat wel, mevrouw.’

Het was de eerste keer dat Saskia dit soort klus voor haar rekening mocht nemen, maar ze viel liever dood dan toe te geven dat uren aan een stuk een voordeur in de gaten houden lastiger was dan ze had gedacht. Je mocht je concentratie geen seconde verliezen en je door niets of niemand laten afleiden, zelfs niet door de vriendelijke gastvrouw die haar om de haverklap koffie kwam aanbieden of een gesprek met haar wilde aanknopen. In normale omstandigheden deed je zoiets met twee, zodat je elkaar op geregelde tijdstippen kon aflossen, maar ze beschikten niet over voldoende mankracht om een tweede uitkijkpost te bemannen.

‘Het gebeurt ook dat hij een paar dagen niet komt opdagen’, zei de oude vrouw.

Houd toch je mond, wilde Saskia zeggen. Hier een paar dagen achter het raam te zitten leek haar een helse beproeving en bovendien quasi onuitvoerbaar. Maar ze wilde de oude vrouw niet beledigen. Eigenlijk mocht ze van geluk spreken dat ze hier achter het raam kon zitten. Anders had ze de hele tijd in een auto moeten doorbrengen.

‘Wanneer heb je hem voor het laatst gezien?’ vroeg ze zonder de oude vrouw aan te kijken.

Het duurde een tijdje voor ze een antwoord kreeg.

‘Welke dag is het vandaag?’

‘Woensdag.’

‘Dan was het maandag.’

Saskia boog zich voorover, kneep haar linkeroog dicht en tuurde met het andere door de zoeker van de camera die voor haar op een statief stond.

‘Nog een kopje koffie?’

‘Nee, dank u.’

Ze liet haar gedachten wegdrijven naar de heerlijke momenten die ze met Jan had beleefd. Had ze nu eindelijk de ware jakob gevonden? Ze dacht terug aan haar vorige relaties. Was ze toen ook zo verliefd als nu?

‘Ik geloof dat hij er aankomt.’

Saskia schrok op. Zij zag net hetzelfde als een paar seconden geleden. Of waren het minuten geweest?

‘Waar?’

‘Links, bij de vitrine van de bakker.’

Ze was ervan uitgegaan dat Lita thuis was, nooit dat hij thuis zou komen.

‘Ik zie hem niet’, fluisterde ze wanhopig.

‘Maak je geen zorgen, meisje. Hij is binnen bij de bakker.’

De oude vrouw keek Saskia meewarig aan. Jonge mensen raakten bij het minste in paniek en ze maakten zich over alles druk. Dat was wel even anders in mijn tijd, dacht ze. Ze herinnerde zich nog haarscherp hoe haar vader in de oorlog onder het oog van de Duitsers een varken had geslacht in het schuurtje achter het huis, een illegale bezigheid waar strenge straffen op stonden. Toch had ze bij haar vader en haar moeder geen teken van angst of zenuwachtigheid bespeurd. Het meisje van de politie schroefde met bevende handen de camera van het statief en ze struikelde bijna over een van de poten toen ze een positie wilde innemen vanwaar ze de bakkerij in het vizier kreeg. Waarom zoveel poespas maken voor een foto?

‘Gaat het een beetje?’

Saskia kon de oude vrouw wel een klap voor het gezicht verkopen. Ze trilde van de zenuwen omdat ze doodsbang was dat ze het zou verknallen, want ze zou waarschijnlijk maar één kans krijgen om hem frontaal te fotograferen. Ze telde tot zestig en probeerde ondertussen haar ademhaling onder controle te krijgen, want aan een onscherpe foto hadden ze niet veel. Haar schouder begon pijn te doen toen hij maar niet kwam opdagen.

‘Ik blijf er ook wel eens hangen’, zei de oude vrouw. ‘Onze bakker is een echt viswijf, moet je weten.’

Van In en Versavel hadden minder geluk dan Saskia. Het had een hele tijd geduurd voor ze een plek hadden gevonden vanwaar ze ongezien de loods van Verstappen in het oog konden houden, een schuthok voor koeien dat naar mest en urine stonk.

‘Ik kan je soms niet meer volgen, Pieter. Je verschaft je op een illegale manier toegang tot een appartement van een verdachte en nu je over bewijsmateriaal beschikt, vertik je het om een bevel tot huiszoeking te vragen.’

‘Juist daarom, Guido. We hebben nieuw bewijsmateriaal nodig dat we op een legale manier hebben verkregen. Dat heb ik je gisteren toch al uitgelegd.’

Versavel knikte. Zijn schoenen zaten onder de smurrie en de stank was bijna niet te harden.

‘Ja’, zuchtte hij. ‘Maar ik had nooit gedacht dat we de klus zelf gingen klaren.’

‘Wie anders?’

‘Je had met de oude kunnen overleggen. Of met Beekman. Ik weet zeker dat hij ervoor had gezorgd dat we de nodige mankracht toegewezen kregen.’

‘Je wordt een oude zeur, Guido.’

Hij kon zijn vriend echter niet helemaal ongelijk geven. De kans was immers groot dat ze hier de hele dag op de uitkijk stonden en er niets gebeurde. De zon begon venijnig in zijn nek te steken en hij kreeg een bijna onbedwingbare trek in een sigaret toen hij dacht aan de reusachtige hoeveelheid sigaretten die in de loods lag opgeslagen.

‘En jij bent een ongelooflijke bofkont.’

‘Wat is er nu weer?’

‘Kijk zelf maar.’

Van In zag de vrachtwagen die achter de bocht was opgedoken nu ook. Hij griste de kijker uit de handen van Versavel en tuurde gespannen naar de mastodont die nu behoedzaam het parkeerterrein voor de loods opreed.

‘Een anonieme vrachtwagen’, murmelde hij. ‘Dat zie je ook niet vaak.’

Er was geen naam of logo op de zijkant van de vrachtwagen aangebracht en de kijker was niet krachtig genoeg om de nummerplaat te kunnen lezen. Er stapten twee mannen uit. Een van hen liep naar de poort, de andere startte de vorkheftruck die een eindje verderop onder een afdak stond geparkeerd.

‘Wat voeren ze uit?’

Het zicht werd grotendeels benomen door de vrachtwagen. Van In kon alleen nog de man op de vorkheftruck zien.

‘Iets ophalen.’

‘De sigaretten?’

‘Dat weten we nog niet.’

Het duurde een tijdje voor de poort openging, maar daarna ging het behoorlijk snel. De man op de vorkheftruck reed als een razende af en aan terwijl de andere de pallets met een pompwagen in het laadruim stouwde.

‘Ik ben inderdaad een bofkont’, glimlachte Van In.

Ze hadden de Audi op het erf van de dichtstbijzijnde boerderij geparkeerd, op vijf minuten lopen van het schuthok, maar ze hoefden zich niet te haasten. Het laden zou nog een tijdje duren.

‘We kunnen beter om assistentie vragen’, stelde Versavel voor.

Ze hadden beslist om niet onmiddellijk in te grijpen en de vrachtwagen te volgen, maar dat deden ze beter niet in hun eentje. Bovendien beschikten ze nu over een argument dat een dergelijke operatie rechtvaardigde.

‘Iemand moet onraad geroken hebben’, zei Van In.

‘Of het is allemaal puur toeval.’

‘Daar komen we binnenkort wel achter, Guido.’

Het laden van de vrachtwagen nam ongeveer een uur in beslag. Tegen die tijd stonden twee anonieme wagens klaar om mee te helpen met de schaduwoperatie. De sigaretten-smokkelaars maakten geen schijn van kans. Van In wreef zich in de handen toen ze uiteindelijk wegreden. Ze stapten in de Audi en zetten de achtervolging in. De rit bracht hen van Torhout via Roeselare naar Kortrijk.

‘Volgens mij zijn ze van plan om de grens over te steken.’

‘Verdomme.’

Theoretisch konden ze de hulp van de Franse politie inroepen, maar de praktijk had al meermaals uitgewezen dat zoiets niet veel opleverde omdat de procedure te omslachtig was en de vogel tegen dan allang gevlogen was. Van In pakte zijn mobieltje, belde de wegenpolitie en gaf hun de opdracht de vrachtwagen voor de grens te onderscheppen en tot stilstand te brengen. Tenminste, als zij er niet in zouden slagen de klus zelf te klaren.

‘Vooruit met de geit.’

Hij liet het raampje zakken en zette het magnetische zwaailicht op het dak. Daarna riep hij de twee andere wagens op over de radio en gaf hun het bevel hetzelfde te doen. Nog geen vijf minuten later reden ze met loeiende sirenes achter de vrachtwagen aan. Van In stak een bordje met een stopteken door het openstaande raam en zwaaide ermee terwijl ze de vrachtwagen inhaalden. Het was een spannend moment, want als de chauffeur van de vrachtwagen het bevel negeerde en doorreed, konden ze nog weinig doen. Het zag er even naar uit dat het inderdaad niet zou lukken, maar toen ook de tweede en de derde wagen met loeiende sirenes en tollende zwaailichten de vrachtwagen inhaalden, minderde de chauffeur vaart en week uit naar de pechstrook. Van In haalde opgelucht adem. Hij had dit immers nog nooit gedaan. De collega's die de andere auto's bemanden, waren gelukkig potige kerels. De chauffeur van de vrachtwagen en zijn kompaan boden niet de minste weerstand en lieten zich gewillig in de boeien slaan.

‘Dat was het dan’, zei Van In.

De laadklep van de vrachtwagen stond open. In het laadruim lagen meer sigaretten dan hij ooit in zijn leven had gerookt.

‘Mag ik u iets vragen, meneer?’

Van In draaide zich om. Een jonge slungel keek hem zelfverzekerd aan. Een eindje verderop stond een wagen geparkeerd met op het portier de naam van een bekende krant.

‘U werkt wel heel snel’, zei hij.

De slungel grijnsde. De politieradio afluisteren wierp duidelijk vruchten af. Het was de tweede keer in minder dan een week tijd dat hij op het punt stond een primeur in de wacht te slepen.

‘U blijkbaar ook.’

Van In had geen sympathie voor journalisten, zeker niet voor journalisten die de politieradio afluisterden, maar het compliment maakte veel goed. Bovendien had hij geen zin om zich op te winden. De operatie was vlekkeloos verlopen en dat mocht het grote publiek best weten. Dus spelde hij de slungel een verhaal op de mouw dat de Brugse politie in een bijzonder goed daglicht stelde. De slungel slikte het als zoete koek.

‘De ouwe zal tevreden zijn dat je zijn naam hebt vernoemd’, zei Versavel toen het interview afgelopen was.

‘Een beetje stroop kan geen kwaad, Guido.’

De hoofdcommissaris wist nog steeds niet dat dokter Verwilgen politiebescherming genoot. Zijn naam in de krant zou de pil een beetje vergulden.

‘Ik heb Marc ondertussen gebeld. Hij stuurt onmiddellijk zijn mensen.’

‘Was hij niet teleurgesteld?’

‘Integendeel. Hij heeft gevraagd of je zin hebt om vanavond met hem een glaasje champagne te gaan drinken in de Ravestein.’

‘En?’

‘Ik heb gezegd dat je terug zou bellen.’

‘Laten we dan maar zo snel mogelijk vertrekken’, zei Van In.

De chauffeur en zijn kompaan zaten geboeid op de achterbank van de Audi met een van de agenten van het arrestatieteam tussen hen in. Ze hoefden zich dus geen zorgen te maken. Versavel verwijderde het zwaailicht, startte de wagen en reed rustig terug naar Brugge.

Van In rolde de mouwen van zijn overhemd op, dronk een slokje water en ging recht tegenover de verdachten zitten, die tot nu toe amper een woord hadden gezegd. De ene was een jaar of vijfenveertig, de andere had zijn zoon kunnen zijn.

‘Laten we eerst met elkaar kennismaken, heren. Ik ben commissaris Van In en dit is hoofdinspecteur Versavel en we zijn niet van plan veel van onze kostbare tijd aan jullie te verspillen. De zon schijnt en ik snak naar een frisse Duvel op een schaduwrijk terras. Speel dus alsjeblieft geen spelletjes met ons.’

Beide mannen keken verrast op, maar ze zeiden geen woord. Het was immers niet de eerste keer dat ze met de politie in aanraking kwamen. Van In leunde achterover en legde zijn handen in zijn nek. De verdachten hadden geen identiteitspapieren bij zich, wat erop wees dat ze waarschijnlijk met beroepscriminelen te maken hadden die het klappen van de zweep kenden. Een bekentenis was niet nodig, het bewijsmateriaal sprak voor zich.

‘Ik veronderstel dat jullie ook een naam hebben.’

Hij keek de jongste verdachte recht in de ogen. De kerel zag er allesbehalve zenuwachtig uit. Hij glimlachte zelfs.

‘Ik heet Jurgen Vandenbroucke’, zei hij.

‘Wil je dat even voor me spellen?’

Versavel tikte de naam in. Hij hoefde niet lang te wachten. Jurgen Vandenbroucke had een strafregister. Hij was al twee keer veroordeeld voor diefstal en heling.

‘Ik merk dat je niet aan je proefstuk toe bent.’

Hij draaide het scherm, zodat Van In mee kon lezen. Jurgen Vandenbroucke was zesentwintig, hij had geen vaste verblijfplaats en hij was vorige maand onder strikte voorwaarden vervroegd vrijgekomen.

‘Voor wie werken jullie?’

Er kwam geen antwoord, maar dat had Van In ook niet verwacht. Beroepscriminelen hielden zich aan een onvoorwaardelijke zwijgplicht.

‘Het ziet ernaar uit dat we sneller dan verwacht een glas kunnen gaan drinken.’

De tweede verdachte heette Ludo Deprest. Hij was achtenveertig jaar en had bijna een derde van die tijd in de gevangenis doorgebracht. Ook hij zweeg als een oester toen Van In hem dezelfde vraag stelde.

‘Rechters houden niet van recidivisten die weigeren aan het onderzoek mee te werken, maar dat hoef ik jullie waarschijnlijk niet meer uit te leggen.’

Ludo Deprest haalde zijn schouders op. De gevangenis schrikte hem niet af. Zijn beste vrienden woonden er en wie zich een beetje kon aanpassen, had het er zo kwaad niet. Hij vroeg zich alleen af wie hen had verlinkt.

‘De naam Verstappen zegt jullie dus niets.’

‘Wie is Verstappen?’

De vraagtekens in de ogen van Deprest leken echt. Was dit een valstrik of nam de flik hem in de maling? Hij wierp een schuine blik naar Jurgen. Zat hij er voor iets tussen? Ze kenden elkaar amper, maar als Lita beweerde dat iemand te vertrouwen was, dan was dat ook zo. Wie had er een fout gemaakt?

‘Dominique Verstappen is de eigenaar van de loods’, zei Van In.

Als Verstappen niet de opdracht had gegeven om de lading in veiligheid te brengen, wie dan wel? Een tussenpersoon? Er klopte iets niet. Een klopje op de deur haalde hem uit zijn overpeinzingen. Het was Saskia. Ze zag er stralend uit. Haar ogen fonkelden en ze liep als een volleerde mannequin.

‘We hebben de oorsprong van de vrachtwagen kunnen traceren’, zei ze. ‘Hij is vannacht gestolen in Duinkerken. De nummerplaten zijn uiteraard vals.’

‘Daar weten onze bezige bijen waarschijnlijk ook niets van’, concludeerde Van In laconiek.

Alles wees erop dat iemand pas op het laatste ogenblik beslist had om de lading sigaretten in veiligheid te brengen. Het was de vraag of die beslissing iets te maken had met het feit dat zij er gisteravond achter waren gekomen dat de sigaretten zich in de loods van Verstappen bevonden. Maar wie had in dat geval aan de alarmbel getrokken? Behalve de gepensioneerde kapper wist niemand dat ze bij Crets binnen waren geweest.

‘Dank je, Sas.’

Van In wendde zich weer tot de twee verdachten.

‘Een vrachtwagen stelen is niet echt verstandig.’

Hij begreep niet goed waarom ze het risico hadden genomen om een vrachtwagen te stelen. Waarom had Verstappen niet een van zijn eigen vrachtwagens ingezet? Werkten die twee wel voor hem?

‘We hebben helemaal geen vrachtwagen gestolen’, zei Deprest.

‘Jullie beseffen toch dat jullie er allebei zijn in geluisd.’

Een ondervrager mag in principe nooit liegen, maar Van In had lak aan al die stompzinnige regeltjes. Als hij door te liegen resultaat kon boeken, dan loog hij. Versavel registreerde een reactie bij de jongste verdachte. Zijn mondhoeken gingen naar beneden en hij wierp een ongeruste blik naar zijn kompaan. Van In had de juiste snaar aangeslagen.

‘Of denken jullie dat wij toevallig in de buurt van de loods waren?’

De reactie van Vandenbroucke was ook Van In niet ontgaan. Hij belde Saskia en vroeg of ze twee inspecteurs naar de verhoorkamer wilde sturen.

‘Ik wil even met meneer Vandenbroucke alleen praten. Ondertussen kunt u beneden gaan afkoelen in een van onze luxecellen’, zei hij tegen Deprest.

De zwakste afzonderen was een klassieke truc die af en toe werkte. Van In merkte dat Deprest zijn kaken op elkaar klemde. Hij kende de truc en hij was bang dat zijn partner zijn mond zou voorbijpraten.

‘Ziezo’, glimlachte Van In toen ze Deprest hadden weggeleid. ‘Kan ik je iets aanbieden? Er is koffie en bier.’

Het verhoor duurde anderhalf uur, maar het leverde niets op. Vandenbroucke mocht nog redelijk onervaren zijn, hij wist verdomd goed wat er hem te wachten stond als hij ook maar iets prijs zou geven. Hij zat liever vijf jaar in de gevangenis dan de rest van zijn leven in een rolstoel.

Piet Candries reed het parkeerterrein op van het tankstation langs de autosnelweg waar ze hadden afgesproken. Verstappen wachtte hem op in de cafetaria met een kop koffie.

‘Ik ben zo snel mogelijk gekomen’, zei Candries.

Verstappen had hem niet verteld wat er aan de hand was, hij had alleen gezegd dat het erg dringend was. Zijn gezicht had veel weg van een donderwolk.

‘Ze hebben vanochtend bij me ingebroken. De hele lading is verdwenen.’

‘Ingebroken?’

‘Ja, ingebroken. Ze hebben het slot van de poort geforceerd en alles ingeladen met mijn vorkheftruck verdomme.’

‘Crets?’

‘Crets ligt in het ziekenhuis.’

‘Hij kan iemand in vertrouwen hebben genomen.’

‘Daarom heb ik je gebeld’, snauwde Verstappen. ‘Ik wil weten met wie die kerel omging.’

Candries trok zijn voorhoofd in rimpels. Voor zover hij wist had Crets geen vrienden behalve de kerels met wie hij op zondag een potje ging kaartspelen, maar na wat er gebeurd was, durfde hij daar geen eed meer op te doen. Crets leidde duidelijk al lang een dubbelleven.

‘We kunnen het hem misschien zelf vragen’, zei hij voorzichtig.

‘Jij kent hem beter dan ik.’

‘We kunnen er ook die kerel op afsturen die hem een lesje heeft geleerd. Met een scherp mes. Wedden dat hij dan de waarheid vertelt?’

‘Denk je werkelijk dat ik geld schijt? Al dat gedoe heeft me ondertussen een fortuin gekost.’

Candries stond niet echt bekend als een weldoener, maar hij besefte dat hij Verstappen beter niet tegen de haren in streek. Eigenlijk was het allemaal een beetje zijn schuld dat het zover was gekomen.

‘Ik betaal die kerel wel’, zei hij op een zalvende toon.

De lading was verloren, maar dat was op zich geen ramp. Integendeel. Het was misschien een signaal dat ze er beter mee konden stoppen. De illegale handel had ondertussen miljoenen opgebracht. Het leek hem echter niet verstandig om daarover nu met Verstappen van mening te wisselen.

‘En ik bel je zodra ik iets verneem.’

Candries voelde zich moe. Hij sliep al een paar nachten slecht en hij at amper nog iets. Zijn dokter had hem al eens geadviseerd om het wat rustiger aan te doen. ‘Vergeet niet dat je straks achtenzestig wordt, Piet’, had hij gezegd. ‘En je wilt niet weten hoeveel rijke mensen er op het kerkhof liggen.’ Rijk. Verstappen was tien keer rijker dan hij, maar hij was jonger en daar was hij jaloers op. Hij had er de helft van zijn fortuin voor overgehad om terug te kunnen keren in de tijd. Hij keek stiekem naar een stel met twee kleine kinderen die een eindje verderop pizza zaten te eten en er bijzonder gelukkig uitzagen.

‘Proficiat, meid’, zei Van In.

Hij bekeek de foto's die Saskia van Lita had genomen. Er waren er een paar wazige bij, maar de foto die ze had gemaakt toen hij uit de bakkerij kwam, was bijzonder scherp.

‘En ik ben nog een paar andere dingen over hem aan de weet gekomen.’

‘Je maakt me nieuwsgierig.’

‘Hij heet Dilaver. Mooie naam, vind je niet? DI-LA-VER.’

Zowel Van In als Versavel keek haar met grote ogen aan. Ze begrepen absoluut niet wat ze hun duidelijk wilde maken.

‘Is het een raadseltje?’

‘Denk toch eens goed na. DI-LA-VER.

‘Heeft het iets met zijn voornaam te maken?’ vroeg Versavel.

‘Denk in het Frans. DI-LA-VER.’

‘Toch niet dis la VÉRITÉ?’

‘Eindelijk’, zuchtte Saskia. ‘Ik dacht dat jullie spitsvondiger waren.’

‘We worden allebei oud, Sas’, zei Van In. ‘En van woordspelletjes worden we niet wijzer. Vertel ons liever wat je nog meer over hem te weten bent gekomen.’

Lita Dilaver was net voor de oorlog met Servië naar België gevlucht en had heel snel politiek asiel gekregen. Hij had een café overgenomen en het was hem een tijdje voor de wind gegaan.

‘Het café is spijtig genoeg op de fles gegaan.’

‘Wat doet hij nu?’

‘Hij is portier in de Caravaggio.’

Portiers van dancings waren doorgaans geen watjes. Sommigen hadden nauwe banden met het criminele milieu of ze lieten zich inhuren om bepaalde rekeningen te vereffenen. Een wanbetaler met een hamer of een ijzeren staaf toetakelen was een klassieke methode om hem ervan te overtuigen zijn schulden alsnog te betalen. Het feit dat Lita Dilaver portier was, wierp natuurlijk weer een ander licht op de zaak.

‘Heeft hij een strafblad?’

‘Nee, maar dat zegt natuurlijk niets.’

Justitie bemoeide zich zelden met afrekeningen binnen het milieu. In de meeste gevallen werden de feiten alleen geregistreerd en belandde het bewuste proces-verbaal na verloop van tijd in de onderste lade.

‘Hij bezit echter geen motorfiets’, zei Saskia, die verwachtte dat Van In die vraag zou stellen.

‘Een motorfiets kun je lenen of huren’, merkte Versavel nuchter op.

Het leek te kloppen. Dokter Verwilgen was een zware gokker, Werner Candries was hoogstwaarschijnlijk betrokken bij de handel in illegale sigaretten en Crets had geprobeerd om Verstappen te chanteren. Er was maar één probleem: wat had Céline Dubois hiermee te maken? Het was tenslotte allemaal pas begonnen nadat zij was vermoord. Van In griste de foto's van zijn bureau, liep naar de kapstok en pakte zijn jasje.

‘Kom, we zijn weg’, zei hij.

‘De dokter komt zo.’

De verpleegkundige aan wie Van In gevraagd had of hij de behandelende arts van Crets kon spreken liep gehaast door. Het was een drukke dag geweest en haar dienst zat er bijna op.

‘We zitten hier al meer dan een halfuur’, sakkerde Van In.

Er waren twee dingen waar hij een grondige hekel aan had: ziekenhuizen en wachten. Versavel deed zijn best om hem te kalmeren.

‘Zal ik het eens proberen?’

‘Wat proberen?’

‘De dokter zien te vinden.’

Versavel wachtte het antwoord niet af. Hij stond op en liep door de gang naar het kantoortje waar de verpleegkundigen zaten als er niets te doen was. Hij trof er een jonge kerel met blozende wangen en blond sluik haar. De glimlach waarmee hij Versavel begroette, sprak voor zich.

‘Het zal niet lang duren’, zei Versavel nadat hij had uitgelegd waarom ze Crets wilden zien.

‘Ik zou eerst het advies van de dokter moeten vragen, maar…’

Crets was bij bewustzijn en zijn toestand was stabiel. Er was eigenlijk geen reden om niet in te gaan op het verzoek van de sympathieke politieman.

‘Oké, vooruit dan maar’, zei de verpleegkundige. ‘Op voorwaarde dat het bezoek niet lang duurt.’

‘U hebt mijn woord.’

Crets was inderdaad bij bewustzijn. Zijn hoofd lag verzonken in een hoofdkussen en het hoofdeinde van het bed stond schuin, zodat hij televisie kon kijken. Naast hem stond een fles mineraalwater en mandje met fruit. De blonde verpleegkundige bleef discreet in de deuropening staan.

‘We gaan u niet lang lastigvallen, meneer Crets. U hoeft slechts één vraag te beantwoorden, maar spreek alstublieft de waarheid. Oké?’

Hij liet Crets de beste foto zien die Saskia van Lita had gemaakt en vroeg:

‘Is dit de man die u heeft toegetakeld?’

Crets bekeek de foto gedurende een paar seconden terwijl er een pijnscheut door zijn teelballen ging en murmelde daarna hoofdschuddend: ‘Nee… de man die mij dit heeft gelapt, had lang haar en een baard.’