16

Van In liet zich neerzakken op zijn stoel. Hij was moedeloos. Op zijn bureau lag een lijstje met de namen van alle mannelijke familieleden van Jenny Nuyens. Helaas was het lijstje bijzonder kort. De vader van Jenny was onlangs gestorven, haar beide ooms waren oude mannen. Bleven nog een paar neven over, maar de kans was klein dat een van hen voldoende gemotiveerd was om Vandervelde en co te vermoorden. Wie dan wel? Die vraag bleef hem pijnigen. Wat hadden ze over het hoofd gezien? Wie weet volgden ze een totaal verkeerd spoor en hadden de moorden niets met het fatale ongeluk te maken. Hij werd er bijna gek van. Nog erger was dat de hele operatie met Bosmans niets had opgebracht. Wat zou er overmorgen allemaal in de krant staan? Hij durfde er niet aan te denken.

‘Ik stoor toch niet?’

Saskia kwam binnen met een pakje in haar hand.

‘Van een zekere Danton’, zei ze toen ze Van In het pakje gaf.

‘Dank je, Sas. Op ons hoef je niet te wachten. Wij blijven nog even.’

Hij nam het pakje aan en stak het in een lade. Hij hoefde het niet uit te pakken. Hij wist wat erin zat.

‘Dan zet ik nog een pot koffie’, zei ze.

Van In glimlachte.

‘Je bent een lieve meid.’

Hij dacht aan Carine, die vanochtend uit het ziekenhuis was ontslagen. Volgens de chirurg was alles oké, maar met kanker wist je maar nooit. Hannelore zou geen bezwaar maken als hij morgen eens bij haar op bezoek ging. Misschien ging ze zelfs mee. De vete tussen haar en Carine was voorbij. Ze zouden waarschijnlijk nooit vriendinnen worden, maar hij wist dat Hannelore met haar begaan was geweest toen ze in het ziekenhuis lag. Misschien zelfs meer dan hij.

‘Toch denk ik dat Debby Nuyens iets achterhoudt.’

‘Wat zeg je?’

Versavel, die ook in gedachten verzonken was, schoot wakker.

‘Heb je die witte aftekening gezien op de muur?’

‘Is daar iets mis mee?’

‘Volgens mij hing daar een ingelijste foto’, zei Van In.

‘Van iemand die we niet mochten zien.’

‘Exact.’

Versavel strekte zijn benen en rekte zich uit. Het was een lange dag geweest. En morgen was het alweer zondag.

‘Zoek je het nu niet een beetje te ver’, geeuwde hij.

‘Ik kan het niet van me afzetten, Guido.’

‘Ik vrees dat je niet veel keus hebt. Of ben je vergeten dat Beekman je geschorst heeft?’

Er viel een korte stilte.

‘Jullie zijn toch niet in slaap gevallen?’

Saskia kwam binnen met een dienblad met koffie en broodjes.

‘Nee, Sas. En nog eens bedankt.’

Van In pakte een broodje met kaas en nam gretig een hap. Hij had sinds vanochtend niets meer gegeten.

‘Je bent dus niet van plan om het op te geven’, zei Versavel toen Saskia weg was.

‘Wat dacht je?’

‘Dan moeten we van voren af aan opnieuw beginnen.’

‘Zo wil ik het horen, Guido.’

Van In propte de rest van het broodje in zijn mond, spoelde het door met een slok koffie en stak een sigaret op. Daarna pakte hij een vel papier en begon als een gek te schrijven: Villa Papillon, Danton, Marina, sm, de zevende kamer, Bosmans, Bonnieux, Deneuzelaere, Brugs Machinebedrijf, corruptie, verkiezingen, socialistische partij, auto-ongeluk, Jenny Nuyens, lesbisch, vriendin, Roompotstraat. Zijn pen bleef steken.

‘Ik denk niet dat we van voren af aan opnieuw moeten beginnen.’

Versavel trok zijn wenkbrauwen op. Hij wist dat Van Ins hersenen op een merkwaardige manier functioneerden. Het zou de eerste keer niet zijn dat hij met een idee op de proppen kwam als de zaak compleet verloren leek.

‘Ik luister’, zei hij.

‘Jenny had misschien toch een vriend.’

‘Dan heeft haar zus gelogen.’

‘Misschien zit ze wel mee in het complot.’

De witte vlek op de muur bleef hem achtervolgen. De witte vlek was de sleutel van het mysterie.

‘Gaan we terug naar Oostkamp?’

‘Nee’, zei Van In. ‘We gaan naar de Roompotstraat.’

Ze belden aan bij de overburen van Jenny Nuyens. Een vrouw van middelbare leeftijd deed de deur open en keek hen argwanend aan. Gelukkig was Versavel in uniform, anders had ze zeker de deur weer dichtgeslagen. Toen Van In zich voorstelde en haar vertelde waarvoor ze kwamen, werd ze een stuk vriendelijker. Ze mochten binnen en kregen koffie met kleffe koekjes.

‘Ik heb Jenny Nuyens niet zo goed gekend’, zei de vrouw.

Ze was zes maanden geleden met pensioen gegaan. Daarvoor had ze voor een visverwerkend bedrijf gewerkt. Veel contact met de buren had ze nooit gehad.

‘Ik heb haar nooit met een man gezien, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat ze geén vriend had. Zo een mooie vrouw blijft meestal niet lang alleen. Aan de andere kant ging ze zelden uit en hoe vind je nu een man als je thuisblijft?’

Ze had zich destijds ingeschreven bij een huwelijksbureau, ze had advertenties geplaatst en ze was naar vrijgezellenbijeenkomsten geweest. Het had allemaal niet geholpen. Zij was nog altijd alleen en dat zou waarschijnlijk zo blijven. Daar had ze zich allang bij neergelegd. Voor mollige oudere vrouwen met een klein inkomen was er geen plaats op de huwelijksmarkt.

‘Neem toch nog een koekje, commissaris’, zei ze toen Van In van zijn koffie nipte. ‘En rook gerust maar een sigaretje.’

De koffie was slap en smaakte naar gebrande eikels, de koekjes dateerden uit het vorige millennium, maar hij nam er toch eentje. Uit beleefdheid.

‘Woont u hier al lang?’

‘Ik ben hier geboren’, zei de vrouw. ‘Ik heb het huis van mijn ouders geërfd.’

‘Dan kent u de meeste mensen in de buurt?’

‘De meeste wel, maar zoals ik zei heb ik niet veel contact met de buren. Alleen met Georges.’

Georges was een gepensioneerde postbode die een eindje verderop woonde en op wie ze destijds haar zinnen had gezet. Ze ging nog iedere zondagmiddag bij hem op bezoek.

‘Misschien weet hij iets over Jenny Nuyens’, zei Van In.

De vrouw stak haar afkeuring niet onder stoelen of banken.

‘Daar is Georges te oud voor’, reageerde zo nogal heftig.

Van In wierp een veelbetekenende blik naar Versavel. De vrouw had onbewust haar gevoelens voor haar buurman verraden. Jenny Nuyens was haar concurrente geweest. Daarom wilde ze niets over haar kwijt.

‘Woont hij hier ver vandaan?’

‘Nee.’

De vrouw gaf Van In het huisnummer. Georges woonde drie huizen naast dat van Jenny Nuyens.

‘In ieder geval bedankt voor de koffie en de koekjes’, zei Van In toen ze bij de voordeur afscheid namen.

Georges was een rijzige man met zilvergrijs haar en donkerblauwe ogen. Dat verklaarde meteen de jaloerse reactie van de buurvrouw. Georges was het type man waarop nogal wat vrouwen vielen. Er straalde ook rust van hem af en zijn handdruk was krachtig en droog.

‘Wat kan ik voor u doen, commissaris?’ vroeg hij nadat Van In zich had voorgesteld.

‘Het gaat om Jenny Nuyens.’

Zijn ogen fonkelden zacht. Hij maakte een uitnodigend gebaar en liep hen voor naar een kleine woonkamer die modern maar toch bijzonder knus was ingericht. Er hing een lcd-televisie aan de muur, het bankstel droeg de naam van een bekende ontwerper en de boeken in de bibliotheek verrieden een brede interesse. Er stonden verse bloemen op tafel. Het kleed op de vloer was dik en wollig.

‘Ik heb haar tamelijk goed gekend’, zei hij. ‘Jenny kwam af en toe koffie bij mij drinken. Ze had ook een schat van een dochter. Ik kan nog steeds niet goed geloven dat ze er niet meer zijn. Van mij mogen ze die doodrijders levenslang opsluiten.’

Het was duidelijk dat Georges meer voor haar voelde dan je normaal van een buurman kon verwachten. En dat veranderde natuurlijk de zaak.

‘Als ik u zo over Jenny bezig hoor, zou ik zeggen dat u een beetje verliefd op haar was’, zei Van In.

Georges haalde zijn schouders op. Zijn ogen werden vochtig.

‘Weet u, commissaris, ik ben op mijn vierenveertigste weduwnaar geworden en sindsdien heb ik nooit meer een vrouw gehad. Daarvoor hield ik te veel van mijn overleden vrouw. Het heeft jaren geduurd voor ik het verlies kon verwerken, maar toen ik Jenny leerde kennen ben ik weer van het leven gaan houden.’

‘Hadden jullie ook een relatie?’

‘Was dat maar waar’, zuchtte Georges. ‘Jenny was ontgoocheld in mannen. Ze wilde zich niet meer binden na alles wat ze had meegemaakt. Wij waren jammer genoeg alleen vrienden.’

Het was een delicate vraag, maar Van In moest ze stellen.

‘Zijn jullie ooit met elkaar naar bed geweest?’

Het antwoord kwam bijzonder snel.

‘Eén keer’, zei Georges weemoedig. ‘Eén keer maar.’

‘U was dus verliefd op haar?’

Het scheelde niet veel of Georges liet zijn tranen de vrije loop. De emotie werd hem bijna te machtig, maar hij slaagde erin zich te beheersen.

‘Ik ben nog steeds verliefd op haar, commissaris’, zei hij.

Het klonk allemaal heel oprecht en Van In was geneigd om de man te geloven. Aan de andere kant maakte de onverwachte liefdesverklaring hem tot verdachte nummer één.

‘Mag ik u nog iets vragen?’

‘Natuurlijk.’

Georges leek zich van geen kwaad bewust.

‘Zou u het erg vinden om een dna-staal af te staan?’

‘Een dna-staal?’ herhaalde Georges verwonderd. ‘Waarom zou ik een dna-staal afstaan? Ik ben toch geen misdadiger?’

‘Dat zeg ik niet’, zei Van In. ‘Maar het zou de zaak een stuk eenvoudiger maken. De chauffeur en de inzittenden van de auto die Jenny en Amber heeft aangereden, zijn onlangs vermoord. En tot nu toe bent u de enige die een motief heeft om hen te vermoorden.’

Het verdriet op zijn gezicht maakte plaats voor verontwaardiging.

‘Zijn jullie gek geworden of heb ik het niet goed gehoord? Voor zover ik weet is men er nooit in geslaagd de doodrijder te identificeren. Hoe zou ik hem of haar dan kunnen vermoorden?’

‘Zou u ertoe in staat zijn geweest?’

‘Misschien’, zei Georges gebeten. ‘Maar dat geeft u niet het recht om me zomaar van moord te komen beschuldigen. Mag ik u bijgevolg verzoeken mijn huis onmiddellijk te verlaten.’

‘U mag het de commissaris niet kwalijk nemen’, suste Versavel. ‘De afname van een dna-staal is een routinemaatregel. En het is de snelste en meest zekere manier om te bewijzen dat u niets met de zaak te maken hebt.’

De zachte stem van Versavel leek hem te kalmeren. Hij haalde diep adem.

‘Er waren nog kapers op de kust’, zei hij.

‘Wat bedoelt u daarmee?’

‘Jenny had een vaste vriend.’

‘Heeft ze u dat zelf verteld?’

Georges knikte.

‘Op een dag zei ze dat ze niet meer bij mij op de koffie kon komen en toen ik haar vroeg waarom, vertelde ze me dat ze iemand had leren kennen met wie ze wilde trouwen en dat het daarom beter was dat we elkaar niet meer zagen.’

Georges legde zijn handen in zijn schoot als een teken van berusting. Hij had verschrikkelijk afgezien, maar hij had zich uiteindelijk bij haar beslissing moeten neerleggen. Niemand kon op tegen echte liefde.

Van In liet een paar seconden voorbijgaan voor hij de vraag stelde die op zijn lippen brandde. Uit respect voor de gevoelens van de man die voor hem zat.

‘Heeft Jenny ooit gezegd hoe haar vriend heette?’

‘Nee. En ik heb hem gelukkig ook nooit ontmoet.’

Van In voelde zich als een renner die een hele wedstrijd op kop had gereden en op de meet werd geklopt. Ze stonden weer op af. Het zou enorm veel tijd kosten om de vriend van Jenny op te sporen op basis van de gegevens waarover ze nu beschikten, en tijd had hij niet meer. Lieven Dooms zou het onderzoek van hem overnemen en het begraven. Zoveel was zeker.

‘Verdomme.’

Hij kon zijn ontgoocheling niet langer verstoppen. Versavel had te doen met zijn vriend. Het kon toch niet dat ze zo dicht bij de kust op de klippen liepen.

‘Weet u dan echt niets van hem?’

Georges was Jenny een keer gevolgd toen ze op een zondagmiddag alleen was vertrokken. Toen had hij de kerel gezien met wie ze optrok en hij was erachter gekomen wat hij deed voor de kost. Hij wist dat hij Jenny niet meer kon terughalen door hem te verklikken en hij wist dat wraak zelden zoet smaakte, maar wie had ooit rekening gehouden met zijn verdriet? Hij had twee keer in zijn leven een vrouw verloren. Had iemand daarmee rekening gehouden?

‘Ik weet waar hij werkt.’

Van In voelde zich nu als een renner die de hele wedstrijd op kop had gereden, op de meet werd geklopt en daarna hoorde dat hij de lotto had gewonnen.

‘Vertel het ons, Georges. En ik ben je eeuwig dankbaar’, zei hij schor.

‘Hij werkt in de Villa Papillon.’

Ze schrokken allebei. In de Villa Papillon werkten maar twee mannen: de uitbater en de klusjesman.

‘Hoe ziet hij eruit?’

Georges gaf hen een korte beschrijving, die echter zo vaag was dat ze nog niet met zekerheid konden uitmaken over wie het ging. Er was maar één manier om daar achter te komen. Van In bedankte Georges uitvoerig en haastte zich samen met Versavel naar de wagen. De ontknoping was nabij.

Danton trok een vies gezicht toen er werd gebeld en hij Van In en Versavel op het scherm van de monitor voor de deur zag staan. Gelukkig was er geen volk in de bar.

‘Ik had het kunnen denken’, zei hij toen hij de deur openmaakte. ‘Geloof nooit een flik.’

Van In trok zijn schouders op.

‘We hadden ook de federale politie kunnen sturen’, zei hij luchtig. ‘Die zijn meestal niet zo discreet ais wij.’

‘Wat is er nu weer?’

‘Mogen we binnenkomen?’

‘Mag ik dan mijn videocassette terug?’

Van In stak een sigaret op. Danton had gelijk. Hij had beloofd om hier nooit nog een stap binnen te zetten.

‘We kunnen het ook in de auto bespreken’, zei hij.

‘Ik zou niet weten wat er nog te bespreken valt’, snauwde Danton.

‘We hebben een verdachte in de zaak-Vandervelde.’

‘En dan?’ ‘We hebben er eigenlijk twee en jij bent er één van’, reageerde Van In afgemeten.

‘Wat moet ik nu doen? Lachen of huilen?’

‘Je zou ons beter binnenlaten’, zei Van In. ‘Het is koud buiten.’

‘Haal dan eerst die politieauto weg van mijn parkeerterrein.’

Versavel wachtte niet tot Van In hem vroeg de Golf te verplaatsen. Hij haalde de sleutel uit zijn broekzak en draaide zich om.

‘Ik blijf wel in de wagen zitten tot je terug bent’, zei hij.

Danton knikte goedkeurend. Van In droeg burgerkledij. Dat viel tenminste minder op dan een uniform en een politiewagen op de parking.

‘U vindt het toch niet erg dat we in mijn bureau gaan zitten?’

‘Natuurlijk niet.’

Van In kreeg dit keer niets te drinken, maar hij mocht wel roken. Danton was zichtbaar zenuwachtig.

‘Is Roger hier aanwezig?’

‘Ik denk het wel.’

‘Wilt u vragen of hij even tot hier kan komen?’

‘Is dat uw tweede verdachte?’ vroeg Danton spottend.

Van In ging er niet op in. Hij vroeg zich zelfs af of hij niet voorbarig was geweest. De kans dat Danton of de klusjesman drie mensen had vermoord, was inderdaad belachelijk klein. Eigenlijk beschikte hij over geen enkel bewijs. Er was alleen het verhaal van Georges.

‘Wilt u alstublieft doen wat ik vraag, meneer Danton. Dan kunnen we de zaak zo snel mogelijk afhandelen.’

‘Geen probleem.’

Danton belde de klusjesman via de huistelefoon. De man verscheen bijna onmiddellijk, alsof hij op het telefoontje had zitten wachten.

‘Ga zitten, Roger. En houd je vast aan de takken van de bomen.’

De klusjesman keek verbaasd, maar hij stelde geen vragen. Danton was een goede werkgever, maar hij duldde geen tegenspraak.

‘Ga uw gang, commissaris.’

Van In schraapte zijn keel. Hij voelde zich allesbehalve zelfverzekerd.

‘Ik heb maar één vraag, Roger. Hebt u ooit een relatie gehad met Jenny Nuyens?’

De klusjesman keek naar Danton. Als hij had geknikt had hij ja gezegd, maar Danton gaf op geen enkele manier aan welk antwoord hij van hem verwachtte. Dus zei hij nee.

‘Weet u dat heel zeker?’

De klusjesman knikte.

‘Ik ben al tweeëntwintig jaar getrouwd’, zei hij.

Zijn vrouw was een feeks, maar daarover zei hij niets. Als zij er ooit achter zou komen dat de politie hem gevraagd had of hij een vriendin had, zou ze hem geen seconde meer met rust laten. Van In merkte de angst in zijn ogen.

‘Alles wat hier gezegd wordt blijft tussen ons, Roger.’

‘Dat wil ik best geloven, commissaris, maar ik heb nooit een andere vrouw gekend dan mijn eigen vrouw.’

Van In probeerde zijn ontgoocheling te verbergen, maar dat lukte nauwelijks. Hij zuchtte.

‘Dan moet ik u die vraag ook stellen, meneer Danton. Hebt u ooit een relatie gehad met Jenny Nuyens?’

‘Wie is Jenny Nuyens eigenlijk?’

‘Weet u dat dan niet?’

‘Hoe zou ik dat weten?’

‘Jenny Nuyens is de vrouw die destijds aangereden werd door Vandervelde.’

Danton kneep zijn ogen half dicht en wreef nadenkend met zijn hand over zijn mond.

‘Destijds is bijna twee jaar geleden’, zei hij. ‘Roger werkt hier nog geen achttien maanden.’

Van In kon zichzelf wel een klap voor zijn hoofd geven. Hij had het kunnen weten. Marina Content had het hem verteld in de zevende kamer.

Het regende weer toen ze uitstapten. Van In zette zijn kraag op en liep het laatste eindje te voet. Tijdens de rit was alles hem duidelijk geworden. Hij begreep alleen nog niet waarom de moordenaar het allemaal zo had gepland. Eén ding wist hij zeker: mensen waren vreemde wezens.

‘Goedenavond, meneer Marannes’, zei hij toen de voordeur openging.

‘Ik had u verwacht, commissaris. Komt u binnen.’

Ze liepen door de gang naar de woonkamer, waar een ouderwetse kolenkachel stond. Het was er gezellig warm. Van In deed zijn jas uit en legde hem over de leuning van een stoel.

‘Ik veronderstel dat Debby u heeft gebeld?’ zei hij.

Marannes knikte.

‘Toen wist ik dat het niet lang zou duren voor u me kwam opzoeken’, zei hij. ‘Maar gaat u toch zitten. Kan ik u iets aanbieden? Ik heb Duvel in huis. En Glenfiddich, uw lievelingswhisky.’

Het was een vreemde gewaarwording. Het leek of ze elkaar al jaren kenden.

‘Doe maar whisky’, zei Van In.

Marannes haalde een onaangebroken fles uit de kast, schroefde de dop los en schonk een fors glas in.

‘Ik veronderstel dat u benieuwd bent?’

Van In knikte en nam het glas aan dat Marannes hem aanreikte.

‘Na het ongeluk heb ik ernstig overwogen om zelfmoord te plegen. Een leven zonder Jenny leek me onmogelijk. We gingen trouwen, moet u weten.’

Marannes ging zitten. Zijn gezicht was een en al verdriet.

‘Heeft een van de meisjes u de ware toedracht verteld?’

‘Ik ben het te weten gekomen van een jaloerse collega van Marina.’

‘Hebt u toen beslist om ze alle drie te vermoorden?’

‘Inderdaad.’

‘Waarom hebt u de politie niet ingelicht?’

‘De politie?’ Marannes haalde zijn schouders op. ‘Vandervelde was ex-minister en een van de kopstukken van de socialistische partij. Wat zou de politie eraan gedaan hebben? Bovendien was hij erin geslaagd alle sporen uit te wissen. De auto was hersteld en er waren geen getuigen.’

‘Misschien hebt u wel gelijk’, zei Van In.

Marannes sloeg zijn ogen op.

‘U bent een goed mens, commissaris. En een voortreffelijke speurder. Ik wist zeker dat u de zaak zou oplossen. Als ik straks voor het hof van assisen terechtsta, zal de waarheid eindelijk aan het licht komen. Niemand zal nog kunnen ontkennen wat er die avond echt gebeurd is. Iedereen zal weten wat voor een smeerlap Vandervelde was. En dat heb ik voor het grootste deel aan u te danken. U hebt de waarheid officieel gemaakt.’

‘Was dat uw bedoeling?’

‘Mijn leven is zinloos sinds Jenny er niet meer is. De gevangenis schrikt me niet af. Integendeel. Wie weet kom ik er tot rust.’

‘Het was in ieder geval een ingenieus plan’, zei Van In. ‘Het kaartje, de sleutel, de boodschap in het blikken doosje en het speelgoedautootje.’

‘Bent u dan vergeten dat ik beroepshalve puzzels bedenk?’

Van In bracht zijn hand naar zijn voorhoofd.

‘Dat was ik inderdaad vergeten’, glimlachte hij. ‘Maar wat ik me nog afvraag is hoe u Vandervelde en Deneuzelaere in de val hebt gelokt.’

‘Heel eenvoudig. Ik chanteerde hen. Zowel Vandervelde als Deneuzelaere waren als de dood dat de affaire zou uitkomen. Ik beschikte over voldoende details over de aanrijding, zodat ze op mijn voorstel moesten ingaan. En ik bezit een huisje op het platteland waar we zogezegd ongestoord over de prijs konden onderhandelen.’

‘Hebt u ze daar vermoord?’

‘Ik heb de sporen zelfs niet opgeruimd, commissaris.’

‘Daarna hebt u Vandervelde in de buurt van de Papillon gedumpt?’

‘En de volgende dag ben ik de diefstal van mijn auto komen aangeven. Ik had natuurlijk nooit kunnen denken dat ik u zou ontmoeten, maar ik wist zeker dat u de moord op Vandervelde zou onderzoeken.’

‘En dan hebt u nog een paar dagen gewacht voor u Deneuzelaere in het kanaal gooide?’

‘Vindt u twee lijken op een dag ook niet een beetje te veel van het goede, commissaris?’

Ze glimlachten allebei.

‘Met Marina is het nog gemakkelijker gegaan’, zei Marannes. ‘Ze kende mij en ze vertrouwde me. Toen ik bij haar aanbelde, liet ze me onmiddellijk binnen.’

‘Nog een vraagje, Rogier. Ik mag toch Rogier zeggen?’

‘Natuurlijk.’

‘Was u ook van plan om Bosmans te vermoorden?’

‘Nee, commissaris. We hebben Bosmans nodig als getuige op het proces’.

‘We?’

‘Zonder u was mijn plan nooit gelukt, commissaris. En daarvoor zal ik u eeuwig dankbaar blijven.’ ‘U moet enorm veel van haar gehouden hebben, Rogier.’

De emotie werd Marannes nu bijna te machtig. Hij snoof een paar keer en wreef onwillekeurig zijn ooghoeken droog.

‘Ik hou nog altijd van haar’, zei hij met een snik.

Van In belde Vermeersch vanuit zijn kantoor, een paar minuten nadat twee inspecteurs Marannes hadden weggebracht.

‘Hallo, spreek ik met Vermeersch van Het Laatste Nieuws?’

‘Ja. En met wie spreek ik?’ klonk het bars.

‘Met commissaris Van In. Ik heb een primeur voor u.’

Het gesprek duurde bijna een halfuur. Overmorgen zou iedereen de waarheid in de krant kunnen lezen. In ruil daarvoor beloofde Vermeersch met geen woord te reppen over de verdachte kidnapping van Bosmans. Na afloop stak Van In tevreden een sigaret op, pakte de videocassette die hij van Danton had gekregen uit de lade van zijn bureau, stak hem in een envelop en schreef op de voorkant: Denduyver – advocaat-generaal bij het hof van Beroep in Gent. Zo was dat probleem ook van de baan.