13
Van In strekte zijn arm en zocht blindelings naar zijn mobieltje dat ergens op het nachttafeltje lag en stootte daarbij een fles cola omver. Verdomme. Het was gelukkig een plastic fles en het dopje was stevig vastgeschroefd. Hij tastte met zijn andere hand naar de lichtschakelaar. Lag zijn mobieltje wel op zijn nachtkastje? Of droomde hij dat zijn mobieltje overging? Hij sperde zijn ogen open. Het was donker buiten en Hannelore lag nog vredig te slapen, maar hij bleef de beltoon horen. Wie belde in godsnaam zo vroeg? Hij liet zijn hand nog eens over het nachttafeltje glijden. Met succes dit keer. Hij ging rechtop in bed zitten en drukte de lijn open.
‘Hallo.’
‘Ik ben het.’
‘En?’
‘Marina Content is dood. De politie van Blankenberge heeft haar gisteren gevonden in het appartement van Jan Bosmans.’
‘Waarom heb je me dan gisteren niet gebeld?’
‘Ik heb gebeld, Pieter, maar je nam niet op.’
‘Dat kan niet.’
‘Toch wel.’
Van In zag de flakkerende vlammen in de open haard en toen wist hij het weer. Ze hadden twee keer onstuimig gevreeën en daarna hadden ze nog een fles wijn leeggemaakt, een Saint-Julien van 2003 die hij cadeau had gekregen.
‘We zijn vroeg gaan slapen’, zei hij.
‘Wij of jij?’
‘Dat vertel ik je straks wel.’
‘Wat vertel je straks wel?’
Hannelore deed het licht aan, draaide zich op haar zij en geeuwde als een nijlpaard. Het was maanden geleden dat ze nog zo lekker geslapen had. Ze wierp een blik op haar horloge. Het was vijfentwintig over zes. Ze schurkte zich tegen hem aan en streelde zachtjes de binnenkant van zijn dij. Er kwam onmiddellijk een reactie.
‘Marina Content is dood’, zei Van In.
‘Dat is haar verdiende loon. Ze had maar niet met jou in bad moeten gaan zitten.’
‘Je moest je schamen, Hanne.’
‘Laat me dan boeten voor mijn zonden.’
Hij liet het zich geen twee keer zeggen.
Aan de overkant van de gracht zat een vrouw koffie te drinken in de achterkeuken. Ze had het licht zien aanfloepen. Waar is de tijd, mijmerde ze, toen ze Hannelore door het raam op en neer zag gaan.
‘Ik ben blij dat alles weer goed gaat’, zei Versavel toen Hannelore hem met een stralende glimlach begroette.
‘Waarom zou ik boos zijn? Pieter heeft me alles uitgelegd. Het was voor vorst en vaderland.’
Versavel geloofde haar niet, maar hij liet het niet merken. Het belangrijkste was dat die vervelende kwestie van de baan was. Hij gaf de kinderen een zoentje en ging aan tafel zitten.
‘Wat zegt Zlotkrychbrto?’ vroeg Van In.
‘Hij verwacht ons om elf uur in Blankenberge’, zei Versavel.
‘Dan hebben we nog even tijd.’
Van In stak een sigaret op en nam een slokje koffie terwijl hij onwillekeurig aan Marina Content dacht. Eigenlijk had hij kunnen weten dat ze gevaar liep. Waarom had hij dan niets gedaan om haar te beschermen? Omdat ze een hoer was? Was zij de laatste in de reeks? Of volgden er nog meer slachtoffers?
‘Heb je de pv’s al gelezen?’
‘Nee’, zei Versavel. ‘Ik weet alleen dat ze gewurgd is en dat er een speelgoedautootje op haar buik lag.’
‘Een speelgoedautootje?’
‘Een Jaguar mk ii.’
Van In sloeg zijn ogen op. Er rinkelde ergens een belletje, maar Versavel was hem voor. Hij had er ook langer kunnen over nadenken.
‘Bosmans heeft een Jaguar mk ii’, zei hij.
‘Toeval?’
‘Dat geloof je toch zelf niet?’
‘Natuurlijk niet’, zei Van In. ‘Er is geen twijfel meer mogelijk. De moordenaar wil ons iets duidelijk maken. Maar wat? En waarom?’
Hannelore zette een bordje met toast op tafel en besmeerde ze een voor een met boter. Daar waren de kinderen gek op. Ze was gelukkig dat het leven weer zijn normale gang kon gaan. Wie weet was dit een geschikt moment om aan gezinsuitbreiding te denken. Ze wilde al lang een derde kindje, maar Van In had haar telkens op andere gedachten kunnen brengen. De gedachte opnieuw zwanger te worden, maakte haar duizelig van geluk. Waarom zou ze hem nog naar zijn mening vragen? Iedere vrouw vergat wel eens de pil in te nemen.
‘Of hij neemt jullie in de maling’, zei ze opgewekt. ‘Misschien wil hij jullie alleen op een dwaalspoor brengen.’ ‘Dat denk ik niet.’
‘Ik ook niet’, zei Versavel. ‘Tot nu toe heeft elke aanwijzing extra informatie opgebracht.’
‘Dan moeten jullie die extra informatie maar eens vanuit een andere invalshoek benaderen.’
‘Nu heeft ze wel gelijk’, zei Versavel.
‘Misschien.’
Van In gaf niet gauw toe dat iemand anders gelijk had, maar hij was ook niet zo stom geen rekening te houden met de mening van anderen, zeker die van Hannelore, die op sommige vlakken veel intelligenter was dan hij. Wat hadden ze over het hoofd gezien? Hij stak een nieuwe sigaret op. Het was twintig over acht.
Het regende toen ze in de auto stapten maar de lucht werd helderder naarmate ze Blankenberge naderden. Aan de kust was het weer vaak beter dan in het binnenland en dat had gevolgen voor het verkeer. Vanaf Zuienkerke stond een file aan te schuiven met mensen die nog gauw eens van de zon wilden profiteren. Tenminste, dat dacht Van In terwijl ze stapvoets vorderden. De waarheid was anders. De file werd gewoon veroorzaakt door een logge tractor.
‘Zlotkrychbrto zal weer in zijn nopjes zijn’, zei Van In. ‘Het is lang geleden dat er nog een jonge vrouw op zijn snijtafel heeft gelegen.’
Versavel reageerde niet op de gore opmerking. Hij vond dat iedere dode respect verdiende.
‘Ik vraag me af waarom Vandervelde een hersenchirurg nodig had’, zei hij.
‘Socialisten komen vaak hersens te kort. Misschien wilde Vandervelde een transplantatie laten uitvoeren.’
Het was een flauwe grap. Van In had zich die vraag ook al gesteld. Het was jammer dat Annelies Dekoninck zich de naam van de chirurg in kwestie niet meer kon herinneren, anders hadden ze het hem zelf kunnen vragen.
‘Je was vroeger toch ook een socialist?’ sneerde Versavel.
‘Eerder een communist.’
‘Tiens’, zei Versavel. ‘Ik wist niet dat die nog minder hersens hadden.’
Ze bleven kibbelen tot in Blankenberge, waar het inderdaad stralend weer was. Op de beschutte balkons aan de Franchommelaan zaten mensen koffie te drinken of hun krant te lezen. Versavel parkeerde de auto aan de haven. Van daar liepen ze naar La Gazette, de stamkroeg van Zlotkrychbrto. Toen een knappe jonge vrouw de bestelling kwam opnemen, wisten ze waarom.
‘Het slachtoffer heeft zich in ieder geval behoorlijk geweerd’, zei Zlotkrychbrto.
Hij had behoorlijk wat weefsel van onder haar nagels gehaald en de technische recherche had bloedsporen aangetroffen die waarschijnlijk afkomstig waren van de moordenaar.
‘Het is beter dan niets’, reageerde Van In niet erg enthousiast.
dna-sporen waren bijzonder nuttig als ze een verdachte hadden of als de dader bekend was bij het gerecht. Zo niet waren ze zo goed als waardeloos.
‘Hoe lang was ze al dood?’
‘Minstens vierentwintig uur’, zei Zlotkrychbrto.
‘Geen verborgen voorwerpen?’
‘Nee.’
Zlotkrychbrto had haar vakkundig opengesneden. Hij had zelfs haar vagina en haar dikke darm opengemaakt, maar hij had niets gevonden behalve een spiraaltje. Een bloedtest had uitgewezen dat ze geen drugs gebruikte. Haar lever en longen verkeerden nog in prima conditie, wat ongewoon was voor iemand die in een bar werkte.
‘Heeft Vermeulen iets losgelaten?’
‘Je kent Vermeulen toch’, grijnsde Zlotkrychbrto. ‘Maar ik heb ogen in mein Kopf. De deur was niet geforceerd en dat betekent dat de moordenaar over een sleutel beschikte of dat het slachtoffer hem kende en binnenliet.’
‘Een klant?’
‘Dat denk ik niet, Guido.’
‘Bosmans dan?’
‘Bosmans was ook een klant.’
‘Maar het appartement is wel van hem. Wie weet betaalde ze de huur in natura.’
‘Dat zou best kunnen’, zei Van In. ‘Maar waarom zou Bosmans haar vermoorden?’
‘Omdat ze hem chanteerde’, grijnsde Zlotkrychbrto. ‘In haar laptop zat een brief die aan Bosmans gericht was waarin ze tienduizend euro vroeg in ruil voor haar stilzwijgen.’
Zowel Van In als Versavel keken de wetsdokter verbaasd aan. Ze hadden nooit verwacht dat hij zoveel moeite zou doen om hen te helpen.
‘Waarom heb je dat niet eerder gezegd?’
‘Omdat jullie me verdomme niet laten uitspreken.’
Zlotkrychbrto dronk zijn glas leeg en stak zijn hand op.
‘Geef er ons nog eentje, Hilde’, bulderde hij.
Een oudere man en een geblondeerde vrouw die bij het venster de krant zaten te lezen terwijl ze koffie zaten te drinken (of was het omgekeerd), keken verstoord op.
‘Dat verandert de zaak natuurlijk’, zei Van In.
Het leek allemaal logisch, behalve het speelgoedautootje. Als Bosmans Marina had vermoord, leek het weinig waarschijnlijk dat hij zelf een aanwijzing had achtergelaten die naar hem verwees. Nee, het speelgoedautootje had een andere betekenis, maar dat wilde niet zeggen dat Bosmans niets met de zaak te maken had.
‘Ga je hem verhoren?’
‘We moeten wel, Guido.’
Ze dronken rustig hun glas leeg en namen afscheid van Zlotkrychbrto, die nog niet van plan leek om weg te gaan. Zijn werk zat erop. En dat moest gevierd worden.
Jan Bosmans keek sip toen hij Van In en Versavel zag binnenkomen, omdat hij wist waarvoor ze kwamen. Gelukkig was zijn vrouw er niet. Toen de politie gisteravond had aangebeld met het nieuws dat ze in een van zijn appartementen een lijk hadden aangetroffen, was ze compleet door het lint gegaan. Hij had de huisarts gebeld en die had haar een krachtig kalmeermiddel gegeven. Nu lag ze thuis op bed.
‘Kunnen we u onder vier ogen spreken, meneer Bosmans?’ zei Van In.
Er stond een klant in het kantoor die inlichtingen wilde over een appartement aan de Zeedijk.
‘Ik vrees dat u even zult moeten wachten’, repliceerde Bosmans vermoeid.
Hij zag er niet uit. Zijn haar zat slordig en zijn pak was gekreukt alsof hij de nacht op een bank in het park had doorgebracht. En hij had duidelijk een scheerbeurt overgeslagen. Het was geen gezicht voor een vastgoedmakelaar.
‘Daarvoor hebben we geen tijd’, snauwde Van In.
De klant draaide zich om een keek Van In nogal hautain aan.
‘Wie denkt meneer wel dat hij is?’
Hij had beter zijn mond kunnen houden. Van In haalde zijn politiekaart uit zijn binnenzak en hield ze onder de neus van de boze klant.
‘Commissaris Van In. Lokale recherche Brugge.’
De klant leek niet onder de indruk. Er verscheen een gemeen glimlachje om zijn lippen.
‘En ik ben Dirk Denduyver. Advocaat-generaal bij het Hof van Beroep. Zijn jullie altijd zo brutaal? Of ben jij de uitzondering die de regel bevestigt?’
Versavel draaide zijn hoofd en keek door het raam naar buiten. De zee was plat, er was geen golfje te bespeuren. Meeuwen zeilden vredig door de strakke lucht. Mensen kuierden langs de vloedlijn. Zelfs de honden waren rustig. En toch wist hij zeker dat er een storm op komst was. Van In liet zich door niemand intimideren, zelfs niet door een advocaat-generaal.
‘Ik ben inderdaad de uitzondering die de regel bevestigt, meneer de advocaat-generaal. Bent u nu tevreden?’
De advocaat-generaal geloofde zijn eigen oren niet. Hij was gewend dat ondergeschikten voor hem in het stof kropen als hij zijn stem verhief.
‘Ik vraag me af hoe u ooit commissaris bent kunnen worden’, zei hij hoofdschuddend.
De reactie liet niet lang op zich wachten.
‘Net op dezelfde manier als u advocaat-generaal bent geworden’, glimlachte Van In.
De advocaat-generaal verbleekte. Zelfs zijn dunne, bloedloze lippen trokken wit weg. Dit was gewoon ongehoord. Wat dacht die kerel wel? Dat hij een hoge magistraat in het openbaar ongestraft belachelijk kon maken?
‘U hoort nog van mij, commissaris Van In.’
Hij zette een stap opzij en beende woedend naar de voordeur. Versavel haastte zich om de deur voor hem open te houden. Hij hield zijn hart vast. Beledigde magistraten gedroegen zich als gewonde dieren. Ze waren uiterst gevaarlijk.
‘Zo’, zei Van In. ‘Dat is dan opgelost.’
Bosmans keek hem met grote ogen aan, maar hij protesteerde niet langer. Hij draaide het bordje om dat aan de deur hing. Er stond nu ‘gesloten’ in plaats van ‘open’. Ze gingen in zijn kantoor zitten. Van In wist dat hij indruk had gemaakt. De prooi was nog murw. Hij viel onmiddellijk aan.
‘Marina Content chanteerde u, meneer Bosmans. Mogen we weten waarom?’
Bosmans sloeg zijn ogen neer. Zijn schouders hingen af. En dat had niets met de vraag te maken. Hij stond al meer dan twaalf uur doodsangsten uit.
‘Ik heb niets te zeggen’, zei hij.
‘Waar heb ik dat nog gehoord?’
‘Ik wil een advocaat.’
‘Geen probleem’, zei Van In. ‘Maar u gaat eerst een paar vragen beantwoorden. U mag zelfs kiezen waar. Hier of in het politiebureau.’
‘Het kan me niet schelen.’
‘Oké. Dan bied ik u een kort verblijf in Brugge aan. Op kosten van de staat nog wel.’
‘Jullie doen maar.’
Het klopte niet. Waar was de norse, arrogante kerel gebleven? Bosmans leek plotseling een lammetje geworden. Was hij misschien bang dat hij de volgende in de rij zou zijn? Van In bestelde een politiewagen en stak in afwachting een sigaret op. Het incident met de advocaat-generaal zat hem niet lekker, maar hij kon het niet meer terugdraaien. Het onheil was geschied.
‘Volgens mij hebt u Marina niet vermoord’, zei Van In toen ze in de politiewagen zaten.
Bosmans reageerde niet. Hij dacht aan zijn vader, aan wie hij alles te danken had en wiens vertrouwen hij had beschaamd. Als de waarheid aan het licht kwam, kon hij zijn kantoor opdoeken. Als hij zweeg, wachtte hem een zekere dood. Wat was het ergste? De schande of de vergetelheid? De gevangenis was de meest geschikte plek om daarover na te denken. En de veiligste.
‘Zwijgen is onverstandig’, zei Van In. ‘Zeker in uw situatie.’
Voorbijgangers die Bosmans herkenden, wezen de politiewagen met de vinger na. Blankenberge was een nieuwe roddel rijker.
‘Waar was u eergisteravond?’
‘Bij haar.’
‘Ach zo’, zei Van In. ‘Tot hoe laat bent u bij haar gebleven?’
‘Tot een uur of zeven.’
‘Wilde ze weer geld?’
‘Nee. Ik wilde haar.’
‘Ondanks het feit dat ze u chanteerde?’
Bosmans zuchtte diep. Hij was verslaafd aan Marina Content. Het kon hem eigenlijk geen moer schelen dat ze hem chanteerde. Hij gehoorzaamde gedwee als ze hem belde en hij likte de vloer schoon als ze hem dat vroeg. Marina was het beste dat hem in zijn leven was overkomen. Ze wist perfect hoeveel pijn hij kon verdragen en hoeveel genot ze hem kon schenken. Hij dacht weer aan zijn vader en probeerde te berekenen hoeveel hij aan haar had gespendeerd. Wellicht meer dan een half miljoen, maar het kon ook meer zijn. Hij had er in elk geval geen spijt van. Hij was alleen bang om te sterven.
‘We hadden een speciale relatie, commissaris.’
‘U was haar slaafje?’
‘Normale mensen begrijpen zoiets niet’, zei Bosmans.
‘Ik wel.’
Van In gaf hem een knipoog. Je in de fantasie van een verdachte inleven was een beproefde techniek om een vertrouwensband met hem op te bouwen. Als een ondervrager daarin slaagde, boekte hij meestal gauw resultaten.
‘Daarom ben ik ervan overtuigd dat u haar niet hebt vermoord. Waar vind je nog iemand als Marina?’
Bosmans boog zijn hoofd en bedekte zijn gezicht met zijn handen. De flik had gelijk.
‘Ik heb een goede band met mijn vrouw. Ze begrijpt mijn noden niet, maar ze laat me vrij. Als u begrijpt wat ik bedoel. Ze vraagt niets en ik zeg ook niets. Bij mijn vader ligt dat anders. Hij wordt gek als hij zou weten dat ik me door een hoer laat vernederen.’
‘Bent u daarom gezwicht voor de chantage?’
Bosmans knikte. Zijn leven was een puinhoop. Waarom nog vechten? Hij kon beter zijn lot ondergaan. Van In zag wat er gebeurde, maar hij had geen medelijden. Tegenwoordig dacht iedereen dat schuld bekennen voldoende was om je gerechte straf te ontlopen. Bosmans was een klootzak. Het was normaal dat hij zijn verdiende loon kreeg.
‘U zei net dat u tot een uur of zeven bij Marina bent gebleven. Wat hebt u daarna gedaan?’
‘Ik ben naar huis gegaan.’
‘Was uw vrouw thuis?’
‘Nee. Ze was op stap met de vrouwen van de Rotary. Dat doen ze één keer per maand.’
‘Hoe laat is ze thuisgekomen?’
‘Om een uur of drie.’
Ze reden Brugge binnen langs de Scheepsdalelaan. Er was weinig verkeer. Een groepje schoolkinderen voederde de eendjes aan het Stil Ende. Van In stak een sigaret op, hoewel dat niet mocht, en blies de rook voor zich uit terwijl hij nadacht over het gesprek dat ze net gevoerd hadden. En hij vroeg zich af wat hij met Bosmans moest aanvangen.
Misschien kon hij beter eerst met Hannelore overleggen voor hij een beslissing nam.
‘Wie was er allemaal op de hoogte van jullie verhouding, behalve de uitbater van de Villa Papillon?’
Bosmans trok zijn schouders op.
‘Een paar klanten en Roger.’
‘Wie is Roger?’
‘De klusjesman van de Villa Papillon. Hij houdt alles in het oog.’
Van In herinnerde zich de stoffige man die hij in de keuken van de Papillon had ontmoet en die zich achter het gordijn had teruggetrokken toen Marina hem het hoofd op hol had proberen te brengen.
‘Is die Roger ook verantwoordelijk voor de videobeelden?’
‘Ik denk het wel.’
Van In glimlachte. Waarom had hij daar zelf niet eerder aan gedacht? De klusjesman was de vertrouwenspersoon van de meisjes. Hij wist alles wat er zich in de Villa Papillon afspeelde. De politiewagen reed het parkeerterrein op, waar twee agenten stonden te wachten om Bosmans naar de verhoorkamer te begeleiden.
Twee obers brachten het voorgerecht op een zilveren dienblad, serveerden het en verdwenen daarna geruisloos. Jonathan Demaeght keek goedkeurend naar het bord, prikte een stukje van de ganzenlever aan zijn vork en savoureerde de delicatesse met gesloten ogen. De partijvoorzitter slokte zijn portie in een paar happen naar binnen. Hij had best genoegen genomen met een eenvoudige maaltijd. Voor hem hoefde al dat verfijnde gedoe niet. Het enige dat hij apprecieerde, was een goede sigaar maar die kon je hier niet roken. Zelfs niet meer na het eten.
‘Weet je zeker dat er voldoende gronden zijn om die kerel vast te houden?’
‘Van In heeft hem opgepakt’, zei Demaeght. ‘Daar heeft hij vast een reden voor.’
‘Ik hoop dat je gelijk hebt.’
De partijvoorzitter nam een slokje van de voortreffelijke wijn. Het gevaar dat er voor de verkiezingen een schandaal losbarstte leek afgewend. Ze hadden een verdachte en ze konden rekenen op een bevriende onderzoeksrechter die het onderzoek zou rekken tot na de verkiezingen.
‘Gelijk of ongelijk, het maakt het publiek allemaal niet uit. Als er maar resultaten geboekt worden. Ik heb om vijf uur een afspraak met een bevriende journalist van Het Laatste Nieuws. Als er morgen in de krant staat dat de vermoedelijke moordenaar van dat hoertje waarschijnlijk ook Vandervelde en Deneuzelaere heeft geliquideerd, zal niemand dat nog tegenspreken.’
‘Ben je niet bang dat Vandervelde dan met het bordeel geassocieerd wordt?’
Demaeght haalde zijn schouders op.
‘Wie neemt het een minister tegenwoordig nog kwalijk dat hij naar de hoeren gaat? De tijd dat zoiets een schandaal veroorzaakte, is allang voorbij’, zei hij.
Twee obers kwamen de bordjes weghalen. Een derde kwam de glazen bijvullen, onder het wakende oog van de vrouw des huizes. In De Karmeliet liep alles gesmeerd.
‘Wat doen we met Van In?’ vroeg de partijvoorzitter toen de obers weg waren.
‘Dumpen. Ik heb procureur Beekman een kopie van de videoband laten bezorgen. Van In zal ons geen last meer berokkenen.’
‘Het is bijna te mooi om waar te zijn.’
De partijvoorzitter geloofde niet in sprookjes, maar hij kon niet anders dan Demaeght geloven. Al bij al was de operatie vlot verlopen. De partij had geen noemenswaardige averij opgelopen en wat nog belangrijker was: zijn naam was nergens gevallen. Demaeght was een sluwe vos die al menige keer had bewezen dat hij een netelig probleem discreet kon oplossen. En hij was goedkoop.
Het groene venstertje dat aangaf dat Van In naar binnen mocht, lichtte pas na vijf minuten op.
Dat was niet ongewoon. De meeste onderzoeksrechters lieten hun bezoekers wachten. Meestal was daar geen reden voor, ze deden het alleen maar om te laten zien wie er de baas was.
‘Gaat u zitten.’
Onderzoeksrechter Dumon genoot geen al te beste reputatie. Hij was politiek benoemd, onbekwaam en bijzonder arrogant. Van In was bijgevolg op zijn hoede. Zeker na het incident met de advocaat-generaal in Blankenberge.
‘U wilde me spreken, meneer de onderzoeksrechter?’
Dumon sloeg zijn ogen op en keek over het montuur van zijn hoornen bril naar Van In.
‘Inderdaad’, zei hij gewichtig. ‘Ik wilde u spreken in verband met de verdachte in de zaak…’ Hij sloeg het dossier open dat voor hem lag en liet zijn wijsvinger over de getypte regels van het proces-verbaal glijden, ‘…in de zaak-Content.’
Dom rund, dacht Van In. Hij kan nog geen naam onthouden.
‘Heeft de verdachte ondertussen bekend?’
‘Nee, meneer de onderzoeksrechter. De verdachte heeft nog niet bekend.’
Van In betrapte zich erop dat hij arrogant klonk, maar gelukkig was Dumon niet alert.
‘Maar u vindt wel dat er voldoende aanwijzingen zijn om hem aan te houden?’
‘Er zijn inderdaad aanwijzingen die hem verdacht maken’, zei Van In. ‘Maar ik betwijfel of dat voldoende is om hem aan te houden.’
Dumon richtte zijn hoofd op en keek hem streng aan.
‘Daar oordeel ik wel over, commissaris.’
‘Uiteraard.’
Er viel een stilte toen Dumon de map weer opensloeg en het proces-verbaal begon te lezen. Minuten verstreken.
‘Hier staat duidelijk dat de verdachte het slachtoffer kende en af en toe van haar diensten gebruikmaakte.’ Dumon liet zijn benige wijsvinger weer over de regels glijden. ‘En dat hij bij haar was de avond dat ze vermoord werd. Bovendien werd hij door het slachtoffer gechanteerd.’
‘Dat klopt, meneer de onderzoeksrechter.’
‘Er staat ook dat de verdachte niet kan bewijzen waar hij zich bevond op het vermoedelijke tijdstip dat het slachtoffer vermoord werd.’
‘Hij heeft inderdaad geen alibi’, zei Van In.
Er verscheen een glimlach op het gezicht van de onderzoeksrechter. Van In bootste hem onwillekeurig na terwijl hij zich afvroeg wat er aan het gebeuren was. Dumon stond bekend als een einzelgänger die zelden of nooit een speurder bij het onderzoek betrok. En iedereen wist dat hij eerder geneigd was een verdachte te laten gaan dan hem op te sluiten.
‘Dan vind ik dat u ongelijk heeft, commissaris. Volgens mij zijn er inderdaad gegronde redenen om de verdachte aan te houden. Ik ben er zelfs zeker van dat een volledige bekentenis niet lang zal uitblijven.’
‘Het is uw beslissing, meneer de onderzoeksrechter.’
Er klopte iets niet, maar Van In hield zijn mond. Het kon hem niet schelen of Bosmans vanavond thuis sliep of in de gevangenis. Dumon klapte de map dicht, stond op en stak zijn hand uit.
‘Mag ik u feliciteren met dit knappe staaltje van doordacht speurwerk’, zei hij met aplomb. ‘Politiemensen zoals u verdienen ons respect.’
Van In nam de handdruk aan met zijn kaken op elkaar geklemd om niet in de lach te schieten. Hij had al veel onzin gehoord, maar dit ging te ver.
‘Dank u, meneer de onderzoeksrechter’, zei hij gesmoord.
Het was rustig in het gerechtsgebouw. Op een slome bediende na kwam Van In niemand tegen in de gang. Toen hij zijn mobieltje activeerde, merkte hij dat hij twee berichtjes had ontvangen. Ze waren allebei afkomstig van Hannelore. Bel me zo snel mogelijk, stond er.
Hij draaide zich om en keerde op zijn stappen terug, liep naar de trap. Haar kantoor bevond zich op de derde verdieping, naast dat van Dumon. Hij klopte en stapte naar binnen.
‘Heb je me nodig?’
Ze zette haar leesbril af en schudde haar hoofd.
‘Beekman wil je dringend spreken.’
‘Krijg ik geen zoen?’
Hij sloeg zijn armen om haar heen en zoende haar, maar toen hij zijn hand onder haar bloes stak, trok ze zich los.
‘Dringend, Van In.’
‘Oké. Dan pak ik je vanavond wel.’
Ze ging weer achter haar bureau zitten, zette haar leesbril op en belde Beekman op de binnenlijn.
‘Ik heb hem gevonden’, zei ze. ‘Hij is er over een paar minuten.’
‘Dat klinkt ernstig.’
‘Het is ook ernstig, Van In.’
Procureur Beekman begroette hem meestal met ‘mon cher ami’, maar dit keer zei hij gewoon ‘dag Van In’. De toon was gezet. Hannelore had gelijk. Het was ernstig. Beekman vroeg zelfs niet of hij iets wilde drinken.
‘Ik heb je al meer dan eens de hand boven het hoofd gehouden, Van In, maar nu ben je te ver gegaan.’
Beekman ijsbeerde achter zijn bureau met zijn handen op zijn rug. Van In stond er een beetje verloren bij, maar toen hij de videocassette zag liggen haalde hij opgelucht adem. Die kwestie was gelukkig opgelost.
‘Gaat het daarover?’
Hij wees naar de cassette. Beekman hield abrupt op met ijsberen. Het ongeloof viel van zijn gezicht af te lezen.
‘Je moest je schamen, Van In. Hoe kon je in godsnaam zo dwaas zijn. Iedereen weet toch dat ze in de Papillon belangrijke klanten in de gaten houden.’
Sinds Beekman erachter was gekomen dat ze in iedere kamer camera’s hadden geïnstalleerd, had hij er geen voet meer gezet.
‘U hoeft zich geen zorgen te maken, Jozef Hannelore weet ervan. Ik heb het haar allemaal uitgelegd en ze heeft er begrip voor.’
‘Ik heb het niet over Hannelore, Van In. De procureur-generaal heeft me net gebeld. Hij heeft er ook een ontvangen en hij is razend.’
‘Met een vrouw in bad zitten is geen misdrijf.’
‘Nee, maar als de opname openbaar wordt gemaakt, zijn wij de risee van Vlaanderen.’
‘Dat durven ze niet’, zei Van In.
Beekman begon zenuwachtig te lachen. Tegenwoordig had de pers geen scrupules meer. De tijd dat het parket journalisten onder druk kon zetten was voorbij. Ieder schandaal was welkom.
‘Maar als ze het toch doen, kan ik niet instaan voor de gevolgen’, zei hij.
‘Welke gevolgen?’
‘Er zijn mensen die op een schorsing aandringen. Zegt de naam Denduyver je iets? Hij heeft me ook gebeld en hij is ook razend. Besef jij eigenlijk wel goed wat je allemaal uitspookt, Van In?’
‘Ik deed alleen maar mijn werk.’
Beekman liet zich in zijn stoel neerploffen en roffelde met zijn vingers op zijn bureau. Begreep Van In dan niet dat hij met zijn rug tegen de muur stond?
‘Het spijt me’, zei hij. ‘Ik vrees dat ik je voor onbepaalde tijd moet schorsen. Ik heb contact opgenomen met de hoofdcommissaris. Hij gaat akkoord met mijn beslissing.’
Het was niet de eerste keer dat Beekman met een schorsing dreigde, maar het was wel de eerste keer dat hij vastbesloten was om het dreigement uit te voeren. Van In wist dat smeken niet veel zou helpen, kwaad worden evenmin.
‘Wat is onbepaalde tijd?’ vroeg hij. ‘Tot na de verkiezingen?’
De opmerking bracht Beekman duidelijk in verlegenheid. Van In had natuurlijk allang door wat er aan de hand was. Hij zou de schorsing niet accepteren en hij was niet te beroerd om een paar dagen voor de verkiezingen een lek naar de pers te organiseren. Zoiets zou catastrofale gevolgen hebben. Er zouden koppen rollen.
‘Hoe staat het eigenlijk met het onderzoek?’ vroeg hij.
‘Geef me nog vierentwintig uur, Jozef.’
Van In had er geen idee van hoe ver het met het onderzoek stond. Tot nu toe beschikte hij over allerlei informatie waarmee hij niets kon aanvangen en twee verdachten van wie hij bijna zeker was dat ze onschuldig waren. Hij had Beekman evengoed kunnen beloven dat hij binnen vierentwintig uur de achterstand bij het parket kon wegwerken. Toch reageerde Beekman niet afwijzend.
‘Vierentwintig uur’, herhaalde hij dromerig. Het was vandaag vrijdag. Zaterdag en zondag waren officieel geen werkdagen. In principe deed Van In tijdens zijn vrije tijd wat hij wilde.
‘Ik heb echter één ding nodig’, zei Van In, die zag dat de procureur twijfelde.
‘Had ik het niet gedacht’, zuchtte Beekman. ‘Wat is het dit keer? Een onderzeeër?’
‘Een huiszoekingsbevel. Ik wil de boekhouding van het Brugs Machinebedrijf in beslag laten nemen.’
‘Ben je gek?’
‘Als het misloopt heb je tenminste een echte reden om me te schorsen.’
‘Ik ben niet gek, Van In. Je krijgt vierentwintig uur. De rest mag je vergeten.’