9
Boven de ingang van residentie Echnaton had de architect in opdracht van de bouwheer een grote steen laten aanbrengen, een reliëf dat een grote zonneschijf voorstelde waarvan de stralen uitliepen in kleine handjes. Het gebouw telde tien verdiepingen en evenveel appartementen, allemaal met uitzicht op zee. Van In stapte de hal binnen, stak het licht aan en las de namen naast de belknopjes.
‘Nu begrijp ik waarom we Diana niet konden opsporen.’
Hij wees naar het naamkaartje dat naast het bovenste belknopje onder een met goud omrand stukje plexiglas zat. H. Broos stond erop. Ik heb Diana de beste opvoeding gegeven die voor geld te koop is, had de oude notaris verklaard. Dat was ongetwijfeld waar. Hij had echter niet gezegd wat Diana in ruil daarvoor had moeten doen. In de vakliteratuur had Van In onlangs nog een artikel gelezen over slachtoffers van seksueel geweld en de trauma’s die daarvan het gevolg waren. Meisjes die een of meer gedwongen abortussen achter de rug hadden, simuleerden nadien soms een zwangerschap om de leegte op te vullen en de pijn te verzachten die het verlies had veroorzaakt. Misschien was dat de reden waarom Diana Delanghe met een kussen onder haar jurk rondliep.
‘Ik stel voor dat we de politie van Knokke inlichten’, zei Versavel.
Hoewel het mandaat dat ze van Hannelore hadden gekregen, hen de bevoegdheid verleende onderzoeksdaden buiten hun jurisdictie te stellen, leek het hem een kwestie van beleefdheid de collega’s van hun aanwezigheid op de hoogte te brengen. In bepaalde gemeenten, waar blaaskaken als De Kee de scepter zwaaiden, zou Versavel niet de moeite hebben genomen Van In daarop attent te maken, maar in Knokke lagen de kaarten anders. De hoofdcommissaris was een geschikte kerel, die niet zou aarzelen zijn medewerking te verlenen als hem daarom gevraagd werd. Dat wist Van In ook.
‘Oké, ik wacht hier wel.’
Versavel knikte en trok de deur open.
‘Tot dan’, zei hij.
Van In negeerde het rookverbod, stak een sigaret op en keek om zich heen. De muren van de hal waren bekleed met grijsgeaderd marmer en alles wat van metaal was, zat onder een goudkleurig laagje. Rijke mensen hielden van blinkende dingen, konden ze de schoonmaakster steeds een doffe vlek aanwijzen en daarover zeuren. Was Diana Delanghe ook zo iemand? Nee, dat geloofde Van In niet. Na de scène met het kussen had hij medelijden met haar gekregen. Als haar gedrag het gevolg was van mishandeling, was hij bereid haar alle lelijke dingen te vergeven die ze hem naar het hoofd had geslingerd. Het onderzoek zou sneller opschieten als hij zich op meer relevante vragen concentreerde. Hoe was de stiefdochter van een respectabel notaris in de mensenhandel beland bijvoorbeeld? Eén conclusie drong zich op: het meisje werkte niet alleen. Ze moest over handlangers beschikken. Hoewel Van In beloofd had dat hij op versterking zou wachten, kon hij het niet laten toch aan te bellen.
‘Allo’, klonk het na tien seconden door de deurtelefoon.
Van In schrok zo van de stem dat hij zijn sigaret op de kraakheldere vloer gooide en ze haastig uittrapte.
‘Ik ben een vriend van Diana’, zei hij.
‘Vous dites?’
‘Je suis un ami de Diane. Elle m’a dit de vous contacter en cas de danger.’
Van In sprak Frans met een accent waarvoor zelfs Achiel Van Acker zijn wenkbrauwen had opgetrokken. Hij grijnsde en keek recht in de lens van de camera die van achter een stukje gepantserd glas iedere beweging registreerde die hij maakte. Van In wierp een vluchtige blik in het spiegelglas van de voordeur. Ongeschoren en gekleed in een gekreukte regenjas zag hij er een beetje als een vluchteling uit.
‘Montez’, klonk het plotseling, onmiddellijk gevolgd door een zoemtoon.
Van In duwde de deur open en stapte naar binnen. De gang was behoorlijk ruim, net als de lift. Aan de kust en zeker in Knokke, waar architecten de beschikbare oppervlakte in vierkante centimeters opdelen, was dit een teken dat alleen kapitaalkrachtige mensen zich een stekje in residentie Echnaton konden veroorloven.
De lift zoefde naar boven als werd hij door een krachtige waterstraal opgestuwd. Geruisloos en zonder schokken. Op de tiende verdieping schoven de deuren open. Van In stapte uit. Toen hij zijn wijsvinger strekte om aan te bellen, zwaaide de deur van het penthouse open. Twee mannen sprongen naar buiten, grepen hem vast en sleurden hem naar binnen. Een van hen porde hem met de loop van zijn pistool tussen de ribben. De andere fouilleerde hem. Snel en vakkundig. Van In had alleen zijn portefeuille bij zich en daar zat zijn politiekaart in.
‘Asseyez-vous’, snauwde de man met het pistool.
Het was een retorisch bevel want tijd om te gaan zitten kreeg Van In niet, wel een stomp in zijn rug waardoor hij vooroverviel. Gelukkig kwam hij niet op de vloer terecht. Zijn val werd gebroken door een brede bank. Hij krabbelde overeind en ging behoorlijk zitten. Eén ding had hij goed ingeschat: Diana Delanghe beschikte inderdaad over handlangers. Van In bekeek zijn overvallers. Beide mannen waren getaand en op het eerste gezicht afkomstig uit Zuid-Europa. Ze droegen dure pakken en aan het goud om hun hals en vingers te oordelen, waren ze al een tijdje actief in de branche. Hoewel de situatie hachelijk was, troostte Van In zich met de gedachte dat Versavel op weg was met de cavalerie.
‘Je suis de la police’, zei hij nog voor de kompaan van de man met het pistool zijn politiekaart had gevonden. ‘Je vous conseille de baisser cette arme. Tout le bâtiment est cerné.’
De reactie van de twee mannen op het woord ‘police’ was merkwaardig. De man met het pistool sprong van zijn stoel en haalde uit met zijn pistool. Van In voelde een doffe pijn in zijn nek. In zijn achterhoofd ontplofte een bom. Toen werd alles donker.
Henri Broos wachtte geduldig in de gang van het gerechtsgebouw tot mevrouw de onderzoeksrechter hem zou ontvangen. Hij was een beetje te vroeg op de afspraak, maar dat vond hij niet erg. Het gaf hem nog wat tijd om na te denken en voor de laatste keer de zwakke punten in zijn verklaring te overlopen. Hoewel Henri Broos van zichzelf vond dat hij een eerlijk man was, wist hij als jurist dat recht niet noodzakelijk rechtvaardigheid impliceert en dat zelfs de beste wet hardvochtig toegepast kan worden. De gedachte dat Leona in de gevangenis zou kunnen belanden, maakte hem bijna gek van verdriet. Nog erger was dat zijn dagen geteld waren en hij haar niet zou kunnen helpen als het ooit zover zou komen. Herinneringen aan vroeger spookten door zijn hoofd. Het waren mooie herinneringen. Ze deden hem wegdromen.
‘Mijnheer Broos?’
Hannelore snelde op de oude man af en schudde hem bij de schouder.
‘Gaat het, mijnheer Broos?
Henri Broos knipperde met zijn ogen. Toen Hannelore zich bezorgd vooroverboog, glimlachte hij. U bent niet alleen mooi aan de buitenkant, wilde hij haar toefluisteren.
‘Excuseert u mij, mevrouw de onderzoeksrechter. Ik moet even ingedut zijn’, zei hij in plaats daarvan verontschuldigend.
Hannelore kreeg medelijden met de oude man. Ze nam hem bij de arm en hielp hem overeind. In haar kantoor schoof ze een gemakkelijke stoel bij haar bureau en liet hem daarin plaatsnemen.
‘Als u zich onwel voelt, kunnen we het onderhoud op een andere dag laten doorgaan.’
Broos wachtte een paar seconden voor hij op het voorstel reageerde. Uitstel zou niets aan de zaak veranderen, tenzij ze hem een paar maanden gunde en hij het geheim in zijn graf kon meenemen.
‘Dat vind ik heel attent van u, mevrouw. Maar nee. Ik ben hier nu toch. We kunnen er evengoed mee doorgaan.’
Hannelore knikte en ging achter haar bureau zitten. Voor haar lagen twee dossiers, die van Heydens en Delanghe. Het verband tussen de twee slachtoffers was duidelijk. Ze hadden allebei een kind verwekt bij Leona Vidts, de wettige vrouw van Henri Broos. Statistisch was de kans zeer groot dat de moordenaar een lid van de familie was of een goede vriend. Daarom had ze Henri Broos voor een gesprek uitgenodigd, in de hoop meer te weten te komen over de ingewikkelde familierelatie en ook een beetje, dat wilde ze grif toegeven, om Van In de loef af te steken.
Van In en Hannelore liepen gearmd over de Zeedijk. De zon scheen en er stond een koele bries. Plotseling kwamen donkere wolken aanzetten aan de horizon. Een krachtige wind zwiepte de golven metershoog op.
‘Wat een weertje’, zei Hannelore vrolijk.
Ze verbrak de omarming en maakte een pirouette waardoor haar jurk op zijn Monroes opwaaide. Van In liep haar achterna. Zag ze dan niet dat een muur van water met een sneltreinvaart op hen afkwam? Hannelore bleef maar pirouettes maken. Van In schreeuwde, maar de aanrollende golven overstemden zijn waarschuwing. Hij begon te rennen. Tenminste dat probeerde hij. De bestrating van de Zeedijk was veranderd in een modderpoel waarin hij bij iedere stap steeds dieper wegzakte. Gelukkig kwam een politiecombi aangereden uit de tegenovergestelde richting. Een van de agenten stapte uit. Hij liep naar Hannelore, trok zijn pistool en schoot haar in het hoofd. Op dat moment sloegen de golven over de Zeedijk.
‘Hannelore.’
Er klonken opnieuw twee schoten.
‘Rustig, Pieter. Rustig.’
Versavel bette het voorhoofd van zijn vriend met een nat washandje.
‘Hannelore!’ schreeuwde hij. ‘De flikken hebben haar doodgeschoten.’
Toen er opnieuw werd geschoten, kwam Van In armwiekend overeind.
Versavel sloeg zijn armen om hem heen en duwde zijn vriend met stille dwang weer op de bank.
‘Er is niets aan de hand, Pieter. Je bent even buiten westen geweest.’
‘Buiten westen?’
Versavel knikte.
‘Ze hebben je neergeslagen’, zei hij. ‘Gelukkig was de conciërge in de buurt. Hij heeft ons binnengelaten.’ ‘Ons?’
‘Toen ik je niet in de hal aantrof, heeft de hoofdcommissaris van Knokke meteen groot alarm geslagen. De helft van het korps is ons te hulp gesneld.’
Van In hoorde sirenes loeien.
‘Waar zijn ze?’
‘Ontsnapt via de brandtrap.’
Toen Van In besefte dat de moord op Hannelore zich in zijn hoofd had afgespeeld, ging hij rustiger ademen.
‘Ik vraag me af hoe Frank zou reageren als hij ons op die manier verenigd zou zien.’
Door het geharrewar was Versavel boven op Van In beland. Gelukkig waren er geen persfotografen in de buurt.
‘Frank is minder jaloers dan jij.’
Versavel krabbelde overeind.
Aan de achterkant van residentie Echnaton krioelde het van de agenten. Twee ziekenbroeders legden een van de mensensmokkelaars, de man met het pistool, op een draagberrie. De andere stond met gespreide benen tegen de zijkant van een kleine Mercedes met blauwe streep. Twee jonge agenten hielden hem onder schot terwijl een derde hem fouilleerde. Toen hoofdcommissaris Duffel Van In in de gaten kreeg, begroette hij zijn collega met een stralende glimlach.
‘Van harte gefeliciteerd’, zei hij. ‘Wie had ooit gedacht dat er in Knokke mensensmokkelaars opereerden?’
Van In voelde zich een beetje gegeneerd. Hij had de boel verknald door op zijn eigen houtje te handelen. Als iemand een pluim verdiende, dan was het wel Versavel.
‘De politie heeft in het huis van Delanghe kopieën van de dreigbrieven aangetroffen en foto’s van u, uw kinderen, Diana, Valentijn en Heydens’, zei Hannelore. ‘Blijkbaar heeft de moordenaar het zowel op uw familie als op die van Heydens gemunt, wat er duidelijk op wijst dat jullie een gemeenschappelijke vijand hebben.’
Notaris Broos had aandachtig geluisterd. De onderzoeksrechter had in haar betoog geen enkele keer de naam van Leona genoemd en dat stemde hem hoopvol.
‘Wilfried Delanghe heeft Marcus Heydens ooit in bed betrapt met Leona.’
‘Dat zou een aannemelijke these zijn als Wilfried Delanghe nu nog leefde’, zei Hannelore.
‘Dat zou ik niet durven beweren, mevrouw.’
Broos had lang nagedacht over de verklaring die hij op het punt stond af te leggen.
‘Ondanks de afkoopsom die ik hem heb betaald, heeft Delanghe nooit kunnen accepteren dat ik met Leona ben getrouwd. Toen ons eerste kind werd geboren, ging hij helemaal door het lint. Hij belde ons voortdurend en dreigde ermee zichzelf van kant te maken als Leona niet bij hem terugkwam.’
Broos vertelde Hannelore het hele verhaal. Delanghe had twintig jaar geleden zijn polsen proberen door te snijden. Maar zoals dat zo vaak gebeurt bij amateurzelfmoordenaars was hij in paniek geraakt toen het bloed uit zijn aders gutste en er op het laatste nippertje in geslaagd naar buiten te strompelen. Zijn buurvrouw had onmiddellijk de hulpdiensten verwittigd. In het ziekenhuis had hij kennisgemaakt met Alice Deboodt, een lekenhelpster die hem het Licht had laten aanschouwen. Delanghe had zich bekeerd. Hij was toegetreden tot een charismatische gebedsgroep. Broos schetste in een paar woorden wat de mensen van zo’n gebedsgroep dreef.
‘Zij willen boete doen en net als Christus de zonden in de wereld op zich nemen.’
‘Door te bidden.’
Broos krabde de onderkant van zijn kin.
‘Niet alleen door te bidden, mevrouw. Ze kastijden zich net als de anachoreten dat achttienhonderd jaar geleden deden in de Egyptische woestijn. Weet u dat er toen kluizenaars meer dan twintig jaar op een pilaar doorbrachten, in weer en wind, zich voedend met de maden die uit hun etterende wonden kropen?’
Hannelore had ooit een artikel gelezen over flagellanten, fanatieke middeleeuwers die zich tot bloedens toe geselden. Het verhaal over kluizenaars die zich voedden met etter en wormen was nieuw maar daarom niet minder geloofwaardig. Zelfverminking kwam in alle culturen voor. Fakirs doorboorden hun lichaam met priemen of lieten zich levend begraven. Waarom ze het deden was niet meteen duidelijk: om op te vallen of om God te eren? Het laatste leek niet erg waarschijnlijk. Hannelore kon zich niet voorstellen dat miljoenen mensen zich lieten piercen of op een andere manier verminken om God een plezier te doen. Broos hield Hannelore scherp in de gaten. Hij merkte aan haar ogen dat ze aarzelde.
‘Mensen als Wilfried Delanghe zijn tot de meest extreme dingen in staat, mevrouw de onderzoeksrechter.’
Van In had Hannelore een van de penisringen laten zien die hij bij Delanghe had gevonden en hij had haar uitgebreid de omstandigheden beschreven waarin ze hem hadden aangetroffen.
‘Er zijn voorbeelden bekend van fanatici die zich laten knevelen en…’
‘U suggereert toch niet dat Delanghe uit vrije wil onder die stapel boeken is gaan liggen?’
Broos sloeg zijn ogen op, bracht zijn rechterhand naar zijn voorhoofd en haalde diep adem. Het was nu of nooit.
‘Delanghe was op zoek naar loutering. Hij was bereid om offers te brengen, wat zeg ik, hij verlangde vurig naar pijn, hevige ondraaglijke pijn.’
Broos diste nog een paar verhalen op van monniken die schrijlings op de scherpe kant van een driehoekige balk gingen zitten en op die manier de nacht doorbrachten of zich wekenlang in een cel lieten opsluiten waarin ze amper konden staan.
‘Soms gingen ze op de kale vloer liggen en vroegen een medebroeder gewichten op hun borst te plaatsen tot ze bijna niet meer konden ademen.’
‘Dat meent u niet’, zei Hannelore.
Toen Broos de blik van afgrijzen in haar ogen bespeurde, wist hij dat hij zijn doel had bereikt.
‘Delanghe wilde zijn grenzen steeds verleggen; om te vermijden dat hij in een moment van zwakte onder het gewicht vandaan zou kruipen, trok hij een dwangbuis aan en liet zijn mond met kleefband dichtplakken zodat de buren zijn gekerm niet zouden horen.’
‘En daarvoor had hij de hulp van mevrouw Deboodt nodig.’
‘Dat klopt’, zei Broos. ‘Zij moest hem ’s ochtends komen bevrijden.’
‘Waarom heeft ze dat dan niet gedaan?’
‘Ik denk dat de vrouw in paniek is geraakt toen ze zag dat Delanghe dood was. Volgens mij is ze naar buiten gelopen, heeft ze de deur achter zich dichtgetrokken en pas daarna aangebeld om de indruk te wekken dat ze net gearriveerd was.’
‘U gaat er dus van uit dat mevrouw Deboodt over een sleutel beschikt?’
‘Daar ben ik bijna zeker van, mevrouw de onderzoeksrechter. Ik ken dat soort mensen. Aan buitenstaanders zullen ze nooit toegeven dat ze zich met dergelijke praktijken inlaten.’
‘Hoe weet u dat allemaal, mijnheer Broos?’
Vroeg of laat was ze er toch achter gekomen, dus vertelde de notaris haar dat hij een tijdlang ook deel had uitgemaakt van de gebedsgroep waarvan Delanghe en Alice Deboodt lid waren.
‘Ik dacht dat u vrijmetselaar was?’ zei Hannelore met gefronste wenkbrauwen.
‘Het een sluit het ander niet uit, mevrouw de onderzoeksrechter. Ik ben een zoekende mens. Waarom zou ik niet op twee paarden mogen wedden?’
Dat begreep Hannelore niet. Vrijmetselaars waren toch per definitie vrijzinnigen?
‘Dat is een veelvoorkomende misvatting’, zei Broos alsof hij haar gedachten kon raden. ‘In de loge worden geen vragen gesteld omtrent iemands persoonlijke overtuiging. Iedereen is er welkom.’
‘Iedereen?’
‘Iedereen’, zei Broos.
Hannelore sloeg het dossier van Delanghe open en maakte een aantekening naast de naam van Alice Deboodt. Vreemd dat Van In haar amper ondervraagd had.
‘Ik zal uw versie van de feiten aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpen’, zei ze.
Hoofdcommissaris Duffel stelde Van In een combi en twee agenten ter beschikking om de niet-gewonde mensensmokkelaar naar Brugge over te brengen.
‘Ik ben benieuwd hoe lang dit al aan de gang is’, zei hij toen Van In in de Golf stapte.
In het appartement van Diana Delanghe hadden ze een honderdtal blanco identiteitskaarten en buitenlandse paspoorten aangetroffen en twee bundels bankbiljetten, voornamelijk dollars en D-mark.
‘Zodra ik iets weet, bezorg ik je een kopie van het proces-verbaal.’
Duffel stak zijn hand op.
‘Veel succes, collega’, zei hij.
De rit van Knokke naar Brugge verliep probleemloos. Van In neuriede de hele tijd een bekend liedje van Edith Piaf. Versavel kende de woorden. Ze maakten hem een beetje melancholisch.
Joris Broos tikte met zijn witte stok tegen de rand van het trottoir. Hoewel hij de weg van het West-Gistelhof, waar hij woonde, naar de Potterierei op zijn duim kende, bleef hij op zijn hoede voor onverwachte hindernissen. Bij nader inzien vond hij het niet erg dat Henri Broos zijn vader niet was, want een echte vader had meer te bieden dan alleen maar geld. Thuis beschikte hij over een stemcomputer en een meid die hem verwende als haar eigen kind. Daar had Joris niet over te klagen. De stemcomputer was een praktisch ding, de meid daarentegen was een oude vrouw. Waarom had Broos niet een jong meisje ingehuurd, een prinsesje dat geurde naar rozenolie en zijn rug masseerde als hij zich gespannen voelde? Joris had nog nooit een jonge vrouw van dichtbij gevoeld, maar hij kon zich voorstellen hoe hij zou reageren als hij er eentje naakt in zijn bed zou aantreffen. Tot op vandaag had hij zich moeten behelpen met 06-nummers. Gelukkig had Broos nooit gemopperd als hij de telefoonrekening moest betalen.
Joris liep het steile brugje over en sloeg links af. Hij hoopte dat zijn moeder thuis zou zijn. Met haar kon hij over alles kletsen, ook over seks. Zij begreep tenminste wat hij miste. Over de rest zou hij zwijgen. Dat had Valentijn hem op het hart gedrukt. Nog drie nachten slapen en het was zover. Hij zou beroemd worden en dan zouden de meiden op hem afkomen als bijen op een lentebloesem.
Toen Broos de deur uit was, schonk Hannelore zich een kop koffie in. Als het verhaal van de notaris klopte, had Delanghe Heydens vermoord omdat hij haar destijds had aangespoord een abortus te ondergaan. Het was een zwak argument, maar tegen de achtergrond van de godsdienstwaanzin waaraan de man leed, toch de moeite waard om te onderzoeken.
Hannelore vroeg het adres op van Alice Deboodt. Daarna liet ze een boodschap achter op het antwoordapparaat zodat Van In zich geen zorgen hoefde te maken als ze wat later thuis zou komen. Om de tweeling hoefde ze zich niet te bekommeren. Die logeerden voor een paar dagen bij haar moeder.
De ongedeerde mensensmokkelaar heette Karim, hij was tweeëndertig en geboren in Pristina, Kosovo. Dat bleek uit een beduimeld paspoort. Van In las hem zijn rechten voor en stelde hem een paar vragen in het Frans. Hoewel Karim die taal machtig was, zei hij geen woord en dat maakte zelfs Versavel zenuwachtig.
‘Wat doen we nu?’ vroeg hij. ‘Bruynooghe erbij halen?’
In het verleden had de stoere agent menige weerspannige arrestant tot rede gebracht. Dat was vroeger. Tegenwoordig was een verdachte met een blauwe plek een voldoende reden om een meute mediageile advocaten te mobiliseren die, als de commerciële omroep hen daartoe de kans gaf, moord en brand schreeuwden in naam van de rechtvaardigheid maar dat eigenlijk alleen maar deden om goedkope reclame voor zichzelf te maken.
‘Het parket heeft me vanochtend laten weten dat ze pas een tolk sturen als het om minimaal vijf Kosovaren gaat’, zei Van In. ‘En we hebben er nog maar vier.’
‘Heb je de rijkswacht van Jabbeke al gebeld?’ vroeg Versavel. ‘Het stikt daar van de Kosovaren.’
Ze lachten en dat maakte Karim zichtbaar zenuwachtig. Als politiemensen in zijn land lachten, betekende dat meestal dat ze van plan waren hun gevangene in de kelder aan een derdegraadsverhoor te onderwerpen. Dat wist hij van zijn broer. Die was ooit door de Servische militie opgepakt. Na zijn vrijlating had hij alle wreedheden die de Servische militie hem had aangedaan tot in de kleinste details beschreven: de elektrische schokken, de stokken waarmee ze zijn voetzolen murw hadden geslagen en de vernederingen die hij had moeten ondergaan, inclusief de perverse spelletjes waartoe zijn beulen hem hadden gedwongen. Hij was ze nooit te boven gekomen. Zes maanden later had hij zich verhangen. Karim had hem in de schuur gevonden, met opgetrokken benen en een paars hoofd. België mocht dan een beschaafd land zijn, ook hier gebeurden vreselijke dingen. Tenminste, dat schreven de buitenlandse kranten.
‘Je veux parler’, zei hij plotseling.
Van In wierp een blik op zijn horloge. Het was kwart over drie. Zijn dag zat er bijna op. Versavel ging achter zijn tekstverwerker zitten. Ze hadden geen geluk vandaag.
‘C’est pour demain’, zei Van In.
Hij noch Versavel spraken voldoende Frans om Karim in die taal te verhoren. Tenminste dat maakte Van In de verbaasde Kosovaar wijs.
‘Je vais appeler le juge d’instruction’, zei hij. ‘Elle va décider ce qu’on doit faire de vous.’
Nu werd Karim pas echt bang. Hij was ervan overtuigd dat ze een spelletje met hem speelden. De commissaris sprak vloeiend Frans. Waarom loog hij?
‘Ikke ook spreek een beet Nederlands’, zei hij angstig.
Van In had het al vaker ondervonden dat zogezegde harde criminelen plotseling door de knieën gingen zonder dat daarvoor een redelijke verklaring was.
‘Oké, mijnheer Karim.’
Van In ging zitten, stak een sigaret op en pulkte aan de onderkant van zijn neus. Versavel liep naar de vensterbank en zette een grote pot koffie. Het zou wel eens laat kunnen worden.
‘Ikke luister naar u, mijnheer Karim.’
Hij strekte zijn benen en sloot zijn ogen. Van een gezellige avond met Hannelore zou niet veel meer terechtkomen.
Toen Hannelore bij Alice Deboodt aanbelde, duurde het een eeuwigheid voor er werd opengemaakt. Net toen ze wilde opstappen, ging de voordeur op een kier open.
‘Mevrouw Deboodt?’
‘Mijn naam is Hannelore Martens. Onderzoeksrechter.’
Het mens verbleekte. De kralen van een paternoster die om haar benige hand zaten verstrengeld, tikten tegen het hout van de deur.
‘Ik kom in verband met de moord op Wilfried Delanghe, mevrouw.’
Alice Deboodt schoof de ketting weg en liet de onderzoeksrechter binnenkomen. Terwijl ze door de gang liepen, prevelde ze een weesgegroet, maar ze bleef steken bij ‘en gezegend is de vrucht van uw lichaam’.
In de woonkamer stonk het naar een vieze kattenbak en ongewassen onderbroeken, een euvel waarvan de honderden heiligenbeelden die iedere vierkante centimeter beschikbare ruimte in beslag namen, geen last schenen te hebben. Van hun gezicht straalde een beate glimlach af.
‘Gaat u zitten, mevrouw. Kan ik u iets aanbieden?’
Zelfs na een tocht van drie dagen door de woestijn had Hannelore het vertikt om hier iets te drinken. Ze dacht aan Van In. Als die ergens kwam, kreeg hij meestal lekkere dingen geserveerd in schone glazen.
Gelukkig drong Alice Deboodt niet verder aan. Ze ging zitten in een gammele luie stoel waarover een vettige lap gedrapeerd hing. Haar lippen bleven gebeden prevelen. Ze fixeerde een bijna levensgroot beeld van de heilige Rita, de patrones van de hopelozen.
‘Hoe lang kende u mijnheer Delanghe al?’ vroeg Hannelore.
Het was geen erg originele openingsvraag, maar wel de enige die ze kon verzinnen in deze bedompte kamer die herinneringen opriep aan de Spaanse inquisitie.
‘We zijn al achttien jaar samen in de Heer’, zei Alice Deboodt met een beverig stemmetje.
‘Wist u dat hij getrouwd is geweest met Leona Vidts?’
Het geprevel zwol aan als een golf in de branding. De woorden van het weesgegroet kregen een macabere klank alsof Alice een bezwering voorlas uit de Heksenhamer.
‘Kent u haar?’ vroeg Hannelore.
‘Ik ken haar.’
Alice Deboodt sloeg haar ogen neer. Het gebed stokte. Een van de kralen van de paternoster verdween bijna helemaal in haar vlees toen ze de toppen van duim en wijsvinger tegen elkaar drukte.
‘Vidts is een succubus. Wij kunnen alleen maar bidden voor haar zielenrust.’
Hannelore zag Alice wit wegtrekken alsof ze in een trance verkeerde. Wat moest ze doen? Een dokter bellen?
‘Gaat het een beetje, mevrouw Deboodt?’
In tweeduizend jaar was de wereld niet veel veranderd en met de mensen die de planeet bewoonden, was het nog triester gesteld. Zij die geloofden vielen ten prooi aan hallucinaties, de anderen crepeerden van verveling of deden waanzinnige pogingen om de leegte op te vullen waarmee de Schepper hen had opgezadeld. De andere dieren mochten zich gelukkig prijzen dat ze nooit de kans hadden gekregen om te eten van de boom van goed en kwaad.
‘Vidts zal branden, mevrouw de onderzoeksrechter. Branden in de hel.’
Alice Deboodt sloeg haar ogen weer op. Hannelore kreeg er kippenvel van. Een vlammende blik was een cliché dat vaak in stationsromannetjes wordt gebruikt, maar dit was echt. De ogen van Alice schoten vol vuur.
‘Verklaar u nader, mevrouw Deboodt.’
‘Haar getal is 13.’
‘13?’
‘Zes is het getal van de duivel en zeven dat van de Almachtige.’
De vrouw nam een stuk papier en schreef er de letters van het alfabet op. Ze gaf iedere letter een cijfer van één tot zesentwintig. Toen Hannelore opmerkte dat de som van alle letters honderd eenentwintig opleverde, werd Alice bijna hysterisch.
‘Dertien staat voor succubus’, schreeuwde ze. ‘Dat begrijpt u toch, mevrouw de onderzoeksrechter. Twaalf plus een is dertien.’
Hannelore had geen zin haar gelijk te bewijzen. Ze gooide het gesprek over een andere boeg.
‘Ik begrijp dat u en mijnheer Delanghe samen in de Heer zijn’, zei ze.
Hannelore dacht aan een langvervlogen moment, drieëntwintig jaar geleden, toen ze in een lange witte jurk als klein bruidje door het gangpad van de parochiekerk was gestapt. Van de hele ceremonie was haar één zinnetje bijgebleven: wij zijn samen in de Heer.
‘Wilde Wilfried Delanghe boeten voor de zonden die de succubus heeft begaan?’ vroeg ze voorzichtig.
Het gezicht van Alice Deboodt klaarde op, wat bewees dat Hannelore haar de juiste vraag had gesteld.
‘Wilfried was bereid het kwaad van iedere zondaar op zich te nemen’, zei ze met een bleke glimlach.
Ze vertelde over de verstervingen die hij zich de voorbije jaren had opgelegd. Hannelore liet Alice Deboodt uitpraten en vroeg haar daarna of ze Wilfried ooit had geholpen bij zijn kastijdingen, door hem in een dwangbuis te stoppen bijvoorbeeld en boeken op zijn borst te stapelen.
Om halftien had Versavel de verklaring van Karim genoteerd, drie pagina’s die hem bloed, zweet en tranen hadden gekost. Het kwam erop neer dat Karim en zijn kompaan een netwerk hadden opgezet om vermogende Kosovaren naar Engeland te smokkelen. Tegen betaling van tienduizend dollar mochten zij in betrekkelijk luxueuze omstandigheden van Kosovo naar Vlaanderen reizen, kregen zij een paspoort en een garantie van honderd procent dat ze veilig in Groot-Brittannië zouden arriveren. Karim had Diana Delanghe anderhalf jaar geleden in een café ontmoet. Omdat zij in geldnood zat, had ze haar appartement in Knokke voor tweeduizend dollar per maand aan Karim verhuurd en beloofd dat ze de ‘vluchtelingen’ tijdelijk onderdak zou verlenen in de Witte Leertouwersstraat. Het was al bij al een steekhoudend verhaal. Van In belde de officier met wachtdienst en bestelde een combi om meneer Karim over te brengen naar het pcb, een afkorting die niets te maken had met varkens of koeien. pcb stond voor penitentiair centrum Brugge. Tenslotte had Karim hem met de dood bedreigd en neergeslagen, wat voor de dienstdoende parketmagistraat voldoende reden was om de Kosovaar aan te houden.
‘Ik vraag me af waar Hannelore uithangt’, zei hij toen twee agenten Karim afvoerden.