'Uw ontdekking heeft al een paar eeuwen op zich laten wachten,' vervolgde Lohannaso. 'Het kan geen kwaad dat het een paar weken duurt voor u in Wellantoa aankomt.' ('Als ik een diepgaande studie van de Maurai wilde maken en erachter wilde komen of wat Wallis over hen gezegd had waar was, en hoeveel op leugens en blind vooroordeel berustte, dan had ik een entree nodig. Met als uitgangspunt het moment dat ze een factor van belang in de wereld werden, kon ik hun geschiedenis naar de toekomst volgen. Maar ik stond met lege handen. Ik kon me makkelijk uitgeven voor een Merikaan - Engels was toen in zoveel dialecten uiteengevallen dat mijn uitspraak geen opzien zou baren - maar waarom zou een gewone barbaar hun interesse opwekken? En ik kon me niet voordoen als iemand uit een half-beschaafde gemeenschap, want daar onderhielden ze handelsbetrekkingen mee ... Nou, ik kwam op een idee.' Havig grinnikte.

'Kun je het niet raden, dok? Nee? Goed dan. Door middel van een twintigste-eeuwse stroman legde ik de hand op een stelletje radio-isotopen, zoals 14C. Ik liet ze op een veilige plaats achter - ze moesten zich echt ontleden - en begaf me in de tijd vooruit. Daar werd ik Broeder Thomas, afkomstig van een eilandje waar nog wat kennis bewaard was gebleven. Ik had deze vondst gedaan en besloten hem aan de Maurai te geven, dus sleepte ik alles naar de kust ... Zie je? Hun onderzoekingen richtten zich voornamelijk op de biologie, omdat de ecologie er slecht aan toe was en bomen en planten de omzetters van zonne-energie bij uitstek zijn. Maar ze hadden geen kernreactors om op grote schaal radioactieve isotopen te vervaardigen. Daarom was mijn 'vondst' een geschenk uit de hemel.') 'Denkt u dat ik als student word toegelaten?' vroeg Havig bezorgd. 'Het zou voor mij en mijn mensen een hoop betekenen. Maar ik ben zo'n buitenstaander ...'

Lohannaso legde volgens het gebruik van de Maurai zijn arm om mijn schouder. 'Maak je maar niet ongerust, vriend. Ten eerste zijn we een volk van handelaars en we betalen naar waarde. Ten tweede willen we beschaving en kennis zo wijd mogelijk verbreiden. Zelf willen we ook bondgenoten die hun handen en hun hersens kunnen gebruiken.'

'Hoopt u werkelijk de hele mensheid te bekeren?'

'Bewaar me! Als je bedoelt: 'Willen we van iedereen ons evenbeeld maken?' dan is het antwoord nee. Ik ben geen lid van het Parlement of van de Admiraliteit, maar ik volg de debatten en ik lees de filosofen. Een van de moeilijkheden van de oude machinebeschaving was dat de mensen gedwongen werden meer en meer het zelfde te worden. Uiteindelijk mislukte dat niet alleen, met rampzalige gevolgen, maar zover het wel gelukte, waren de gevolgen nog rampzaliger.' Lohannaso beukte op de railing met zijn machtige vuist. 'Verdomme, Thomas. We hebben verscheidenheid nodig, alle levenswijzen en opvattingen die we maar kunnen krijgen!'

Hij lachte en besloot: 'Binnen bepaalde grenzen, natuurlijk. De zeerovers moeten opgeruimd worden en meer van dat werk. Maar voor de rest ... Kom, dit wordt wat al te serieus. Het is bijna twaalf uur. Ik ga een zonnetje schieten en mijn rekenwerk doen. Dan krijgt Teral de wacht en kunnen wij lunchen. Je hebt niet echt geleefd als je mijn bier niet geproefd hebt.'

('Ik heb meer dan een jaar doorgebracht bij de vroege Maurai,' vertelde Havig mij. 'Omdat ze erop gebrand zijn het ware woord te verbreiden, gaven ze mij precies de opleiding die ik voor mijn doeleinden nodig had. Het waren aardige, vrolijke mensen - natuurlijk waren er slechteriken bij en hadden ze ook hun tekortkomingen, maar over het algemeen was de Federatie in die eeuw een gelukkig oord.)

Dat gold natuurlijk niet voor de rest van de wereld en voor het verleden. Ik maakte voortdurend tijdsprongen naar het twintigste-eeuwse Wellington of Honolulu om het vliegtuig naar Istanboel te nemen en te kijken hoe Xenia het maakte. Toen ik op het laatst het gevoel kreeg dat ik er niet veel meer bij kon leren over dat toekomstige milieu, keerde ik weer terug naar het Latijnse Constantinopel. Xenia was toen achttien. Kort daarna trouwden we.')

Van hun leven samen in de vijf jaar die hem gegund werden, vertelde hij me weinig. Ach, over wat voor mij en Kate werkelijk van belang was, heb ik ook niet veel te vertellen.

Hij noemde wel een paar praktische problemen. Die waren drievoudig: hij moest haar behoorlijk onderhouden, zich handhaven in de omgeving waarin zij zat opgesloten en verborgen blijven voor het Arendsnest.

Het eerste was niet zo eenvoudig. Hij kon geen zaak beginnen in een wereld van gilden, monopolies en gecompliceerde bepalingen en temidden van mensen die zelfs in een wereldstad - zonder drukpers, regelmatige postbezorging en elektronische communicatie - even graag roddelden als dorpelingen. Het kostte hem veel moeite en naspeuringen voor hij zich kon vestigen als agent van een nieuwgevormde groep Deense handelsavonturiers. Hij was meer waarnemer dan commissionair; zodat hij de Franken geen concurrentie aandeed. Geld was zijn minste zorg. Met wat naar het verleden meegenomen': goud kwam je een heel eind. Maar hij moest een geloofwaardige verklaring voor zijn geld hebben.

Voor de oplossing van zijn tweede probleem, dacht hij erover een flink eind weg te trekken, misschien naar Rusland of West-Europa, misschien naar Nicaea waar een Byzantijnse monarchie standhield die op den duur Constantinopel zou heroveren. Maar nee, het had weinig zin en ze zouden er toch niet veilig zijn. De Tartaren rukten op en dan was er nog de Inquisitie. Veroverd en leeggeplunderd, had deze grootse stad toch evenveel te bieden als andere steden buiten de Orient, en Xenia was hier thuis en had contact met I\aar moeder en haar vrienden. Bovendien, waar ze ook heen zouden gaan, zouden ze opvallen; zij een Levantijnse die zich Romeinse noemde, en hij een vreemdeling. Vanwege deze maskerade waren ze min of meer gedwongen een huis te kopen in Pera, waar de buitenlanders gewoonlijk woonden. Maar die stad lag direct aan de overkant van de Gouden Hoorn, met regelmatige pontverbindingen. Het derde probleem loste hij op door zich zo onopvallend mogelijk te gedragen. Hij nam een nieuwe schuilnaam aan, Jon Andersen, en leerde Xenia die te gebruiken en zich niet uit te laten over haar afkomst. Zijn katholieke kennissen kwamen hem te hulp doordat zij zich niet voor haar interesseerden en zich alleen afvroegen waarom Ser Jon de moeite had genomen met een ketterse Griekse te trouwen. Als hij haar zo nodig moest hebben, had hij haar toch als concubine kunnen nemen?

'In hoeverre heb je Xenia de waarheid verteld?' informeerde ik. 'Helemaal niets.' Hij fronste zijn wenkbrauwen. 'Het deed me wel zeer dat ik tegen haar moest liegen, maar het zou te gevaarlijk zijn als ze het wist, vooropgesteld dat ze er iets van zou begrijpen ... niet? Ze was altijd zo openhartig en ze had al moeite genoeg met de kleine bedriegereitjes, zoals mijn nieuwe identiteit die volgens mij nodig was voor mijn nieuwe baan.

Nee, ze accepteerde me voor wat ik zei dat ik was, en vroeg me niet uit over mijn zaken omdat ze zich realiseerde dat ik daaraan niet wilde denken als ik bij haar was. Dat was waar.'

'Maar hoe verklaarde je haar redding?'

'Ik zei dat ik tot mijn beschermheilige gebeden had die kennelijk op spectaculaire wijze mijn gebed verhoord had. Door de schrik en de verwarring was haar herinnering aan het gebeurde vervaagd, dus dat kon ze makkelijk geloven.' Zijn gezicht betrok. Het deed me ook zeer om te zien hoe ze kaarsen opstak en als een braaf kind smeekte om een baby terwijl ik wist dat we er geen konden krijgen.'

'Hm, wat de godsdienst betreft: werd zij katholiek of bekeerde jij je tot het Orthodoxe geloof?

'Nee, ik heb haar niet gevraagd te veranderen, want ze was niet in staat te huichelen. Mij had het niet veel kunnen schelen, maar ik moest acceptabel blijven voor de Italianen, de Normandiers en de Fransen, anders zouden we nooit een redelijk bestaan kunnen hebben. Nee, we vonden een Oosterse priester die de plechtigheid wilde voltrekken en een Westerse bisschop die mij voor een, eh, honorarium wel dispensatie wilde verlenen. Xenia vond het best. Ze had haar principes, maar ze was tolerant en verwachtte niet dat ik in de hel terecht zou komen, vooral niet omdat een heilige me al een keer te hulp gekomen was.'

Ze hadden een bescheiden huis, maar stukje bij beetje richtte zij het in en verfraaide het met de smaak die ze van haar vader geerfd had. Vanaf het dak keek je _uit over het dicht op elkaar gebouwde Pera en de schepen op de Gouden Hoorn, tot aan de muren, torens en koepels van Constantinopel, dat er vanaf deze afstand praktisch onaangetast uitzag. Het binnenland was landelijk en ze vond het heerlijk om daar uitstapjes naartoe te maken. Ze hadden drie bedienden, wat niet veel was in een tijd waarin veel werk verricht moest worden en arbeidskrachten goedkoop waren. Havig kon goed opschieten met zijn knecht, een losbandige Cappadocier die met de kokkin getrouwd was. Xenia verwende hun kinderen. dienstmeisjes kwamen en gingen en eisten veel aandacht van de jonge huisvrouw; de hedendaagse huishoudelijke apparaten besparen ons niet alleen lichamelijke arbeid. Xenia deed de tuin zelf, en de patio en het kleine erf achter het huis werden een sprookjestuin. Voor de rest hield zij zich bezig met borduren, waar ze een uitgesproken aanleg voor had, met de boeken die hij voor haar bleef meenemen, met haar godsdienst en met haar bijgeloof. 'Volgens mij waren de Byzantijnen zo bijgelovig als een paard,' vertelde Havig. 'Magie, waarzeggerij, bescherming tegen van alles en nog wat, van het Boze Oog tot en met de pest, voortekens, kwakzalverij, liefdesdranken, noem maar op, ze zweerden erbij. Xenia is helemaal weg van astrologie. Nou ja, dat kan geen kwaad en ze heeft genoeg gezond verstand om haar horoscopen op een zinnige manier uit te leggen. 's Nachts gingen we samen de sterren bekijken. Voor de tijd van de straatverlichting en de smog kon je dat even goed in de stad doen als buiten. In het licht van de sterren is ze nog mooier dan overdag. Ik moest me bedwingen om geen telescoop voor haar mee te brengen, een kleintje maar. Dat zou natuurlijk te riskant zijn.'

'Je hebt de, laten we zeggen, intellectuele kloof aardig overbrugd,' zei ik.

'Dat is niet zo verwonderlijk, dok.' Zijn gedempte stem streelde een herinnering. 'Zij was - is - ongeveer vijftien jaar jonger dan ik, schat ik. Veel dingen die ik weet, zijn haar onbekend. Maar andersom ook, vergeet dat niet. Ze is op de hoogte met het reilen en zeilen van een van de meest roemruchte wereldsteden uit de geschiedenis. De mensen, hun gebruiken, de folklore, de gebouwen, de kunst, de muziek, de boeken - ze had Griekse klassieken gelezen die mijn tijdgenoten nooit zouden kennen omdat ze bij de plundering verloren gingen. Daar vertelde ze me over; ze scandeerde die geweldige verzen van Aischylos en Sofocles tot de rillingen over mijn rug liepen; ze kon ons tweeen dronken maken met Sappho of laten huilen van het lachen met Aristofanes. Ik wist wat ik zocht en daarom vond ik dikwijls 'toevallig' boeken in een bazaar - eerder in de tijd, natuurlijk.' Hij zweeg even om op adem te komen en ik wachtte. 'En het alledaagse ook,' besloot hij. 'Als jij de hele dag in je praktijk had gewerkt, wilde je dan niet weten wat Kate gedaan had? En boven

dien ... we waren altijd verliefd.'

Ze gingen betrekkelijk weinig uit. Om de schijn op te houden, moest hij zo nu en dan een Westerse koopman ontvangen of in zijn eentje een feest bezoeken. Dat vond hij niet erg, want de mesten waren, voor die tijd, geen slechte kerels en ze konden hem veel interessants vertellen. Xenia kon haar dodelijke afkeer daarvan maar nauwelijks verbergen. Gelukkig verwachtte niemand van haar dat ze een charmante twintigste-eeuwse gastvrouw was. Wanneer Oosterse vrienden kwamen eten, begaf zij zich meer op de voorgrond en bloeide ze helemaal op. Havig kon zich dat permitteren omdat Jon Anderson, als voorpost van een zeer veraf gelegen firma, zijn inlichtingen moest inwinnen waar hij maar kon, en de kruimels moest oprapen die van de tafels van Genua en Venetie vielen. Zelf hield hij ook van die mensen; geleerden, handelslui, kunstenaars, handswerklieden, Xenia's priester, een gepensioneerde zeekapitein en meer exotische types die voor zaken kwamen of op een diplomatieke missie; Russen, joden van verschillende afkomst en zo nu en dan een Arabier of een Turk.

Wanneer hij weg moest, was de afwisseling hem welkom, maar tegelijkertijd haatte hij het verlies aan de tijd van leven die hij met haar kon doorbrengen. Om in zijn rol te blijven, moest hij regelmatig op stap. Gewoonlijk had een man zijn kantoor wel aan huis, maar de zaken van Jon Anderson vereisten dat hij anderen bezocht en reisjes over land en zee maakte naar andere streken. 'Soms was dat onvermijdelijk, bijvoorbeeld als ik was uitgenodigd,' vertelde hij me. 'En zo nu en dan wilde ik, zoals iedere man, hoe gelukkig getrouwd ook, wel eens een dagje alleen ronddwalen. Maar ik reisde voornamelijk naar de toekomst. Ik wist niet ... weet niet of het nut heeft, maar ik voel me verplicht de waarheid te onthullen. Dus ik projecteerde me eerst naar Istanboel, waar ik onder een schuilnaam een vette bankrekening had. Van daaruit vloog ik naar welk deel van de wereld ik maar wenste en begaf me naar de toekomst om mijn studie voort te zetten van de Maurai-Federatie; de opkomst, de bloei, de neergang, de ondergang en de nasleep.'

Langzaam kroop de schemering over het eiland. Onder de hoogste heuvel lag het land in duisternis gehuld, behalve waar vuurvlieglantaarns gloeiden tussen de huizen van de zeeboeren; het water glinsterde nog. Venus straalde blinkend wit tegen een achtergrond van koningsblauw die zich naar het westen tot aan Azie uitstrekte. Op de veranda van het huis van Carelo Keajimu kringelde geurige rook uit een wierookvat. Een vogel zat op zijn stok en zong het ingewikkelde repertoire waarvoor de mens hem geschapen had. Toch was hij niet gekooid maar leefde vrij in het woud.

De oude man mompelde: 'Het einde nadert. Sterven doet pijn. Niettemin gaven de voorvaderen blijk van wijsheid toen zij Nan de gelijke maakten van Lesu. Iets dat eeuwig zou voortbestaan, zou op den duur onverdraaglijk worden. De dood opent een deur, zowel voor mensen als voor volkeren.'

Hij zweeg even en zei toen: 'Uit wat je me vertelt, maak ik op dat we misschien te zeer ons stempel gedrukt op alles hebben.' ('Ik had zijn leven gevolgd,' vertelde Havig mij. 'Hij was begonnen als een briljante, jonge filosoof die zich later op de staatkunde toelegde. Als ouder staatsman trok hij zich terug om zich weer aan de filosofie te wijden. Toen besloot ik mijn geheim ook aan hem toe te vertrouwen. Zie je, ik bezit geen wijsheid. Ik kan aan de oppervlakte de toekomst afschuimen voor informatie, maar kan ik die interpreteren, of begrijpen? Hoe kan ik weten wat gedaan moet worden, of wat gedaan kan worden? Ik ben door heel wat jaren rondgesprongen maar Carelo Keajimu leefde en werkte en dacht na gedurende negentig onafgebroken jaren. Ik had zijn hulp nodig.') 'U bedoelt,' zei Havig, 'dat een element in uw beschaving te sterk benadrukt wordt en dat dat ten koste gaat van de volgende?'

'Afgaande op wat jij vertelde, ja.' Zijn gastheer peinsde een paar minuten. 'Of vind je ook niet dat er in de toekomst een vreemde tweedeling bestaat tussen twee begrippen die volgens het ideaal van de Maurai met elkaar in evenwicht moesten zijn? Wetenschap, rationaliteit, planning. En de mythes, de bevrijde geest, de mens een wezenlijk deel van de natuur waarvan de wetten niet onderworpen zijn aan kennis of wijsheid.

Uit wat je me vertelt, maak ik op dat de huidige overwaardering voor de technologie van voorbijgaande aard is,' zei Keajimu. 'Een gerechtvaardige reactie. Wij Maurai werden te aanmatigend, erger nog, eigenrechtig. Wij maakten dat wat eens goed geweest was tot een afgod en lieten al het goede dat nog over was eruit wegrotten. In naam van het behoud van de culturele verscheidenheid, trachtten we hele rassen te bevriezen in een toestand die op zijn best wat eigenaardig was, en op zijn slechtst een grotesk en gevaarlijk anachronisme. In naam van het behoud van het milieu probeerden wij werk te verbieden dat ons eens naar de sterren had kunnen voeren. Geen wonder dat de Ruwenzorya openlijk onderzoekingen verrichten voor een thermonucleaire energiecentrale! Geen wonder dat de onvrede in ons eigen land ons belet daar een einde aan te maken!' Het was even stil en hij vervolgde: 'Maar afgaande op jouw rapport, is het een verkrampte situatie. Het grootste gedeelte van de mensheid zal de wetenschap verwerpen en slechts wat versteende technologie behouden om de wereld draaiende te houden. Zij zullen zich steeds meer in zich zelf keren voor mystieke ervaringen en contemplatie; de gewone man zal zich tot de wijze wenden voor inzicht en die zal zich op zijn beurt tot zijn innerlijk wenden. Heb ik gelijk?'

'Ik weet het niet,' zei Havig. 'Ik heb die indruk, maar meer ook niet. Meestal begrijp ik de taal niet eens. Er zijn er een paar die ik met veel moeite kan ontcijferen, maar ik heb nooit tijd genoeg gehad om ze vloeiend te leren spreken. Het weinige wat ik van de Maurai weet, heeft me jaren gekost en in de toekomst staan ze nog verder van mij af.

'En de paradox wordt nog ingewikkelder door de tegenstrijdige dingen die je gezien hebt. Midden in een pastoraal landschap, torens die gonsden en schitterden door geheimzinnige krachten. Door een overigens lege lucht gleden geluidloos enorme schepen die eerder van een krachtveld gemaakt leken dan van metaal. En ... de symbolen op een standbeeld, in een boek of op een deurpost die onthuld werden door een handbeweging ... niets van dat alles kun je begrijpen. Je kunt je niet voorstellen waar ze vandaan kwamen. Heb ik gelijk?'

'Ja,' zei Havig ongelukkig. 'Carelo, wat moet ik doen?'

'Ik denk dat je in het stadium bent waarin je je moet afvragen "Wat moet ik leren?" '

'Carelo, ik ben een man alleen die probeert duizend jaar te overzien. Ik kan het niet! Ik ga steeds sterker betwijfelen of het Arendsnest die machinale verschijningen voort kan brengen. Maar waar komen ze dan wel vandaan?'

Keajimu raakte hem even aan. 'Wees kalm. Een man kan maar weinig doen. Het is genoeg als dat weinige het juiste is.'

'Wat is het juiste? Is de toekomst een tirannie van een paar technische overheersers over een mensheid die zweverig en passief geworden is omdat deze wereld alleen maar ellende kent? Als dat zo is, wat kan er dan aan gedaan worden?'

'Als praktisch, hoewel gepensioneerd politicus,' zei Keajimu droogjes, 'denk ik dat je de griezeligste kant van de zaak over het hoofd ziet. Een tirannie kan men overleven. Maar wij, Maurai, hebben, door ons zo te concentreren op de biologie, een erfenis nagelaten die misschien erger is dan de pijn die erdoor voorkomen wordt.'

'Wat?' Havig verstijfde op zijn strooien mat. 'Gescherpt metaal kan in brandhout hakken en in menselijk vlees. Een explosie kan puin opruimen en mensen vernietigen. Drugs - ik kan je vertellen dat die een probleem vormen waarmee onze regering zich op het hoogste niveau bezighoudt. Wij hebben chemicalien die meer doen dat kalmeren of stimuleren. Degene die onder hun invloed is, gelooft alles wat hem verteld wordt. Tot in details, zoals in een droom, met alle kleuren en geluiden, angst - en geluksgevoelens, verleden en toekomst. In hoeverre durven wij deze middelen toe te dienen aan onze voornaamste onruststokers?'

'Ik ben bijna blij te horen dat er aan de hegemonie van de Federatie een einde komt voordat deze kwestie kritiek wordt. Ons treft dus geen verwijt.' Keajimu boog zich naar Havig over. 'Maar, arme zwerver door de tijd, jouw gedachten moeten zich uitstrekken tot na de volgende eeuw. Kom vanavond tot rust. Aanschouw de sterren in hun baan, luister naar de zangvogel, laat je door de koele wind strelen en wees een met de aarde.'

Ik zat in mijn eentje een boek te lezen in mijn huisje in Senlac. Het was een onbewolkte, bitterkoude avond in November 1969. IJsbloemen zaten op de ruiten. Een symfonie van Mozart klonk uit de platenspeler, de verzen van Yeats lagen op mijn schoot, een glas met

Twee vingers Scotch stond op de tafel naast mijn luie stoel en zo nu en dan schoot me een herinnering te binnen die me deed glimlachen. Het was een fijne avond voor een oude man.

Knokkels bonkten op de deur. Ik zei een onwelvoeglijk woord, kwam moeizaam overeind en verzon een uitvlucht terwijl ik naar de deur liep. Mijn humeur werd er niet beter op toen Fiddlesticks tussen mijn enkels door glipte en me bijna liet struikelen. Ik had die rot kat alleen maar gehouden omdat hij van Kate geweest was. Toen zij stierf was hij pas een paar weken oud, nu liep hij zelf tegen zijn einde.

Toen ik de deur opende, stroomde de winter naar binnen. De grond was niet besneeuwd, maar hard bevroren. Een man stond voor me, rillend in een te dunne overjas. Hij was van middelmatige lengte, slank, blond en zijn gezicht had scherpe trekken. Zijn leeftijd was moeilijk te schatten, maar hij had diepe lijnen in zijn gezicht.

Ik had hem in geen vijf jaar gezien, maar mijn herinnering was niet vervaagd: 'Jack!' riep ik uit.

Hij kwam binnen, sloot de deur achter zich en zei met lage, haperende stem: 'Dok, je moet me helpen. Mijn vrouw ligt op sterven.'

'Rillingen, koorts, pijn in de borst, kleverig roodachtig slijm, hoesten ... ja, longontsteking, zo te horen. Die hoofdpijn, rugpijn en stijve nek zijn zorgwekkend. Kon wel eens beginnende meningitis zijn.

Havig zat met een van angst vertrokken gezicht op het puntje van zijn stoel en smeekte: 'Wat moet ik doen? Antibiotica ...'

'Ja, ja. Ik ben er niet verrukt van dat ik een recept moet uitschrijven voor een patient die ik nooit te zien zal krijgen en dat de behandeling door een leek geschiedt. Ik zou er de voorkeur aan geven haar in een zuurstoftent te leggen.'

'Ik zou ...' begon hij en zeeg moedeloos ineen. 'Nee, een zuurstofcilinder weegt veel te veel.'

'Ze is nog jong,' troostte ik hem. 'Streptomycine helpt haar er wel weer bovenop.' Ik klopte hem op zijn gebogen schouders. 'Maak je niet ongerust. Je hebt de tijd; je kunt terugkeren naar het moment dat je bij haar bent weggegaan.'

'Daar ben ik nog niet zo zeker van,' fluisterde hij.

Toen vertelde hij me alles wat er gebeurd was.

In de loop van zijn verhaal sloeg de schrik mij om het hart en ik flapte mijn bekentenis eruit. Meer dan tien jaar geleden had ik een gesprek gehad met een schrijver uit Californie. Ik had niet kunnen nalaten te zinspelen op wat Havig had opgevangen tijdens zijn eerste reizen naar dat tijdperk. Die beschaving intrigeerde me, hoe weinig ik er ook van wist; ik dacht dat hij, getraind als hij was in speculatief denken, sommige raadsels en paradoxen zou kunnen ophelderen. Onnodig te zeggen dat ik het deed voorkomen alsof het louter spelen

met gedachten was. Toen hij mijn toestemming vroeg om er in een paar verhalen gebruik van te maken, zag ik geen reden die te weigeren.

'Ze zijn uitgegeven,' zei ik diep ongelukkig. 'in een ervan heeft hij zelfs voorspeld wat jij later zou ontdekken, namelijk dat de Maurai een heimelijke poging om een atoomreactor te bouwen zouden saboteren. Wat gebeurt er als een agent van het Arendsnest ze in handen krijgt?'

'Heb je hier een exemplaar?' vroeg Havig.

Dat had ik en hij las het snel door. Dat luchtte hem wat op en zijn trekken ontspanden zich. 'Ik geloof niet dat we ons zorgen hoeven te maken,' zei hij. 'Hij heeft de namen en sommige onderdelen veranderd. De hiaten in wat je hem verteld hebt, heeft hij vaker fout dan goed ingevuld. Als iemand die de toekomst kent dit leest, zal hij op zijn hoogst denken dat het een schot naast de roos is, zoals in science fiction wel meer voorkomt.' Hij lachte zenuwachtig. 'Als je honderd keer schiet, is het altijd wel een keer raak, weet je? Maar ik betwijfel of ze gelezen worden. Deze verhalen hadden geen grote oplage en waren weer snel vergeten. Tijd-agenten zouden nooit proberen alles door te nemen wat gedrukt werd, en die van Wallis zeker niet.'

'Eigenlijk stelt het me gerust. Ik denk dat ik me te veel zorgen gemaakt heb. Er is jou en dat familielid van je nog niets overkomen. Ze hebben je ongetwijfeld nagetrokken en je laten gaan omdat je voor mijn volwassen ik niet van belang bent. Dat is de voornaamste reden waarom ik na mijn laatste bezoek zo'n lange tijd heb laten verlopen, dok, - jouw veiligheid. En die andere Anderson - ach, die heb ik nog nooit ontmoet. Die is een kennis van een kennis.'

Hij zweeg even en zei toen grimmig: 'Ze hebben niet eens geprobeerd me via mijn moeder te treffen of me door haar in de val te laten lopen. Dat zullen ze wel te voor de hand liggend vinden, of te riskant omdat ze met deze tijd niet vertrouwd zijn. Wees voorzichtig en er overkomt je niets. Maar je moet me helpen!' De nacht werd al grauw van het ochtendlicht toen ik hem vroeg: 'Waarom kom je bij mij? De Maurai hebben vast veel modernere medicijnen.'

'Ja, maar veel te modern en bijna allemaal preventief. Ze beschouwen medicijnen als eerste hulp. Dus voor zover ik het kan bekijken, zijn ze net zo goed als de jouwe in Xenia's geval.'

Ik streek over mijn kin. De harde stoppels maakten een schrapend geluid. 'Ik heb altijd wel gedacht dat er een natuurlijke grens bestaat voor chemotherapie,' merkte ik op. 'Ik zou verdomme wel eens willen weten wat ze tegen virusziekten doen!'

Havig kwam in beweging. 'Geef me de ampullen en een injectiespuit en ik ga ervandoor.'

'Kalm aan,' beval ik. 'Denk eraan dat ik niet meer praktiseer en hier geen krachtige medicijnen meer heb. We moeten wachten tot de apotheek opengaat. Nee! je maakt geen tijdsprong naar dat tijdstip. Ik wil nog even nadenken en wat naslaan. Misschien is een ander antibioticum wenselijk. Streptomycine kan neveneffecten hebben die jij niet kunt behandelen. Bovendien moet je het een en ander leren. Ik wed dat je nog nooit een injectie gegeven hebt, laat staan een herstellende patient hebt verzorgd. En eerst nemen we onze laatste dosis Scotch en gaan we een paar uurtjes dutten.'

'Het Arendsnest ...'

'Kalm aan,' zei ik nogmaals tot de verwilderde man in wie ik de wanhopige jongen herkende. 'Je hebt net uitgemaakt dat die bandieten geen belangstelling voor me hebben. Als ze van je aankomst hier op dit tijdstip op de hoogte zijn, dan waren ze er al geweest om je te grijpen. Waar of niet?'

Hij knikte langzaam. 'Da's waar.'

'Ik begrijp dat je je zorgen maakt, maar ik had liever dat je me eerder geraadpleegd had over de ziekte van je vrouw.'

'Ik niet soms? Eerst dacht ik dat ze alleen maar een zware kou had.

Ze zijn taaier dan wij vandaag. Kinderen sterven als vliegen. Ouders investeren niet zo veel liefde in baby's als wij, tenminste niet voor ze een jaar of twee zijn. Maar als ze die eerste twee jaar overleven, hebben ze een goede kans over hun latere ziektes heen te komen. Hoewel ze zich al lang niet lekker voelde, is Xenia pas eergisterenavond naar bed gegaan ...'Hij kon zijn zin niet afmaken. 'Heb je in haar toekomst gekeken?' vroeg ik. Zijn roodomrande ogen zochten de mijne en hij zei vermoeid: 'Nee,' dat durfde ik niet.'

1k zal ook nooit weten of zijn angst om het tijdstip van Xenia's dood vooruit te weten, gegrond was. Behield hij door zijn onwetendheid zijn vrijheid, of slechts een illusie van vrijheid? Ik weet alleen maar dat hij een paar dagen bij mij bleef om uit te rusten en te leren hoe hij zijn vrouw hulp moest bieden. Daarna nam hij afscheid; geen van beiden wisten we of we elkaar ooit terug zouden zien. Hij reed in zijn huurauto naar het vliegveld en vloog naar Istanbul. Daar spoedde hij zich naar het verleden met wat ik hem had gegeven, en werd hij gevangen genomen door de mannen van het Arendsnest.

Ook in het jaar 1213 was het november. Havig had die maand in 1969 uitgekozen, omdat hij wist dat het guur weer zou zijn en zijn vijanden daarom waarschijnlijk niet bij mijn huisje op wacht zouden staan. Aan de Gouden Hoorn was het niet zulk bar weer. Maar er woei een koude wind vanuit Rusland die van boven de Zwarte Zee regen had meegevoerd. Om zich tegen de kou te beschermen, waren er slechts houtskoolkomforen: verwarmingsovens waren in die magere jaren voor dat klimaat te duur. De tengere Xenia lag dag in dag uit te rillen totdat de bacterien haar longen begonnen aan te tasten. Zowel in plaats als tijd veranderde Havig herhaaldelijk van basis in Istanbul. Als extra veiligheidsmaatregel was die altijd gevestigd op de andere oever van de zee-engte. Daarom moest hij met een krakend pontje de Gouden Hoorn oversteken voor hij zich door vrijwel verlaten straten huiswaarts kon begeven. Met zijn linkerhand droeg hij de chronoloog, in zijn rechterhand was een plat etui geklemd dat, het leven van zijn vrouw moest redden. Er viel wat regen uit de laaghangende wolken en de mist doordrenkte zijn kleren. Zijn voetstappen weerklonken hol op de glibberige straatkeien. Hij zou een kwartier weg geweest zijn als hij bij Xenia terugkwam. Hoewel het pas drie uur in de middag was, werd het al donker.

De deur was gesloten de luiken vergrendeld. Door de kieren scheen flauwtjes het licht van een lamp. Hij klopte aan in de verwachting dat het dienstmeisje - hoe heette zij ook alweer? Eulalia? - de klink zou lichten en hem mompelend zou binnenlaten. Ze zou verbaasd zijn dat hij zo snel terug was, maar daar gaf hij geen donder om.

De deurhengsels kraakten en een man gekleed in een Byzantijnse toga verscheen in de deuropening. Hij omklemde een reusachtig jachtgeweer. 'Beweeg je niet, Havig,' zei hij in het Engels. 'Probeer niet te vluchten. Vergeet niet datje vrouw in onze macht is.'

Met uitzondering van een icoon van de Heilige Maagd, was hun slaapvertrek vrolijk ingericht met muurschilderingen van bloemen en dieren. Het had iets onbetamelijks dat boven Xenia's bed een lammetje dartelde, zo mager en uitgeteerd lag zij erbij. Haar huid spande strak om haar tengere leden en haar gebarsten lippen kleefden aan elkaar.- Alleen haar haar, dat los over haar borsten lag, en haar grote verschrikte ogen glansden nog.

De man in Oost-Romeinse vermomming - Havig kende hem niet - hield zijn linkerarm in een geroutineerde greep. Juan Mendoza had zijn rechterarm vast en oefende grijnzend druk uit op zijn elleboog. Hij was in westerse stijl gekleed, net als Waclaw Krasicki, die naast het bed stond.

'Waar zijn de bedienden?' vroeg Havig dof.

'Doodgeschoten,' zei Mendoza.

Wat ...?,

'Ze wisten niet wat een geweer was, dus konden we ze er niet mee bedreigen. We wilden niet dat je door dat gekrijs gealarmeerd zou worden. Hou je bek.'

Het schokkende nieuws van hun dood en de hoop dat de kinderen gespaard waren en in een weeshuis konden worden opgenomen, troffen Havig als een verdovende slag. Xenia hoestte hartverscheurend. 'Nauk,' kreunde ze. 'Nee, Jon, Jon ...' Krachteloos strekte ze haar handen naar hem uit, maar hij moest machteloos toezien. Krasicki's brede gezicht was zichtbaar ouder geworden. Hij moest jaren van zijn leven besteed hebben aan het begaan van wandaden, zowel in het verleden als in de toekomst. Hij zei met ijzige voldoening: 'Misschien interesseert het je te weten hoe lang en hard we hebben moeten werken om je op te sporen. Je hebt ons een hoop gekost, Havig.'

'Waarom ... al die moeite?' kon de gevangene uitbrengen.

'Je dacht toch niet dat we je met rust konden laten, wel? Het is niet alleen dat je een paar van ons vermoord hebt, maar je bent ook slim en daardoor gevaarlijk. Ik heb me persoonlijk belast met dit karwei.'

,Wat hebben ze me overschat,' dacht Havig somber.

,We moeten weten wat je hebt uitgespookt,' vervolgde Krasicki. 'Ik raad je aan om mee te werken.'

'Hoe hebben jullie ...?'

'Een hoop speurwerk. We gingen er vanuit, gelet op wat je gedaan had, dat deze Griekse familie je na aan het hart lag en datje contact met ze zou houden. Je hebt je sporen goed uitgewist, dat moet ik toegeven. Maar, gezien onze beperkte mankracht en de problemen die het werken hier met zich meebrengt, hoef je je niet op de borst te kloppen voor die vijf jaar die je je gang kon gaan. Dat we dit moment kozen om toe te slaan, ligt nogal voor de hand. De hele buurt weet dat je vrouw ernstig ziek is. We wachtten tot je naar buiten kwam en we wisten dat je gauw terug zou komen.' Hij wierp een blik op Xenia. 'En je werkt mee, niet?'

Er voer een huivering door haar heen en ze hoestte blaffend, zoals eens een hond geblaft had toen haar vader vermoord werd. Het slijm dat zij opgaf was rood van het bloed. 'Jezus Christus!' gilde Havig. 'Laat me los! Laat me haar helpen!'

'Wie zijn dat, Jon?' zei ze smekend. 'Wat willen ze?' Waar blijft je beschermheilige?'

'Daar komt nog bij dat Pat Moriarty een vriend van me was,' zei Mendoza, terwijl hij zo hard aan Havigs pols trok dat zijn elleboog bijna brak.

Door de folterende pijn heen hoorde hij Krasicki zeggen: 'Als je met ons meegaat en geen moeilijkheden maakt, laten we haar met rust. Dan geef ik haar zelfs een injectie met dat spul dat je hebt opgehaald.'

'Dat is ... niet genoeg ... alsjeblieft ...'

'Meer krijgt ze niet. We hebben al genoeg man jaren aan je verspild. Of wil je liever dat we haar armen breken?' Havig zakte in elkaar en begon te huilen.

Krasicki hield zijn belofte, maar hij duwde de naald er zo onhandig in dat Xenia het uitschreeuwde van de pijn. 'Alles komt in orde, lieveling, de heiligen waken over je,' riep Havig haar toe. Tegen Krasicki zei hij: 'Laat me afscheid van haar nemen, in godsnaam. Ik zal alles doen wat je zegt als ik haar vaarwel mag zeggen.'

Krasicki haalde zijn schouders op: 'Goed, maar een beetje vlug.' Mendoza en de andere man hielden Havig vast toen hij zich over haar heen boog. 'Ik hou van je,' zei hij. Hij wist niet of zij het verstaan had, overmand door koorts en angst als ze was. Hij kust haar op haar uitgedroogde mond, maar niets herinnerde hem aan d volle lippen die hij eens gekust had.

'Zo is het genoeg,' zei Krasicki. 'We gaan.'

Op weg naar de toekomst verloor Havig alle besef van de mannen om hem heen. Zintuiglijk waren ze er, net als zijn eigen lichaam, maar alleen de flakkerende schaduwen in de kamer waren werkelijkheid. Hij zag hoe zij daar in de steek gelaten lag en huilend haar handen naar zijn verdwenen gestalte uitstrekte. Hij zag haar bewegingloos liggen en dagen later iemand die ongerust was geworden de deur forceren; hij zag verwarring, en vervolgens een lege kamer waarin zich - nog later - onbekenden bevonden. Hij zou zich hebben kunnen verzetten, zich aan de normale tijd hebben kunnen vastklampen, toen ze voor het eerst moesten stilhouden om op adem te komen. Zijn bewakers beschikten niet over de middelen om die onbeweeglijkheid te doorbreken. Maar er zijn manieren om iedere wil te breken. Het was beter ongebroken van lichaam en geest in het Arendsnest te arriveren. Hij moest in staat blijven tot wraak.

Dat was slechts een vage gedachte. Zijn hele wezen was doordrenkt van haar dood. Hij merkte nauwelijks dat de schaduwen van vorm veranderen - hoe hun huis afgebroken werd om plaats te maken voor een groter, dat afbrandde toen de Turken Pera veroverden, en vervangen werd door gebouw na gebouw, tot uiteindelijk de gloeiende vuurbal de stad veranderde in een hoop radioactief puin. Noch drong het tot hem door dat zij stilhielden tussen de ruines, met een vliegtuig de oceaan overstaken en zich naar de toekomst begaven waar de Sachem wachtte. Zijn gedachten waren geheel bij Xenia, die hem zag verdwijnen en op het bed terugviel om te sterven zonder de laatste sacramenten.

Hoewel de zomer het Arendsnest baadde in warmte en felle zonneschijn, hielden de bakstenen muren de torenkamer waarin Havig was

opgesloten koel. Het was een kaal vertrek met een wastafel, een toilet, een matras en twee rechte stoelen. Het enige raam keek uit op het fort en de landerijen waar de boeren voor hun meesters zwoegden. Als je even naar het zonovergoten landschap had gekeken, zag je enige tijd niets meer.

Van een ring rond zijn enkel liep een anderhalve meter lange staaldraad naar een kram in de muur. Dat was voldoende. Een rijdreiziger droeg alles met zich mee wat in direct contact met hem was, zoals zijn kleren. Havig zou de hele toren met zich mee moeten

torsen; hij probeerde het maar niet.

'Ga zitten, ga zitten,' drong Caleb Wallis aan. Hij had, buiten bereik van zijn gevangene, zijn brede achterste op een van de stoelen laten zakken. Zijn zwarte uniform met epauletten, netjes gekamde rossige snor en zijn kale kop, benadrukten zijn overwicht op Havigs smerige archaische kleren, zijn ongeschoren kaken en zijn bloeddoorlopen en vuilomrande ogen.

Wallis gebaarde met zijn sigaar. 'Ik ben niet eens kwaad op je,' zei hij. 'Eigenlijk bewonder ik je energie en geslepenheid. Die zou ik graag weer aan mijn kant hebben. Daarom heb ik de jongens bevolen je voor dit onderhoud met rust te laten. Het eten was goed, hoop ik? Ga toch zitten.'

Havig gehoorzaamde. Hij voelde zich nog steeds verdoofd. Die nacht had hij van Xenia gedroomd. Ze waren op reis met een grote trimaran, waarvan de zeilen in vleugels veranderden die hen naar de ster

ren droegen.

'We zijn hier onder elkaar,' zei Wallis. Aan de andere kant van de zware gesloten deur stond zijn lijfwacht. 'Je kunt vrijuit praten.'

'En als ik dat niet doe?' antwoordde Havig.

Staalharde blikken boorden zich in de zijne. 'Dat zal je wel. Ik ben een geduldig mens, maar ik laat mijn plannen niet langer door jou dwarsbomen. Je leeft nog omdat ik denk dat je ons schadeloos kunt stellen voor de schade die je hebt aangericht en de moeilijkheden die je hebt veroorzaakt. Je weet bijvoorbeeld de weg in de late twintigste eeuw. En je hebt daar geld. Dat zou goed van pas kunnen komen. Havig stak zijn hand in zijn tuniek en dacht dof: 'Wat prozaisch dat een nieuwbakken weduwnaar, bedreigd met martelingen, last heeft van jeuk en zijn eigen stank. Hij had eens tegen Xenia opgemerkt dat haar geliefde klassieke dichters zulke menselijke trekjes altijd achterwege lieten: en ze had hem passages uit Homerus en de toneeldichters laten zien om te bewijzen dat hij ongelijk had; haar wijsvinger danste over de regels en de bijen zoemden tussen de rozen ... 'Ik heb gehoord dat je een grietje had in Constantinopel. Ze we ziek en ze moesten haar laten sterven. Niet leuk, ik voel met je me Maar toch, jongen, in zekere zin heb je het aan je zelf te wijten. aan haar.' Hij schudde zijn grote hoofd. 'Ik zeg niet dat God gestraft heeft. Dat zou kunnen, maar de natuur geeft mensen wat hu toekomt, en het geeft geen pas dat een fatsoenlijke blanke zich bindt aan zo'n soort vrouw. Ze was een Levantijnse, weet je? Dat wilzeggen een bastaard - Armeens, Aziatisch, Joods, wat nikkerbloed Weer maakte Wallis een wijds gebaar met zijn sigaar. 'Begrijp m goed, ik heb er geen bezwaar tegen dat de jongens hun pleziertje hebben,' zei hij met een joviale knipoog. 'Nee, dat is gewoon een bonus op jullie salaris. Je kunt je hart ophalen bij iedereen die je maar wilt, en achteraf geen gedonder, noch van haar, noch van ie mand anders.' Hij fronste zijn wenkbrauwen. 'Maar jij, Jack, jij ben met haar getrouwd.'

Havig probeerde niet te luisteren maar de stem dreunde door. 'Het i erger dan je op het eerste gezicht zou zeggen. Ik noem het een symbolische handeling. Je verlaagt je zelf, omdat een halfbloed noot tot jouw niveau verheven kan worden. En zo verneder je het hele ras.' Zijn toon werd scherper. 'Begrijp je het niet? Het is altijd de vloek van de blanke geweest. Omdat hij intelligenter en gevoeliger is, stelt hij zich open voor degenen die hem haten. Zij zaaien verdeeldheid, zij vertellen hem leugens, zij dringen zich op hun gladde manie in, totdat hij merkt dat hij zich bij zijn natuurlijke vijand heeft aangesloten om zijn broeders te bestrijden. Ik heb jouw eeuw bestudeerd, Jack. Toen ging de samenzwering tot actie over, werd de wereld vernietigd en werden de poorten wagenwijd opengezet voor de Mongs en de Maurai ... Weet je wat ik de grootste tragedie aller tijden vind? Dat de twee grootste genieen die het blanke ras ooit heeft voortgebracht, de twee die het mogelijk hadden kunnen beschermen tegen de Slaaf en de Chinees, zich in de oorlog in tegenovergestelde kampen lieten lokken: Douglas MacArthur en Adolf Hitler.'

Havig merkte - eerst tot zijn verbazing en later met een diep gevoel van voldoening - dat hij op de vloer had gespuwd en had gesnauwd: ,Als de Generaal dat gehoord had, zou ik geen cent voor je leven geven, Wallis. Niet dat het een cent waard is, trouwens.' Tot zijn verbazing barstte Wallis niet in woede uit. 'Dat bewijst nou precies wat ik zei.' Zijn toon was bijna verdrietig. 'Jack, je moet de feiten onder ogen zien. Ik weet dat je gezonde instincten hebt. Die zijn alleen maar bedolven onder een berg handige leugens. Je hebt dat nikkerrijk in de toekomst gezien en toch kun je niet inzien wat er gedaan moet worden om de mensheid terug te leiden op de juiste evolutionaire weg.'

Wallis trok aan zijn sigaar tot het vuur rood opgloeide, blies de scherpe rook uit en voegde er op welwillende toon aan toe: 'Natuurlijk, vandaag ben je je zelf niet. Je hebt dat meisje verloren om wie je veel gaf, en zoals ik al zei, ik voel met je mee. Maar hoe dan ook, ze zou nu toch allang dood zijn, of niet soms?' Hij werd nu doodernstig. 'Iedereen sterft,' zei hij. 'Behalve wij. Ik geloof dat wij reizigers niet hoeven te sterven. Jij kunt bij ons horen. Je kunt voor eeuwig leven.'

Havig onderdrukte de neiging om te zeggen: 'Als ik jou op de koop toe moet nemen, pas ik liever.' Hij wachtte af.

'Ver in de toekomst van de wereld die wij aan het opbouwen zijn, vinden ze stellig het geheim van de onsterfelijkheid,' zei Wallis. 'Ik ben ervan overtuigd. Dit is in vertrouwen, maar als je blijft weigeren onze zijde te kiezen, sterf je toch. Nadat ik het handboek had geschreven, ben ik teruggekeerd naar het einde van Fase Een. Je weet dat ik dan oud ben. Ingevallen wangen, leepogen, trillende handen met levervlekken ... geen prettig gezicht.' Hij vermande zich. 'Op deze trip heb ik iets nieuws opgemerkt. Tegen het einde verdwijn ik. Afgezien van het ene korte bezoek, dat ik al heb afgelegd aan Fase Twee, zien ze me nooit meer. Nooit. En hetzelfde geldt voor een aantal van mijn luitenants. Ik ben niet al hun namen te weten gekomen - het had geen zin daar tijd van leven aan te besteden - maar het zou me niet verbazen als jij daar ook bij was.'

Vaag drongen de woorden tot de apathische Havig door. 'Wat denk je dat er gebeurd zal zijn?' vroeg hij.

'Nou, waarover ik geschreven heb,' jubelde Wallis. 'De beloning. Nadat ons werk voltooid was, zijn we naar de verre toekomst geroepen en hebben we de eeuwige jeugd gekregen. Als goden.' Buiten kraste een kraai.

De juichende toon verdween uit zijn stem: 'Ik hoop dat je erbij zult zijn, Jack. Echt. Je gaat recht op je doel af. Die tocht op je eigen houtje naar Constantinopel heeft Krasicki op het idee van die expeditie gebracht. Het was onze beste buit tot nu toe. Geloof me, Caleb Wallis is niet ondankbaar. Denk ook eens aan de mannen, kamera den van je, die je gedood hebt. Zet die nu eens naast dat meisje dat je het hoofd op hol gebracht heeft. Laten we gewoon de schade die je hebt aangericht uitwissen met de diensten die je ons bewezen hebt.. Dan staan we quitte, nietwaar? Je moet in al die jaren een hoop, gegevens verzameld hebben. Wat zou je ervan zeggen die aan ons door te geven? Waarom zeg je niet waar je geld is? Dan kun je het aan ons overmaken. Zo kun je je plaats in het korps terugverdienen.' Of wil je de gloeiende ijzers, de tangen, de tandartsboor, gehanteerd, door de beroepsbeulen die we hier, zoals je weet, hebben, totdat dat wat er nog van je over is mijn zin doet in de hoop dat ik het zal laten sterven?

De nacht viel eerst in de kamer, toen achter het venster. Havig staarde dof naar het eten en de bandrecorder tot hij niets meer kon onderscheiden.

Hij moest maar toegeven, dacht hij. Wallis zou wel niet liegen over de toekomst van het Arendsnest. Je kon je beter bij een overmacht aansluiten en hopen dat je je invloed ten goede kon aanwenden. Maar toch - stel dat Wallis gehoord had van de psychofarmaca van de Maurai, waar de Maurai zelf zo bang voor waren, en mannen tijdopwaarts had gestuurd ...

Wel, Julius Caesar had slachtpartijen aangericht en volkeren onderworpen ter wille van zijn politieke carriere. Daarmee had hij de grondvesten gelegd van de Westelijke beschaving, die op zijn beurt de wereld de kathedraal van Chartres, Sint Franciscus van Assisie,

Bach, Rembrandt, de genetica enzovoorts had geschonken. Maar ook de atoomkop, de auto, de Vierde Kruistocht en het fascisme. Toch, als je het tegen elkaar afwoog, in het perspectief van de eeuwigheid .

Moest hij, Jack Havig, het opnemen tegen een hele toekomst ter wille van een geliefd hoopje stof?

Kon hij dat? Morgen zou een beul komen kijken of er iets op de band stond.

Hij kon maar beter niet vergeten dat voor de eeuwigheid Jack Havig net zo min iets betekende als Doukas Manasses of Xenia. Alleen: hij hoefde zijn vijand niet behulpzaam te zijn. Hij kon ze tijd van leven laten verspillen; wat dat ook waard mocht zijn.

Iemand rukte aan hem. Langzaam ontwaakte hij uit een onrustige slaap. Een handpalm werd in het donker op zijn mond gedrukt. 'Maak geen lawaai, idioot,' fluisterde Leonce.

De lichtstraal van een staaflantaarn tastte rond tot het licht op het metaal rond Havigs enkel weerkaatste. 'Ah,' fluisterde ze, 'zo houden ze de kurk op de fles. Dacht ik al. Hou es vast.' Ze duwde de lantaarn in zijn handen. Door zijn duizeligheid en het kloppen van zijn hart kon hij zijn handen niet stil houden. Ze zei een lelijk woord, griste de lamp terug, duwde hem tussen haar tanden en hurkte over hem heen. Een ijzerzaag begon te knarsen. 'Leonce - schat, dat moet je niet doen,' stamelde hij. Ze uitte een woedend gegrom en hij hield zijn mond maar. De sterren schitterden in het venster.

Toen de kabel doorgezaagd was en hij alleen nog de ring om zijn enkel had, wankelde hij overeind. Zij knipte het licht uit en stopte de lantaarn in een zak op haar blouse - verder droeg zij een spijkerbroek, bergschoenen, een mes en een revolver, zag hij - greep hem bij de bovenarm en siste: 'Luister, wip even vooruit naar morgenochtend. Laat je je ontbijt geven voor je naar nu terugkomt. Begrepen? Dan denken ze dat je later ontsnapt bent. Krijg je dat voor elkaar? Zo niet, dan ben je er geweest.

'Ik zal het proberen,' zei hij zwakjes.

'Goed zo.' Ze kuste hem kort maar heftig. 'Ga nu.'

Havig begaf zich voorzichtig op weg naar de toekomst. Toen het venster grijs werd kwam hij te voorschijn en legde hij de staaldraad zo neer dat je op het eerste gezicht niet kon zien dat hij doorgezaagd' was, en wachtte af. Een uur had nog nooit zo lang geleken. Een horige bewaker bracht een blad met eten en koffie. 'Hallo,' zei Havig nogal idioot.

De man wierp hem een norse blik toe en waarschuwde: 'Eet vlug. Ze willen zo met je praten.'

De afschuwelijke gedachte trof Havig dat de man zou blijven wachten, maar hij ging weer weg. Toen de deur achter hem dichtsloeg, moest Havig even gaan zitten; zijn knieen knikten. Leonce. Hij slokte zijn koffie naar binnen en hervond zijn krachten. Hij stond op om nachtwaarts te reizen.

De lichtstraal attendeerde hem op het juiste moment. Toen hij in normale tijd terugkeerde, hoorde hij een hees gefluister: 'Krijg je dat voor elkaar? Zo niet, dan ben je er geweest.'

'Ik zal het proberen.'

'Goed zo.' Even stilte. 'Ga nu.'

Hij hoorde het geruis van de lucht die het vacuum vulde waar hij gestaan had en wist dat hij vertrokken was. 'Hier ben ik,' riep hij zacht.

'Wat? Ah!' Ze moest beter in het donker kunnen zien dan hij, want ze kwam direct op hem af. 'Alles goed?'

'Ik denk van wel.'

'Mond dicht,' beval ze. 'Ondanks onze list kunnen ze op dit uur een onderzoek instellen. Houd mijn hand vast en glip naar het verleden. Haast je niet, ik weet dat we het zullen redden. Ik wil niet dat ze erachter komen hoe.'

Gelijktijdig tijdreizen was een onderdeel van de opleiding van het Arendsnest. Je voelde een weerstand als je 'sneller' of 'langzamer' reisde dan de ander en paste je chronokinetische tempo daaraan aan. Een paar nachten eerder was het vertrek niet bewoond en stond de deur open. Ze liepen over duistere trappen naar de binnenplaats en gingen onder de poort door die in deze tijden van onbetwiste heerschappij gewoonlijk openstond. Ze moesten met tussenpozen te voorschijn komen om adem te halen, maar dat kon 's nachts. Toen ze over de ophaalbrug waren, versnelde Leonce haar pas. Havig verwonderde zich erover dat zij niet gewoon naar een dag ging voor het fort bestond, tot hij zich realiseerde dat het risico te groot was dat er anderen in de nabijheid waren. Er waren veel jagers in de wouden die hier eens gegroeid hadden. Overmand als hij was door vermoeidheid en verdriet, deed hij er maar het beste aan haar voorbeeld te volgen. Zij had hem ten slotte bevrijd, niet?

Dat had ze en het duurde even voor hij het kon bevatten.

Ze zaten in een woud, op een zomerdag voor Columbus geboren was. Reusachtige eiken, iepen en berken stonden door elkaar; de lucht was van hun geur vervuld en hun bladeren wierpen groene schaduwen om het compacte kreupelhout om hen heen. Leonce had een laaggloeiend vuur aangelegd en op een geimproviseerd spit daarboven roosterden ze een korhoen, een van de duizenden die bij hun aankomst hier verschrikt waren opgevlogen.

'Ik kan er maar niet over uit,' zei ze. 'Wat een schitterende wereld was het voordat de mens met zijn machines roet in het eten gooide. Ik ben niet meer weg van de Mooie Jaren. Ik ben er te vaak geweest.' Havig, die tegen een boom geleund zat, had even een griezelig gevoel van deja vu. Toen begreep hij het: de omgeving leek erg op die van een millennium later toen zij en hij ... Hij nam haar wat aandachtiger op. Met haar mahoniekleurige haar en haar jongensachtige kleren zou ze zo uit zijn oorspronkelijke tijd gestapt kunnen zijn. Haar Engels was praktisch accentloos. Natuurlijk, ze droeg nog steeds wapens, en haar katachtige gang en haar trotse optreden waren niet veranderd.

'Hoe lang is het voor jou geleden?' informeerde hij.

'Dat je me in Parijs in de steek liet? Ongeveer drie jaar.' Ze keek fronsend naar de vogel en draaide het spit.

'Het spijt me. Dat was een rotstreek. Waarom heb je me bevrijd?'

Ze fronste nog dieper. 'Als je me eens vertelde wat er gebeurd is.'

'Weet je dat niet?' riep hij verbaasd uit. 'Als je niet wist waarom ik gearresteerd was, hoe wist je dan dat ik het niet verdiende?'

'Vertel op.'

Hakkelend vertelde hij haar de hoofdzaken van zijn verhaal. Nu en dan sloeg zij haar ogen naar hem op, maar haar gezicht bleef uitdrukkingloos. Toen hij klaar was, zei ze: 'Nou, mijn voorgevoel heeft me niet bedrogen. Ik heb niet veel bijzonders in de steek gelaten. Ik moest van dat zooitje kotsen toen ik zag hoe het toeging.' Ze had wel eens wat over Xenia kunnen zeggen, vond hij en daarom zei hij even bruusk: 'Ik dacht dat je geen bezwaar had tegen een beetje knokken en plunderen.'

'Niet als het eerlijk toegaat, man tegen man. Maar die ... jakhalzen ... kiezen juist hulpeloze mensen uit, en meer voor hun plezier dan uit hebzucht.' Woedend stak zij haar mes in de vogel zodat het vet eruit liep en gele vlammen uit het vuur omhoog laaiden. 'En wat heeft het allemaal voor zin? Waarom zouden we de machines in de wereld terugbrengen? Om Cal Wallis tot God te laten promoveren?'

'Toen je merkte dat ik was opgespoord en gevangen gehouden werd, brak toen het verzet los dat langzaam bij je gegroeid was?'

Ze gaf niet rechtstreeks antwoord. 'Ik ging terug in de tijd tot de kamer leeg was en toen tijdopwaarts tot jij er was. Daarvoor had ik een paar dagen in de toekomst doorgebracht om niet te laten blijken dat ik bij je ontsnapping betrokken was. Ha, iedereen liep rond als een kip zonder kop. Ik verspreidde het gerucht datje in het verleden een andere tijdreiziger bij het complot betrokken had.' Ze haalde haar brede schouders op. 'Nou, de opwinding bedaarde snel. Het was kennelijk niet de moeite waard het aan de vroegere Wallis op zijn inspectiereis te vertellen. Hij kwam pas jaren later terug en in de tussentijd was er niets vreselijks gebeurd. Jij was niet belangrijk en ik ook niet als ik niet van mijn verlof terugkom. Ze zullen wel aannemen dat ik een ongeluk heb gehad.' Ze grinnikte. 'Ik ben gek op sportwagens.'

'Ondanks het feit datje tegen machines bent?' vroeg Havig.

'Ach, je kunt er plezier van hebben zolang ze er zijn, of dat nou goed is of niet, vind je niet?' Ze keek hem kalm aan en zei op sombere toon: 'Dat is ongeveer alles wat we kunnen doen, jij en ik. Een paar fijne schuilplaatsjes zoeken, hier en elders in de tijd-ruimte. Het Arendsnest dwarsbomen kunnen we toch niet.'

'Toch ben ik er niet zeker van dat hun overwinning is voorbeschikt,' zei Havig. 'Maar misschien is de wens de vader van de gedachte. Zijn ernst vulde de leegte die Xenia had achtergelaten. 'Leonce, het is verkeerd om wetenschap en technologie overboord te gooien. Die kunnen misbruikt worden, maar dat kan met alles. De natuur is nooit volmaakt in evenwicht geweest - er zijn veel meer uitgestorven dan levende soorten - en de primitieve mens was even destructief als de moderne. Het duurde alleen langer voor hij zijn omgeving opgebruikt had. Waarschijnlijk hebben de jagers uit het steentijdperk de mammoets van het Pleistoceen uitgeroeid. Boeren met sikkels en graafstokken hebben de Vruchtbare Gordel uitgeput. En bijna de hele mensheid stierf op jeugdige leeftijd aan oorzaken die te voorkomen zijn als je maar weet hoe ... De Maurai zullen meer doen dan de grondvesten van het leven op aarde herbouwen. Zij zullen als eersten proberen een evenwichtig milieu te scheppen. En dat is slechts mogelijk doordat zij de wetenschappelijke kennis en middelen bezitten.'

'Het ziet er niet naar uit dat ze succes zullen hebben.'

'Dat weet ik niet. Die geheimzinnige verre toekomst ... Die moet onderzocht worden.' Havig wreef in zijn ogen. 'Later, later. Nu ben ik te moe. Leen me na de lunch je mes, dan snij ik wat twijgen en ga ik drie weken slapen.'

Ze knielde voor hem neer, legde een hand om zijn hals en streelde hem met de andere door het haar. 'Arme Jack,' fluisterde ze. 'Ik was een beetje kortaf, niet? Vergeef me. Het was voor mij ook een moeilijke tijd toen je bij me wegging ... Ga maar slapen. Vandaag hebben we rust en vrede.'

'Ik heb je nog niet bedankt,' zei hij onhandig. 'Ik zal je nooit genoeg kunnen bedanken.'

'Jij sufferd! Waarom denk je dat ik je daar uitgehaald heb?' Ze sloeg haar armen om hem heen.

'Maar . . . maar Leonce. Ik heb mijn vrouw zien sterven!'

'Ik weet het,' snikte ze. 'Wat zou ik graag teruggaan om ... haar te ontmoeten. Als zij je gelukkig kon maken ... Maar dat gaat niet, ik weet het. Ik zal wachten, Jack, zolang dat nodig is.

Ze waren niet uitgerust voor een lang verblijf in het oude Amerika. Ze hadden in de toekomst uitrusting kunnen kopen en naar het verleden kunnen verschepen, maar na wat hun was overkomen, stond hun hoofd niet naar idyllische leegloperij.

Havigs toestand was van meer belang. De wond in zijn binnenste heelde langzaam, maar liet een diep litteken achter: het besluit het Arendsnest te bestrijden. Het ging hem er niet alleen om zich te wreken op de moordenaars van Xenia. Leonce nam dit als vanzelfsprekend aan en schaarde zich aan zijn zijde omdat een Gletsjervrouw haar man trouw was. Het ging hem er voornamelijk om, geloofde hij, dat een bende rovers uitgeroeid diende te worden. De wandaden die zij bedreven en nog zouden bedrijven, konden niet meer worden uitgewist; maar zou daar geen eind aan gemaakt kunnen worden? Zou een latere toekomst dat niet bespaard kunnen blijven?

'Wat ik niet begrijp,' zei hij tegen Leonce, 'is dat er in het Maurai-tijdperk en later geen tijdreizigers worden geboren. Ze kunnen natuurlijk incognito blijven - zoals velen van hen in vroegere perioden - omdat ze te bang zijn of te slim om hun unieke gave te onthullen. Maar dat klinkt niet erg geloofwaardig, wel?'

'Heb je dat onderzocht?' vroeg zij.

Ze waren in een hotel in het midden van de twintigste eeuw. Het was vroeg in de avond en rondom hen knalde en knipperde Kansas City. Hij vermeed zijn vroegere verblijfplaatsen tot hij zeker wist dat de mannen van Wallis die niet zouden ontdekken. Het zachte lamplicht bescheen Leonce die in een doorschijnende nachtjapon met onder haar kin opgetrokken knieen in bed zat. Overigens liet zij hem in niets merken dat zij diep in haar hart meer was dan een zusterlijke kameraad. Een jageres leert geduld, een Skula leert in het hart te kijken.

'Ja,' zei hij. 'Ik heb je verteld van Carelo Keajimu. Hij heeft zijn connecties over de hele wereld en als hij geen tijdreiziger weet te vinden, kan niemand het. Hij is er niet in geslaagd.'

'Wat nu?'

'Ik weet het niet; alleen, Leonce, we moeten de gok wagen. We gaan op een expeditie in de tijd na de Maurai.'

Wederom moesten zij tijd van leven besteden aan praktische problemen. Ga maar na. Het ene tijdperk wordt niet plotseling vervangen door een ander. Iedere stroming wordt verdoezeld door talloze tegenstromingen. Maarten Luther was niet de eerste protestant in de leerstellige en politieke betekenis van dat woord. Hij was gewoon de eerste die voet aan de grond kreeg. En zijn succes was gebaseerd op eeuwenlange mislukte pogingen; Hussieten, Lollards, Albigenzen en zo verder tot de ketterijen van de dageraad van het christendom; en zelfs die waren van oorsprong nog ouder. Op dezelfde wijze kwamen atoomreactors en aanverwante machines in gebruik, terwijl tegelijkertijd de uit Azie ingevoerde mystiek ontkende dat de wetenschap een antwoord kon geven op vragen die wezenlijk van belang waren. Als je een tijdperk wilt bestuderen, in welk jaar begin je dan? Je kunt door de tijd reizen, maar als je eenmaal je doel bereikt hebt, heb je slechts de beschikking over je twee voeten om je te verplaatsen. Waar vind je onderdak? Hoe kom je aan eten? Het kostte een paar tochtjes naar de toekomst voor ze een plan konden maken.

De details zijn niet belangrijk. Op de Westkust van het eenendertigste-eeuwse Amerika had zich een bastaardvorm van Ingliss-Maurai-Spanjol ontwikkeld die voor Havig nog wel te volgen was. Hij nam een grammatica, een woordenboek en gevarieerd leesmateriaal mee terug. Na individuele concentratie en wederzijdse oefening konden Leonce en hij het redelijk vlot spreken.

Er werden zo veel bezoekers van overzee aangevoerd door met atoomenergie aangedreven en door robots bemande transporttoestellen, dat twee extra bezoekers niet zo erg zouden opvallen, vooral omdat ze naar Sancisco gingen, een geliefd pelgrimsoord; daar had de goeroe Duago Samito zijn visioen gehad. Niemand geloofde in wonderen, maar men geloofde dat je mocht hopen inzicht te verkrijgen als je op de door mensenhanden gemaakte heuvels in de kelkvormige baai neerkeek en jezelf een liet worden met hemel en aarde en water.

Een kredietrekening was niet nodig in de financiele wereldmachine. Deze eeuw was, op zijn sobere wijze, welvarend. Een huishouding kon de slaapplaats en het voedsel voor een paar bezoekers makkelijk missen; de kinderen luisterden graag naar verhalen van reizigers.

'Als u de Sterrenmeesters zoekt. ..' zei de vriendelijke, donkere man, die hun op een avond onderdak verschafte, 'ja, die hebben hier dichtbij een nederzetting. Maar die zullen er toch ook wel in uw land: zijn?'

'We zijn nieuwsgierig of de Sterrenmeesters hier op die bij ons thuis' lijken,' antwoordde Havig. 'Ik heb gehoord dat er vele soorten zijn.'

'Dat is juist.'

'Het zal onze reis niet al te zeer verlengen.'

'U hoeft er niet heen te lopen. Opbellen kan ook.'

Havigs gastheer wees op een holografische communicator die in een hoek van het vertrek stond waarvan de afmetingen voor de bezoekers even vreemd - en even bevredigend - waren als een Japanse tempel voor een middeleeuwse Europeaan of een gotische kerk voor een Japanner.'

'Maar ik betwijfel of het station momenteel bemand is. Ze komen niet vaak, weet u.'

'Maar we kunnen het tenminste betasten.' zei Havig.

De donkere man knikte. 'Een volledige gevoelsgewaarwording ... Ja, ga met God en wees God.'

's Ochtends keerde de familie, na een uur zingen en mediteren, weer terug tot de dagelijkse bezigheden. Vader bewerkte zijn groentetuin met de hand; de reden hiervoor was eerder dieptepsychologisch dan economisch te verklaren. Moeder ging door met een paramathematisch theorema waar Havig niets van begreep. De kinderen wijdden hun aandacht aan een elektronisch onderwijssysteem dat waarschijnlijk de hele planeet bestreek en waarbij gebruikgemaakt werd van een soort kunstmatige telepathie. Toch was het huis klein en eenvoudig met een Oosterse daklijn. Het stond alleen in een wijds, geelbruin heuvellandschap. Leonce zei zuchtend, terwijl ze over een zandpad voort sjokte waarbij het stof om haar laarzen opdwarrelde en een veelarmige machine zich fluisterend langs de hemel bewoog: 'Je hebt gelijk. Ik begrijp deze mensen niet.'

'Daar zou je een heel leven voor nodig hebben,' beaamde Havig. 'Iets nieuws heeft zijn intrede gedaan. Dat hoeft niet slecht te zijn, maar nieuw is het zeker.

Na een ogenblik voegde hij er aan toe: 'Dat is al eerder voorgekomen. Kon de paleolithische jager de neolithische boer begrijpen? Hoeveel overeenkomst is er tussen iemand die leefde onder de goddelijke rechten van koningen en iemand die leefde in de verzorgingsstaat? Ik kan je gedachten niet altijd volgen, Leonce.'

'Ik de jouwe ook niet.' Ze greep zijn hand. 'Laten we het blijven proberen.'

'Het schijnt . . .' zei Havig, 'ik herhaal: het schijnt dat deze Sterrenmeesters beschikken over de ultra-gemechaniseerde, energie-uitstralende bases, de enorme vliegende machines en al die andere dingen waarvan we een glimp hebben opgevangen en die in zo'n scherpe tegenstelling staan tot de rest van de aarde. Ze komen onregelmatig en hun nederzettingen zijn vaak onbemand. Klinkt als tijdreizigers, niet?

'Maar ze zijn, nou ja, goed, zal ik maar zeggen.'

'En daarom kunnen ze niet van het Arendsnest zijn. Waarom niet? Van oorsprong, bedoel ik. De kleinzoon van een heerszuchtige zeerover kan een verlichte koning zijn.' Havig ordende zijn gedachten. 'Het is waar, de Sterrenmeesters gedragen zich anders dan je zou verwachten. Voor zover ik het begrijp - en je moet niet vergeten dat ik deze taal net zo slecht begrijp als jij - komen ze hier om te handelen, en eerder in ideeen en kennis dan in goederen. Ze hebben een subtiele maar indringende invloed op de wereld. Mijn tochten naar een verdere toekomst hebben aangetoond dat hun invloed nog zal groeien totdat er een nieuwe beschaving - of een na-beschaving - is ontstaan die ik niet kan peilen.'

'Beschrijven de mensen hier in de buurt ze niet als soms menselijk en soms niet?'

'Die indruk heb ik ook. Maar spreken?

'Jij komt er wel achter,' zei ze.

Hij keek naar haar en zijn ogen bleven op haar gevestigd. Het zonlicht speelde in haar haar en in de kleine zweetdruppeltjes op haar voorhoofd. Hij rook de aangename geur van haar lichaam. De pelgrimsmantel vormde zich naar haar lange ledematen. Tijdloos zong boven een korenveld een roodgevleugelde merel. 'We zullen er samen achter komen,' zei hij.

Ze glimlachte.

De dicht op elkaar staande spitsen en subtiel gewelfde koepels waren verlaten toen ze aankwamen. Een onzichtbare barriere hield hen tegen. Ze begaven zich naar de toekomst. Toen ze te midden van de schaduwen een schip zagen, hielden ze stil.

Het schip was toen al geland. De bemanning daalde af langs een ladder

maar zijn gedachten.

'Dok,' vertelde hij me met een schorre, wanhopige stem, 'ik kon daar niet blijven - in een soort renaissance-paradijs - en alles maar aan het lot overlaten. Ik geloof dat we van de toekomst veel kunnen verwachten, maar hoe kom ik aan zekerheid? Ja, ja, de naam is Jack en niet Jezus; mijn verantwoordelijkheid houdt ergens op; maar waar precies?

Zelfs al was dat een fijne eeuw om in te leven, langs welke weg was de mensheid daar dan gekomen? Misschien herinner je je dat ik eens gezegd heb dat Napoleon erin had moeten slagen Europa te verenigen. Die bewering gaat niet op voor Hitler; de schoorstenen van Bergen-Belsen spreken voor zich. Maar hoe zit het met het Arendsnest?'

Hij maakte Leonce wakker. Zij omgordde zich om met haar man op weg te gaan.

Ze hadden Carelo Keajimu kunnen opzoeken. Maar hij was eigenlijk te onschuldig. Hoewel hij leefde in een eeuw van verval, was het bewind van de Maurai altijd goedaardig geweest en had nooit de georganiseerde meedogenloosheid van onze tijden uitgelokt. Bovendien trad hij te veel op de voorgrond en daarom was er een grote kans dat hij bespied zou worden.

Het was mijn onbeduidende persoontje tot wie Jack Havig en Leonce van Wahorn zich wendden.

14

12 April 1970. Waar ik woonde was dat een dag van ontluikend groen dat nat was van de regen van de vorige nacht. Witte wolken dreven langs de hemel en de wind rimpelde het water in de plassen op mijn oprijlaan. Op mijn knieen plantte ik irisbollen in de koele, vochtige aarde.

Autowielen deden het grint knarsen. Een auto stopte onder de grote oude kastanjeboom die het grasveld domineerde. Ik herkende de wagen niet en stond vloekend op; het is altijd vervelend je van huis-aan-huis verkopers te ontdoen. Toen stapten ze uit en herkende ik hem; ik kon wel raden wie zij was.

'Dok!' Havig rende op me af en omhelsde me. 'Wat ben ik blij je te zien!'

Ik was niet erg verbaasd. Na zijn laatste bezoek van een paar maanden geleden had ik hem wel terug verwacht, als hij nog leefde. Maar op dit ogenblik besefte ik pas hoe erg ik over hem had ingezeten. 'Hoe is het met je vrouw?' vroeg ik. Zijn gezicht betrok. 'Ze leeft niet meer. Ik zal het je vertellen ...

later.'

'O Jack, wat erg. ..'

'Voor mij is het al anderhalf jaar geleden.'

Toen hij zich omdraaide naar het slanke roodharige meisje, kon hij al weer glimlachen. 'Dok, dit is Leonce, jullie hebben al veel over elkaar gehoord.'

Net als hij drukte zij onbezorgd mijn modderige hand. In het begin raakte ik nogal verward door de ontmoeting met haar. Nog nooit had ik iemand uit een andere tijd ontmoet; Havig telde eigenlijk niet mee. En hoewel hij mij genoeg over naar verteld had, kwam in zijn verhalen dikwijls haar anders zijn naar voren. Ze dacht en gedroeg zich op een manier die zelfs in de verte niet herinnerde aan een vrouw uit mijn eigen tijd.

Maar toch, de jaagster, stamraadsvrouw, sjamaan, minnares, en weinig berouwvolle afslachtster van - hoe vele? - mannen droeg een gewone jurk, nylonkousen, schoenen met hoge hakken en een tasje, glimlachte met vaardig opgemaakte lippen en zei in Engels dat bijna niet van het mijne te onderscheiden was: 'Hoe maakt U het, dokter Anderson. Ik heb me hier erg op verheugd.'

'Kom binnen,' zei ik zwakjes. 'Laten we ons even opfrissen en dan zet ik een pot thee.'

Leonce probeerde zich rustig te gedragen maar slaagde daarin niet. Terwijl Havig zat te praten, stond ze keer op keer uit haar stoel op, liep naar het raam en keek naar buiten. 'Kalmeer toch,' zei hij ten slotte. 'We hebben de toekomst gecontroleerd, nietwaar? Geen agenten van het Arendsnest.'

'We konden niet iedere minuut controleren,' antwoordde zij.

'Nee, maar ... Dok, over ongeveer een week zal ik je opbellen om te vragen of je moeilijkheden gehad hebt en dat zal je ontkennen.'

'Ze kunnen iets in hun schild voeren,' zei Leonce. 'Dat is niet waarschijnlijk,' zei Havig geergerd; ze hadden het hier kennelijk al eerder over gehad.

'Als jong meisje al heb ik geleerd wantrouwig te zijn.'

Havig aarzelde even voor hij zei: 'Als ze achter ons aanzitten en weten dat dok ons contact is, zouden ze ons dan niet via hem te grazen nemen? Nou, dat hebben ze niet gedaan.' Tegen mij: 'Het spijt me dat ik je willens en wetens aan gevaar heb blootgesteld. Daarom mijd ik mijn moeder.'

'Dat is in orde, Jack.' Ik lachte geforceerd. 'Het geeft me wat te doen op mijn ouwe dag.'

'Er overkomt je niets,' hield hij vol. 'Daar heb ik me van overtuigd.' Leonce haalde diep adem. Een tijd lang was er geen geluid te horen, behalve het suizen van de wind in de takken buiten. 'Je bedoelt,' zei ik, 'dat je hebt vastgesteld dat ik rustig verder zal

leven tot' ik sterf.'

Hij knikte.

'Je weet de datum,' zei ik. Hij verroerde zich niet.

'Nou, vertel het maar niet,' besloot ik. 'Niet dat ik bang ben, maar ik ga gewoon liever door met me op de gewone sterfelijke manier te amuseren. Ik benijd je niet - jij kunt een vriend twee keer verliezen.' De theeketel floot.

Uren later zei ik: 'Je hebt dus besloten in te grijpen. Je wilt iets aan het Arendsnest gaan doen?'

'Als we dat kunnen,' zei Havig somber.

Leonce, die naast hem zat, greep hem bij zijn arm. 'Maar wat?' schreeuwde zij bijna. 'Ik ben zelf even in de toekomst geweest, maar het is groter dan ooit tevoren en ik zag Cal Wallis uit een vliegtuig stappen; hij werd oud, maar toch was hij er.' Haar vingers kromden zich tot klauwen. 'Niemand had die rotzak vermoord, in al die tijd niet.

Ik vulde mijn pijp. We hadden gegeten en zaten nu te midden van mijn boeken en schilderijen. Ik had verklaard dat de zon laag genoeg aan de onzichtbare einder stond om de whisky te voorschijn te halen. Maar die twee konden niet meer eenvoudig genieten van een bezoek aan een oude bekende; hun verdriet en woede stonden dat in de weg. 'Je hebt geen volledige beschrijving van de toekomst van het Arendsnest,' zei ik.

'Tja, we hebben het boek van Wallis gelezen en naar zijn woorden geluisterd,' antwoordde Havig. 'We geloven niet dat hij liegt. Hij is veel te vol van zichzelf om over zo iets te liegen.'

'Je begrijpt niet waar ik op aanstuur.' Ik gebaarde met mijn pijp. 'De vraag is of je persoonlijk een jaarlijkse inspectie gemaakt hebt.'

'Nee,' antwoordde Leonce. 'Aanvankelijk was daar geen reden voor en later was het te gevaarlijk.' Ze hield haar blik op mij gevestigd. Ze was een schrandere meid. 'Waar wilt u heen, dokter?

Ik streek een lucifer aan en stak mijn pijp aan. 'Jack, ik heb lang nagedacht over wat je me bij je vorige bezoek vertelde. Ik heb de vrije tijd om na te denken en te studeren -je bent teruggekomen in de hoop dat ik een idee zou hebben, is het niet?'

Hij knikte en onderdrukte een huivering.

'Ik heb geen pasklare oplossing voor jullie problemen,' waarschuwde ik, 'maar ik heb eens nagedacht over een opmerking die je maakte dat vrijheid ligt in het onbekende.'

'Ga door,' drong Leonce aan.

'Wel,' zei ik tussen twee halen door, 'watje me nu vertelt, sterkt mi in mijn overtuiging. Dat wil zeggen: Wallis gelooft dat zijn organisatie, weliswaar in gewijzigde vorm maar fundamenteel dezelfde, in de periode na de Maurai de leiding zal hebben. Watje daar gezien hebt, maakt dat niet erg geloofwaardig, wel? Ergo, er is ergens een tegen 'strijdigheid. En voor wat in de tussenliggende periode gebeurd is, heb je alleen het woord van Caleb Wallis en die is een snoever en i meer dan honderd jaar geleden geboren.'

'Wat heeft zijn geboortejaar er nu mee te maken?' vroeg Havig. 'Heel veel,' zei ik. 'Dit is een bittere eeuw. Er zijn harde lessen geleerd die de generatie van Wallis nooit nodig had en waarover zij zich geen voorstelling kon maken. Hij heeft misschien van het begrip systeemanalyse gehoord, maar hij gebruikt het nooit. Het zit hem niet in het bloed. Jouw chronoloog is een voorbeeld van twintigste-eeuws denken,' vervolgde ik. 'Wat is ervan geworden, tussen twee haakjes?'

'Die is in Pera achtergebleven ... toen ik gevangen genomen werd,' antwoordde hij. 'Ik denk dat de latere eigenaar van het huis hem weggegooid heeft. Misschien dacht hij dat het toverij was en heeft hij hem in de Hoorn gesmeten. Ik heb een paar nieuwe laten maken.' Een gevoel van opwinding maakte zich van mij meester en ik begon iets te begrijpen van Leonce, de jaagster. 'De mannen die je oppakten, zelfs zo'n gehaaid type als die Krasicki, kwamen niet op het idee om hem mee te nemen om te laten onderzoeken. Dat is een prachtig voorbeeld. Kijk eens, Jack, iedere tijdreiziger vindt het verdomd lastig om precies op het goede moment aan te komen. Voor jou was het de gewoonste zaak van de wereld om in te zien dat de oplossing van het probleem een instrument was. Daarna zocht je gewoon een bedrijf dat het ding voor je kon uitvinden en bouwen.' Ik blies een blauwe rookwolk uit. 'Dat is nooit bij Wallis opgekomen,' besloot ik. 'Bij niemand van zijn bende. Zo'n aanpak gaat ze niet natuurlijk af.'

Weer werd het stil.

'Ik ben de laatste reiziger die ze voor het Oordeel hebben gevonden,' zei Havig.

'Precies, maak daar dus gebruik van. Je hebt al een begin gemaakt met je onderzoek in de periode na de Maurai. Je vindt het misschien niet te geloven dat Wallis geen diepgaande studie heeft gemaakt van die tijd. Maar vergeet niet dat hij uit een tijd stamt waarin totaal niet vooruitgekeken werd, een tijd waarin iedereen dacht dat de open mijnbouw en de ontbossing voor altijd door konden gaan. Het was de eeuw van Clerk Maxwell, de grondlegger van de cybernetica, en Babbage en Peirce en Clausewitz en nog vele andere denkers aan wie we nu nog veel te danken hebben. Maar het zaad van hun gedachten begon pas later wortel te schieten en te bloeien. Hoe dan ook, zoals zo veel tijdreizigers bleef Wallis niet rondhangen om de ontwikkelingen in zijn eeuw mee te maken. Nee, hij wist niet hoe snel hij de almachtige superman moest uithangen.

Jack, Jij kunt profiteren van de moeizaam vergaarde kennis van het menselijk ras.'

Leonce keek verward. Mijn filosofie was voor haar ook nieuw. Jack leek er geheel door in beslag genomen. 'Wat is je voorstel?' vroeg hij zacht.

'Niets in het bijzonder,' antwoordde ik. 'Meer in het algemeen. Concentreer je meer op strategie dan op tactiek. Probeer niet het op je eentje tegen een organisatie op te nemen; richt een betere op.'

'Waar haal ik de leden vandaan?'

'Van altijd en overal. Wallis gebruikte min of meer zijn fantasie bij zijn ronselpraktijken, maar zijn methodes waren primitief en zijn opvattingen bekrompen. Er moeten op die dag in Jeruzalem, bij voorbeeld, meer tijdreizigers geweest zijn. Zijn agenten pikten alleen degenen op die erg opvielen, en gaven het toen op. Er moet een manier zijn om de aandacht van de overigen te trekken.'

'Ja. .. daar heb ik ook over nagedacht.' Havig liet zijn kin op zijn handen rusten. 'Misschien door de straten lopen en regels uit de Griekse mis zingen ...'

'En in het Latijn. Je kunt je geen grieven veroorloven. En nog iets Waarom zou je geen open kaart spelen? Natuurlijk, je "oom" had groot gelijk toen hij erop aandrong je geheim aan niemand te vertellen; het zou voor een kind afschuwelijk zijn als ontdekt werd dat hij een tijdreiziger was. Maar je bent geen kind meer. Bovendien, ik heb begrepen dat Wallis gewone mensen als een minderwaardige soort beschouwt. Hij tolereert ze alleen op ondergeschikte posities. Het enige dat hij daarmee bereikt, is dat hij geen gebruik kan maken van hun verstand.

Ik heb mijn licht eens opgestoken op Holberg College en Berkeley. Er zijn wel degelijk goede en verantwoordelijke wetenschapsmensen op Berkeley. Ik kan je de namen geven van mannen en vrouwen die je zullen accepteren voor wat je bent en je vertrouwen niet zullen beschamen. Ze zullen je, net als ik, helpen.'

'Waarmee?' vroeg Leonce.

Havig sprong uit zijn stoel omhoog en terwijl hij in de kamer heen en weer ijsbeerde, vuurde hij het antwoord op haar af. 'Om de wereld open te leggen, lief. Ons soort kan niet alleen maar in het Westen geboren worden. Dat zou onzin zijn. China, Japan, India, Afrika, Amerika voor de blanken kwamen - we kunnen uit de hele mensheid putten! En we kunnen de slechten links laten liggen en alleen de goeden nemen, we kunnen de kinderen zoeken en ze een goede opvoeding geven. Mijn God! Wat kan ons die bende schavuiten in de toekomst schelen? Wij kunnen de toekomst maken!' Zo eenvoudig was het niet, natuurlijk. In feite besteedden zij meer dan tien jaar van hun leven aan de voorbereidingen. Ook hun prive-zaken eisten tijd op. Toen ik ze in maart weer even zag (na zijn ene telefoontje), gedroegen zij zich tegen elkaar als een al jaren gelukkig getrouwd stel. Niettemin waren het tien moeilijke en gevaarvolle jaren.

Het was ook een periode die stevig denkwerk en een scherpe werkelijkheidszin vereiste. Het op de been brengen van Havigs leger zou hem alle jaren gekost hebben die hem nog restten, had hij het niet aangepakt op de manier die ik had voorgesteld. Via mij ontmoette hij de leden van de denktanks en faculteiten over wie ik gesproken had. Nadat hij hen overtuigd had, stelden zij hem voor aan uitgelezen

collega's, zodat hij beschikte over een uiterst bekwaam team van adviseurs. (Verscheidene van hen gaven later hun baan op om zich aan ander werk te wijden. Dat verbaasde hun collega's nogal). Zo nu en dan hoorde ik van hun vorderingen. De methoden die zij ontwikkelden om contact te leggen met tijdreizigers over de hele wereld en gedurende de hele geschiedenis, zouden boekdelen vullen. De meeste faalden, maar genoeg hadden succes. Een onderzoeker keek bijvoorbeeld wat rond en won discreet inlichtingen in over mensen die iets ongewoons hadden, dat voor een tijdreiziger in dat milieu nogal voor de hand lag: een sjamaan, een heks, een monnik die mensen die een beroep op hem deden, hielp met erg praktische wonderdaden. Een boer die op de een of andere manier bij zaaien en oogsten nooit. verrast werd door slecht weer. Een koopman die met gelukkige hand investeerde in schepen, terwijl bij anderen zeeroverij en stormen hun tol eisten. Een krijgsman die als spion of verkenner niet te pakken was. Een jongen van wie verteld werd dat hij zijn vader raad gaf. Af en toe bleken zulke mensen tijdreizigers te zijn ... Dan waren er manieren om hun aandacht te trekken, bijvoorbeeld door je uit te geven voor een rondtrekkende waarzegger.

Degenen die het eerst gerekruteerd waren, werden zo veel mogelijk opgeleid tot een kader van ronselaars. Daardoor kreeg het opsporen van mensen een sneeuwbaleffect. Ook hier waren methoden beschik

baar die buiten het gezichtsveld lagen van een negentiende-eeuwse Amerikaan die de twintigste eeuw en alle andere culturen als inferieur beschouwde. Er zijn moderne methoden om iemand snel een nieuwe taal te laten leren. En er zijn eeuwenoude methoden, door het Westen verwaarloosd, om lichaam en zintuigen te ontwikkelen. Onder de gesel van oorlogen, revoluties, invasies en bezettingen hebben we geleerd ons aaneen te scharen, discipline te betrachten en elkaar te beschermen.

Maar bovenal was er het hedendaagse begrip van samenwerking. Onze tijd zal in vuur ten onder gaan, maar zal giften achterlaten waar de mensheid later dankbaar voor zal zijn. Het vinden van de tijdreizigers was slechts het kale begin. Ze moesten georganiseerd worden. Hoe? Waarom zouden zij hun huis willen verlaten, beperkingen accepteren en hun leven wagen? Waarom zou den ze blijven, als ze vermoeid raakten of zich verveelden of bang werden of verteerd door heimwee naar een verloren liefde? De hoop op kameraadschap binnen hun eigen soort zou op velen aantrekkingskracht uitoefenen. Daarvan kon Havig profiteren, net als Wallis. Maar Wallis had nog meer te bieden. Dank zij de mogelijkheden van zijn groep lag de hele wereld voor een man open, en de gelegenheid om zich aan de meest primitieve genotzucht te buiten te gaan was onbeperkt. De intelligente onder hen bood Wallis macht, grandeur en een kans - of de plicht als je je liet overtuigen en dat was verschrikkelijk makkelijk - om in het lot van de wereld in te grijpen. Dan waren er die wilden leren, of de hoogtepunten van de menselijke beschaving meemaken. Voor hen bood Havig de aantrekkelijkste vooruitzichten.

Maar dat gaf nog steeds geen motief om de strijd aan te binden met het Arendsnest. De gemiddelde reiziger zou toegeven dat het monsterlijk was, maar de meeste regeringen en instellingen zijn op hun eigen manier monsterlijk geweest. Wat voor een bedreiging was de Sachem?

'Indoctrinatiecursussen.' Havig zuchtte. 'Naar woord, niet? Doet je denken aan intimidatie en onafgebroken propaganda. Maar eerlijk, we willen alleen maar uitleg geven. We proberen onze studenten aan de hand van de feiten te doen inzien dat het Arendsnest van nature niet in staat is ze met rust te laten. Dat valt niet mee. Heb je enig idee hoe je een samoerai van de Kamakoera-periode moet aantonen dat iedereen, wie dan ook, die de wereld wil overheersen, een directe bedreiging voor hem is? Ik ben momenteel voornamelijk hier om te zien wat mijn antropologen en semantici hebben opgedoken. En dan, nou ja, er zijn nog andere manieren om het te spelen, bijvoorbeeld de primitieve loyaliteit aan hoofdman en kameraden, of de gein van een lekker partijtje knokken, of ... wel, de kans om op een toelaatbare manier rijk te worden. En een paar hebben een speciale droom...

Ik benijdde hem om de uitdaging die van zijn taak uitging. Stel je voor: het smeden van een hechte band tussen een Confuciaanse leermeester, een boemerangwerpende kangoeroejager, een Poolse schooljongen, een middeleeuwse Mesopotamische boer, een West-Afrikaanse smid, een Mexicaanse vaquero, een Eskimomeisje ... Misschien was zijn grootste kracht dat hij in staat was deze caleidoscopische verzameling bij elkaar te brengen. Zulke mensen hoefden niet veel over het Arendsnest te leren voordat ze beseften dat een tijdreiziger bij Havig het beste af was.

Ze kregen hun vooropleiding op verschillende plaatsen en in verschillende tijden. Daarna werden zij op hun betrouwbaarheid getest; daarvoor beschikte men over een wonderlijke potpourri van methoden. De twijfelgevallen - een gering percentage - werden naar hun eigen streek en tijd teruggebracht en afgekocht. Ze wisten niet genoeg van de vijand om contact met hem te kunnen opnemen; over het algemeen woonden ze duizenden kilometers daarvandaan. De mesten werden naar het hoofdkwartier gebracht voor aanvullende training en om te helpen bij de uitbreiding en versterking. Het lag in de nabijheid van het Arendsnest, maar onmetelijk ver terug in het verleden, in het Pleistoceen. Die voorzorgsmaatregel veroorzaakte weer aparte problemen. De reis door de tijd was langdurig en vereiste speciale uitrusting en rustplaatsen onderweg. Er moesten geheime bergplaatsen aangelegd worden en alles moest stuk voor stuk en in etappes tijdafwaarts getransporteerd worden. Maar hun veiligheid was dit waard. Hun bolwerk stond op een beboste heuvel en in het dal beneden stroomde een machtige rivier die als brons glansde in het zonlicht.

Het speurwerk had ongeveer evenveel mannen als vrouwen opgeleverd. Zo ontwikkelde zich een gemeenschap - kinderloos weliswaar, met uitzondering van de jongste leden, maar toch een gemeenschap die zijn eigen identiteit, wetten, ceremonies en prioriteiten vaststelde, zijn eigen verhalen en overlevering had, en in liefde en ruzies verenigd was. En dit was Havigs ware triomf. De Sachem had een leger geschapen; de man die gezworen had hem ten val te brengen had een stam gecreeerd.

Ik hoorde dit alles toen Havig en Leonce in maart bij mij op bezoek waren. Ze zaten toen nog midden in het werk. Pas op de avond voor Allerheiligen hoorde ik de rest van hun verhaal.

De schaduwen van de tijd draaiden voorbij. Ze hadden slechts dan vorm en kleur, gewicht en dimensie als men stilhield en te voorschijn kwam om te eten, te slapen of even adem te halen. Seizoen na seizoen gleed over de heuvels; de gletsjers uit het noorden vermaalden heuvels tot vlakten en trokken zich onder hevige sneeuwstormen weer terug, waarbij zij meren achterlieten waaruit mastodonten dronken; de meren werden moerassen en later weiden waarop kamelen en paarden graasden totdat de gletsjers weer terugkeerden; toen het klimaat weer mild werd, zag men die vroegere dieren niet meer, maar waren er bizonkuddes waarvan het hoefgedreun klonk als een aardbeving; de pioniers deden hun intrede, koperkleurige mannen die jaagden met speren met stenen punten; weer was er een Grote Winter, gevolgd door een Grote Lente, en nu hadden de jagers bogen en in deze periode ontstonden de wouden op het gletsjerpuin; eerst wilgen, lorken en dwergeiken, later de schitterende torenhoge soorten. En plotseling, in een oogwenk, was dat allemaal verdwenen. De veroveraars waren geland, trokken de stronken uit de grond die de bijlen hadden achtergelaten, ploegden en zaaiden, maaiden en dorsten en legden ijzeren sporen waarop 's nachts een geraas en een lang aangehouden geloei hoorbaar was dat op een vreemde manier herinnerde aan een voorbij stuivende mastodont.

Havigs groep stopte voor een laatste rustpauze in het huis van een jonge boer die zelf geen tijdreiziger was, maar die betrouwbaar was. Ze gebruikten het huis ook als opslagplaats. Het zou onmogelijk geweest zijn op deze plaats op de aarde zo ver door de tijd te reizen zonder kleine zuurstofcilinders te gebruiken. Anders hadden ze meer

dan eens stil moeten houden om adem te halen terwijl het land onder water stond of bedekt was met een laag ijs van een kilometer dik. Het waren sterke barrieres die het geheim van hun hoofdkwartier tegen het Arendsnest beschermden. Veel meer dan het gewicht van de cilinders konden zij op hun reis door de tijd niet meedragen. Hier lag hun kans om aan wapens te komen.

Zacht lamplicht bescheen een keukentafel, de blank geschuurde potten en pannen en het fornuis waarin een houtvuurtje knetterde om een reusachtige pot koffie warm te houden. Hoewel de naaste buren op een afstand van meer dan een half uur paardrijden dwars door de velden woonden, moest Olav Torstad zijn bezoekers altijd bij donker ontvangen. En nog werd het vreemd gevonden dat er zo nu en dan 's nachts licht achter de gordijnen te zien was. Maai voor de rest was hij een rustige vent; het was te verwachten dat een vrijgezel zo nu en dan niet in slaap kon komen, redeneerden de buren. 'Gaan jullie al weer weg?' vroeg hij.

'Ja,' zei Havig. 'We hebben nog een eind voor de boeg voor het licht wordt.'

Torstad staarde naar Leonce. 'Eigenlijk hoort dat niet, een dame die op oorlogspad gaat.'

'Mijn plaats is naast mijn man. Jack kan het me toch niet uit mijn hoofd praten,' grinnikte ze.

'Tja, andere tijden, andere zeden,' zei Torstad, 'maar ik ben blij dat ik van 1850 ben.' Haastig voegde hij eraantoe: 'Niet dat ik geen waardering heb voor wat jullie voor me gedaan hebben.'

'Jij hebt meer voor ons gedaan,' antwoordde Havig. 'We hebben deze boerderij voor je gekocht omdat we iets dergelijks nodig hadden in de nabijheid van de plaats waar het Arendsnest zal verrijzen. Je hebt het risico aanvaard en de last om al die dingen verborgen te houden en ... doet er niet toe. Dit is de laatste avond.' Hij glimlachte geforceerd. 'Je kunt de spullen die we hier achterlaten wegdoen, met je verloofde trouwen en hier de rest van je dagen in vrede leven.'

Even leek het of diep in de ogen van Torstad iemand aan zijn ketenen rukte. 'In vrede?' Abrupt: 'Jullie komen toch terug, niet? Om te vertellen wat er gebeurd is. Alsjeblieft!'

'Als we winnen,' zei Havig en hij vroeg zich af hoeveel van die beloften hij gedaan had in de tijd-ruimte die zij doorkruist hadden. Hij sprong uit zijn stoel op. 'Kom op, laten we de militaire uitrusting van onze manschappen gaan halen. Als jij de paarden inspant, rijden we met de wagen naar de bergplaats.

Zij waren niet de enigen die op weg waren.

Het was geen groot leger, in totaal misschien drieduizend mensen. Tweederde bestond uit vrouwen, kinderen, invaliden en ouderen die geen gevechtsfunctie hadden, maar dienst deden als verpleegsters, tijd-kruiers en fourageurs. Hun aantal was toch nog te groot om op een tussenstation te verzamelen, omdat de vijand door geruchten en sporen gealarmeerd zou kunnen worden. Het was al een enorm gecompliceerd logistiek probleem geweest om ze allemaal in het geheim naar Amerika te vervoeren.

Jaren voor Columbus Amerika ontdekte, trokken sommigen de enorme wouden in onder leiding van een Dakota-Indiaan die medicijnman van zijn stam geworden zou zijn als hij niet door een geduldige speurder was ontdekt.

Net als alle andere aanvoerders had hij een chronoloog bij zich die exact de plaats kon bepalen vanwaar uit zij zich naar een even exact bepaald moment in de toekomst zouden begeven. Ergens in de achttiende eeuw hadden bepaalde coureurs des bois een samenkomst, waarna zij de wildernis introkken.

Nog geen honderd jaar later vertelde een kapitein aan de weinige blanken die hij tegenkwam, dat hij het gebied in kaart bracht waar hij en zijn mannen doorheen trokken.

In de jaren rond 1920 schonk men geen aandacht aan heimelijke transporten, vooral niet op de aanvoerroute van Canadese whisky. Tegen het einde van de twintigste eeuw steeg een Jumbo jet met veel geraas op. De bonte verzameling mensen aan boord trok niet veel aandacht. 'Internationale Vriendschapsreizen' waren aan de orde van de dag omdat regeringen en particuliere organisaties om het hardst probeerden een einde te maken aan de wedren naar de catastrofe. Jaren later trok een flinke troep ruiters door het gebied. Naar hun gezichten en kledij te oordelen, waren het Mongs. De binnendringers kregen daar nooit vaste voet aan de grond, dus hun eerste verkenners

waren van geen belang.

Havig en zijn half dozijn mannen keerden terug in normale tijd. Op zijn chronoloog was een uur voor zonsopgang een rood lichtje gaan knipperden. Het was nieuwjaarsdag in het 177ste jaar van het bestaan van het Arendsnest. In het Westen stonden de sterren nog aan de donkere hemel, in het Oosten was de lucht vuilgrijs. In het vale licht was iedere steen van de muren en torens zichtbaar. Door de vorst was het plaveisel op de binnenplaats wit uitgeslagen. De wereld lag in stilte gehuld, alsof alle geluid bevroren was in de kou die de adem afsneed.

Het groepje had vaak genoeg gerepeteerd wat het moest doen. Niettemin dwaalde zijn blik nog eenmaal over hen heen, zijn strijdmakkers, gekozen voor de spil waar de hele operatie om draaide.

Ze droegen allemaal donkergroene parka's, gewatteerde broeken, leren laarzen, helmen en wapens. Na jaren van kameraadschap kon hij hun gezichten en eigenaardigheden wel dromen: Leonce, stralend van geestdrift, een weerbarstige rode lok over het voorhoofd dat hij zo vaak gekust had: Chao, Indhlovu, Gutierrez, Bielawski, Maatuk ibn Nahal. Nog even hielden zij elkaars handen vast. Toen lieten zij los. Hij zette zijn chronoloog neer. Ze brachten hun wapens in gereedheid voordat de wachtposten alarm konden slaan. De kansen voor een verrassingsaanval waren gunstig. Het achterland was stevig onder controle. Had de Sachem zelf dat niet bevestigd na zijn reizen naar de toekomst? Het ging het Arendsnest goed, niet alleen materieel, maar er waren ook veel rekruten om het grote doel te verwezenlijken. Dus op een feestdag kon men er zijn gemak van nemen. Agenten namen hun verlof zoveel mogelijk in de winter op om aan de kou en somberte te ontsnappen. Maar met nieuwjaar was de Sachem er altijd. Oudejaarsavond begon met ceremonies en redevoeringen en eindigde in een braspartij. Wie kon het een wachtpost kwalijk nemen dat hij in de bittere ochtendkou zijn ogen niet kon openhouden?

'Okay,' zei Havig; 'Ik hou van je, Leonce,' fluisterde hij. Haar lippen beroerden de zijne. Het groepje stormde op de deur af van de toren waarin Caleb Wallis woonde.

Er was geen beweging in te krijgen. De vrouw vloekte. Maatuk, schoot met zijn Colt .45 het slot aan splinters. Het oorverdovende lawaai weerkaatste tussen de muren. Havig dacht : 'Geen enkele gevechtsoperatie verloopt perfect. Er dient altijd enige speelruimte te zijn.'

Maar van dit moment hing het falen of slagen van de operatie af.

Hij ging als eerste naar binnen. Achter zich hoorde hij geschreeuw. Hij schonk er geen aandacht aan en stormde de trappen op, gevolgd door vier man. Gutierrez en Bielawski waren beneden gebleven om de hoofdingang en de lift te bewaken. Indhlovu en Chao bleven respectievelijk op de eerste en tweede verdieping achter om de vertrekken van Austin Caldwell en van de huidige secretaris van Wallis te bezetten. En hier, op de volgende overloop, de met brons beslagen deur van Wallis.

Die was niet op slot. Niemand durfde hier onuitgenodigd binnen te komen, tenzij om zijn schepping te vernietigen. Havig gooide de deur wijd open.

Hij herkende het vertrek met het zware bureau, de houten lambrisering en de portretten van meesters en moeder. Het was er warm en vochtig. Door het ijs op de ruiten was het er schemerig. Maatuk draaide zich om om de ingang te bewaken en Havig en Leonce stormden de erachter liggende suite binnen.

Wallis kwam overeind in een dubbel hemelbed. Havig schrok even toen hij zag hoe de jaren de man hadden aangevreten. Hij was helemaal grijs. Zijn gezicht was een netwerk van gesprongen adertjes. Het was een verschrikkelijk gezicht en tegelijk grappig omdat hij een nachthemd aanhad. Hij greep naar het pistool op het tafeltje naast het bed.

Met een schreeuw dook Leonce op hem af. Wallis verdween uit het gezicht en zij ook. Ze kwamen weer te voorschijn, worstelend. Hij was niet in staat in de tijd te vluchten omdat zij hem vast had en vastbesloten was in het heden te blijven. Boven hun hijgende ademhaling uit was het gegil te horen van een meisje dat zich achter de gordijnen van het bed verscholen had.

Havig cirkelde om hen heen en zocht naar een kans om te hulp te komen. De vechtenden waren aan elkaar gewaagd en vochten voor

hun leven. Het ging zo snel dat hij niet kon toeslaan.

Schoten knalden in de werkkamer.

Havig snelde naar de tussendeur, drukte zich plat tegen de deurpost en loerde naar binnen. Maatuk lag bewegingloos op de grond. Naast hem stond Austin Caldwell. Hij droop van het bloed en stond te zwaaien op zijn benen maar de revolver in zijn bevende hand zocht nog steeds naar vijanden. De oude vechtersbaas moest Chao te slim af geweest zijn, of had zelf een paar kogels geincasseerd en hem toch nog afgemaakt ...

'Ik heb je onder schot. Geef je over!' riep Havig.

'Loop ... naar de hel ... verrader. ..' De Colt blafte opnieuw. Havig glipte een minuut tijdopwaarts en stapte door de deur. Toen hij weer te voorschijn kwam, vuurde hij. Zijn kogel doorboorde slechts lucht en versplinterde het glas van de ingelijste foto van Karel de Grote. Austin Caldwell was in elkaar gezakt.

Overal in het fort en de bijgebouwen denderden de explosies. Havig haastte zich terug naar Leonce. Ze had haar benen rond het onderlichaam van Wallis geklemd en drukte met haar duimen zijn halsslagaderen dicht. Hij beukte op haar schouders, maar zij spande haar lichaam en hield vast. Zijn slagen werden zwakker. Toen lag hij stil. 'Leg hem vast,' hijgde ze. 'Vlug.'

Uit een van zijn zakken haalde Havig een stel boeien met een ketting die tot de standaarduitrusting van zijn mannen behoorde. Hij hurkte neer en verankerde Wallis aan het bed. 'Die kan nergens meer heen,' zei hij, 'tenzij iemand hem bevrijdt. Jij houdt hier de wacht om dat te voorkomen.'

'Moet ik de pret mislopen?' brieste ze.

'Dat is een bevel,' snauwde hij. Ze wierp hem een woedende blik toe maar gehoorzaamde. Hun hele plan draaide om deze gevangene. 'Ik zal je zo gauw mogelijk laten aflossen,' zei hij en voegde er in stilte aan toe: 'Zodra de strijd voorbij is.' Toen hij het vertrek verliet, merkte hij dat de concubine gevlucht was. Hij vroeg zich af of ze opgelucht of diep bedroefd was.

Een verdieping hoger was een balkon dat uitkeek op de binnenplaats. Hier hield de Sachem zijn redevoeringen. Havig stapte het grauwe ochtendlicht in en staarde naar de chaos. Overal woedden hevige gevechten en lagen kreunende gewonden. De doden leken ineen geschrompeld. De stilte had plaatsgemaakt voor geschreeuw en het geratel van vuurwapens.

Een nieuw bataljon van zijn leger dook in normale tijd op en plotseling ontplooiden zich parachutes aan de hemel toen zij die met hun chronoloog uit een twintigste-eeuws vliegtuig gesprongen waren, op deze dag te voorschijn kwamen.

De verwarring was meer schijn dan werkelijkheid. Tegenover het garnizoen van Wallis stond een even groot aantal tijdreizigers die hier al jaren waren en die zich de avond tevoren niet bedronken hadden. De vijfde colonne was allang voor Havigs tijd uitgevonden. Dat in aanmerking genomen, en de precieze tijdbepaling die de chronoloog mogelijk maakte, en de plannen die gesmeed waren door een team van beroepssoldaten en die keer op keer gerepeteerd waren met behulp van een nagebouwd Arendsnest ... dat alles in aanmerking genomen, was de overwinning onvermijdelijk. Waar het op aankwam was dat zo weinig mogelijk agenten mochten ontsnappen. Havig haalde de draagbare zend-ontvanger van zijn schouder en begon zijn bataljonscommandanten op te roepen.

'Omdat de aanval als een volslagen verrassing kwam,' vertelde hij me later, 'waren er niet veel die in de tijd konden vluchten. Later hebben we nog een stel opgepakt. Uit de registers wisten we wie het waren, en we konden wel raden waarheen en naar welke tijd ze gevlucht waren. Ze konden maar 'niet in het wilde weg ergens heen, weet je. Ze moesten naar een omgeving waar ze een kans hadden het er levend af te brengen. Dat liet ze niet veel keus.'

'Je hebt ze niet allemaal te pakken gekregen?' tobde ik. 'Nee, niet allemaal. Dat was ook nauwelijks te verwachten.'

'Je zou zo zeggen dat eentje die vrij rondloopt, al te veel is. Die kan tijdafwaarts glippen naar de tijd voor de aanval en waarschuwen ...'

'Daar maak ik me geen zorgen over, dok. Ik weet dat het nooit gebeurd is en daarom zal het nooit gebeuren.'

'Hoor eens. Dit waren geen supermensen. Het waren of gewoon zwakkelingen die gewone burgerbaantjes hadden, of krijgslieden die even stompzinnig en bijgelovig als onmenselijk waren. Afgezien van

hun speciale training voor de doeleinden waar Wallis ze voor gebruikte, hadden ze nooit een behoorlijke opleiding gehad. Al was het alleen maar omdat ze dan misschien zouden gaan twijfelen aan zijn rechtschapenheid en onfeilbaarheid. Daarom hadden degenen die konden ontsnappen weinig moreel over. Hun voornaamste zorg was dat ze zich voor ons verborgen moesten houden. En ze wisten dat wij, gedurende de hele periode dat Wallis regeerde, spionnen in het Arendsnest hadden. Dat waren er maar een paar, maar genoeg om ze het zwijgen op te leggen zodra ze zich vertoonden.' Havig grinnikte. 'Ik was zelf nogal verbaasd toen ik erachter kwam wie dat zouden zijn. Reuel Orrick, die ouwe kermisklant ... Boris, de monnik die naar Jeruzalem ging. ..' Hij zweeg even om een slokje van mijn Scotch te nemen.

'Nee,' besloot hij, 'we wilden niet dat er bandieten vrij rondliepen die ongestraft wandaden konden bedrijven doordat zij in de tijd de wijk kunnen nemen. En ik hoop dat dat ons gelukt is. Maar hoe kan bijvoorbeeld een condottiere, helemaal alleen en zonder een cent, hoe kan die zich nu redden in het moderne Amerika of Europa? Nee, hij doet er het beste aan zich bij een Indianenstam aan te sluiten. Daar kan hij zich verdienstelijk maken als medicijnman. Dat is natuurlijk maar een voorbeeld, maar ik hoop dat het een- algemene indruk geeft.'

'Wat de toekomst betreft,' zei Leonce, 'die is in onze handen. Wij hebben Fase Twee voltooid. We hebben van onze campagne veel geleerd. Niemand zal ons eruit gooien.'

'In de militaire betekenis van het woord,' gooide haar echtgenoot er vlug tussen. 'Het gaat niet van de ene op de andere dag, maar we willen de onderdanen van het Arendsnest van horigen tot vrije boeren maken. Fase Twee zal geen onderdanen hebben, maar leden van een gemeenschap. Het spreekt vanzelf dat onze agenten zich niet misdragen. Ze bezoeken het verleden alleen om onderzoek te verrichten en rekruten te werven. Als ze geld nodig hebben, verdienen ze dat met eerlijke handel.'

Leonce streelde hem over zijn wang. 'Jack stamt uit een sentimenteel tijdperk,' zei ze zacht.

Ik fronste mijn wenkbrauwen. 'Wacht eens even. Je had een netelig probleem nadat je het Arendsnest veroverd had. De gevangenen. Hoe zit het daarmee?'

Havigs gezicht betrok bij de pijnlijke herinnering. 'Daar was geen goede oplossing voor,' zei hij toonloos. 'We konden ze niet vrijlaten. En we konden ze niet neerschieten. Ik bedoel dat letterlijk: we konden het niet. Onze hele strijdmacht bestond uit mensen met een geweten, die geleerd hadden menselijk te zijn, ook al waren ze daarmee niet grootgebracht. En we wilden ze ook niet levenslang in een geheime kerker aan ketenen leggen.'

Leonce grijnsde. 'Dat is erger dan doodschieten,' zei ze.

'Wel,' zei Havig moeizaam, 'ik heb je al verteld van de psychofarmaca uit de late Maurai-periode. Kun je je dat herinneren? Mijn vriend Carelo Keajimu zal er bevreesd voor zijn, omdat ze zo'n macht geven. Als je iemand ermee inspuit, zal hij alles geloven wat je hem beveelt. Onvoorwaardelijk. Niet op een fanatieke manier, maar heel natuurlijk. Zijn eigen brein verschaft de rationaliseringen en valse herinneringen die tegenstrijdigheden verklaren. Begrijp je wat dat is? De perfecte hersenspoeling! Zo volmaakt dat het slachtoffer niet het geringste besef heeft dat het ooit anders geweest is.' Ik floot. 'Goeie God! Bedoel je dat je die boeven en slagers en masse bekeerd hebt?'

Havig huiverde. 'Nee, al was het alleen maar omdat ik zo'n stel zombies nooit had kunnen verdragen. We zouden hun hele verleden hebben moeten uitwissen en ... dat lukte toch niet. Keajimu had ervoor gezorgd dat een paar van onze pienterste jongens een opleiding in de psycho-technologie konden volgen, maar die hadden hun handen toch al vol.'

Hij haalde diep adem, alsof hij moed moest verzamelen en vervolgde: 'We vernietigden hun geloof in tijdreizen. We brachten ze terug naar hun eigen tijd en omgeving en behandelden ze daar. Er werd hun verteld dat ze koorts gehad hadden, of dat ze door de duivel bezeten geweest waren, of iets anders dat van pas kwam: ze hadden zich onmogelijke dingen in hun hoofd gehaald en moesten daar nooit meer aan denken en nooit over spreken; ze waren nu genezen en konden weer terugkeren in het gewone leven. Daarna lieten onze mensen ze vrij en kwamen terug om nieuwe gevangenen op te halen.'

Peinzend zei ik: 'Ik moet toegeven dat ik het idee een beetje weerzinwekkend vind. Maar zelf heb ik in mijn praktijk ook vaak dingen moeten doen, leugens moeten vertellen om ...'

'Er waren twee uitzonderingen, dok,' deelde Leonce mee.

'Kom mee,' zei de brein-omvormer. Hij had een aardige stem. Versuft van de drugs hield Caleb Wallis zijn hand vast toen hij wegliep. Havig bleef achter en werkte samen met zijn luitenants vaak vierentwintig uur achter elkaar om het Arendsnest naar zijn eigen inzichten te veranderen. Maar de tijd verstreek; op het laatst kon hij er niet meer onderuit toen de psychotechnicus hem vertelde dat hij de bewaakte toren kon betreden.

Het schrikbarendst was misschien dat de Sachem er zo goed uitzag, zo monter als hij daar zat achter zijn bureau in de werkkamer waaruit alle beschadigingen en bloedsporen waren weggewist. 'Kijk eens aan. Goeie middag, mijn jongen, goeie middag. Ga zitten. Nee, schenk eerst eens in. Je weet wat ik hebben wil.'

Havig gehoorzaamde. De kleine oogjes namen hem scherp op. 'Dat is nog een verduiveld lastige en langdurige expeditie voor je geworden, niet?' zei Wallis. 'Je bent ouder geworden. Ik ben blij dat het je gelukt is. Ik heb je rapport nog niet helemaal gelezen, maar dat zal ik zeker doen. Laten we nu eens even bijpraten.' Hij hief zijn glas op. 'Op ons beider gezondheid.'

Havig nam met moeite een slokje en liet zich in een stoel zakken.

'Je hebt ongetwijfeld al gehoord dat mijn gezondheid de laatste tijd te wensen overliet. Ben een hele tijd in de lappenmand geweest. Hersenvliesontsteking. Een of andere verdomde bacil uit het verleden of de toekomst. De pillendraaiers zeggen dat bacillen, net als dieren, evolueren. Daarom heb ik besloten om paal en perk te stellen aan onze exploraties en ons meer te concentreren op het uitbreiden van onze macht in normale tijd. Wat denk je ervan?'

'Ik geloof dat dat verstandig zou zijn,' fluisterde Havig. 'Er is nog een andere reden om het wat kalmer aan te gaan doen; we hebben veel van onze beste mensen verloren terwijl jij weg was. Austin Caldwell, heb je het al gehoord? En Waclaw Krasicki ... He, je ziet lijkbleek. Wat is er? Voel je je wel goed?'

'Ja, meneer ... Nog steeds moe. Ik heb een aantal jaren in het verleden doorgebracht en . ..'

... en het was Leonce geweest die de geketende Krasicki gevonden had. Ze zei 'Xenia' en schoot hem door, zijn hoofd. Havig kon geen spijt voelen, tot hij in zijn dromen door Xenia bezocht werd, die huilde omdat hij niet wist te vergeven.

'Het gaat wel over, meneer.' .

'Goed zo. We hebben kerels zoals jij nodig. Wallis wreef zich over zijn voorhoofd. Er klonk verwondering in zijn stem: 'Er zijn zoveel mensen hier. Ik mis zoveel oude vertrouwde gezichten, iemand die Juan heette en Hans ... ik kan ze niet meer thuisbrengen. Heb ik dat misschien gedroomd toen ik ziek lag?' Hij huiverde alsof de winterkou in de tropische warmte om hem heen was binnengedrongen. 'De laatste tijd voel ik me vaak zo alleen, alleen in ruimte en tijd ...' Havig probeerde een opgewekte toon aan te slaan: 'U moet eens een flinke lange vakantie nemen, meneer.'

'Ja, je hebt gelijk, dat zou me goed doen.' Wallis nam een fikse slok uit zijn beker en probeerde onhandig een sigaar te pakken.

'Wanneer u terugkomt, moet u het wat kalmer aandoen. De fundering is klaar en alles gaat van een leien dakje.'

'Ik weet het.' Wallis liet zijn lucifer vallen.

'We hebben uw dagelijkse onderricht niet meer nodig, meneer, we hebben meer behoefte aan uw brede overzicht, uw elementaire richtlijnen - uw genie.'

Onder de grijze snor verscheen een onnozel, zelfingenomen lachje. Dit keer slaagde hij erin zijn sigaar aan te steken.

'Ik heb er met verscheidene officieren over gepraat en er lang over nagedacht,' vervolgde Havig. 'Zij hebben de zaak met u besproken, zeiden ze. Meneer, laat ik mijn woorden aan de hunne toevoegen. Wij geloven dat het beste zou zijn dat er een schema werd opgesteld voor uw tocht door de toekomst. Daar vallen natuurlijk ook die periodes onder die uw vroegere ik bezocht heeft om aan te tonen hoe goed alles verloopt. Overigens vinden we dat u - eh - zo weinig mogelijk tijd van uw levensduur moet doorbrengen in opeenvolgende tijd. U bent te kostbaar voor ons grootse project.'

'Juist. Ik had daar zelf praktisch ook al toe besloten,' zei Wallis knikkend. 'Eerst, zoals je al zei, een flinke vakantie om mijn gedachten wat tot rust te laten komen en dat duffe gevoel kwijt te raken. En dan ... een reis door de komende eeuwen om toezicht te houden en orders te geven ... totdat aan het einde mijn werk gedaan is. Ja.'

'God,' riep ik uit, 'als er ooit wraak ...'

'Dit was geen wraak,' zei Havig strak.

'Maar wat ging er door je heen als je hem ontmoette?'

'Ik heb hem zoveel mogelijk gemeden. Als het niet te vermijden was, was het altijd ter gelegenheid van een festiviteit en dan kon het niemand wat schelen dat ik dronken was. Mensen die geregeld met hem te maken hebben, vertellen me dat het went om de arme verschijning rond te leiden door zijn Potemkin-dorpen of om hem tijdafwaarts mee te nemen naar een of ander lustoord voor een orgie die zijn levensduur bekort. Ze geven zich veel moeite om een goede show op te voeren. Dat vergemakkelijkt de gedachte aan het einde.'

'Wat? Ik dacht dat hij op zijn oude dag zou verdwijnen.' Havig balde zijn vuist op de stoelleuning. 'Dat is zo. Hij zal gillen in de nacht en zijn kamer zal leeg zijn. Hij moet zich ver in de tijd geprojecteerd hebben, want in verleden en toekomst is hij niet meer te vinden.'

Havig gooide zijn drank naar binnen. Ik zag dat hij meer nodig had en schonk weer in.

Leonce streelde hem. 'Trek het je niet aan, liefje,' zei ze zacht. 'Dat is hij niet waard.'

'Ik begrijp niet . . .' stamelde ik.

Leonce draaide zich naar mij om. Ze glimlachte teder voor haar kwetsbare man. Wat ze zei, was voor haar een onbelangrijke opmerking. 'Ze zeggen dat dat middel zijn uitwerking verliest als je op sterven ligt. Dan herinner je je weer wat er in werkelijkheid gebeurd is.

16

De 31ste oktober 1971 viel op een zondag. Het was een koele, winderige dag en toen ik terugkeerde van een wandeling door Morgan Woods, merkte ik de auto die onder mijn kastanjeboom geparkeerd stond niet op voor ik er vlakbij was. Jack en Leonce Havig sprongen eruit om me te begroeten. We omhelsden elkaar in een kring en ik wauwelde: 'Welkom, welkom, waarom hebben jullie geen bericht gestuurd, dan had ik jullie niet laten wachten. 'Dat geeft niets, dok,' antwoordde hij. 'We hebben van het uitzicht zitten genieten.'

Ik deed een stap terug en bekeek hem eens goed. Hij was magerder geworden en er liepen diepe lijnen naast zijn mond en tussen zijn ogen. Zijn blonde haar werd grijs. Midden veertig, schatte ik. Hij was ongeveer tien jaar ouder geworden en ik slechts enkele weken sinds de vorige keer dat ze op bezoek waren. Ik keerde me naar zijn vrouw. Kaarsrecht, lenig, een voller figuur dan de vorige keer, maar het stond haar goed. Bij haar hadden de jaren minder sporen achtergelaten, maar zij was dan ook jonger. Toch zag ik kraaienpootjes en zilverdraden in die rode manen.

'Is het achter de rug?' vroeg ik. 'Is het Arendsnest verslagen?'

'Ja,' jubelde Leonce. Havig knikte alleen maar. Hij had iets grimmigs over zich gekregen. Hij hield zijn arm echter om haar middel en ik nam aan dat zij niet gelukkig kon zijn als hij dat ook niet was. 'Geweldig,' riep ik. 'Kom binnen.'

'Om thee te drinken?' lachte ze.

'Hemeltje, nee natuurlijk. Zelf was ik dat wel van plan, maar nu jullie er zijn drinken we Aalborg aquavit en Carlsberg bier gevolgd door een Glenlivet. Ik zal Swanson bellen en ze wat lekkere dingen laten bezorgen. Hoe lang kunnen jullie blijven?

'Niet erg lang, vrees ik,' zei Havig. 'Hoogstens twee dagen. We hebben in de tijd die ons rest nog erg veel te doen.'

Hun verhaal nam uren in beslag. De ondergaande zon vlamde reeds goud en oranje in de groenachtige avondhemel, voor ik in grote trekken wist wat er gebeurd was. Ik vond dat we een vuur in de open haard konden gebruiken en maakte aanstalten om er een aan te leggen, maar Leonce zei: 'Laat mij maar.' Ze had het nog niet verleerd en het was een genoegen haar gade te slaan. Het was ook een genoegen te zien hoe zijn blikken haar volgden.

'Jammer dat je de oprichting van het Arendsnest niet kan voorkomen,' zei ik.

'Dat kunnen we niet, en daarmee af,' antwoordde hij.

'Ik weet ook niet of dat wel zo erg is. Zou iemand als ik de ... vastberadenheid gehad hebben? In het begin ging het me er alleen maar om mijn makkers te ontmoeten. Waarom zou ik ze voor een speciaal doel georganiseerd hebben als niet ... Zijn stem stierf weg.

'Xenia,' mompelde ik.

Leonce keek naar ons om. 'Zelfs Xenia gaf niet de doorslag,' zei ze zacht. 'De Kruisvaarders zouden haar niet gespaard hebben. Nu heeft ze nog negen jaar geleefd, waarvan vijf met Jack. O, ze heeft minder geluk gekend dan ik, maar dat was haar toch gegund.' Ik vond dat Leonce uiterlijk minder veranderd was dan haar man, en innerlijk meer dan ik vermoed had. 'Wel,' zei ik in een poging de sombere stemming te doorbreken, 'ik had nooit verwacht een koning en een koningin te gast te hebben.'

'Wat?' Havig knipperde met zijn ogen van verbazing. 'Nou je bent daar toch de baas, niet?'

'Nee, een tijd lang wel omdat iemand het doen moest. Maar we werkten samen met de verstandigste mensen die we konden vinden - ook met niet-tijdreizigers - om hier zo snel mogelijk een eind aan te maken en van de militaire gemeenschap een republiek te maken ... en later een soort gilde.'

Het vuur in de haard glansde in de ogen van Leonce toen ze naar mij opkeek en zei: 'We moeten je iets vertellen, een droom.'

Havig zocht naar woorden. 'Dok,' zei hij na een tijdje, 'dit is de laatste keer dat je ons ziet.'

Leonce vloog op me af, omarmde me en kuste me op mijn wang... 'Niet omdat je gauw doodgaat, Dok.'

'Ik wil niet ...'

'Nee, je zei dat je de datum op je grafsteen niet wilde weten en die vertellen we je ook niet. Maar verdomme, je hebt nog een aardig tijdje voor de boeg,' zei Leonce met haar barbaarse openhartigheid. 'Wat we je wilden vertellen,' zei Havig onhandig, 'is dat wij, Leonce en ik, de aarde gaan verlaten. Ik betwijfel of we nog terugkomen.'

'Wat voor nut heeft tijdreizen ooit gehad?' vroeg hij toen we eindelijk ter zake konden komen.

'Nou eh ... geschiedenis, archeologie ...'

'Kennis is een esthetische ervaring, maar als het daarmee ophoudt, zijn we dan niet ronduit egoistisch? Vind je niet dat kennis gebruikt moet worden?'

'Dat hangt van het doel af, Jack.'

Leonce, die weer naast hem zat, zei: 'Ons doel zijn de sterren. Daarvoor komt tijdreizen van pas.'

Havig glimlachte. 'Waarom denk je dat we Fase Twee gebouwd hebben? Wij noemen het Polaris. Je weet dat we de wereld niet willen overheersen. Nee, Polaris dient voor onderzoek en ontwikkeling. Daar zullen de eerste ruimteschepen gebouwd worden.'

'En ze komen er,' zei Leonce enthousiast. 'We hebben ze gezien.' Havig zei hartstochtelijk: 'Ik ben nog niet op de hoogte met de technische en wetenschappelijke bijzonderheden. Dat is een van de redenen waarom we weer naar de toekomst moeten. De natuurkundigen praten over de wiskundige gelijkwaardigheid van tijdafwaarts reizen en sneller dan het licht vliegen. Ze hopen een theorie te ontwikkelen die praktisch toegepast kan worden. Tijdens het bestaan van Polaris zullen ze daar nog niet in slagen. Maar dat geeft niet. Met mensen zoals wij als bemanning, kan een ruimteschip langzamer vliegen dan het licht. Kun je me volgen?

De reis kan eeuwen duren, maar als wij ons tijdens de tocht door de ruimte tijdopwaarts begeven, zijn dat uren of minuten. Onze kinderen zullen dat niet kunnen. Maar die zullen er al zijn. Wij zullen de poorten van het heelal voor de mensheid openen.'

Ik staarde langs hem heen naar het venster. Door het licht van de vlammen waren de sterren niet zichtbaar. 'Ik begrijp het,' zei ik zachtjes. 'Het is een geweldig visioen.'

'En nodig ook,' zei Havig. 'Zonder ons zou het nooit geprobeerd zijn. Op het hoogtepunt van hun macht hadden de Maurai de middelen om de verkenning van de ruimte nieuw leven in te blazen. Maar ze deden het niet. Dat zij het ongelimiteerde gebruik van energie verboden, was aanvankelijk een goede zaak omdat het voortbestaan van de aarde bedreigd werd. Later werd het een obsessie. De beschaving die hen opvolgde, zou evenmin de ruimte verkend hebben.'

'Wij wel,' zei Leonce triomfantelijk. 'De Sterrenmeesters zijn onze mensen.'

'Jullie tweeen zijn dus van plan als een van de eersten de ruimte te gaan verkennen?' vroeg ik nogal overbodig. 'Dat recht hebben we wel verdiend,' zei ze. 'Eh, vergeef me, het gaat me niet aan, maar als jullie kinderen jullie gave niet kunnen erven ...'

Ze kreeg iets weemoedigs over zich. 'Misschien vinden we een nieuwe aarde waar we ze groot kunnen brengen. We zijn nog niet te oud.' Ze staarde naar het scherp gesneden gezicht van haar man. 'Of misschien zwerven we door het heelal tot we sterven. Dat zou genoeg zijn.'

Er viel een stilte. De klok op de schoorsteenmantel tikte luidruchtig en buiten raasde de wind.

Het is nu een jaar geleden dat Jack Havig en Leonce van Wahorn mij vaarwel gezegd hebben. Ik denk dikwijls aan ze. Meestal worden mijn dagen in beslag genomen door de dingen van alledag. Toch heb ik vaak een uurtje over om aan ze te denken.

Ieder moment kunnen zij ergens op onze planeet zijn, wanhopig of zegevierend in die sage die mij al bekend is. Maar we zullen elkaar niet' meer ontmoeten. Het einde van hun leven ligt onzegbaar veel verder in de toekomst dan het mijne. Dat geldt ook voor het menselijk ras. En voor de Aarde en de Kosmos.

Ik had ... ik had nog veel gewild: dat ze een gedeelte van de nu voorbije zomer bij mij hadden doorgebracht. We hadden kunnen gaan zeilen. Maar natuurlijk wilden zij op bezoek bij zijn moeder Eleanor om haar te vertellen ... ja, wat? Mij heeft ze niets verteld. Ik had gewild dat zij of ik eraan gedacht hadden het vraagstuk te bespreken dat mij de laatste tijd maar niet los wil laten. Hoe is het ras van de tijdreizigers ontstaan? Wij drieen dachten dat we het 'waarom' wisten. Maar we vroegen ons niet af wie, of wat, de noodzaak had aangevoeld en gereageerd had.

Een zinloze en toevallige mutatie? Dan is het wel merkwaardig dat er in de toekomst na het Arendsnest geen tijdreizigers zijn geboren. In feite is dat maar goed ook. Hun aanwezigheid en voorkennis is nutteloos zodra de mens de vrijheid heeft hervonden om eeuwig te zwerven op ontdekkingsreizen. Maar wie bepaalde dat? Wie maakte dat mogelijk?

Ik heb het een en ander gelezen over recent onderzoek op het gebied van de experimentele genetica. Men kan een virus kennelijk genen van de ene gastheer naar de andere gastheer laten overbrengen; en de gastheren hoeven niet van dezelfde soort te zijn. Het is heel goed mogelijk dat wij in onze cellen een erfenis meedragen van dieren die nooit tot onze voorouders behoord hebben, en dat wij die erfenis aan onze kinderen doorgeven.

Maar zou er een virus gekweekt kunnen zijn dat iets heel vreemds met zich meedroeg? En zou het kunnen zijn uitgezaaid in een daarvoor uitgekozen periode in het verleden door tijdreizigers uit een onvoorstelbaar verre toekomst?

's Avonds loop ik vaak het dorp uit. Het is herfst. Ik kijk omhoog naar de sterren en vraag me veel dingen af.