Hij vertelde me in 1964 van zijn plan. Hij probeerde zoveel mogelijk perioden uit de twintigste eeuw over te slaan die gelijk waren aan tijd die hij in een andere tijd doorbracht, zodat zijn werkelijke leeftijd en zijn kalenderleeftijd niet te veel uit de pas zouden raken. woonde niet langer in Senlac, maar had zijn hoofdkwartier in NewYork gevestigd - een postbus in het heden, een weelderig appartement in de jaren 1890, dat gefinancierd was met de verkoop v.' goud dat hij naar het verleden terugbracht. Hij kwam echter nog bij ons op bezoek. Kate vond dat ontroerend. Ik ook, maar ik wist daarnaast welk een behoefte hij aan mij, als zijn enige vertrouweling had.

'Maar natuurlijk!' riep ik uit. 'De Kruisiging: de gebeurtenis waar. iedere reiziger uit het christendom op af zou komen. Waarom heb het niet eerder gedaan?'

'Minder makkelijk dan je denkt, dok,' antwoordde hij. 'Het is een lange reis naar een door en door onbekend gebied. En staat de datum precies vast, of zelfs het feit zelf?'

Ik knipperde met mijn ogen. 'Bedoel je dat je er nooit aan gedacht hebt de historische Christus op te sporen? Ik weet dat je niet gelovig bent; maar het mysterie dat op hem. .. '

'Dok, wat hij geweest is en of hij er geweest is, zijn vragen die enkel van academisch belang zijn. Mijn leven is te kort om me aan het zuivere onderzoek te wijden. Eigenlijk had ik eerder moeten ophouden met spelletjes en pleziertjes. Ik heb te veel menselijke ellen' gezien. Tijdreizen moet echt waardevol zijn; het moet ergens toe dienen.' Hij glimlachte flauwtjes. 'Je weet dat ik geen heilige ben. Maar ik moet met mijn eigen geweten leven.'

Hij vloog van New York naar Israel in 1969, toen de joden een stevige greep op Jeruzalem hadden en een bezoeker vrij rond kon lopen. Vanuit zijn hotel liep hij met een handtas de Jerichostraat af tot hij een sinaasappelkwekerij vond waar hij zich kon verbergen. Daar sprong (ij terug naar middernacht van de vorige dag en trof zijn voorbereidingen.

Het Arabische kostuum dat hij in een souvenirwinkel gekocht had, zou er ook in Bijbelse tijden mee door kunnen. Van zijn heup hing een mes dat meer eetgerei was dan een wapen; door zich in de tijd te verplaatsen, kon hij zich uit moeilijke situaties redden en daarom nam hij zelden een vuurwapen mee. Een leren buidel bevatte een op de universiteit speciaal voor hem opgestelde lijst met veel voorkomende uitdrukkingen, voorts: voedsel, waterreiniging stabletten, drinkbeker, zeep, vlooienpoeder, antibiotica en geld. Dat laatste bestond uit enkele munten uit de Romeinse tijd en een blokje goud dat hij zo nodig kon inwisselen.

Nadat hij zijn moderne kleren in de buidel had geborgen, haalde hij zijn laatste uitrustingsstuk te voorschijn. Hij noemde het een 'chronoloog'. Hij had het volgens zijn eigen specificaties laten ontwerpen en bouwen in 1980 om te kunnen profiteren van de superieure transistor-elektronica van die tijd. De constructie vereiste minder vindingrijkheid dan het verzinnen van een reden waarvoor hij het apparaat nodig had.

Ik heb het apparaat gezien. Het zit in een van een handvat voorzien groen kistje van 60 bij 30 bij 15 centimeter. Wanneer het deksel open is, kun je er een optisch instrument uitklappen dat vaag aan een sextant doet denken en kun je de knoppen bedienen en de meters aflezen. Daaronder bevindt zich een zeer geavanceerde mini-computer die op een nikkel-cadmium batterij loopt. Het gewicht is ongeveer vijf pond, wat bijna de helft is van het gewicht dat een tijdreiziger kan meenemen; dat verklaart waarom Havig niet graag een vuurwapen meeneemt - andere zaken zijn veelal nuttiger. Maar niets is zo nuttig als de chronoloog.

Denk eens in. Hij projecteert zich zelf tijdopwaarts of -afwaarts naar een bepaald moment. Hoe weet hij 'wanneer' hij gearriveerd is. Bij korte sprongetjes kan hij de dagen tellen en het uur bepalen door middel van de zon en de sterren als er geen klok in de buurt is. Maar duizend jaren betekenen 365.000 zonsopgangen. En er is grote kans dat vele niet opgemerkt worden als gevolg van slecht weer of het tijdelijk in de weg staan van een gebouw of door een andere oorzaak.

Havig orienteerde zich. De nacht was helder en het was koud. De lichten van Jeruzalem hulden de hemel naar het noorden in een nevel, maar elders lag het landschap stil en donker, met uitzondering van wat afgelegen huizen en passerende auto's; daarboven schitterden de sterrenbeelden waarop hij de positie van de maan en twee planeten instelde. Daarna stelde hij de precieze Greenwich-tijd en de geografische locatie in op de daarvoor bestemde flauw verlichte wijzerplaten en stelde met een nonius de getallen in die correspondeerden met de paasweek Anno Domini 33. ('De datum schijnt niet precies vast te staan,' had hij opgemerkt. 'Maar het is wel de dag waar iedereen op af zal komen.' Hij lachte. 'Met de geboorte van Christus is het nog erger. Het enige wat daarover waarschijnlijk is, is dat het niet midden in de winter geweest is, anders waren die herders niet van huis geweest om hun schaapjes te weiden!)

Hij had langzaam en diep in- en uitgeademd om zo veel mogelijk zuurstof in zijn bloed te laten opnemen. Nu zoog hij zijn longen vol zonder zich in te spannen, want dat zou energie kosten, en lanceerde zich in het verleden.

Toen kwam de onbeschrijfelijke gewaarwording waarvan hij me verteld had dat het wel iets leek op het tegen een opkomende vloed inzwemmen. De zon kwam in het westen op en schoot naar het oosten; naarmate hij 'accelereerde', werd het licht een vage grijze trilling en viel een schaduw om hem heen. Het was doodstil. Heel even zag hij een ontploffende granaat, geluidloos, mistig, maar hij was meteen de Zesdaagse Oorlog voorbij; of was het de Onafhankelijkheidsoorlog of de Eerste Wereldoorlog? Bleke vormloosheden dreven voorbij. Op een bewolkte avond aan het einde van de negentiende eeuw moest hij zijn tijdreis onderbreken om adem te halen. De chronoloog had hem de exacte datum kunnen geven als hij weer een sterretje had willen schieten: de detectors waren ook gevoelig voor de stralingen die door een dicht wolkendek heendringen. Maar dat had geen zin. Een paar mannen te paard, waarschijnlijk Turkse soldaten, waren in de nabijheid. Hun aanwezigheid had te kort geduurd om door hem opgemerkt te worden terwijl hij door de tijd reisde, zelfs al was het dag geweest. In het donker merkten zij hem niet op en het geluid van de hoeven stierf weg.

Hij reisde verder.

Het landschap, vaag als het was, begon langzaam te veranderen. De contouren bleven hetzelfde maar nu eens waren er veel bomen, dan weer weinig, dan was er woestijn, dan bebouwde akkers. Vluchtig zag hij een glimp van een groot houten stadion waarin, naar hij aannam, de Kruisvaarders toernooien hielden voordat zij door Saladin uit hun met bloed besmeurde rijk werden gegooid, en hij kwam in de verleiding even te stoppen; maar hij week niet af van zijn doel. Hij onderbrak de reis vaker om adem te halen naarmate hij zijn doel dichter naderde. De reis vergde veel van zijn krachten; en ook de gedachte dat hij zijn doel binnen een paar uur zou bereiken, deed zijn hart sneller kloppen.

Een waarschuwingslichtje op de chronoloog begon te knipperen.

Het apparaat kon zon, maan, planeten en sterren volgen met een snelheid en een precisie die de mens ontzegd is. Het kon compenseren voor vervroeging van de nachteveningen, de eigen beweging en zelfs voor het afdrijven van de continenten; en als een hemelaanblik correspondeerde met de bestemming, dan kon dat niet anders dan het gewenste tijdstip zijn.

Een rood licht flitste aan en Havig hield stil.

De avond van donderdag liep ten einde. Als de Bijbel de waarheid sprak, was het Laatste Avondmaal gehouden, de doodsangst in de Hof van Olijven was voorbij en Jezus lag in boeien en zou spoedig voor Pilatus gebracht worden om te worden veroordeeld, gegeseld, gekruisigd, doorstoken, doodverklaard en in het graf gelegd te worden.

('Ze binden ze op het kruis,' vertelde Havig mij. 'Nagels zouden het gewicht niet kunnen dragen; de handen zouden uitscheuren. Soms werden spijkers ingeslagen als speciale wraakoefening, dus in zoverre zou de overlevering juist kunnen zijn.' Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht. 'Dok, ik heb ze zien hangen, hun tong zwart van de dorst en met opgezwollen buiken ; na een tijdje schreeuwen ze niet maar steunen ze hees en hebben hun ogen niets menselijks meer. En de stank! Het duurt vaak dagen voor ze sterven. Ik vraag me af of Jezus geen zwak gesteld had, zo snel kwam hij aan zijn einde ... Misschien een paar vrienden en verwanten bevinden zich achteraan in de menigte en die durven nauwelijks te praten of te huilen. De overigen maken grappen, gokken, picknicken, drinken en tillen de kinderen op om ze beter te laten zien. Wat is dat nou eigenlijk, de mens') (Er is geen reden voor trots. Wij leven in de eeuw van Buchenwald en Vorkuta - en Havig herinnerde me aan wat zich had afgespeeld in de met heimwee herdachte beginjaren van de eeuw in de Belgische Congo en het zuiden van de Verenigde Staten - en hij vertelde wat nog te gebeuren stond. Misschien benijdde ik hem toch niet om zijn tijdreizen.)

De ochtend kleurde het oosten wit. Achter hem bevond zich een

olijvenboomgaard en daarachter zag hij een groepje uit gedroogde

leem opgetrokken gebouwen. De weg was een onverhard karrespoor. Ver weg, half verscholen in de talmende duisternis, lag het Jeruzalem van de Herodiaanse koningen en het Romeinse proconsulaat op de heuvels uitgestrekt. Het was kleiner en dichter opeen gebouwd dan de stad die hij zich van twee millennia later herinnerde. Het was bijna geheel ommuurd, hoewel ook daarbuiten hofsteden lagen. Kramen en vilten tenten van provincialen die voor de feestdagen naar de heilige plaatsen waren gekomen, concentreerden zich voor de poorten. Het was koud en de lucht rook naar aarde. Vogels tjilpten. 'Een- of tweehonderd jaar terug,' zei Havig mij eens, 'is de hemel bij dag altijd vol met vogels.'

Terwijl hij zat uit te hijgen, werd het lichter en keerden zijn krachten terug. Hongerig at hij brokken geitenkaas en brood en verbaasd realiseerde hij zich dat hij een doodnormale maaltijd gebruikte op de eerste Goede Vrijdag ter wereld.

Als dat al zo was. De geleerden konden zich in de datum vergist hebben of Jezus was niets anders geweest dan een Osirisch-Joods Mithraische mythe. Maar stel dat hij dat niet was. Neem eens aan dat hij dan wel niet letterlijk de vleesgeworden Schepper was van deze landerijen, dit gevogelte en het heelal... maar toch minstens de profeet uit wiens visie bijna alles voortkwam wat in later eeuwen als rechtschapen beschouwd zou worden. Kon men zijn leven beter besteden dan door hem bij zijn verkondiging te volgen? Dan zou Havig vloeiend Aramees moeten leren spreken, zich de duizend en een details van het dagelijks leven in die tijd eigen maken en zijn speurtocht opgeven... De zon brak door en hij stond zuchtend op. Spoedig had hij gezelschap, maar hij bleef een buitenstaander.

('Als er iets is dat de mens verandert, dan is dat wetenschap en technologie,' zei hij. 'Denk eens aan het feit dat ouders het niet vanzelfsprekend vinden dat enkele van hun baby's zullen sterven. Dan ontstaat een heel ander begrip van wat een kind is.' Aan mijn gezicht moet hij kunnen hebben zien dat ik aan Nora dacht, want hij legde zijn hand op mijn schouder en zei: 'Het spijt me, dok, daar had ik niet over moeten beginnen. Vraag me nooit een camera of een

penicilline-injectie naar haar tijd mee terug te nemen, want ik heb geprobeerd gedane zaken te veranderen, en er is altijd iets dat dat verhindert ... Denk eens aan elektrisch licht of zelfs kaarsen. Als je bent aangewezen op een flakkerende lont in een kommetje olie, dan ben je praktisch van het daglicht afhankelijk. De eenvoudige vrijheid van laat opblijven is in werkelijkheid niet zo eenvoudig. Het heeft allerlei subtiele, verstrekkende gevolgen voor de psyche.')

De bevolking was met zonsopgang op en verzorgde het vee, wiedde onkruid, stookte vuur, kookte, en hield schoonmaak voor de sabbat. Gebaarde mannen in gerafelde kleren porden uitgemergelde, bijna onder hun last bezwijkende ezeltjes in de richting van de stad. Kinderen die nog nauwelijks konden lopen, strooiden graankorrels uit voor het pluimvee; wat oudere kinderen schopten zwerfhonden bij de lammeren vandaan. Op de weg was het een enorm gedrang: karavaans, sjeiks, priesters, afzichtelijke bedelaars, boeren, handwerkslieden, een verlate en zeer dronken hoer, een paar Anatolische kooplui met cilindrische hoeden, die een man in een Griekse tuniek vergezelden - en dan een hese kreet om ruim baan te maken, het geluid van paardenhoeven en rinkelend metaal: een Romeinse patrouille die van de nachtronde terugkeerde.

Ik heb foto's gezien die hij bij andere gelegenheden gemaakt heeft en ik kan mij het tafereel levendig voorstellen. Het was minder kleurrijk dan wij met onze fluorescerende en aniline-verfstoffen zouden denken. De stoffen waren gedempt bruin, grijs, blauw, vermiljoen en nogal bestoft. Maar het lawaai was enorm - schrille stemmen, gelach, gevloek, overdreven leugens en opschepperij, liermuziek, flarden van een lied; schuifelende voeten, het geklop van onbeslagen hoeven, krakende houten wielen, jankende honden, blatende schapen, grommende kamelen en altijd en altijd de vogels van de lente. Deze mensen waren geen stijve Engelsen of Amerikanen; nee, ze zwaaiden met hun armen, sloegen elkaar op de schouders, dansten, sloegen beledigd de hand aan het gevest en waren het bijna onmiddellijk weer vergeten. En de geuren! Het zoete zweet van de paarden, het zure zweet van de mensen; de geurige rook van cederhout en de bijtende rook van gedroogde uitwerpselen; versgebakken brood; prei, knoflook en zurig vet; overal de uitwerpselen van dieren en de lucht van mestvaalten; een vleug muskus en rozenolie wanneer een vrouw in een draagstoel voorbij werd gedragen; een wagenlast nieuw hout; zadelleer verwarmd door de zon. Nooit zou Havig deze dag prijzen waarop spijkers in levende mensen geslagen werden; maar niets dat hij inademde deed hem hoesten, niets deed pijn aan zijn ogen, niets gaf hem emfyseem of kanker.

De poort van Jeruzalem stond open. Zijn hart bonsde.

Toen werd hij ontdekt.

Het gebeurde onmiddellijk. Iemand tikte hem op de schouder. Hij draaide zich om en zag een gedrongen man met een breed gezicht die net zo gekleed was als hij en die ook geen baard had, kort haar en een lichte huid.

Zweet glom op het gezicht van de vreemdeling. Hij zette zich schrap tegen het gedrang van de menigte en riep boven het lawaai uit: 'Es tu peregrinator temporis?'

Hij had een zwaar accent - achttiende-eeuws Pools naar later zou blijken - maar Havig was goed thuis in klassiek Latijn en begreep hem.

'Bent u een tijdreiziger?'

Even wist hij geen antwoord te geven. Alles draaide om hem heen. Dit was het einde van zijn speurtocht. Of van de hunne.

Zijn lengte viel in deze omgeving nogal op en hij had zijn hoofd onbedekt gelaten om zijn haardracht en zijn noordse trekken beter te laten opvallen. In tegenstelling tot de meeste gemeenschappen in de geschiedenis, was het Jeruzalem van Herodes kosmopolitisch genoeg om vreemdelingen toe te laten; hij had gehoopt dat anderen, zoals hij, zouden vermoeden dat hij zowel een vreemdeling uit een ander land als uit een andere tijd was. Nu was zijn hoop in vervulling gegaan. Zijn eerste gedachte, voordat de vreugde hem overviel, was het onbehaaglijke idee dat deze man er veel te vervaarlijk uitzag.

Ze zaten in de herberg die hun ontmoetingsplaats was en praatten: Waclaw Krasicki, in 1738 uit Warschau vertrokken, Juan Mendoza, in 1924 uit Tijuana vertrokken, en de pelgrims die zij gevonden hadden.

Dat waren Jack Havig en Coenraet van Leuven, een soldaat uit het dertiende-eeuwse Brabant, die zijn zwaard getrokken had om zijn Heiland te redden, maar door Krasicki was tegengehouden voor hij door een Romeins zwaard werd doorstoken en die nu zijn hoofd brak over de vraag: 'Hoe wist je dat die persoon echt de Heer was?' Er was ook een zeventiende-eeuwse, grijsgebaarde monnik die alleen Koratisch (?) sprak en Boris scheen te heten, en een magere, pokdalige vrouw met touwhaar, die ineengedoken met glazige blik zat te mompelen in een taal die niemand thuis kon brengen. 'Is dat alles?' vroeg Havig ongelovig. 'Nee, we hebben nog meer agenten in de stad,' antwoordde Krasicki. Ze spraken Engels nu ze wisten waar de Amerikaan vandaan kwam. 'We ontmoeten elkaar maandagavond en daarna weer vlak na, eh, Pinksteren. Ik denk dat ze nog wel meer reizigers zullen vinden. Maar over het algemeen is de oogst minder dan we verwacht hadden.' Havig keek om zich heen. Het lokaal was aan de voorkant open. De klanten zaten met gekruiste benen op versleten tapijten en hadden een onbelemmerd uitzicht op het verkeer op straat terwijl ze dronken uit stenen bekers die door een jongen met een leren wijnzak werden bijgevuld. Jeruzalem trok lawaaiig voorbij. Op Goede Vrijdag!

Krasicki was niet onder de indruk. Hij had verteld dat hij zijn achterlijke stad, land en tijd verlaten had voor de Franse Verlichting; fluisterend had hij zijn partner Mendoza als gangster bestempeld. ('Huurling' had hij gezegd, maar de bedoeling was duidelijk.) 'Mij doet het niks dat een joodse timmerman die aan delirium lijdt, terecht wordt gesteld,' vertelde hij Havig. 'Jou ook niet, wel? Ik geloof dat we tenminste een behoorlijke rekruut hebben.' Zo dacht de Amerikaan er in feite helemaal niet over. Hij voorkwam een woordenwisseling door te vragen: 'Zijn er werkelijk zo weinig tijdreizigers?'

Krasicki haalde zijn schouders op. 'Wie weet? Het is niet eenvoudig hier te komen, dat is duidelijk. Jij bent in een vliegmachine gestapt en was hier in een paar uur. Maar denk eens aan de moeilijkheden of de pure onmogelijkheid van zo'n reis in de meeste tijdperken. Je leest over middeleeuwse pelgrims. Maar hoeveel waren er in verhouding tot de hele bevolking? Hoeveel stierven onderweg? Ik neem ook aan dat we sommige tijdreizigers niet zullen vinden omdat ze niet gevonden willen worden - of misschien is het. nooit bij ze opgekomen dat soortgenoten naar ze op zoek zijn - en dan is hun vermomming ons te machtig.'

Havig staarde naar hem, naar de onverstoorbare Juan Mendoza, de halfdronken Coenraet, de smerige, biddende Boris, de onbekende krankzinnige vrouw en dacht: 'Natuurlijk. Waarom zouden alleen mensen zoals ik de gave hebben? Waarom verwachtte ik niet dat het willekeurig zou zijn, een dwarsdoorsnede van de gehele mensheid? En ik weet hoe de mensheid is. En waarom denk ik dat ik iets bijzonders ben?'

'We kunnen ook niet al te veel man-uren aan zoeken besteden,' zei Krasicki. 'We zijn met te weinig in het Arendsnest.' Hij sloeg Havig op de knie. 'Jezus Christus, wat zal de Sachem blij zijn dat we jou tenminste gevonden hebben!'

Een derde-eeuwse Syrische kluizenaar en een Ionische avonturier uit de tweede eeuw voor Christus werden door twee andere teams opgespoord. Er kwam melding van nog een vrouw - naar het scheen een Koptische - maar zij verdween toen zij benaderd werd.

'Een schamele oogst,' gromde Krasicki en hij ging voor bij de tijdreis naar de dag na Pinksteren - die niets opleverde - en vervolgens naar de eenentwintigste eeuw.

Stof waaide over een woestijn. In Jeruzalem was geen leven meer te bespeuren, slechts stenen en verbleekte botten. Een vliegtuig met een scherpe neus, korte vleugels en atoomaandrijving stond klaar. Het was door mannen van het Arendsnest uit een hangar gehaald waarvan de bewakers geen tijd meer gehad hadden om dit oorlogstuig in de strijd te werpen, zo snel had de dood toegeslagen. 'We vlogen over de Atlantische Oceaan,' vertelde Havig. 'Het hoofdkwartier lag in wat vroeger Wisconsin geweest was. Ze lieten mij mijn chronoloog meenemen, maar ik wendde taalmoeilijkheden voor om ze niet te hoeven uitleggen wat het was. Zij zelf hadden moeten zoeken tot ze het juiste tijdstip hadden. Dat is een onhandig, tijdverkwistend proces dat waarschijnlijk het geringe aantal tijdreizigers dat zij vonden verklaart en tevens waarom hun organisatie niet graag lange reizen door de tijd maakt. De terugkeer was makkelijker omdat ze een groot bord op de ruines hadden neergezet waarop met een wijzer dagelijks de juiste datum werd aangegeven. Tegen het einde van de eenentwintigste eeuw waren ze nog maar net begonnen. Het kamp en de keetjes lagen binnen een omheining en waren meer dan eens aangevallen door inboorlingen of plunderaars. Van toen af reisden we verder in de toekomst, naar de tijd dat de Sachem zijn expeditie naar Jeruzalem had gestuurd. Ik weet niet of mijn vriend Jezus ooit aanschouwd heeft.'

Na honderd jaar was het een aanzienlijke vestiging. De vruchtbaarheid van de eerder besmette aarde steeg, en zo kon de bevolking groeien. Graan rijpte op lage heuvels onder een zachte hemel waarin zomerse wolken voortdreven. Bosbouw voor timmerhout zorgde voor koepels van donkerder groen waarin vogels nestelden en de wind ruiste. Er was een regelmatig netwerk van onverharde wegen. De mensen waren druk bezig. Zij beschikten slechts over handgereedschappen en door dieren aangedreven machines; deze waren echter degelijk geconstrueerd. Zij leken erg op elkaar in hun veelal zelfgeweven blauwe broeken en jasjes, en met hun slappe strooien hoeden en primitieve schoenen. Verweerd en knokig als elke pre-industriele boer, het haar recht afgeknipt onder het oor, waren ze klein vergeleken met het gemiddelde van onze tijd en velen hadden een slecht of helemaal geen gebit. Toch hadden zij het onvergelijkbaar veel beter dan hun voorouders ten tijde van het Oordeel.

Ze pauzeerden even om de reizigers te begroeten die te paard van het vliegveld kwamen en bogen zich onmiddellijk daarna weer over hun arbeid. Zo nu en dan kwamen ze een paar bereden soldaten tegen, die met een eerbiedig maar minder slaafs gebaar hun sabels presenteerden. Zij droegen blauwe uniformen, stalen helmen en borstplaten en waren, afgezien van de sabels, bewapend met een ponjaard, een pijl en boog, een bijl en een in een houder rustende lans waaraan een rode wimpel wapperde.

'Jullie schijnen streng toezicht te houden,' zei Havig ongerust.

'Hoe zou het anders kunnen?' zei Krasicki bits. 'Het grootste gedeelte van de wereld, met inbegrip van dit continent, is nog steeds ten prooi aan barbaarsheid en wreedheid; waar de mens het overleefd heeft tenminste. We kunnen alleen dat vervaardigen waarvoor we materialen en machines hebben. De Mongs leven op de vlakten ten westen en ten zuiden van ons Zij zouden ons als een stormwind overvallen als we onze verdediging zouden verwaarlozen. Onze troepen houden geen toezicht op de arbeiders, ze beschermen ze tegen bandieten. Nee, die mensen mogen het Arendsnest dankbaar zijn voor wat ze hebben.'

Het middeleeuwse patroon herhaalde zich in het dorp. Families woonden niet in afzonderlijke huizen, maar leefden samen bij een versterking en bewerkten 'collectief het land. Maar hoewel het er redelijk schoon uitzag, wat een hele verbetering was ten opzichte van de middeleeuwen, miste het toch de middeleeuwse charme. Rijen bakstenen huizen langs geasfalteerde straten waren even monotoon als de Midlands in de tijd van Victoria. Havig veronderstelde dat de behoefte aan vlugge en stevige constructie voorrang had gekregen boven individuele keuze en dat er te weinig overbleef om deze barakken door echte huizen te vervangen. Tenzij ... Maar hij moest zijn twijfel in het voordeel van de Sachem uitleggen totdat hij meer wist... Hij zag een schilderachtig, vrolijk gekleurd gebouw, opgetrokken in min of meer Aziatische stijl. Krasicki vertelde hem dat het een tempel was waar gebeden werd tot Yasu en offers gebracht aan de Oktai die de Mongs hadden meegebracht. 'Geef ze hun godsdienst, dwing hun priesters tot medewerking en je hebt ze,' voegde hij eraan toe.

'Waar is de galg?' vroeg Havig met een grimas.

Krasicki keek hem verbijsterd aan. 'We hangen niet in het openbaar op. Wat denk je wel van ons?' Even later: 'Met halfslachtige maatregelen kan niemand deze jaren overleven.' Het fort doemde voor ons op. Hoge, van torens voorziene bakstenen muren omringden een oppervlakte van enkele hectaren. Ze waren even streng en functioneel gebouwd als het dorp. Ter weerszijden van de poort en op de kantelen stonden zware machinegeweren die ongetwijfeld uit de ruines geborgen waren of stukje bij beetje uit het verleden gehaald waren. Puffende geluiden vertelden Havig dat binnen de muren door motoren aangedreven generators draaiden.

Wachtposten presenteerden het geweer. Een trompet klonk. Geroffel op de planken van de ophaalbrug en gekletter van de paardenhoeven op de tegels van de binnenplaats.

Krasicki's groep hield in. Van alle kanten kwamen opgewonden pratende mensen aanlopen. De meesten waren kasteeldienaren in livrei. Het viel Havig nauwelijks op. Zijn aandacht werd afgeleid door iemand die zich naar voren drong tot zij voor hen stond. Enthousiasme straalde van haar af. Hij kon haar hese accentrijke woorden nauwelijks volgen: 'Bij de staart van Oktai, je hebt ze gevonden!' Ze was bijna even groot als hij en stevig gebouwd met brede schouders en brede heupen, naar verhouding kleine borsten en lange ledematen. Ze had hoge jukbeenderen, een kleine neus, een brede mond en gave tanden waarvan er twee ontbraken. (Later hoorde hij dat die er in een gevecht uitgeslagen waren.) Haar dikke, mahoniekleurige haar droeg ze niet in de stijl van vandaag, maar lang tot op haar heupen, hoewel het nu lag opgerold in vlechten boven haar barbaars grote koperen oorringen. Ze had bruine, enigszins amandelvormige ogen - misschien Indiaans of Aziatisch bloed - onder volle wenkbrauwen. Ze droeg een ruim tuniek en een kilt, laarzen met veters, een jachtmes, een revolver, een volle patroongordel en, aan een halsketting, de kop van een wezel.

'Waar jij van? Jij daar!' Ze wees naar Havig. 'Mooie jaren, nee?' Een kreet van plezier. 'Jij veel vertellen, makker!'

'De Sachem wacht,' waarschuwde Krasicki.

'Oke, ik ook maar niet hele dag, hoor je?' En toen Havig was afgestegen, sloeg zij haar armen om hem heen en kuste hem vol op zijn mond. Ze rook naar zon, leer, zweet, rook en vrouw. Zo maakte hij kennis met Leonce van het Gletsjervolk, de Skula van Wahorn.

De werkkamer was de antichambre van een luxueuze suite. De lambrisering was van eikenhout en er lag een dik, donkergrijs tapijt. Ook de gordijnen bij de vensters waren zacht en streelbaar: mink. Vanwege hun massiviteit moesten het bureau, de stoelen en de bank in deze tijd vervaardigd zijn, maar de zorg die eraan besteed was stond in schril contrast met de soberheid die Havig was opgevallen in de kamers die uitkwamen op de gangen waar ze doorheen gekomen waren. Er hingen enkele foto's in zilveren lijsten. Een daguerreotype van een kwijnende vrouw in een jurk uit het midden van de negentiende eeuw en de rest gewone foto's, ongetwijfeld opgenomen met een miniatuurcamera met een telelens zoals hij zelf ook gebruikte. Hij herkende Cecil Rhodes, Bismarck en een jeugdige Napoleon; een man met een gele baard, gehuld in een mantel, kon hij niet plaatsen. Deze vijfde verdieping van de hoofdtoren bood een wijds uitzicht op het complex van kleinere gebouwen en de gonzende activiteit van het Arendsnest en het gebied waarover het regeerde. De middagzon scheen in lange, warme banen. Het puffen van de generator was nauwelijks te horen

'Laten we een muziekje opzetten.' Caleb Wallis schakelde een moleculaire recorder in van kort voor het Oordeel en dreunende tonen vulden de kamer. Hij draaide het geluid lager maar zei: 'Zo hoort het, triomfmuziek. God, Havig, ik ben blij dat ik je heb!' De nieuwkomer herkende de Binnenkomst der Goden uit Das Rheingold. De rest van zijn groep was, met inbegrip van de gidsen, tactvol weggezonden nadat ze in een kort gesprek gevraagd was wat ze waren. 'Jij bent anders,' zei de Sachem. 'Jij bent die ene in de honderd die we het hardst nodig hebben. Moet je een sigaar?'

'Nee bedankt, ik rook niet.'

Wallis zweeg even voor hij eerder nadrukkelijk dan luid zei: 'Ik ben de oprichter en heer en meester van deze natie. Discipline en respect zijn nodig. Men spreekt mij aan met "meneer".' Havig bekeek hem. Wallis was van middelmatige lengte, maar breed en krachtig ondanks het buikje van de middelbare leeftijd. Hij had een blozende gelaatskleur, een wat platte neus en borstelige wenkbrauwen. Hij had een rossig-grijze snor die doorliep tot in zijn bakkebaarden en de krans haar rond zijn kale schedel. Zijn zwarte uniform droeg zilveren knopen en insignes en een met goud bestikte kraag en epauletten. Aan zijn ceintuur hing een sierdolk en een automatisch pistool. Toch maakte hij geen lachwekkende indruk. Hij straalde zelfvertrouwen uit en had een diepe, innemende, bijna hypnotiserende stem als hij dat wilde. Nooit sloeg hij zijn kleine bleke ogen neer.

'U moet beseffen dat dit alles nogal nieuw en overdonderend is ... meneer,' zei Havig ten slotte.

'Natuurlijk!' Wallis straalde en gaf hem een klap op de schouder. 'Jij zult het snel leren. Je zal het ver brengen, mijn jongen. Voor iemand met ruggengraat, die weet wat hij wil, is niets hier onmogelijk. En je bent nog Amerikaan ook. Een eerlijke Amerikaan uit een tijd dat ons land zich zelf nog was. Daar hebben we er verrekt weinig van.' Hij ging achter zijn bureau zitten. 'Ga zitten. Nee, wacht even. Zie je de drank staan? Geef mij maar twee vingers bourbon. Neem zelf wat je lekker vindt.'

Havig vroeg zich af waarom er geen sodawater en ijs was. Dat had makkelijk gekund. Hij hield het erop dat Wallis er niet om gaf en dat het hem niet kon schelen of anderen dat wel deden. Gezeten in een leunstoel en met een glas rum in de hand, waagde hij te zeggen: 'Ik kan u uitgebreid over mijn levensloop inlichten, meneer, maar misschien kan dat beter wachten totdat ik weet wat het Arendsnest ... is.'

'Juist, juist.' Wallis zoog aan zijn sigaar en knikte. De rook was scherp. 'Maar laten we eerst een paar dingen vaststellen. Geboren in 1933, zei je? Ooit iemand laten merken wat je bent?' Havig onderdrukte de neiging om over mij te beginnen. Ter zake kundige vragen werden op hem afgevuurd: 'Teruggegaan als jonge man om je kinderjaren te begeleiden? Daarna je positie verbeterd en toen op zoek gegaan naar andere tijdreizigers?'

'Ja, meneer.'

'Wat vind je van je eigen tijdperk?'

'Wat? Eh nou... we zijn in moeilijkheden. Ik ben naar de toekomst gegaan en heb een glimp opgevangen van wat ons te wachten staat, meneer.'

'Door verval, Havig, dat begrijp je toch wel. Zijn toon werd dreigend. 'De beschaafde mens keerde zich tegen zichzelf, eerst met oorlog en later door moreel verval. De imperia van de blanken brokkelden sneller af dan Rome; Het werk van Live, Bismarck, Rhodes, McKinsey, Latei, de Boeren, alles dat bereikt was, in een enkele generatie weggegooid; de trots op ras en afkomst verdwenen; verraders op machtsposities - bolsjewieken en het internationale Jodendom - die tegen de gewone blanke preekten dat de toekomst aan zwart was. Dat heb ik gezien toen ik jouw eeuw bestudeerde. Heb jij het gezien?' Havig stoof op. 'Ik heb gezien wat vooroordeel, ongevoeligheid en stompzinnigheid aanrichten. De zonden van de vaderen worden waarlijk bezocht aan de zonen.'

Wallis negeerde het feit dat Havig hem niet met 'meneer' aansprak. Hij begon daarentegen te glimlachen en zei sussend: 'Ik weet het, ik weet het. Begrijp me niet verkeerd. Veel kleurlingen zijn uitstekende, dappere kerels - Zoeloes bijvoorbeeld, of Apachen, om een ander ras te noemen, of Jappen, om nog een ander te noemen. Alle reizigers die we onder hen vinden, zullen de kans krijgen om dezelfde eervolle plaats in te nemen als al onze betrouwbare tijdagenten en jij zelf ook, daar ben ik zeker van. Donders, ik heb bewondering voor wat ik van die Israeli's gehoord heb. Een bastaardvolk, als ras niet verwant aan de Hebreeuwen uit de bijbel, maar intelligent en goede vechters. Nee, ik heb het over de noodzaak dat iedereen zijn eigen trots en identiteit bewaart. En ik heb alleen een hekel aan die klassen die met recht nikkers, roodhuiden, pinda's, ploppers, enzovoort genoemd worden. Je weet wat ik bedoel. Daar zitten genoeg zuivere blanken bij die, het spijt me het te moeten zeggen, of de moed hebben opgegeven, of zich gewoon aan de vijand verkocht hebben.'

Havig dwong zichzelf voor ogen te houden dat deze opvattingen gemeengoed waren in de eeuw waarin de Sachem geboren was. Zelfs Abraham Lincoln had gesproken over de aangeboren inferioriteit van de neger ... Hij nam aan dat Wallis geen mensen liet kruisigen. 'Mijnheer,' zei hij extra zorgvuldig, 'ik stel voor dat we meningsvers schillen vermijden totdat we onze uitgangspunten uiteengezet hebben. Dat kan nog heel wat voeten in de aarde hebben. Intussen kunnen we ons beter beperken tot praktische zaken.'

'Goed, goed,' gromde Wallis. 'Je hebt een goed stel hersens, Havig. En je bent een man van de daad ook, binnen bepaalde grenzen dan. Maar ik zal er niet omheen draaien, in dit stadium hebben we het meest behoefte aan mensen met hersens, zeker als ze wetenschappelijk geschoold zijn en een realistische kijk op de dingen hebben.' Hij zwaaide met zijn sigaar. 'Neem de vangst van vandaag nou eens. Een schoolvoorbeeld! De Brabander en de Griek kunnen waarschijnlijk opgeleid worden tot bruikbare soldaten, verkenners, hulpjes op tijd expedities enzovoorts. Maar de rest . . .' Hij klakte met zijn tong. '1k weet het niet. Misschien op zijn hoogst als voerlui om dingen uit het verleden te halen. En ik hoop maar dat de vrouw voor de teelt geschikt is.'

'Wat?' Havig sprong overeind. 'Kunnen we kinderen krijgen?'

'Onder elkaar wel. Dat hebben we de afgelopen honderd jaar bewezen.' Wallis bulderde van het lachen. 'Maar met niet tijdreizigers nooit, maar dan ook nooit. Dat hebben we nog vaker bewezen. Wat zou je zeggen van een lekker dienstertje om vannacht je bed warm te houden? We hebben ook slaven die we op strooptochten gevangen hebben. En ga nou niet de moralist uithangen, want als we ze niet gevangen genomen hadden of ze de keel afgesneden hadden, zouden die lui hetzelfde met ons doen en doorgaan met moeilijkheden aan onze grenzen veroorzaken.' Hij werd weer ernstig. 'Er is een ernstig tekort aan vrouwelijke tijdreizigers en de weinige die er zijn, willen of kunnen niet allemaal moeder worden. Bovendien krijgen ze gewone kinderen. De gave is niet erfelijk.'

Gezien de hypothese die hij had opgesteld (hoe lang geleden in zijn herhaaldelijk onderbroken levenslijn?), was Havig niet verrast. Als twee stellen chromosomen samen leven konden scheppen dan moest dat mogelijk zijn doordat de resonanties (?) die anders bevruchting voorkwamen, uitgeschakeld werden.

'Nu dan, het heeft dus geen zin ons eigen ras te fokken,' ging Wallis droefgeestig verder. 'Natuurlijk geven we onze kinderen een goede opleiding, een voorkeursbehandeling en leidende functies zodra ze volwassen zijn. Dat moet ik wel toestaan, wil ik mijn ondergeschikten loyaal houden. Maar, onder ons gezegd, het kost me dikwijls verschrikkelijke moeite om een schijnbaar gewichtige functie te vinden waar iemands nageslacht geen kwaad kan. Het feit dat de ouders tijdreizigers zijn, wil nog niet zeggen dat ze geen uilskuikens zijn die alleen maar geschikt zijn om nog meer uilskuikens ter wereld te brengen. Nee, ik zal niet ontkennen dat we hier een soort van aristocratie vormen, maar dat kunnen we niet lang erfelijk houden. Dat zou ik trouwens toch niet willen.'

'Wat wilt u dan wel, meneer?' vroeg Havig zacht.

Wallis ontdeed zich van zijn sigaar en zijn glas alsof de woorden die

gingen volgen eerbiedig gevouwen handen vereisten. 'De beschaving terugbrengen. Daarvoor heeft God ons soort geschapen.'

'Maar de toekomst... wat ik gezien heb...'

'De Maurai-Federatie?' Het brede gezicht vertrok van woede en hij sloeg met zijn vuist op tafel. 'Hoeveel heb je eigenlijk gezien? Een verdomd klein beetje, niet? Ik heb dat tijdperk onderzocht, Havig. We zullen je meenemen om het zelf te kunnen ondervinden. Ik zeg je dat het een bastaardras is van Kanaka's, blanken, nikkers en Japanse en Chinese spleetogen dat aan de macht komt - op het ogenblik dat we hier zitten - en dat alleen maar omdat ze minder hard getroffen zijn dan wij. Ze zullen werken en vechten en omkopen en samenspannen om de wereld te kunnen overheersen en dat alleen maar om hun wil te kunnen opleggen aan het menselijk ras in het algemeen en het blanke ras in het bijzonder om de vooruitgang voor altijd tegen te houden. Je zult het zien! Je zult het zien!' Hij leunde achterover, haalde diep adem, gooide zijn whisky in een teug naar binnen en zei: 'Nou, het zal ze niet lukken. Drie, vier eeuwen op zijn hoogst, zo lang zal de mensheid hun juk moeten dragen. Maar daarna - daar is het Arendsnest voor, Havig, voor daarna.'

'Ik ben geboren in 1853, in de staat New York,' vertelde de Sachem. 'Mijn vader was een arme winkelier en streng doopsgezind. Dat portret daar is mijn moeder.' Hij wees naar het zachtaardige gezicht aan de muur en even was een zekere tederheid merkbaar. 'Ik was de jongste van de zeven kinderen die in leven bleven. Vader kon maar weinig tijd en energie aan ons besteden, vooral omdat de oudste jongen zijn lieveling was. Nu, dat heeft me op jeugdige leeftijd geleerd voor mijzelf te zorgen en mijn mond dicht te houden. En ijver en spaarzaamheid. Toen ik officieel zeventien was, ging ik naar Pittsburgh omdat ik toen al wist dat daar de toekomst lag. Mijn oudere ik heeft nauwer met mij samengewerkt dan de jouwe, neem ik aan, maar ik heb dan ook altijd geweten dat ik een bestemming had.'

'Hoe heeft u uw vermogen verdiend, meneer?' vroeg Havig. 'Wel, mijn oudere ik sloot zich aan bij de 'Negenenveertigers' in Californie. Hij was alleen maar uit op een behoorlijk sommetje, precies genoeg om tegen een redelijke winst te investeren in legermateriaal en vervolgens vooruit te springen naar de Burgeroorlog. Vervolgens liet hij mij zijn tijdspoor volgen en toen ik in Pittsburgh terugkwam was de rest eenvoudig. Je kunt het geen speculaties noemen wanneer je weet wat er gaat gebeuren, nietwaar? Op het juiste ogenblik in '73 speculeerde ik a la baisse, en na die paniek kon ik bezit opkopen waar beslag op gelegd was, en dat later waarde zou krijgen door de aanwezigheid van olie en kolen. Kocht ook spoorwegen en hoogovens, ondanks de moeilijkheden met stakers en anarchisten en zulk tuig. Omstreeks 1880, toen ik in werkelijkheid ongeveer vijfendertig was, had ik de buit wel binnen, vond ik, en kon ik het werk beginnen waar God mij voor geschapen had.'

Plechtig zei hij: 'Ik heb het geloof van mijn vader verlaten. Dat doen de meeste tijdreizigers, geloof ik. Maar ik geloof nog steeds in een God die zo nu en dan een bepaalde man tot zijn bestemming roept.' Toen begon Wallis te schudden van het lachen en hij riep uit: 'Tjonge, tjonge, is dat even verheven taal voor een gewone Amerikaan? Het is niet zo mooi en prachtig als in de geschiedenisboekjes staat, Havig. Het is keihard werken, geduld hebben en je alles ontzeggen. Je moet bereid zijn van je fouten te leren in plaats van je successen. Je ziet dat ik niet zo jong meer ben en dat mijn plannen nog nauwelijks verwezenlijkt zijn, laat staan vrucht afwerpen. Maar het doen, het doen op zich, dat is pas leven!'

Hij reikte zijn lege glas aan. 'Vul nog eens bij,' zei hij. 'Gewoonlijk drink ik niet veel, maar God, wat heb ik ernaar verlangd om weer eens met een snugger persoon te praten. We hebben verschillende uitgekookte jongens, zoals Krasicki, maar dat zijn buitenlanders. En dan zijn er een paar Amerikanen aan wie ik zo gewend ben, dat ik weet wat ze gaan zeggen voor ze hun mond opendoen. Kom op, schenk eens in, ook voor jezelf en laten we wat kletsen.' Daarop kon Havig vragen: 'Hoe hebt u uw eerste contacten gelegd, meneer?'

'Nou, ik heb een heel stel agenten gehuurd en die heb ik het grootste gedeelte van de negentiende eeuw advertenties laten plaatsen in kranten, tijdschriften en almanaks. Ze spraken nooit van 'tijdreiziger' en ze wisten ook niet wat ik eigenlijk wilde. De tekst was erg zorgvuldig opgesteld. Niet dat ik dat zelf gedaan heb. Ik ben geen schrijver. Een man van de daad huurt de hersens die hij nodig heeft. Ik heb wat rondgeneusd en in de jaren negentig een jonge Engelse schrijver gevonden, een talentvolle jongeman, al was hij dan een soort socialist. Ik wilde iemand uit het einde van die periode om eh, verrassingen te vermijden, begrijp je? Hij raakte geinteresseerd in mijn 'Hypothetische voorstel' en schreef voor een paar pond een paar knappe stukjes voor me. Ik heb hem meer geld aangeboden, maar hij wilde liever het vrije gebruik van het idee van tijdreizen.' Havig knikte. 'Zo iets is ook wel eens bij mij opgekomen, meneer, maar ik was niet zo, eh, doelbewust als u. Mijn vermogen is absoluut niet met het uwe te vergelijken. En bovendien, in mijn tijd was tijdreizen zo'n normaal literair thema, dat ik bang was voor publiciteit. Het leek me dat ik op zijn hoogst de aandacht van een paar zonderlingen zou trekken.'

'Die heb ik ook gehad,' gaf Wallis toe. 'Zelfs een paar echte: ik bedoel tijdreizigers die door hun gave een beetje malend geworden waren. Vergeet niet: een halve gare of een pummel zal het voor iedereen verbergen en zal daardoor wat vreemd worden, als hij zich al niet doodgeschrokken is door wat hem overkomen is en het nooit meer doet, of niet verder wil reizen dan zijn eigen horizon, of zich laat verrassen en als heks verbrand wordt. Of neem aan dat hij een schoffie is, waarom zou hij niet rijk worden als inbreker of bookmaker of zo iets, en een leven als een vorst hebben? Of zeg dat hij een Indiaan in een reservaat is; dan kan hij zijn stam imponeren en zich door hen laten onderhouden, maar dat gaan ze toch niet aan de bleekgezichten vertellen, nietwaar? En ga zo maar door. Hopeloze gevallen. En iemand als ik, handig en eerzuchtig, nou die houdt zich koest, net als jij en ik gedaan hebben, nietwaar? Dikwijls zo koest dat hij onvindbaar is.'

'Hoe ... hoeveel heeft u er gevonden?'

'Meneer.'

'Neem me niet kwalijk, meneer.'

Wallis zuchtte. 'Elf, niet meer dan elf uit een hele eeuw, bij die eerste poging. Hij somde ze op. 'Austin Caldwell, de beste van allemaal. Een melkmuil toen hij hier kwam, maar hij is een hele kerel geworden. Hij heeft me de bijnaam Sachem gegeven. Dat vond ik wel aardig, daarom heb ik het maar zo gelaten.

Dan een goochelaar tevens waarzegger van een kermis, een beroepsgokker en een arm, blank meisje uit het zuiden. Dat waren de Amerikanen. Overzee vonden we een Beierse soldaat; een inspecteur van de Spaanse Inquisitie, die toen nog bestond zoals je misschien weet; een Hongaarse Jodin; een student uit Edinburgh die zich suf studeerde om uit de boeken te weten te komen wat hij nu wel was: een modiste uit Parijs die haar modellen uit de toekomst haalde; een jonge boerenechtpaar uit Oostenrijk. Daar waren we wel blij mee, overigens. Zij zijn misschien de enige tijdreizigers die als buren geboren zijn; ze hadden hun eerste kind al en waren niet meegegaan als hun kind te groot was geweest om mee te dragen. Wat een stel. Je kunt je de problemen voorstellen die we hadden om zo over te halen, met de taal en het transport en alles.'

'En dat is alles?' vroeg Havig ontzet.

'Nee, er waren er nog eens zo veel, maar onbruikbaar. Malend, zoals ik al zei, of te stom, of kreupel, of te bang om zich bij ons aan te sluiten, of wat dan ook. Er was een potige huisvrouw die weigerde haar man te verlaten. Ik heb erover gedacht haar te ontvoeren - het doel is belangrijker dan haar verdomde gerief - maar wat heb ik aan een onwillige reiziger? Van een man zou je de familie kunnen bedreigen om hem te dwingen, maar vrouwen zijn te laf.' Havig herinnerde zich de uitbundige begroeting op de binnenplaats, maar deed er het zwijgen toe.

'Toen ik eenmaal mijn eerste discipelen had, kon ik verder gaan,' vertelde Wallis. 'We konden onze speurtochten uitbreiden en intensiever maken en er zo achter komen wat er gedaan moest worden en hoe. We konden fondsen en bases aanleggen op sleutelposities in ... de tijd-ruimte. We konden beginnen meer mensen te rekruteren, voornamelijk uit andere eeuwen, maar ook nog enkele uit de onze. Uiteindelijk konden we de plaats voor het Arendsnest uitzoeken en de plaatselijke bevolking onderwerpen om voor ons hand- en spandiensten te verrichten. De arme uitgemergelde drommels. Ze waren wat blij met krijgsheren die echte geweren en zaaigraan meebrachten!'

'Mag ik vragen waarom u juist dat jaar en die plaats uitkoos om uw natie te stichten, meneer?'

'Natuurlijk, vraag wat je wilt,' zei Wallis joviaal. 'Misschien krijg je wel antwoord ... Ik dacht aan het verleden. Aan die foto daar kun je zien dat ik helemaal teruggegaan ben naar de tijd van Karel de Grote. Maar de reis is te ver. En bovendien zouden we zelfs in een onontdekt gebied als het Amerika van voor Columbus sporen achter kunnen laten die later door archeologen ontdekt zouden kunnen worden. Vergeet niet dat er ook onder de Maurai tijdreizigers kunnen schuilen en dat wij het vooral van de verrassing moeten hebben. Op dit ogenblik, in deze eeuwen, schieten overal feodale gemeenschappen als de onze de grond uit, wordt met het herstel begonnen, en wij_ zorgen ervoor dat het niet opvalt dat we een uitzondering vormen. Onze onderdanen weten natuurlijk dat we over speciale krachten beschikken, maar ze noemen ons tovenaars en kinderen van goden en geesten.'

Havig had waardering voor de strategie, 'Voor zover ik heb kunnen nagaan, meneer, en dat is niet ver,' zei hij, 'ontstaat op het ogenblik de Maurai-kultuur in de Stille Oceaan. Iemand uit de latere stadia, die in de tijd terug zou reizen, zou ongetwijfeld meer geinteresseerd zijn in het ontstaan daarvan dan in de politiek van onbekende, verarmde barbaren.'

'Je doet je Amerikanen onrecht,' verweet Wallis hem. Vanuit het standpunt van de Maurai gezien, heb je natuurlijk. gelijk. Maar in feite heeft het onze mensen niet meegezeten. Dat was ten dele waar, dat moest Havig toegeven. Gedeelten van Oceanie waren te onbelangrijk geweest voor overontwikkeling en voor aanvallen met superwapens. En die enorme watermassa's waren minder aangetast dan de zeeen elders en bovendien door zelfreiniging eerder schoon. Toch waren de bewoners geen simpele, onnozele bewoners van een aards paradijs. Boeken waren ooit in te grote aantallen gedrukt en te wijd verspreid dan dat belangrijke informatie totaal verloren had kunnen gaan. In mindere mate gold hetzelfde voor technologische apparatuur.

Noord-Amerika, Europa, gedeelten van Azie en Zuid-Amerika, en Afrika in mindere mate, gingen naar de kelder omdat ze te gecompliceerd waren. Laat hun industrieel landbouwkundig medische complexen voor een korte tijd verlamd raken, en de bevolking zou met miljoenen tegelijk sterven. De onderlinge gevechten tussen de overlevenden om het vege lijf te redden, zouden de rest ook ruineren. Zelfs in dergelijke gebieden werd nu kennis bewaard, door een oase van orde hier, een half religieuze orde daar. Theoretisch althans, kon kennis uiteindelijk doordringen tot de barbaren die hem weer door konden geven aan de nieuwe wilden ... De praktijk leerde anders. De oude beschaving had de wereld te kaal geplukt. Je zou bijvoorbeeld een maagdelijk bos kunnen kappen en een onaangeboorde mijn exploiteren en een nieuwe oliebron aanboren. Met wat je daarmee verdiend hebt kun je verder gaan en een grotere en modernere fabriek opzetten. Zodra de natuurlijke grondstoffen opreken kan die fabriek hout vervangen door plastics, ijzer winnen uit taconiet en de hele wereld afstropen voor olie. Maar ten tijde van het oordeel was dit al gedaan. Dat hele samenspel van machines, getraind personeel, rijke consumenten en belastingbetalers, was in elkaar gestort en niet meer op te bouwen. De gegevens benodigd voor een industriele restauratie waren wel beschikbaar, maar de natuurlijke materialen ontbraken. 'Denkt u niet, meneer,' waagde Havig te zeggen, 'dat de Maurai en hun bondgenoten door hun ontwikkeling van technologische alternatieven een bijdrage leveren?'

'Tot op zekere hoogte wel, dat moet ik die rotzakken nageven,' gromde Wallis. 'Maar meer ook niet. Net genoeg om ze stevig in het zadel te helpen en daar houdt het mee op. We bestuderen hun onderdrukking van nieuwe ontwikkelingen. Dat ga jij ook doen.' Het leek erop of hij van onderwerp wilde veranderen, want hij vervolgde: 'Hoe dan ook, wat mijn organisatie betreft, mijn sleutelfiguren zijn niet blijven plakken in ononderbroken, normale tijd en ik nog minder. Wij springen voorwaarts, waarbij we elkaar overlappen om het leiderschap niet te onderbreken. En het gaat ons goed. De zaken lopen gesmeerd, zowel in het heden en verleden als in de toekomst.

We hebben nu honderden agenten en duizenden toegewijde horigen. We heersen over een gebied dat eens verscheidene staten besloeg, hoewel ons verkeer natuurlijk meer in de tijd dan in de ruimte plaatsvindt. We regeren voornamelijk via gevolmachtigden van gewone komaf. Wanneer je in de tijd de levensloop van een veelbelovende knaap kunt volgen, kun je een fijne, betrouwbare kerel van hem maken - zeker als hij weet dat hij nooit iets voor je geheim kan houden en nooit veilig voor je is.

Maar begrijp me niet verkeerd. Ik herhaal, we zijn geen monsters of parasieten. Soms moeten we wel hard optreden. Maar ons doel is altijd het terugleiden van de wereld naar het pad dat God heeft aangewezen.'

Hij leunde voorover. 'En dat zullen we ook,' fluisterde hij. 'Ik ben naar de verre toekomst gereisd. Over duizend jaar, ik heb het gezien ...'

'Doe je mee?'

'Over het algemeen waren de maanden die volgden erg prettig,' vertelde Havig me. 'Ik bleef echter voorzichtig. Ik draaide bijvoorbeeld om mijn biografische gegevens heen en liet de chronoloog doorgaan voor een." radionische" detector-en-zender, bedoeld voor het geval dat bezoekers aan het verleden zulke apparatuur ook gebruikten. Wallis zei dat hij dat betwijfelde en verloor zijn belangstelling. Ik vond er een geheim plaatsje voor. Als de mensen van het Arendsnest aan mijn verwachtingen voldeden, dan zouden zij mijn aarzeling begrijpen om ze zo iets nuttigs in handen te spelen.'

'Waarom was je zo voorzichtig?' vroeg ik.

Er kwam een frons op zijn magere gezicht. 'Och ... kleine dingetjes in het begin. De hele manier van doen van Wallis. Hoewel, ik had niet veel gelegenheid hem goed te leren kennen want hij sprong al gauw vooruit naar het volgend jaar. Denk eens in hoe dat je macht versterkt!'

'Tenzij zijn ondergeschikten in de tussentijd tegen hem samenspannen,' wierp ik op.

Hij schudde zijn hoofd. 'Niet in dit geval. Hij weet wie te allen tijde betrouwbaar is, zowel onder zijn agenten als onder de horigen. Een harde kern van reizigers reist met hem op en neer in de tijd volgens een gecompliceerd schema, zodat er altijd iemand is die de leiding heeft.

Bovendien, hoe moet je een samenzwering op touw zetten met gedweee horige boeren en werklieden, arrogante horige soldaten en ambtenaren, of met de tijdreizigers zelf? Dat is een hoogst gevarieerd en veeltalig gezelschap dat bijna helemaal afkomstig is uit de Westerse beschaving na de middeleeuwen...

'Waarom?' vroeg ik me af. 'In de rest van de historie moeten de mogelijkheden naar verhouding toch even groot zijn.'

'Ja, en Wallis zei dan ook dat hij de reikwijdte van zijn ronselaars zou kunnen vergroten. Maar de moeilijkheden van lange trips door de tijd, de taal- en cultuurkloof en de opleiding van degenen, die je zou vinden, maakten het niet de moeite waard, schijnt het. Zijn Jeruzalem-expeditie was een experiment en afgezien van mij leverde die een teleurstellend resultaat op.

Om op de eerste vraag terug te komen,' zei Havig schouderophalend, 'Amerikaans-Engels is de officiele taal. van het Arendsnest die iedereen verplicht is te leren. Maar toch, met de meesten kon ik niet vrijelijk van gedachten wisselen. Afgezien van een eventueel accent, verschilden onze gedachten te veel. Vanuit mijn standpunt bekeken waren de meesten schavuiten. Voor hen was ik verwijfd of te slinks om te vertrouwen. En er heerst jaloezie en wantrouwen. Hoe moetje eigenlijke aartsvijanden als Fransen en Duitsers een gemeenschappelijk doel geven?

En waarom zouden ze uiteindelijk in opstand komen? Er zijn maar een paar idealisten bij; vergeet niet dat dat een zeldzame karaktertrek is. Maar we hadden een leven als een luis op een zeer hoofd. Het beste eten drinken, uit de tijd geimporteerde luxe artikelen, bedienden, bedgenotes, royaal verlof om het verleden te bezoeken zo lang redelijke voorzorgen in acht werden genomen, en zakgeld in overvloed. Het werk is niet zwaar. Degenen die dat nodig hebben, krijgen een opleiding in die onderdelen van de geschiedenis en technologie waar ze geschikt voor zijn. Zij die gezond van lijf en leden zijn, krijgen een commando-opleiding. De rest wordt administrateur, tijdkoerier, bestuursambtenaar of onderzoeker als men daar de capaciteiten voor heeft. Dat was de gang van zaken; het was beslist niet saai. Het werk zelf was fascinerend, of zou dat worden zodra mijn superieuren vonden dat mijn opleiding voltooid was. Denk eens in: verkenner in de tijd! Nee, over het algemeen had ik geen ernstige klachten in het begin.'

'Toch schijn je je metgezellen. niet erg sympathiek gevonden te, hebben,' zei ik.

'Sommigen wel,' antwoordde hij. 'Wallis zelf kon zowel charmant als autoritair zijn: op zijn manier was hij een briljant causeur, met alles wat hij had meegemaakt. Austin Caldwell, zijn ondercommandant, al grijs maar zo taai als bamboe, een scherpschutter en topruiter, legendarische whiskydrinker, die had een even groot arsenaal verhalen om uit te putten en meer gevoel voor humor; daar kwam bij dat hij een aardige kerel was die zich uitsloofde om mijn begintijd te vergemakkelijken. Reoul Orrick, de vroegere kermisgoochelaar, een heerlijke oude schelm. Jerry Jennings, een Engelse jongen zo uit de schoolbanken, die wanhopig probeerde een nieuwe droom te vinden nadat zijn vorige zo wreed verstoord was in de loopgraven van 1918. En nog een paar meer. En Leonce.' Hij glimlachte naar er zat iets triests in zijn glimlach. 'Vooral Leonce.'

Spoedig na zijn aankomst in Arendsnest gingen ze samen een dag uit. Hij had pas kort geleden zijn tweekamer-appartement in het kasteel betrokken en had nog maar weinig bezittingen. Zij gaf hem een vloerkleed van bedehuizen en een fles Glenlivet uit het verleden cadeau. Hij wist niet zeker of het alleen maar hartelijkheid was, zoals ook anderen die betoonden, of iets anders. Haar manier van doen verbijsterde hem nog meer dan haar dialect. Een stevige zoen toen hij haar nog geen vijf minuten van gezicht kende - daarna nonchalante vriendelijkheid en ze zat bij praktisch iedere maaltijd bij een andere man. Maar in die eerste dagen had Havig meer dan genoeg om zijn gedachten bezig te houden.

Daar was de hem aangeboden concubine niet bij. Hij hield niet van het idee dat een vrouw bevolen werd bij hem te slapen. Dat was een reden te meer om Leonce's uitnodiging om te gaan picknicken met beide handen aan te grijpen.

Bandieten waren rigoureus uit de omgeving verdreven en bereden patrouilles zorgden ervoor dat ze niet terugkwamen. Men kon er zonder gevaar ontgeescorteerd opuit trekken. Ze droegen beiden een pistool, maar enkel als een onderscheidingsteken dat alleen aan hun klasse was toegestaan.

De door Leonce gekozen route leidde door zich kilometers ver uitstrekkende akkers die onder de ochtendzon lagen te dromen, totdat

een pad zich aftakte in de richting van een bos dat groot genoeg was om Havig aan de gelukkige tijden in Morgan Woods te herinneren. De geur van vers hooi maakte plaats voor die van humus en blad. Het was warm, maar een briesje deed het loof ritselen, streelde hun huid en liet vlekjes zonlicht in de schaduw dansen. Eekhoorns schoten over takken, hoeven sloegen langzaam, de spieren van de paarden bewogen zich kalm tussen de menselijke dijen. Onderweg had zij hem gretig ondervraagd. Hij was haar graag terwille, maar binnen de grenzen die de voorzichtigheid gebood. Welke normale man vertelt een aantrekkelijke vrouw niet graag over zich zelf? Vooral als zij vindt dat zijn afkomst legendarisch:is. De taalbarriere werd overwonnen. Zij was hier ook nog niet lang, minder dan een jaar zelfs als men rekening hield met tijdreizen. Zij kon zijn soort Engels nu tamelijk goed sprekeii wanneer ze niet opgewonden was; en zijn getrainde oor begon het hare te begrijpen. 'Uit de mooie jaren.' Ze zuchtte, leunde naar hem toe en kneep hem in zijn arm. Ze had eelt op haar handen. 'Uh, wat bedoel je daarmee?' vroeg hij. 'Korte tijd voor het Oordeel?'

'Ja, toen de mensen naar de maan en de sterren reikten en alles.' Hij realiseerde zich dat zij, ondanks haar lengte en zelfverzekerdheid, nog heel jong was. De enigszins scheef staande ogen straalden hem toe vanonder het rossige haar dat zij vandaag in vlechten met strikken droeg.

'Toen wij onszelf veroordeelden tot onze eigen ondergang,' dacht hij.

Maar hij wilde de onheilsprofeet niet uithangen. 'Je ziet eruit alsof je uit een veelbelovende tijd komt,' zei hij.

Ze trok een pruillip en keek bedenkelijk. Ze legde haar kin in haar hand en keek fronsend naar de oren van het paard. Toen zei ze: 'Nou, ja en nee, net als bij jou waarschijnlijk.'

'Wil je dat niet uitleggen? Ik heb gehoord dat je van hieruit gezien uit de toekomst komt, maar meer weet ik niet. Ze knikte en het licht danste over haar golvende rode lokken. 'Ongeveer honderdvijftig jaar. Gletsjervolk.' Toen ze eenmaal in het bos waren, konden ze niet langer naast elkaar rijden. Zij ging voor om de weg te wijzen. Hij bewonderde haar figuur van achteren en haar bevallige zit in het zadel. Vaak draaide zij zich om om hem een lach toe te werpen terwijl zij vertelde.

In haar geboorteland herkende hij dat hooggelegen, schitterende landschap dat hij gekend had als Glacier en Waterton Parks. Op het ogenblik woonden haar voorvaderen in het oostelijke gedeelte, omdat ze gevlucht waren voor de Mongs die de vlakten veroverd hadden ten behoeve van hun eigen kuddes en boerderijen. Nu al waren zij meer jagers dan kleine boeren die rooftochten ondernamen tegen de vijand op het laagland. Elders waren zij handelaars die huiden, erts en slaven inruilden voor voedsel en gerede producten. Ze waren overigens niet eensgezind; generaties lang zouden er vetes heersen tussen families, clans en stammen.

Naarmate hun aantal en hun gebied groter werd, zou een zekere mate van organisatie ontstaan. Leonce probeerde het te beschrijven: 'Kijk, "ik ben van de Ranyan-kin, die behoort tot de Wahorngroep. Een "kin" is een aantal families die van hetzelfde bloed zijn. Een groep komt vier keer per jaar samen onder leiding van de Sherif die ze voorgaat in het slachten van vee voor Gawd en Oktai en hoe ze die verder ook mogen noemen. Dan bespreken ze dingen, beslissen ruzies en stemmen al of niet over wetten - de volwassenen, zowel mannen als vrouwen.' Ze schaterde van het lachen. 'Ha, ha, we doen maar alsof. Het is vooral om elkaar te ontmoeten, te roddelen, te ruilen, ons vol te eten, te zuipen, te pronken ... weet je wel?'

'Ik geloof van wel,' antwoordde Havig. In de meeste primitieve gemeenschappen bestond wel een dergelijke instelling. 'In een latere tijd,' vervolgde ze, 'kwamen de Sherfs en de leden van de groepen op de zelfde manier bij elkaar in het Kongers. De Ginral is daar de baas: eerstgeborene in directe lijn van- Injaan Samal van de Rover-kin, die bij geen groep hoort. Het zou een bloedpoel worden, zo veel verschillende kins bij elkaar, in het begin ten minste, maar het is aan het Pendoraymeer en dat is vredeheilig.' Havig knikte: De wilden werden minder wild naarmate de voordelen van recht en orde hun duidelijker werden, maar ongetwijfeld niet voordat de Injaan Samal hun opperhoofden met de koppen tegen elkaar geslagen had.

'Toen ik wegging, behoorlijk rustig,' zei Leonce. 'De Mongs waren Weg en we handelden met de nieuwe laaglanders, die rijk en machtig zijn. We imiteerden ze meer en meer.' Ze zuchtte. 'Honderd jaar na mijn tijd, heb ik gemerkt, is het Gletsjervolk lid van de Noord-West Unie. Ik wil niet terug.'

'Toch moet je wel een moeilijk leven gehad hebben, lijkt me.'

'Ach, had erger gekund. En wat snater, ik heb nog veel voor de boeg ... We zijn er.'

Ze bonden hun paarden vast op een kleine weide die aan een 'beekje lag. Bomen achter hen en aan de overkant van het kolkende en borrelende water tekenden zich schitterend af tegen de hemel. Het gras was dik en zacht en besprenkeld met late veldbloemen. Leonce pakte de lunch uit die ze had laten klaarmaken; een stevige verzameling sandwiches en fruit waarvan Havig betwijfelde of hij zijn helft op zou kunnen. Eerst wilden ze rusten en wat drinken. Ze gingen schouder aan schouder tegen een boomstam zitten en schonken wijn in zilveren bekers.

'Ga door,' spoorde hij haar aan. 'Ik wil meer van je weten.'

Haar oogleden trilden. Hij keek naar de kleine sproeten op haar neus en haar jukbeenderen. 'Ach, niks voor jou, Jack.'

'Alsjeblieft, het interesseert me.'

Ze lachte van plezier. Toch had het verhaal dat ze hem vertelde, op een alledaagse toon die niet om medelijden vroeg, zijn grimmige kanten.

In' de meeste opzichten heerste in een Gletsjerfamilie een groot gevoel van genegenheid en saamhorigheid. Een vroegere traditie van gelijkheid van de seksen was daar nooit uitgestorven: een vrouw moest ieder moment op jacht kunnen gaan of ten strijde kunnen trekken. Natuurlijk bestond er wel enige specialisatie. Zo deden mannen de zwaarste handarbeid en vrouwen het werk dat het meeste geduld vereiste. Mannen brachten altijd de offers; maar wat Leonce skulen noemde, was een voorrecht van een vrouw - als ze er aanleg voor had. 'Voorkennis,' legde ze uit. 'Dromen uitleggen, lezen en schrijven, sommige ziektes genezen, zwarte nifst uit Zielen drijven, geesten terugsturen naar waar ze horen. Dat soort werk. En ... mmm... manieren om het oog te bedriegen, het verstand voor de gek te houden, weet je?'

Maar haar gave was geen vingervlugheid of het verrichten van een ritueel. Haar oudere ik kwam haar niet waarschuwen haar geheim te bewaren.

Haar vader was (of zou eigenlijk nog worden) Wolfshuid-Jem, een befaamd strijder. Hij stierf bij het afslaan van een aanval van de Dafy-kin, die ogenschijnlijk bedoeld was om het 'ding' te doden waarvan hij de vader was, maar in werkelijkheid ging om de beslechting van een al lang broeiende vete. Zijn vrouw Onda ontsnapte echter met haar kinderen en vond een wijkplaats bij de Donnalgroep. Er volgden jaren van guerrilla en intriges voordat de Ranyans bondgenoten vonden en verpletterend terugkeerden. Leonce speelde, als spion in de tijd, een sleutelrol. Het was onvermijdelijk dat zij de nieuwe Skula werd.

Aanvankelijk werd zij gerespecteerd door haar vrienden; niet gevreesd. Ze leerde en bedreef de gewone sporten en kundigheden. Maar door haar gave vormde zij een uitzondering en naarmate haar capaciteiten groeiden, nam het ontzag voor haar toe. Van Onda leerde ze er met mate gebruik van te maken. (Bovendien deed het haar pijn, ondanks een stoicijns fatalisme, vooraf te weten van de rampen die degenen zouden treffen van wie zij hield). Niettemin ging het Wahorn, met zo'n Skula, geweldig voor de wind. En Leonce werd steeds eenzamer. Haar verwanten trouwden en vertrokken en zij en Onda bleven alleen achter in de oude hut van Jem. Beiden namen minnaars, zoals de gewoonte was bij ongetrouwde vrouwen, maar die van Leonce waren niet op een huwelijk uit omdat zij onvruchtbaar scheen te zijn, en geleidelijk aan zochten zij haar helemaal niet meer op. Vroegere speelkameraden kwamen haar opzoeken voor hulp en advies, nooit voor de gezelligheid. Omdat ze naar kameraadschap hunkerde, stond zij erop deel te nemen aan de aanvallen op het laagland. De verwanten van hen die vielen meden haar, en vroegen zich binnensmonds af waarom de Skula hun dood had toegestaan terwijl haar gaven die hadden kunnen verhinderen - of wilde zij -het zo? Toen stierf Onda.

Kort daarop spoorden verkenners van het Arendsnest haar op. Ze verwelkomde ze met tranen van blijdschap. Wahorn zou haar nooit meer terugzien.

Mijn God,' zei Havig terwijl hij zijn arm om haar heensloeg. 'Wat heb jij het verschrikkelijk gehad.'

'Och, ik heb Veel en fijn gejaagd, geskied, feestgevierd en heel veel geintjes gemaakt toen ik hier eenmaal was.' Ze had wat wijn op. Hij rook haar geurige adem toen ze tegen hem aan kroop. 'Ik zing niet slecht, wil je horen?'

'Graag.'

Ze sprong' op om een instrument uit haar zadeltas te pakken dat op een kindergitaartje leek. 'Ik speel ook beenfluit, maar dan kan ik er niet bij zingen. Dit is een liedje dat ik zelf gemaakt heb. In veel eenzame uren heb ik liedjes gemaakt.' Tot zijn verbazing zong ze uitstekend en wat hij ervan kon volgen joeg hem rillingen over de rug.

'Tsjonge,' zei hij toen ze opgehouden was. 'Wat kun je nog meer?'

'Nou, ik kan lezen en schrijven, zo'n beetje dan. En schaken. De spelregels zijn wat veranderd hier, maar ik win de meeste partijen. En Austin heeft me leren pokeren; ik win hopen. En ik maak gein.'

'He?'

Ze grinnikte en kroop in zijn armen. 'Dacht dat we na de lunch wel gein zouden maken, Jack, mijn schatje,' fluisterde ze. 'Maar waarom eigenlijk niet voor en na?' Hmm?

Hij ontdekte, met vrolijkheid die in verrukking overging, alweer een uitdrukking waarvan de betekenis in de loop der eeuwen veranderd was.

'Ja,' vertelde hij mij. 'We gingen samenwonen. Het heeft geduurd tot ... ik wegging. Een paar maanden. Het was meestal erg fijn. Ik mocht haar erg graag.'

'Je hield kennelijk niet van haar,' merkte ik op.

'N-nee. Ik neem aan van niet. Maar wat is liefde dan wel? Er zijn toch zoveel soorten en variaties dat - ach, laat maar.' Hij staarde door de vensters van de kamer waarin we zaten in de nacht. 'We hadden ruzies, enorme ruzies waar zij een eind aan maakte door mij te slaan en me te beschimpen omdat ik niet terug wilde slaan. Dan vloog ze naar buiten. Erg ontvlambaar mijn Leonce. De verzoeningen waren net zo hartstochtelijk.' Hij wreef over zijn vermoeide

ogen. 'Niet geschikt voor mijn temperament, he dok? En ik moet toegeven dat ik jaloers was. Mijn jaloezie veroorzaakte veel narigheid. Ze was met veel agenten, en ook met veel horigen trouwens, naar bed geweest voordat ik,-,daar kwam, om maar niet te spreken van de jongens in het hoogland. Ze ging er ook mee door, hoewel niet te vaak; maar als ze een man erg aardig vond, was dit haar manier om haar sympathie te tonen en hem beter te leren kennen. Ik had natuurlijk dezelfde vrijheid met andere vrouwen maar ik . . wilde het niet.'

'Waarom is ze niet zwanger geraakt van een, eh, agent?'

Zijn lippen krulden omhoog. 'Toen ze in het Arendsnest hoorde hoe het zat, stond ze erop om naar de laatste Mooie Jaren gebracht te worden, gedeeltelijk om wat rond te kijken, net als ik in Michelangelo's Italie en het Griekenland van Pericles, maar ook om een injectie voor tijdelijke sterilisatie te krijgen. Ze wilde wel kinderen wanneer ze zou gaan trouwen - het schijnt dat getrouwde Gletsjervrouwen erg trouw zijn - maar zover was, het nog niet en ze genoot van seks zoals ze altijd van alles genoot. Goeie genade, wat was ze goed in bed!'

'Als ze de meeste tijd bij jou was, moeten jullie je toch sterk tot elkaar aangetrokken hebben gevoeld,' zei ik. 'Dat was ook zo. Voor zover mijn obsessie voor prive-zaken mij dat toestaat, heb ik geprobeerd duidelijk te maken wat me aan haar, bond. Van Leonce's kant ... dat weet ik niet zeker. Hoe goed kenden we elkaar eigenlijk? Zij was gefascineerd door mijn intelligentie en wat ik allemaal wist. Zij had een goed stel hersens; al had in haar opleiding niet veel lijn gezeten. En ik had, laat ik er geen doekjes om winden, het hoogste IQ van het Arendsnest. Ook voelden we ons aangetrokken tot de tegenstelling. Zij vond mij aardig en zacht, maar niet op een neerbuigende manier, omdat ik erg goed was in sport en spel; maar ik was geen taaie bergbewoner en geen rauwe huurling uit de renaissance.'

Weer lag er iets triests in zijn glimlach. 'Al bij al,' zei hij, 'gaf ze me de op een na beste periode van mijn leven tot nu toe en ik denk wel voor altijd. Ik zal haar daarvoor altijd dankbaar zijn; en ook voor wat erna kwam.'

Havigs wantrouwen groeide langzaam. Hij vocht ertegen, maar stukje bij beetje stapelden de bewijzen zich op dat iets voor hem verborgen werd gehouden. Het zat, hem in, het vermijden_. van bepaalde onderwerpen, of het afpoeieren van bepaalde vragen, of dat nu geschiedde door Austin Caldwell's verlegenheid, door Conraet van Leuven's bruuske '1k kan niet zeggen wat mij verteld is,' of door het veranderen van het onderwerp van gesprek door Reuel Orrick, die vervolgens stomdronken werd, of door het milde 'Wanneer God de tijd rijp acht, zal alles je onthuld worden, mijn zoon' van Padre Diego de Inquisiteur, of door een vuilbekkend bevel om zijn mond te houden van een van de militairen.

Hij stond niet alleen in zijn isolement. Van de anderen die hij erover aansprak, waren de meeste nogal inschikkelijk, hetzij uit onverschilligheid, hetzij uit voorzichtigheid. Maar de jonge Jerry Jennings riep uit: 'Bij Zeus, je hebt gelijk!' Zo ook Leonce, maar die zei dat in wat krassere taal. Even later zei. ze: 'Ach, ze kunnen ons, nieuwen, niet alles in een hap geven, niet?'

'Coenraet is hier net zo lang als ik,' protesteerde hij. 'En korter dan

jij.,

Nu haar nieuwsgierigheid gewekt was, vond ze haar eigen onderzoekmethoden. Die lagen niet erg voor de hand. Ze kon tegen een harde, vrouwen-minachtende krijgsman opdrinken tot hij bezopen en willoos was, terwijl zij glashelder bleef. Ze kon een nuchter persoon met een handige vraag in de val laten lopen; dat zij sjamaan geweest was, kwam goed van pas. En ze liet Havig verstijven van schrik toen ze hem giechelend als een schoolmeisje vertelde dat zij, wat zonder toestemming strikt verboden was, naar verschillende perioden in het bestaan van het -Arendsnest geglipt was om te snuffelen, te loeren en af te luisteren. .

Zij concludeerde: 'Voor zover ik het begrijp, is de ouwe Wallis alleen bang dat mensen zoals jij kwaad worden om wat de agenten doen in sommige tijden en op sommige plaatsent In ieder geval tot jullie aan het idee gewend zijn.'

'Ik was zelf tot dezelfde conclusies gekomen,' zei Havig somber. 'Ik heb gezien hoe het er in vroegere eeuwen aan toeging. De reizigers die op zijn lokpraatjes ingaan of die zich zo opvallend gedragen dat zijn ronselaars lucht van ze krijgen, zijn waarschijnlijk de moedigsten en dat betekent in de meeste gevallen de meest meedogenloze. Door hierheen te komen, zijn ze niet veranderd.'

'De orders schijnen te zijn dat je langzaam achter de waarheid moet komen. 1k denk dat ik niets mag weten, omdat ik bij jou ben.' Ze kuste hem. 'Geeft niet, schat.'

'Bedoel je datje plundering zou toestaan en ...'

'Sst. We moeten gebruiken wat we kunnen. Misschien zijn ze ruw. Jouw mensen, waren die dat nooit?'

Hij werd misselijk als hij eraan dacht hoe ... van Wounded Knee tot My Lai en daarvoor en daarna ... hij verloochende zijn land nooit. Want waar en wanneer bestond een beter land, tenzij het afstand had gedaan van alle verantwoordelijkheid voor de toekomst? (Denemarken misschien? De Denen beroemden zich op hun voorvaderen, de Vikings, die in een geriefelijk ver verleden leefden, maar ze waren opvallend zwijgzaam over de gebeurtenissen op de Maagdeneilanden tijdens de slavenopstand van 1848. Omstreeks 1950 konden ze zich weer dezelfde zelfvoldaanheid permitteren als de Zweden, die niet alleen met Hitler handel gedreven hadden maar ook diens militaire treinen door hun land hadden laten rijden. En toch waren dit landen die veel goeds in de wereld deden.) 'Komt bij,' zei Leonce openhartig, 'de zwakken vallen, tenzij ze het geluk hebben dat een sterke over ze waakt. En op het eind, komt de Oude Man, dan zijn we allen zwak.' Ze dacht even na. 'Kan zijn, mijmerde ze, 'dat als ik niet zou sterven, ik alleen nog maar een aardappel zou doden en dat alleen om te eten. Maar ik zal sterven. Ik zit ook in het spel. En jij ook, schat. Dus laten we de meeste punten scoren hm?'

Hij dacht daar nog lang over na.

'Maar ik moest me ervan overtuigen,' vertelde hij mij gekweld, 'of het allemaal de moeite waard was.'

'Of het doel de middelen heiligde?' antwoordde ik. 'Dat begrijp ik. Te zeggen dat dat nooit zo is, strookt niet met de realiteit. In het werkelijke leven moet je gewoonlijk kiezen voor het minste kwaad. Als een oude dokter moet ik toegeven dat ik ook injecties heb gegeven om een eind te maken aan ongeneeslijke pijn; en nu en dan was de keus zelfs nog moeilijker. Maar ga door, alsjeblieft.'

'Men had mij een overzichtsreis naar de Maurai-tijd beloofd,' zei hij,

'zodat ik mij ervan kon overtuigen dat het slechts een overgangsperiode was waarin de leiders tirannen werden die probeerden de wereld te "bevriezen". Op die manier zou ik ermee kunnen instemmen dat we tussenbeide moesten komen, de macht grijpen en de mensheid terugbrengen tot prestaties en vooruitgang na de ineenstorting van de Maurai-hegemonie.'

'Niet openlijk natuurlijk,' wierp ik tegen. 'Het massaal opduiken van tijdreizigers zou tot niet mis te verstane krantenkoppen leiden.'

'Dat spreekt vanzelf. Wij zouden eeuwen besteden, aan het in het geheim opbouwen van onze strijdmacht, totdat we gereed waren om toe te slaan; ze realiseerden zich echter dat er erg weinig informatie was. Bovendien hoorde ik lange filosofische betogen van mensen als Padre Diego over vrije wil enzovoort. Ik vond dat de logica ervan stonk, maar hield mijn mond.'

'Had Leonce de toekomst al bezocht?'

'Ja. Daarom was ze het, ondanks haar verzet nu en dan, in de grond met Wallis eens. Ze vertelde me over een wereld waar vooruitgang geboekt was. en die over een lange periode steeds vreedzamer werd.

Maar ze vond niet dat dit nu noodzakelijk vooruitgang betekende. Toegegeven: die wereld had vloten van doelmatige zeilschepen en elektrisch aangedreven luchtschepen, zeeplantages, zonne-energie schermen om batterijen op te laden, een wijdverbreid gebruik van bacteriele brandstofcellen die werkten op het afval van levende organismen, nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de zuivere en toegepaste wetenschap, vooral op het terrein van de biologie ...'

Hij hield even op om adem te halen en ik probeerde er een vrolijke noot tussen te werpen: 'Vertel me niet dat je huis-walkure zulke woorden gebruikte!'

'Nee, nee.' Hij bleef ernstig. 'Ik loop vooruit op wat ik gezien heb en me uitgelegd is. Haar indrukken waren meer algemeen. Maar zij had het nauwkeurig waarnemingsvermogen van de jaagster en de tovenares. Ze was heel goed in staat de loop der, gebeurtenissen in het ,algemeen te overzien.'

'En die was?'

'De mens trachtte geen nieuwe toppen te bereiken. Men had een plateau bereikt en daar bleef men. De bio-technologische kennis werd niet uitgebreid maar alleen op grotere schaal toegepast.'

'Dat was wat anders dan haar ideaal om de Mooie Jaren in ere te herstellen, of dat van Wallis van onbeperkte groei en vooruitgang.'

'De excursie gaf een snel overzicht van een latere fase van terugval en geweld. De agenten van het Arendsnest durven niet op nader onderzoek uit te gaan, totdat zij een grotere en sterkere organisatie hebben. Bovendien kunnen ze niet begrijpen wat daarna komt. Het schijnt weer vreedzaam te zijn, maar het is niet te bevatten. Na de glimp die ik gezien heb, ben ik bereid dat te geloven.'

'Hoe was het?' vroeg ik. 'Kun je me dat vertellen?'

'Erg weinig.' Zijn stem klonk nors. 'Ik heb geen tijd. Klinkt dat vreemd, uit mijn mond? Nu, het is waar. Vergeet niet dat ik op de vlucht ben.'

'Ik neem aan dat je trip naar de toekomst je bedenkingen tegen de bedoelingen van Wallis niet heeft weggenomen,' zei ik. 'Waarom?' Hij streek met zijn vingers door zijn bezwete blonde haar. 'ik ben een kind van deze eeuw,' antwoordde hij. 'Denk eens na, dok. Intelligente mannen zoals, wel eh, Bertrand Russell of Henry Wallace, reisden kriskras door het Rusland van Stalin en rapporteerden bij hun terugkomst dat er weliswaar problemen waren, maar dat die overdreven werden en uitsluitend te wijten waren aan oorzaken van buitenaf en dat de welwillende regering overal tegen was opgewassen. Vergeet ook niet dat de mesten van de gidsen die hen begeleidden dit ook werkelijk dachten en in alle oprechtheid hun instructies opvolgden om een buitenlandse bezoeker te beschermen tegen dingen die hij misschien verkeerd zou begrijpen.'

Hij grijnsde kwaadaardig. 'De vloek van mijn leven is misschien dat ik de wil om ergens in te geloven verloren heb.'

'Bedoel je,' vroeg ik, 'dat je je afvroeg of de wereld echt gebaat zou zijn bij een overheersing door het Arendsnest. En of de Maurai misschien belasterd werden doordat ze je alleen slechte dingen lieten zien die niet kenmerkend waren?'

'Nee, dat ook niet precies. Hangt van de interpretatie af en - oh, dit is er een schoolvoorbeeld van.'

Niet iedere rekruut kreeg zo'n uitgebreide excursie als Havig. Wallis vond kennelijk niet alleen dat hij bijzonder waardevol was, maar ook dat hij bijzonder nodig overtuigd moest worden.

Door snelle sprongen heen en weer in de tijd, kreeg hij inzage in ultra-geheime documenten. (Hij kon die ontcijferen omdat Ingliss de officiele tweede taal van de Federatie was en de spelling minder veranderd was dan de uitspraak). Een ervan onthulde dat geleerden in Hinduraj clandestien een waterstof-fusie generator hadden ontwikkeld, die een einde kon maken aan het brandstoftekort van de wereld en dat de Maurai die even clandestien gesaboteerd hadden en zo'n politiek-economische druk hadden uitgeoefend dat de waarheid nooit aan het licht kwam.

Als motief werd gegeven dat deze revolutionaire uitvinding de vrede in gevaar zou brengen. Erger nog: het zou de wedergeboorte kunnen betekenen van de oude hebzuchtige machine-beschaving en dat zou de planeet niet kunnen verwerken.

En toch ... nog verder in de toekomst dan de Maurai zag Havig gigantische, geruisloze toestellen en krachtbronnen ... en mensen, dieren, gras, bomen, sterren flonkerend in een kristalheldere lucht ...

'Geloofden de sociologen en admiraals van de Maurai dat oprecht?' fluisterde hij hees. 'Of beschermden zij alleen de leidinggevende positie van de Maurai? Of allebei, of geen van beide? En is die latere toekomst goed? Het zou een gesmeerd lopend wangedrocht kunnen zijn, weet je, of het zou de fundamenten van het bestaan van alle leven kunnen ondermijnen. - Hoe kon ik dat weten?'

'Wat heb je aan je gidsen gevraagd?' antwoordde ik. 'De zelfde vragen. De leider was Austin Caldwell trouwens, een eerlijk mens, net zo hard als de Indianen die eens op zijn scalp jaagden, maar niettemin eerlijk.'

'Wat zei hij?'

'Ik moest ophouden met mijn verdomde chicanes en vertrouwen hebben in de Sachem. De Sachem had het tot nu toe geweldig voor elkaar, niet? De Sachem had deze zaken bestudeerd en erover nagedacht; hij beweerde niet dat hij alles zelf wist, maar wij zouden meedelen in de wijsheid die hij vergaarde en hij zou ons op het juiste pad leiden. En wat mij betrof, zei Austin, moest ik me maar realiseren hoe langzaam en onhandig dit heen-en-weer gereis was omdat we eeuwen moesten terugreizen om vervoer te kunnen krijgen naar een ander gebied. Er was trouwens al evenveel moeite en tijd aan me besteed als ik waard was in het huidige stadium van mijn ontwikkeling. Als ik me niet kon aanpassen aan de discipline die een groep die aan een gevaarlijke onderneming bezig is nu eenmaal moet hebben, wel, dan kon ik opstappen, maar dan moest ik me maar liever nooit meer in de buurt van het Arendsnest wagen. Wat kon ik doen? Ik bood mijn verontschuldigingen aan en keerde met ze terug.'

9

Hij kreeg een paar dagen vrij, die hij gebruikte om zijn goede humeur te hervinden in het gezelschap van Leonce. Na zijn periode van opleiding en indoctrinatie kwam de winter en de gelegenheid tot het bedrijven van ouderwetse binnen- en buitensporten. Daarna werd hem opgedragen de geschiedenis van de toekomst van Wallis te herlezen, erover na te denken in het licht van wat hij gezien had, en eventuele vragen te bespreken met Waclaw Krasicki, die het meest belezen was van het toenmalige opperbevel van het garnizoen. De Sachem gaf toe dat hij verre van alwetend was. Maar hij had, tijdens expedities met steeds wisselende escortes, meer gezien dan wie ook. Hij had meer over de aarde gezworven en langs de levensloop van de planeet gereisd dan voor zijn ondergeschikten doenlijk was met het beperkte vervoer dat tot hun beschikking stond. Hij had vraaggesprekken en verhoren gehouden, wat anderen niet mochten omdat te veel van zulke activiteiten iemands argwaan konden wekken.

Hij wist dat het Arendsnest hier onder zijn leiding gedurende de twee volgende eeuwen zou blijven. Hij had zich zelf toen ontmoet, die hem vertelde hoe bevredigend Fase Een van het plan was uitgevoerd. In die tijd moesten de sterk gegroeide strijdkrachten die men hem had laten zien uit dit fort geevacueerd worden. De kernen van een herboren beschaving verspreidden zich over heel Amerika, de Maurai waren overal en een rijk als het zijne kon zich noch langer isoleren, noch de schijn ophouden dat er niets bijzonders met de leiders aan de hand was.

In de toekomst was een nieuwe basis gebouwd. Hij bracht er een bezoek aan en zag dat deze totaal niet op de oude leek. Hier waren nieuwe materialen, slanke, meestal ondergrondse constructies die een plaats boden aan geavanceerde machines, automatisering en een thermonucleaire energiecentrale.

Dit was in de periode van opstand tegen de Maurai. Zij waren er uiteindelijk niet in geslaagd het reusachtig gevarieerde geheel van de mensheid tot hun filosofie te bekeren. Twijfels, ontevredenheid en rebellie onder hun eigen bevolking leidden tot weifelend optreden in de buitenlandse politiek. Een opstandige natie ontwikkelde opnieuw de atoom-energie centrale en deed geen pogingen dat geheim te houden. Oude landen en bondgenootschappen vielen uiteen, nieuwe werden in onrust geboren.

'Het zal altijd noodzakelijk zijn dat we geduldig, gevat en stoutmoedig zijn,' schreef Wallis. 'Wij zullen veel meer middelen tot onze beschikking hebben dan in Fase Een en veel meer vaardigheid om ze toe te passen. Daar is bij inbegrepen het gebruik van tijdreizen als middel om de grootte van een strijdkracht te vermenigvuldigen doordat iedere man snelle sprongen maakt totdat de tegenstander overspoeld is. Maar ik ben mij er wel van bewust dat dit soort zaken aan beperkingen is gebonden en risico's meebrengt. In geen geval kunnen we de hoop koesteren dat wij de wereld snel over kunnen nemen. Een rijk dat duizenden jaren stand moet houden, is niet in een dag opgebouwd.'

Zou Fase Twee zo eindigen: met een planeet waarop de samenleving overwegend een plattelandskarakter had, ten einde de heerschappij onaantastbaar te maken van de mensen van het arendsnest met hun door hen zelf ontwikkelde sprookjesachtige machines? Wallis geloofde erin. Hij geloofde dat Fase Drie zou bestaan uit het heilzaam omvormen van die samenleving door haar nieuwe meesters, en in de creatie van een heel nieuw soort mens. Zeer ver in de toekomst reizend, had hij een glimp opgevangen van onbeschrijfelijke wonderen.

Maar hij leek wat vaag in dit gedeelte van het boek. Het was verschrikkelijk moeilijk om precieze inlichtingen te verzamelen. Hij was van plan ermee door te gaan, maar dan meer en meer bij volmacht. Over het algemeen, erkende hij, zou zijn tijd van leven besteed worden aan Fase Een. Zijn eigen ik die hij aan het einde daarvan ontmoette, was een bejaard man.

'Laten wij er tevreden mee zijn dat wij Gods werktuigen voor de verlossing zijn,' schreef hij. 'Doch zij die dat wensen mogen in hun hart hoop koesteren. Is het niet mogelijk dat de wetenschap eindelijk een manier zal vinden om de ouden weer jong te maken, het lichaam onsterfelijk? Dan zal, ik twijfel er niet aan, tijdreizen begrepen worden, misschien zelfs de gewoonste zaak van de wereld zijn. Zal die schitterende toekomst niet terugkeren en ons, die aan de wieg gestaan hebben, opsporen, en ons onze beloning geven?' Havig perste zijn lippen op elkaar. Hij dacht: 'Ik heb gezien wat er gebeurt wanneer je probeert de mens in het keurslijf van een ideologie te persen.' Maar later dacht hij: 'Dit is voor velerlei uitleg vatbaar. Het is denkbaar dat we uiteindelijk eerder leraren dan meesters moeten zijn.' En ten slotte: 'Ik wacht nog maar even af. Als ik niet bij hem in dienst wil blijven, lijkt mij het enige alternatief dat ik mijn gave ongebruikt laat en mijn leven als een nietsnut vergooi.'

Krasicki liet hem ontbieden. Het was een ijskoude dag. Het zonlicht deed de ijspegels aan de torens schitteren. Havig huiverde toen hij over de binnenplaats naar het kantoor liep. Krasicki zat in uniform in een kamer die even ordelijk en doelmatig was als een cel. 'Ga zitten', beval hij. De stoel was hard en kraakte. 'Beschouw je jezelf klaar voor je werk?' vroeg hij. De rillingen liepen Havig over de rug en zijn hart bonsde. 'J ja. Wil graag beginnen, ik. ..' Hij vermande zich. 'Ja.' Krasicki verschoof wat papieren op zijn bureau. 'Ik heb je vorderingen gevolgd en overwogen hoe je het beste ingezet kunt worden, met zo min mogelijk risico voor jezelf. Je hebt op eigen initiatief heel wat buitentijdse ervaring opgedaan, dat weet ik, en daardoor ben je al waardevol. Maar tot nog toe ben je nog niet op een missie voor ons geweest.' Hij glimlachte stijfjes. 'Door je nogal bijzondere opleiding kreeg ik een idee.'

Havig slaagde er op de een of andere manier in zijn onbewogen uiterlijk te bewaren.

'Wij moeten onze bekwaamheden meer uitbuiten, vooral op het gebied van het rekruteren,' zei Krasicki. 'Je hebt zelf verklaard dat je het koine-Grieks redelijk vloeiend spreekt. Je hebt je bezoek beschreven aan het Byzantijnse Constantinopel. Dat lijkt me een strategisch beginpunt voor een systematische speurtocht door de middeleeuwen.'

'Geniaal!' riep Havig, die dolgelukkig en opgewonden was. 'Centrum van beschaving, alles passeerde de Gouden Hoorn en wat zouden we niet kunnen doen als handelslieden ...'

Krasicki hield zijn hand op. 'Wacht even. Misschien later, wanneer we meer mankracht hebben en een grotere organisatie, zal dat de moeite waard zijn. Maar op het ogenblik hebben we een te beperkt aantal manjaren. Die kunnen we niet verspillen. Vergeet nooit dat Fase Een op een vastgestelde datum voltooid moet zijn. Nee, Havig, een directe en snelle aanpak is noodzakelijk.'

'Wat?'

'Met een grote voorraad munten en waardevolle artikelen kunnen we ons bedruipen in een periode waarin dat betaalmiddelen zijn. Maar je weet zelf hoe ingewikkeld het goederentransport door de tijd is. Daarom moeten we ons kapitaal ... ter plekke? ... ja, ter plekke vergaren en, zoals ik al zei, vlug ook.'

Havig gaf onthutst uiting aan zijn argwaan. 'Je bedoelt toch niet door roof?ff

'Nee, nee, nee.' Krasicki schudde ontkennend met zijn hoofd. 'Denk even na en luister. Een strooptocht in een vredige stad die massaal genoeg is om een bruikbare oogst binnen te halen, zou op een gevaarlijke manier opvallen. Het zou in de geschiedenisboeken terecht kunnen komen en onze dekmantel vernietigen. Bovendien zou het op zichzelf al gevaarlijk zijn. Onze mensen zouden gering in aantal zijn en niet al te goed uitgerust met vuurwapens. Het Byzantijnse leger en de politie waren uitzonderlijk groot en gedisciplineerd. Nee, dat zou waanzin zijn.

'Wat dan?'

'Gebruik maken van chaos om dat mee te nemen wat anders toch zonder enige zin door meedogenloze binnendringers gestolen zou worden.'

Havig staarde hem aan.

'In 1204,' vervolgde zijn meerdere, 'werd Constantinopel veroverd door de legers van de Vierde Kruistocht. Die plunderden het van boven tot onder leeg; wat over bleef, was een lege huls.' Hij maakte een armbeweging. 'Waarom zouden wij daar geen gedeelte van pakken? De eigenaars zijn het toch kwijt.' Hij gluurde naar de ander voor hij eraan toevoegde: 'En we zorgen voor schadeloosstelling, we beschermen ze tegen een bloedbad en een roofpartij, zodat ze een nieuw leven kunnen beginnen.'

'Allemachtig.' Havig snakte naar adem. 'Rovers beroven!'

Havig won informatie in in de grote microfilmbibliotheek van het Arendsnest. Toen zijn kostuum klaar was en allerlei details geregeld waren, vertrok hij.

Een vliegtuig zette hem af bij de eenentwintigste-eeuwse ruines van Istanboel en vertrok weer even snel als hij zich naar het verleden spoedde. Deze puinhopen waren nog uiterst radio-actief. Hij had het bezit van de chronoloog nog niet onthuld en moest zijn doelwit vinden door middel van de vervelende procedure van het tellen van zonneomwentelingen, waarbij hij naar schatting het aantal dagen dat hij gemist had moest optellen, totdat hij door lukraak proberen het juiste tijdstip kon bepalen.

Leonce was woedend geweest omdat ze moest achterblijven. Zij miste echter de kennis om hier, behalve als metgezellin en troosteres, van nut te kunnen zijn. Zij zou hem eerder tot last geweest zijn, omdat haar vreemde verschijning te veel aandacht zou trekken. Havig wilde doorgaan voor een Scandinavische pelgrim - weliswaar katholiek, maar minder verfoeilijk dan een Fransman, een Venetiaan, een Spanjaard, een ieder die stamde uit een van de Middelandse-Zee landen die het stervende rijk als wolven in het nauw dreven. Als Rus zou hij eerder geaccepteerd worden, maar Russen waren in die streken gemeengoed en hun orthodoxe geloof schreef een strenge levenswandel voor. Hij durfde geen vergissing te riskeren. Hij begon niet met het jaar van de verovering. Dan zou het te woelig zijn en een buitenstaander zou te verdacht zijn om een intensief onderzoek te kunnen doen. In feite trokken de Kruisvaarders Constantinopel, na een maritiem beleg, in 1203 binnen en installeerden een stroman op de troon. Zij bleven nog hangen om hun betaling in ontvangst te nemen, voordat zij verder trokken naar het Heilige Land. De stroman kwam met een lege schatkist te zitten en trachtte tijd te winnen. De wrijving tussen de Oost-Romeinen en de 'Franken' groeide op schrikbarende wijze. In januari 1204 kreeg Alexius, de schoonzoon van de afgezette keizer, een strijdmacht op de been die groot genoeg was om het paleis en de kroon te veroveren. Drie maanden lang probeerden hij en zijn mannen de Kruisvaarders te verdrijven. Hun hoop dat God hen op een of andere manier te hulp zou komen, ging in rook op toen Alexius, minder moedig dan zij, aan wanhoop ten prooi viel en vluchtte. De Kruisvaarders trokken door geopende poorten weer binnen. Zij koesterden een moorddadige eigengerechtigheid ten aanzien van de 'Griekse verraderlijkheid' en de verschrikking nam onmiddellijk een aanvang. Daar het een prachtig seizoen was, koos Havig de lente van 1195 omdat dat ver genoeg in het verleden was voor zijn eigenlijk werk: inlichtingen inwinnen. Hij had perfect vervalste papieren die hem langs de stadswachten hielpen en goudstukken die hij kon inwisselen voor numismae. Nadat hij een kamer had gevonden in een goede herberg - een heel verschil met de varkensstal waarmee hij het in het Westen zou hebben moeten doen - ging hij op onderzoek. Zijn vorige bezoek had plaatsgevonden in de rustige dagen van 1050. De luister die hij nu ervoer, de levendigheid en de kosmopolitische kleurenrijkdom waren niet minder. Hoezeer haar macht ook taande, Nieuw Rome bleef de koningin van Europa.

Havig zag haar in haar nadagen.

Het huis en de winkel van Doukas Manasses, goudsmid, stond op een heuvel die bijna midden in de stad lag. Het werd geflankeerd door vierkante gebouwen die allemaal een blinde muur hadden aan de kant van de goed geveegde en geplaveide straat. Maar vanaf het platte dak had je een magnifiek uitzicht op de uitgestrekte, van torens voorziene muren die de stad omringden, en op een doolhof van straten, huizen en hoog oprijzende kerkkoepels; op de grootse boulevard die de Mese genoemd werd, en op het bloeiende landschap aan de andere kant van de Poort van Charisius; op de pilaren die beelden droegen uit de bloeitijd van Hellas, op kloosters, musea en bibliotheken die werken bewaarden van mensen als Aischylos en Sappho die men in latere eeuwen nooit zou lezen; op levendige forums, het Hippodroom en het wijdvertakte complex van het Keizerlijk paleis. Aan de andere kant reikte het uitzicht van het helderblauw van de Zee van Marmora, via het woud van masten in de Gouden Hoorn en de rijke voorsteden tot het smaragd van de hoogten daarachter. Schepen voeren af en aan. Het lawaai van wielen, hoeven, voeten, gepraat, gezang, gelach, gesnik, gevloek en van gebeden smolt samen tot een eindeloze hartslag. Een briesje voerde een rijkdom aan geuren aan; de zee, brandend hout, voedsel, dieren en mensen. Havig haalde diep adem.

'Dank U, Kyrios Hauk,' zei Doukas Manasses. 'Het is erg hoffelijk van u om het uitzicht te prijzen. Zijn manier van doen suggereerde dat hij verbaasd was dat een Frank bewondering kon opbrengen voor iets Grieks. Maar Hauk Thomasson was dan ook geen echte Frank of Engelsman, hij stamde uit een noordelijker koninkrijk. 'Minder hoffelijk dan u, die het mij heeft laten zien,' antwoordde Havig.

Ze bogen naar elkaar. De Byzantijnen waren in hun hart geen stijf volk - naast hun hartstochtelijke religie en schoonheidszin hadden ze evenveel aangeboren energie en levenslust als Levantijnen in welk tijdperk dan ook - maar hun hogere standen hechtten waarde aan goede omgangsvormen.

'U gaf blijk van belangstelling,' zei Doukas. Hij was een knappe man met een grijze baard en bijziende ogen. Zijn tengere gestalte leek verloren te gaan in het gebruikelijke witte opperkleed. 'Ik merkte alleen maar op, Kyrios, dat een zaak die zulke smaakvolle artikelen vervaardigt, ook omringd moet zijn met inspiratiebronnen.' Het was makkelijk genoeg om poolshoogte te nemen in openbare gebouwen. Maar de enige manier om erachter te komen waar de rijkdommen zaten die in particuliere handen waren, was ergens naar binnen stappen, vertellen datje een geschenk zocht om mee naar huis te nemen en de collectie bestuderen. Nou, dat mocht gezegd, Doukas en zijn leerlingen leverden voortreffelijk werk.

'U bent te vriendelijk,' mompelde de goudsmid. 'Maar ik heb toch het gevoel dat wij, Romeinen, ons meer zouden moeten richten op Gods schepping - al het goede komt immers van Hem - en minder op conventionele onderwerpen.'

'Zoals dit?' Havig wees op een bloeiende wilde appelboom die in een grote pot stond.

Doukas glimlachte. 'Die is voor mijn dochter. Ze houdt van bloemen en we kunnen haar niet iedere dag mee naar buiten nemen.' Vrouwen genoten hoog aanzien en hun rechten waren op vele manieren wettelijk beschermd. Maar misschien voelde Doukas dat hij zijn bezoeker een nadere verklaring schuldig was. 'Misschien verwennen we haar te veel, Anna en ik. Maar ze is ons enige kind. Ik ben al eerder getrouwd geweest, maar de zoons van Eudoxia, zaliger nagedachtenis, zijn al volwassen. Xenia is Anna's eerste en mijn enige dochter.'

In een opwelling voegde hij eraan toe: 'Kyrios Hauk, denk niet dat ik vrijpostig ben. Maar ik heb belangstelling voor een ons goedgezinde vreemdeling uit zo'n ver land. Het is lang geleden dat velen uit uw streken deel uitmaakten van de Varangiaanse Garde. Ik zou wel eens op mijn gemak willen praten. Zou u ons de eer willen aandoen de avondmaaltijd bij ons thuis te willen gebruiken?'

'Wel - heel graag.' Havig vond het een zeldzame gelegenheid om achter een paar dingen te komen. De Byzantijnse handel en nijverheid was georganiseerd in besloten gilden, die onder leiding stonden van de prefect. Omdat deze man een goede naam had in zijn beroep, kon hij hem waarschijnlijk veel over zijn collega's en andere handelslieden vertellen. 'Het zou mij een groot genoegen zijn.'

'Hebt u er bezwaar tegen als mijn vrouw en mijn kind bij de maaltijd aanwezig zijn?' vroeg Doukas verlegen. 'Zij zullen ons niet storen en graag naar u luisteren. Vergeef mij mijn trots, maar Xenia is pas vijf en leert al lezen.'

Zij was een uitzonderlijk mooi kind.

Het jaar daarop keerde Hauk Thomasson terug en vertelde de goudsmid dat hij een betrekking had aangenomen bij een firma in Athene. Griekenland was een onderdeel van het rijk en dat zou zo blijven tot

aan de catastrofe; er werd nu zoveel handel gedreven door buitenlanders, dat zijn verhaal geen opzien baarde. Zijn werk bracht hem dikwijls in Constantinopel. Hij was blij dat hij de gelegenheid kreeg de kennismaking te hernieuwen en hij hoopte dat de dochter van Doukas Manasses een klein geschenk zou willen aannemen. 'Athene!' fluisterde de goudsmid. 'U verblijft in het hart van Hellas?' Hij tilde zijn handen omhoog en legde ze op de schouders van zijn gast. De tranen stonden in zijn ogen. 'Wat heerlijk voor u! Die tempels te zien is de droom van mijn leven ... De Heer vergeve mij, maar ik zou ze liever zien dan het Heilige Land.' Xenia nam het speelgoed dankbaar aan. Tijdens de maaltijd en daarna luisterde zij verrukt, totdat haar kinderjuf haar naar bed stuurde. Ze was een lief jong ding, vond Havig, pienter ook en niet verwend, hoewel Anna waarschijnlijk geen kinderen meer zou krijgen. Hij amuseerde zich ook. Het gezelschap van een gevoelig, beschaafd en opmerkzaam mens is in elke tijd een genoegen. Zijn opdracht verloor, tijdelijk althans, iets van het karakter van een nachtmerrie. In werkelijkheid maakte hij eenvoudig sprongetjes vooruit in de tijd. Hij moest van tijd tot tijd controleren of zijn gegevens niet verouderd waren. Tegelijkertijd kon hij zo meer aanwijzingen verzamelen en meer vragen stellen dan bij een bezoek mogelijk was geweest. Maar - vroeg hij zich een paar kalenderjaren later af - ging hij niet grondiger te werk dan nodig was? Moest hij de familie Manasses werkelijk zo vaak opzoeken, bevriend met ze raken, dagjes met ze uitgaan, ze te eten uitnodigen en een dagje met ze gaan varen op een gehuurde plezierboot? Hij overschreed zijn budget ... Ach wat. Hij kon zich bedruipen door weddenschappen af te sluiten met zijn voorkennis van wat er in het Hippodroom ging gebeuren. Een zelfstandig werkende agent had een grote vrijheid van handelen. Hij voelde zich schuldig omdat hij zijn vrienden bedroog. Maar het kon niet anders. Zijn enige bedoeling was hen te redden.

Xenia had een nogal hoog stemmetje, maar wanneer Havig haar hoorde moest hij altijd aan zangvogels denken. Dat was zo geweest vanaf het ogenblik dat zij voor het eerst haar verlegenheid overwon en in zijn aanwezigheid lachte. Van toen af aan babbelde ze met hem zo vaak haar ouders dat toestonden en vaker wanneer die niet keken. Zij was zo slank als riet. Hij had nog nooit iemand gezien die zich zo elegant bewoog; en wanneer het decorum dat toeliet, dansten haar voeten. Haar ravenzwarte, volle, opgestoken haar leek te zwaar voor haar tere hals. Ze had een smetteloze blanke huid, een ovaal gezicht met een wipneusje en een altijd iets openstaande mond. Haar ogen vielen het meest op: groot, donker glanzend en omringd door zware wimpers. Die ogen kunnen ook elders aanschouwd worden, op de mozaieken van Ravenna en bij Keizerin Theodora de Grote; vergeten kan men ze nooit.

Het was een vreemde gewaarwording haar te ontmoeten met tussenpozen van maanden, die voor Havig slechts uren of dagen waren. Iedere keer was ze op verbijsterende manier gegroeid. Met ontzag begon hij besef te krijgen van de onmetelijke rivier waarin hij kon zwemmen, maar waarop zij slechts meegevoerd kon worden van duisternis naar duisternis.

Het huis was gebouwd rondom een binnenplaats waar bloemen en sinaasappels groeiden en een fontein klaterde. Trots toonde Doukas Havig zijn laatste aanwinst: op een voetstuk in een van de hoeken stond een buste van Constantijn, die Rome bekeerd had en naar wie Nieuw Rome genoemd was. 'Naar het leven, daar ben ik zeker van,' zei hij. 'In die tijd was de beeldhouwkunst over haar hoogtepunt heen, maar let eens op die gebiedende, stijf gesloten lippen ...' De negenjarige Xenia giechelde. 'Wat is er, liefje?' vroeg haar vader. 'Niets, echt niet.' Maar ze kon niet ophouden met giechelen. 'Nee, vertel het maar. Ik zal niet boos zijn.1

'Hij ... hij wil iets belangrijks zeggen en hij moet een boer laten!'

'Bij Bacchus,' riep Havig uit, 'ze heeft gelijk!'

Doukas moest zich even inhouden, maar deelde weldra in hun plezier.

'Alsjeblieft, Hauk, wil je met ons mee naar de kerk? Je weet niet hoe mooi het is als het gezang, de wierook en de kaarsvlammen opstijgen naar Christus Pantocrator.'

Ze was elf en had het hart vol van God.

'Nee, het spijt me,' zei Havig. 'Je weet dat ik katholiek ben.'

,De heiligen vinden het niet erg. Ik heb het aan Vader en Moeder gevraagd en die vinden het ook niet erg. We kunnen zo nodig zeggen dat je een Rus bent. Ik doe wel voor wat je doen moet.' Zij trok hem aan zijn hand. 'Kom nou!'

Hij gaf toe, maar hij was er niet zeker van of ze hem wilde bekeren of dat ze iets schitterends wilde delen met haar lievelingsoom.

'Maar het is veel te mooi!' Ze barstte in tranen uit en hield het geschenk voor haar dertiende verjaardag stijf vast voordat ze het liet zien. 'Vader, moeder, kijk eens wat ik van Hauk gekregen heb. Dit boek met de toneelstukken van Euripides - allemaal voor mij!' Toen ze weg was om zich te verkleden voor een bescheiden feestdiner, zei Doukas: 'Dat was een koninklijk geschenk. Niet alleen vanwege de kosten van het laten overschrijven en het inbinden, maar ook om het idee.'

'Ik wist dat zij evenveel van de klassieken hield als u,' antwoordde de reiziger.

'Vergeef me,' zei haar moeder Anna. 'Maar is Euripides niet al te sombere leeskost voor haar leeftijd?'

'Dit zijn sombere tijden,' antwoordde Havig en hij kon niet langer blijdschap voorwenden. 'Deze tragische regels kunnen haar misschien de kracht geven haar lot te aanvaarden.' Hij wendde zich tot de goudsmid. 'Doukas, ik zeg het nogmaals, ik zweer je dat ik via mijn connecties weet dat op dit ogenblik de Venetianen onderhandelen met andere Frankische heersers ...'

'Dat heb je al gezegd.' De goudsmid knikte. Zijn haar en baard waren bijna wit.

'Het is nog niet te laat om jezelf en je familie in veiligheid te brengen. Ik zal je helpen.'

'Waar is het veiliger dan achter deze muren, waar geen binnendringer ooit een bres in heeft kunnen slaan? En waar ben ik veiliger voor honger en armoe wanneer ik mijn zaak opgeef? Wat zouden mijn leerlingen en bedienden moeten beginnen? Zij kunnen niet weg. Nee, goede oude vriend, voorzichtigheid en plicht gebieden mij hier te blijven en op God te vertrouwen.' Hij glimlachte verdrietig. 'Zei ik 'oud'? Het lijkt wel of je nooit verandert. Maar je bent in de kracht van je leven, natuurlijk.'

Havig zuchtte. 'Ik denk dat ik voorlopig niet in Constantinopel kom. Onder de huidige omstandigheden willen mijn werkgevers ... Wees voorzichtig, gedraag je onopvallend, verberg je kostbaarheden en blijf zoveel mogelijk binnen; 's nachts altijd. Ik ken de Franken.'

'Wel, ik zal je advies in gedachten houden, Hauk. Maar je gaat te ver. Dit is Nieuw Rome.'

Anna pakte hen beiden bij de arm. 'Jullie mannen altijd met je politiek,' zei ze. 'Kijk eens wat vrolijker. Wij vieren feest vanwege Xenia's verjaardag, of waren jullie dat vergeten?'

In een steeg aan de overkant van de straat maakte Havig een sprong tijdopwaarts om een onderzoek in te stellen naar de eerste bezettingsperiode. Er bleek niets ernstigs te gebeuren. Hij ging terug naar een gelukkiger jaar, zocht onderdak voor de nacht en dwong zichzelf tot een stevig maal: een goed idee als het misschien spoedig op vechten aankomt.

Hij sprong vooruit, naar 12 april 1204.

Hij kon niet meer dan een waarnemer zijn gedurende de dagen en nachten van de plundering. Hem was uitdrukkelijk en niet ten onrechte bevolen. 'Loop geen gevaar, tenzij dat onvermijdelijk is. Raak er onder geen voorwaarde in gemengd en tracht nooit de gang van zaken te beinvloeden. Betreed nooit een gebouw waarin gevochten wordt; daar staan zware straffen op. Wij willen je rapport en daarvoor moetje levend terugkeren.'

De vlammen van razende branden lekten omhoog. Een stekende rook dreef door de straten en de mensen scholen ineengedoken als ratten binnenshuis, of vluchtten als ratten naar buiten. Sommigen ontsnapten, maar duizenden werden door paarden vertrapt, neergeschoten, neergesabeld, geslagen, gemarteld, beroofd en verkracht door schreeuwende, bezwete en met bloed besmeurde mannen die zijden altaarkleden om hun schouders geslagen hadden waarop hun vlooien rondsprongen. Lijken met gapende wonden lagen in de goten die verstopt raakten door de stromen klonterend bloed. Vele lijken waren erg klein. Moeders kropen rond en gilden om hun kinderen, kinderen om hun moeders; de meeste vaders waren dood. In de kerken werden orthodoxe priesters gemarteld tot zij onthulden waar de schatkisten verborgen waren: meestal waren er geen en in dat geval was het een aardig tijdverdrijf hun baarden met olie te doordrenken en in brand te steken. Vrouwen, meisjes en nonnen van iedere leeftijd lagen snikkend te mompelen na door reeksen mannen onteerd te zijn. Er waren vindingrijkere vormen van vernedering denkbaar.

Een dronken hoer zat op de troon van de patriarch in de Hagia Sophia, terwijl op de altaren gedobbeld werd om de buit. De bronzen paarden van het Hippodroom werden weggesleept naar de kathedraal van San Marco in Venetie; kunstwerken, juwelen en gewijde voorwerpen zouden verstrooid worden over een heel werelddeel, maar zij zouden tenminste bewaard blijven. Veel meer werd omgesmolten en afgebroken vanwege de edele metalen en de edelstenen, of louter voor het plezier in brand gestoken of stukgeslagen. Zo ging veel klassieke kunst verloren en bijna alle klassieke literatuur die Constantinopel tot die tijd had weten te bewaren. Het was niet waar dat de Turken van 1453 daar verantwoordelijk voor waren. De Kruisvaarders waren hen voor geweest. Daarna volgde de grote stilte, slechts doorbroken door heimelijke snikken; en de stank, de ziektes en de honger. Op deze wijze vernietigde in het begin van de dertiende eeuw, die door katholieke apologeten het hoogtepunt van de beschaving genoemd wordt, het westerse christendom zijn oostelijke flank. Anderhalve eeuw later drongen de Turken Europa binnen, nadat zij Klein-Azie onder de voet gelopen hadden.

Hij maakte een sprong in de tijd.

Zijn plan was om terug te keren naar een veilig tijdstip, post te vatten op een vooraf bepaalde locatie en, met onderbrekingen in de normale tijd, in de toekomst te reizen gedurende de hele periode van de plundering, totdat hij- wist wat daar zou voorvallen. Wanneer hij een bende Franken ergens zag binnengaan, lette hij extra scherp op. Inde meeste gevallen wankelden zij, verzadigd van het martelen en moorden, na enige tijd weer naar buiten waarbij zij gevangenen die de buit moesten dragen voor zich uit schopten. Die gebouwen schreef hij af. Je kon het verleden of de toekomst niet veranderen, je kon alleen ontdekken welke gedeelten jou toebehoorden. Maar in sommige gevallen - het zouden er in vergelijking maar weinig zijn omdat de commando's van het Arendsnest slechts enkele manmaanden aan dit karwei konden besteden - zag Havig dat plunderaars met schoten uit machinepistolen verjaagd werden en zo nodig neer gemaaid. Hij verlustigde zich niet in het schouwspel, maar hij voelde een kille voldoening wanneer hij de plaats van het gebeurde noteerde.

Daarvandaan sleepten de mannen van het Arendsnest, gekleed in de stijl van de veroveraars, hun buit weg. Het was onwaarschijnlijk dat ze temidden van deze verwarring de aandacht zouden trekken. Een schip lag gereed om de buit naar een veilige opslagplaats te brengen. Ze zouden goed voor de bewoners zorgen had Krasicki beloofd. Wat ze zouden doen, hing van de omstandigheden af. Sommige families hoefden ze alleen maar ongedeerd te laten, met genoeg geld om verder te leven. Anderen moesten elders gebracht worden en in de gelegenheid worden gesteld opnieuw te beginnen. Paradoxen hoefden niet gevreesd te worden. Het verhaal hoe echte heiligen - of duivels, vanuit het standpunt van de Franken - die en die gered hadden, zou enige tijd in de folklore voortleven, maar niet in de kronieken terechtkomen. De schrijvers van Constantinopel zouden de komende zevenenvijftig jaar erg voorzichtig moeten zijn, totdat Michael Paleologus een einde maakte aan het Latijnse koninkrijk en een schim van het oude keizerrijk stichtte. Tegen die tijd zouden anekdotes vergeten zijn.

Havig onderzocht de onmiddellijke gevolgen van de acties van deze agenten niet. Nog afgezien van het hem opgelegde verbod, was hij al overbelast. De dingen die hij zag, joegen hem dikwijls, huilend en overgevend, op de vlucht, terug in de tijd. Dan sliep hij tot hij de kracht had om verder te gaan.

Het huis van de familie Manasses was een van de eerste waar hij een onderzoek instelde. Het was niet het eerste; hij wilde eerst elders ervaring opdoen, maar hij wist dat hij later afgestompt zou raken.

Hij had de hoop gekoesterd dat het helemaal over het hoofd gezien zou worden. Dat was het geval met enkele van zijn locaties. Omdat het ondoenlijk was de Kruisvaarders uit de befaamde gebouwen te weren, had hij zijn onderzoek gericht op de minder bekende, waarvan de gezamenlijke rijkdommen ook niet te versmaden waren. Bovendien was voor de plunderaars Constantinopel veel te groot, te zeer een doolhof en veel te onbekend om iedere deur in te trappen. Hij voelde geen bovenmatige angst. In dit bijzondere geval zou er tenminste iets gedaan worden, door hemzelf desnoods. Caleb Wallis kon naar de hel lopen met zijn uitverkorenheid en de rest. Niettemin, toen Havig vanuit zijn steeg een dozijn smerige mannen op de deuropening af zag springen, miste zijn hart een slag. Toen regende het kogels en twee Franken vielen en bleven stil liggen, twee lagen te gillen van de pijn en de rest vluchtte. Havig juichte. Zijn terugkeer was een hele onderneming. Als gevolg van de radioactiviteit en zijn onzekerheid omtrent de juiste tijd, kon hij zich niet naar het dode Istanboel begeven en op zoek gaan naar het afgesproken tijdstip waarop het vliegtuig hem zou komen afhalen. Hij kon ook niet in een eerder tijdperk opduiken - dan waren de vliegtuigen van het Arendsnest niet beschikbaar - of in een later - dan zou die plek weer bewoond zijn. Hij zou er te merkwaardig uitzien en het zou nog steeds lastig zijn een punt te bereiken van waaruit hij contact kon maken.

'Kom je daar nu pas op?' mompelde hij in zichzelf. Hij vroeg zich af waarom het voor de hand liggende antwoord niet gevonden was toen dit hele project besproken werd. Zijn twintigste-eeuwse identiteit aannemen. Wat geld en kleren verbergen in een hotel in Istanboel in die tijd; het personeel een verhaal vertellen over een filmopname en klaar was Kees.

Natuurlijk had hij over een hoop dingen moeten nadenken en het idee was bij niemand anders opgekomen. Hoewel Wallis bepaalde uitvindingen uit de 'Mooie Jaren' gebruikte, waren hij en zijn luitenants negentiende-eeuwers die een karakteristiek negentiende-eeuwse onderneming op touw hadden gezet. Het plan vereiste dat Havig op zijn schreden in het verleden terugkeerde, zo nodig nog wat meer geld verdiende en passage boekte op een schip naar Kreta. Daar kon hij zich op een vooraf afgesproken, afgelegen plaats in de toekomst projecteren. De moeite, de benauwde ruimte, het vuil, het lawaai, de beschimmelde scheepsbeschuit, het bedorven water en zijn eigenaardige medepassagiers konden hem werkelijk niet veel schelen. Hij had iets nodig om zijn gedachten af te leiden van wat hij gezien had.

'Uitstekend gedaan,' zei Krasicki naar aanleiding van zijn geschreven rapport. 'Uitstekend, ik ben er zeker van dat je door de Sachem in het openbaar gehuldigd en beloond zal worden, wanneer jullie tijdlijnen weer samenvallen.'

'Wat? Oh, ja bedankt.' Havig kon zijn ogen niet open houden. Krasicki keek hem aan. 'Je bent uitgeput, is het niet?'

'Ik voel me net Rip van Winkle,' mompelde Havig.

Zo Krasicki de toespeling al niet begreep, kon hij genoeg opmaken uit de uitgemergelde, hologige figuur met de zenuwtrek die voor hem stond. 'Ja, het komt dikwijls voor, we houden er rekening mee. Je hebt je verlof verdiend. Ik stel voor dat je naar je eigen omgeving gaat. Vergeet de rest van dat zaakje in Constantinopel maar. Als we nog meer van je willen kan dat altijd nog wanneer je hier weer terug bent. Hij legde warmte in zijn glimlach. 'Ga nu maar. Later praten we wel. Ik denk wel dat we ervoor kunnen zorgen dat je je vriendin ... Havig? Havig?

Havig sliep.

De moeilijkheid was dat hij later, in plaats van van zijn verlof te genieten, begon na te denken.

10

Toen hij ontwaakte, was zijn besluit genomen. Het was vroeg. Het licht scheen net op de hoge daken van de Rive Gauche, Parijs, 1965, en het was koel en grijs als de ochtendlucht die nog niet door het verkeer was aangetast. De hotelkamer was in schaduwen gehuld. Hij voelde de warme ademhaling en het verwarde haar van Leonce tegen zich aan. Zij hadden tot diep in de nacht nachtclubs bezocht - hun voorkeur ging uit naar de chansonniers nu haar belangstelling voor de grote shows getaand was - en na hun terugkomst hadden ze teder en op hun gemak gevreeen. Ze zou zich nauwelijks verroeren voor er over een paar uur geklopt werd om de koffie en croissants aan te kondigen.

Havig verbaasde zich erover dat hij zelf zo vroeg wakker was geworden. Nou ja, de laatste weken had hij meer en meer het gevoel gekregen dat hij het onvermijdelijke alleen maar uitstelde. Zijn geweten had er misschien genoeg van en had een ultimatum gesteld. Hij zag het gevaar onbekommerd onder ogen en kwam voor het eerst in die tijd tot rust.

Hij stond op om zich te wassen en aan te kleden en zocht daarna zijn uitrusting bij elkaar. Die bestond uit twee standaard-pakketten met de basis-uitrusting van een agent, en een pistool: een uitgebreide versie van wat hij had meegenomen naar Jeruzalem. (De documentenafdeling van het Arendsnest had hem de papieren verschaft om het pistool langs de douane te krijgen.) Voorwerpen die Leonce al had, zoals het zilver, had hij achtergelaten om ruimte te sparen voor de chronoloog. (Die had hij ongemerkt op deze reis meegenomen. Toen Leonce vroeg waarom hij hem meesjouwde, noemde hij het 'speciale elektronische uitrusting' en met die toverformule nam ze genoegen.) Een paspoort, inentingsbewijs en een dikke portefeuille met travellercheques completeerden de lijst.

Hij bleef even staan en keek op het slapende meisje neer. Ze was een schatje, dacht hij. Een vuile streek om de benen te nemen. Zou hij een briefje achterlaten ... Nee, dat had geen zin. Hij kon naar dit uur terugkeren. En als hij dat niet deed, nou ja, ze kon zich met haar Engels best redden en ze had geld genoeg. (Haar Amerikaanse paspoort was echt; het Arendsnest had voor een geboortebewijs gezorgd.)

De mogelijkheid bestond dat hij alleen een standje zou oplopen. In dat geval zou zij het hele verhaal te horen krijgen; wanneer hij het haar persoonlijk zou uitleggen, zou zij begrijpen dat zijn loyaliteit in het geding was.

Of zou het veel uitmaken? Dat zij hem schat noemde en van liefde sprak wanneer hij haar omhelsde, was waarschijnlijk haar manier van doen. Maar de laatste tijd had ze zijn hand erg vaak vastgehouden wanneer ze uitgingen en hij had haar erop betrapt dat zij hem toelachte als zij dacht dat hij het niet merkte ... Hij was ook een beetje verliefd op haar. Dat kon niet zo blijven, maar zo lang het duurde ...

Hij boog zich naar haar over. 'Tot ziens, Grote Rooie,' fluisterde hij. Vluchtig beroerden zijn lippen de hare. Hij pakte zijn twee draagtassen op en sloop de kamer uit. 's Avonds was hij in Istanboel.

Zo veel uren van zijn levensduur nam de reis ook in beslag, voor het merendeel doorgebracht in het vliegtuig en in luchthavenbussen. Hij sprong rond in de tijd om tickets en dergelijke te kopen en daardoor bedroeg het werkelijke tijdsverloop een paar dagen. Met een zuur lachje had hij me verteld: 'Weet je wat de beste plaats is voor chronokinese? Een openbaar toilet. Romantisch, he?' Hij gebruikte een goed, zij het eenzaam avondmaal en nam een slaappil. Hij moest goed uitgerust zijn voor hij op weg ging.

Constantinopel, laat in de middag van de dertiende april 1204. Havig kwam tevoorschijn in een steeg op ruime afstand van zijn bestemming. De stilte was beangstigend - de geluiden van het gewone dagelijkse leven waren verstomd - maar verderop waren het gebrul der vlammen en de menselijke kreten hoorbaar en dichterbij het wanhopige geblaf van een hond.

Hij trof zijn voorbereidingen. Hij deed zijn pistool, een 9 mm Smith & Wesson, in een holster aan zijn middel en stopte de extra munitie in de diepe zakken van zijn jas. De chronoloog en de rest van zijn uitrusting gingen in een aluminium draagstel op zijn rug. Toen hij de straat inliep, zag hij dat de deuren en de luiken voor de ramen gesloten waren. De meeste bewoners hadden zich binnen verscholen - hongerig, dorstig en onafgebroken in gebed. Behalve voor het genoegen van moord, verkrachting, brandstichting en marteling, was het over het algemeen niet de moeite waard hier in te breken. Dit was weliswaar de buurt van de goudsmeden, maar niet in ieder huis woonde er een. Iemands welstand bepaalde niet waar hij woonde; de armen woonden overal. Als de kramen en uitstalkasten verwijderd waren, was het niet te zeggen of achter een bepaalde geval rijkdom of een huurkazerne schuilging - totdat je een bewoner te grazen nam en het uit hem perste. Degenen die het huis van Manasses waren binnengedrongen, waren kennelijk de voorhoede van de bendes die over deze wijk zouden uitzwermen zodra het paleis en de kerken leeggehaald waren. Waren ze er al? Havig wist niet precies hoe laat hij ze gezien had.

Hij rende een hoek om en zag een doorstoken, dode man liggen. Zijn rechterarm was uit zijn schouder getrokken en lag op zijn rug. Een armoedig geklede vrouw zat bij hem neergehurkt en toen Havig passeerde, schreeuwde ze: 'Was het niet genoeg dat hij onze buren verraden heeft? Was dat niet genoeg, in Christus' naam?' Nee, dacht hij. Van een leven uitblussen ging voor sommigen ook een bijzondere bekoring uit.

Hij liep verder. De ellende die hij al eerder gezien had, kwam weer in zo'n monsterlijke golf op hem af dat de tranen van deze weduwe aan hem niet besteed waren. Hij kon niets voor haar doen; door zijn broek, korte haar en gladgeschoren gelaat was hij voor haar een Frank. Bij zijn geboorte waren zij en haar verdriet al zevenhonderd jaar vergeten.

Nu wist hij tenminste hoe de Kruisvaarders de winkel van Doukas gevonden hadden. Een van hen moest wat Grieks kennen en zijn groepje had besloten deze wijk te doorzoeken voor de grote stormloop begon. Hij wist ook dat hij ongeveer op het juiste moment kwam.

Van muren en straatkeien kaatste het afschuwelijke geschreeuw en gekletter naar de beroete hemel. Hij klemde zijn lippen op elkaar en mompelde: 'Ja, ik kom precies op tijd.'

Hij versnelde zijn pas. Zijn jongere ik zou er niet meer zijn tegen de tijd dat hij aankwam. Dat lag voor de hand; hij had zijn latere ik nooit ontmoet. Hij wilde het huis niet langer uit het oog verliezen, dan onvermijdelijk was. Zeker niet als hij bedacht wat voor soort mens de gemiddelde krijger van het Arendsnest was. De straat waar hij moest zijn, liep steil omhoog. Met al zijn spierkracht verzette hij zich tegen de zwaartekracht. Zijn voetstappen gingen zo snel als zijn hart bonsde. Hij had een droge mond en de rook prikte in zijn neus.

Daar was het!

Een van de gewonde Kruisvaarders zag hem, ging moeizaam op zijn knieen zitten en hief zijn armen omhoog. Helderrood bloed bedekte het kruis op zijn wapenrok en viel in dikke druppels op de stenen. 'Ami, kreunde hij met een lijkbleek, van pijn verwrongen gezicht. 'Frere par Jesu . . .' De andere overlevende kon slecht kreunen, telkens weer.

Hij moest een opwelling onderdrukken om hun tanden in te trappen. In een oorlog vallen alle normen weg. Hij negeerde de knielende man die meteen daarop weer in elkaar zakte. Hij stak zijn armen omhoog en riep: 'Niet schieten! Ik kom van het Arendsnest! Inspectie! Schiet niet en laat me binnen!' Met een beklemd gevoel liep hij op de deuropening af.

Ernaast stond een kar, getrokken door een os die was vastgebonden aan de beugel waaraan het uithangbord van Doukas gehangen had. Het dier bewoog zijn oren om de vliegen te verjagen en keek kalm naar de stervende Kruisvaarders. Dat was kennelijk van tevoren zo geregeld om het goud en zilver, de edelstenen en sieraden, de iconen en de bruidskransen naar het wachtende schip te brengen. Havig was niet de enige reiziger die in de voorafgaande jaren aan het werk geweest was. Een dergelijke onderneming vereiste veel voorbereiding.

De ingang werd niet bewaakt. Met hun bewapening konden de agenten aan iedere poging tot ingrijpen het hoofd bieden. Havig hield stil en bekeek fronsend de deur. Die was erg zwaar en was zeker gebarricadeerd geweest. Te oordelen naar de manier waarop hij nu half-verschroeid en versplinterd in de scharnieren hing, moesten de jongens van Wallis dynamiet gebruikt hebben. Dat moest zo snel gegaan zijn, dat hun aankomst, en die van de Franken een paar minuten later, volgens Havigs beperkte chronokinetische waarnemingsvermogen waren samengevallen.

Een gil klonk uit de vertrekken binnenin: 'Nee, oh nee, alstublieft niet!' Het was de stem van Xenia. Er volgde een vloek en een bulderlach. Havig kromp als door de bliksem getroffen in elkaar.

Hij was ondanks alles toch te laat. Bij zijn aankomst hadden de agenten de deur al opgeblazen en zich toegang verschaft. Ze hadden hier een man geposteerd om de komst van de plunderaars af te wachten. Die was nu weer naar binnen gegaan om aan de pret deel te nemen.

Een eindeloos lijkend moment vervloekte Havig zijn stommiteit. Of naiviteit - dit was allemaal nieuw voor hem en hij zag stellig belangrijke dingen over het hoofd. Naar de hel ermee. Hij was nu hier en het was zijn plicht te redden wat er te redden viel. Zijn geroep was niet opgemerkt. Hij riep nog eens toen hij het huis inliep dat hij zich zo goed herinnerde. Het gegil om genade kwam uit de richting van het grootste vertrek, de werkplaats en opslagruimte. De familie, de leerlingen en de bedienden waren daar samengebracht. Er was daar meer licht en lucht dan de gewoonte was in Byzantium, doordat de deur en de brede vensters aan de binnenplaats lagen. Daar klaterde nog steeds de fontein, sinaasappels blonken tussen donkergroene bladeren, lentebloemen stonden in de knop en de buste van Constantijn stond in eeuwige verlegenheid in de hoek. Dicht opeengepakt lag hier op planken en tafels al het schoons dat door Doukas Manasses vervaardigd was. Hij lag vlak bij de ingang op de grond uitgestrekt. Zijn schedel was ingeslagen. Een grote plas bloed maakte de vloer glibberig en door: het hele vertrek liepen rode voetsporen. Zijn toga en zijn witte baard waren met bloed doordrenkt en zijn ene hand omklemde nog een aambeeldje waarmee hij getracht had zijn vrouwen te verdedigen. Er waren vier als Kruisvaarders verklede agenten. Havig herkende ze in een flits. De leider was Mendoza, die in zijn eigen eeuw tot de'' onderwereld van Tijuana had behoord en die ook in Jeruzalem was geweest. Hij beval de bewoners de buit te verzamelen. Moriarty, de' negentiende-eeuwse gangster uit Brooklyn, hield met een machinepistool de wacht. Hans, de zestiende-eeuwse landsknecht, keek toe terwijl Coenraet van Brabant, die zijn zwaard had willen trekken om de Verlosser te redden, met Xenia worstelde. Het veertienjarige meisje gilde en gilde. Haar haar was losgeraakt en plakte door haar zweet en tranen aan haar gezicht. Coenraet greep haar rond haar middel en scheurde met zijn vrije hand haar kleren open. De strijdbijl aan zijn gordel droop van het bloed en de hersens. 'Straks is het mijn beurt,' grijnsde Hans. Coenraet duwde Xenia op de natte vloer en frunnikte aan zijn broek. Anna, die als verdoofd en verblind bij het lijk van haar man stond, begon te jammeren en schoot op haar dochter af. Hans velde haar met een enkele klap. 'Jij komt misschien later aan de beurt,' zei hij. 'Keiharde kerels zijn jullie,' lachte Moriarty. Het had zich in enkele seconden afgespeeld. In hun opwinding hadden ze Havigs geroep niet gehoord. Mendoza zag hem het eerst en slaakte een kreet. De anderen verstijfden, totdat Coenraet Xenia losliet en langzaam opstond.

Zij staarde hem aan. Nog nooit had hij ogen zo zien oplichten. 'Hauk,' riep ze, Oh Hauk!'

Mendoza richtte zijn pistool op hem. 'Wat heeft dit te betekenen?' vroeg hij.

Havig realiseerde zich dat hij zijn eigen wapen niet in zijn hand had, maar hij voelde geen angst. Aan de oppervlakte voelde hij alleen de waakzaamheid van een poema, maar diep in zijn binnenste kookte een ziedende woede, een afgrijzen en een walging die hij zich op dit moment niet kon veroorloven.

'Ik zou jou hetzelfde kunnen vragen,' antwoordde hij langzaam.

Ben je je orders vergeten? Ik niet. Jouw baan is het verzamelen van inlichtingen en je dient je leven niet te riskeren door je op het werkterrein zelf te vertonen.'

Mijn werk is gedaan, Mendoza. Ik ben teruggekomen om persoonlijk een kijkje te nemen.'

'Verboden! Smeer 'm, dan praten we er later over of ik dit zal rapporteren.'

'En als ik niet ga?' Ondanks zijn zelfbeheersing klonk Havigs stem schril en bijtend. 'Ik heb nu gezien wat ik niet ineens had mogen zien, maar geleidelijk, stukje bij beetje, totdat ik het zo vaak op een smerig akkoordje met mijn principes zou hebben gegooid dat het er niet langer toe doet. Ik zou er tot mijn nek aan toe inzitten en zelfmoord moeten plegen of net zo worden als jij.'

Mendoza haalde zijn schouders op, maar zijn machinepistool bleef op Havigs maag gericht. 'Wat verwacht je dan? We gebruiken al het mensenmateriaal dat we kunnen vinden. Deze jongens zijn niet slechter dan de Kruisvaarders - dan de hele mensheid door de eeuwen heen. Of wel soms, Jack? Wees eens eerlijk.'

'Dat zijn ze wel, omdat ze de macht bezitten op iedere tijd, op iedere plaats alles te doen wat ze maar willen zonder ooit bang te hoeven zijn voor wraak. Hoe brengen ze hun vakanties eigenlijk door? Zo krijg je de smaak voor moord en marteling wel te pakken.'

'Luister ...'

'En Wallis en de rest van het stel proberen ze niet eens in de hand te houden!'

'Havig, je zegt teveel. Verdwijn voordat ik je arresteer.'

'Ze houden de waarheid voor die paar, die net als ik zijn, verborgen totdat we die rotsmoes geloven - dat de roeping van het Arendsnest veel te belangrijk is om tijd te besteden aan het afdwingen van gewone menselijkheid. Is het niet zo?'

'Goed, dan, jongen. Je hebt meer dan genoeg gezegd. Je staat onder arrest. Je wordt onder escorte naar de toekomst gebracht en de zaak wordt aan de Sacham voorgelegd. Als je je goed gedraagt, loopt het misschien met een sisser af.'

Afgezien van het gesnik van Xenia die het hoofd van haar halfbewusteloze moeder in haar schoot hield, bleef het een ogenblik dood stil. Aller ogen waren op Havig gericht - die van Xenia en de rest van het huishouden, onder wie de veelbelovende Bardas, de begaafde Joannes, de oude Maria die Xenia's kindermeisje was geweest - en die van Mendoza en Moriarty. De ogen van Hans straalden een dierlijke waakzaamheid uit, die van Coenraet verijdelde wellust.

Havig nam zijn besluit en haalde diep adem. Tegelijk nam hij de positie van iedere man en ieder wapen in het vertrek in zich op. Hij kwam zesvoudig over het hele vertrek verspreid te voorschijn. Terwijl hij opzij sprong, wierp hij zich een paar minuten in de tijd terug en schoot met getrokken pistool weer tijdopwaarts. Hij dook weer op naast Hans, het pistool knalde en het hoofd van de landsknecht spatte uit elkaar. Havig schoot tijdafwaarts en naar de andere kant van het vertrek.

Naderhand kon hij zich nauwelijks herinneren wat er gebeurd was, zo kort en hevig was het gevecht. De anderen konden hetzelfde met hem doen. Coenraet was niet zo snel van begrip en stierf. Moriarty verdween uit het gezicht toen Havig opdook. Mendoza's machinepistool spuwde vuur en Havig sprong maar net op tijd vooruit in de tijd. Vaag zag hij Moriarty opdoemen. Hij onderbrak zijn sprong en toen de man helemaal verschenen was, schoot hij hem neer. Snel vluchtte hij tijdafwaarts van Mendoza weg.

Toen was Mendoza verdwenen. Om op adem te komen en zijn bezwete, trillende ledematen rust te gunnen, gleed Havig terug naar een nacht waarin de familie vredig onder Gods hoede sliep. Toen hij zich er eindelijk toe in staat voelde, keerde hij terug naar het strijdtoneel om een onderzoek in te stellen. Al kort na het begin van het gevecht was er geen spoor van Mendoza meer te bekennen. Die moest zich naar de verre toekomst begeven hebben om hulp te halen. Dat betekende dat er snel gehandeld moest worden. Havigs vrienden konden niet door de tijd reizen en de vijand was gehandicapt doordat deze zonder chronoloog moeilijk op het juiste moment zijn doelwit zou kunnen bereiken. Mensen van Arendsnest zouden op hun gevoel moeten afgaan, maar zouden er onder leiding van Mendoza niet veel naast zitten.

Havig keerde op een zo vroeg mogelijk tijdstip terug. Moriarty lag te trappelen van de pijn en jammerde van angst, net als de mannen

buiten op straat, die hij wellicht had neergeschoten. De Byzantijnen zaten dicht op elkaar gekropen. Bardas was dood en twee anderen waren gewond in het kruisvuur.

'Ik kom jullie redden,' zei Havig. Ze staarden hem te midden van de stank van angstzweet en kruitdamp met glazige ogen onbegrijpend aan. Hij sloeg een kruisteken van rechts naar links op de Orthodoxe manier. 'In naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. In naam van de Maagd Maria en Alle Heiligen. Kom onmiddellijk met me mee of u sterft.'

Hij hielp Xenia opstaan. Zij klemde zich aan hem vast en drukte haar hoofd tegen zijn borst. Hij streek door haar lange zwarte haar en herinnerde zich hoe hij zich als kind had vastgeklampt aan zijn vader toen die zijn dood tegemoet ging. Over haar schouder heen snauwde hij: 'Joannes, Nicephorus, jullie zijn de sterkste, draag uw vrouwe Anna. De anderen helpen de gewonden.' Hij barstte in het Engels uit: 'Godverdomme, we moeten hier weg!'

Verdoofd gehoorzaamden ze. Op straat deed hij de mantel van een dode Kruisvaarder om. Van een ander lijk pakte hij het zwaard en gaf zijn ransel aan een bediende om te dragen. Hij verdeed geen tijd met het losgespen van de gordel en de schede; zo'n zwaard gaf aan dat iemand van zo hoge rang was dat zijn groepje niet lastig gevallen zou worden.

Een paar straten verder werd hij door duizeligheid overvallen. Hij moest met zijn hoofd tussen zijn knieen gaan zitten tot zijn krachten terugkeerden. Xenia knielde bezorgd voor hem neer. 'Hauk,' fluisterde ze schor, 'wat is er aan de hand, lieve Hauk?'

'We zijn veilig,' zei hij uiteindelijk.

Voor onmiddellijk gevaar, tenminste. Hij nam aan dat het Arendsnest, als hij en de zijnen eenmaal in de menigte waren opgegaan, geen man jaren zou verknoeien met het doorzoeken van Constantinopel. Maar hij moest zijn eigen en hun toekomst nog veilig stellen. Met ijzige vastberadenheid stond hij op en ging hen voor op hun moeizame weg.

'Ik liet ze in het klooster achter,' vertelde hij me. 'Het zat boordevol vluchtelingen, maar ik wist vooruit dat het aan de aandacht zou ontsnappen. In de loop van de volgende dagen, plaatselijke tijd, trof ik betere voorzieningen. Een eenvoudig maar onaangenaam karweitje. Ik beroofde een paar gewone Franken van hun buit en gaf die ten geschenke aan het klooster en later ook aan het nonnenklooster waar ik de vrouwen heenbracht. Dit gaf de mensen die ik daar bracht een streepje voor op de anderen, doordat de monniken en nonnen nu brood konden kopen om hun armen te voeden. 'En die anderen dan?' vroeg ik.

Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht. 'Wat kon ik doen? Er waren er te veel.'

Ik greep hem bij de schouder. 'Het zijn er altijd te veel, Jack.'

Hij zuchtte en zei met een glimlachje: 'Bedankt, dok.'

Ik had mijn dagelijkse tabaksrantsoen al overschreden, maar het was laat en mijn zenuwen konden best wat hulp gebruiken. Ik haalde mijn pijp tevoorschijn en begon het stinkende schoonmaakritueel. 'Wat heb je daarna gedaan?'

'Ik ben teruggegaan naar de twintigste eeuw - naar een ander hotel - en heb veel geslapen. 'En daarna ... voor mijn Byzantijnen kon ik hun onmiddellijke toekomst niets doen. Ik had ze verteld dat ze er niet over mochten praten en dat ze moesten zeggen dat ze gewoon gevlucht waren. Het was een goeie gok dat ze zouden gehoorzamen nu ze door een 'heilige' uit handen van de 'duivels' gered waren. Maar als voorzorgsmaatregel vertelde ik ze niet waar ik de vrouwen heengebracht had. Verder was het gewoon de beste tactiek ze met rust te laten, omdat er toch geen vervoer beschikbaar was en ik niet wilde dat ze opvielen. De instellingen waar ze waren, konden beter voor ze zorgen dan ik.

'Bovendien moest ik zorgen dat ik het zelf overleefde.'

Ik schraapte mijn pijp onnodig krachtig uit. 'Ja natuurlijk,' zei ik, 'hoe heb je dat gedaan?'

Hij nam een slok. Hoewel hij niet dronken durfde te worden, werkte zo nu en dan wat Scotch kalmerend. 'Ik wist wat de laatste datum was waarop ik in het openbaar J. F. Havig geweest was,' vertelde hij me. 'Dat was aan het begin van mijn verlof in 1965, op een bespreking met mijn makelaar. Ik was nog wel later opgedoken in normale tijd, zoals bij mijn reis naar Israel in 1969, maar dat was maar kort

geweest. 1965 betekende het einde van mijn officiele bestaan als persona. Alles was in orde, vertelde de makelaar mij. Het leek me onmogelijk dat die hele gecompliceerde financiele instelling en de identiteit van de man gefingeerd waren. Dus tot op dat moment leidde ik een veilig bestaan.'

'Dus voor dat tijdstip kon het Arendsnest je niet te grazen nemen? Waarom niet?'

'Oh, ze zouden daarvoor kunnen opduiken en een of andere val uitzetten, maar die zou pas na die dag dicht kunnen slaan. Ik betwijfelde zelfs dat ze dat zouden proberen. Geen van hen, zeker het kader niet wist zo goed als ik de weg in de twintigste eeuw.'

'Bedoel je dat een eenmaal vastgelegde gebeurtenis niet meer te veranderen is?'

Zijn lachje deed me rillen. 'Ik denk dat dat voor alle gebeurtenissen opgaat,' zei hij. 'Ik weet zeker dat een tijdreiziger geen tegenstrijdigheden kan veroorzaken. Ik heb het geprobeerd en anderen ook, onder wie Wallis. Laat ik je een enkel persoonlijk voorbeeld geven. Als jonge man had ik eens het plan terug te gaan in de tijd, het verbod van mijn 'oom' te negeren en mijn vader te waarschuwen niet in dienst te gaan nadat ik hem had uitgelegd wat ik was.'

'En?' fluisterde ik.

'Dok, herinner je je dat je me behandeld hebt voor een gebroken been?'

'Ja, wacht eens, dat was. . .

'Iemand was zo onvoorzichtig geweest een elektrisch snoer bovenaan een trap te laten liggen en daar ben ik over gestruikeld; een dag in persoonlijke tijd voordat ik het zou doen ... Toen ik weer beter was en het opnieuw wilde proberen, kreeg ik een dringend telefoontje van mijn maatschappij om allerlei vervelende details te komen bespreken. Toen ik in Senlac terugkwam, had mijn moeder voorgoed met Birkelund gebroken en was mijn aanwezigheid vereist. Ik bekeek die twee onschuldige kinderen eens die zij en hij ter wereld hadden gebracht en er ging me een licht op. 'Denk je dat God tussenbeide komt?'

'Nee, nee. Logisch gezien is het gewoon onmogelijk om het verleden te veranderen, net zo min als een eenkleurige vlek tegelijkertijd rood en groen kan zijn. leder ogenblik in de tijd is het verleden van oneindig veel andere ogenblikken, dat spreekt vanzelf. Het patroon is. Onze pogingen er nu en dan van af te wijken, en de mislukking daarvan, maken er deel van uit.'

'Zijn we dan marionetten?'

'Dat zei ik niet, dok. Dat kan ik echt niet geloven. Ik denk dat onze vrije wil een onderdeel is van de hele opzet. Maar we doen er beter aan op het terrein van het ongekende te blijven, want daar ligt onze vrijheid.'

'Zou er een overeenkomst zijn, met, eh, drugs bijvoorbeeld?' vroeg ik me af. 'Iemand kan weloverwogen en uit vrije wil een chemisch middel innemen, maar zolang het op zijn geest inwerkt, is hij niet echt vrij.'

'Misschien wel.' Havig bewoog zich onrustig in zijn stoel, tuurde in de nacht en nam nog een slokje van zijn whisky. 'Luister eens, we hebben eigenlijk geen tijd voor filosofische beschouwingen. Wallis' bloedhonden zitten achter me aan. Ze hebben mijn lucht nog niet opgevangen, maar blijven attent. Ze weten iets van mijn levensloop en kunnen steekproeven doen.'

'Heb je me daarom de afgelopen jaren gemeden?' vroeg ik.

'Ja.' Troostend legde hij,zijn hand om mij heen. 'Zolang Kate nog leefde, begrijp je?'

Ik knikte zwijgend.

Haastig ging hij verder met de droge details van zijn verhaal. 'Ik keerde terug naar New York op diezelfde dag in 1965, de laatste waar ik tamelijk zeker van was. Van daaruit trof ik mijn voorbereidingen. Dat kostte veel tijd. Ik moest er zeker van zijn dat wat ik deed zo moeilijk te achterhalen was, dat Wallis er vanaf zou zien er de nodige man jaren aan te besteden. Ik werkte met Zwitserse banken en een hele serie stromannen. Het resultaat was dat het vermogen van John Havig wijd verspreid werd op naam van een aantal personen en firma's die ik in feite zelf ben. John Havig zelf, de publiciteitsschuwe playboy, legde aan zijn bankiers uit ... dat doet er ook niet toe. Het was een verhaal dat erg riekte naar belastingontduiking maar dat het in werkelijkheid niet was. Ze waren blij dat ze hun handen in onschuld konden wassen en niets belangrijks wisten.'

'Zoals je weet, verdween John Havig daarna stilletjes uit de circulatie. Omdat hij, afgezien van zijn moeder en zijn oude huisarts, geen intieme kennissen had in de twintigste eeuw, zou hij alleen door dezen gemist worden en hij kon van tijd tot tijd makkelijk een geruststellend briefje sturen.'

'Voornamelijk briefkaarten,' zei ik. 'Je maakt me wel nieuwsgierig.' Na een korte stilte: 'Waar zat je?'

'Nadat ik mijn spoor zo goed mogelijk had uitgewist,' antwoordde hij, 'ging ik terug naar Constantinopel.'

In het uitgebrande skelet van Nieuw Rome werd de orde weldra hersteld. Ten eerste hadden de troepen water en voedsel nodig en daarvoor waren arbeidskrachten en een burgerlijk bestuur vereist, wat betekende dat de bewoners niet langer als ongedierte behandeld konden worden. Later wenste Boudewijn van Vlaanderen, heerser over het gedeelte van het rijk waarin de stad lag, zijn onderdanen voor meer dan dat ten nutte te maken. Hij werd spoedig gevangengenomen tijdens de oorlog tegen de Bulgaren en stierf in de gevangenis, maar zijn broer en opvolger Hendrik I huldigde dezelfde opvatting. Een Latijnse koning kon de Grieken onderdrukken, ze uitknijpen, vernederen, met belastingheffingen tot de bedelstaf brengen en dwingen tot corveediensten voor zijn legers, maar in ruil hiervoor moest hij hun een zekere mate van veiligheid bieden. Hoewel Xenia slechts te gast was, waren de regels in het nonnenklooster streng. Ze ontmoette Havig in een somber en kil vertrek onder de afkeurende blikken van een zuster. Ze was gekleed in een ruw, bruin wollen habijt met kap en sluier en mocht haar mannelijke bezoeker niet aanraken, laat staan hem om de hals vliegen, hoe rijkelijk hij het klooster ook bedacht had. Maar hij zag de ogen van de mozaieken van Ravenna en haar kleding kon niet verhullen hoe zij gegroeid was en hoe vrouwelijk haar figuur werd, en haar stem herinnerde hem aan het gezang van de vogels als hij met haar en haar vader de natuur introk ...

'Oh, Hauk, lieve Hauk!' Ze deinsde terug, sloeg een kruis en stamelde: 'Ik ... vraag uw vergiffenis, G-gezegende.'

De oude non fronste en deed een stap naar hen toe. Havig zwaaide wild met zijn armen. 'Nee, nee, Xenia!' riep hij uit. Ik ben net zo sterfelijk als jij. Ik zweer erop. Er zijn die dag vreemde dingen gebeurd. Misschien kan ik het je later uitleggen. Maar geloof me, i ben een gewoon mens.'

Dat deed haar in tranen uitbarsten, maar niet van teleurstelling. 'Ik; ik ben zo blij. Ik bedoel ... je gaat naar de hemel wanneer je sterft, maar ...'

Vandaag was hij niet een van haar stijve, strenge Byzantijnse heiligen.

'Hoe is het met je moeder?' vroeg Havig.

Hij kon haar nauwelijks verstaan: 'Ze ... heeft de sluier aangenomen. Ze smeekt me dat ook te doen.' Ze wrong zich in de handen en keek hem angstig aan. 'Moet ik het doen? Ik heb op jou gewacht om het me te vertellen. ..'

'Begrijp me niet verkeerd, dok,' zei Havig. 'De zusters bedoelden het goed. Maar hun regels waren streng, vooral als je hun onzekere positie in aanmerking neemt nu de geestelijke en wereldlijke overheid katholiek was. Zij hield van haar God en boeken hadden altijd veel voor haar betekend. Maar ze was doordrongen van de geest van de klassieke oudheid zoals zij droomde dat die geweest was, en ik had nooit de moed om haar teleur te stellen. En haar opvoeding en mijn invloed hadden haar belangstelling al vroeg op de wereld gericht.

Zelfs zonder die achtergrond was een leven van gebed in een klooster, totdat de dood de deur opende, niets voor haar. Haar afgrijselijke ervaringen ontnamen haar haar geboorterecht niet: ze was een kind van de zon.'

'Wat deed je?'

'Ik vond een ouder echtpaar dat haar in huis wilde nemen. Ze waren arm maar ik kon ze financieel bijstaan. Zelf hadden ze geen kinderen, zodat ze erg aardig voor haar waren. Hij was een schrijver, zo'n beetje een geleerde. Dat kwam allemaal goed uit.'

'Je hield natuurlijk een oogje in het zeil.' Havig knikte. Er kwam een tedere uitdrukking op zijn gezicht. 'Ik had mijn eigen bezigheden, maar in het daarop volgende jaar van

mijn leven - dat waren drie jaren voor Xenia - ging ik van tijd tot tijd terug om haar op te zoeken. Dat gebeurde steeds vaker.

11

Het schip was een gigantische trimaran. Vanaf de brug keek Havig uit over een uitgestrekt dek van prachtig hardhout waarop de luiken, de laadbomen, de zonne-energieschermen, de hulpmachines en de opbouw een harmonieus geheel vormden. Chroom of glanzend koperwerk was er niet: tijdens de Maurai-beschaving was er een schaarste aan metalen. Tegen de hutten groeiden bougainville en trompetbloemen. Op elk van de drie voorstevens stond een uit hout gesneden figuur die een lid van de Drie-eenheid voorstelde - Tanaroa Creator in het midden, een kolom met abstracte symbolen; Lesu Haristi met het kruis aan stuurboord; en aan bakboord de scherpgetande Nan voor de donkere zijde van het leven en de dood. Dit koopvaardijschip was niet gebouwd en werd niet bemand door barbaren. De drieling-romp was ontworpen voor maximaal hydrodynamisch rendement. De drie grote A-vormige masten droegen weliswaar zeilen, maar die waren van geheimzinnige snit en werden geholpen door vinnen die op hun eigen wijze van de wind gebruikmaakten; de hele tuigage werd voortdurend bijgesteld door op biologische brandstofcellen lopende kleine motoren die door een computer gestuurd werden. De bemanning bestond uit vier Kanaka's en twee Wahines en die waren bepaald niet overwerkt. Kapitein Rewi Lohannasso was een afgestudeerde ingenieur van de Universiteit van Wellantoa in N'Zeelann. Hij sprak verscheidene talen en zijn Ingliss was niet het koeterwaals van een of andere Mexicaanse stam, maar even rijk en precies als Havigs moedertaal. Hij was een gedrongen bruine man, blootsvoets en gekleed in een sarong. Langzaam zei hij, ter wille van zijn passagier die probeerde de nieuwe taal onder de knie te krijgen: 'Nadat de technologische wereldmachine was stuk gedraaid, hebben wij de wetenschappelijke kennis bewaard. Wij moesten nieuwe manieren vinden om die kennis toe te passen in een verbrande en vergiftigde wereld. Dat probleem is nog niet helemaal opgelost, maar we zijn al een heel eind en komen steeds verder.'

De deinende oceaan glinsterde van indigo, turkoois en aquamarijn. De golven ruisten voorbij en het zonlicht blinkte op de zeilen en de vleugels van een albatros. Een majestueuze school walvissen kruiste hun gezichtsveld. Door de snelheid van het voor de wind varende schip was slechts een wiegend briesje voelbaar dat zilte geuren meevoerde en verkoeling bracht aan naakte, zonovergoten lichamen. Op het dak onder hen ontlokte een jongeman glasheldere tonen aan een bamboefluit en een meisje danste. Hun naakte lichamen waren zo gracieus als een kat of een volbloed.

'Daarom hebt u zo iets groots verricht. Broeder Thomas,' zei Lohannasso. 'Ze zullen u juichend ontvangen! Hij aarzelde. 'Ik heb niet om een vliegtuig gevraagd om u en uw waren naar de Federatie te brengen omdat de Admiraliteit daar misschien opin was gegaan. En ... eerlijk gezegd: luchtschepen zijn wel sneller, maar niet zo betrouwbaar als zeilschepen. De motoren zijn zwak en de brandveiligheidkatalysator van de waterstof is nog in het experimentele stadium.'

'Vooral daardoor begon ik de Maurai-maatschappij in zijn beste dagen werkelijk te begrijpen,' zei Havig. Ze waren niet van die 'terug naar de natuur idioten' Integendeel, onder hun gemakzuchtige minzaamheid, zijn ze misschien nog meer op vooruitgang gebrand dan de Verenigde Staten nu. Maar ze hebben geen brandstof voor vliegtuigen die zwaarder zijn dan lucht, tenminste niet in de vroege periode. En ze hebben geen helium voor zeppelins zoals wij: wij hebben zo veel verkwist.')