*
Janet ging naar boven. Na een moment van pijnlijke besluiteloosheid trippelde Max de woonkamer in, waar hij wat rondlummelde en een tennisbal tegen de muren en meubels trapte. Ik bleef in de keuken. Ik hoorde Janet boven me lopen: kastdeuren gingen open en dicht en haar driftige voetstappen klikten over de planken, terwijl in de kamer naast me de bal van Max doelloos heen en terug kaatste. De geluiden jeukten in mijn hersens. Ik wist niet wat ik met mezelf aan moest. Ik schoof de stoel hard naar achteren en stond op, keek uit het raam, ging weer zitten, pakte een krant, maar kon niet lezen wat er stond. Ik pakte een lepel van de tafel en staarde naar mijn verwrongen spiegelbeeld in het metaal, daarna hield ik hem van me af tot mijn vervormde vissenkop ondersteboven stond. Ik legde de lepel neer en steunde mijn gezicht in mijn handen. Toen ik mijn hoofd weer oprichtte, stond Rick in de deuropening. We keken elkaar aan. Een moment lang waren we als bevroren en zeiden geen woord. Toen klonk er gekletter boven ons en ik trok een gezicht en stond op.
'Zullen we een eindje lopen?’
‘Wat je wil.’
‘Ik zeg het tegen Max en jij zegt het tegen je moeder. Ze is boven.’
‘Goed.'
Toen ik binnenkwam, hield Max op met zijn ingenieuze gedribbel met de tennisbal. 'Waarom ben je boos op oma?’
‘Dat ben ik niet. Het is gewoon een misverstand, meer niet.’
‘Gaan we nog wandelen?’
‘Nu niet. Straks. Jij blijft hier, en gedraag je alsjeblieft. Ik ben zo terug.’
‘Maar waar...?’
‘Ik ben zo terug.'
Ik pakte mijn jack van de stoel in de keuken. Rick hield zwijgend de deur voor me open en ik liep voor hem uit naar buiten, de straat op, terwijl ik zijn ogen in mijn nek voelde. Zonder na te denken liep ik in de richting van het bos en Rick liep achter me aan, een eindje terug. Toen we overal door bomen omringd waren en we de auto's op de weg niet meer hoorden, begon ik pas tegen hem te praten.
'Ik begrijp het niet,' zei ik. Terwijl ik dat zei besefte ik dat ik doodsbang was. Wat er nu werd gezegd, wat er nu duidelijk werd, zou nooit meer vergeten worden. Als je eenmaal iets hebt uitgesproken, kun je het niet meer terugdraaien. Je kunt proberen je woorden veilig op te bergen bij andere woorden, en te zwijgen, maar ze blijven een barrière en hebben toch hun duistere consequenties. Ik herhaalde, heftiger: 'Ik begrijp het niet.’
‘Nee?' zei Rick. Hij stond midden op het pad, nog geen meter van me vandaan, met zijn donkerblauwe pak aan, met zijn nieuwe leren schoenen vol aangekoekte modder en met gele bladeren die in zijn haar warrelden. Ook hem leek het spreken moeite te kosten. Zijn stem was zacht en hees.
'Janet zei...' Ik stokte.
'Ja?’
‘Ze dacht kennelijk dat jij dacht... nou ja, jij dacht dat ik misschien maar beter niet alleen met Max kon zijn, omdat... omdat...' Ik kreeg de woorden er bijna niet uit, ze waren keien in mijn borst. 'Ze zei, of dat liet ze doorschemeren tenminste, misschien heb ik 't verkeerd, dat ze hier was, bij ons, om ervoor te zorgen dat Max niets zou overkomen. Dat hij niet alleen met mij zou zijn.’
‘Ja,' zei hij somber. 'Ik heb haar gevraagd of ze wilde helpen. Ik wist niets anders te verzinnen.’
‘Omdat je bang bent dat ik hem misschien iets aandoe.'
Rick zei niets. Hij staarde me aan en fronste toen even, alsof hij zich iets herinnerde.
'En dat betekent dus,' zei ik na een tijdje, 'dat jij denkt dat ik...dat ik...' Ik haalde zo diep adem dat het pijn deed in mijn longen. 'Dat ik iets met Rory van doen heb gehad. Dat hij dood ging. Dat hij dood is.’
‘Ik weet het niet,' zei Rick na een korte stilte. 'Ik weet niet wat ik denk.’
‘Goedemiddag!' zei een stem achter Rick en toen we opkeken zagen we een man, die kordaat op ons af liep met een klein hondje met kromme pootjes die aan zijn riem trok. 'Schitterend weer,niet?' Zijn stralende gezicht betrok. 'Kom, Tarka,' zei hij, en hij liep ons haastig voorbij.
'Ik weet het niet,' zei Rick weer, nadat de man uit het zicht was verdwenen.
'Waarom denk je zoiets?' Mijn mond was droog, maar ik kon niet slikken.
'Stella,ik...’
‘Waarom? Zeg het dan.’
‘Ik moet steeds denken aan dat moment dat ik jou met hem zag.’
‘Met Rory?’
‘Ja. Je zag er zo vredig uit, bijna... nou ja...' Hij stokte weer.
'Zeg het.’
‘Bijna opgelucht, zoiets,' zei hij. 'En toen je naar me opkeek, leek het wel alsof je hevig schrok om me te zien. Alsof je mij er absoluut niet bij wilde hebben.’
‘Dus?’
‘Ik moest er steeds aan denken hoe je er toen uitzag. Dat beeld liet me niet meer los, ik raakte het niet meer kwijt. Die blik. En daarna was je ook zo doodkalm.’
‘Is dat zo?’
‘Het was niet normaal.' Hij raakte nu op dreef. Zijn stem werd luider en vol bitterheid en walging. Die stem kende ik niet van hem. 'Je ruimde meteen zijn kamer op, huppekee. Jezus, wat was dat wreed. Je huilde niet. Ik heb je niet één keer zien huilen en ik heb je ook nooit betrapt op tranen. Ik heb je in de gaten gehouden. Je praatte met anderen. Je glimlachte en lachte en je at goed en sliep als een roos. Je was goddomme z'n móéder. Z’n moeder en je leek niet eens verdriet te hebben.’
‘Goed, dus dat is alles? Hoe ik op je overkwam?’
‘Nee. Rory was bang voor water.’
‘Ja,' zei ik. 'Inderdaad.’ Dat stoere binkie, met zijn gebalde knuistjes en brulstem, maar toch bang voor water en nachtmerries en alleen gelaten worden. Ik moest bijna lachen.
'Zeg dan iets.’
‘Hoezo?’
‘Jezus, Stella! Heb je dan niet geluisterd?’
‘Heel goed juist.’
‘Zeg dan godverdomme iets.’
‘We zijn nu net van die mannen in de film.’
‘Wat?’
‘Die allebei een geladen pistool op elkaar richten. Dat doen wij nu ook.’
‘Ben je gestoord? Waar heb je het over?’
‘En je denkt: wat gaat er gebeuren? Wie zal het eerst schieten? Of schieten ze allebei tegelijk en vermoorden ze elkaar? Of misschien leggen ze allebei hun wapens neer.’
‘Stella!’
‘Het is bijna komisch.' zei ik dromerig. 'Jij denkt dat ik Rory heb vermoord. En ik denk...’
‘Wat? Wat denk jij dan?’
‘Weet je waarom die therapeute van jou je heeft weggestuurd?'
Hij schudde zijn hoofd. 'Wat nou weer?’
‘Ze kwam me opzoeken. Ik wist al eerder dan jij dat ze de behandeling zou stopzetten. Ze dacht kennelijk dat je een afschuwelijk heimelijk schuldgevoel had.’
‘Schuldgevoel?’
‘Over Rory natuurlijk.’
‘O.' Hij wreef even over zijn gezicht.
'Ze suggereerde dat je mogelijkerwijs iets te maken had met Rory's dood.’
‘Maar het ging niet over mij, ik had het niet over mij.’
‘Doet er niet toe. Ze kwam me dat vertellen. Snap je wat ik bedoel met die pistolen?’
‘En heb je haar...' Rick aarzelde. Zijn gezicht was vlekkerig.
'Of ik haar heb geloofd? Ik ben je vrouw, Rick. Ik ken je al vijftien jaar en hou al zo lang van je, en haar heb ik maar één keer ontmoet. Weeg die dingen even tegen elkaar af. Wat denk je? Ik heb haar een klap gegeven, omdat ze zoiets gemeens en achterlijks durfde te zeggen.’
‘O.' Hij struikelde even en ging toen op een oude beuk zitten, die langs het pad lag. Uit de rottende stam groeiden paddestoelen. Hij sloeg zijn armen om zich heen en wiegde zachtjes heen en weer.
Ik kreeg met hem te doen.
'Maar nadat ze weg was, heb ik er natuurlijk wel over nagedacht. Dat ging vanzelf.’
‘En?’
‘Ik wist het niet. Alles wordt dan mogelijk.’
Rick stond op en zonder nog iets tegen elkaar te zeggen zetten we onze wandeling over het smalle pad voort. Deze keer liep hij voorop. Ik keek naar hem, naar zijn pak met groene vlekken van de beuk, zijn zware, huIpeloos afhangende schouders en zijn haar dat nodig geknipt moest worden. Ik vroeg me af of we elkaar ooit nog zouden aanraken, elkaar omarmen om troost te zoeken, of uit begeerte. Toen we bij de vijver waren, bleven we weer staan.
'Stella?’
‘Ja.’
‘Wat denk je nu?'
Ik aarzelde en zei toen: ‘Ik weet het nog steeds niet.'
Hij kromp even ineen en ik zei nog: ‘Maar jij ook niet trouwens. Als je eenmaal twijfels hebt over iemand...’
‘Hoe kan je me dan in jouw nabijheid verdragen?' schreeuwde hij. 'Als je denkt dat ik tot zoiets in staat ben, hoe kan je me dan aankijken zonder misselijk te worden?'
Zijn kin zwabberde een beetje, als een klein jongetje dat elk moment in woedetranen kan uitbarsten.
'Dat kan ik jou ook vragen.’
‘Ik kan het ook niet,' zei hij zachtjes. 'Ik kan er niet tegen om samen met jou in bed te stappen of op de bank te zitten of samen te eten. Ik word er letterlijk onpasselijk van en toch weet ik dat ik het misschien bij het verkeerde eind heb, en dat is onvergeeflijk, dus dwing ik mezelf... En dan is Max er ook nog.’
‘Ja.’
‘Misschien is het wel heel heldhaftig, zoals jij je hebt gedragen, door het leven gewoon te laten doorgaan voor hem.'
Ik haalde mijn schouders op. 'Daar zullen we nooit achter komen, hè?’
‘Als je het wel hebt gedaan, vermoord ik je eigenhandig, echt waar.’
‘Geen probleem. Als Max er niet was, zou ik mezelf van kant maken,' zei ik.
Zijn geschokte gezicht vertrok helemaal.
'O, dat is geen bekentenis, hoor. Zie je nou hoe verraderlijk woorden zijn?’
‘Dus jij zegt dat je mij verdenkt en ik zeg dat ik jou verdenk...God, dat ons dit moet overkomen.’
‘Als ik het heb gedaan, ben ik nu dus aan het bluffen, hè? En vice versa.’
‘Wat moeten we nou, Stella?’
‘Het kan natuurlijk ook nog steeds een ongeluk zijn geweest.'
Hij bukte zich, pakte een tak en bekeek die alsof het een bijzonder interessante, eeuwenoude tak was.
'We moeten aan Max denken,' zei ik.
'Jezus, wat overkomt ons toch allemaal?’
‘Misschien heeft zijn gedrag op school net zo goed iets met ons te maken als met Rory's dood. Kinderen voelen dingen aan, toch? Ik had de laatste tijd al het idee dat hij ons scherp in de gaten houdt.’
‘We kunnen zo niet doorgaan, Stella.’
‘Heb je een voorstel? Bij me weggaan? Weglopen met Max? De politie bellen?'
Hij keek me glazig aan, alsof hij naar iets keek wat buiten mij was en ik helemaal niet bestond.
'Dit is godverdomme een nachtmerrie,' zei hij.
'Het is al heel lang een nachtmerrie, Rick, vanaf het moment dat Rory in het water viel, laten we het daar maar op houden. En het blijft een nachtmerrie.’
‘Je maakt me bang.’
‘Kom, we gaan naar huis. Je moeder is vast ongerust waar we blijven. Ze moet vanavond maar naar huis, vind je niet?’
‘Dus dat is alles?' Hij pakte me bij mijn schouders en deze keer keek hij me recht aan. Hij schudde zijn hoofd. 'Nu weet ik hoe je over mij hebt gedacht. En nu zeg je: we gaan naar huis. Wat vinden we daar?’
‘Max.'
Die avond was Rick heel lief tegen Max, en ik ook. We deden alles heel langzaam en ontzettend bewust. We hielden elkaar en onszelf heel goed in de gaten en we dachten bij elk woord goed na voordat we het uitspraken. Niets was meer zeker, hoe we praatten en wat we zeiden en hoe we ons bewogen, elke uitdrukking op ons gezicht. We praatten met Max over hoe het op school was en praatten met elkaar waar Max bij was. Rick las Max voor. Ik ging op zijn bed zitten toen het licht uit was en gaf hem een zoen op zijn voorhoofd en streek zijn al gladgestreken dekbed glad en controleerde of de gordijnen wel goed dicht waren, zodat hij 's ochtends niet wakker werd van het licht.
'Ik wil je iets laten zien,’ zei ik tegen Rick, nadat we samen naar beneden waren gegaan, ‘Kijk.’
Ik liep naar Max zijn schooltas en haalde er zijn schrift uit. Het sloeg vanzelf open bij het verhaal en ik gaf het aan Rick, die het staand in de gang las. Ik zag dat zijn gezicht intussen verkreukelde. Toen hij het uit had, deed hij het schrift dicht en stopte het weer in de tas. Hij draaide zich naar me om en wilde iets zeggen, maar kreeg de woorden niet uit zijn mond. Tranen stroomden over zijn wangen en hij veegde ze steeds af met zijn onderarm.
Ik ging niet naar hem toe om mijn armen om hem heen te slaan of om hem te troosten. Ik gaf hem een papieren zakdoekje en hij veegde zijn gezicht droog en snoot zijn neus en verfrommelde het natte slappe vodje in zijn hand. De tranen bleven maar stromen, hij huilde geluidloos en ik zei niets, omdat er niets te zeggen viel. Helemaal niets.