*Ik was de hele tijd moe. Ik werd wakker van de wekker en bleef dan nog even liggen, verdwaasd van de slaap, met een zwaar lijf, traag, onwillig. De plek naast me was altijd leeg. Rick was er nooit. Hij stond vroeg op en ging laat naar bed - altijd later dan ik, want ik kon mijn ogen nauwelijks openhouden nadat ik Max naar bed had gebracht. Ik probeerde tot na tienen op te blijven,maar het enige waar ik naar verlangde was mijn wang op het kussen te leggen en weg te zinken in het niets. Soms sliep ik twaalf uur per dag en werd nóg doodmoe wakker. Als ik alleen had gewoond,had ik waarschijnlijk de hele tijd geslapen, af en toe wakker wordend van het licht door de gordijnen of van een zingende vogel buiten.
Die zaterdagmorgen werd ik niet door de wekker gewekt, maar door Max, die me hard heen en weer schudde. 'Mama, het is bijna half acht. We moeten gauw gaan, anders hebben we daar te weinig tijd.’
‘Wat?' Ik keek hem met kleine slaapoogjes aan. Hij was al aangekleed en ik zag aan de jamvlek op zijn sweater dat hij al had ontbeten.
'Je had het beloofd! De kinderboerderij, mam, weet je nog?’
‘Wat voor weer is het?’
‘Het regent, maar dat geeft toch niet? We kunnen toch gaan? En misschien regent het straks niet meer. Ik zie geloof ik een stukje blauw.’
‘Rustig maar, we gaan, ook al hoost het. Als we kleddernat worden, gaan we in bad als we thuiskomen en drinken we warme chocola.’
‘Niet weer gaan liggen!’
‘Je hebt gelijk. Ik sta nu op.'En dat deed ik, ik zwaaide mijn benen uit bed en energieker dan ik me voelde, stond ik op en trok mijn ochtendjas aan.'Gaan we picknicken ?’
‘Het is niet echt weer voor een picknick, toch?' Ik deed de gordijnenopen. De regen viel gestaag naar beneden en de lucht wasdruilerig grijs.
'We gaan daar altijd picknicken. En je hebt het trouwens beloofd.’
‘Echt ? Dat weet ik niet meer.’
‘Dit is ons speciale uitje. Je hebt het beloofd.' Hij trok aan de mouw van mijn ochtendjas. 'Je moet doen wat je belooft, ook als het regent. Dat móét gewoon.’
‘Max, wat bedoel je nou?’
‘Als ik Rory was, zou je wel gaan.’
‘Max!' De tranen stonden in zijn ogen. Ik sloeg mijn arm om hem heen, maar hij schudde hem af. Hij wilde me niet aankijken.'Je weet best dat dat niet waar is.' Stilte. Hij keek naar de regendruppels die van de stenen opspatten en ik keek naar hem. Nog even, en hij zou net zo groot zijn als ik. Het afgelopen jaar was hij met grote sprongen gegroeid. Als ik sweaters voor hem kocht, zag ik een paar weken later dat zijn magere polsen er al weer uitstaken. Om de twee maanden moest hij een nieuwe broek en sportschoenen. Zijn energie leek het niet te kunnen bijbenen. Hij was een lange, dunne slungel, met een bleke huid en vaak zaten er paarse vlekken onder zijn ogen. Zijn haar, bijna wit toen hij nog een baby was, veranderde nu in een peper-en-zoutkleur.
'Max? Je weet best dat dat nietwaar is, toch?’
‘Een beetje,' mompelde hij, terwijl hij door het raam bleef staren. Hij was deze speciale dag aan het verpesten, maar kon niet meer terug.
'Volgens mij klaart het wat op in de verte. Ik ga broodjes klaarmaken en als het in de middag nog plenst, kunnen we die altijd nog in de auto opeten.'
Hij mompelde wat. Ik legde mijn hand onder op zijn rug en hij draaide zich naar me om. Hij vertrok zijn mond even. Meer kon hij niet opbrengen als excuus. Ik pakte zijn hoofd met beide handen vast en gaf hem een zoen op zijn ene wang en toen op zijn andere. Zijn gezicht was warm en een beetje vochtig.
'Wat wil je op brood?’
‘Tonijn met mayonaise en komkommer.’
‘Welke smaak chips ?’
‘Prawn Cocktail, als die er is. En anders Salt & Vinegar.’
‘Ik doe even wat aan en ik kom zo beneden.’
‘Ik ben benieuwd of Blackie er nog is.' Blackie was het Maorivarken met een hazenlip. Hij kon geen vast voedsel eten en hij knorde niet, maar snoof. Telkens als we naar de kinderboerderij gingen, stond Max urenlang naast Blackies hok, met zijn hand op zijn borstelige kop.
'Vast wel.’
‘Of hij is ook dood.'
Rick zat aan de keukentafel. Hij las geen krant, hij at niet: hij zat daar gewoon. Zijn handen lagen op het tafelblad en ik zag dat zijn nagels brokkelig en vuil waren. Hij keek op toen ik binnenkwam.
'Hallo.' Ik kon niets meer normaal zeggen. Het klonk als een vraag.
'Morgen.’
‘Max en ik gaan zo naar de kinderboerderij. Ik ga eerst even broodjes maken. Dat hebben we al heel lang afgesproken. Heb jij iets te doen?’
‘Ik ga wel mee.’
‘O?‘
‘Niet goed?’
‘Ja, natuurlijk wel. Ik dacht alleen, nou ja, je gaat anders nooit mee, dus ik ging ervan uit... maar ja, hoor, hartstikke leuk. Hè, Max?’
‘Wat?' Max kwam binnen, dribbelend met een tennisbal.
'Rick gaat ook mee.’
‘Papa? Dus we gaan met z'n drietjes? Jij en ik en papa?' De triomf in zijn stem was onmiskenbaar.
'De hele familie.'
Onderweg bleef het gieten. Alles zag er wazig en kleurloos uit, elke vorm leek op zijn eigen reflectie. Toen we er waren, merkte ik dat ik mijn regenjack was vergeten en binnen een paar minutenwas ik doorweekt. Ik kreeg het snel koud, maar ik vond het niet zo erg. Rick en Max hadden gele parka's aan met puntcapuchons,die halverwege hun ogen kwamen. Ze leken wel vissers ineen storm. Er waren maar heel weinig mensen. Misschien waren we de enige bezoekers die met zakken voer langs de schapen en varkens sjokten, die op een kluitje bij elkaar stonden. Er liepen ook kippen rond met vreemde franjes om hun poten, en biscuitkleurige koeien met traag zwabberende uiers en herten met vochtige ogen.
Rory hield het meest van de herten. Op zijn trillende handje hield hij ze het voer voor, totdat hun fluwelen lippen aan zijn huid knabbelden. Ik herinner me nog het geluid dat hij altijd maakte als ze uit zijn hand hadden gegeten: een zachte zucht, alsof hij even moest uitblazen.
Eerst was het wel gezellig. Max gaf ons allebei een arm en trok ons door de modder naar Blackie. We bleven braaf staan, terwijl hij zachtjes tegen hem praatte en hem over zijn snotterige kaak aaide. Toen gingen we naar de koeien, maar die lagen allemaal en wilden niet naar het hek komen. Door naar de geiten, die ons chagrijnig aankeken met hun gele ogen, waarin horizontale spleetjes voor pupillen moesten doorgaan.
'Die lijkt op jou,' zei Max plotseling, op een geit wijzend.
'Op mij ?' Rick lachte zuur. 'Nou, bedankt, Max. Hoezo, lijk ik op een geit?’
‘Zoals hij kijkt,' zei Max vrolijk. 'Zo kijk jij de helft van de tijdook.’
‘Hoezo?’
‘Kom, we gaan naar de trekpaarden,' zei ik, in een poging de plotselinge spanning te doorbreken.
'Als je me aanstaart, ben je net een chagrijnige ouwe geit. Kijk, zo.' Hij kneep zijn ogen tot spleetjes en perste zijn lippenstijf op elkaar. Zijn hele, bleke gezicht verfrommelde. Hij leek opeen waterspuwer.
Terwijl Rick toekeek hoe Max hem nadeed, veranderde ook zijn gezicht: het zag er kleiner uit dan normaal, zijn ogen en mond stonden wijd open. Hij hief zijn hand op, maar staarde ernaar en liet hem weer zakken. Ik zag dat hij zijn handen zo hard tot vuisten balde dat zijn knokkels wit werden.
'Kom op, Max,' zei ik. 'Niet zo raar doen. Zullen we verdergaan?’
‘Ik hoef geen hand. Ik ben geen klein kind meer.’
‘Sorry dat ik zo kijk,' zei Rick na een tijdje. Zijn stem klonk stroef en formeel. 'Dat bedoel ik niet zo.’
‘Max meent het niet echt,' suste ik. 'Hij is gewoon van streek.’
‘Ik ben niet van streek. Waarom zóu ik van streek zijn?’
‘We zijn allemaal van streek,' zei Rick. Hij aarzelde en toen stak hij zijn hand uit en legde hem als verzoenend gebaar op Max' gele capuchon.
Max dook weg.'Mama niet.’
‘Max...’
‘Niet zo erg als jij, in ieder geval. Jij bent van streek, omdat je meer van Rory hield, iedereen hield meer van hem, want hij was de kleinste, en nou heb je alleen nog maar mij, toch?’
‘Max, lieverd, dat is niet waar.' Ik bukte me. Ik kon niet zien of hij huilde, omdat de regen over zijn wangen stroomde, zijn mond in. Het leek alsof we allemaal huilden, zoals we daar op een verdrietig kluitje bij de geiten stonden.
'We houden heel erg veel van je, meer dan van wie ook. Toch, Rick?’
‘Ja.' Zijn stem was volkomen vlak.'Max? Hoor je me ?’
‘Ja.' Zijn strijdlust was verdwenen. Hij stond er bleekjes en kleintjes bij.
'Kom, lieverd. Zeg maar waar je nu heen wilt.’
‘De herten.’
‘Oké. Hoeveel voer heb je nog?'
Hij deed zijn hand open. 'Bijna niks meer.’
‘Dan krijg je wat van mij. Laat Rick maar zien hoe hij zijn hand moet houden, anders bijten ze al z'n vingers eraf.’
‘Dit is toch voor kleintjes.’
‘Wat?’
‘Dit. Dit stomme, achterlijke uitstapje. Daar ben ik nu te oud voor. Ik dacht dat het anders zou zijn.’
‘Hoe kan je hier nou te oud voor zijn? Ik vind het ook leuk en moet je zien hoe oud ik ben.’
‘Voor jou is het anders.’
‘Hé, laten we snel de andere dieren gaan bekijken en dan mag je iets in de winkel kopen. We eten de broodjes in de auto en als we dan thuiskomen en ons verkleed hebben en warme chocola hebben gedronken, gaan we een videootje huren. Nou? En dan mag je pizza eten voor de televisie.’
‘Met jou?’
‘Allicht.’
‘En papa?’
‘Ja,' zei ik vastberaden. Ik keek Rick niet aan. 'Met ons allebei.'
Naderhand, na de video, de pizza, het ijsje, het bad, waar Max in lag met een washandje over zijn gezicht, het eindeloze gerek voor het slapengaan, waarbij hij steeds vroeg om nog één hoofdstuk,nog één bladzij, nog een paar zinnen, totdat zijn oogleden begonnen te zakken, ging ik naar beneden.
Rick was in de woonkamer. Hij had een glas whisky in zijn ene hand en trommelde met de vingers van zijn andere hand op de salontafel. Ik schonk mezelf ook een whisky in en ging tegenover hem zitten. Hij keek even op en toen weer naar beneden, naar zijn trommelende vingers. Door het luide geroffel had ik zin om te gaan gillen. Maar ik nam een grote slok whisky en richtte mijn aandacht op de warmte die door me heen stroomde. Mijn ogen begonnen te tranen.
Ik had Rick vijftien jaar geleden ontmoet, bij een vriend. Hij had toen een jong, gedreven gezicht. Hij was lang en dun en had donkerblond haar dat half over zijn ogen viel. Nu was zijn gezicht doorgroefd. De lijnen waren in de afgelopen weken dieper geworden. De groef tussen zijn ogen was nieuw. Zijn haar was korter en dunner en begon te grijzen. Hij was afgevallen, zijn sleutelbeen stak door zijn overhemd heen. Ik bedacht dat ik al jaren niet naar hem had gekeken, niet goed. Ik was zo gewend aanhem geraakt dat hij onzichtbaar was geworden. Maar nu zag ik hem plotseling angstaanjagend helder, als een vreemde.
'Rick?’
‘Wat?'
Ik had er niet over nagedacht wat ik wilde gaan zeggen, maar nu kon ik niets bedenken dat geen risico inhield. Stilte stond als een tastbare muur tussen ons in. Ik nam nog een slok en stond op.
'Ik ga even een eindje om voor het slapengaan. Een paar minuutjes maar, oké?'
Hij haalde zijn schouders op. Het was droog, maar het water liep in kleine stroompjes door de goten. Het was koud en fris. Ik liep zomaar wat en keek naar de halve maan achter een wolkflard, naar de eenzame fietser die in mijn richting de heuvel op zwoegde, zonder licht en met een geconcentreerde frons op zijn oude gezicht, naar het hondje dat zijn poot optilde tegen een autoband. Ergens riep een uil. In de verte waren katten aan het vechten. Ik voelde de spieren van mijn maag samenkrimpen, mijn hart sneller kloppen. Er moest iets gebeuren.