29
Ik was alleen. Eindelijk besefte ik hoe alleen ik nu was, en met dat besef kwam de angst.
Adam was er uiteraard nog niet toen ik thuiskwam, maar ik ging ervan uit dat hij snel zou terugkomen. Haastig trok ik een oud T-shirt aan en kroop schuldbewust in bed. Ik lag in het donker. Ik had de hele dag niets gegeten en zo nu en dan knorde mijn maag, maar ik had geen zin om op te staan en naar de keuken te lopen. Ik wilde niet dat Adam bij zijn thuiskomst zag dat ik de koelkast plunderde of zat te eten aan de keukentafel of welk gewoon huiselijk tafereel dan ook. Wat zou ik tegen hem kunnen zeggen? Ik had alleen maar vragen, maar die kon ik hem niet stellen. Na elk nieuw bedrog had ik mezelf verder in het nauw gedreven en ik wist niet hoe ik daar weer uit moest komen. Maar hij had mij ook bedrogen. Ik huiverde bij de herinnering dat ik me in die telefooncel had verborgen, terwijl hij langsliep. Wat een afschuwelijke komedie was het allemaal. Ons hele huwelijk was gebaseerd op begeerte en bedrog.
Toen hij zachtjes fluitend binnenkwam, lag ik doodstil en deed net alsof ik sliep. Ik hoorde dat hij de deur van de koelkast opendeed, er iets uithaalde en de deur weer dichtdeed. Ik hoorde dat het blikje bier werd opengemaakt en daarna werd opgedronken. Nu kleedde hij zich uit en gooide zijn kleren op de grond aan het voeteneind van het bed. Het dekbed werd weggetrokken toen hij naast me kroop en ik voelde koude lucht. Zijn warme handen gleden van achteren om me heen. Ik zuchtte alsof ik diep in slaap was en ging een eindje van hem weg liggen. Hij schoof op en voegde zijn lichaam naar de contouren van dat van mij. Ik bleef zwaar en regelmatig ademen. Even later was Adam in slaap gevallen, zijn warme adem tegen mijn nek. Toen probeerde ik na te denken.
Wat wist ik? Ik wist dat Adam een geheime affaire had gehad met een vrouw die, dat was nu duidelijk, iets was overkomen. Ik wist dat die vrouw een zuster had, die krantenknipsels verzamelde over Adam en die een paar weken geleden uit een kanaal was opgedregd. Ik wist natuurlijk ook dat een andere vriendin van hem, Françoise met het lange zwarte haar, in de bergen was omgekomen en dat Adam haar niet had kunnen redden. Ik dacht aan die drie vrouwen terwijl hij naast me sliep. Met z'n vijven in bed.
Adam was iemand die zijn hele leven omringd was geweest door geweld en dood. Maar goed, hij leefde dan ook in een wereld waarin mannen en vrouwen wisten dat ze vroegtijdig zouden kunnen sterven, en waarin gevaar juist een van de essentiële dingen was. Voorzichtig wurmde ik me los uit zijn omhelzing en draaide me om in bed om naar hem te kijken. In het licht van de straatlantaarn kon ik zijn gezicht net onderscheiden, sereen in slaap, volle lippen die zachtjes puften bij elke uitademing. Ik voelde een hevige steek van medelijden voor hem. Geen wonder dat hij soms somber en vreemd was en dat hij zijn liefde uitte met geweld.
Toen het licht werd, werd ik wakker en sloop uit bed. De planken kraakten, maar Adam werd niet wakker. Zijn ene arm lag boven zijn hoofd. Hij zag er zo vol vertrouwen uit, zoals hij daar naakt lag te dromen, maar ik merkte dat ik niet meer naast hem kon liggen. Ik pakte de kleren die bij de hand waren - zwarte broek, enkellaarsjes, een oranje coltrui die dun werd bij de ellebogen - en kleedde me aan in de badkamer. Ik nam niet de moeite om mijn tanden te poetsen of me te wassen. Dat kwam later wel. Ik moest gewoon het huis uit, alleen zijn met mijn gedachten, er niet zijn als hij wakker werd en me naar zich toe wilde trekken. Ik liep de flat uit en kromp even ineen bij de klap van de deur toen ik die dichttrok.
Ik wist niet waar ik heen ging. Ik liep stevig door, zonder jas, en ademde de koude lucht diep in. Ik was nu kalmer, omdat het dag was. Het zou op de een of andere manier wel goed-komen met me. In een café bij Shepherd's Bush dronk ik een kop koffie, bitter en zwart. De lucht van vet en spek maakte me een beetje draaierig. Het was bijna zeven uur, maar de wegen waren al verstopt met verkeer. Ik liep verder, met Adams instructies in gedachten, toen we in het Lake District waren. Probeer een ritme te vinden, één stap tegelijk, denk om je adem, kijk niet te ver vooruit. Ik dacht helemaal niet na, ik liep alleen maar. De kiosken waren open en ook een paar levensmiddelenwinkels. Na een tijdje besefte ik waar mijn voeten me heen brachten, maar ik stopte niet, hoewel ik steeds langzamer ging lopen. Ach, misschien was het helemaal niet zo'n slecht idee. Ik moest met iemand praten en er waren maar bitter weinig mensen over.
Ik was er om tien over acht, klopte hard op de deur en werd plotseling ontzettend zenuwachtig. Maar het was te laat om weg te rennen. Er klonken voetstappen, en daar stond hij en daar stond ik.
'Alice.'
Het klonk niet alsof hij schrok om me te zien, maar hij was ook niet erg blij. En hij vroeg me niet binnen.
'Hallo, Jake.'
We staarden elkaar aan. De laatste keer dat we elkaar hadden gezien, had ik hem ervan beschuldigd dat hij spinnen in mijn melkfles had gestopt. Hij liep nog in zijn ochtendjas, maar het was een ochtendjas die ik niet kende, een post-Alice exemplaar.
'Kwam je zomaar even langs?' zei hij, met een zweem van zijn oude ironie.
'Mag ik binnenkomen? Even maar.'
Hij trok de deur verder open en deed een stap achteruit.
'Het is hier allemaal anders,' zei ik, terwijl ik om me heen keek.
'Wat had je dan gedacht?'
Er stond een nieuwe bank, er hingen nieuwe gordijnen en er lagen grote nieuwe kussens op de grond bij de open haard. Een paar schilderijen die ik niet kende hingen aan de muur (die nu groen was in plaats van gebroken wit). Er stonden geen
oude foto's meer van hem en mij.
Ik had er niet goed over nagedacht, of helemaal niet. Maar nu begreep ik dat ik er op een bepaalde manier van uit was gegaan dat ik in mijn oude, verworpen huis zou stappen en dat het op me lag te wachten, hoewel ik op wrede wijze duidelijk had gemaakt dat ik nooit meer zou terugkomen. Als ik eerlijk was tegenover mezelf, was ik er waarschijnlijk ook van uitgegaan dat Jake eveneens op me zat te wachten, hoe slecht ik hem ook had behandeld. Dat hij een arm om me heen zou slaan en zeggen dat ik moest gaan zitten en dat hij thee en geroosterd brood voor me zou maken en zou luisteren terwijl ik mijn huwelijksellende uitstortte.
'Dit slaat nergens op,' zei ik na een tijdje.
'Wil je koffie, nu je er toch bent?'
'Nee. Ja, goed.'
Ik liep achter hem aan naar de keuken. Nieuwe ketel, nieuw broodrooster, nieuwe bij elkaar passende bekers aan nieuwe haken, een heleboel nieuwe planten op de vensterbank. Bloemen op tafel. Ik ging op een stoel zitten.
'Kom je je laatste spulletjes halen?' vroeg hij.
Ik begreep nu dat het geen zin had om hier te komen. Ik had gisternacht het vreemde idee gehad dat ik, ook al was ik iedereen kwijtgeraakt, Jake nog niet was verloren. Ik zette door met nog een paar vreselijke zinnen.
'Ik ben een beetje de kluts kwijt,' zei ik.
Jake trok zijn wenkbrauwen op en gaf me de koffie aan. Hij was te heet om te drinken, dus zette ik het kopje voor me neer en draaide het rond op de tafel, waarbij ik een beetje morste. Alles is een beetje vreemd geworden.'
'Vreemd?' zei hij.
'Mag ik even naar de wc?'
Ik stommelde het kleine kamertje binnen en staarde naar mezelf in de spiegel. Mijn haar was vet en mijn wangen waren bleek en ingevallen, en ik had diepe kringen onder mijn ogen. Ik had me gisteravond en vanmorgen niet gewassen, dus mascara en make-up was doorgelopen op mijn gezicht. Mijn oranje trui zat binnenstebuiten, maar ik nam niet de moeite dat te veranderen. Waarom zou ik?
Ik waste in ieder geval mijn gezicht en terwijl ik de wc doortrok, hoorde ik een schurend geluid in de kamer boven. De slaapkamer. Er was nog iemand in huis.
'Sorry,' zei ik, toen ik terugkwam. 'Het was een vergissing.'
'Wat is er aan de hand, Alice?' vroeg hij met een stem waarin oprechte bezorgdheid doorklonk. Maar niet als iemand die nog steeds van me hield, meer alsof ik een zwerfkat was die als een zielig hoopje voor zijn deur lag.
'Ik doe gewoon een beetje melodramatisch.' Ik bedacht iets. 'Mag ik wel even telefoneren?'
'Je weet waar hij staat.'
Ik belde inlichtingen en vroeg het nummer van het politiebureau in Corrick. Ik schreef het nummer op de palm van mijn hand met een viltstift die op de grond lag. Toen ik begon te bellen, herinnerde ik me de telefoontjes die Adam en ik steeds kregen. Ik moest voorzichtig zijn. Ik legde de hoorn weer neer.
'Ik moet weg,' zei ik.
'Wanneer heb je voor het laatst gegeten?' vroeg Jake.
'Ik heb geen honger.'
'Zal ik een taxi bellen?'
'Ik kan lopen.'
'Waarheen?'
'Wat? Weet ik niet.'
Boven nam iemand een bad. Ik stond op. 'Sorry, Jake. Sorry, hoor.'
Hij glimlachte. 'Het is wel goed,' zei hij.
30
Ik kocht een telefoonkaart bij de kiosk, de duurste die ze hadden, en zocht daarna een telefooncel.
'Politiebureau,' zei een metaalachtige vrouwenstem.
Ik had mijn eerste zin voorbereid. 'Mag ik iemand spreken die de zaak Adèle Blanchard behandelt?' vroeg ik gebiedend.
'Welke afdeling?'
'God, geen idee.' Ik aarzelde. 'Recherche?'
Er viel even een stilte aan de andere kant. Ergernis? Verwarring? Daarna hoorde ik gesmoord praten. Ze had kennelijk haar hand op de hoorn. Toen kwam ze weer terug.
'Ik zal kijken of ik u kan doorverbinden.'
Er klonk een piep toen ze dat deed.
'Zegt u 't maar,' zei een andere stem, deze keer van een man.
'Ik ben een vriendin van Adèle Blanchard,' zei ik zelfverzekerd. 'Ik ben een aantal jaren in Afrika geweest en ik wilde alleen maar weten of er al schot zit in haar zaak.'
'Hoe is uw naam?'
'Pauline,' zei ik. 'Pauline Wilkes.'
'We mogen helaas geen informatie geven door de telefoon.'
'Heeft u over haar gehoord?'
'Het spijt me, mevrouw, heeft u iets aan te geven?'
'Ik... nee, sorry. Bedankt.'
Ik hing op en belde weer inlichtingen. Ik kreeg het nummer van de openbare bibliotheek van Corrick.
Toen ik voor de tweede keer in Corrick aankwam, voelde ik me een beetje zenuwachtig. Stel dat ik mevrouw Blanchard tegenkwam? Toen zette ik die gedachte van me af. Wat maakte het uit? Ik zou liegen, zoals gebruikelijk. Ik was niet meer in een openbare bibliotheek geweest sinds ik een klein meisje was. Ik beschouw ze als ouderwetse gemeentegebouwen, een soort stadhuizen, donker, met zware ijzeren radiatoren en zwervers die schuilen voor de regen. De bibliotheek van Corrick was licht en nieuw en bevond zich naast een supermarkt. Er waren schijnbaar evenveel cd's en video's als boeken en ik was bang dat ik in de weer zou moeten met een muis of een microfiche. Maar toen ik bij de balie vroeg waar de plaatselijke krant te vinden was, werd ik naar planken gestuurd waar tachtig jaar Corrick en Whitham Advertiser in enorme gebonden boeken stond opgeslagen. Ik sjorde jaargang 1990 eruit en zette die met een klap op tafel.
Ik las de vier voorpagina's van januari door. Er was een ruzie over een rondweg, een vrachtwagenongeluk, een fabrieksslui-ting en iets over de gemeente en afvalverwerking, maar niets over Adèle Blanchard. Dus ging ik terug naar het begin van de maand en bladerde de binnenpaginas door van de hele maand januari. Nog steeds niets. Ik wist niet wat ik moest doen en ik had niet veel tijd. Ik had geen zin gehad om weer met de trein te gaan. Ik had de auto van Claudia, mijn assistente, geleend. Als ik om negen uur vertrok en snel heen en weer reed, zou ik op tijd terug kunnen zijn voor de vergadering om twee uur met Mike en de indruk wekken dat ik een hele dag had gewerkt.
Ik had er niet op gerekend dat het doorlezen van de kranten zo lang zou duren. Wat moest ik doen? Misschien had Adèle ergens anders gewoond, alleen had haar moeder gezegd dat Ta-ra als eerste uit hun gebied wegging. Ik las het eerste nummer van februari door. Nog steeds niets. Ik keek op mijn horloge. Bijna half twaalf. Ik zou de februarinummers doornemen en daarna weggaan, ook al had ik niets gevonden.
Het geval wilde dat het in het nummer van de laatste vrijdag van de maand, de 22ste, stond. Het was een klein stukje onder aan pagina vier:
VROUW VERMIST .
De ongerustheid neemt toe over het lot van een jonge vrouw uit Corrick. Adèle Funston, 23 jaar, wordt vermist. Haar man, Thomas Funston, die voor zijn werk in het buitenland verbleef, zei tegen de Advertiser dat Adèle tijdens zijn afwezigheid een wandeltocht had gepland op een onbepaalde locatie: 'Toen ik niets van haar hoorde, begon ik ongerust te worden.' Hij sprak samen met zijn schoonvader, Robert Blanchard, ook uit Corrick, de hoop uit dat mevrouw Funston haar vakantie verlengd had. Hoofdinspecteur Horner vertelde de Advertiser dat hij 'niet overdreven bezorgd is. Als mevrouw Funston niets mankeert, zou ik haar willen verzoeken om iets van haar te laten horen,' zei hij tegen ons. Mevrouw Funston was in de regio bekend als onderwijzeres op de St.Eadmunds basisschool in Whitham.
Vermist. Ik keek om me heen. Niemand in de buurt. Zo zachtjes mogelijk scheurde ik het bericht uit de krant. Moedwillige vernieling, dacht ik grimmig bij mezelf.
31
Joanna Noble stak een sigaret op. 'Mag ik voordat we beginnen iets zeggen dat misschien hard klinkt?'
'Voordat we beginnen? Je lijkt wel een dokter of een advocaat.'
'Tja, wat ben ik? Dat bedoel ik juist. Wacht even, één seconde.' Ze schonk onze glazen vol uit de fles witte wijn die ik bij de bar had gekocht.
'Proost,' zei ik ironisch. Ze nam een grote slok wijn, terwijl ze met haar sigaret naar me wees. 'Hoor 's, Alice, ik heb massa's mensen geïnterviewd en soms had ik een hekel aan ze en een paar keer dacht ik dat we misschien vrienden zouden kunnen worden, maar dat is om welke reden dan ook nooit gebeurd. Nu lijkt het erop dat ik bevriend raak met de vrouw van iemand die ik heb geïnterviewd, alleen...'
'Alleen wat?'
Ze nam een trekje van haar sigaret. 'Ik weet niet wat jij van plan bent. Als je mij wilt spreken, is dat dan omdat ik zo'n aardig, ondersteunend, geruststellend iemand ben en je niemand anders kunt verzinnen om je hart bij uit te storten? Of denk je soms dat ik een soort professionele deskundigheid bezit die jij kunt gebruiken? Wat doen we hier? Wat ik denkelijk zou willen weten is of het verhaal dat ik van jou denk te horen te krijgen niet beter verteld zou kunnen worden aan een vriendin of een familielid of...'
'Of een psychiater?' onderbrak ik haar kwaad, maar ik zweeg abrupt. Het was niet eerlijk van me om haar haar achterdocht te verwijten. Ik vertrouwde mezelf niet eens. 'Je bent geen vriendin, dat besef ik, maar ik kan dit niet met een vriendin of een familielid bespreken. En je hebt gelijk dat je me niet vertrouwt. Ik kom bij jou, omdat jij dingen weet die andere mensen niet weten.'
'Is dat onze band?' vroeg Joanna bijna snerend, maar daarna glimlachte ze wat vriendelijker. 'Laat maar. Ik ben ergens ook gevleid dat je met me wilde praten. Nou, vertel 't maar.'
Ik haalde diep adem en daarna vertelde ik haar met zachte stem wat ik de afgelopen dagen en weken had gedaan: dat ik met Adam details had uitgewisseld over ons seksuele verleden, dat ik brieven van de onbekende Adèle had gevonden, ik vertelde over de dood van haar zuster, over mijn bezoek aan haar moeder. Hierop trok Joanna haar wenkbrauwen op, maar ze zei niets. Het voelde heel vreemd aan om dit allemaal uit te spreken en ik merkte dat ik al pratend naar mezelf luisterde, alsof ik een verhaal hoorde vertellen door een vrouw die ik niet kende. Ik besefte daardoor hoe volkomen geïsoleerd ik had geleefd, terwijl ik de gebeurtenissen steeds maar weer in mijn hoofd had afgedraaid zonder dat ik het aan iemand kwijt kon. Ik probeerde het echt als een verhaal te brengen, chronologisch en helder. Toen ik klaar was, liet ik Joanna het knipsel zien over Adèles vermissing. Ze las het met een diepe frons en gaf het daarna aan me terug.
'En?' zei ik. 'Ben ik gek?'
Ze stak nog een sigaret op. 'Hoor 's,' zei ze een beetje kribbig, 'als het allemaal zo fout loopt, waarom ga je dan niet bij die vent weg?'
'Adèle is bij Adam weggegaan. Ik heb de brief waarin ze met hem breekt. Die is van 14 januari 1990.'
Joanna keek oprecht verschrikt en ze had duidelijk grote moeite om haar gedachten te ordenen en te spreken.
'Laat me de dingen even op een rijtje zetten,' zei ze ten slotte, 'zodat we weten waar het over gaat: volgens jou is het zo dat toen Adèle het uitmaakte met Adam — jouw man — hij haar heeft vermoord en zich op zo'n briljante wijze van het lichaam heeft ontdaan dat het nooit is gevonden.'
'Iemand heeft het lichaam laten verdwijnen.'
'Of ze heeft zelfmoord gepleegd. Of ze is gewoon weggelopen en heeft nooit naar huis gebeld.'
'Mensen verdwijnen niet zomaar.'
'O nee? Weet je wel hoeveel mensen er vandaag de dag als vermist zijn opgegeven in Engeland?'
'Natuurlijk weet ik dat niet.'
'Zoveel mensen als er in Bristol wonen, of in Stockport of in welke middelgrote stad dan ook. Er is in Engeland een hele geheime spookstad, bewoond door verdwenen, vermiste mensen. Er zijn er die gewoon weggaan.'
'Haar laatste brief aan Adam was niet wanhopig. Er stond gewoon in dat ze bij haar man wilde blijven, dat ze haar leven op orde wilde brengen.'
Joanna schonk nog eens in. 'Heb je ook bewijzen over Adam? Hoe weet je dat hij niet op een expeditie was?'
'Het was winter. En haar brief was trouwens naar een adres in Londen gestuurd.'
'Godallemachtig, het gaat toch niet alleen over bewijzen? Denk je echt dat hij in staat is om in koelen bloede een vrouw te vermoorden en gewoon verder te leven?'
Ik dacht even na. 'Ik geloof niet dat er iets is wat Adam niet zou kunnen, als hij dat wilde.'
Joanna glimlachte. 'Ik snap jou niet. Ik hoor nu voor het eerst in je toon dat je van hem houdt.'
'Natuurlijk. Daar gaat het niet om. Maar wat denk jij, Joanna? Over wat ik je heb verteld?'
'Hoezo, "wat denk jij?" Wat wil je van me? Ik voel me ergens verantwoordelijk voor deze zaak. Ik heb jou over die verkrachting verteld en je in deze waanzinnige toestand gebracht. Ik heb het gevoel dat ik je onder druk heb gezet, zodat je iets wilt bewijzen, wat dan ook, zodat je achter de waarheid komt. Hoor 's...' Ze maakte een hulpeloos gebaar. 'Mensen doen zulke dingen niet.'
'Dat is niet waar,' zei ik. Ik voelde me verrassend kalm. 'Dat weet jij maar al te goed. Maar wat moet ik doen?'
'Ook al was dit waar, wat het niet is, dan nog is er geen bewijs en kun je dat op geen enkele manier krijgen. Je zit vast aan wat je nu weet, namelijk niets. Dat betekent dat je twee dingen kunt doen: de eerste is weggaan bij Adam.'
'Dat zou ik niet kunnen. Dat durf ik niet. Jij kent hem niet. Als je in mijn schoenen stond, zou je weten dat dat onmogelijk was.'
'Als je bij hem blijft, kun je de rest van je leven dubbelagente spelen. Dan vergiftig je alles. Als je verder wilt met hem, ben je het aan jou en hem verplicht om hem alles op te biechten. Om uit te leggen hoe bang je bent.'
Ik begon te lachen. Er viel niets te lachen, maar ik kon er niets aan doen.
'Doe er maar wat ijs op.'
'Waarop, Bill? Het doet overal pijn.'
Hij lachte. 'Bedenk toch wat een gunst je je cardiovasculaire systeem hebt bewezen.'
Bill Levenson mocht er dan misschien uitzien als een gepensioneerde lijfwacht, in werkelijkheid was hij de algemeen directeur uit Pittsburgh, die de leiding had over onze afdeling. Hij was in het begin van de week aangekomen en had vergaderingen belegd en evaluatiegesprekken gevoerd. Ik had verwacht ontboden te worden voor een kruisverhoor in de directiekamer, maar in plaats daarvan had hij me uitgenodigd op zijn fitnessclub om een spel dat racketball heette te spelen. Ik zei dat ik daar nog nooit van had gehoord.
'Heb je nooit squash gespeeld?'
'Nee.'
'Wel eens getennist?'
'Op school.'
'Dat is hetzelfde.'
Ik kwam opdagen in een nogal leuk geruit shortje en trof Bill bij wat een gewone squashbaan leek. Hij gaf me een veiligheidsbril en een racket dat eruitzag als een sneeuwschoen. Racketball bleek helemaal niet hetzelfde te zijn als tennis. Ik had een paar vage herinneringen aan schooltennis: een beetje elegant op en neer hupsen bij de baseline, af en toe een sierlijke zwaai met je racket, veel gegiechel en geflirt met de leraar. Racketball bestond uit wanhopige zweterige duiken en sprints, die me al snel tot een tuberculeus gepiep brachten, terwijl spieren begonnen te trillen en te trekken in vreemde krochten van mijn dijen en bovenarmen. Het was mooi om een paar minuten bezig te zijn met een activiteit die alle zorgen uit mijn hoofd joeg. Als mijn lichaam nou maar die last had kunnen dragen.
Na twintig minuten van het geplande halfuur viel ik op mijn knieën en vormde met mijn mond het woord 'genoeg', waarna Bill me van de baan haalde. Ik was in ieder geval niet in een conditie om de reactie van de andere lenige, gebruinde leden van Bills club te zien. Hij bracht me naar de deur van de vrouwenkleedkamer. Toen ik later bij hem in de bar ging zitten, was ik tenminste een beetje opgeknapt. Als mijn benen maar wat beter functioneerden. Lopen was plotseling een handeling geworden waar ik bij na moest denken, alsof ik het nog maar pas had geleerd.
'Ik heb een fles water voor ons besteld,' zei Bill, die opstond toen ik erbij kwam. 'Je hebt vocht nodig.'
Wat ik nodig had was een dubbele gin-tonic en een bed, maar, laf als ik was, nam ik het water aan. Bill deed zijn polshorloge af en legde het tussen ons op tafel. 'Ik heb je verslag gelezen en dat gaan we in exact vijf minuten bespreken.'
Ik opende mijn mond om te protesteren, maar ik kon voor het eerst niets bedenken.
'Het was bullshit. Zoals je wel weet. De Drakloop is hard bezig in een zwart gat te verdwijnen en dat kost ons geld. Uit jouw, laat ik zeggen, afstandelijke toon in het verslag, maak ik op dat je je daarvan bewust bent.'
Alles wat ik als eerlijk antwoord zou kunnen geven was dat de toon van mijn verslag afstandelijk was, omdat ik de laatste paar maanden andere dingen aan mijn hoofd had. Dus ik zweeg.
Bill ging verder. 'Het nieuwe ontwerp is nog niet aangeslagen. Ik geloof niet dat het gaat aanslaan. En jij gelooft niet dat het gaat aanslaan. Wat ik zou moeten doen is de afdeling opheffen. Als ik iets anders moet doen, hoor ik dat nu van je.'
Ik begroef mijn hoofd in mijn handen en heel even overwoog ik of ik het gewoon daar zou laten totdat Bill was vertrokken. Of misschien moest ik zelf maar vertrekken. Het andere deel van mijn leven was nu ook een ramp. Toen dacht ik: ach, lik m'n reet. Ik hief mijn hoofd op en keek in het licht verbaasde gezicht van Bill. Misschien dacht hij dat ik in slaap was gevallen. 'Nou,' zei ik, om mezelf tijd te geven om na te denken. 'Het geïmpregneerde koper was tijdverspilling. De voordelen waren niet opzienbarend en ze zijn er trouwens niet eens in geslaagd om het te maken. De nadruk op het gemakkelijke inbrengen was ook een vergissing. Daardoor is het minder betrouwbaar als anticonceptiemiddel.' Ik nam een slokje water. 'Het zit 'm niet in het ontwerp van de Drak in. Het zit 'm in het ontwerp van de baarmoederhalzen waar ze aan vastzitten.'
'Dus?' zei Bill. 'Wat doen we eraan?'
Ik haalde mijn schouders op. 'Doe de Drak iv de deur uit. Pas de Drak in een beetje aan en noem hem de Drak iv. Spendeer dan geld aan advertenties in vrouwenbladen. Maar niet met foto's in soft-focus van stelletjes die op een strand naar de zonsondergang kijken. Geef gedetailleerde informatie over welke spiraaltjes geschikt zijn en welke niet. En geef vooral advies over hoe je ze moet laten inbrengen. Als ze goed worden ingebracht zou dat een grotere verbetering geven dan de Drak rv voor elkaar had gekregen, ook al was die van de grond gekomen.' Ik kreeg ineens een idee. 'En je zou Giovanna kunnen vragen om een herscholingscursus voor huisartsen te organiseren om die dingen in te brengen. Zo, ik heb gezegd.'
Bill gromde wat en pakte zijn horloge op.
'De vijf minuten zijn trouwens om,' zei hij, terwijl hij het weer om zijn pols deed. Toen tilde hij een leren koffertje van de grond, zette het op tafel en klikte het open. Ik nam aan dat hij mijn ontslagpapieren te voorschijn ging halen, maar in plaats daarvan had hij een glossy tijdschrift in zijn hand. Het heette Guy en was duidelijk voor mannen bestemd. 'Moet je zien,' zei hij. 'Ik weet iets over jou.' Het hart zonk me in de schoenen, maar ik bleef glimlachen. Ik wist wat er zou komen. 'Jezus,' zei hij, 'die man van jou is ongelooflijk.' Hij sloeg het tijdschrift open. Ik zag in een flits bergtoppen, gezichten met sneeuwbrillen, een paar bekende gezichten: Klaus, het elegante kiekje van Françoise, dat schijnbaar het enige beschikbare plaatje was, een prachtige foto van Adam, genomen op een on-bewaakt ogenblik terwijl hij praat met Greg.
'Ja, hij is ongelooflijk,' zei ik.
'Ik heb wel wandeltochten gemaakt op de middelbare school en ik kan een beetje skiën, maar die klimmers, dat is andere koek. Dat willen we allemaal wel kunnen.'
'Er zijn er een heleboel omgekomen, hoor,' zei ik.
'Dat bedoel ik niet. Ik heb 't over wat je man heeft gedaan. Weet je, Alice, ik zou alles eraan geven, mijn carrière, de hele rataplan, om dat over mezelf te kunnen weten, om mezelf zo bewezen te hebben. Het is een ongelooflijk artikel. Ze hebben iedereen geïnterviewd, en hij heeft 't hem geflikt. Adam was de held. Hé, ik weet niet hoe jij met afspraken zit. Ik vlieg zondag terug, maar misschien kunnen we elkaar ontmoeten.'
'Dat zou leuk zijn,' zei ik afhoudend.
'Ik zou het een voorrecht vinden,' zei Bill.
'Mag ik het lenen?' zei ik, wijzend op het tijdschrift.
'Natuurlijk,' zei Bill. 'Dat wordt smullen voor je.'
32
Ik had hem kennelijk wakker gemaakt, ook al was het al na elven. Hij had een dik gezicht en kleine ogen van de slaap en droeg een groezelige, scheef geknoopte pyjama. Zijn haar stond overeind, zodat hij er nog hariger uitzag dan ik me kon herinneren.
'Greg?'
'Ja?' Hij staarde me in de deuropening aan, zonder een teken van herkenning.
'Alice. Sorry dat ik je stoor.'
'Alice?'
'Alice, van Adam en Alice. We hebben elkaar ontmoet op de boekpresentatie.'
'O ja.' Het was even stil. 'Kom maar binnen. Ik verwachtte vanochtend niet echt bezoek, zoals je ziet.' En hij lachte plotseling, met erg lieve babyblauwe ogen in zijn verfrommelde, ongewassen gezicht.
Ik had verwacht dat Greg in de rommel zou wonen, maar het was een keurig huisje, alles netjes opgeruimd, elk oppervlak schoon en ordelijk. En overal hingen foto's van bergen, machtige besneeuwde toppen in zwartwit of kleur op alle witte muren. Het was een beetje een vreemde sensatie om in dit overdreven nette huis te staan, omringd door zulke dramatische vergezichten.
Hij vroeg niet of ik wilde gaan zitten, maar ik deed het toch maar. Ik had heel Londen doorkruist om hem te spreken, al wist ik niet waarom. Misschien had ik gewoon een leuke herinnering aan hem van onze eerste korte ontmoeting en klampte ik me daaraan vast. Ik schraapte mijn keel en hij keek ineens geamuseerd. 'Moet je horen, Alice,' zei hij. 'Jij voelt je ongemakkelijk, omdat je zomaar komt binnenvallen en je niet weet hoe je moet beginnen. En ik voel me ook ongemakkelijk, omdat ik niet aangekleed ben op een tijd dat elk respectabel mens dat wel is en omdat ik een spijker in m'n kop heb. Dus zullen we naar de keuken gaan? Ik laat jou zien waar de eieren zijn en dan maak jij roereieren en je zet koffie en ik kleed me aan. En daarna mag je me vertellen wat je hier komt doen. Je komt toch niet voor de gezelligheid langs?'
Ik bleef sprakeloos staan.
'En je ziet eruit alsof je in weken niet hebt gegeten.'
'Niet veel,' bekende ik.
'Eieren dus?'
'Eieren lijken me heerlijk.'
Ik klopte vier eieren en goot ze in een koekenpan op een laag vuur, terwijl ik de hele tijd bleef roeren. Roereieren moeten heel langzaam bereid worden en zacht blijven, in plaats van een soort rubber te worden. Zelfs ik weet dat. Ik zette koffie, veel te sterk, maar waarschijnlijk konden we allebei wel een stoot cafeïne gebruiken, en roosterde vier sneetjes oud brood. Het ontbijt stond klaar toen Greg in de keuken terugkwam. Ik merkte dat ik razende honger had en de zoutige, romige eieren en het boterige geroosterde brood maakten me kalm en rustig. De wereld draaide niet meer voor mijn ogen. Ik nam slokken bittere koffie tussen de happen door. Tegenover me at Greg met methodisch genot: hij verdeelde de eieren gelijkmatig over het brood en prikte het met zijn vork in keurige vierkantjes. Het gaf een vreemde sfeer van kameraadschap. We spraken niet.
Toen hij zijn bord leeg had, legde hij zijn mes en vork neer en duwde zijn bord weg. Hij keek me verwachtingsvol aan. Ik haalde diep adem, glimlachte naar hem en voelde tot mijn ontsteltenis hete tranen op mijn wangen. Greg schoof een doos zakdoekjes naar me toe en wachtte. 'Je denkt vast dat ik gek ben,' zei ik, en ik snoot mijn neus. 'Ik dacht dat je me misschien zou kunnen helpen om het te begrijpen.'
'Wat begrijpen?'
'Adam, denk ik.'
'Aha.'
Hij stond plotseling op. 'Laten we een eindje om gaan.'
'Ik heb geen jas. Die hangt nog op kantoor.'
'Ik leen je wel een jack.'
Buiten zetten we er flink de pas in langs de drukke weg naar Shoreditch en de Thames. Opeens ging Greg me voor langs een trappetje naar beneden, zodat we op een jaagpad kwamen. Het verkeer was ver achter ons en het was er even stil als op het platteland. Het leek geruststellend, maar toen dacht ik aan Ta-ra. Had haar lichaam in dit kanaal gedreven? Ik wist het niet. Greg liep even snel als Adam, met dezelfde soepele gang. Hij bleef staan en keek me aan. 'Waarom vraag je dat uitgerekend aan mij?'
'Het is allemaal zo snel gegaan,' zei ik. 'Ik en Adam, bedoel ik. Ik dacht dat het verleden niet belangrijk was, dat niets belangrijk was. Maar zo werkt het niet.' Ik bleef weer staan. Ik kon Greg niet al mijn angsten vertellen. Adam had zijn leven gered. Hij was Adams vriend, zoiets. Ik keek naar het water. Rimpelloos. Kanalen stromen niet als rivieren. Ik wilde praten over Adèle, Françoise of Tara. Maar ik zei: 'Zit je er niet mee dat iedereen hem als de held beschouwt en jou als de schurk?'
'Schurk?' zei hij. 'Ik dacht dat ik alleen maar de lafaard was, de zwakkeling, het Elisha Cook junior-type.'
'Wie?'
'Hij was een acteur, die altijd lafaards en zwakkelingen speelde.'
'Sorry, ik wou niet...'
'Ik zit er niet mee dat hij als een held wordt gezien, want dat was hij ook. Zijn moed, zijn kracht, zijn kalmte, al die dingen waren op die dag buitengewoon.' Hij keek me even van opzij aan. 'Wil je dat horen? Wat de rest betreft, ik geloof niet dat ik het met jou wil hebben over mijn falen. Vrouw van de held en zo.'
'Zo zit het niet, Greg.'
'Zo zit het wel, denk ik. Daarom trof je me vanmorgen in mijn pyjama met een kater. Maar ik begrijp het niet, dat is wat
me zo dwarszit. Wat zegt Adam erover?'
Ik haalde diep adem. 'Ik denk dat Adam gelooft dat er mensen op die expeditie waren die niets te zoeken hadden op de Chungawat.'
Greg stootte een lachje uit, dat overging in een schurende hoest. 'Absoluut,' zei hij, toen hij weer was bijgetrokken. 'Carrie Frank, de huidarts, was een fitte wandelaar, maar ze had nooit eerder geklommen. Ze wist niet hoe ze haar stijgijzers moest onderdoen. En ik weet nog dat ik naar Tommy Benn schreeuwde, omdat hij zich verkeerd aan de rotspunt had vastgemaakt. Hij viel bijna van de berg af. Hij reageerde niet en ik weet nog dat hij geen woord Engels begreep. Geen woord. God, wat moest die vent bij ons? Ik moest omlaag om zijn karabiner opnieuw te bevestigen. Maar ik dacht dat ik het goed had geregeld, dat ik een waterdicht systeem had ontwikkeld. Maar het faalde en vijf mensen verloren onder mijn bescherming het leven.'
Ik legde een hand op zijn arm, maar hij ging verder. 'Uiteindelijk was Adam de held en ik niet. Je begrijpt sommige dingen in je leven niet? Dan kunnen we elkaar een hand geven.'
'Maar ik ben bang.'
'Dan kunnen we elkaar ook een hand geven,' zei hij nog eens met een halve lach.
Plotseling was er, heel misplaatst, een tuintje aan de overkant van het kanaal, met rijen rode en paarse tulpen.
'Ben je bang voor iets in het bijzonder?' vroeg hij na een tijdje.
'Voor zijn hele verleden, denk ik. Het is allemaal zo duister.'
'En zo vol met vrouwen,' voegde Greg eraan toe.
'Moeilijk voor je.'
We gingen samen op een bank zitten.
'Praat hij wel eens over Françoise?'
'Nee.'
'Ik had iets met haar, wist je dat?' Hij keek me niet aan toen hij dat zei, en ik kreeg de indruk dat hij het nooit eerder had verteld. Het kwam hard aan bij mij, onverwacht hard.
'Had jij iets met Françoise? Nee, nee dat wist ik niet. God, Greg, wist Adam het wel?'
Greg antwoordde niet meteen. Toen zei hij: 'Het begon op de expeditie. Ze was erg geestig. Erg mooi.'
'Dat schijnt.'
'Het was over tussen haar en Adam. Toen we allemaal in Nepal aankwamen, zei ze tegen hem dat het afgelopen was. Ze was zijn avontuurtjes zat.'
'Heeft zij het uitgemaakt?'
'Heeft Adam je dat niet verteld?'
'Nee,' zei ik langzaam. 'Hij heeft er niets over gezegd.'
'Hij kan er niet tegen om afgewezen te worden.'
'Even voor de goede orde,' zei ik. 'Françoise maakte een eind aan haar lange relatie met Adam en een paar dagen later kregen jullie samen iets?'
'Ja. En een paar weken daarna, als je het precies wilt weten, kwam ze om in de bergen, omdat ik met de vaste touwen had zitten klooien en Adam redde mijn leven, het leven van zijn vriend die misbruik van hem had gemaakt.'
Ik probeerde iets te verzinnen dat als troost zou kunnen dienen, maar gaf het op.
'Ik moet weer aan de whisky.'
'Hoor even, Greg, wist Adam van jou en Françoise?'
'We hebben het toen niet verteld. We dachten dat het misschien te veel zou afleiden. Niet dat hij nou zo'n braverik was. En naderhand...' Hij liet de zin wegebben.
'Heeft hij er nooit over gepraat?'
'Nee. Ga je het erover hebben met hem?'
'Nee.'
Niet daarover en nergens over. We waren het punt van elkaar dingen vertellen allang gepasseerd.
'Je hoeft niet om mij te zwijgen. Het is niet meer van belang.'
We liepen terug en ik trok zijn jack uit en gaf het aan hem terug. 'Ik pak hier de bus,' zei ik. 'Bedankt, Greg.'
'Ik heb niks gedaan.'
In een opwelling sloeg ik mijn armen om zijn nek en kuste hem op zijn mond. Ik voelde zijn baard prikken.
'Pas goed op jezelf,' zei ik.
'Adam is een bofkont.'
'Ik dacht dat ík de bofkont was.'
33
Als ik samen was met Adam kwam het me soms voor dat ik verblind was, zodat ik hem niet goed kon zien, laat staan hem analyseren of een oordeel over hem vellen. Je had seks, slaap, flarden van gesprekken, eten en sporadische pogingen tot afspraken, en zelfs die dingen gebeurden in een gehaaste sfeer, alsof we al het mogelijke probeerden te doen voordat de boot zonk, voordat de vlammen het huis in de as legden met ons erin. Ik had me gewoon als een mak schaap bij de dingen neergelegd, aanvankelijk dankbaar om los te zijn van gedachten, van gepraat, van verantwoordelijkheid. De enige manier om hem objectief te beoordelen was indirect, naar wat mensen over hem zeiden. Deze afstandelijker Adam kon een opluchting zijn en ook nuttig, als een foto van de zon, waar je direct naar kon kijken om iets te weten te komen over dat ding daarboven, buiten je directe gezichtsveld, dat op jou neerbrandde.
Toen ik van mijn bezoek aan Greg terugkwam, zat Adam televisie te kijken. Hij rookte en dronk whisky. 'Waar ben je geweest?' vroeg hij.
'Werk,' zei ik.
'Ik heb gebeld, maar je was niet op kantoor.'
'Een vergadering,' zei ik vaag.
Het belangrijkste van liegen is dat je geen onnodige informatie verschaft waarmee je ontmaskerd kan worden. Adam draaide zich even naar me om, maar reageerde niet. Er was iets mis met de beweging, alsof het gewoon wat te langzaam of te snel ging. Misschien was hij een beetje dronken. Hij zapte heen en weer tussen twee programma's, een paar minuten het ene, dan een paar minuten het andere, en dan weer terug.
Ik dacht aan het tijdschrift dat ik van Bill Levenson had geleend.
'Heb je dit gezien?' zei ik, terwijl ik het omhoog hield. 'Er staat nog meer over jou in.'
Hij keek even om, maar zei niets. Ik kende het verhaal van de ramp op de Chungawat op mijn duimpje, maar ik wilde het lezen in het licht van wat ik nu over Adam, Françoise en Greg wist en kijken of het verschil maakte. Dus ik ging aan de keukentafel zitten en bladerde ongeduldig door de advertenties voor sportschoenen, eau de cologne, fitness-toestellen, Italiaanse kostuums, allemaal mannendingen, bladzijden lang. Toen was ik er, een lang opvallend artikel getiteld 'De zone des doods: dromen en desillusies op 8500 meter'.
Het was een veel langer, veel uitvoeriger stuk dan dat van Joanna. De schrijver, Anthony Kaplan, had met alle overlevenden van de expeditie gepraat en ook, en dat stak me wel, met Adam zelf. Waarom vertelde hij me zulke dingen niet? Het moest een van die lange telefoongesprekken zijn geweest of een van die bijeenkomsten in bars, waar hij de afgelopen twee maanden zo druk mee was geweest.
'Ik wist niet dat je met die journalist had gepraat,' zei ik op wat ik hoopte een luchtige toon.
'Hoe heet hij?' vroeg Adam, die weer inschonk.
'Anthony Kaplan.'
Adam nam een slokje en daarna nog een. Hij kromp een beetje ineen. 'Die vent was een lui,' zei hij.
Ik voelde me bekocht. Het was vrij normaal om alles te weten van de triviale, alledaagse dingen in het leven van een vriend of collega, maar niets van hun innerlijke roerselen. Van Adam was dat het enige wat ik wist. Zijn verbeelding, zijn fantasieleven, zijn dromen, maar slechts toevallige flarden van wat hij werkelijk deed in het leven. Dus verslond ik alles over Adam, over dat hij de uitrusting van anderen kon dragen, toen zij alleen nog maar konden kruipen vanwege hoogteziekte. Iedereen had de mond vol over zijn zorgzaamheid, zijn verstandigheid, zijn kalmte.
Er was één nieuw detail over Adam. Een ander expeditielid, een binnenhuisarchitecte die Laura Tipler heette, vertelde Kaplan dat ze een paar dagen in één tent had geslapen met Adam op weg naar het basiskamp. Daar had Greg natuurlijk op gedoeld toen hij zei dat Adam niet bepaald een celibatair leven had geleid na Françoise. Daarna was Adam zonder veel tamtam vertrokken. Ongetwijfeld om zijn krachten te sparen. Ik vond het niet zo erg. Het was allemaal erg volwassen en met wederzijds goedvinden, zonder rancunes aan beide kanten. Tipler vertelde Kaplan dat Adam met zijn gedachten duidelijk ergens anders was, bij de voorbereidingen op de beklimming, het inschatten van de risico's en het vermogen van de expeditieleden om daarmee om te gaan, maar zij had genoeg aan zijn lichaam. Het loeder. Ze beschreef de episode bijna nonchalant aan Kaplan, alsof het een leuke aanbieding was uit de brochure, die niet bij de prijs was inbegrepen. Maar was hij dan echt met elke vrouw die hij tegenkwam naar bed geweest? Ik vroeg me af wat hij ervan had gevonden als ik zo'n seksleven had gehad.
'Vragenuurtje,' zei ik. 'Wie is Laura Tipler?'
Adam dacht even na en begon toen schamper te lachen. 'Een godvergeten blok aan het been.'
'Ze sliep bij jou in de tent, zegt ze.'
'Wat wil je nou, Alice? Wat wil je dat ik zeg?'
'Niks. Alleen dat ik steeds dingen over je te weten kom uit tijdschriften.'
'Jij komt niets van mij te weten uit die rotzooi.' Hij keek kwaad. 'Waarom hou je je daarmee bezig? Waarom ben je zo aan het wroeten?'
'Ik ben niet aan het wroeten,' zei ik behoedzaam. 'Ik ben geïnteresseerd in jouw leven.'
Adam nam nog een whisky. 'Ik wil niet dat je in mijn leven geïnteresseerd bent. Ik wil dat je in mij geïnteresseerd bent.'
Ik keek alert rond. Wist hij iets? Maar hij had zijn aandacht weer bij de televisie, zappend van kanaal naar kanaal, klik, klik, klik.
Ik las verder. Ik had gehoopt, of gevreesd, dat er iets uitvoeriger zou worden ingegaan op de breuk tussen Adam en Françoise en over de eventuele spanningen tussen hen op de berg. Maar Kaplan vermeldde alleen maar in het kort dat ze een verhouding hadden gehad en voor de rest kwam ze nauwelijks in het artikel voor, behalve aan het eind toen ze verdwenen was. De gedachte hield me bezig dat de twee vrouwen die Adam hadden afgewezen, allebei dood waren. Had hij misschien minder zijn best gedaan om de groep van Françoise te redden dan de andere? Maar dat werd al snel tegengesproken door Kaplans beeldende beschrijving van hoe het in de storm op de berg was toegegaan. Zowel Greg als Claude Bresson waren uitgeschakeld. Het opmerkelijke was niet dat er vijf mensen waren omgekomen, maar dat er überhaupt overlevenden waren, en dat was bijna geheel te danken aan de inspanningen van Adam, die er steeds weer in de storm op uit ging. Toch knaagde het aan me en ik vroeg me af of dat de verklaring was voor de kalmte waarmee hij die nachtmerrie had opgehaald.
Adam hield zich op de vlakte, zoals gebruikelijk, maar op een gegeven moment vroeg Kaplan hem of hij gedreven werd door de grote romantische traditie van Britse ontdekkingsreizigers als kapitein Scott. 'Scott ging dood,' was Adams antwoord. 'En al zijn mannen met hem. Mijn held is Amundsen. Die kwam bij de Zuidpool als een advocaat die een juridisch document opmaakt. Het is geen kunst om de mensen onder jouw leiding op glorieuze wijze te laten omkomen. Maar het is een hele klus om ervoor te zorgen dat de touwen goed vastzitten en om de mensen veilig terug te brengen.'
Kaplan maakte van dat citaat gebruik om verder in te gaan op het probleem van de losgeraakte touwen. De wrede paradox van de catastrofe, zo zei hij, was dat er juist door het nieuwe systeem van Greg McLaughlin niet aan verantwoordelijkheden te ontsnappen viel in de nasleep van de expeditie. Claude Bresson had de verantwoordelijkheid voor het rode touw, Adam voor het gele touw en Greg had de grootste verantwoordelijkheid op zijn schouders genomen door het blauwe touw te zekeren, het touw dat de expeditieleden over de Gemini-graat naar de col vlak onder de top zou voeren.
Het was allemaal verschrikkelijk simpel, maar om het nog simpeler te maken was er een uitgebreid schema getekend, waarin de positie van het blauwe touw op de westelijke graat te zien was en de plek op het hoogste punt waar het de verkeerde richting was opgegaan, zodat een groep klimmers het touw hadden gemist en op de oostelijke graat aan hun eind waren gekomen. Arme Greg. Ik was benieuwd of hij wist van deze laatste uitbarsting van publiciteit.
Arme Greg,' zei ik hardop. 'Hè?'
'Arme Greg,' zei ik. 'Terug in de schijnwerpers.'
'Aasgieren,' zei Adam bitter.
Zelfs in opzet verschilde Kaplans artikel op geen enkele manier van wat ik in Joanna's stuk had gelezen en, vanuit een persoonlijker perspectief gezien, in het boek van Klaus. Ik las het artikel nog eens door, om eventuele verschillen te ontdekken. Het enige wat ik vond was een onbelangrijke correctie. In Klaus' boek was de klimmer die de volgende morgen halfdood werd gevonden en 'help, help' mummelde, Pete Papworth. Kaplan had de verhalen van alle betrokkenen samengevoegd en vastgesteld, voor zover het wat uitmaakte, dat Papworth in die nacht was overleden en dat Tomas Benn de stervende was. Nou en. Afgezien daarvan waren alle verhalen precies hetzelfde.
Ik liep de kamer door, ging op de leuning van Adams stoel zitten en woelde door zijn haar. Hij gaf zijn whisky aan me, ik nam een slokje en gaf hem weer terug,
'Denk je er vaak aan, Adam?'
'Waaraan?'
'De Chungawat? Spookt hij door je hoofd? Denk je wel eens hoe het anders had kunnen lopen, dat de omgekomen mensen gered hadden kunnen worden of dat jij had kunnen omkomen?'
'Nee, nooit.'
'Ik wel.'
Adam leunde naar voren en klikte de televisie uit. Het werd ineens heel stil in de kamer en ik hoorde geluiden op straat en een vliegtuig dat overkwam. 'Waarom in godsnaam?'
'De vrouw van wie je hield kwam om op die berg. Dat laat me niet los.'
Adams ogen knepen zich toe. Hij zette zijn glas neer. Hij ging rechtop zitten en pakte mijn gezicht in zijn handen. Ze waren groot en beresterk. Ik besefte dat hij mijn hoofd eraf kon rukken, als hij dat wilde. Hij keek me doordringend aan. Probeerde hij naar binnen te kijken?
'Jij bent de vrouw van wie ik houd,' zei hij, zonder zijn blik af te wenden. 'Jij bent de vrouw die ik vertrouw.'
34
'Bill Levenson voor je.' Claudia hield de telefoon omhoog met een meelevende blik in haar ogen, alsof ze me overdroeg aan een beul. Ik pakte met een grimas de hoorn van haar over. 'Hallo, met Alice.'
'Oké, Alice.' Hij klonk joviaal voor een man die me een kopje kleiner ging maken. 'Je bent aangenomen.'
'Wat?' Ik trok mijn wenkbrauwen op tegen Claudia, die bij de deur bleef hangen, wachtend tot ze mijn gezicht zou zien betrekken.
'Je bent aangenomen,' herhaalde hij. 'Ga je gang. De Drakloop IV: je mag 'm hebben.'
'Maar...'
'Je hebt je toch niet bedacht, Alice?'
'Helemaal niet.'
Ik had helemaal nergens aan gedacht. De Drakloop was wel het laatste waar ik de laatste dagen aan had gedacht. Zelfs nu kon ik nauwelijks de energie opbrengen om geïnteresseerd te klinken.
'Dan kun je je gang gaan. Stel een eisenpakket en een planning op en stuur me een mailtje. Ik heb het in de groep gegooid voor je en ze zijn er klaar voor. Je hebt het groene licht gekregen, Alice. Dus karren maar.'
'Mooi,' zei ik. Als hij wilde dat ik opgewonden of dankbaar was, zou hij bedrogen uitkomen. 'Wat gebeurt er met Mike en Giovanna en de anderen?'
'Ik neem het pretpakket wel voor mijn rekening.'
'Ah.'
'Goed gewerkt, Alice. Ik weet zeker dat je een succes zal maken van de Drakloop IV.'
Ik ging later dan gebruikelijk van kantoor, zodat ik Mike niet hoefde tegen te komen. Later, zei ik bij mezelf, zou ik hem mee uit nemen en dan zouden we samen dronken worden en de directie en hun smerige praktijken door het slijk halen, alsof we allebei volkomen onbesmet waren door hun werkwijze. Maar nu niet. Ik had andere zorgen aan mijn hoofd, dus kon ik me alleen maar vluchtig met Mike bezighouden. Die kant van mijn leven was opgeschort. Ik borstelde mijn haar en bond het achter op mijn hoofd in een knot, daarna pakte ik mijn overvolle in-bakje op en gooide de hele inhoud in de prullenbak.
Klaus stond te wachten bij de draaideur, hij at een donut en las de krant van gisteren, die hij opvouwde toen hij me zag.
'Alice!' Hij kuste me op beide wangen en keek me daarna onderzoekend aan. 'Je ziet er een beetje moe uit. Gaat het wel goed met je?'
'Wat doe jij hier?'
Hij keek een beetje schuldbewust, wat voor hem pleitte. 'Adam vroeg of ik je naar huis wilde brengen. Hij maakte zich zorgen om je.'
'Er is niets met mij aan de hand. Je verspilt je tijd.'
Hij stak mijn arm door die van hem. 'Het is me een genoegen. Ik had toch niets te doen. Je mag me een kopje thee geven in de flat.'
Ik aarzelde en liet duidelijk merken dat ik er weinig zin in had.
'Ik heb het Adam beloofd,' zei Klaus, terwijl hij me naar het metrostation begon te trekken.
'Ik wil lopen.'
'Lopen? Dat eind?'
Dit werd irritant. 'Er is niets met me aan de hand en ik ga naar huis lopen. Ga je mee?'
Adam zei al dat je koppig was.'
'Het is lente. Kijk naar de lucht. We kunnen door West End en Hyde Park lopen. En anders hoepel je maar op en ga ik alleen.'
'Jij wint, zoals altijd.'
'Wat is Adam dan aan het doen, dat hij me niet zelf kan komen halen?' vroeg ik, nadat we de weg waren overgestoken, op de plek waar ik Adam voor het eerst had gezien en hij mij.
'Ik geloof dat hij een afspraak had met een cameraman of zo, die misschien meegaat op de expeditie.'
'Heb je het stuk in Guy gezien over de Chungawat?'
'Ik heb Kaplan aan de telefoon gehad. Hij klonk erg professioneel.'
'Hij heeft niets nieuws te melden.'
'Dat heb ik begrepen, ja.'
'Behalve één ding: volgens jou was de man die de nacht had overleefd en stervend werd gevonden en om hulp riep Pete Papworth, maar volgens Kaplan was het Tomas Benn.'
'Die Duitser?' Klaus fronste zijn wenkbrauwen, alsof hij zijn geheugen probeerde op te frissen, en toen glimlachte hij. 'Kaplan zal het wel weten. Ik was op dat moment niet helemaal bij mijn verstand.'
'En je hebt niet verteld dat Laura Tipler in Adams tent sliep.'
Hij keek me vreemd aan, zonder zijn pas in te houden. 'Dat leek me een schending van de privacy.'
'Wat was zij voor iemand?'
Klaus kreeg een licht afkeurende uitdrukking op zijn gezicht, alsof ik een soort onuitgesproken regel overtrad. Toen zei hij: 'Dat was voordat hij jou kende, Alice.'
'Dat weet ik. Mag ik dan niets over haar weten?' Hij gaf geen antwoord. 'Of over Françoise? Of wie dan ook?' Ik hield op. 'Sorry. Ik wou niet zo doordrammen.'
'Debbie zei al dat je een beetje te veel over dingen doorgaat.'
'O ja? Zij heeft ook iets met hem gehad.' Mijn stem klonk onnatuurlijk hoog. Ik begon bang te worden van mezelf.
'God, Alice.'
'Misschien moeten we maar niet lopen. Misschien neem ik wel een taxi. Ik voel me een beetje moe.'
Zonder een woord te zeggen stapte Klaus de rijweg op en riep een passerende zwarte taxi aan. Hij hielp me erin en stapte ook in, ondanks mijn protesten.
'Sorry,' zei ik weer.
We zaten een tijdje in gespannen stilzwijgen in de taxi, terwijl die zich een weg baande door de avondspits.
'Je heb geen reden om jaloers te zijn,' zei hij uiteindelijk.
'Ik ben niet jaloers. Al die geheimen en mysteries komen me m'n strot uit, ik ben 't zat om dingen over Adam te weten te komen via stukken in kranten of wat mensen zich per ongeluk op een onbewaakt moment laten ontglippen. Het is net alsof ik de hele tijd in een hinderlaag lig. Ik weet nooit waar de verrassing vandaan zal komen.'
'Naar wat ik heb begrepen,' zei Klaus, 'word jij helemaal niet de hele tijd belaagd door verrassingen. Ik denk eerder dat je ernaar op zoek bent.' Hij legde een warme, eeltige hand op die van mij. 'Heb vertrouwen in hem,' zei hij. 'Hou op met jezelf zo te kwellen.' Ik begon te lachen, en toen ging het gelach over in een hikkend gesnik.
'Sorry,' zei ik weer. 'Ik ben meestal niet zo.'
'Misschien moet je hulp zoeken,' zei Klaus.
Ik stond versteld. 'Denk je dat ik gek aan het worden ben? Denk je dat echt?'
'Nee, Alice, het zou kunnen helpen om hier met een buitenstaander over te praten. Begrijp me goed, Adam is een maat van me, maar ik weet ook wat voor koppige klootzak hij kan zijn. Als je problemen hebt, zoek dan hulp om ze uit de weg te ruimen.'
'Misschien heb je gelijk.' Ik ging achterover zitten en sloot mijn brandende ogen. Ik voelde me hondsmoe en verschrikkelijk neerslachtig. 'Misschien ben ik dom geweest.'
'We zijn allemaal wel eens dom,' zei hij. Hij keek opgelucht, omdat ik zo plotseling inbond.
Toen de taxi stopte, vroeg ik hem niet binnen voor de kop thee die hij zichzelf had beloofd, maar ik geloof niet dat hij dat erg vond. Hij omhelsde me voor de deur en liep snel de weg af, met flapperende jas. Ik sjokte de trap op, terneergeslagen en een beetje beschaamd over mezelf. Ik ging naar de badkamer en staarde in de spiegel. Het beviel me niet wat ik zag. Daarna keek ik de flat rond, die er nog net zo bij lag als toen ik die ochtend wegging. In de gootsteen stonden al dagen dezelfde borden, laden stonden open, potten honing en jam zonder deksel, oud brood op de broodplank, een paar volle vuilniszakken bij de deur, kruimels en stof op de linoleum vloer. In de woonkamer stonden overal bekers, er lagen kranten en tijdschriften op de grond, samen met lege whisky-en wijnflessen. Een verschrompeld bruin bosje narcissen stond in een jampotje. Het tapijt zag eruit alsof het in weken niet was gezogen. Trouwens, we hadden het bed ook al in geen weken verschoond en evenmin de was gedaan.
'Kutzooi,' zei ik walgend. 'Ik zie er klote uit en de flat ziet er ook klote uit. Oké dan.'
Ik rolde mijn mouwen op en begon met de keuken. Ik zou mijn leven in eigen hand nemen. Bij elk oppervlak dat ik schoonmaakte, voelde ik me beter. Ik deed de afwas, gooide al het oude of bedorven eten, alle kaarsstompjes, alle reclamefolders weg en boende de vloer met warm zeepwater. Ik verzamelde alle flessen en oude kranten en gooide ze weg, ik stopte niet eens om het nieuws van de afgelopen week te lezen. Ik gooide Sherpa's bakje weg, terwijl ik probeerde niet te denken aan de laatste aanblik die ik van hem had. Ik haalde het bed af en legde de lakens in de hoek van de kamer om naar de wasserette te brengen. Ik zette schoenen in paren bij elkaar, boeken in nette stapeltjes. Ik maakte de vuile streep in het bad schoon en verwijderde de kalkaanslag van de douche. Ik gooide de handdoeken op de stapel vuile was.
Daarna zette ik thee en begon aan de kartonnen dozen onder ons hoge bed, waar Adam en ik uit gewoonte de spullen neergooiden die we niet meteen gebruikten, maar nog niet wilden wegdoen. Heel even overwoog ik of ik ze niet gewoon buiten bij de vuilnisbak zou zetten, zonder ze uit te zoeken. Maar toen zag ik een stukje papier met Paulines nieuwe nummer van haar werk erop gekrabbeld. Dat mocht ik niet weggooien. Dus begon ik de oude rekeningen door te nemen, de nieuwe rekeningen, de ansichtkaarten, de wetenschappelijke tijdschriften die ik nog niet had gelezen, de fotokopieën van materiaal over Drakloop, de stukjes papier met boodschappen die ik voor Adam had achtergelaten of Adam voor mij. 'Om twaalf uur terug. Niet gaan slapen', las ik en tranen welden weer op. Lege enveloppen. Ongeopende enveloppen, gericht aan de eigenaar van de flat. Ik nam ze mee naar het schrijfbureautje in de hoek van de slaapkamer en sorteerde ze in drie stapeltjes. Een om weg te gooien, een om meteen te lezen en een om terug te doen in de doos. Een van de stapeltjes viel om, zodat verscheidene papieren achter het bureau vielen. Ik probeerde ze te pakken, maar de spleet was te nauw. Ik had zin om ze daar te laten liggen, maar nee, ik zou alles in de flat opruimen. Zelfs de dingen die je niet zag. Dus trok ik met een enorme krachtsinspanning het bureau van de muur. Ik pakte de papieren en natuurlijk lagen er de dingen die altijd achter bureaus blijven steken: een verschrompeld klokhuis, een paperclip, het dopje van een pen, een verfrommelde envelop. Ik keek naar de envelop om te zien of hij de prullenbak in kon. Hij was aan Adam gericht. Toen draaide ik hem om en ineens kreeg ik het gevoel dat ik zo'n harde stomp in mijn maag had gekregen dat ik nog maar met moeite kon ademhalen.
'Slechte dag gehad?' las ik. Het was Adams krabbelhandschrift, in dikke zwarte inkt. Toen, op de volgende regel: 'Zware dag gehad, Adam?' Daarna: 'Zware dag gehad, Adam? Neem een bad.' Ten slotte stond er onderaan in bekende hoofdletters geschreven:zware dag
De woorden waren achter elkaar geschreven als een schrijfoefening van een kleuter: zware dag zware dag zware dag zware dag zware dag
Toen: adam adam adam adam adam adam
En ten slotte: zware dag gehad, adam? neem een bad
Ik moest niet kwaad worden. Ik moest niet bezeten raken. Ik probeerde uit alle macht een redelijke, geruststellende verklaring te zoeken. Misschien was Adam wat aan het droedelen, terwijl hij aan het briefje dacht en de woorden steeds opnieuw opschreef. Maar dat stond niet op het papier. Dit waren geen droedels. Het was Adam die het handschrift van de vorige briefjes nadeed - van Tara's briefjes - totdat hij het kon, zodat het verband tussen Tara en de bedreigingen zou worden verbroken. Nu begreep ik het. Ik begreep het van Sherpa en ik begreep alles. Ik begreep wat ik al een hele tijd wist. De enige waarheid die ik niet kon verdragen.
Ik pakte de envelop op. Mijn handen trilden niet. Ik verborg hem in mijn onderbroekenla, samen met de brief van Adèle, en daarna ging ik terug naar het bed en schoof de dozen er weer onder en wreef zelfs de putten die ze in het tapijt hadden gemaakt glad.
Ik hoorde zijn voetstappen de trap op komen en ik ging rustig in de keuken zitten. Hij kwam binnen en boog zich over me heen. Ik kuste hem op zijn mond en sloeg mijn armen stevig om hem heen. 'Ik heb grote schoonmaak gehouden,' zei ik en mijn stem klonk heel gewoon.
Hij kuste me terug en keek me recht aan, maar ik vertrok geen spier en wendde mijn blik niet af.
35
Adam wist het. Of hij wist iets. Hij was er namelijk altijd en hield me de hele tijd in de gaten. Een onoplettende toeschouwer zou het vergeleken kunnen hebben met het begin van onze relatie, toen we het geen van beiden konden verdragen om van de ander gescheiden te zijn. Nu was het meer zoiets als een zeer plichtsgetrouwe arts die een onstabiele patiënt geen moment uit het oog kan verliezen, omdat hij vermoedt dat ze zichzelf misschien iets zal aandoen.
Het was niet helemaal waar dat Adam me overal op de voet volgde. Hij ging niet elke dag mee naar mijn werk en was er ook niet altijd als ik thuiskwam. Hij belde me daar niet de hele tijd. Maar het gebeurde vaak genoeg, zodat ik besefte dat nog meer onderzoek op eigen houtje riskant zou zijn. Hij was er en ik wist zeker dat er momenten waren dat hij in de buurt was, en ik dat niet zag. Soms, als ik over straat liep, keek ik om me heen met het gevoel dat ik bespied werd of dat ik iemand in een flits had gezien, maar ik zag hem nooit. Toch had hij er geweest kunnen zijn. Het maakte trouwens niet uit. Ik had het gevoel dat ik alles wist wat ik moest weten. Het zat allemaal in mijn hoofd. Ik moest er alleen goed over nadenken. Ik moest de gebeurtenissen op een rijtje zetten.
Greg zou een paar maanden naar Amerika gaan en op de zaterdag voor zijn vertrek organiseerden een paar vrienden een afscheidsfeestje. Het regende bijna de hele dag en Adam en ik kwamen pas om een uur of twaalf ons bed uit. Toen kleedde Adam zich ineens snel aan en zei dat hij een paar uur weg moest. Hij liet me achter met een kop thee en een harde zoen op mijn mond. Ik lag in bed en dwong mezelf over alles na te denken, duidelijk, punt voor punt, alsof Adam een probleem was dat ik moest oplossen. Alle elementen waren aanwezig. Ik moest ze alleen in de juiste volgorde zetten. Ik lag onder het dekbed en hoorde de regen op het dak kletteren, het geluid van auto's die sneller door plassen gingen rijden en ik dacht over alles na tot mijn hoofd er pijn van deed.
Ik kauwde en herkauwde de gebeurtenissen op de Chunga-wat, de storm, de hoogteziekte van Greg en Claude Bresson, de buitengewone prestatie van Adam door de klimmers over de Gemini-graat te leiden, het verkeerd gelegde touw en de daaruitvolgende rampzalige dwaalweg van de vijf klimmers: Françoise Colet, Pete Papworth, Caroline Frank, Alexis Hartounian en Tomas Benn. Françoise Colet, die net haar relatie met Adam had verbroken en een affaire met Greg was begonnen.
Adèle Blanchard verbrak haar relatie met Adam. Hoe zou de Adam die ik kende hiermee omgaan? Hij wenste haar dood en ze verdween. Françoise Colet verbrak haar relatie met Adam. Hij wenste haar dood en ze kwam om op de berg. Dat wilde niet zeggen dat hij haar vermoord had. Als je iemand dood wenste en die ging dood, betekende dat dan dat je daar verantwoordelijk voor was, ook al had je zijn dood niet veroorzaakt? Ik dacht er steeds maar over na. Stel dat hij niet genoeg zijn best had gedaan om haar te redden? Maar zoals iedereen zei, had hij al meer gedaan dan wie ook onder zulke omstandigheden. Stel dat hij haar groep als laatste op de prioriteitenlijst had gezet, terwijl hij de levens van andere mensen redde? Maar iemand moest toch prioriteiten stellen. Klaus kon bijvoorbeeld die doden niet in de schoenen geschoven worden, omdat hij niet eens in een conditie was geweest om zichzelf te redden, laat staan de volgorde had kunnen vaststellen waarin hij anderen zou redden. Het was allemaal zo dom. Adam had trouwens niet kunnen weten dat er een storm zou komen.
Toch was er iets, een jeukplekje, zo minuscuul dat je het niet precies kunt aanwijzen, je kunt niet zeggen of het op je huid zit of eronder, maar het laat je niet met rust. Misschien was er een klimtechnisch detail, maar geen van de deskundigen had daar iets over gezegd. Het enige relevante technische detail was dat Gregs vaste touw op het cruciale moment was losgekomen, maar dat had op alle afdalende groepen een even grote invloed. Het was gewoon toeval dat de groep van Françoise de verkeerde weg naar beneden nam. Maar het liet me niet los. Waarom kon ik het niet van me af zetten?
Ik gaf het op. Ik douchte lang, trok een spijkerbroek aan en een van Adams overhemden en roosterde een boterham. Ik had geen tijd om die op te eten, omdat er werd gebeld. Ik verwachtte niemand en wilde absoluut geen bezoek, dus eerst deed ik niet open. Maar de bel ging weer - nu langer aangehouden - dus rende ik de trap af.
Een vrouw van middelbare leeftijd stond voor de deur onder een grote zwarte paraplu. Ze was erg klein en gedrongen, met kort grijzend haar, rimpels om haar ogen en lijnen langs haar neus tot haar mondhoek. Ik dacht meteen dat ze er ongelukkig uitzag. Ik had haar nooit eerder gezien.
'Ja?' zei ik.
'Adam Tallis?' zei ze. Ze had een sterk accent.
'Nee, het spijt me, hij is er niet.'
Ze keek niet-begrijpend.
'Hij is er niet,' zei ik nog eens, langzaam, terwijl ik naar haar gekwelde gezicht keek en haar afhangende schouders. 'Kan ik u helpen?'
Ze schudde haar hoofd en legde toen haar hand op haar in een regenjas gestoken borst. 'Ingrid Benn,' zei ze. 'Ik ben de vrouw van Tomas Benn.' Ik had moeite om haar te verstaan, en het praten scheen een enorme inspanning te zijn. 'Sorry, mijn Engels niet...' Ze maakte een hulpeloos gebaar. 'Ik wil met Adam Tallis spreken.'
Ik deed de deur wijd open. 'Kom binnen,' zei ik. 'Kom alstublieft binnen.' Ik nam de paraplu van haar over en klapte hem dicht, terwijl ik de waterdruppels er vanaf schudde. Ze kwam binnen en ik deed de deur goed achter haar dicht.
Ik herinnerde me nu dat ze Adam en Greg een aantal weken geleden had geschreven met het verzoek of ze met hen kon komen praten over de dood van haar man. Ze ging aan de keukentafel zitten in haar dure, degelijke pak, met haar nette schoenen, een kop thee in de hand, die ze niet opdronk. Ze staarde me hulpeloos aan, alsof ik met een antwoord op de proppen zou komen, hoewel ze net als Tomas bijna geen woord Engels sprak en ik geen woord Duits kende.
'Ik vind het heel erg,' zei ik. 'Van uw man. Echt heel erg.'
Ze knikte naar me en begon te huilen. Tranen stroomden over haar wangen en ze veegde ze niet af, maar bleef passief zitten, een waterval van verdriet. Er was wel iets indrukwekkends aan haar stille, lijdzame verdriet. Ze schermde het niet af, maar liet het over zich heen komen. Ik gaf haar een zakdoekje en ze hield het in haar hand, alsof ze niet wist waarvoor het diende. 'Waarom?' zei ze na een tijdje. 'Waarom? Tommy zegt...' ze zocht naar het woord, maar gaf het op.
'Het spijt me,' zei ik heel langzaam. 'Maar Adam is er niet.'
Het scheen niet zoveel uit te maken. Ze haalde een sigaret te voorschijn en ik pakte een schoteltje voor haar en ze rookte en huilde en sprak in flarden Engels, maar ook Duits. Ik zat daar maar en keek in haar grote, droevige bruine ogen, schouderophalend, knikkend. Toen werd ze geleidelijk aan kalm en we bleven even zwijgend zitten. Was ze al bij Greg geweest? Het beeld van hen samen trok me niet aan. Het artikel in Guy over de ramp lag opengeslagen op tafel en Ingrids oog viel erop en ze trok het naar zich toe. Ze keek naar de groepsfoto van de expeditie en streelde het gezicht van haar dode man. Ze keek me met een flauwe glimlach aan. 'Tomas,' zei ze, bijna onhoorbaar.
Ze draaide de bladzijde om en keek naar de tekening van de berg met de uitgezette touwen. Ze begon er met haar vinger op te kloppen. 'Tommy zegt goed, hij zei. Geen probleem.'
Daarna ging ze verder in het Duits en ik begreep er helemaal niets van, totdat ik een bekend woord hoorde, dat een paar keer werd herhaald. 'Ja,' zei ik. 'Help.' Ingrid keek alsof ze het niet begreep. Ik zuchtte. 'Help,' zei ik langzaam. 'De laatste woorden van Tomas. Help.'
'Nee, nee,' zei ze nadrukkelijk.'Gelb.'
'Help.'
'Nee, nee. Gelb.' Ze wees op het tijdschrift.'Rot. Hier. Blau. Hier. Und gelb.'
Ik keek haar wezenloos aan. 'Rot is... eh... rood, ja? En blau is...
'Blauw.'
'En gelb...'
Ze keek rond en wees op een kussen van de bank.
'Geel,' zei ik.
'Ja, geel.'
Ik moest wel lachen om de verwarring en Ingrid glimlachte ook treurig. Maar toen leek het alsof er een knopje in mijn hoofd werd omgedraaid: het laatste cijfer van een combinatie- slot schoot op zijn plaats. De deuren zwaaiden open. Geel. Gelb. Ja. Hij zou nooit in het Engels hebben geroepen, al ster¬vende, toch? Natuurlijk niet. Niet de man die de expeditie hinderde, omdat hij geen woord Engels sprak. Zijn laatste woord was een kleur geweest. Waarom? Wat had hij willen zeg¬gen? Buiten viel de regen bij bakken naar beneden, Toen glim¬lachte ik weer. Hoe had ik zo stom kunnen zijn?
'Alstublieft?'
'Mevrouw Benn,' zei ik. 'Ingrid. Het spijt me vreselijk.'
‘Ja.'
'Maar je kunt maar beter weggaan.'
'Gaan?'
'Ja.'
'Maar...'
'Adam kan jou niet helpen.'
'Maar...'
'Ga terug naar je kinderen,' zei ik. Ik had geen idee of ze die had, maar ik vond haar er als een moeder uitzien, een beetje als mijn eigen moeder eigenlijk.
Ze stond gehoorzaam op en pakte haar regenjas.
'Het spijt me vreselijk,' zei ik weer, en ik duwde haar para¬plu in haar hand, en ze ging weg.
Greg was dronken toen we daar kwamen. Hij omhelsde me een beetje te onstuimig en daarna omhelsde hij ook Adam. Het was weer de oude club: Daniël, Deborah, Klaus, andere klimmers. Het viel me op dat ze zich gedroegen als soldaten met verlof, die elkaar ontmoeten in zorgvuldig uitgekozen schuilplaatsen, omdat ze weten dat gewone burgers nooit echt zouden begrijpen wat zij hadden meegemaakt. Het was een tussenplaats en een tussentijd, waar ze zich maar doorheen moesten slaan totdat ze weer naar het echte leven van extremiteit en gevaar terugkeerden. Ik vroeg me, voor de zoveelste keer, af wat ze van mij dachten. Was ik alleen maar een verzetje voor ze, zo'n wild avontuurtje dat soldaten in de Tweede Wereldoorlog in hun weekendverlof hadden?
De sfeer was tamelijk joviaal. Als Adam er een beetje afwezig bij zat, lag dat misschien gewoon aan mijn overgevoeligheid. Hij was algauw in druk gesprek gewikkeld. Maar één ding leed geen twijfel: Greg zag er beroerd uit. Hij zweefde van groep naar groep, maar zei heel weinig. Hij vulde de hele tijd zijn glas bij. Na een tijdje was ik alleen met hem.
'Ik voel me niet zo thuis hier,' zei ik ongemakkelijk.
'Ik ook niet,' zei Greg. 'Kijk, het regent niet meer. Ik zal je de tuin van Phil en Marjorie laten zien.'
Het feestje vond plaats in het huis van een oude klimmersvriend, die het klimmen na de universiteit had opgegeven en in het Londense zakenleven was beland. Dus terwijl zijn vrienden nog steeds niet honkvast waren en over de wereld zwierven, hier en daar geld bij elkaar brachten, sponsors zochten, had Phil dit prachtige grote huis vlak bij Ladbroke Grove. We liepen buiten. Het gras was nat en ik voelde mijn voeten koud en nat worden, maar het was lekker om buiten te zijn. We liepen naar de lage muur achter in de tuin en keken naar het huis aan de andere kant. Ik draaide me om. Ik zag Adam door het raam op de eerste verdieping bij een groepje mensen staan. Zo nu en dan keek hij naar ons. Greg en ik hieven ons glas naar hem. Hij hief zijn glas naar ons.
'Ik vind dit fijn,' zei ik. 'Ik vind het fijn als ik weet dat deze avond lichter is dan gisteravond en dat morgenavond lichter zal zijn dan vanavond.'
'Als Adam niet stond te kijken, zou ik je willen kussen, Alice,' zei Greg. 'Ik bedoel, ik wil je kussen, maar als Adam niet keek, zou ik je zeker kussen.'
'Dan ben ik blij dat hij er staat, Greg,' zei ik. 'Kijk.' Ik wapperde met mijn hand voor zijn gezicht om mijn trouwring te tonen. 'Vertrouwen, eeuwige trouw, dat soort dingen.'
'Sorry, ik weet het.' Greg keek weer somber. 'Wel eens van de Titanic gehoord?'
'Wel eens,' zei ik met een flauw glimlachje, omdat ik besefte dat ik opgezadeld was met een stomdronken Greg.
'Weet je...' Toen zweeg hij. 'Weet je dat er geen enkele officier die de Titanic overleefde ooit nog kapitein op een schip is geworden?'
'Nee, dat wist ik niet.'
'Dat bracht ongeluk, snap je. Ze kwamen nooit meer aan de bak. De kapitein bofte dat hij met het schip ten onder ging. Dat hoort een kapitein ook te doen. Weet je waarom ik naar Amerika ga?'
'Om te klimmen.'
'Nee, Alice', zei hij zeer beslist. 'Nee. Ik ga de tent sluiten. Klaar. Finito. Een streep in het zand. Ik ga ander werk zoeken. Kapitein Ahab ging tenminste samen met de walvis ten onder. Er zijn mensen doodgegaan onder mijn hoede en dat was mijn schuld, dus ik ben uitgerangeerd.'
'Greg,' zei ik. 'Dat is niet zo. Het was niet jouw schuld, bedoel ik.'
'Hoe bedoel je?' vroeg hij.
Ik keek om me heen. Adam was nog boven. Hoe idioot het ook misschien was, hoe dronken hij ook was, ik moest het Greg vertellen voordat hij wegging. Wat ik verder ook zou doen of laten, ik was dit aan hem verplicht. Waarschijnlijk zou de kans zich nooit meer voordoen. Misschien dacht ik ook dat ik in Greg een bondgenoot zou vinden, dat ik niet zo alleen zou zijn als ik het hem vertelde. Ik had de valse hoop dat hij ineens uit zijn dronken, huilerige toestand zou komen en me te hulp zou schieten.
'Heb je Klaus z'n boek gelezen?' vroeg ik.
'Nee,' zei hij, terwijl hij zijn glas wodka optilde.
'Niet doen,' zei ik, terwijl ik hem tegenhield. 'Niet meer drinken. Ik wil dat je goed luistert naar wat ik ga zeggen. Je moet weten dat toen de vermiste groep op de Chungawat naar het kamp werd gebracht, er één persoon halfdood was. Weet je nog wie?'
Op Gregs gezicht lag een ijzige, sombere uitdrukking. 'Ik was toen ook niet bepaald helder. Was het niet Peter Papworth? Hij riep om hulp, de stumper. De hulp die ik hem niet had kunnen geven.'
'Nee,' zei ik. 'Klaus had het mis. Het was Papworth niet, het was Tomas Benn.'
'Nou ja,' zei Greg. 'We waren allemaal niet op ons best. Ad fundum.'
'En wat was Benns opvallendste kenmerk?'
'Hij kon voor geen meter klimmen.'
'Nee, je hebt het me zelf verteld. Hij sprak geen woord Engels.'
'Dus?'
'Help, help, help. Dat hoorden ze hem zeggen toen hij stervende was en in coma raakte. Een raar moment om ineens Engels te gaan praten.'
Greg haalde zijn schouders op. 'Misschien zei hij het in het Duits.'
'Het Duitse woord voor "help" is "Hilfe". Dat klinkt heel anders.'
'Misschien was het iemand anders.'
'Het was niet iemand anders. Het tijdschriftartikel citeert drie verschillende mensen, die zijn laatste woorden hebben gemeld. Twee Amerikanen en een Australiër.'
'En waarom hebben ze gemeld dat ze dat gehoord hadden?'
'Ze meldden dat omdat ze dat van hem verwachtten. Maar ik denk niet dat hij dat heeft gezegd.'
'Wat zei hij dan wel, volgens jou?'
Ik keek om me heen. Adam was nog steeds veilig binnen. Ik zwaaide vrolijk naar hem.
'Ik denk dat hij "gelb"zei.'
'"Gelb?" Wat betekent dat in godsnaam?'
'Dat betekent "geel" in het Duits.'
'Geel? Waarom lag-ie te zwetsen over geel, terwijl hij stervende was. Was-ie soms aan het hallucineren?'
'Nee, ik denk dat hij nadacht over het probleem dat zijn dood veroorzaakte.'
'Hoe bedoel je?'
'De kleur van het touw dat de groep over de Gemini-graat had gevolgd. Langs de verkeerde kant van de graat. Een geel touw.'
Greg wilde iets zeggen, maar hield abrupt zijn mond. Ik keek toe hoe hij langzaam over mijn woorden nadacht.
'Maar het touw langs de Gemini-graat was blauw. Mijn touw. Ze gingen de verkeerde kant op, omdat het touw loskwam. Omdat ik het niet goed gezekerd had.'
'Ik denk van niet,' zei ik. 'Ik denk dat de bovenste twee haken van je touw loskwamen, omdat iemand ze eruit had getrokken. En ik denk dat Françoise, Peter, Carrie, Tomas en die andere — hoe heette die ook weer?'
'Alexis,' mompelde Greg.
'Die namen de verkeerde route, omdat een touw hen die kant op leidde. Een geel touw.'
Greg keek onthutst, gekweld.
'Hoe kan daar nou een geel touw zijn geweest?'
'Omdat het daar werd uitgezet om ze de verkeerde kant op te sturen.'
'Maar wie...?'
Ik draaide me om en keek nog eens omhoog naar het raam. Adam keek even naar ons en keek daarna weer naar de vrouw met wie hij praatte.
'Misschien was het een vergissing,' zei Greg.
'Het kon geen vergissing zijn,' zei ik langzaam.
Er viel een heel lange stilte. Een aantal keren keek Greg me aan, maar hij keek meteen weer weg. Plotseling ging hij op de natte grond zitten tegen een struik die terugveerde, zodat we allebei water over ons heen kregen. Hij trilde hevig en snikte hulpeloos.
'Greg,' siste ik dringend. 'Beheers je.'
Hij huilde maar door. 'Dat kan ik niet. Dat kan ik niet.'
Ik boog me voorover en greep hem stevig vast en schudde hem door elkaar.
'Greg, Greg.' Ik hielp hem overeind. Zijn gezicht was rood en betraand. 'Je moet me helpen, Greg. Ik heb niemand. Ik sta alleen.'
'Ik kan het niet. Ik kan het niet. De teringkankerlijer. Ik
kan het niet. Waar is m'n wodka?'
'Die heb je laten vallen.'
'Ik moet wat drinken.'
'Nee.'
'Ik moet wat drinken.'
Greg wankelde terug door de tuin, het huis in. Ik wachtte even, hijgend, terwijl ik kalm probeerde te worden. Ik was aan het hyperventileren. Het duurde een paar minuten. Nu moest ik terug naar binnen en normaal doen. Zodra ik de keuken in het souterrain binnenliep, hoorde ik een verschrikkelijke klap en daarna geschreeuw van boven en brekend glas. Ik rende de stenen trap op. In de voorkamer was het een chaos. Er werd gevochten op de vloer, meubels waren omvergetrapt, een gordijn was omlaaggehaald. Er klonk geschreeuw en gegil. Eerst kon ik niet eens zien wie er aan het vechten waren, maar toen zag ik dat Greg van iemand werd weggetrokken. Het was Adam, met zijn handen voor zijn gezicht. Ik rende naar hem toe.
'Teringkankerlijer!' schreeuwde Greg. 'Teringkankerlijer.' Hij keek om zich heen en kwam tot bezinning. Hij rende als een bezetene de kamer uit. De voordeur werd dichtgesmeten.
Overal in de kamer zag je verbijsterde gezichten. Ik keek naar Adam. Hij had een diepe schram over zijn wang. Zijn oog was al aan het opzwellen. Hij keek me aan. 'O, Adam,' zei ik, en rende naar hem toe.
'Waar ging dat nou over?' vroeg iemand. Het was Deborah. 'Alice, jij was met hem aan het praten. Wat bezielde hem ineens?'
Ik keek de kamer rond naar Adams vrienden, collega's, kameraden, allemaal keken ze me vragend aan, allemaal woedend over de plotselinge aanval. Ik haalde mijn schouders op. 'Hij was dronken,' zei ik. 'Er zal plotseling iets in hem zijn geknapt. Het werd hem eindelijk allemaal te veel.' Ik bemoeide me weer met Adam. 'Ik zal het wel even schoonmaken, schat.'
36
Het was zo'n zwembad als uit mijn jeugd — dompige, groen betegelde badhokjes, een vierkant bad met oud pleisterwerk en kleine haarballetjes op de bodem, waarschuwingsborden dat je niet mocht rennen, duiken, roken en vrijen, slaphangende vlaggetjes onder de flikkerende tl-verlichting. In de gemeenschappelijke kleedkamer zag je vrouwen in allerlei vormen en maten. Het was net een tekening uit een kinderboek, die verschillende soorten mensen liet zien: billen met kuiltjes en dikke aderen, hangborsten, holle ribbenkasten en benige schouders. Ik keek naar mezelf in de doffe spiegel voordat ik mijn zwempak aandeed en schrok weer hoe ongezond ik eruitzag. Waarom had ik dat niet eerder gezien? Ik deed mijn badmuts op en mijn zwembril, zo strak dat mijn oogballen uitpuilden, en liep met grote passen naar het bad. Vijftig baantjes: die was ik van plan te doen.
Ik had al maanden niet gezwommen. Mijn benen, cirkelend met de schoolslag of wild trappend met crawlen, voelden zwaar aan. Mijn borst deed pijn. Water sijpelde mijn bril binnen en stak in mijn ogen. Een man op zijn rug, met heen en weer zagende armen, stootte tegen mijn buik en schreeuwde iets naar me. Ik telde tijdens het zwemmen, starend door mijn bril naar het turquoise water. Wat was dit saai, op en neer, op en neer. Ik wist weer waarom ik het nooit had volgehouden. Maar na zo'n baantje of twintig kwam ik in een ritme dat bijna meditatief werd en in plaats van te puffen en te tellen, begon ik te denken. Niet meer panisch, maar langzaam en kalm. Ik besefte dat ik in groot gevaar verkeerde en ik wist ook dat niemand me zou helpen. Greg was wat dat betreft mijn laatste kans geweest. Ik was nu alleen. De spieren in mijn armen deden pijn van het zwemmen.
Het leek absurd, maar toch was ik haast opgelucht. Ik was alleen, voor het eerst in maanden. Ik was weer mezelf. Na al die hartstocht, woede en angst, na al die totaal verwarrende stuurloosheid, kon ik weer helder denken, alsof ik uit een koortsachtige droom was ontwaakt. Ik was Alice Loudon. Ik was verdwaald geweest, maar nu was ik weer gevonden. Tweeenveertig, drieënveertig, vierenveertig. Ik smeedde een plan terwijl ik gestaag doorzwom en alle crawlende mannen uit de weg ging. De knopen in mijn schouder werden losser.
In de kleedkamer droogde ik me stevig af, trok mijn kleren aan zonder ze nat te maken op de modderige vloer en maakte me daarna op voor de spiegel. Er stond een vrouw naast me die ook eyeliner en mascara opdeed. We grijnsen elkaar toe, twee vrouwen die zich wapenden tegen de boze buitenwereld. Ik föhnde mijn haar en stak het op, zodat er geen haren in mijn gezicht sprongen. Ik zou het snel afknippen, Alice met de nieuwe look. Adam was dol op mijn haar. Soms begroef hij zijn gezicht erin alsof hij verdronk. Wat leek het lang geleden, die hartstochtelijke, donkere vergetelheid. Ik zou een korte kop nemen bij de kapper, zodat ik al dat weelderige gewicht niet zou hoeven torsen.
Ik ging niet meteen terug naar mijn werk. Ik liep een eindje van het zwembad een Italiaans restaurant binnen en bestelde een glas rode wijn, een fles mineraalwater met bubbeltjes en een salade van zeebanket met knoflookbrood. Ik haalde het briefpapier te voorschijn dat ik die ochtend had gekocht en een pen. Boven aan het papier schreef ik in vette hoofdletters: aan wie dit leest, en zette er een dubbele streep onder. De wijn werd gebracht en ik nam er voorzichtige slokjes van. Ik moest nu mijn hoofd bij elkaar houden.
'Mocht ik dood gevonden worden,' schreef ik, 'of verdwijnen zonder een spoor achter te laten, dan ben ik vermoord door mijn echtgenoot, Adam Tallis.'
De salade en het knoflookbrood kwamen op tafel en de ober maalde er royaal zwarte peper overheen met een gigantische pepermolen. Ik reeg een rubberachtig ringetje inktvis aan mijn vork en stak het in mijn mond, kauwde zorgvuldig en spoelde het weg met water.
Ik schreef alles op wat ik wist in een net handschrift en in zo overtuigend mogelijke bewoordingen. Ik vertelde dat Adèle dood was en dat haar laatste brief aan Adam vlak voordat ze verdween, onder in mijn la met ondergoed lagen. Ik vertelde over Tara, Adèles zuster, die Adam lastig viel, wanhopig, meelijwekkend, en uit een kanaal in Oost-Londen werd gevist. Ik beschreef ook de moord op Sherpa. Vreemd genoeg was het de kat, en niet de vrouwen, waardoor ik me heel duidelijk bewust werd van het gevaar dat ik zelf liep. Ik zag het beest weer voor me, opengesneden in het bad. Heel even voelde ik mijn maag omdraaien. Ik kauwde op knapperig brood en nam nog een slok wijn om mijn zenuwen in bedwang te houden. Daarna gaf ik mijn analyse van wat er op de berg met Françoise precies was gebeurd. Ik vertelde dat Françoise Adam had afgewezen, ik vertelde over Gregs schijnbaar waterdichte systeem van touwen, over de laatste woorden van de stervende Duitser. Ik tekende zo netjes mogelijk een schema zoals het in het tijdschrift stond, met behoorlijke pijlen en stippellijntjes. Ik gaf het adres van Greg en zei dat men wat ik had geschreven bij hem op juistheid kon toetsen.
Op een apart vel schreef ik een provisorisch testament. Ik liet al mijn geld aan mijn ouders na. Mijn sieraden gingen naar Paulines baby, als het een meisje was, en naar Pauline zelf als het een jongetje was. Jake erfde mijn twee schilderijen en mijn broer mijn weinige boeken. Dat was voldoende. Ik had toch al niet zoveel na te laten. Ik dacht aan mijn begunstigden, maar op een neutrale manier. Toen ik over mijn leven met Jake nadacht, voelde ik geen enkele wroeging. Het leek allemaal zo lang geleden, een andere wereld en een andere ik. Ik verlangde niet terug naar die oude wereld, zelfs nu niet. Ik wist niet wat ik verlangde. Ik kon niet op die manier vooruitkijken, in de toekomst, misschien omdat ik het niet durfde. Ik zat vast in het rampzalige heden en ik moest nu voetje voor voetje verder gaan, om een weg te zoeken door het gevaar. Ik wilde niet dood.
Ik vouwde de papieren op, stopte ze in een envelop en deed ze in mijn tas. Ik at mijn lunch methodisch op en spoelde het laatste hapje weg met rode wijn. Ik bestelde een stukje citroentaart als dessert, die heerlijk romig en zurig was, en een dubbele espresso. Nadat ik had afgerekend pakte ik mijn nieuwe zaktelefoon te voorschijn en belde Claudia. Ik zei dat ik was opgehouden en pas over een uur terug op kantoor zou zijn. Als Adam belde moest ze zeggen dat ik in een vergadering zat. Ik verliet het restaurant en hield een taxi aan.
Sylvie was in gesprek met een cliënt en haar assistente zei dat ze het de hele middag erg druk had.
'Zeg maar dat Alice haar dringend wil spreken en dat het maar een paar minuten hoeft te duren.'
Ik wachtte in de hal en bladerde door nummers van vrouwenbladen van vorig jaar, waarin ik las hoe je moest afvallen en meervoudige orgasmen kon krijgen en worteltaart moest bakken. Na een minuut of twintig kwam een vrouw met rode ogen Sylvies werkkamer uit en ik ging naar binnen.
'Alice.' Ze omhelsde me en duwde me toen een eindje van zich af. 'Je bent fantastisch mager. Sorry dat je moest wachten. Ik zat al sinds de lunch met een hysterische gescheiden vrouw opgescheept.'
'Ik zal je niet lang ophouden,' zei ik. 'Ik weet dat je het heel druk hebt. Ik wilde vragen of je iets voor me wilde doen. Iets heel simpels.'
'Natuurlijk, zeg 't maar. Hoe is het met die zalige man van je?'
'Daarom ben ik hier,' zei ik en ik ging tegenover haar zitten, zodat haar grote, rommelige bureau tussen ons in stond.
'Is er iets aan de hand met hem?'
'Zoiets.'
'Je wil toch niet scheiden, hè?'
Ze kreeg een nieuwsgierige, bijna inhalige blik in haar ogen.
'Je hoeft alleen maar iets te doen. Ik wil dat je iets voor me bewaart.' Ik haalde de dichte envelop uit mijn tas en schoof hem naar haar toe. 'Ik besef dat dit idioot en melodramatisch klinkt, maar mocht ik dood gevonden worden of verdwijnen, dan moet je die aan de politie geven.'
Ik voelde me opgelaten. Er viel een doodse stilte. Sylvies mond stond open, ze had een wezenloze uitdrukking op haar gezicht. 'Lieve Alice, maak je een geintje?'
'Nee. Is er een probleem?'
De telefoon op haar bureau ging, maar ze nam niet op en we wachtten beiden tot hij ophield.
'Nee,' zei ze afwezig. 'Niet echt.'
'Goed zo.' Ik stond op en pakte mijn tas. 'Doe de groeten aan de club. Zeg maar dat ik ze mis. Dat ik ze altijd heb gemist, hoewel ik dat in het begin nog niet wist.'
Sylvie bleef in haar stoel zitten en staarde me aan. Toen ik bij de deur was, sprong ze op en rende achter me aan. Ze legde een hand op mijn schouder.
'Wat is er aan de hand, Alice?'
'Sorry, Sylvie.' Ik gaf haar een zoen op haar wang. 'Een andere keer misschien. Pas goed op jezelf. En fijn dat je mijn vriendin bent. Dat helpt.'
'Alice,' zei ze weer, hulpeloos. Maar ik was al weg.
Ik was om vier uur terug op kantoor. Ik sprak een uur met de marketing-afdeling en een halfuur met de boekhouding over mijn toekomstige budget. Uiteindelijk bonden ze in, omdat ik ik dat duidelijk niet van plan was. Ik peesde door het papierwerk op mijn bureau en ging eerder weg dan anders. Adam stond op me te wachten, zoals ik al had verwacht. Hij las niet, staarde niet om zich heen of keek op zijn horloge. Hij stond roerloos, alsof hij op wacht stond, met zijn geduldige blik op de draaideuren gericht. Hij had er waarschijnlijk al een uur zo gestaan.
Toen hij me zag lachte hij niet naar me, maar hij pakte mijn tas van me over en toen sloeg hij zijn armen om me heen en keek me strak aan. 'Je ruikt naar chloor.'
'Ik heb gezwommen.'
'En parfum.'
'Die heb ik van jou.'
'Je ziet er prachtig uit vandaag, schat. Zo fris en mooi. Ik kan niet geloven dat je mijn vrouw bent.'
Hij kuste me, heftig en lang, en ik kuste hem terug en drukte me tegen hem aan. Mijn lichaam voelde aan als een soort zware logge massa, die nooit meer zou huiveren van begeerte. Ik sloot mijn ogen, omdat ik zijn priemende blik, die zich nooit van me afwendde, niet kon verdragen. Wat zag hij? Wat wist hij?
'Ik neem je vanavond mee uit eten,' zei hij. 'Maar eerst gaan we naar huis, want ik wil met je neuken.'
'Je hebt het allemaal goed gepland,' zei ik, gelaten glimlachend in zijn dicht omklemmende armen.
'Inderdaad. Tot in alle details, Alice.'
37
Ik protesteerde niet toen hij mijn pillenstrip pakte en de gele pilletjes een voor een in de wc gooide. Als iemand me een halfjaar geleden had verteld dat ik het goed zou vinden dat mijn geliefde - mijn man - mijn anticonceptiepillen zonder mijn toestemming door de wc zou spoelen, zou ik hem hard hebben uitgelachen. Toen hij het laatste pilletje eruit had geschud, nam hij me bij de hand en leidde me zwijgend naar de slaapkamer. Hij vrijde heel teder met me, waarbij hij me de hele tijd dwong hem aan te kijken. En ik protesteerde niet. Maar ik maakte voortdurend als een bezetene berekingen in mijn hoofd. Hij wist waarschijnlijk niet dat de pil altijd een tijd doorwerkt, zodat ik de gouden kans van deze maand wel zou mislopen. Ik zou de komende weken in ieder geval niet zwanger worden, dacht ik. Maar toch ervoer ik het alsof hij een kind in me plantte, dat ik alleen maar passief ontving, zonder protest. Het deed me beseffen hoe weinig ik me altijd had ingeleefd in mishandelde vrouwen of de vrouwen van alcoholisten. Het noodlot sluipt naderbij als een vloedgolf op een toeristenstrand. Op het moment dat je hem kan zien, ben je machteloos of kun je er niets tegen doen, en je wordt erdoor opgetild en meegesleurd. Ik had me in zoveel dingen niet ingeleefd, dacht ik. Mijn leven was grotendeels geruisloos voorbijgegaan en ik had niet echt goed nagedacht over hoe andere mensen leefden en in wat voor ellende ze verkeerden.
Toen ik terugdacht aan de laatste paar maanden, schaamde ik me er opnieuw over hoe gemakkelijk ik een oud, bemind leven van me af had geworpen: mijn familie, mijn vrienden, mijn hobby's, mijn visie op de wereld. Jake had me verweten dat ik alle schepen achter me verbrandde, waardoor mijn gedrag een schijn van edele onverschrokkenheid kreeg. Maar ik had ook mensen in de steek gelaten. Nu moest ik mijn zaken op orde brengen, of ten minste een verzoenend gebaar maken naar degenen die ik misschien had gekwetst. Ik schreef een brief aan mijn ouders, waarin ik zei dat ik besefte dat ik niet veel contact had gezocht, maar dat ze niet moesten vergeten dat ik heel erg van ze hield. Ik stuurde mijn broer, die ik een jaar geleden voor het laatst had gezien, een ansichtkaart met vrolijke, toegenegen woorden. Ik belde Pauline en sprak een boodschap in op haar antwoordapparaat waarin ik vroeg hoe het met de zwangerschap ging en zei dat ik haar graag gauw wilde zien en dat ik haar had gemist. Ik deed een verlate verjaardagskaart voor Clive op de bus. En nadat ik diep adem had gehaald, belde ik Mike. Hij klonk eerder timide dan bitter, maar hij was wel blij dat ik hem belde. Hij ging de volgende dag met zijn vrouw en zijn zoontje met vakantie naar een huis in Bretagne, zijn eerste vakantie in maanden. Ik nam van iedereen afscheid, maar dat wisten ze niet.
Ik had mijn oude leven ontegenzeggelijk kapotgemaakt, en nu probeerde ik een manier te vinden om mijn nieuwe leven ook te laten instorten, zodat ik eruit zou kunnen ontsnappen. Nog steeds waren er momenten — met de dag minder - dat ik onmogelijk kon geloven dat ik dit werkelijk meemaakte. Ik was getrouwd met een moordenaar, een mooie moordenaar met blauwe ogen. Als hij er ooit achter zou komen dat ik dat wist, zou hij me ook vermoorden, daar twijfelde ik niet aan. Als ik probeerde weg te gaan, zou hij me ook vermoorden. Hij zou me vinden en me vermoorden.
Die avond zou ik na mijn werk naar een lezing gaan, waarin nieuwe cijfers werden opgevoerd over het verband tussen vruchtbaarheidsbehandelingen en eierstokkanker, deels omdat het vaag verband hield met mijn werk, deels omdat de lezing werd gehouden door een kennis van me, maar vooral omdat ik dan niet bij Adam hoefde te zijn. Hij zou buiten op me staan te wachten en ik kon hem natuurlijk niet tegenhouden als hij per se mee wilde. Maar dan waren we voor de verandering eens samen in mijn wereld, een wereld van geruststellend wetenschappelijk onderzoek, empirisme en tijdelijke veiligheid. Ik zou niet naar hem hoeven kijken of met hem praten of door hem neergedrukt worden, kreunend van zogenaamde hartstocht.
Adam stond niet buiten te wachten. Ik voelde zo'n enorme opluchting dat het bijna een soort euforie was. Er viel onmiddellijk een gewicht van me af en ik kon beter nadenken. De hele wereld zag er anders uit als hij er niet stond, op de loer tot ik de deur uitkwam, me aanstarend met die priemende, broeierige blik, die ik niet meer kon inschatten. Was het haat of liefde, hartstocht of moordzucht? Bij Adam liepen die begrippen altijd erg door elkaar heen, en weer moest ik denken — nu met een huivering van pure walging, doorspekt met een zweem van schaamte — aan het geweld in onze huwelijksnacht in het Lake District. Ik voelde me gevangen in één lange, grijze nawee.
Ik liep naar de gehoorzaal, wat ongeveer een kwartier duurde, en toen ik de hoek omkwam en naar het gebouw liep, zag ik hem staan met een bos gele rozen in zijn hand. Passerende vrouwen keken begerig naar hem, maar hij scheen het niet te merken. Hij had alleen maar oog voor mij. Hij wachtte op me, maar dacht dat ik van de andere kant zou komen. Ik bleef staan en verborg me in de dichtstbijzijnde portiek. Een golf van misselijkheid sloeg over me heen. Ik zou nooit aan hem kunnen ontsnappen, hij was me één stap voor, was altijd op me aan het wachten, altijd met zijn handen aan me en me tegen zich aandrukkend, hij liet me nooit gaan. Hij was te overweldigend. Ik wachtte tot de paniek wegtrok en daarna, ervoor oppassend dat hij me niet zag, draaide ik me om en rende de weg terug tot de hoek. Daar hield ik een taxi aan.
'Waarheen, dame?'
Waarheen? Waar kon ik heen? Ik kon niet van hem weglopen, want dan zou hij weten dat ik het wist. Ik haalde verslagen mijn schouders op en vroeg aan de chauffeur of hij me naar huis wilde brengen. Gevangenis. Ik besefte dat ik zo niet kon doorgaan. De doodsangst die me overspoelde toen ik Adam zag, was een volkomen fysiek gevoel. Hoeveel langer kon ik net doen alsof ik van hem hield, net doen alsof ik in ex-tase raakte wanneer hij me streelde, net doen alsof ik niet doodsbenauwd was? Mijn lichaam kwam in opstand. Maar ik wist niet wat ik anders moest doen.
Toen ik binnenkwam ging de telefoon.
'Hallo?'
'Alice?' Het was Sylvie en ze klonk zenuwachtig. 'Ik dacht niet dat je er zou zijn.'
'Waarom bel je dan?'
'Ik wilde eigenlijk met Adam spreken. Dit is een beetje gênant.'
Ik voelde me plotseling koud en zweterig, alsof ik moest overgeven. 'Adam?' zei ik. 'Waarom zou jij met Adam willen spreken, Sylvie?'
Het bleef stil aan de andere kant.
'Sylvie?'
'Ja, nou ja, ik wou het je zeggen, hoor, hij zou er met je over praten, maar nu het zo is, tja...' Ik hoorde dat ze een trekje nam van haar sigaret. Toen zei ze: 'Het is namelijk zo, en ik weet dat je dit als verraad zal zien, maar je zal ooit begrijpen dat ik het uit vriendschap heb gedaan: ik heb de brief gelezen. En toen heb ik 'm aan Adam laten lezen. Hij kwam namelijk zomaar ineens langs en ik wist niet wat ik moest doen, maar ik heb 'm dus door hem laten lezen, omdat ik denk dat je aan het instorten bent of zoiets, Alice. Het is gestoord, volkomen gestoord wat jij geschreven hebt, je hebt waanbeelden. Dat moet je toch zelf ook inzien, en dat doe je vast ook wel. Dus ik wist niet wat ik moest doen en toen heb ik 'm aan Adam laten lezen. Hallo? Alice? Ben je daar nog?'
'Aan Adam.' Ik herkende mijn eigen stem niet, zo vlak en uitdrukkingsloos. Ik dacht als een bezetene na: er was geen tijd meer te verliezen. De tijd was op.
'Ja, hij was geweldig, in één woord geweldig. Het deed hem natuurlijk verdriet, Jezus, nou. Hij huilde toen hij de brief las en zei maar steeds je naam. Maar hij verwijt je niets, dat moet je begrijpen, Alice. En hij is bang dat je, nou ja, dat je iets doms zal gaan doen. Dat was het laatste wat hij tegen me zei. Hij zei dat hij bang was dat je in jouw toestand misschien, nou ja, dat je jezelf misschien iets aandoet.'
'Besef je wel wat je hebt gedaan?'
'Luister nou, Alice...'
Ik legde de hoorn midden in haar smekende zin neer en bleef even als verlamd staan. Het leek erg koud en stil in de kamer. Ik kon elk geluidje horen, het gekraak van een vloerplank toen ik mijn gewicht verplaatste, het gemurmel van de waterleidingbuizen, het gesuis van de wind buiten. Dat was het. Als ik dood zou worden gevonden, had Adam al de angst geuit dat ik mezelf misschien iets zou aandoen. Ik rende naar de slaapkamer en trok de la open waar ik Adèles brief en Adams vervalste briefje aan zichzelf had verborgen. Ze lagen er niet meer. Ik rende naar de voordeur en toen hoorde ik zijn voetstappen, nog ver aan de voet van de hoge trap.
Er was geen ontsnappen mogelijk. We woonden boven aan de trap. Ik keek om me heen in het besef dat er geen andere uitgang was, geen schuilplaats. Ik overwoog even de politie te bellen, maar daar zou ik niet eens tijd voor hebben. Ik rende naar de badkamer en draaide de douche helemaal open, zodat het water luidruchtig op de tegelvloer spetterde. Toen trok ik de douchegordijnen piepend dicht en liet de badkamerdeur een eindje openstaan, en daarna rende ik naar de woonkamer, pakte mijn sleutels en dook de piepkleine keuken in, waar ik achter de open deur ging staan, nauwelijks verscholen. Het nummer van Guy lag binnen handbereik op het aanrecht. Ik pakte het op. Dat was tenminste iets.
Hij kwam binnen en trok de deur achter zich dicht. Mijn hart bonsde luid, zodat ik dacht dat hij het wel moest horen. Ik herinnerde me ineens dat hij een bos bloemen bij zich had. Hij zou eerst de keuken in lopen om ze in het water te zetten. O god, alstublieft, alstublieft. Mijn adem ging in gierende stoten, zodat mijn borst zeer deed. Ik stootte een rasperig snikje uit. Ik kon er niets aan doen.
Maar toen, als door een wonder, ebde de angst weg en er bleef een soort nieuwsgierigheid over, alsof ik toekeek bij mijn eigen noodlot. Mensen die verdrinken schijnen hun leven in een flits aan hen voorbij te zien gaan tijdens het sterven. In de paar seconden die ik stond te wachten, schoten er beelden door mijn hoofd van mijn leven met Adam: zo'n korte tijd ei-genlijk, hoewel het alles wat er daarvóór was geweest had weggevaagd. Ik keek als een toeschouwer naar mezelf: ons eerste oogcontact, over een drukke straat heen; onze eerste vrijpartij, zo heftig dat het nu bijna komisch aandeed; onze trouwdag, toen ik bijna doodging van geluk. Toen zag ik Adam met opgeheven hand, Adam die een broekriem vasthoudt, Adam met zijn handen om mijn nek. De beelden leidden allemaal naar nu: het moment waarop ik zou zien dat Adam me vermoordde. Maar ik was niet bang meer. Ik voelde me bijna vredig. Het was al heel lang geleden sinds ik me vredig had gevoeld.
Ik hoorde hem de kamer doorlopen. Langs de keuken. Naar de badkamer en de stromende douche. Ik pakte het nieuwe hangslot tussen duim en wijsvinger, hield het in de aanslag, en spande mijn lichaam om weg te rennen.
'Alice,' riep hij. 'Alice.'
Nu. Ik sprintte de keuken uit, de gang in en wrikte de voordeur open.
'Alice!'
Daar was hij, hij kwam met grote passen op me af, gele bloemen tegen zijn borst gedrukt. Ik zag zijn gezicht, zijn prachtige moordenaarsgezicht.
Ik trok de deur op slot en stak de zware sleutel erin en draaide die als een idioot om. Opschieten, alsjeblieft opschieten. Hij draaide om in het slot en ik haalde hem eruit en rende blindelings naar de trap. Terwijl ik dat deed, hoorde ik hem op de deur bonzen. Hij was sterk, o god, hij was sterk genoeg om hem open te breken. Hij had hem al eens eerder met gemak opengekregen, toen hij in ons eigen huis had ingebroken om Sherpa af te maken.
Ik rende de trap af, met twee treden tegelijk. Op een gegeven moment klapten mijn knieën dubbel en ik verzwikte mijn enkel. Maar hij kwam niet. Het gebons werd zachter. Het nieuwe slot hield. Als ik hier uitkwam, zou ik een wrange voldoening halen uit het feit dat hij zich klem had gezet toen hij de deur openbrak om onze kat af te maken.
Nu was ik op straat. Ik rende weg naar de hoofdstraat en pas toen ik aan het eind was, keek ik even snel over mijn schouder om te zien of ik hem zag. Was hij dat, die figuur die in de verte op me af kwam rennen? Ik racete over de hoofdstraat, tussen auto's door, sprong opzij voor een fiets. Ik zag het kwade gezicht van de fietser toen hij een schuiver maakte om me te ontwijken. Ik had een stekende pijn in mijn zij, maar ik ging niet langzamer lopen. Als hij me inhaalde, zou ik gillen en schreeuwen. Maar ze zouden alleen maar denken dat ik gek was. Niemand bemoeit zich trouwens met echtelijke ruzies. Ik dacht dat ik iemand mijn naam hoorde roepen, maar misschien was dat alleen maar mijn schreeuwende verbeelding.
Ik wist waar ik heen ging. Het was vlakbij. Nog een paar meter. Als ik het maar haalde. Ik zag het blauwe licht, een genummerd busje buiten geparkeerd. Ik raapte mijn laatste restje energie bij elkaar en stormde door de deuren naar binnen, waarna ik abrupt en niet erg elegant stilstond bij de balie, waar het verveelde gezicht van een politieagent naar me opkeek.
'Ja?' zei hij, terwijl hij zijn pen oppakte. Ik begon te lachen.
38
Ik zat in een gang te wachten en te kijken. Ik zag alles alsof ik door het verkeerde eind van een telescoop keek. Mensen in uniform en in burger repten zich heen en weer, telefoons rinkelden. Ik weet niet precies of ik een overdreven dramatisch idee had van hoe het op een politiebureau in het centrum van Londen toeging, of ik pooiers en prostituees en randfiguren verwachtte te zien, die snel naar de balie werden gebracht en een procesverbaal kregen, of ik verwachtte dat ikzelf naar een verhoorkamer gebracht zou worden met een doorkijkspiegel, waar ik afwisselend aan de tand zou worden gevoeld door een aardige en een gemene smeris. Maar ik had nooit verwacht dat ik doelloos op een groezelig plastic stoeltje zou zitten, die in een gang in de weg stond, alsof ik op de eerstehulp was beland met een verwonding die niet ernstig genoeg was voor een spoedbehandeling.
Onder normale omstandigheden zou ik geïntrigeerd zijn geweest door de vluchtige inkijkjes in de ellende van andere mensen, maar nu gingen dat soort dingen geheel langs me heen. Ik vroeg me af wat Adam dacht en wat hij buiten aan het doen was. Ik moest een plan trekken. Het was zo goed als zeker dat wie mij ook te woord zou staan me voor gek zou verklaren en me weer in die angstwekkende wereld terug zou brengen achter het plexiglas bij de balie en alles wat me daar te wachten stond. Ik had het onbehaaglijke gevoel dat als ik mijn echtgenoot van zeven moorden beschuldigde, dat zeven keer zo ongeloofwaardig zou zijn als wanneer ik hem van maar één moord beschuldigde, wat op zich al vrij onaannemelijk was.
Wat ik nu het allerliefst wilde was dat een vaderlijk of moederlijk persoon me zou vertellen dat ze me geloofden, dat zij de zaak nu verder zouden afhandelen en dat mijn zorgen voorbij waren. Maar die kans was ondenkbaar. Ik moest het heft in eigen hand nemen. Ik herinnerde me dat ik als tiener een keer dronken thuiskwam van een feest en mezelf dwong een imitatie te doen van iemand die nuchter was. Maar ik deed zo mijn best om langs de bank en de stoelen te lopen zonder ertegenaan te botsen en ik was zo buitengewoon nuchter, dat mijn moeder onmiddellijk vroeg wat ik had uitgespookt. Ik stonk waarschijnlijk een uur in de wind naar nepchampagne. Vandaag moest ik dat beter doen. Ik moest ze overtuigen. Ik had immers Greg overtuigd, al was ik daar weinig mee opgeschoten. Het was niet van belang om ze helemaal te overtuigen. Het ging er gewoon om dat ik ze zo geïnteresseerd kreeg dat ze misschien wel vonden dat ze erachteraan moesten. Ik moest niet teruggaan naar de boze wereld, waar Adam op me wachtte.
Voor het eerst in jaren verlangde ik hevig naar mijn vader en moeder: niet zoals ze nu waren, oud en onzeker, vastgeroest in hun afkeuring en bewust blind voor de bittere, gruwelijke buitenwereld. Nee, ik verlangde naar hen zoals ik hen zag als klein meisje, voordat ik had geleerd hen te wantrouwen: grote, sterke figuren die mij vertelden wat goed en fout was, die mij beschermden tegen het kwaad, die mijn voorbeeld waren. Ik dacht weer aan mijn moeder die knopen aan overhemden naaide in de brede leunstoel onder het raam, een toonbeeld van bekwaamheid en geruststellendheid. Ik dacht aan mijn vader die het vlees sneed op zondagmiddag, in heel precieze dunne roze plakjes. Ik zag mezelf tussen hen in zitten, groeiend onder hun hoede. Hoe was dat brave meisje, met een beugel en enkelsokjes, in mij veranderd, hier op dit politiebureau, vrezend voor mijn leven? Wat zou ik graag weer dat meisje willen zijn, en wat wilde ik graag gered worden.
De politieagente die me naar binnen had gebracht, kwam terug met een man van middelbare leeftijd in een overhemd met opgerolde mouwen. Ze leek wel een schoolmeisje dat terugkomt met een boze leraar. Ik vermoedde dat ze het hele bureau af was geweest om iemand te vinden die niet aan de telefoon zat of druk was met het invullen van formulieren, en deze man had erin toegestemd om even de gang in te komen, vooral om mij de deur te wijzen. Hij keek op me neer. Ik vroeg me af of ik moest opstaan. Hij leek een beetje op mijn vader en die gelijkenis maakte dat er tranen in mijn ogen kwamen. Ik knipperde ze driftig weg. Ik moest een kalme indruk maken.
'Mevrouw...?'
'Loudon,' zei ik. 'Alice Loudon.'
'U wilt informatie doorgeven, begrijp ik?' zei hij.
'Ja,' zei ik.
'Nou?'
Ik keek om me heen. 'Gaan we hier praten?'
De man fronste. 'Het spijt me, dame, maar we zitten op het moment een beetje krap in de ruimte. Dus u zult het hier moeten doen.'
'Oké,' zei ik. Ik balde mijn vuisten in mijn schoot, zodat hij ze niet zou zien trillen, schraapte mijn keel en probeerde mijn stem in bedwang te houden. 'Een vrouw die Tara Blanchard heet werd een paar weken geleden gevonden in een kanaal, vermoord. Heeft u daarvan gehoord?' De rechercheur schudde zijn hoofd. Mensen bleven heen en weer rennen, maar ik ging verder. 'Ik weet wie het heeft gedaan.'
De rechercheur hief zijn hand op om me het zwijgen op te leggen. 'Ho even, mevrouwtje. Het lijkt me het beste om uit te zoeken welk bureau deze zaak behandelt en ze dan even te bellen, zodat u daar uw verhaal kwijt kan. Oké?'
'Nee, niet oké. Ik ben hier gekomen, omdat ik gevaar loop. De man die Tara Blanchard heeft vermoord is mijn echtgenoot.' Ik verwachtte een reactie op mijn verklaring, al was het alleen maar een ongelovige lach, maar er gebeurde niets.
'Uw echtgenoot?' zei de rechercheur, die een blik wisselde met de agente. 'En wat brengt u op dat idee?'
'Ik denk dat Tara Blanchard mijn man chanteerde, of in ieder geval lastigviel, dus heeft hij haar vermoord.'
'Viel ze hem lastig?'
'We kregen de hele tijd telefoontjes, 's avonds laat, vroeg in de ochtend. En dreigbrief]es.'
Hij had een wezenloze uitdrukking op zijn gezicht. Moest hij werkelijk de moeite nemen om te proberen te begrijpen wat ik zei? Dat was vast geen aanlokkelijk vooruitzicht. Ik keek om me heen. Onder deze omstandigheden kon ik niet verder gaan. Wat ik te zeggen had, zou misschien meer indruk maken als het wat formeler werd afgehandeld.
'Neem me niet kwalijk, meneer... ik weet niet hoe u heet.'
'Byrne. Inspecteur Byrne.'
'Kunnen we niet ergens praten waar het wat rustiger is? Ik vind het wat vreemd om dit op de gang te doen.'
Hij slaakte een vermoeide zucht om zijn ongeduld te laten blijken. 'Er zijn geen kamers beschikbaar,' zei hij. 'U kunt aan mijn bureau gaan zitten, als u dat beter vindt.'
Ik knikte en Byrne ging me voor. Onderweg haalde hij koffie voor me. Ik nam het bekertje aan, hoewel ik er geen trek in had. Als het maar de indruk wekte dat we een vertrouwensrelatie hadden.
'Zo, waar waren we gebleven, weet u het nog?' vroeg hij, toen hij aan zijn bureau ging zitten, met mij tegenover zich.
'We kregen dreigbriefjes.'
'Van de vermoorde vrouw?'
'Ja, Tara Blanchard.'
'Zette ze haar naam er dan onder?'
'Nee, maar na haar dood ben ik naar haar flat gegaan en daar vond ik tussen haar vuilnis krantenknipsels over mijn man.'
Byrne keek verbaasd, om niet te zeggen verschrikt. 'U heeft haar vuilnis doorzocht?'
'Ja.'
'Waar gingen die krantenknipsels over?'
'Mijn man, Adam Tallis heet-ie, is een bekende bergbeklimmer. Vorig jaar was hij betrokken bij een vreselijke ramp op een berg in de Himalaya, waarbij vijf mensen omkwamen. Hij is een soort held. Maar goed, de kwestie is dat we nog zo'n briefje ontvingen, nadat Tara Blanchard al dood was. En dat niet alleen. Het briefje had te maken met een inbraak in onze flat. Onze kat werd vermoord.'
'Heeft u die inbraak aangegeven?'
'Ja, twee agenten van dit bureau zijn langsgeweest.'
'Nou, dat is tenminste iets,' zei Byrne vermoeid, en toen, alsof het de moeite van het opmerken bijna niet waard was: 'Maar als dat gebeurde nadat die vrouw blijkbaar al dood was...'
'Precies,' zei ik. 'Het was onmogelijk. Maar een paar dagen geleden was ik ons huis aan het uitmesten en toen vond ik achter een bureau een verfrommelde envelop. En Adam had daarop duidelijk zitten oefenen op het briefje dat die laatste keer werd bezorgd.'
'Dus?'
'Dus Adam had geprobeerd elke connectie tussen de briefjes en de vrouw te verdoezelen.'
'Mag ik dat briefje zien?'
Voor dit moment was ik steeds bang geweest. 'Adam is erachter gekomen dat ik hem verdenk. Toen ik vandaag in de flat terugkwam, was het briefje verdwenen.'
'Hoe is hij daar achter gekomen?'
'Ik heb alles opgeschreven en dat in een envelop gedaan en die aan een vriendin van me gegeven, voor het geval mij iets zou overkomen. Maar ze heeft het gelezen en het aan Adam gegeven.'
Byrne glimlachte flauwtjes en trok meteen daarna weer een strak gezicht. 'Misschien deed ze dat in uw belang,' zei hij. 'Misschien wilde ze u helpen.'
'Ik weet zeker dat ze me wilde helpen. Maar dat heeft ze niet gedaan. Ze heeft me in gevaar gebracht.'
'Het probleem... eh... mevrouw...'
'Alice Loudon.'
'Het probleem is dat moord een zeer ernstig vergrijp is.' Hij praatte tegen me alsof hij een klein kind de verkeersregels uitlegde. 'En omdat het zo'n ernstig vergrijp is, hebben we bewijzen nodig en niet alleen vermoedens. Mensen verdenken vaak bekenden. Ze verdenken ze van misdaden, als ze ruzie hebben gehad. Het beste is om dat soort meningsverschillen op te lossen.'
Ik voelde hem wegglippen. Ik moest verder gaan.
'U laat me niet uitspreken. De reden waarom Tara Adam lastigviel, was geloof ik dat zij hem verdacht van het vermoorden van haar zuster Adèle.'
'Heeft-ie haar zuster vermoord?'
Byrne trok ongelovig een wenkbrauw op. Het werd steeds erger. Ik drukte mijn handen tegen het bureau om het gevoel dat de grond onder me heen en weer bewoog te onderdrukken. Ik probeerde niet te denken aan Adam, die voor het politiebureau op me stond te wachten. Hij zou er staan, roerloos, zijn blauwe ogen strak op de deur gericht waardoor ik naar buiten zou komen. Ik wist hoe hij eruitzag als hij wachtte op iets wat hij wilde: geduldig, volkomen geconcentreerd.
Adèle Blanchard was getrouwd en woonde in Corrick. Dat is een dorp in de Midlands, niet ver van Birmingham. Zij en haar man maakten wandeltochten en klimexpedities, en hoorden bij een groep vrienden waar Adam ook bij zat. Ze had een affaire met Adam, die ze in januari 1990 verbrak. Een paar weken later is ze verdwenen.'
'En u denkt dat uw man haar heeft vermoord.'
'Toen was hij niet mijn man. We hebben elkaar vorig jaar pas leren kennen.'
'Heeft u redenen om te denken dat hij die andere vrouw heeft vermoord?'
'Adèle Blanchard gaf Adam de bons en is verdwenen. Hij had nog een andere lange relatie: met een arts en bergbeklimster, ene Françoise Colet.'
'En waar is zij?' vroeg Byrne met een licht sarcastische uitdrukking.
'Zij kwam vorig jaar om op de berg in Nepal.'
'En uw man heeft haar zeker ook vermoord?'
'Zo kan-ie wel weer, zeg.'
'Wacht nou even, ik ben nog niet klaar.' Nu dacht hij dat ik echt geschift was.
'Mevrouw... eh... ik heb het erg druk. Ik moet...' Hij wuifde wat naar de stapel papier op zijn bureau.
'Oké, ik begrijp dat het moeilijk is,' zei ik, terwijl ik een omhoogkomend paniekgevoel probeerde te onderdrukken, als een vloedgolf die me helemaal zou verzwelgen. Mijn stem klonk hijgend. 'Ik vind het erg fijn dat u naar me luistert. Als u me nog een paar minuten de tijd geeft, krijgt u het hele verhaal te horen. Daarna ga ik gewoon weg, als u dat wilt, en vergeten we de hele zaak.'
De opluchting was duidelijk van zijn gezicht af te lezen. Dat was kennelijk het meest hoopvolle nieuws dat hij had gehoord sinds ik er was.
'Goed dan,' zei hij. 'Maak het kort.'
'Dat beloof ik,' zei ik. Maar natuurlijk hield ik het niet kort. Ik had het tijdschrift bij me en met alle vragen, herhalingen en uitleg duurde het verslag bijna een uur. Ik nam met hem de details door van de expeditie, de afspraken van de gekleurde touwen, Tomas Benn die geen Engels sprak, de chaos die de storm veroorzaakte, de herhaalde afdalingen en beklimmingen van Adam, terwijl Greg en Claude niet bij machte waren om iets te doen. Ik praatte aan een stuk door, kakelend om mijn doodvonnis uit te stellen. Zolang hij luisterde, zou ik in leven blijven. Terwijl ik hem de laatste details vertelde, die wegstierven in een ongewilde stilte, kwam er een brede glimlach op Byrnes gezicht. Eindelijk had ik zijn aandacht. 'Dus de enige mogelijke verklaring is,' zei ik ten slotte, 'dat Adam het expres zo regelde dat de groep waar Françoise in zat, de verkeerde kant van de Gemini-graat op ging.'
Byrne glimlachte nu van oor tot oor. 'Gelb?' zei hij. 'Is dat Duits voor geel?'
'Dat klopt,' zei ik.
'Steengoed,' zei hij. 'Dat moet ik u nageven. Steengoed.'
'Dus u gelooft me.'
Hij haalde zijn schouders op. 'Dat weet ik nog zo net niet. Het is mogelijk. Maar misschien hebben ze hem verkeerd verstaan. Of misschien heeft hij wél om hulp geroepen.'
'Maar ik heb u uitgelegd waarom dat niet kan.'
'Dat maakt niet uit. Dat moeten de autoriteiten in Nepal maar bepalen, of waar die berg ook staat.'
'Maar dat bedoel ik niet. Ik heb een psychologisch patroon vastgesteld. Vindt u dan niet dat het op basis van mijn verhaal de moeite waard is om die twee andere moorden te onderzoeken?'
Byrne had inmiddels een opgejaagde, verontruste blik in zijn ogen gekregen en er viel een lange stilte, waarin hij nadacht over wat ik had gezegd en hoe hij daarop zou reageren. Ik klampte me aan het bureau vast, alsof ik bijna viel.
'Nee,' zei hij uiteindelijk. Ik begon te protesteren, maar hij ging door: 'Mevrouw Loudon, u moet toch toegeven dat ik zo beleefd ben geweest om uw verhaal aan te horen. Het enige wat ik u kan aanraden is dat u, als u werk wilt maken van deze zaak, met de desbetreffende bureaus moet gaan praten. Maar als u hun niets concreets te bieden heeft, denk ik niet dat ze iets voor u kunnen doen.'
'Dat geeft niet,' zei ik. Mijn stem klonk vlak, gespeend van elke emotie. Het gaf inderdaad niet meer. Er viel niets meer aan te doen.
'Hoezo?'
'Adam weet nu alles. Dit was mijn enige kans. Maar u heeft natuurlijk gelijk. Ik heb geen enkel bewijs. Ik weet het gewoon. Ik ken Adam nu eenmaal.' Ik maakte aanstalten om op te staan, hem een hand te geven, weg te gaan, maar in een opwelling leunde ik over het bureau en pakte Byrnes hand. Hij keek verschrikt. 'Wat is je voornaam?'
'Bob,' zei hij schichtig.
'Als je in de komende weken hoort dat ik zelfmoord heb gepleegd of onder een trein ben gekomen of verdronken ben, is er heel wat bewijs dat ik me de laatste paar weken heel raar heb gedragen, dus zal de conclusie gauw zijn getrokken dat ik zelfmoord heb gepleegd, omdat ik geestelijk uit balans was of dat ik een zenuwinzinking had en een ongeluk op de loer lag. Maar dat is niet waar. Ik wil blijven leven. Oké?'
Hij haalde zachtjes mijn hand weg. 'Het komt allemaal goed,' zei hij. 'Praat met uw man. Jullie komen er wel uit.'
'Maar...'
Toen werden we onderbroken. En agent in uniform wenkte Byrne en ze praatten zachtjes, terwijl ze af en toe schuin in mijn richting keken. Byrne knikte naar de man, die weer terugging naar waar hij vandaan was gekomen. Hij ging weer achter zijn bureau zitten en keek me met een doodernstig gezicht aan.
'Uw man staat bij de balie.'
'Natuurlijk,' zei ik bitter.
'Nee,' zei Byrne vriendelijk. 'U ziet het verkeerd. Hij is hier met een arts. Hij wil u helpen.'
'Een arts?'
'Ik begrijp dat u de laatste tijd veel stress heeft gehad. U heeft vreemde dingen gedaan. Ik begrijp dat u zich zou hebben voorgedaan als journalist, dat soort dingen. Kunnen we ze binnen laten komen?'
'Maakt mij niets uit,' zei ik. Ik had verloren. Me verzetten had geen zin meer. Byrne pakte de telefoon.
De arts was Deborah. Ze leken wel filmsterren, zoals ze door het slonzige bureau liepen, lang en gebruind, tussen de bleke, vale rechercheurs en secretaresses. Deborah glimlachte onzeker toen ze me aankeek. Ik glimlachte niet terug.
'Alice,' zei ze. 'We zijn hier om je te helpen. Het komt allemaal goed.' Ze knikte naar Adam en wendde zich daarna tot Byrne. 'Bent u de dienstdoende agent?'
Hij keek niet-begrijpend. 'U moet mij hebben, ja,' zei hij op zijn hoede.
Deborah sprak met kalme, sussende stem, alsof Byrne een van haar patiënten was. 'Ik ben huisarts en onder artikel vier van de Wet op de Geestelijke Gezondheid van 1983 laat ik Alice Loudon met spoed opnemen. Na overleg met haar man, meneer Tallis hier, ben ik ervan overtuigd dat zij voor haar eigen veiligheid zo snel mogelijk voor onderzoek moet worden opgenomen.'
'Gaan jullie me krankzinnig verklaren?' vroeg ik.
Deborah keek bijna schichtig naar een aantekenboekje dat ze in haar hand hield. 'Zo zit het niet. Zo moet je niet denken. We doen alleen maar wat het beste is.'
Ik keek naar Adam. Hij had een tedere, bijna liefdevolle uitdrukking op zijn gezicht. 'Alice, mijn schat,' was het enige wat hij zei.
Byrne wist niet waar hij moest kijken. 'Het is allemaal een beetje vergezocht, maar...', zei hij.
'Het is een medisch verhaal,' zei Deborah gedecideerd. 'Maar goed, dat zal het psychiatrisch onderzoek uitwijzen. In-tussen verzoek ik dat Alice Loudon onder de hoede van haar man wordt geplaatst.'
Adam stak zijn hand uit en streelde mijn wang, heel teder. 'Liefste,' zei hij. Ik keek naar hem op. Zijn blauwe ogen schenen op me neer, als de lucht. Zijn lange haar was verwaaid. Zijn mond stond een beetje open, alsof hij iets wilde zeggen of me wilde kussen. Ik deed mijn hand omhoog en raakte de halsketting aan die hij me lang geleden had gegeven, toen onze liefde nog pril was. Het leek alsof er niemand anders in de kamer was, alleen hij en ik, verder waren er alleen vage beelden en lawaai. Misschien had ik het allemaal verkeerd gezien. Plotseling leek de verleiding onweerstaanbaar om mezelf aan de zorgen van deze mensen over te leveren, mensen die echt van me hielden.
'Het spijt me,' hoorde ik mezelf zwakjes zeggen.
Adam boog voorover en nam me in zijn armen. Ik rook zijn zweet, voelde zijn ruwe wang tegen de mijne.
'Liefde is een rare zaak,' zei ik. 'Hoe kan je nu iemand vermoorden van wie je houdt?'
'Alice, liefste,' zei hij zachtjes in mijn oor, zijn hand op mijn haar. 'Ik had toch beloofd dat ik altijd voor je zou zorgen? Eeuwig en altijd.'
Hij hield me dicht tegen zich aan en het was een heerlijk gevoel. Voor eeuwig en altijd. Zo had ik het me altijd voorgesteld. Misschien was het nog steeds mogelijk. Misschien konden we de klok terugdraaien, net doen alsof hij nooit iemand had vermoord en ik dat nooit had geweten. Ik voelde de tranen over mijn wangen stromen. Een belofte om voor eeuwig en altijd voor me te zorgen. Een moment en een belofte. Waar had ik die woorden eerder gehoord? Ergens in mijn gedachten kwam een vaag, onduidelijk beeld, maar toen nam het vorm aan en ik zag het. Ik deed een stap achteruit, uit Adams omhelzing, en keek helder naar Adams gezicht.
'Ik weet het,' zei ik.
Ik keek om me heen. Byrne, Deborah en Adam keken niet-begrijpend. Dachten ze dat ik nu echt mijn verstand had verloren? Dat vond ik niet erg. Ik had mezelf weer onder controle, mijn hoofd was weer helder. Ik was niet degene die gek was.
'Ik weet waar Adam haar heeft verborgen. Ik weet waar Adam Adèle Blanchard heeft begraven.'
'Waar heeft u het over?' vroeg Byrne.
Ik keek naar Adam en hij keek strak terug, zonder een spier te vertrekken. Toen zocht ik in mijn jas en haalde mijn portemonnee te voorschijn. Ik maakte hem open en haalde er een seizoenskaart uit, bonnen, vreemd geld, en daar had je hem: de foto van mij, genomen door Adam, op het moment dat hij me ten huwelijk vroeg. Ik gaf de foto aan Byrne, die hem aannam en er met een verbaasde blik naar keek.
'Voorzichtig,' zei ik. 'Er is er maar één van. Daar ligt Adèle begraven.' Ik keek schuin naar Adam. Ook toen wendde hij zijn blik niet af, maar ik wist dat hij nadacht. Dat was zijn talent, berekeningen maken in een crisis. Wat was hij in dat mooie hoofd aan het bedenken?
Byrne draaide zich om en liet de foto aan Adam zien. 'Wat is dit?' zei hij. 'Waar is dit?'
Adam kreeg een verbijsterde, medelijdende lach op zijn gezicht. 'Dat weet ik niet precies,' zei hij. 'Het was ergens op een wandeling.' Hij keek me weer aan.
Op dat moment wist ik dat ik gelijk had.
'Nee,' zei ik. 'Het was niet zomaar een wandeling. Adam bracht me naar dat speciale plekje. Hij was al eens eerder in de steek gelaten, zei hij. Maar op die speciale plek wilde hij me ten huwelijk vragen. Een moment en een belofte. We beloofden elkaar eeuwige trouw op het lijk van Adèle Blanchard.'
'Adèle Blanchard?' zei Adam. 'Wie is dat?' Hij keek me strak aan. Ik voelde dat hij met zijn ogen probeerde in te schatten hoeveel ik wist. 'Dit is belachelijk. Ik weet niet meer waar we waren tijdens die wandeling. En jij. Jij weet dat toch ook niet meer, schat? Je lag de hele weg erheen te slapen in de auto. Jij weet niet waar dit is.'
Ik keek naar de foto met een plotselinge hevige schrik. Hij had gelijk. Ik wist het niet. Ik keek naar het gras, zo groen, zo verlokkelijk dichtbij en toch zo ver weg. Adèle, waar ben je? Waar is je verraden, gebroken, vermiste lichaam? En toen wist ik het. Ik had 't. Ik had 't.
'St. Eadmund's,' zei ik.
'Wat?' zeiden Byrne en Adam tegelijk.
'St. Eadmund's, met een a. Adèle Blanchard gaf les op de lagere school van St. Eadmund's, niet ver van Corrick, en de kerk van St. Eadmund's is daar ook. Breng me naar de kerk van St. Eadmund's en ik breng u naar die plek.'
Byrne keek van mij naar Adam en daarna weer naar mij. Hij wist niet wat hij moest doen, maar hij aarzelde. Ik ging vlak voor Adam staan, zodat onze gezichten elkaar bijna raakten. Ik keek in zijn helderblauwe ogen. Er was geen sprankje onrust te zien. Hij was geweldig. Misschien zag ik voor het eerst duidelijk voor me hoe deze man op een berg levens redde en ze wegnam. Ik hief mijn rechterhand op en streelde zijn wang, zoals hij de mijne had gestreeld. Hij deinsde heel even terug. Ik moest iets zeggen. Wat er ook gebeurde, ik zou nooit meer een andere kans krijgen.
'Ik begrijp dat je Adèle en Françoise hebt vermoord, omdat je op de een of andere gruwelijke manier van ze hield. En ik denk dat Tara je bedreigde. Had haar zuster soms iets gezegd? Wist ze het? Vermoedde ze iets? Maar hoe zit het met de anderen? Pete, Carrie, Tomas, Alexis. Toen je de berg weer opging, heb je Françoise toen over de rand geduwd? Heeft iemand dat gezien? Kwam het je gewoon goed uit?' Ik wachtte. Geen reactie. 'Je zult het nooit toegeven, hè? Die voldoening gun je de mindere goden niet.'
'Dit is idioot,' zei Adam. Alice heeft hulp nodig. Juridisch gezien kan ik haar meenemen.'
'U moet dit serieus nemen,' zei ik tegen Byrne. 'Ik heb het bestaan van een vermoord lichaam gemeld. Ik heb de plaats aangewezen. U bent verplicht dat te onderzoeken.'
Byrne keek van de een naar de ander. Toen ontspande zijn gezicht in een sardonische grijns. Hij zuchtte. 'Goed,' zei hij. Daarna keek hij naar Adam. 'Wees niet ongerust, meneer. We zullen goed voor uw vrouw zorgen.'
'Vaarwel,' zei ik tegen Adam. 'Vaarwel, Adam.'
Hij glimlachte naar me, zo'n lieve glimlach dat hij er een klein jongetje door werd, vol angstaanjagende hoop. Maar hij zei niets. Hij keek alleen maar naar me toen ik wegliep, maar ik keek niet om.
39
Agent May er zag eruit of ze zestien was. Ze had kort bruin haar en een rond, beetje pukkelig gezicht. Ik zat achter in de auto, een gewone blauwe auto, niet de politiewagen die ik had verwacht, en keek naar haar dikke nek boven haar nette witte kraagje. Ik vond het er stijf uitzien, afwijzend, en haar slappe handje en korte, vluchtige blik maakten een onverschillige indruk.
Ze deed geen moeite om met me te praten, maar vroeg alleen aan het begin van de rit of ik mijn riem wilde omdoen, en daar was ik blij om. Ik leunde tegen het koele plastic en staarde naar het verkeer zonder veel te zien. Het was een stralende ochtend en ik kreeg hoofdpijn van het felle licht. Maar toen ik mijn ogen dichtdeed ging het niet veel beter, want toen schoten er beelden langs mijn oogleden. Vooral het gezicht van Adam, het laatste beeld dat ik van hem had. Mijn hele lichaam schrijnde en voelde leeg. Het leek alsof ik alle verschillende lichaamsdelen kon voelen: mijn hart, mijn ingewanden, mijn longen, mijn pijnlijke nieren, het bloed dat door mijn lijf stroomde, mijn kloppende hoofd.
Om de zoveel tijd kwam de radio van agent Mayer krakend tot leven en dan sprak ze door de microfoon, een vreemdsoortig, formeel taaltje over trefpunten en aankomsttijden. Buiten deze auto ging het gewone leven door, mensen deden hun dagelijkse dingen, geërgerd, verveeld, tevreden, onverschillig, opgewonden, moe. Ze dachten aan hun werk of wat ze vanavond zouden eten of wat hun dochter die ochtend aan het ontbijt had gezegd of ze dachten aan de jongen op wie ze verliefd wa-ren of dat hun haar geknipt moest worden of dat hun rug pijn deed. Ik kon me nauwelijks voorstellen dat ik daar ooit was geweest, in dat leven. Heel vaag, als in een halfvergeten droom, herinnerde ik me avonden in de Vine met de club. Waar spraken wij over, avond aan avond, alsof de tijd er niet toe deed, alsof we alle tijd van de wereld hadden? Was ik toen gelukkig? Ik wist het niet meer. Ik kon me Jakes gezicht nauwelijks meer voor de geest halen, tenminste, niet zijn gezicht toen ik met hem samenwoonde, niet zijn minnaarsgezicht, niet zijn blik wanneer we samen in bed lagen. Adams gezicht kwam ertussen, zijn starende ogen. Hij had een enorme muur opgetrokken tussen mij en de wereld, mijn gezichtsveld geblokkeerd, zodat ik alleen maar hem zag.
Eerst was ik Alice van Jake en toen Alice van Adam. Nu was ik alleen maar Alice. Alice alleen. Niemand die me vertelde hoe ik eruitzag of me vroeg hoe ik me voelde. Niemand om plannen mee te maken of gedachten mee uit te wisselen of door beschermd te worden of mezelf in te verliezen. Als ik dit overleefde, zou ik alleen zijn. Ik keek naar mijn handen, die werkeloos op mijn schoot lagen. Ik luisterde naar mijn adem, zacht en regelmatig. Misschien zou ik het niet overleven. Vóór Adam was ik nooit zo bang voor de dood geweest, omdat de dood altijd ver van mijn bed had geleken, iets dat kneuterige grijze oudjes overkwam, met wie ik me niet kon vereenzelvigen. Wie zou me missen? vroeg ik me af. Nou ja, mijn ouders natuurlijk. Mijn vrienden? Toch wel, al was ik in hun ogen al verdwenen toen ik Jake en het oude leven vaarwel zei. Ze zouden hun hoofd schudden alsof ze het over iets merkwaardigs hadden. Arme ziel,' zouden ze zeggen. Maar Adam zou me wel missen, nou, wat zou Adam me missen. Hij zou om me huilen, echte tranen van verdriet. Hij zou me nooit vergeten en altijd om me blijven treuren. Wat was dat vreemd. Ik moest bijna glimlachen.
Ik haalde de foto weer uit mijn zak en staarde ernaar. Daar stond ik, zo gelukkig over mijn wonderbaarlijke nieuwe leven dat ik eruitzag als een idioot. Achter me was een meidoorn en gras en lucht, maar dat was alles. Stel dat ik het niet meer wist? Ik probeerde de route vanaf de kerk terug te halen, maar terwijl ik dat deed schoot ik in een zwart gat. Ik kon me niet eens de kerk meer voor de geest halen. Ik probeerde er niet meer aan te denken, alsof ik door dat te doen de laatste flarden van herinnering zou verjagen. Ik keek weer naar de foto en hoorde mijn eigen stem: 'Voor altijd,' had ik gezegd. Voor altijd. Wat zei Adam toen terug? Ik kon er niet aan denken, maar ik weet nog dat hij huilde. Ik had zijn tranen op mijn wang gevoeld. Heel even moest ik zelf bijna huilen, zoals ik daar in die kille politiewagen zat, op weg om erachter te komen of ik zou winnen of door hem verslagen zou worden, of ik zou leven of door hem kapotgemaakt zou worden. Adam was nu mijn vijand, maar hij had van me gehouden, wat dat ook betekende. Ik had ook van hem gehouden. Eén rampzalig moment wilde ik agent Mayer zeggen dat ze moest omdraaien en terugrijden, het was allemaal een vreselijke vergissing, een krankzinnige fout.
Ik vermande mezelf en keek weer uit het raam, weg van de foto. We waren nu van de snelweg af en reden door een grijs dorpje. Ik herinnerde me niets van deze weg. O god, misschien zou ik me niets meer herinneren. De nek van agent Mayer was onverzoenlijk. Ik deed mijn ogen weer dicht. Ik was zo bang dat ik er bijna kalm van werd, ziekelijk kalm, verstild kalm. Mijn ruggengraat voelde dun en broos toen ik ging verzitten, mijn vingers waren koud en stram.
'We zijn er.'
De auto stopte bij de kerk van St. Eadmund's, een solide grijs gebouw. Buiten hing een bord waarop trots werd gemeld dat de fundamenten van de kerk meer dan duizend jaar oud waren. Een golf van opluchting kwam over me, toen ik me dat herinnerde. Maar hier begon de test pas. Agent Mayer stapte uit en deed het portier voor me open. Ik stapte uit en zag dat er drie mensen op ons stonden te wachten. Een andere vrouw, iets ouder dan Mayer, met een lange broek en een dikke schapenlerenjas aan, en twee mannen in gele jacks, zulke jacks als bouwvakkers vaak aanhebben. Ze hadden een schop bij zich. Mijn knieën knikten, maar ik probeerde stevig door te lopen, alsof ik precies wist waar ik heen wilde.
Ze keken me nauwelijks aan toen we dichterbij kwamen. De twee mannen spraken met elkaar, keken even vluchtig op en gingen daarna door met hun gesprek. De vrouw kwam naar me toe en stelde zich voor als inspecteur Paget, en daarna pakte ze Mayer bij de elleboog en trok haar van me vandaan.
'Dit is in een paar uurtjes gepiept,' hoorde ik haar zeggen. Dus niemand geloofde me. Ik keek naar de grond. Ik had idiote enkellaarsjes aan met hakken, totaal ongeschikt voor wandelingen over heide en moddervelden. Ik wist in welke richting we zouden gaan. Ik zou gewoon de weg volgen langs de kerk. Zover geen probleem. Maar daarna werd het moeilijk. Ik zag dat de twee mannen naar me staarden, maar toen ik terug-staarde, wendden ze hun ogen af, alsof ze zich voor me geneerden. Malle Eppie. Ik schoof mijn haar achter mijn oren en deed de bovenste knoop van mijn jack dicht.
De twee vrouwen kwamen terug met een doelbewuste blik in hun ogen.
'Zo, mevrouw Tallis,' zei de inspecteur, terwijl ze naar me knikte. 'Gaat u ons maar voor.'
Het leek alsof er iets vastzat in mijn keel. Ik begon het pad op te lopen. De ene voet voor de andere, klipklop over het stille pad. Er schoot me ineens een rijmpje uit mijn jeugd te binnen: 'Eén, twee, in de maat, anders wordt de juffrouw kwaad. Maar de juffrouw wordt niet kwaad, want ze is van prikkeldraad.' Inspecteur Paget liep naast me en de andere drie liepen een eindje achter ons. Ik kon niet verstaan wat ze tegen elkaar zeiden, maar zo nu en dan hoorde ik iemand lachen. Mijn benen waren zo zwaar als lood. De weg strekte zich voor me uit, eindeloos, vormloos. Was dit mijn laatste wandeling?
'Hoe ver is het nog?' vroeg inspecteur Paget.
Ik had geen idee. Maar na een bocht kwam er een splitsing en ik zag een oorlogsmonument met een verbrokkelde stenen adelaar erbovenop.
'Hier is 't,' zei ik, terwijl ik de opluchting uit mijn stem probeerde te weren. 'Hier zijn we geweest.'
Inspecteur Paget moest de verbazing in mijn toon gemerkt hebben, want ze wierp me een vragende blik toe.
'Ja, hier,' zei ik, want hoewel ik het monument was vergeten, kwam het, nu ik er stond, allemaal duidelijk terug.
Ik ging hen voor over het smaller wordende pad, dat meer een soort karrenspoor was. Mijn benen voelden nu lichter. Mijn lichaam wees de weg. Er zou hier ergens een pad komen. Ik keek angstvallig van links naar rechts en bleef steeds staan om in de bosjes te kijken, voor het geval de plek overwoekerd was geraakt sinds de laatste keer dat ik er was. Ik kon het toenemende ongeduld van de groep voelen. Ik zag agent Mayer een keer kijken naar een van de gravers — een magere jongeman met een lange slungelnek — en haar schouders ophalen.
'Het is hier ergens in de buurt,' zei ik.
Een paar minuten later zei ik: 'We moeten er al voorbij zijn.' We bleven midden op het pad staan, terwijl ik stond te dubben, en daarna zei inspecteur Paget heel vriendelijk: 'Ik geloof dat er verderop een zijpad is. Zullen we daar nog even kijken?'
Het was het pad. Ik omhelsde haar bijna van dankbaarheid en zette er de pas in, met de agenten achter me aan. Struiken hapten naar ons, doornen sloegen tegen onze benen, maar het deerde me niet. Hier waren we geweest. Deze keer weifelde ik niet, maar liep van het pad het bos in, want ik had een zilverberk gezien die ik herkende, wit en recht tussen de beuken. We klauterden een helling op. Toen Adam en ik hier waren, hield hij mijn hand vast en hielp me door de glibberige afgevallen bladeren. We kwamen bij een veld narcissen en ik hoorde agent Mayer een kreet van plezier slaken, alsof we een natuurwandeling maakten.
We kwamen boven aan de helling en de bomen verdwenen en we waren in een soort heidegebied. Alsof hij naast me liep hoorde ik Adams stem uit het verleden: 'Een stuk gras, ver van elk pad, ver van elk spoor, ver van de weg.'
Maar ineens wist ik niet meer waar ik heen moest. Er had een meidoornstruik gestaan, maar vanwaar ik stond kon ik die niet zien. Ik deed een paar wankele passen, bleef staan en staarde hulpeloos om me heen. Paget kwam naast me staan, zwijgend, en wachtte alleen maar. Ik haalde de foto uit mijn zak. 'Dit zoeken we.'
'Een struik.' Haar stem was neutraal, maar haar blik was gericht. Overal om ons heen stonden struiken.
Ik sloot mijn ogen en probeerde mezelf terug te denken\En toen wist ik het weer. 'Kijk met mijn ogen,' had hij gezegd. En we hadden naar de kerk beneden gekeken en naar de velden. 'Kijk met mijn ogen.'
Het leek alsof ik echt met zijn ogen keek, alsof ik in zijn voetstappen trad. Ik liep struikelend, hollend bijna, over het heideveld en daar, tussen de bomen door, zag ik beneden waar we vandaan kwamen. Daar was de kerk van St. Eadmund's, met de twee geparkeerde auto's ernaast. Daar was het tafelland van groene velden. En hier was de meidoornstruik. Ik stond er vlak voor, net als toen. Ik stond op de drassige grond en bad dat het lichaam van een jonge vrouw onder me lag.
'Hier,' zei ik tegen inspecteur Paget. 'Hier. Ga hier graven.'
Ze wenkte de mannen met de schoppen en herhaalde wat ik had gezegd: 'Ga hier graven.'
Ik deed een stap achteruit en ze begonnen te graven. De grond was stenig en het was kennelijk zwaar werk. Algauw zag ik zweetdruppels op hun voorhoofd. Ik probeerde regelmatig te ademen. Bij elke stoot van de schop wachtte ik tot er iets zou verschijnen. Niets. Ze groeven tot er een redelijk groot gat was. Niets. Uiteindelijk hielden ze op en keken naar inspecteur Paget die naar mij keek.
'Het is hier,' zei ik. 'Ik weet het zeker. Wacht.'
Weer sloot ik mijn ogen en probeerde het me te herinneren. Ik pakte de foto en staarde naar de struik.
'Geef precies aan waar ik moet staan,' zei ik tegen inspecteur Paget, en ik duwde de foto in haar hand en ging bij de struik staan.
Ze keek me vermoeid aan, maar haalde toen haar schouders op. Ik stond daar zoals ik voor Adam had gestaan en staarde haar aan alsof ze zelf een foto van me nam. Ze staarde terug door half dichtgeknepen ogen.
'Een beetje naar voren,' zei ze.
Ik deed een stap naar voren.
'Zo, ja.'
'Hier graven,' zei ik tegen de mannen.
Weer begonnen ze de grond om te scheppen. We wachtten zwijgend, de doffe klap van de schop, het gehijg van de werkende mannen. Niets. Er was niets, alleen grove rode aarde en steentjes.
Weer hielden ze op en keken me aan. 'Alstublieft,' zei ik en mijn stem was hees. 'Graaf alstublieft nog wat door.' Ik draaide me om naar inspecteur Paget en legde mijn hand op haar mouw. 'Alstublieft,' zei ik.
Ze dacht na met een diepe frons op haar gezicht, voordat ze eindelijk sprak.
'We kunnen wel een week gaan graven. We hebben gegraven op de plek die u aangaf en niets gevonden. Het is tijd om er een punt achter te zetten.'
'Alstublieft,' zei ik. Mijn stem was krakerig. 'Alstublieft.' Ik smeekte om mijn leven.
Paget zuchtte diep.
'Oké,' zei ze. Ze keek op haar horloge. 'Twintig minuten en meer niet.'
Ze gebaarde naar de mannen, die met een scala aan sarcastische gromgeluiden en gevloek een paar meter verder weer begonnen. Ik liep een eindje weg en ging zitten. Ik keek het dal in. Grassen golfden als een zee in de wind.
Plotseling hoorde ik gemompel achter me. Ik rende erheen. De mannen waren niet meer aan het graven, maar ze zaten op hun knieën bij het gat en schepten aarde weg met hun handen. Ik ging op mijn hurken naast hen zitten. De aarde was er ineens donkerder en ik zag een hand, alleen de botten, uitsteken, alsof hij ons wenkte.
'Dat is 'r,' riep ik. 'Dat is Adèle, begrijpen jullie het nou?' en ik begon zelf ook in de aarde te krabben en te graaien, hoewel ik het zelf nauwelijks kon zien. Ik wilde de botten vasthouden, ze in mijn armen nemen, mijn handen om het hoofd leggen dat nu te voorschijn kwam, een afschrikwekkende grijnzende schedel, ik wilde mijn vingers door de lege ogen steken.
'Niet aankomen,' zei Paget, en ze trok me weg.
'Maar het moet,' jammerde ik. 'Dat is 'r. Ik had gelijk. Dat is 'r.' Ik was het geweest, wilde ik zeggen, als we haar niet hadden gevonden, was ik het geweest.
'Het is bewijs, mevrouw Tallis,' zei ze streng.
'Het is Adèle,' zei ik weer. 'Dat is Adèle en Adam heeft haar vermoord.'
'We hebben geen idee wie het is,' zei ze. 'Er moet sectie worden verricht, een identiteit worden vastgesteld.'
Ik keek naar de arm, de hand, het hoofd die uit de grond staken. Alle spanning vloeide uit me weg en ik voelde me volkomen uitgeput en intens treurig.
Arme ziel,' zei ik. Arm kind. O hemel, o god, o jezus.'
Inspecteur Paget gaf me een grote papieren zakdoek en ik realiseerde me dat ik huilde.
'Er zit iets om de hals, inspecteur,' zei de magere graver.
Ik legde mijn hand op mijn eigen hals.
Hij hield een zwart uitgeslagen draad omhoog: 'Het is een halsketting, denk ik.'
'Ja,' zei ik. 'Ja, die had ze van hem gekregen.'
Ze draaiden zich als één man om en keken naar me, maar deze keer waren ze een en al aandacht.
'Kijk.' Ik deed mijn ketting af, zilver en glanzend, en legde die bij zijn zwart uitgeslagen tegenhanger. 'Die heb ik van Adam, het was een teken van zijn liefde voor mij, zijn eeuwige liefde.' Ik streek over de zilveren helix. 'Dit moet er ook zijn.'
'Inderdaad,' zei inspecteur Pager. De andere helix was zwart en aangekoekt met aarde, maar hij was duidelijk te herkennen. Er viel een lange stilte. Ze keken allemaal naar me en ik keek naar het gat waar haar lichaam lag.
'Hoe heette ze ook weer?' vroeg inspecteur Paget na een tijdje.
'Adèle Blanchard.' Ik slikte heftig. 'Ze was Adams geliefde. En ik denk...' Ik begon weer te huilen, maar deze keer huilde ik niet om mezelf, maar om haar en Tara en Françoise. 'Ik denk dat ze een heel lief mens was. Een mooie jonge vrouw. O, ik vind het zo erg.' Ik begroef mijn gezicht in mijn modderige handen, ik blinddoekte mezelf, en de tranen druppelden door mijn vingers.
Agent Mayer sloeg een arm om me heen. 'We brengen u naar huis.'
Maar waar was mijn huis nu?
Inspecteur Byrne en een van zijn agentes stonden erop om me naar de flat te brengen, hoewel ik ze zei dat Adam er niet zou zijn en ik alleen maar mijn kleren zou ophalen en weer weg-gaan. Ze zeiden dat ze de woning toch moesten doorzoeken, hoewel ze al geprobeerd hadden te bellen. Ze moesten meneer Tallis zien te vinden.
Ik wist niet waar ik heen zou gaan, maar dat zei ik niet tegen hen. Later zou ik verklaringen moeten afleggen, formulieren in drievoud ondertekenen, advocaten spreken. Later zou ik mijn verleden onder ogen moeten zien en zou ik oog in oog komen te staan met de toekomst. Ik zou moeten proberen om uit de gruwelijke puinhopen van mijn leven te krabbelen. Maar niet nu. Nu zette ik als verdwaasd de ene voet voor de andere, probeerde woorden in de juiste volgorde te zetten, totdat ik ergens alleen was en kon slapen. Ik was zo moe dat ik dacht dat ik staand zou kunnen slapen.
Inspecteur Byrne leidde me de trap op naar de flat. De deur hing scheef in de scharnieren, waar Adam hem had ingetrapt. Mijn knieën knikten, maar Byrne hield me bij mijn elleboog en samen gingen we naar binnen, met de agente achter ons aan.
'Ik kan het niet,' zei ik, terwijl ik stokstijf in de gang bleef staan. 'Ik kan het niet. Ik kan daar niet naar binnen. Ik kan het niet. Ik kan het gewoon niet.'
'Het hoeft ook niet,' zei hij. Hij draaide zich om naar de vrouw. 'Pak maar een paar schone kleren voor haar.'
'Mijn tas,' zei ik. 'Ik hoef eigenlijk alleen maar mijn tas te hebben. Daar zit mijn geld in. Iets anders hoefik niet.'
'En haar tas.'
'In de woonkamer,' zei ik. Ik dacht dat ik moest overgeven.
'Kunt u niet bij familie terecht?' vroeg hij, toen we stonden te wachten.
'Ik weet het niet,' zei ik zwakjes.
'Kan ik u even spreken, inspecteur?' Het was de agente, met een ernstig gezicht. Er was iets aan de hand. 'Wat...?'
'Inspecteur.'
Toen wist ik het. Het was een weten dat als een pure golf van emotie over me heen spoelde.
Voordat ze me konden tegenhouden, was ik al naar de woonkamer gehold. Daar was mijn mooie Adam, heel langzaam draaiend aan het touw. Ik zag dat hij een stuk klimtouw had gebruikt. Geel klimtouw. Er lag een stoel op zijn kant. Hij had blote voeten. Ik raakte de verminkte voet heel zachtjes aan en kuste hem, zoals ik die eerste keer ook had gedaan. Hij was ijskoud. Hij had zijn oude spijkerbroek aan en een verschoten T-shirt. Ik keek op naar zijn gezwollen, verwoeste gezicht.
'Je had me vermoord,' zei ik terwijl ik naar hem staarde.
'Mevrouw Loudon,' zei Byrne naast me.
'Hij had me vermoord,' zei ik tegen hem, terwijl ik strak naar Adam bleef kijken, mijn allerliefste. 'Dat had hij zeker gedaan.'
'Mevrouw Loudon, kom maar mee. Het is voorbij.'
Adam had een briefje achtergelaten. Het was niet echt een bekentenis, noch een verklaring. Het was een liefdesbrief. 'Mijn Alice,' had hij geschreven. 'Jou zien was je aanbidden. Jij was mijn grootste en laatste liefde. Het spijt me dat er een eind aan moest komen. Voor eeuwig zou te kort zijn geweest.'
40
Een paar weken later, na alle drukte, na de begrafenis, werd er midden op de avond op de deur geklopt. Ik ging naar beneden en daar stond Deborah, met een ongekend chique rok en een donker colbertje aan, met een vermoeid gezicht na een dag in het ziekenhuis. We staarden elkaar aan, zonder te glimlachen. 'Ik had je eerder moeten opzoeken,' zei ze uiteindelijk.
Ik deed een stap opzij en ze liep langs me de trap op. 'Ik heb twee dingen voor je meegebracht,' zei ze. 'Dit.' Ze haalde een fles whisky uit een plastic tas. 'En dit.' Ze vouwde een krantenpagina open en gaf die aan mij. Het was een in memoriam voor Adam, geschreven door Klaus voor een krant die ik normaal niet las. 'Ik dacht dat je het misschien wel zou willen lezen.'
'Kom binnen,' zei ik.
Ik pakte de whisky, twee glazen en het krantenknipsel en liep de woonkamer in. Ik schonk ons allebei in. Zoals het een Amerikaanse betaamt, liep Deborah terug naar de keuken om ijsblokjes te halen. Ik bekeek het artikel.
Erboven, vier kolommen breed, stond een foto van een Adam die ik nog niet kende, gebruind, zonder muts, lachend in de lens ergens op een berg. Wat had ik hem weinig zien lachen of onbezorgd zien kijken. In mijn idee was hij altijd ernstig en intens. Achter hem waren bergtoppen als golven op een Japanse prent, gevangen in het moment van stille perfectie. Dat was nou precies wat ik altijd zo moeilijk te begrijpen vond. Als je de foto's op die bergtoppen zag was het zo stralend en schitterend. Maar wat zij me allemaal vertelden - Deborah,
Greg, Klaus, en natuurlijk ook Adam - was dat de echte ervaringen daarboven nooit op een foto konden worden vastgelegd: de ongelooflijke kou, het moeizame ademen, de wind die je dreigde op te pakken en weg te blazen, het lawaai, je geest en je lichaam die traag en zwaar werden, en vooral het besef van vijandigheid, het gevoel dat dit geen wereld was voor mensen, een wereld waar je kort in verbleef in de hoop dat je de aanslag van de elementen en je eigen lichamelijke en geestelijke aftakeling zou kunnen overleven. Ik staarde naar Adams gezicht en vroeg me af naar wie hij lachte. In de keuken hoorde ik ijsblokjes tinkelen.
Ik moest eerst even wennen aan de tekst van Klaus, toen ik die vluchtig doorlas. Het was deels een persoonlijke herinnering aan zijn vriend, maar ook een poging zich te houden aan de professionele verplichting een necrologie te schrijven. Daarna las ik het stuk woord voor woord:
De bergbeklimmer Adam Tallis, die onlangs een einde aan zijn leven maakte, werd beroemd door zijn heldendaden tijdens de rampzalige storm verleden jaar op de Chunga-wat in het Himalaya-gebergte. Het was een roem die hij niet zelf had gezocht en hij hield niet van publiciteit, maar hij bleef even elegant en charismatisch als altijd.
Adam kwam uit een familie van militairen, waar hij zich tegen verzette (zijn vader vocht mee op D-day in Normandië in 1944). Hij werd in 1964 geboren en opgeleid op Eton, maar hij was ongelukkig op school en wilde zich eigenlijk nooit onderwerpen aan welke autoriteit of instantie dan ook die hij dat niet waard achtte. Hij ging voorgoed van school toen hij zestien was en vertrok in zijn eentje naar Europa, waar hij vele jaren rondzwierf.
Klaus gaf toen een beknopt verslag in zijn boek van Adams eerste klimervaringen en van de gebeurtenissen op de Chunga-wat uit zijn boek. Hij had de correctie in Guy overgenomen. Nu was het Tomas Benn die zo dringend om hulp riep voordat hij in coma raakte. Dit leidde tot de climax in Klaus' artikel:
Door, weliswaar te laat, om hulp te roepen pleitte Benn voor een vorm van menselijkheid waar Adam Tallis symbool van was. Er zijn stemmen opgegaan, vooral in de afgelopen jaren, dat normale normen en waarden niet meer gelden op de toppen van de hoogste bergen. Deze botte benadering is wellicht bevorderd door de nieuwe trend van commerciële expedities, waarbij de leider in de eerste plaats verantwoording aflegt aan de cliënt die hem betaalt, en de cliënt zijn of haar leven in handen geeft van de deskundige gidsen. Adam zelf heeft duidelijk zijn bedenkingen geuit tegen deze 'yak-paden', waarlangs onervaren, maar welgestelde avonturiers naar hoogtes worden gebracht, die voorheen slechts het domein waren van teams van zeer begaafde klimmers.
Maar toch, en nu spreek ik als iemand wiens leven door Adam Tallis werd gered, hield hij midden in die verschrikkelijke storm de nobele broedergeest die onder bergbeklimmers heerst, in ere. Schijnbaar hadden de spanningen van de buitenwereld zelfs in die esoterische wereld boven de achtduizend meter de overhand gekregen. Maar iemand was dat vergeten te zeggen aan de berggod van de Chungawat. Adam Tallis heeft laten zien dat er in extreme omstandigheden diepere passies heersen en fundamentelere waarden gelden.
Na zijn terugkeer van de Chungawat zat Adam niet stil. Als een man met sterke impulsen trouwde hij met een mooie, vurige vrouw, Alice Loudon, die hij nog maar pas had ontmoet,
Deborah was weer terug in de woonkamer. Ze ging naast me zitten en nam slokjes whisky. Terwijl ik verder las bestudeerde ze mijn gezicht.
een wetenschapster zonder enige bergbeklimmerservaring. Het paar was hartstochtelijk verliefd en Adams vrienden dachten dat hij eindelijk de stabiele factor in zijn leven had gevonden, waar deze onrustige zwerver altijd naar had gezocht. Tekenend was misschien dat de geplande expeditie naar de Everest volgend jaar niet de top als doel had, maar het schoonmaken van de berg, misschien zijn eigen manier om het goed te maken met goden die al te lang waren getart en beledigd.
Maar het mocht niet zo zijn. Wie kan oordelen over de innerlijke kwellingen van een individu? Wie weet wat mannen en vrouwen drijft die hun vervulling zoeken op het dak van de wereld? Misschien hebben de gebeurtenissen op de Chungawat meer van hem gevergd dan zelfs zijn vrienden wisten. In onze ogen was hij gelukkiger en stabieler dan hij ooit was geweest, maar in zijn laatste weken werd hij gespannen, prikkelbaar, onbereikbaar. Ik heb het gevoel dat we hem niet geholpen hebben zoals hij ons altijd heeft geholpen. Misschien is het zo dat wanneer de sterksten bezwijken, ze ook onherstelbaar, onherroepelijk bezwijken. Ik heb een vriend verloren. Alice heeft een man verloren. De wereld heeft een zeldzaam soort heldendom verloren.
Ik legde de krant naast me neer, met de foto onderop zodat ik zijn gezicht niet hoefde te zien, en snoot mijn neus in een zakdoekje. Daarna nam ik een grote slok whisky, die in mijn zere keel brandde. Ik vroeg me af of ik me ooit weer gewoon zou voelen. Deborah legde voorzichtig haar hand op mijn schouder en ik glimlachte flauwtjes naar haar. 'Komt wel goed,' zei ik.
'Zit het je dwars?' vroeg ze. 'Wil je niet dat iedereen het weet?' De vraag scheen van heel ver te komen.
'Niet iedereen,' zei ik uiteindelijk. 'Ik moet een paar mensen opzoeken, mensen die ik heb belogen en bedrogen. Zij verdienen het om de waarheid te weten. Waarschijnlijk is dat net zo goed voor mij als voor hen. Verder maakt het niet meer uit. Het maakt echt niet uit.'
Deborah leunde naar voren en klonk met haar glas tegen dat van mij. 'Lieve Alice,' zei ze, met een geknepen, formele stem. 'Ik zeg dat zo, omdat ik citeer uit de brief die ik maar steeds aan je schreef en steeds weggooide. Lieve Alice, als ik niet tegen mezelf in bescherming was genomen, was ik er de oorzaak van geweest dat jij was opgenomen en god mag weten wat nog meer. Het spijt me zo verschrikkelijk. Mag ik je mee uit eten nemen?'
Ik knikte, waarmee ik de indirecte vraag en de directe vraag tegelijk beantwoordde. 'Ik ga me maar 's omkleden,' zei ik. 'Om tegen jou op te kunnen. Ik had een spannende dag op kantoor.'
'Ja, dat heb ik gehoord. Gefeliciteerd.'
Een kwartier later liepen we gearmd door de High Road. Het was een warme avond en ik had het gevoel dat ik echt kon geloven dat het eindelijk zomer werd, met zwoele, lange avonden en frisse ochtenden. We zwegen nog steeds. Ik merkte dat ik geen woorden of gedachten meer over had. We liepen soepel hetzelfde ritme. Deborah nam me mee naar een nieuw Italiaans restaurant waarover ze had gelezen en bestelde pasta en salade en een fles dure wijn. Om haar schuldgevoel te verzachten, zei ze. De obers waren donker en knap en zeer attent. Toen Deborah een sigaret uit het pakje nam, schoten er twee naar voren met aanstekers. Daarna keek Deborah me recht aan. 'Wat doet de politie allemaal?' vroeg ze.
'Ik heb vorige week een dag doorgebracht met rechercheurs van verschillende bureaus. Ik heb ze ongeveer hetzelfde verhaal verteld als ik vertelde vlak voordat jij en Adam er waren.' Deborah keek even weg. 'Maar deze keer luisterden ze aandachtig en stelden vragen. Ze deden behoorlijk opgewekt. "We zoeken op het moment geen verdere verdachten" was de uitdrukking, geloof ik. Inspecteur Byrne, die jij hebt ontmoet, was buitengewoon aardig tegen me. Ik denk dat hij zich een beetje schuldig voelde.'
Een ober kwam aanrennen met een ijsemmer. Er klonk een zacht geplop van een kurk in een servet. 'Met de complimenten van de heren.'
We keken om ons heen. Twee jongemannen in pak hieven grijnzend hun glazen naar ons.
'Wat is dit voor tent?' zei Deborah luid. 'Wie zijn die klootzakken? Ik zou deze fles over hun hoofd moeten uitgieten. God, wat vervelend, Alice. Dit kan je nou net niet gebruiken.'
'Ach,' zei ik. 'Het is niet belangrijk.' Ik schonk de nevelende champagne in onze glazen en wachtte tot het schuim wegtrok. 'Niets is nu belangrijk, Deborah. Stomme kerels die als muggen rondzoemen, stomme ruzies, kleine woedeuitbarstinkjes. Het is allemaal de moeite niet waard. Het leven is veel te kort. Begrijp je dat niet?' Ik klonk met haar. 'Op de vriendschap,' zei ik.
En zij zei: 'Op het overleven.'
Deborah liep naderhand met me mee naar huis. Ik vroeg haar niet boven en we kusten elkaar bij de deur. Ik liep de trap op naar de flat, waar ik de volgende week uit zou weggaan. Dit weekend moest ik mijn schamele bezittingen bij elkaar pakken en besluiten wat ik met die van Adam zou doen. Ze lagen nog overal verspreid: zijn verschoten spijkerbroek, zijn T-shirts en ruwe truien die naar hem roken, zodat ik, wanneer ik mijn ogen dichtdeed, kon geloven dat hij nog steeds in de kamer was en naar me keek; zijn leren jasje dat zijn gestalte nog steeds scheen vast te houden; zijn rugzak met klimuitrusting; de foto's die hij van mij had genomen met zijn polaroid. Alleen zijn dierbare versleten bergschoenen waren weg: Klaus - die lieve Klaus met een opgeblazen gezicht van het huilen - had ze op zijn kist gelegd. Schoenen in plaats van bloemen. Dus hij liet uiteindelijk niet veel na. Hij had altijd met zo weinig mogelijk bagage gereisd.
Ik had meteen erna gedacht dat ik het nog geen uur, nog geen minuut in deze flat zou kunnen uithouden. Maar eigenlijk vond ik het abnormaal moeilijk om weg te gaan. Maandag zou ik de splinternieuwe deur sluiten, de sleutel twee keer omdraaien en die aan de makelaar geven. Ik zou mijn tassen en spulletjes pakken en een taxi nemen naar mijn nieuwe huis, een luxe eenkamerappartement vlak bij mijn werk, met een klein binnenplaatsje, een wasmachine, een magnetron, centrale verwarming en hoogpolig tapijt. Pauline had eens tegen me gezegd, nadat ze over het ergste van haar verdovende ongelukkigheid heen was, dat als je doet alsof het goed met je gaat, het op een dag ook zo is. Je moet de schijn ophouden dat je overleeft om te kunnen overleven. Water zoekt zijn weg door de greppels die jij ervoor hebt gegraven. Dus ik zou een auto kopen. Misschien zou ik een kat nemen. Ik zou mijn Frans weer gaan opfrissen en kleren kopen. Ik zou iedere ochtend vroeg op mijn werk zijn en weten dat ik mijn nieuwe baan aankon. Ik zou alle oude vrienden weer opzoeken. Een soort leven zou tussen deze geprefabriceerde ruimtes heen kunnen dringen, geen slecht leven eigenlijk. Mensen die me zagen zouden nooit vermoeden dat die dingen maar weinig betekenden, dat ik me even onbereikbaar en leeg en treurig voelde als de lucht.
Ik kon nooit meer terugkeren naar mijn oude ik. Mijn ik vóór hem. De meeste mensen zouden het nooit te weten komen. Jake, gelukkig met zijn nieuwe vriendin, zou het nooit weten. Hij zou terugdenken aan het einde van onze relatie en de chaos en verwarring, maar het zou een vage herinnering zijn, waar alle pijn uit zou verdwijnen, als dat niet al was gebeurd. Pauline, die op haar laatste benen liep, zou het evenmin weten. Ze had me heel bedeesd gevraagd of ik misschien peettante van haar kind wilde zijn, en ik had haar op beide wangen gekust en gezegd dat ik niet gelovig was, maar dat me dat heel blij en trots zou maken. Clive, die van de ene relatie in de andere dook, zou me zien als de vrouw die de ware romantische liefde had gekend. Hij zou me iedere keer dat hij met een vrouw iets wilde beginnen of wilde beëindigen om raad vragen. En ik zou het nooit aan mijn familie kunnen vertellen, noch aan de zijne, noch aan Klaus en de klimmersgemeenschap, noch aan mijn collega's.
In hun ogen was ik de tragische weduwe van de held, die veel te jong, uit eigen vrije wil, was gestorven. Ze spraken met mij en waarschijnlijk ook over mij met een soort ingehouden respect en verdriet. Sylvie wist het natuurlijk wel, maar ik kon er niet met haar over praten. Arme Sylvie, die dacht dat ze de juiste belissing had genomen. Ze was naar de begrafenis gekomen en naderhand had ze me, gejaagd fluisterend, om vergiffenis gevraagd. Ik zei dat ik haar vergaf - wat kon ik anders? - en toen draaide ik me om en ging verder praten met iemand anders.
Ik was moe, maar ik had geen slaap. Ik zette thee en dronk die uit een van Adams tinnen bekers, een beker die aan zijn rugzak hing toen we op huwelijksreis naar het Lake District gingen op die donkere avond vol sterren. Ik ging op de bank zitten in mijn ochtendjas, benen onder me gevouwen, en dacht aan hem. Ik dacht aan de eerste keer dat ik hem zag, aan de overkant van de straat, toen hij me aan de haak sloeg met zijn starende blik en me binnenhaalde. Ik dacht aan de laatste keer, op het politiebureau, toen hij zo lief naar me glimlachte en me liet gaan. Hij moet geweten hebben dat het afgelopen was. We hebben geen afscheid van elkaar genomen. Het was in hartstocht begonnen en in verschrikking geëindigd en nu in pure eenzaamheid.
Een paar dagen geleden lunchte ik met Clive en na alle kreten van verdriet en steun had hij gevraagd: 'Wie kan zich ooit met hem meten, Alice?'
Niemand. Adam had zeven mensen vermoord. Hij zou mij ook hebben vermoord en tegelijk tranen hebben vergoten bij mijn lijk. Iedere keer dat ik terugdacht aan de manier waarop hij altijd naar me keek, met zo'n intense, aandachtige liefde, of in gedachten zijn dode lichaam langzaam aan het gele touw zag bungelen, dacht ik er tegelijkertijd weer aan dat hij een verkrachter en een moordenaar was. Mijn Adam.
Maar na dat alles zag ik nog steeds zijn mooie gezicht voor me en hoe hij me in zijn armen hield en diep in mijn ogen keek en mijn naam zei, zo teder, en dan wilde ik niet vergeten dat iemand zoveel, zielsveel van me had gehouden. Ik wil jou, zei hij, alleen jou. Niemand zou ooit weer zoveel van me houden.
Ik stond op en deed het raam open. Een groepje jongemannen liep beneden op straat voorbij, verlicht door de straatlantaarn, dronken en lachend. Een van hen keek omhoog en toen hij me in het raam zag, wierp hij me een kushandje toe en ik zwaaide naar hem en glimlachte en wendde me af.
Ach, wat een droevig verhaal, mijn lief, mijn leven.
~~~