19

Het lag natuurlijk niet zo simpel. Ik hield mezelf voor dat Adam onschuldig was bevonden. Ik hield mezelf voor dat toen ik hem mijn jawoord gaf, ik hem had beloofd dat ik hem zou vertrouwen. Dit was de eerste keer dat dat vertrouwen op de proef werd gesteld. Ik zou niets tegen hem zeggen, ik zou niet reageren op de laster. Ik zou er niet eens over nadenken.

Wie hield ik hier voor de gek? Ik dacht er de hele tijd aan. Ik dacht aan dat onbekende meisje, die vrouw, wat dan ook, dronken met een dronken Adam. Ik dacht aan Lily, die haar T-shirt uitdeed en haar bleke zeemeerminnenlichaam en haar krijtwitte rug toonde. En ik dacht eraan hoe Adam met mij omging: hij bond me vast, legde zijn handen om mijn nek, gebood me te doen wat hij me opdroeg. Hij vond het lekker om me pijn te doen. Hij genoot van mijn zwakte onder zijn kracht. Hij bestudeerde me aandachtig om te zien waar mijn pijn zat. De seks tussen ons, die eerst een soort extatische hartstocht had geleken, werd bij nader inzien iets anders. Wanneer ik alleen was in mijn kantoor, deed ik mijn ogen dicht en haalde me verschillende excessen voor de geest. De herinnering bezorgde me een misselijk makend, maar vreemd soort genot. Ik wist niet wat ik ermee aan moest.

De eerste avond nadat ik Joanna had gesproken, zei ik tegen hem dat ik me rot voelde. Ik moest ongesteld worden. Ik had krampen in mijn rug.

'Maar je moet pas over zes dagen ongesteld worden,' zei hij.

'Dan ben ik te vroeg,' antwoordde ik. God, ik was getrouwd met een man die mijn menstruatiecyclus beter kende dan ikzelf. Ik probeerde mijn ongenoegen met een grapje af te doen. 'Zo zie je maar weer, de Drakloop is onmisbaar.'

'Ik zal je masseren. Dat helpt.' Hij hielp iemand in Kensington met het leggen van een houten vloer, dus waren zijn handen eeltiger dan ooit. 'Je staat stijf van de spanning,' zei hij. 'Ontspan.'

Ik hield het twee dagen vol. Op donderdagavond kwam hij thuis met een grote tas boodschappen en kondigde aan dat hij voor de verandering zou koken. Hij had zwaardvis gekocht, twee verse rode pepers, een knoestig stukje gemberwortel, een bosje koriander, basmatirijst in een bruine papieren zak en een fles paarsrode wijn. Hij stak alle kaarsen aan en deed de lichten uit, zodat het sombere keukentje er plotseling als een heksen-hol uitzag.

Ik las de krant en keek toe hoe hij de koriander zorgvuldig waste, zodat er geen korreltje aarde meer op de blaadjes zat. Hij legde de pepers op een bord en hakte ze fijn. Toen hij merkte dat ik naar hem keek, legde hij het mes neer, kwam naar me toe en kuste me, waarbij hij zijn handen van mijn gezicht weghield. 'Ik wil niet dat je die scherpe peper in je gezicht krijgt,' zei hij.

Hij maakte een marinade voor de vis, spoelde de rijst schoon en liet die in een pan water staan, waste zijn handen grondig, ontkurkte daarna de wijn en schonk die in twee niet bij elkaar passende glazen.

'Het duurt een uurtje,' zei hij. Hij stopte zijn handen in zijn broekzakken en haalde er twee dunne leren riemen uit. 'Ik denk er al de hele dag aan dat ik je wil vastbinden.'

'En als ik nu nee zeg?' Ik flapte het er zomaar uit. Mijn mond was plotseling zo droog dat ik moeilijk kon slikken.

Adam bracht zijn glas naar zijn mond en nam een slokje. Hij keek me aandachtig aan. 'Hoezo, nee? Wat voor soort nee?'

'Ik moet je iets laten zien,' zei ik, en ik liep naar mijn tas en haalde er de gekopieerde brief en het krantenstukje uit. Ik gaf ze aan Adam.

Hij zette zijn wijn op tafel en las ze op zijn gemak door. Daarna keek hij me aan. 'En?'

'Ik... ik heb ze van die journaliste gekregen en...' Ik zweeg abrupt.

'Wat wil je me nou eigenlijk vragen, Alice?' Ik gaf geen antwoord. 'Wil je me vragen of ik haar heb verkracht?'

'Nee, natuurlijk niet. Ik bedoel, de rechter heeft je toch vrijgesproken en, verdomme, we zijn getrouwd, toch? Hoe zou je dan zoiets voor me kunnen verzwijgen? Het moet iets heel belangrijks voor je zijn geweest. Ik wil weten wat er is gebeurd. Dat is logisch. Wat verwacht je dan, verdomme?' Tot mijn verbazing sloeg ik met mijn vuist op tafel, zodat de glazen ervan trilden.

Heel even kwam er iets treurigs in zijn ogen, maar hij werd niet kwaad zoals ik had verwacht. 'Ik ga ervan uit dat je mij gelooft,' zei hij zacht, bijna in zichzelf. 'En dat je aan mijn kant staat.'

'Dat is ook zo. Natuurlijk. Maar...'

'Maar je wil weten hoe het gegaan is?'

'Tot in de details?'

Ik haalde diep adem en zei ferm: 'Ja, tot in alle details.'

'Je hebt erom gevraagd, hoor.' Hij schonk zichzelf nog wat wijn in en ging onderuit zitten in zijn stoel, terwijl hij naar me keek. 'Ik was op een feestje bij een vriend in Gloucestershire. Een jaar of acht geleden. Ik was net terug uit Amerika, waar ik met een vriend had geklommen in Yosemite Park. We waren behoorlijk afgemat en hadden wel zin in een verzetje. Er waren een heleboel mensen, maar ik kende er niet een van, behalve de man die het feest gaf. De drank vloeide rijkelijk. Er gingen wat drugs rond. Er werd gedanst, gezoend. Het was zomer, een zwoele avond. In de bosjes waren een paar stelletjes. Toen kwam er een meisje naar me toe, die me meetrok naar de dansvloer. Ze was behoorlijk dronken. Ze probeerde me ter plekke uit te kleden. Ik nam haar mee naar buiten. Toen we nog over het gazon liepen, had ze haar jurk al uit. We gingen achter een dikke boom staan. Ik hoorde een paar meter verder een ander stel bezig. Ze zeurde over haar vriendje, dat ze laaiende ruzie hadden gehad en dat ze zin had om met me te neuken en dat ik dingen met haar moest doen die haar vriendje nooit deed.

Dus dat heb ik gedaan. Daarna zei ze dat ik haar had verkracht.'

Er viel een stilte.

'Wilde ze het ook?' vroeg ik zachtjes. 'Of zei ze dat ze het niet wilde?'

'Tja, Alice, dat is een interessante vraag. Heb jij wel eens nee tegen mij gezegd?'

'Ja, maar...'

'En heb ik je ooit verkracht?'

'Zo simpel is het niet.'

'Seks is nooit zo simpel. Wat ik met jou doe, vind je dat lekker?'

'Ja.' Er stonden zweetdruppels op mijn voorhoofd.

'Toen ik je vastbond, vroeg je of ik daarmee op wilde houden, maar vond je het lekker?'

'Ja, maar... Dit is afschuwelijk, Adam.'

'Je hebt erom gevraagd. Toen ik...'

'Hou maar op. Het is gewoon niet zo simpel, Adam. Het gaat over wat de bedoeling was. Die van haar, die van jou. Wilde ze dat je ermee ophield?'

Adam nam nog een slokje wijn en slikte het langzaam door. 'Naderhand wel. Ze had gewild dat ik ermee ophield. Ze wou dat het niet was gebeurd, dat is waar. Ze wilde haar vriendje terug. Soms wil je dingen die je hebt gedaan terugdraaien.'

'Even voor de duidelijkheid: er was geen moment waarop je dacht dat ze zich verzette of niet meer wilde?'

'Nee.'

We staarden elkaar aan.

'Maar soms' - hij bleef me aanstaren, alsof hij me op de proef stelde - 'is dat moeilijk te zeggen bij vrouwen.'

Dat viel helemaal verkeerd. 'Praat niet zo over vrouwen, alsof we alleen maar anonieme objecten zijn.'

'Maar ze was natuurlijk ook een object. Net als ik. Ik kwam haar tegen op een feest, toen we allebei dronken waren. Ik geloof niet dat ik wist hoe ze heette, en zij wist niet hoe ik heette. Zo wilden we het. We waren allebei uit op seks. Wat is daar verkeerd aan?'

'Ik ben niet...’

‘Is jou dat nooit overkomen? Jawel, dat heb je me zelf verteld. Dat draagt toch bij aan het plezier op dat moment?'

'Misschien wel,' gaf ik toe. 'Maar ook aan de schaamte erna.'

'Dat geldt niet voor mij.' Hij keek me kwaad aan en ik voelde hoe woedend hij was. 'Ik vind het onzin om je druk te maken over dingen die je toch niet kan veranderen.'

Ik probeerde met vaste stem te spreken. Ik wilde niet huilen. 'Die avond na ons trouwen, in de hut, toen wilde ik het, Adam. Ik wilde dat je alles met me deed wat je maar wou. Maar toen ik de volgende ochtend wakker werd, had ik er een slecht gevoel over. Ik vond dat we te ver waren gegaan, dat we een verboden gebied hadden betreden.'

Adam schonk nog wat wijn voor me in en daarna voor zichzelf. We hadden ongemerkt bijna de hele fles leeggedronken.

'Heb jij dat nooit ervaren?' vroeg ik.

Hij knikte. 'Jawel.'

'Na seks?'

'Niet per se. Maar ik begrijp wel wat je bedoelt.' Hij maakte een grimas naar me. 'Ik herken het gevoel.'

We dronken samen onze wijn en de kaarsen flakkerden.

'De zwaardvis is nu wel genoeg gemarineerd,' zei ik.

'Ik zou nooit iemand verkrachten.'

'Nee,' zei ik. Maar ik dacht: hoe kan je dat weten?

'Zal ik de vis dan gaan klaarmaken?'

'Nog niet.'

Ik aarzelde. Het leek alsof mijn leven aan een scharnier zat. Ik kon het de kant opduwen die ik maar wilde, ik kan het ene doen of het andere laten. Vertrouwen en gek worden. Wantrouwen en gek worden. Vanuit mijn positie scheen het uiteindelijk niet veel verschil te maken. Het was pikdonker buiten en ik hoorde de regen gestaag vallen. De kaarsen waren aan het uitgaan en wierpen dansende schaduwen op de muren. Ik stond op en liep naar de plek waar hij de leren riemen had laten vallen. 'Toe maar dan, Adam.'

Hij bleef zitten waar hij zat. 'Wat bedoel je nou?' vroeg hij.

'Ik bedoel ja.'

Maar ik bedoelde geen ja, niet honderd procent. De volgende dag belde ik Lily vanaf mijn kantoor en sprak vroeg in de avond met haar af, meteen na het werk. Ik had geen zin om naar haar viezige kelderwoninkje te gaan. Ik dacht niet dat ik op de smoezelige lakens zou kunnen zitten, omringd door oude foto's van Adam. Ik stelde voor om elkaar te ontmoeten in de koffieshop in john Lewis in Oxford Street, de meest neutrale en minst gezellige tent die ik kon verzinnen.

Lily zat er al, met een cappuccino en een grote chocolade muffin voor zich. Ze droeg een zwarte wollen jas, een grove moerbeirode trui en enkellaarsjes. Ze had zich niet opgemaakt. Haar zilvergrijze haar was losjes opgestoken. Ze zag er tamelijk normaal uit en tamelijk lief, toen ze naar me glimlachte. Niet zo gestoord. Ik lachte flauwtjes terug. Ik wilde haar niet aardig vinden.

'Problemen?' zei ze joviaal, toen ik tegenover haar ging zitten.

'Wil je nog een koffie?' antwoordde ik.

'Nee, dank je. Maar ik zou nog wel een muffin lusten, ik heb de hele dag niets gegeten.'

Ik bestelde een cappuccino voor mezelf en nog een muffin. Ik staarde haar aan over de rand van mijn kopje en wist niet waar ik moest beginnen. Lily vond de stilte blijkbaar geen probleem en stoorde zich evenmin aan mijn schutterigheid. Ze at gretig en smeerde chocola over haar kin. Ze gedroeg zich een beetje als een klein kind, bedacht ik.

'We waren nog niet helemaal klaar met ons gesprek,' zei ik tammetjes.

'Wat wil je weten?' vroeg ze scherp. 'Mevrouw Tallis,' zei ze er nog bij.

Er golfde een paniekgevoel door me heen.

'Ik ben mevrouw Tallis niet. Waarom noem je me zo?'

'Ach, zeik toch niet.'

Ik liet het rusten. Er waren immers al dagen geen telefoontjes geweest of brieven gekomen. Niet sinds ik Jake erop had aangesproken.

'Heeft Adam wel eens geweld tegen je gebruikt?'

Ze stootte een gillend lachje uit.

'Grof geweld, bedoel ik,' zei ik.

Ze veegde haar mond af. Ze genoot.

'Heb je wel eens nee gezegd, bedoel ik.'

'Wat bedoel je nou werkelijk? Hoe moet ik dat weten? Zo was het niet. Je weet toch hoe hij is?' Ze glimlachte tegen me. 'Trouwens, hoe zou hij het vinden dat jij afspraakjes met me maakt? Dat jij z'n verleden zit uit te pluizen?' Weer liet ze dat snelle, spookachtige giecheltje van haar horen.

'Ik heb geen idee wat hij daarvan zou vinden.'

'Ik bedoel ook niet wat hij zou vinden. Maar wat hij zou dóen.'

Ik gaf geen antwoord.

'Ik zou niet graag in jouw schoenen staan.' Daarna trok er een heftige rilling door haar heen en ze leunde over de tafel tot haar gezicht vlak bij dat van mij was. Er zat een stukje chocola op een van haar hagelwitte tanden. 'Maar ook weer wel.' Ze sloot haar ogen en ik kreeg het afschuwelijke gevoel dat ik er getuige van was hoe zij in haar verbeelding een fetisjistisch toneelstukje met Adam opnieuw opvoerde.

'Ik ga,' zei ik.

'Wil je een raad van mij aannemen?'

'Nee,' zei ik, wat al te snel.

'Probeer hem niet dwars te zitten of hem te veranderen. Dat lukt je nooit. Je moet je naar hem schikken.'

Ze stond op en liep weg. Ik betaalde.

20

Ik liep direct op Klaus af en knuffelde hem. Hij sloeg zijn armen om me heen. 'Gefeliciteerd,' zei ik.

'Leuk feestje, hè?' zei hij stralend. Daarna werd zijn lach een beetje wrang. 'Zijn die mensen niet helemaal voor niets doodgegaan op die berg. Is er toch nog iets goeds uit voortgekomen, in de vorm van mijn boek. Laat niemand zeggen dat ik niet geprofiteerd heb van andermans ellende.'

'Daar zijn andere mensen voor, denk ik,' zei ik en daarna lieten we elkaar los.

'Waar is je man, de held?' vroeg Klaus, terwijl hij om zich heen keek.

'Die verstopt zich ergens tussen de mensen, om bewonderaars van zich af te houden. Is er nog iemand anders van de expeditie?'

Klaus keek rond. De presentatie van zijn boek vond plaats in de bibliotheek van de alpinistenvereniging in South Kensington. Het was een grotachtige ruimte met planken met in leer gebonden boeken langs de muren, uiteraard, maar er stonden ook stokoude, verweerde bergschoenen in glazen vitrines en aan de muren hingen pickels als trofeeën en foto's van stroeve mannen in tweedpakken, en van bergen, een heleboel bergen.

'Greg is hier ergens.'

Ik was stomverbaasd. 'Greg? Waar dan?'

'Daar in de hoek, in gesprek met die oude man. Ga jezelf maar voorstellen. Dat is Lord Montrose. Hij stamt uit het roemruchte verleden van Himalaya-expedities waarbij ze het onnodig vonden om hun dragers met stijgijzers uit te rusten.'

Ik drong me door de menigte heen. Deborah stond in de ene hoek. Er liepen een hoop lange, blakend gezonde vrouwen rond. Ik zat me af te vragen met welke Adam allemaal naar bed was geweest. Stom. Stom.

Greg stond gebogen over Lord Montrose in zijn oor te schreeuwen, toen ik op hen af kwam lopen. Ik bleef even staan, totdat Greg me achterdochtig aankeek. Misschien dacht hij dat ik een verslaggever was. Greg zag eruit zoals ik me vroeger altijd een bergbeklimmer had voorgesteld, voordat ik in contact kwam met mensen als Adam en Klaus. Greg was geen lange man, zoals zij. Hij had een onwaarschijnlijk lange baard, zoals de man in de limerick van Edward Lear, die er twee leeuweriken en een winterkoninkje in aantrof. Hij had lang, slordig haar. Hij moest nog in de dertig zijn, maar hij had dunne lijnen in zijn voorhoofd en om zijn ogen. Lord Montrose keek me aan en verdween daarna als een schim in de menigte, alsof ik hem afstootte.

'Ik ben Alice Loudon,' zei ik tegen Greg. 'Ik ben net getrouwd met Adam Tallis.'

'O,' zei hij, met een frons van herkenning. 'Gefeliciteerd.'

Er viel een stilte. Greg keek over zijn schouder naar de foto naast ons op de muur. 'Kijk,' zei hij. 'Op een van de eerste expedities daar deed een Victoriaanse dominee een stap achteruit om het uitzicht te bewonderen en trok vier collega's mee de diepte in. Ze kwamen tussen hun eigen tenten terecht, die helaas drieduizend meter lager stonden.' Hij ging verder met de volgende foto. 'K2. Prachtig, hè? Bijna vijftig mensen zijn er omgekomen.'

'Waar is K-één?'

Greg lachte.

'Die bestaat niet meer. In 1856 beklom een Britse luitenant die meewerkte aan de Grote Topografische Kaart van India, een berg en zag honderdtweeënnegentig kilometer van hem vandaan twee pieken in het Karakoram-gebergte. Dus die noteerde hij als K1 en K2. Later ontdekten ze dat K1 al een naam had: Masherbrum. Maar K2 is gebleven.'

'Die heb jij beklommen,' zei ik. Greg gaf geen antwoord. Ik wist wat ik moest zeggen. Ik flapte het er in één keer uit. 'Heb je vanavond met Adam gepraat? Dat moet je doen. Hij vindt de stukken in de krant over de Chungawat heel vervelend. Zal ik je nu naar hem toebrengen? Dan maak je mij ook blij en red je hem van al die prachtige, vrouwelijke aanbidders.'

Greg wendde zenuwachtig zijn blik af en keek de kamer rond, zoals mensen doen op feestjes als ze half naar jou luisteren en half rondkijken of er niet een interessanter iemand is om mee te praten. Hij moet geweten hebben dat ik geen bergbeklimmer was en hij had vast geen enkele belangstelling voor mijn verhaal, dus voelde ik me voor schut staan.

'Dus hij vindt 't vervelend?' zei Greg zachtjes, terwijl hij me nog steeds niet aankeek. 'En waarom dan?'

Waarom deed ik dit? Ik haalde diep adem. 'Omdat het beschreven wordt in termen die niets te maken hebben met hoe het echt op die berg was, met die storm en zo.'

Hierop keek Greg me wel aan en liet een vermoeid lachje horen. Hij begon te spreken met duidelijke moeite, alsof het nog steeds erg pijnlijk voor hem was. 'Ik denk,' zei hij langzaam, 'dat degene die een expeditie leidt, er de verantwoordelijkheid voor moet nemen.'

'Het was geen pleziertochtje,' zei ik. 'Iedereen op die expeditie wist heel goed dat ze een heel gevaarlijk terrein betraden. Op zo'n berg kan je geen mooi weer garanderen, alsof het een reisje naar de zon is.'

De lijnen in zijn gezicht plooiden zich. Op een bepaalde manier leek het alsof de tijd die hij in de Himalaya had doorgebracht, in dat onbeschermde zonlicht en de zuurstofarme lucht, hem het aura van een stokoude boeddhistische monnik had verleend. Midden in dat verweerde, door de zon gelooide gezicht straalden de prachtige baby-blauwe ogen. Ik kreeg het gevoel dat hij de hele last van het gebeurde op zijn schouders had genomen. Ik vond hem geweldig aardig.

'Ja, Alice,' antwoordde hij. 'Dat klopt.'

Zoals hij dat zei, klonk het eerder als nog een voorbeeld van zijn verkeerde beoordeling dan als een vorm van verontschuldiging.

'Ik wou dat je hierover met Adam praatte,' zei ik wanhopig.

'Waarom zou ik met hem praten, Alice? Wat zou hij me zeggen?'

'Hij zou zeggen,' zei ik na een stilte, 'dat het op achtduizend meter hoogte een andere wereld is en dat het verkeerd is om het gebeurde te veroordelen.'

'Het punt is,' zei Greg, bijna verbijsterd, 'dat ik het daar niet mee eens ben. Ik weet wel dat...' Hij zweeg even. 'Ik weet wel dat Adam vindt dat het daarboven anders is, anders dan waar ook. Maar ik denk dat je wel kunt oordelen over iemands gedrag op de top van een berg, net als overal elders. Het gaat er gewoon om dat je het goed doet.'

'Hoe bedoel je?'

Hij zuchtte en keek om zich heen om te zien of er iemand meeluisterde. Gelukkig was dat niet zo. Hij nam een slokje uit zijn glas en toen nog een. Ik dronk witte wijn, hij dronk whisky.

'Moet ik mezelf weer opnieuw straffen? Misschien was het onverantwoordelijk van me om met betrekkelijk onervaren klimmers de Chungawat op te gaan. Ik dacht dat ik me goed had voorbereid.' Hij keek me doordringend aan, met een nieuwe harde blik in zijn ogen. 'Misschien denk ik dat nog steeds. Ik werd ziek op de berg, doodziek, en ik moest zowat gesleept worden naar het basiskamp. Het was een zware storm, een van de ergste die ik ooit in mei heb meegemaakt. Maar ik dacht dat mijn systeem van vaste touwen, met ondersteuning van dragers en professionele gidsen, waterdicht was.' We keken elkaar aan en ik zag dat zijn gezicht ontspande, totdat er alleen maar een intens treurige uitdrukking overbleef. 'Maar, zul jij zeggen en zullen anderen zeggen, er zijn vijf mensen omgekomen. En dan lijkt het, nou ja, ongepast om te gaan protesteren dat er een touw vasttrok of een vergrendeling het begaf of een paaltje losschoot, of dat ik met mijn gedachten elders was.' Hij haalde even zijn schouders op.

'Het spijt me,' zei ik. 'Ik weet niets van dat technische gedoe.'

'Nee,' zei Greg. 'Dat geldt voor de meeste mensen.'

'Maar ik weet wel iets van emoties, van de nasleep. Het was voor iedereen vreselijk. Ik heb het boek van Klaus gelezen. Hij vindt het erg dat hij zo machteloos was op die berg. En Adam.

Hij zit er nog steeds vreselijk mee dat hij zijn vriendin niet heeft kunnen redden, Françoise.'

'Ex-vriendin,' zei Greg afwezig. Hij maakte niet de indruk dat hij getroost was. Plotseling kwam er een jonge vrouw op ons af.

'Hallo,' zei ze opgewekt. 'Ik ben Kate van de uitgeverij van Klaus.'

Er viel een stilte, waarin Greg en ik elkaar als medeplichtigen aankeken.

'Ik ben Alice,' zei ik.

'Ik ben Greg.'

Op het gezicht van de vrouw kwam een blijk van herkenning.

'O, jij was...'

Toen zweeg ze verward en bloosde.

'Het was erg gênant,' zei ik. 'Er viel een gapende stilte. Greg kon haar zin natuurlijk niet afmaken en zich voorstellen als degene die de schuld droeg van de hele ramp en ik vond het niet mijn taak om ertussen te komen en haar te helpen. Dus ze werd helemaal knalrood en daarna sloop ze weg. Het was... hé, dat is koud.'

Adam had het dekbed van me afgetrokken.

'Waar heb je met Greg over gepraat?'

Terwijl hij dat zei begon hij mijn armen en benen te bewegen en me rond te draaien, alsof ik een etalagepop was.

'Voorzichtig. Ik vond dat ik iemand moest spreken die in jouw leven belangrijk was. En ik wilde hem zeggen hoe erg je je die stukken in de krant aantrekt.' Ik probeerde me om te draaien om Adam recht te kunnen aankijken. 'Vind je dat erg?'

Ik voelde zijn handen achter op mijn hoofd, daarna trok hij hard aan mijn haar en duwde mijn gezicht keihard in de matras. Ik kon me niet inhouden en schreeuwde het uit.

'Ja, dat vind ik erg. Het heeft niets met jou te maken. Wat weet jij er nou van?' Ik had tranen in mijn ogen. Ik probeerde me los te wurmen, maar Adam drukte me met zijn elleboog en knie op het bed neer, terwijl hij tegelijkertijd met zijn vingers over mijn lichaam streek. 'Wat heb je toch een onuitputtelijk heerlijk lijf,' zei hij teder, terwijl hij met zijn lippen mijn oor beroerde. 'Ik hou van elk stukje ervan en ik hou van jou.'

'Ja,' kreunde ik.

'Maar,' en nu werd zijn toon harder, hoewel het nog steeds een soort gefluister was, 'ik wil niet dat je je met zaken bemoeit die jou niet aangaan, want dan word ik heel erg kwaad. Begrijp je dat?'

'Nee,' zei ik. 'Daar begrijp ik eigenlijk niets van. Ik ben het er niet mee eens.'

'Alice, Alice,' zei hij verwijtend, terwijl zijn vingers van mijn nek langs mijn ruggengraat streken. 'We zijn niet geïnteresseerd in eikaars werelden, in eikaars vroegere leven. Het enige wat belangrijk is zijn wij, in dit bed.'

Plotseling kromp ik ineen. 'Au, dat doet pijn!' riep ik.

'Wacht,' zei hij. 'Wacht even. Je moet gewoon ontspannen.'

'Nee, nee, dat kan ik niet,' zei ik, terwijl ik me probeerde los te wurmen, maar hij duwde me naar beneden, zodat ik nauwelijks kon ademhalen.

'Ontspan en vertrouw op mij,' zei hij. 'Vertrouw op mij.'

Plotseling schoot er een vlammende pijn door mijn hele lijf, een soort lichtflits die ik zag en ook voelde, die als een razende door me heen ging, zonder ophouden, en ik hoorde een schreeuw die ergens anders vandaan scheen te komen, maar hij kwam van mij.

Mijn huisarts, Caroline Vaughan, is maar een jaar of vijf ouder dan ik en wanneer ik haar zie, meestal voor een recept of een prik, heb ik altijd het gevoel dat we onder andere omstandigheden vriendinnen hadden kunnen zijn. Dat maakte het in dit geval een beetje gênant. Ik had haar gebeld met het dringende verzoek of ik onderweg naar mijn werk even tussendoor kon komen. Ja, het was erg belangrijk. Nee, het kon niet wachten tot morgen. Het inwendige onderzoek deed ongelooflijk zeer en ik lag op de tafel op mijn knokkels te bijten om het niet uit te schreeuwen. Caroline was met me aan het praten, maar hield daar na een tijdje mee op. Even later deed ze haar handschoenen uit en ik voelde haar warme vingers op de bovenkant van mijn rug. Ze zei dat ik me weer mocht aankleden en ik hoorde dat ze haar handen waste. Toen ik achter het scherm vandaan kwam, zat ze aan haar bureau te schrijven. Ze keek op. 'Kun je zitten?'

'Dat gaat net.'

'Dat verbaast me.' Ze had een ernstige, bijna sombere uitdrukking op haar gezicht. 'Het zal jou niet verbazen dat je een gescheurde anus hebt?'

Ik probeerde Caroline aan te kijken met een neutraal gezicht, alsof het gewoon om een griepje ging. 'En nu?'

'Het zal waarschijnlijk uit zichzelf genezen, maar je moet de komende week veel fruit en vezels eten, zodat de boel niet verder beschadigt. Ik zal je ook een licht laxeermiddel voorschrijven.'

'Is dat alles?'

'Hoe bedoel je?'

'Het doet zo'n pijn.'

Caroline dacht even na en schreef daarna nog iets op het recept. 'Dit is een verdovende crème, die wel zal helpen. Kom volgende week weer langs. Als het dan nog niet geheeld is, moeten we aan anale dilatatie gaan denken.'

'Wat is dat?'

'Maak je geen zorgen. Het is een simpele ingreep, maar je moet wel helemaal onder narcose.'

'God.'

'Maak je geen zorgen.’

‘Oké.'

Ze legde haar pen neer en gaf me de recepten. 'Alice, ik ga hier geen preek tegen je houden. Maar behandel je lichaam in godsnaam met respect.'

Ik knikte. Ik wist niet wat ik moest zeggen.

'Je hebt blauwe plekken op de binnenkant van je dijen,' ging ze verder. 'Op je billen, je rug en zelfs op de linkerkant van je nek.'

'Je zal wel gemerkt hebben dat ik een bloes aanheb met een hoge kraag.'

'Wil je erover praten?'

'Het lijkt erger dan het is, Caroline. Ik ben net getrouwd.

We laten ons wel eens meeslepen.'

'Dan zijn felicitaties zeker op z'n plaats,' zei Caroline, maar ze lachte er niet bij.

Ik stond op, ineenkrimpend van de pijn. 'Dank je,' zei ik.

'Alice.'

'Ja.'

'Gewelddadige seks...'

'Dat is het niet.'

'Gewelddadige seks, zei ik, kan een spiraal worden, waar je moeilijk uit los kan komen. Net als mishandeling.'

'Nee, je hebt het mis.' Ik werd warm over mijn hele lijf van woede en vernedering. 'Seks gaat toch vaak over pijn? En macht en onderwerping en zo.'

'Zeker. Maar niet over gescheurde anussen.'

'Nee.'

'Oppassen, hoor.'

'Ja.'

21

Ze was makkelijk op te sporen. Ik had de brief, die ik gelezen had tot mijn ogen er pijn van deden. Ik wist hoe ze heette, haar adres stond boven aan het papier in krullende letters. Ik belde op een ochtend op mijn werk gewoon inlichtingen en kreeg haar telefoonnummer. Ik bleef een paar minuten staren naar de cijfers die ik achter op een gebruikte envelop had geschreven en vroeg me af of ik haar ook echt zou bellen. Wie zou ik zeggen dat ik was? Stel dat er iemand anders opnam? Ik liep de gang in naar de drankenautomaat en haalde een piepschuim bekertje oranjebloesemthee en daarna ging ik in mijn kantoor zitten met de deur potdicht. Ik schoof een zacht kussentje onder me, maar het deed nog steeds pijn.

De telefoon ging lang over. Ze was er zeker niet, op haar werk waarschijnlijk. Ik was voor een deel opgelucht.

'Hallo?'

Ze was er toch. Ik schraapte mijn keel. 'Spreek ik met Michelle Stowe?'

'Ja.' Ze had een hoge, iele stem.

'Ik ben Sylvie Bushnell. Ik ben een collega van Joanna Noble van de Participant.'

'Ja?' De stem werd argwanend, behoedzaam.

'Ze heeft me je brief gegeven en ik vroeg me af of ik daarover met je zou kunnen praten.'

'Tja,' zei ze. 'Ik had 'm niet moeten schrijven. Ik was kwaad.'

'We wilden graag jouw versie van het verhaal horen, dat is alles.'

Het was even stil.

'Michelle?' zei ik. 'Je hoefit me alleen maar te vertellen wat je kan vertellen.'

'Tja, ik weet niet.'

'Ik zou bij je langs kunnen komen.'

'Als je maar niet iets publiceert waar ik niet achter sta.'

'Geen sprake van,' zei ik, wat nog waar was ook.

Ze zag het niet zo zitten, maar ik drong aan en zij stemde toe en ik zei dat ik de volgende ochtend bij haar langs zou komen. Ze woonde maar vijf minuten van het station. Het was een fluitje van een cent.

Ik las niet in de trein. Ik zat stil, meedeinend met de schommelende wagon, en staarde uit het raam naar de huizen van Londen, die langzaam verdwenen en plaatsmaakten voor groene velden. Het was een sombere, grijze dag. De vorige avond had Adam mijn hele lijf gemasseerd met olie. Hij had heel voorzichtig gedaan om de blauwe plekken heen en had de opgezwollen paarse schaafwonden teder gestreeld, alsof het glorieuze oorlogsverwondingen waren. Hij had me in bad gedaan en me in twee handdoeken gewikkeld en zijn handen op mijn voorhoofd gelegd. Wat was hij bezorgd, wat was hij trots op me dat ik zo kon lijden.

De trein reed door een lange tunnel en ik zag mijn gezicht in het raam: dunne, gezwollen lippen, wallen onder mijn ogen, slordige haren. Ik pakte een borstel en een elastiekje uit mijn tas en bond mijn haar strak naar achteren. Ik bedacht dat ik niet eens een notitieblok of een pen bij me had. Die zou ik daar wel kopen.

Michelle Stowe deed de deur open met een baby aan de borst. Hij was aan het drinken, zijn ogen waren stijf dicht in zijn gerimpelde, rode gezichtje. Zijn mond was gulzig bezig. Toen ik naar binnen liep, verloor hij even zijn houvast en ik zag dat hij een blinde, instinctieve beweging maakte, zijn mond ging wijd open, piepkleine vuistjes vouwden open en maaiden door de lucht. Daarna vond hij de tepel weer en ging verder met zijn ritmische gezuig.

'Ik haal hem zo van de borst,' zei ze.

Ze ging me voor naar een klein vertrek met een kamerbrede bank. Er brandde een straalkachel. Ik ging op de bank zitten en wachtte. Ik hoorde haar zachtjes kirren en de baby zachtjes huilen. Er hing een zoete geur van talkpoeder. Op de schoorsteen stonden foto's van de baby, sommige met Michelle, andere met een magere, kale man.

Michelle kwam binnen, zonder baby, en ging aan het andere eind van de bank zitten.

'Wil je thee of zo?'

'Nee, dank je.'

Ze zag er jonger uit dan ik. Ze had donker krullend haar en volle bleekrode lippen in een rond, alert gezicht. Alles leek zacht aan haar: de glanzende krullen in haar haar, haar kleine witte handen, haar melkwitte borsten, haar plompe, postnatale buik. Ze had iets wulps en tegelijk iets huiselijks, met een oud crèmekleurig vest om zich heen, voeten in rode sloffen gestoken, een melkvlek op haar zwarte T-shirt. Voor het eerst van mijn leven speelde het moederinstinct in me op. Ik pakte het spiraalblocnote uit mijn tas en legde het op schoot. Ik pakte de pen op.

'Waarom heb je Joanna geschreven?'

'Iemand liet me het tijdschrift zien,' zei ze. 'Ik weet niet wat ze ermee wilden. Ik was door een beroemdheid verkracht.'

'Wil je erover vertellen?'

'Welja,' zei ze.

Ik hield mijn ogen op het blocnote gericht en zette zo nu en dan een willekeurige krabbel, die voor steno zou kunnen doorgaan. Michelle had de vermoeide familiaire toon van iemand die een anekdote al te vaak heeft verteld. Ten tijde van het incident - ze gebruikte dat vreemde woord, misschien door de politie en het proces — was ze achttien jaar. Ze was op een feest, even buiten Gloucester. Het feest werd gegeven door een vriend van haar vriend ('Tony was toen mijn vriend,' legde ze uit). Onderweg naar het feest had ze ruzie gekregen met Tony en hij had haar daar alleen gelaten en was met twee jongens naar de dichtstbijzijnde pub gegaan. Ze was kwaad en voelde zich voor schut gezet en ze was dronken geworden, zei ze, van cider en goedkope rode wijn op een lege maag. Toen ze Adam tegenkwam, was de kamer aan het draaien. Ze stond in een hoek met een vriendin te praten, toen Adam binnenkwam met nog een andere man.

'Een knappe vent. Je hebt vast zijn foto wel gezien.' Ik knikte. 'Dus die twee mannen stonden daar en ik weet nog dat ik tegen Josie zei: "Neem jij de blonde, dan neem ik die kanjer.'"

Tot zover klopte het met Adams verhaal. Ik tekende een verlepte bloem in een hoekje van het blocnote.

'En wat gebeurde er toen?' vroeg ik. Maar Michelle hoefde niets gevraagd te worden. Ze wilde haar verhaal heel graag kwijt. Ze wilde er graag met een vreemde over praten en eindelijk op haar woord geloofd worden. Ze dacht dat ik aan haar kant stond, de journalist-therapeut.

'Ik liep op hem af en vroeg hem ten dans. We dansten een tijdje en toen begonnen we te zoenen. Mijn vriend was nog steeds niet terug. Ik had zin om hem te laten zien wat ik kon.' Ze keek op om te zien of ik geshockeerd was door die bekentenis, door het soort verklaring dat tijdens een kruisverhoor moest zijn afgedwongen. 'Dus ik ben begonnen. Ik zoende hem en stopte mijn handen onder zijn overhemd. We gingen samen naar buiten. Er waren al anderen buiten aan het zoenen en zo. Hij trok me naar de bosjes. Hij is sterk. Tja, een bergbeklimmer, hè? Toen we nog op het gazon waren, met allemaal mensen die keken, deed hij mijn jurk van achteren een beetje los.' Ze haalde even scherp adem, als een soort snik. 'Het klinkt idioot, want zo naïef ben ik heus niet, maar ik wilde niet...' Ze zweeg en zuchtte. 'Ik wou gewoon een beetje lol hebben,' zei ze gelaten. Ze deed haar handen omhoog en duwde haar donkere haar naar achteren. Ze zag er te jong uit om acht jaar geleden achttien te zijn geweest.

'Wat is er gebeurd, Michelle?' vroeg ik.

'We gingen apart staan van de anderen, achter een boom. We zoenden, niets aan de hand.' Haar stem was nu heel zacht en ik moest naar voren leunen om haar te kunnen verstaan. 'Toen deed hij zijn hand tussen mijn benen en ik liet hem even begaan. Maar toen zei ik dat ik het niet wilde. Dat ik weer naar binnen wilde. Ineens kreeg ik er een heel naar gevoel over. Ik dacht dat mijn vriend zou terugkomen. Hij was zo lang en sterk en als ik mijn ogen opendeed, zag ik hem heel indringend naar me kijken, en als ik ze dichtdeed werd ik spuugmisselijk en tolde de hele wereld om me heen. Ik was behoorlijk dronken.'

Terwijl Michelle deze scène beschreef, probeerde ik me op de woorden te concentreren en er geen beeld bij te vormen. Wanneer ik naar haar keek en haar bemoedigend toelachte of een goedkeurend gegrom liet horen, probeerde ik niet te focussen op haar gezicht, maar maakte er een vage vlek van, een bleek stuk huid. Ze vertelde dat ze geprobeerd had zich los te rukken. Adam had haar jurk uitgetrokken en die achter hen in de donkere bosjes gegooid, en daarna was hij haar weer gaan zoenen. Deze keer deed het een beetje pijn, zei ze, en zijn hand tussen haar benen deed ook pijn. Ze begon bang te worden. Ze probeerde onder zijn armen uit te komen, maar hij hield haar nog steviger vast. Ze probeerde te schreeuwen, maar hij legde zijn hand op haar mond, zodat er geen geluid uitkwam. Ze wist nog dat ze 'alsjeblieft' wilde zeggen, maar dat het gesmoord werd door zijn vingers. Als hij me hoorde smeken, dacht ik, zou hij wel ophouden,' zei ze. Ze was op de rand van tranen. Ik tekende een groot vierkant vóór op mijn blocnote en een kleiner er binnenin. Ik schreef het woord in het kleine vierkant: 'alsjeblieft'.

'Voor een deel geloofde ik nog steeds niet dat dit echt gebeurde. Ik dacht nog steeds dat hij uiteindelijk wel zou ophouden. Verkrachten gaat niet zo, dacht ik. Dat doet een man met een masker op, die uit een donker steegje te voorschijn springt, zoiets, je weet wel. Hij duwde me op de grond. Het prikte als een gek. Mijn kuit lag op een brandnetel. Hij had nog steeds zijn hand op mijn mond. Eén keer haalde hij die weg om me te zoenen, maar het voelde niet meer als een zoen, maar als een soort mondprop. Daarna drukte hij zijn hand weer op m'n mond. Ik dacht maar steeds dat ik zou gaan overgeven. Hij deed zijn andere hand tussen mijn benen en probeerde me op te geilen. Daar deed hij echt hard z'n best voor.' Michelle keek me doordringend aan. 'En ik vond het ergens nog lekker ook, dat is nog het ergste, snap je?' Ik knikte weer. 'Als je verkracht wil worden, dan is het geen verkrachten meer, toch? Toch?'

'Dat weet ik niet.'

'Toen neukte hij me. Je hebt geen idee hoe sterk hij is. Het leek alsof hij ervan genoot om me pijn te doen tijdens het neuken. Ik lag daar maar, als een verlamd konijn, en wachtte tot het voorbij was. Toen hij klaar was, zoende hij me weer, alsof het allemaal afgesproken was. Ik kon niets zeggen, ik kon niets doen. Hij ging m'n jurk zoeken en m'n slipje. Ik lag te huilen en hij keek alleen maar naar me, alsof hij me interessant vond. Toen zei hij tegen me: "Het is gewoon seks," of "het is maar seks" of zoiets en daarna liep hij weg en liet me stikken. Ik kleedde me aan en ging terug naar binnen. Ik zag Josie met haar blonde man en ze knipoogde naar me. Hij danste met een ander meisje. Hij keek niet op.'

Michelle keek wezenloos voor zich uit, bijna onbewogen. Ze had het wat al te vaak doorleefd. Ik vroeg met een neutrale stem wanneer ze naar de politie was gegaan. Ze zei dat ze een week had gewacht.

'Waarom zo lang?'

'Ik voelde me schuldig. Ik had te veel gedronken, ik had hem opgehitst, ik had het stiekem achter de rug van mijn vriend gedaan.'

'Hoe kwam het dat je toen wel aangifte deed?'

'Mijn vriend had het gehoord. We kregen ruzie en hij maakte het uit. Ik was in de war. Ik ben naar de politie gegaan.'

Plotseling keek ze om zich heen. Ze stond op en liep de kamer uit. Ik haalde een paar keer diep adem om te kalmeren, toen ze met de baby in haar armen terugkwam. Ze ging weer zitten, met de baby in de holte van haar arm. Af en toe stak ze haar pink in zijn mond, waar hij bedachtzaam op zoog.

'De politie was vol begrip. Ik had nog een paar blauwe plekken. En hij... hij had dingen met me uitgespookt, daar is een medisch rapport van. Maar de rechtszaak was vreselijk.'

'Hoezo?'

'Toen ik getuigde, besefte ik ineens dat ik terecht stond. De advocaat vroeg me naar mijn verleden, mijn seksuele verleden dus. Met hoeveel mannen ik had geslapen. Daarna nam hij met me door wat er op het feest was gebeurd. Dat ik ruzie had gekregen met mijn vriend, wat ik aanhad, hoeveel ik had gedronken, dat ik hem eerst had gezoend, dat ik hem had verleid. Hij, Adam, zat braaf in de beklaagdenbank met een doodernstig, droevig gezicht. De rechter schorste de zitting. Ik kon wel door de grond zakken, het was allemaal ineens zo smerig. Mijn hele leven. Ik heb niemand ooit zo gehaat als hem.' Er viel een stilte. 'Geloof je me?' zei ze.

'Je bent heel eerlijk geweest,' zei ik. Ze wilde meer van me. Haar bolle meisjesgezicht staarde me aan met een indringende, smekende blik. Ik had vreselijk met haar te doen, maar ook met mezelf. Ze pakte de baby op en duwde haar gezicht in de zachte harmonika van zijn nek. Ik stond op. 'En heel dapper,' zei ik met moeite.

Ze tilde haar hoofd op en staarde me aan. 'Ga je er iets aan doen?'

'Dat ligt juridisch nogal moeilijk.' Het laatste wat ik wilde was haar valse hoop geven.

'Ja,' zei ze op fatalistische toon. Ze had kennelijk niet al te hoge verwachtingen. 'Wat had jij gedaan, Sylvie? Zeg 's eerlijk.'

Ik dwong mezelf om haar recht aan te kijken. Het leek alsof ik door het verkeerde eind van een telescoop keek. Ik werd opnieuw overspoeld door het besef van mijn dubbele verraad. 'Ik weet niet wat ik had gedaan,' zei ik. Toen bedacht ik ineens iets. 'Ben je wel eens in Londen?'

Ze fronste niet-begrijpend. 'Met dit mannetje?' vroeg ze. 'Ik zou niet weten waarom.'

Ze leek oprecht. En trouwens, de telefoontjes en brieven waren schijnbaar opgehouden.

De baby begon te huilen en ze tilde hem op, zodat zijn hoofd tegen haar kin lag. Hij lag op haar borst, met zijn armen langs zijn zij, als een klein bergbeklimmertje tegen de rotswand gedrukt. Ik glimlachte naar haar. 'Je hebt een prachtig ventje,' zei ik. 'Goed gedaan.'

Op haar gezicht brak als antwoord ook een glimlach door. 'Ja, niet slecht, hè?'

22

'Wat heb je gedaan?'

Tot dusver had ik altijd gedacht dat de uitdrukking over openvallende monden een metafoor of poëtische overdrijving was, maar het was onmiskenbaar: de mond van Joanna Noble viel open.

In de trein terug had ik, toch al geschokt en overstuur, feitelijk een paniekaanval gekregen, toen het voor het eerst tot me doordrong wat ik eigenlijk had gedaan. Ik stelde me voor dat Michelle de Participant zou bellen en naar Sylvie Bushnell zou vragen om te klagen of iets aan haar verhaal toe te voegen, om vervolgens te ontdekken dat er daar niemand met die naam bekend was en dat ze dan met Joanna zou spreken. Het spoor naar mij was niet bepaald lang en kronkelig. Hoe zou Michelle reageren op zo'n gemene streek? En een tweede, en niet helemaal onbelangrijke vraag was wat er met mij zou gebeuren. Ook al had ik niet echt iets onwettigs gedaan, ik stelde me voor dat ik het aan Adam moest uitleggen.

Ik zou de kwestie meteen regelen, voor zover dat mogelijk was. Ik belde Joanna Noble onderweg vanuit een telefooncel en stond de volgende morgen vroeg voor haar flat in Tufnell Park.

Ik keek naar Joanna. 'Denk om je as,' zei ik.

'Wat?' vroeg ze, nog steeds verbijsterd.

Ik pakte een schoteltje van tafel en hield het onder de doorbuigende askegel aan het eind van de sigaret in haar rechterhand. Ik tikte op de sigaret en de as sneeuwde omlaag op het schoteltje. Ik bereidde me erop voor om de naakte biechtzin die ik zojuist had uitgesproken verder uit te leggen.

'Ik schaam me dood, Joanna. Ik zal precies vertellen wat ik heb gedaan en daarna mag jij daar je oordeel over vellen. Ik heb Michelle Stowe gebeld en me voorgedaan als jouw collega van de krant. Ik ben met haar gaan praten en ze heeft me verteld wat er tussen haar en Adam is gebeurd. Ik móést er gewoon achterkomen en ik kon geen andere manier verzinnen. Maar het was verkeerd. Ik voel me vreselijk.'

Joanna drukte haar sigaret uit en stak een volgende aan. Ze haalde haar vingers door haar haar. Ze zat nog in haar ochtendjas. 'Wat was in godsnaam je bedoeling?'

'De boel onderzoeken.'

'Ze dacht dat ze met een journalist sprak. Ze dacht dat ze een dappere verklaring aflegde namens alle verkrachtingsslachtoffers, maar in werkelijkheid was ze jouw ongezonde nieuwsgierigheid aan het bevredigen over wat jouw mannié — dat laatste werd met bittere minachting uitgesproken - 'met zijn kleine pikkie deed voordat jullie getrouwd waren.'

'Ik probeer mezelf niet te verdedigen.'

Joanna nam een diepe trek van haar sigaret. 'Heb je haar een valse naam opgegeven?'

'Ik zei dat ik Sylvie Bushnell heette.'

'Sylvie Bushnell? Hoe verzin je 't? Je...' Maar toen werd het haar allemaal te veel. Joanna begon te giechelen en daarna onbedaarlijk te lachen. Ze legde haar hoofd op tafel en liet haar voorhoofd er twee keer zachtjes op neerbonzen. Ze nam weer een trekje en begon tegelijk te hoesten en te lachen. Uiteindelijk kwam ze tot bedaren. 'Als jij aanvalt, is het ook meteen raak, zeg. Je zou mijn baantje moeten overnemen. Ik moet koffie hebben. Wil je ook?'

Ik knikte en ze zette water op en deed koffie in een cafetière, terwijl we praatten.

'En wat heeft ze je dan verteld?'

Ik gaf een beknopt verslag van wat Michelle had gezegd.

'Hmm,' zei Joanna. Ze leek niet erg onder de indruk. Ze schonk twee bekers koffie in en ging weer tegenover me zitten aan de keukentafel. 'En hoe voel je je nu na je avontuur?'

Ik nam een slokje koffie. 'Dat ben ik nog aan het uitzoeken.

Uit het lood geslagen, onder andere.'

Joanna keek sceptisch. 'Echt waar?'

'Wat dacht jij?'

Ze stak nog een sigaret op. 'Is het zo anders dan wat er in de krant stond? Op basis van jouw verhaal zou ik Adam nog steeds vrijspreken. Het verbaast me dat het überhaupt een rechtszaak is geworden.'

'De juridische formaliteiten interesseren me niet, Joanna. Het gaat mij erom hoe het is gegaan. Hoe het misschien is gegaan.'

'Jezus, Alice, we zijn volwassen, hoor.' Ze schonk nog wat koffie in haar beker. 'Kijk, ik zie mezelf niet als iemand die links en rechts met kerels het bed induikt. Maar ik heb seks gehad met mannen om ze weg te krijgen of om van het gezeur af te zijn. Ik heb seks gehad met mannen in dronken toestand, met wie ik dat nooit had willen hebben als ik nuchter was geweest. Ik heb het gedaan zonder dat ik het eigenlijk wilde, en ik heb er de volgende ochtend spijt van gehad, of tien minuten erna al. Een paar keer heb ik mezelf zo vernederd, dat ik er misselijk van werd. Jij niet?'

'Dat is voorgekomen.'

'Ik wil alleen maar zeggen dat de meesten van ons dat grijze gebied hebben betreden en geëxperimenteerd hebben met wat we nu echt willen. Het is wel moeilijk, maar het is dus wel even iets anders dan de man die met een masker en een mes door je raam naar binnen klimt.'

'Het spijt me, Joanna. Maar het zit me niet lekker.'

'Dat hoeft ook helemaal niet. Dat is het nou juist. Maar ik weet niets van jou en Adam. Hoe hebben jullie elkaar ontmoet?'

'Tja, het was niet bepaald teder en romantisch met violen op de achtergrond, zal ik maar zeggen.'

'Precies. Toen ik Adam ontmoette was hij onbeleefd tegen me, geërgerd, lastig. Ik vermoed dat zijn houding een combinatie was van desinteresse, achterdocht en minachting, maar ik voelde me zeer tot hem aangetrokken. Die vent is sexy, toch?' Er viel een stilte, die ik niet probeerde op te vullen.

'Dat is-ie toch?'

'Het is mijn man,' zei ik nuffig.

'Godsamme, Alice, doe niet zo heilig. Die man is een heel epos op zich. Hij heeft eigenhandig de levens gered van bijna iedereen op die expeditie. Klaus heeft me over z'n leven verteld. Hij is van Eton weggelopen toen hij zestien was en vervolgens naar de Alpen vertrokken. Daar heeft hij een paar jaar rondgehangen en daarna is hij naar de Himalaya gegaan, waar hij jaren heeft rondgetrokken en geklommen. Hoe durf je zo'n man te strikken voordat ik hem ben tegengekomen?'

'Ik ken het verhaal, Joanna. Het is een schok om zijn andere kant te ontdekken.'

'Welke andere kant?'

'Dat hij gewelddadig en gevaarlijk kan zijn.'

'Is hij gewelddadig geweest tegen jou?'

'Ach... nou ja.' Ik haalde mijn schouders even op.

'O, je bedoelt op een aardige manier.'

'Aardig is niet echt het woord, geloof ik.'

'Mmm,' zei Joanna goedkeurend, haast gretig. 'Jij hebt een probleem, Alice.'

'O ja?'

'Je bent verliefd geworden op een held, een heel bijzondere man die anders is dan wie ook. Hij is vreemd en onvoorspelbaar, en ik denk dat je soms wel eens zou willen dat hij een jurist was, die om halfzeven 's avonds thuiskomt voor het eten en een knuffeltje en één keer in de week de missionarishouding. Wat voor relatie had je hiervoor?'

'Ik heb iemand verlaten voor Adam.'

'Wat was dat voor iemand?'

'Heel aardig. Maar niet zoals die jurist waar je het net over had. Je kon erg met hem lachen, hij was attent, we waren maatjes, we hadden veel dezelfde interesses, we hadden het leuk samen. De seks was goed.'

Joanna leunde over de tafel en keek me diep in de ogen. 'Mis je hem?'

'Het is allemaal zo anders met Adam. We doen geen dingen samen, zoals ik dat met andere vriendjes gewend was. We zijn nooit gewoon samen, ontspannen, zoals Jake en ik. Het is allemaal zo... zo intens, zo vermoeiend ergens. En de seks, nou ja, die is fantastisch, maar ook verontrustend. Verwarrend. Ik ken de regels niet meer.'

'Mis je Jake?' vroeg Joanna weer.

Die vraag had ik mezelf nooit eerder gesteld. Ik had letterlijk geen tijd gehad om me dat af te vragen. 'Geen seconde,' hoorde ik mezelf zeggen.

23

Het was half maart, het was weer bijna zomertijd. De parken waren bezaaid met krokussen en narcissen, op straat zag je vrolijker gezichten. De zon stond iedere dag een beetje hoger. Joanna Noble had gelijk. Ik zou er nooit achter komen wat er in het verleden was gebeurd. Iedereen heeft zijn geheimen en misstappen. Er bestaat geen leven zonder schaamte. Je kunt maar beter de donkere dingen in het donker houden, waar ze kunnen helen en vervagen. Je kunt maar beter de kwellingen die jaloezie en paranoïde nieuwsgierigheid opwekken opzij-schuiven.

Ik besefte dat Adam en ik niet de rest van ons leven samen de wereld konden blijven uitsluiten en eikaars lichamen verkennen in vreemde, verduisterde kamers. We moesten de wereld een beetje binnenlaten. Al die vrienden die we hadden verwaarloosd, familieleden die we in de steek hadden gelaten, verplichtingen die we hadden verzaakt, films die we niet hadden gezien, kranten die we niet hadden gelezen. We moesten ons wat meer als normale mensen gedragen. Dus ging ik het huis uit om nieuwe kleren te kopen, ik ging naar de supermarkt om gewone levensmiddelen te halen: eieren, kaas, meel, dat soort dingen. Ik maakte afspraken, zoals ik in mijn vorige leven had gedaan.

'Ik ga morgen met Pauline naar de film,' zei ik tegen Adam, toen hij binnenkwam.

Hij trok zijn wenkbrauwen op. 'Waarom?'

'Ik heb behoefte aan vrienden. En ik dacht, misschien kunnen we zaterdag mensen te eten vragen.'

Hij keek me onderzoekend aan.

'Ik wou Sylvie en Clive vragen,' hield ik vol. 'En zullen we Klaus uitnodigen, of Daniël, en misschien ook Deborah? Of zeg jij 't maar.'

'Sylvie en Clive en Klaus en Daniël en Deborah? Hier?'

'Is dat zo gek?'

Hij pakte mijn hand en frummelde aan de trouwring. 'Waarom doe je dit?'

'Wat?'

'Dat weet je best.'

'Het kan niet alleen maar...' Ik zocht wanhopig naar woorden. 'Intens zijn. We hebben een gewoon leven nodig.'

'Waarom?'

'Heb je nooit eens zin om gewoon voor de buis te hangen? Of vroeg naar bed te gaan met een boek?' De herinnering aan mijn laatste weekend met Jake kwam plotseling scherp naar boven: al dat onopvallende huiselijke geluk, dat ik in mijn euforie overboord had gegooid. 'Of gaan vliegeren of bowlen?'

'Bowlen? Wat lui je nou?'

'Je weet best wat ik bedoel.'

Hij zweeg. Ik sloeg mijn armen om hem heen en drukte hem tegen me aan, maar ik voelde dat hij zich verzette. 'Adam, jij bent mijn allerliefste lief. Ik zit voor het leven aan je vast. Maar het huwelijk gaat over doodgewone dingen, karweitjes, saaie plichten, werk, ruzietjes, ruzies weer bijleggen. De hele mikmak. Niet alleen over, nou ja, over brandend verlangen.'

'Hoezo niet?' zei Adam zonder omwegen. Het was geen vraag. Het was een uitspraak. 'Wie zegt dat?'

Ik liet hem los en ging in de leunstoel zitten. Ik wist niet zeker of ik kwaad of wanhopig moest zijn, of ik moest schreeuwen of huilen.

'Ik wil ooit kinderen, Adam, tenminste, dat denk ik. Ik wil ooit een huis kopen en een doodgewone middelbare vrouw zijn. Ik wil samen met jou oud worden.'

Hij liep de kamer door en knielde aan mijn voeten en legde zijn hoofd in mijn schoot. Ik streelde zijn slordige haar en rook

het zweet van die dag op hem. 'Je blijft altijd bij mij,' zei hij met verstikte stem.

Paulines zwangere buik werd al aardig dik en haar gezicht, doorgaans bleek en streng, zag er bol en rozig uit. Haar donkere haar, dat meestal opgestoken was, hing los op haar schouders. Ze zag er jong, mooi en gelukkig uit. We deden schutterig tegen elkaar, overdreven beleefd en stroef. Ik probeerde me te herinneren waar we altijd over praatten als we elkaar zagen, vóór Adams tijd: alles en niets, denk ik. Vrijblijvend geroddel, gefluisterde vertrouwelijkheden, intieme futiliteiten, die een soort verbale uitingen van genegenheid waren. We giechelden veel, we zwegen, we kibbelden en maakten het weer goed. Maar vanavond moesten we echt ons best doen om het gesprek op gang te houden en als er maar even een stilte viel, vulde een van ons die haastig weer op.

Na de film gingen we naar een pub. Zij dronk tomatensap en ik gin. Toen ik geld uit mijn portemonnee haalde om af te rekenen, viel de foto die Adam van mij had genomen op de dag dat hij me ten huwelijk vroeg eruit.

'Wat een vreemde foto,' zei ze, terwijl ze hem opraapte. 'Je kijkt alsof je net een spook hebt gezien.'

Ik stopte hem weer tussen mijn creditcards en mijn rijbewijs. Ik wilde niet dat iemand anders ernaar gluurde; hij was alleen voor mijn ogen bestemd.

We bespraken de slechte film nogal tammetjes, totdat ik het plotseling niet meer kon uithouden. 'Hoe is het met Jake?' vroeg ik.

'Goed, hoor,' zei ze neutraal.

'Nee, ik wil echt weten hoe het met hem gaat.'

Pauline keek me met toegeknepen ogen aan. Ik keek niet weg, ik glimlachte niet wezenloos, en toen ze begon te praten, voelde ik dat als een soort triomf. 'Het was de bedoeling dat jullie zouden trouwen en kinderen krijgen. Toen veranderde het plotseling. Hij zei dat alles goed ging en dat het als een donderslag bij heldere hemel kwam. Is dat zo?'

Ik knikte. 'Ongeveer wel, ja.'

'Hij is geschokt. Hij heeft je zo verkeerd ingeschat.' Ik zweeg. 'Toch? Hield je van hem?'

Ik dacht terug aan het verre verleden van mij en Jake. Ik kon me nauwelijks meer zijn gezicht voor de geest halen. 'Natuurlijk hield ik van hem. En ik had jou en de club, Clive en Sylvie en de rest, als een grote familie. Ik denk dat ik hetzelfde dacht als Jake. Ik had het gevoel dat ik jullie allemaal in de steek liet. Dat gevoel heb ik nog steeds. Het lijkt net alsof ik een buitenstaander ben geworden.'

'Daar gaat het toch allemaal over?'

'Wat?'

'Buitenstaander zijn. De eenzame held kiezen en alles voor hem opgeven. Het mooie sprookje.' Haar stem was vlak en een beetje minachtend.

'Dat is niet wat ik wil.'

'Heeft iemand je verteld dat je er totaal anders uitziet dan drie maanden geleden?'

'Nee.'

'Nou, dat is dus zo.'

'Hoezo?'

Pauline keek me peinzend aan met een bijna harde blik in haar ogen. Ging ze terugslaan?

'Je ziet er magerder uit,' zei ze. 'Moe. Niet zo verzorgd als vroeger. Je had altijd mooie kleren aan en je haar zat goed en alles leek ordelijk en beheerst aan je. Maar nu...' Ze staarde me aan en ik was me op een onaangename manier bewust van de blauwe plek in mijn nek. 'Je ziet er een beetje, tja, verlopen uit. Ziek.'

'Ik ben niet beheerst,' zei ik strijdlustig. 'Ik geloof niet dat ik dat ooit ben geweest. Maar jij ziet er daarentegen stralend uit.'

Pauline liet een glimlach van kalme voldoening zien. 'Dat komt door de zwangerschap,' spinde ze. 'Je moet het ook eens proberen.'

Toen ik terugkwam van de film was Adam niet thuis. Om een uur of twaalf besloot ik niet meer voor hem op te blijven en kroop in bed. Ik bleef tot één uur wakker, ik las, ik luisterde of ik zijn voetstappen op de trap hoorde. Daarna sliep ik onrustig en werd steeds wakker en keek naar de verlichte wijzers op de wekker. Hij kwam pas om drie uur thuis. Ik hoorde dat hij zijn kleren uitgooide en een douche nam. Ik zou hem niet vragen waar hij was geweest. Hij kroop in bed en ging als een lepeltje tegen me aan liggen, warm en schoon, ruikend naar zeep. Hij legde zijn handen op mijn borsten en kuste mijn nek. Waarom neemt iemand om drie uur 's nachts een douche?

'Wat heb jij al die tijd gedaan?' zei ik.

'Ruimte gemaakt in onze relatie, wat dacht jij?'

Ik zei het etentje af. Ik had al het eten en drinken al in huis, maar ik kon het toch niet door laten gaan. Ik kwam die zaterdagochtend met de boodschappen binnen. Adam zat in de keuken een biertje te drinken. Hij sprong op en hielp me met uitpakken. Hij hielp me uit mijn jas en masseerde mijn vingers, die verkrampt waren van het dragen van de zware tassen. Hij zei dat ik moest gaan zitten en legde de gebraden kip en de kaasjes in de kleine koelkast. Hij zette thee voor me en deed voorzichtig mijn schoenen uit en masseerde mijn voeten. Hij sloeg zijn armen om me heen, alsof hij me aanbad en kuste mijn haar, en hij zei heel teder: 'Ben jij vorige week buiten Londen geweest, Alice?'

'Nee, hoezo?' Ik schrok zo erg dat ik niet helder kon denken. Mijn hart bonsde onaangenaam luid en ik wist zeker dat hij het door mijn katoenen bloes kon voelen.

'Helemaal niet?' Hij kuste me op mijn wang.

'Ik heb de vorige week alleen maar gewerkt, dat weet je toch.'

Hij had iets ontdekt. Mijn hersens werkten als een bezetene.

'Ja, dat weet ik.' Zijn handen gleden omlaag en hielden mijn billen vast. Hij hield me dicht tegen zich aan en kuste me weer.

'Ik ben naar een vergadering geweest in Maida Vale, dat is alles.'

'Op welke dag?'

'Ik weet het niet meer.' Misschien had hij die dag het kantoor gebeld, misschien was het dat. Maar waarom vroeg hij me dat nu? 'Woensdag, geloof ik. Ja.'

'Woensdag. Wat toevallig.'

'Hoe bedoel je?'

'Je huid is vandaag zo zacht als zijde.' Hij kuste mijn oogleden en daarna begon hij heel langzaam de knopen van mijn bloes los te maken. Ik bleef doodstil zitten, terwijl hij de bloes uittrok. Wat had hij ontdekt? Hij maakte mijn bh los en deed die ook uit.

'Pas op, Adam, de gordijnen zijn open. Misschien ziet iemand ons.'

'Dat geeft niets. Doe mijn overhemd uit. Zo, ja. Nu mijn riem. Haal de riem uit mijn spijkerbroek.'

Dat deed ik.

'Voel nu in mijn zak. Toe dan, Alice. Nee, niet die zak, de andere.'

'Er zit niets in.'

'Jawel. Het is alleen erg klein.'

Mijn vingers voelden een stijf propje papier. Ik trok het eruit.

'Dat is 't, Alice. Een treinkaartje.’

‘Ja.'

'Van vorige week woensdag.'

'Ja. En?' Waar had hij dat gevonden? Ik moest het in mijn jas of tas hebben laten zitten, of zoiets.

'Op de dag dat jij voor je werk in..., waar was je ook weer?'

'Maida Vale.'

'Ja, Maida Vale.' Hij begon mijn spijkerbroek uit te doen. 'Maar het kaartje is voor Gloucester.'

'Waar wil je heen, Adam?'

'Zeg jij 't maar.'

'Waarom is een treinkaartje zo belangrijk?'

'Zo, stap maar uit je broek. Het zat in je jaszak.'

'Waarom snuffel jij in m'n jaszak?'

'Wat had jij in Gloucester te zoeken, Alice?'

'Doe niet zo idioot, Adam. Ik ben helemaal niet in Gloucester geweest.' Het kwam geen moment bij me op om hem de waarheid te vertellen. Ik had tenminste nog een klein restje zelfbehoud over.

'Doe je slipje uit.'

'Nee, hou op.'

'Waarom Gloucester, vraag ik me af.'

'Ik ben er niet geweest, Adam. Mike is er een paar dagen geleden geweest, misschien woensdag wel, om naar een opslagruimte te kijken. Misschien is het zijn kaartje. Maar waarom is het zo belangrijk?'

'Wat deed het dan in jouw zak?'

'God mag het weten. Maar als je me niet gelooft, bel hem dan op en vraag het hem maar. Toe dan. Ik zal het nummer voorzeggen.'

Ik keek hem kwaad en uitdagend aan. Ik wist dat Mike het weekend weg was.

'Dan zullen we het verder niet meer over Mike en Gloucester hebben, oké?'

'Ik ben het al vergeten,' zei ik.

Hij duwde me op de grond en knielde over me heen. Het leek alsof hij elk moment kon gaan huilen en ik stak mijn armen naar hem uit. Toen hij me met zijn riem sloeg, zodat de gesp in mijn huid sneed, deed het niet eens zo'n pijn. En de tweede keer ook niet. Was dit de spiraal waar mijn huisarts me voor had gewaarschuwd?

'Ik hou zielsveel van je, Alice,' kreunde hij naderhand. 'Je hebt geen idee hoeveel. Laat me niet in de steek. Ik zou het niet kunnen verdragen.'

Ik zei het etentje af met het excuus dat ik griep had. Ik was inderdaad zo uitgeput dat het net voelde alsof ik ziek was. We aten de kip die ik had gekocht in bed op en gingen vroeg slapen, met de armen stevig om elkaar heen.

24

Als tijdelijke held en beroemdheid begon Adam berichten te ontvangen van de buitenwereld, die hem werden doorgestuurd door de kranten en uitgeverijen waarheen ze verzonden waren. Mensen schreven hem het soort brieven dat ze naar dokter Livingstone of Lawrence van Arabië hadden kunnen sturen, ingewikkelde theorieën en grieven uitgesmeerd over een tiental pagina's in een priegelig handschrift en ongebruikelijke kleuren inkt. Er waren bewonderende brieven bij van jonge meisjes, waar ik om moest lachen en een beetje nerveus van werd. Er was een brief van de weduwe van Tomas Benn, die op de berg was omgekomen, maar die was in het Duits en Adam nam niet de moeite om hem voor me te vertalen. 'Ze wil me zien,' zei hij vermoeid, terwijl hij de brief op de stapel gooide.

'Wat wil ze dan?' vroeg ik.

'Praten,' zei hij kortaf. 'Horen dat haar man een held was.'

'Ga je met haar afspreken?'

Hij schudde zijn hoofd. 'Ik kan niets voor haar doen. Tommy Benn was een rijke stinkerd die daar niets te zoeken had, dat is alles.'

Verder waren er mensen die op expeditie wilden. En mensen met projecten, ideeën, obsessies, fantasieën en een hoop blabla. Adam ging er meestal niet op in. Een paar keer werd hij overgehaald om ergens wat te drinken en dan ging ik met hem mee naar een bar in het centrum van Londen, waar hij een gesprek had met een tijdschriftredacteur of een enthousiaste onderzoeker.

Op een dag werd hij weer eens benaderd op een manier die niet veel goeds voorspelde, een buitenlands accent op een storende lijn, op een regenachtige dinsdagochtend. Ik nam de telefoon op en reageerde niet erg enthousiast. Ik gaf de hoorn over de dekens aan Adam, die domweg onbeleefd was. Maar de beller drong aan, zodat Adam erin toestemde om hem te ontmoeten.

'En?' vroeg ik Adam, toen hij laat op de avond binnen kwam sloffen en een biertje uit de koelkast pakte.

'Ik weet het niet,' zei hij, terwijl hij het flesje op zijn machomanier opensloeg op de rand van de tafel. Hij zag er verward, bijna verbijsterd uit.

'Waar ging het over?'

'Een man in een pak, ene Volker, die voor een Duits televisiestation werkt. Weet iets van klimmen. Hij zegt dat ze een documentaire willen maken over een bergbeklimming en ze willen graag dat ik die ga leiden. Wanneer ik maar wil, waar ook ter wereld en met wie, hoe uitdagender hoe beter. En zij financieren de boel.'

'Dat klinkt ongelooflijk. Dat is toch ideaal?'

'Er zit vast een addertje onder het gras. Er moet iets fout zijn aan dat plan, maar ik ben er nog niet achter wat dat is.'

'Hoe zit 't met Daniël? Ik dacht dat je volgend jaar met hem zou gaan.'

'Daniël kan de pot op. Dat was alleen maar voor het geld. Ik kan gewoon niet geloven dat ze het echt menen.'

Maar blijkbaar meenden ze het echt. Er volgden meer afspraakjes in de bar, en daarna vergaderingen. Op een avond laat, toen we een beetje aangeschoten waren, vertelde Adam me wat hij graag wilde doen. Hij wilde de Everest op en niet eens proberen op de top te komen, hij wilde alleen alle rotzooi van de berg halen, stukken tent en gerafeld touw, lege zuurstofflessen, afval en ook een paar lijken, die daar nog steeds lagen, opeengepakt in hun laatste nutteloze schuilplaats. Ik vond het een schitterend plan en moedigde hem aan om zijn idee op te schrijven, waarna ik het in presentabele vorm zou uittypen. Het televisiestation vond alles best. Het zou een fantastische tv-film opleveren, met bergen en ecologie erin.

Het was geweldig. Ik voelde me ook geweldig. Adam was een soort kokende pot geweest, spattend en spetterend op het fornuis, en nu leek het alsof hij plotseling was teruggebracht tot een wat hanteerbaarder gepruttel. Het belangrijkste in Adams leven was klimmen en een paar maanden lang was hij bijna alleen op mij gericht geweest, waardoor ik me was gaan afvragen of ik niet uitgeput zou raken, letterlijk uitgezogen zou worden door al die intense aandacht. Ik hield van Adam, ik verafgoodde Adam, ik was bezeten van Adam, maar het was nu soms een opluchting om met een wijntje in bed te liggen, terwijl hij over het aantal mensen praatte dat hij zou meenemen, over de tijd waarin hij zou gaan, en ik verder niets inbracht. Ik knikte alleen maar en was blij dat hij zo enthousiast was. Het was leuk, gewoon leuk, maar niet wereldschokkend, en dat was ook prima, maar ik paste er wel voor op om dat tegen Adam te zeggen.

Wat mijzelf betrof, ik werd ook geleidelijk aan rustiger over Adams verleden. Het hele Michelle-verhaal was nu deel van het geheel, iets wat iedereen wel eens meemaakt als je jong bent. En Michelle had nu toch een man en een kind. Ze had mijn hulp niet nodig. Zijn vorige vriendinnen, degenen met wie hij een lange relatie had gehad, betekenden niet meer voor me dan bijvoorbeeld de bergen die hij bedwongen had. Als er in gesprekken met Klaus, Deborah of Daniël of een van zijn andere oude klimvrienden eentje ter sprake kwam, had ik daar geen bijzondere aandacht voor. Maar je bent natuurlijk in alles geïnteresseerd wat te maken heeft met de persoon van wie je houdt, dus als ik helemaal niets gezegd had, zou dat een act zijn geweest. Zodoende pikte ik hier en daar wat informatie over hen op, vormde er in mijn gedachten een beeld bij en zette ze in chronologische volgorde.

Op een avond waren we terug in Deborahs flat in Soho, maar deze keer als gast. Daniël zou ook komen. Ik had voorgesteld dat Daniël mee zou gaan met de Everest-expeditie. Adam was meestal net zo geneigd om mijn advies op het gebied van bergbeklimmen aan te nemen als het advies van de deurkruk van onze slaapkamer, maar in dit geval keek hij eerder peinzend dan afkeurend. Het grootste deel van de avond waren hij en Daniël in een diep gesprek gewikkeld, zodat Deborah en ik aan elkaar waren overgeleverd.

Het was een eenvoudige maaltijd, alleen ravioli, gehaald aan de overkant van de straat, salade van om de hoek en flessen Italiaanse rode wijn, geschonken in gevaarlijk grote glazen. Nadat we klaar waren met eten, pakte Deborah een van de flessen van tafel en gingen we op de grond voor de open haard zitten. Ze schonk mijn glas weer vol. Ik was niet echt dronken, maar ik zag de wereld om me heen wazig worden en had het gevoel alsof er een zachte matras tussen mij en de vloer zat. Deborah ging languit liggen.

'Ik denk soms dat er spoken in deze flat zijn,' zei ze lachend.

'Vroegere bewoners of zo?' zei ik.

Ze lachte. 'Nee, jij en Adam. Hier is het allemaal begonnen.'

Ik veronderstelde dat de kleur op mijn wangen gecamoufleerd zou worden door het vuur en de wijn. 'Ik hoop maar dat we het netjes hebben achtergelaten,' was alles wat ik kon uitbrengen.

Ze stak een sigaret op en pakte een asbak van tafel. Daarna ging ze weer op de grond liggen. 'Je bent goed voor Adam,' zei ze.

'O ja? Ik ben soms bang dat ik niet genoeg mee kan komen in zijn wereld.'

'Dat bedoel ik juist.'

Ik keek naar de tafel. Adam en Daniël tekenden diagrammen en spraken zelfs over spreadsheets. Deborah knipoogde naar me.

'Het wordt de mooiste afvalhoop in de geschiedenis,' lachte ze.

Ik keek naar ze. Ze zouden niet horen wat ik zei.

'Maar zijn laatste... eh... vriendin, Lily, die had toch ook niets met bergbeklimmen? Heb je haar wel 's gezien?'

'Een paar keer. Maar ze was totaal onbelangrijk. Het was maar iets tijdelijks. Ze was best aardig, maar ze zeurde zo, ze liep de hele tijd achter Adam aan te zaniken. Toen hij zijn ogen opende en inzag hoe ze werkelijk was, liet hij haar vallen.'

'En wat was Françoise voor iemand?'

'Ambitieus. Rijk. Technisch een behoorlijk goeie klimster.'

'En ook nog mooi.'

'Mooi?' zei Deborah ironisch. 'Alleen als je van vrouwen met lange benen, een slank lijf, een gebruinde huid en lang zwart haar houdt. Helaas houden de meeste mannen daarvan.'

'Het was heel erg voor Adam.'

'Erger voor Françoise. Maar goed' - ze trok een grimas — 'het was toch al voorbij. Ze was een klimmers-groupie. Ze viel op dat soort kerels.' Ze ging wat zachter praten. 'Het duurde misschien even voordat Adam het doorhad, maar hij is een volwassen man. Hij weet heel goed wat er gebeurt als je met klimmende dokters naar bed gaat.'

En toen drong het tot me door.

'Dus jij en...' en ik knikte in de richting van Adam.

Deborah boog zich naar voren en legde haar hand op die van mij. 'Alice, het had niks te betekenen, voor geen van ons beiden. Ik wilde alleen niet dat er tussen ons een geheim bestond.'

'Dat begrijp ik,' zei ik. Ik vond het niet erg. Niet heel erg. 'En vóór Françoise was er een zekere Lisa,' zei ik, aandringend.

'Wil je dit echt?' vroeg Deborah met geamuseerde argwaan. 'Adam liet Lisa stikken toen hij verliefd werd op Françoise.'

'Was ze Amerikaanse?'

'Nee, Brits. Uit Wales of Schotland, zoiets. Parttime klim-ster, geloof ik. Ze waren Een Stel.' Ze sprak de woorden uit alsof ze van zichzelf komisch waren. 'Jaren lang. Maar vat het niet verkeerd op, Alice. Ze waren Een Stel' - ze maakte met haar vingers onzichtbare aanhalingstekens in de lucht - 'maar ze hebben nooit samengewoond. Adam heeft zich nog nooit zo aan iemand gebonden als aan jou. Dit is iets anders.'

Ik bleef aandringen. 'Er was altijd iemand op de achtergrond, hoewel hij andere affaires had die niets om het lijf hadden, volgens jouw zeggen. Maar hij had altijd een vaste relatie. Na de een kwam meteen de andere.'

Deborah stak nog een sigaret op en fronste nadenkend haar wenkbrauwen. 'Misschien. Ik weet niet meer met wie hij iets had, zoals dat heet, vóór Lisa. Misschien ken ik haar helemaal niet. Er was een paar jaar daarvoor, toen ik hem pas leerde kennen, een meisje. Hoe heette ze ook weer? Penny. Ze is met een andere oude vriend van me getrouwd, een klimmer die Bruce Maddern heet. Ze wonen in Sydney. Ik heb ze al tien jaar niet meer gezien.' Ze keek om naar mij en daarna keek ze even vluchtig naar Adam. 'Jezus, waar zijn we mee bezig? Je wil dit vast niet allemaal horen. Het punt is dat Adam trouw bleef aan vrouwen van wie hij niet echt hield.' Ze glimlachte. 'Je kan op hem bouwen. Hij zal je niet laten zitten. En je moet hem niet in de steek laten. Ik heb met die man geklommen. Hij kan er niet tegen als je iets nalaat wat je hebt beloofd.'

'Dat klinkt gevaarlijk,' zei ik opgewekt.

'En hoe zit het met klimmen, Alice? Ambities in die richting? Hé, Adam, neem je Alice volgend jaar mee?'

Adam draaide zich vriendelijk naar me om. 'Misschien moet je het haar vragen.'

'Ik?' zei ik verschrikt. 'Ik krijg blaren. Ik word moe en chagrijnig. Ik ben niet fit. Ik hou erg van warmte en kleren om me heen. Mijn idee van geluk is een warm bad en een zijden blouse.

'Daarom zou je moeten klimmen,' zei Daniël, die met twee bekers koffie naar ons toe kwam en bij ons op de grond ging zitten. 'Luister, Alice, ik was een paar jaar geleden op de Anna-purna. Er was iets mis met de voorraden. Er is altijd wel iets mis. Meestal is het zoiets als dat je op zesduizend meter hoogte ineens twee linkerwanten blijkt te hebben, maar deze keer had iemand in plaats van vijf paar sokken er vijftig besteld. Dat hield in dat ik elke keer dat ik in de tent kwam brandschone sokken kon aantrekken en van die weelde genieten. Jij hebt nooit geklommen, dus jij weet niet hoe heerlijk het was om mijn natte voeten in die warme droge sokken te stoppen. Maar stel je alle warme baden die je ooit hebt gehad als één groot bad voor.'

'Bomen,' zei ik.

'Wat?' zei Daniël.

'Waarom beklim je geen bomen? Waarom moeten het per se bergen zijn?'

Daniël lachte breeduit. 'Ik denk dat ik die vraag maar laat beantwoorden door de beroemde vrijbuiter en bergbeklimmer, Adam Tallis.'

Adam dacht even na. 'Op de top van een boom kun je niet poseren voor een foto,' zei hij na een tijdje. 'Daarom beklimmen de meeste mensen bergen. Om te poseren op de top.'

'Maar jij niet, schat,' zei ik, en ik geneerde me meteen voor mijn serieuze toon.

Zwijgend gingen we allemaal bij de open haard liggen en keken in de vlammen. Ik nam kleine slokjes koffie. Toen boog ik me in een opwelling naar voren, pakte Deborahs sigaret, nam een trekje en gaf hem weer aan haar terug.

'Ik zou zó weer kunnen beginnen,' zei ik. 'Vooral op zo'n avond als deze, liggend voor de open haard, een beetje aangeschoten, na een heerlijk etentje met vrienden.' Ik keek naar Adam, die naar mij keek, terwijl de gloed van het vuur op zijn gezicht scheen. 'De ware reden is heel iets anders. Ik denk dat ik iets als klimmen wel had willen doen, voordat ik Adam tegenkwam. Maar het gekke is: Adam heeft me doen inzien hoe geweldig het is om een berg te beklimmen en tegelijkertijd heeft hij me van dat idee afgebracht. Als ik het zou doen, dan wil ik me ook verantwoordelijk voelen voor andere mensen. Ik zou niet willen dat zij zich de hele tijd voor mij verantwoordelijk moesten voelen.' Ik keek om me heen. 'Als wij samen zouden klimmen, zouden jullie me omhoog moeten sleuren. Deborah zou waarschijnlijk in een spleet vallen, Daniël zou me zijn handschoenen moeten geven. Ik zou het wel redden. Maar jullie zouden er de prijs voor betalen.'

'Je zag er heel mooi uit vanavond.'

'Dank je,' zei ik slaperig.

'En wat je zei over die bomen was heel geestig.'

'Dank je.'

'Ik had het je daardoor bijna vergeven dat je Debbie zat uit te horen over mijn verleden.’

‘Ah.'

'Weet je wat ik wil? Ik wil dat het is alsof ons leven begon op het moment dat we elkaar voor het eerst ontmoet hebben. Denk je dat dat zou kunnen?'

'Ja,' zei ik. Maar ik bedoelde nee.

25

De geschiedenis die ik op school had geleerd, maar die ik nu grotendeels weer was vergeten, werd in handige categorieën ingedeeld: de Middeleeuwen, de Reformatie, de Renaissance, de Tudors en Stuarts. Voor mij werd Adams vroegere leven nu in soortgelijke categorieën opgedeeld: strepen afgezonderde tijd, als gekleurd zand in een fles. Je had de Lily-periode, de Frangoise-periode, de Lisa-periode, de Penny-periode. Ik had het nu nooit meer met Adam over zijn verleden, dat was een verboden onderwerp. Maar ik dacht er wel over na. Ik pikte kleine details op over de vrouwen van wie hij had gehouden en voegde ze in bij het grotere beeld. Al doende besefte ik dat er een gat zat in de chronologie — een lege plek, waarin een vrouw had moeten zijn, maar er niet was. Het zou maar een jaartje zijn geweest zonder vaste relatie, maar dat scheen niet te passen in wat ik als het patroon in Adams leven was gaan beschouwen.

Het leek alsof ik in dit landschap een geliefd persoon naar me toe zag komen, steeds dichterbij, tot die plotseling in de mist verdween. Ik berekende dat het ongeveer acht jaar geleden was, deze leemte. Ik wilde er niemand naar vragen, maar de behoefte om het gat te vullen werd steeds groter. Ik vroeg Adam of hij foto's van zichzelf had toen hij jonger was, maar blijkbaar had hij die niet. Ik probeerde er met luchtige vragen achter te komen wat hij in die tijd deed, alsof ik uiteindelijk een lijn kon trekken langs de onbetekenende stippeltjes, zodat er een belangrijk antwoord te voorschijn zou komen. Maar terwijl ik namen van bergtoppen en levensgevaarlijke routes te weten kwam, vond ik geen vrouw die de ruimte tussen Lisa en Penny kon vullen. Maar ik was de Adam-kenner bij uitstek. Ik moest het zeker weten.

Op een weekend in maart keerden we terug in zijn ouderlijk huis. Adam moest een deel van zijn uitrusting halen, die hij had opgeslagen in een van de grote bijgebouwen, dus had hij een busje gehuurd.

'Ik hoef pas zondag terug te zijn. Misschien kunnen we zaterdag in een hotelletje slapen.'

'Met room service,' zei ik. Het kwam niet bij me op om voor te stellen dat we bij zijn vader zouden logeren. 'En een badkamer en suite, graag.'

We vertrokken vroeg. Het was een stralende morgen in de vroege lente, kristalhelder. Sommige bomen stonden al in bloei en de dauw trok op van de velden die we op onze rit naar het noorden passeerden. Alles ademde een frisse, hoopvolle sfeer. We stopten bij een cafetaria langs de snelweg om te ontbijten. Adam dronk koffie en at zijn koffiebroodje niet op, terwijl ik een grote baconsandwich nam - pezige roze plakjes tussen sneetjes klef witbrood — en een beker warme chocola.

'Ik hou van vrouwen met een goede eetlust,' zei hij. Dus at ik zijn koffiebroodje ook op.

We kwamen om een uur of elf aan en net als in een sprookje, zag alles er nog precies hetzelfde uit als toen we er laatst waren. Niemand kwam ons begroeten en Adams vader was nergens te bekennen. We liepen de donkere hal in, waar de staande klok op wacht stond, en deden onze jas uit. We gingen naar de koude woonkamer, waar een lege tumbler op een bijzettafeltje stond. Adam riep zijn vader, maar er kwam geen antwoord. 'Laten we maar beginnen,' zei hij. 'Het is zo gepiept.'

We trokken onze jas weer aan en liepen naar buiten door de achterdeur. Achter het huis stond een aantal oude bijgebouwen van verschillende grootte, want, legde Adam uit, er was vroeger een boerderij op het landgoed geweest. Ze waren grotendeels vervallen, maar sommige waren opgeknapt, de daken hadden nieuwe pannen gekregen en het onkruid was weggekapt voor de voordeur. Ik gluurde door de ramen tijdens het passeren. In één gebouw stonden kapotte meubels, kisten met lege wijnflessen, oude warmte-accumulatoren en, in een hoek geschoven, een tafeltennistafel zonder netje. Houten tennisrackets en een paar cricketbats lagen opgestapeld op een brede plank. Er stonden talrijke blikken verf naast elkaar op de plank erboven, met druipende kleuren langs de zijkant. Een tweede gebouw deed dienst als gereedschapsschuur. Ik zag een grasmaaier, een paar harken, een roestige zeis, schoppen, hooivorken, schoffels, grote zakken compost en cementmix, zagen met scherpe tanden.

'Wat zijn dat?' vroeg ik, wijzend op een aantal zilverglanzende dingen die aan grote haken aan de muur hingen.

'Eekhoornvallen.'

Er was één gebouw waar ik naar binnen wilde, want ik had door het kapotte raam een grote porseleinen theepot zonder tuit uit een grote doos zien steken en ik zag aan een haak een gescheurde, waardeloze vlieger hangen. Het leek me de plek waar alle versleten familiebezittingen werden bewaard, de dingen die niemand meer wilde, maar die ook niet zomaar konden worden weggegooid. Er stonden hutkoffers op de vloer en volgepropte kisten. Het zag er allemaal heel netjes uit en heel treurig. Ik was benieuwd of de spullen die van Adams moeder waren geweest, hier lang geleden waren opgeslagen en sindsdien nooit meer aangeraakt. Ik vroeg het aan Adam, maar hij trok me bij het raam weg. 'Laat maar, Alice. Het is allemaal troep die hij al jaren geleden de deur uit had moeten doen.'

'Kijk je er nooit meer naar?'

'Waarvoor? Kijk, hier liggen mijn spullen.'

Ik had niet gedacht dat het er zoveel waren. De lange, lage ruimte stond er bijna vol mee. Alles was keurig ingepakt en opgeslagen: een heleboel dozen en tassen hadden labels erop met Adams duidelijke handschrift er dwars overheen. Er waren touwen van verschillende dikte en kleur, in stijve trossen. Er hingen pickels aan de balken. Er lagen een paar rugzakken, leeg en dichtgeknoopt tegen het stof. Eén dunne nylon tas was een tent, de andere, kortere, was een GoreTex slaapzak. Een doos stijgijzers stond naast een doos lange, dunne spijkers. Er was een doos met allerlei klemmen, schroeven, krammen. Verband in cellofaan verpakt stond op een smalle plank en op een bredere plank stonden een butagasstelletje, een paar gastank-jes, tinnen bekers en verscheidene waterflessen. Twee paar versleten bergschoenen lagen aan de ene kant.

'Wat zit daarin?' vroeg ik, met mijn teen duwend tegen een zachte nylon tas.

'Handschoenen, sokken, thermisch ondergoed, dat soort dingen.'

'Je hebt best veel bagage.'

'Zo weinig mogelijk,' antwoordde hij, terwijl hij rondkeek. 'Ik draag die spullen niet voor de lol.'

'Waarom zijn we hier?'

'Hierom, bijvoorbeeld.' Hij haalde een vrij grote tas te voorschijn. 'Dit is een portaledge, een soort tentje dat je aan een steile rotswand kan bevestigen. Ik heb er eens vier dagen in gezeten, in een razende storm.'

'Lijkt me doodeng,' huiverde ik.

'Knus juist.'

'Waarom heb je die nu nodig?'

'Hij is niet voor mij. Voor Stanley.'

Hij rommelde in een Tupperware bak vol tubetjes zalf, pakte er een paar uit en stopte ze in zijn jaszak. Hij pakte een van de pickels van de balk en legde hem naast het tentje. Daarna ging hij op zijn hurken zitten en begon kartonnen doosjes en kistjes te voorschijn te halen, waarvan hij de labels bestudeerde. Hij leek totaal verdiept in zijn taak.

'Ik ga een eindje lopen,' zei ik na een tijdje. Hij keek niet op.

Het was warm genoeg om zonder jas te gaan. Ik liep naar de moestuin, waar een paar verlepte doorgeschoten kolen stonden te wiebelen en onkruid over het latwerk kroop dat bestemd was voor pronkbonen. Iemand had de tuinslang zachtjes aan laten staan, zodat er een grote modderplas midden in de tuin was ontstaan. Het was allemaal nogal deprimerend. Ik draaide de kraan dicht en keek daarna rond of ik Adams vader ergens zag, waarna ik vastberaden op het vervallen gebouwtje af liep waar ik de porseleinen theepot en de vlieger had gezien. Ik wilde in de dozen snuffelen, de dingen aanraken die Adam als kind had gehad en foto's van hem en zijn moeder vinden.

Er zat een grote sleutel in de deur, die gemakkelijk draaide. De deur ging naar binnen open. Ik deed hem zachtjes achter me dicht. Iemand was hier pas geleden geweest, want het dikkere stof lag alleen maar op sommige kisten en hutkoffers, terwijl andere tamelijk schoon waren. In een hoek zag ik het skelet van een vogel. Er hing een muffe, bedompte lucht in het vertrek.

Maar ik had het goed: hier werden de oude familiebezittingen bewaard. De theepot hoorde bij een porseleinen servies. Er zaten nog vage bruinige kringen in de kopjes, markeerstrepen van iemand die er in het verre verleden thee uit had gedronken. Er stond een pakkist, waarin rubber laarzen hoog opgestapeld waren. Sommige waren klein. Die waren vast van Adam geweest als klein jongetje. De grootste zwarte hutkoffer droeg de vergulde initialen V.T. op het deksel. Hoe heette zijn moeder? Ik kon me niet herinneren dat hij me dat ooit had verteld. Ik deed hem voorzichtig open. Ik hield mezelf voor dat ik niets verkeerd deed, dat ik alleen maar wat rondsnuffelde, maar tegelijk dacht ik niet dat Adam het zo zou opvatten. De hutkoffer zat vol oude, muffe kleren, met een sterke mottenballenlucht. Ik voelde aan een marineblauwe rok, een gehaakte omslagdoek, een lavendelkleurig vest met paarlemoeren knopen. Elegante, maar degelijke kleren. Ik sloot het deksel en maakte een gedeukte witte koffer ernaast open. Die zat vol babykleren: van Adam. Truitjes met ingebreide boten en ballonnen, gestreepte tuinbroeken, wollen mutsjes, een pak met een kaboutercapuchon, piepkleine broekjes. Ik begon bijna te kirren. Er was ook een doopjurk, die begon te vergelen. De ladenkast tegen de ene muur, waar verscheidene knoppen aan ontbraken en die aan één kant zwaar gekrast was, zat vol kleine boekjes, die bij nadere bestudering dingen als schoolschriften en rapporten bleken te zijn van de twee meisjes en van Adam op Eton. Ik sloeg er willekeurig een open, uit 1976. Toen moet hij twaalf geweest zijn, het jaar waarin zijn moeder overleed. Wiskunde: Als Adam zijn grote talent aan leren zou besteden in plaats van aan lastig zijn,' stond er in een keurig handschrift in blauwe inkt, 'zou het goed met hem gaan. Maar nu...' Ik klapte het boekje dicht. Dit was niet zomaar snuffelen, dit leek meer op spioneren.

Ik liep langzaam naar de andere hoek van het vertrek. Ik wilde foto's vinden. In plaats daarvan, in een kleine koffer die twee keer omwonden was met een riem, vond ik brieven. Eerst dacht ik dat het brieven van Adams moeder waren, ik weet niet waarom. Misschien omdat ik naar sporen van haar zocht en ik aan het handschrift meende te zien dat het van een vrouw was. Maar toen ik het bovenste stapeltje pakte en erdoorheen bladerde, realiseerde ik me onmiddellijk dat ze van een heleboel verschillende mensen waren, in een heleboel verschillende handschriften. Ik las vluchtig de bovenste brief, met blauwe balpen gekrabbeld, en mijn adem stokte.

'Mijn allerliefste Adam,' begon hij. Hij was van Lily. Door een laatste restje gewetensbezwaar hield ik op met lezen. Ik legde het bundeltje neer, maar pakte het daarna weer op. Ik las de brieven niet helemaal door, maar tegen wil en dank pikte ik bepaalde memorabele zinnen op, waarvan ik wist dat ik ze niet zou kunnen vergeten. Ik keek alleen maar van wie ze waren. Ik was net een archeoloog, zei ik bij mezelf, die door de lagen van Adams geschiedenis spitte, dwars door alle bekende perioden.

Eerst waren er brieven, kort en fragmentarisch - van Lily. Daarna, in zwarte inkt, met het bekende krullerige, sierlijke Franse schuinschrift, van Françoise. Die waren meestal lang. Ze waren niet zo vurig als die van Lily, maar hun onverbloemde intimiteit deed me ineenkrimpen. Haar Engels was buitengewoon levendig en had zelfs een zekere charme vanwege de sporadische fouten. Onder Françoise zaten een paar brieven van allerlei personen. Een van een verrukte Bobby en de andere van een vrouw die met 'T' ondertekende, en daarna een serie ansichtkaarten van Lisa. Lisa hield van uitroeptekens en onderstrepingen.

En daarna, onder Lisa - of vóór Lisa - kwam een reeks brieven van een vrouw, over wie ik nog nooit had gehoord. Ik tuurde naar de handtekening: Adèle. Ik ging weer op mijn hurken zitten en luisterde. Het was doodstil. Het enige wat ik hoorde was het geratel van de wind in de losse dakpannen boven me. Adam was zeker nog bezig met het uitzoeken van zijn spullen. Ik telde hoeveel brieven van Adèle er waren: dertien, de meeste nogal kort. Onder haar brieven lagen er zes van Penny. Ik had de vrouw tussen Lisa en Penny gevonden, tussen Penny en Lisa. Adèle. Ik begon met de onderste, vermoedelijk de eerste die ze hem had geschreven, en las ze allemaal.

De eerste zeven of acht brieven waren kort en zakelijk: ze maakte afspraken met Adam, noemde een plaats en tijd en drong aan op voorzichtigheid. Adèle was getrouwd; dus daarom had Adam erover gezwegen. Ook nu nog hield hij hun geheim in ere. De volgende brieven waren langer en emotioneler. Adèle voelde zich duidelijk schuldig tegenover haar man, die ze haar 'trouwe Tom' noemde, en tegenover vele anderen: ouders, zus, vrienden. Ze smeekte Adam steeds om het haar niet zo moeilijk te maken. De laatste brief was een afscheidsbrief. Ze schreef dat ze Tom niet meer kon bedriegen. Ze vertelde Adam dat ze van hem hield en dat hij nooit zou weten hoeveel hij voor haar had betekend. Ze zei dat hij de beste minnaar was die ze ooit had gehad. Maar ze kon Tom niet in de steek laten. Hij had haar nodig en Adam kennelijk niet. Had ze ooit iets van hem geëist?

Ik legde de dertien brieven op mijn schoot. Dus Adèle had Adam verlaten om haar huwelijk te redden. Misschien was hij nooit over haar heen gekomen en was dat de reden dat hij niet over haar praatte. Misschien voelde hij zich wel vernederd door haar. Ik schoof mijn haar achter mijn oren met handen die een beetje klam waren van de zenuwen, en luisterde weer. Was dat een deur die ik hoorde dichtgaan? Ik pakte de brieven bij elkaar en legde ze boven op die van Penny.

Op het moment dat ik de rest er op wilde leggen, zodat die laag van het verleden bedekt zou worden met nog recentere verledens, zag ik dat Adèle haar laatste brief op formeel briefpapier had geschreven, in tegenstelling tot de andere, met een briefhoofd, alsof ze haar getrouwde status daarmee wilde benadrukken. Tom Funston en Adèle Blanchard. Er prikkelde iets in mijn geheugen, als een tinteling langs mijn ruggengraat. Blanchard: de naam kwam me vaag bekend voor.

'Alice?'

Ik deed de koffer dicht en schoof hem zonder de riem terug op zijn plaats.

'Waar ben je, Alice?'

Ik krabbelde overeind. Er zat stof op de knieën van mijn broek en mijn jas was smerig.

'Alice.'

Hij was vlakbij en hij riep me, terwijl hij steeds dichterbij kwam. Ik liep zo zacht als ik kon naar de dichte deur, terwijl ik mijn haar fatsoeneerde. Hij kon me hier maar beter niet vinden. Er stond een kapotte leunstoel met hoog opgetaste gele damasten gordijnen in de hoek van het vertrek, links van de deur. Ik trok de stoel een eindje naar voren, ging er gehurkt achter zitten en wachtte tot de voetstappen voorbijgingen. Dit was belachelijk. Als Adam me midden in dit gebouwtje had aangetroffen, hoefde ik alleen maar te zeggen dat ik wat aan het rondkijken was. Als hij ontdekte dat ik me achter een stoel verstopte, kon ik helemaal niets zeggen. Het zou niet alleen gênant zijn, het zou een scène opleveren. Ik kende mijn man. Ik wilde net opstaan, toen de deur werd opengeduwd en ik hem binnen hoorde komen.

'Alice?'

Ik hield mijn adem in. Misschien kon hij me zien door de stapel gordijnen.

'Ben je daar, Alice?'

De deur ging weer dicht. Ik telde tot tien en stond op. Ik liep terug naar de koffer met brieven, deed hem open en pakte er Adèles laatste brief uit, waarmee mijn lijstje van huwelijksmisdaden werd uitgebreid met diefstal. Daarna deed ik de koffer dicht en bond er deze keer de riem omheen. Ik wist niet waar ik de brief zou stoppen. Natuurlijk niet in mijn zakken. Ik probeerde hem in mijn bh te proppen, maar ik had een strak ribbeltruitje aan waar je het papier doorheen zou zien. Mijn slipje dan? Uiteindelijk deed ik mijn ene schoen uit en verborg de brief daarin.

Ik haalde diep adem en liep naar de deur. Hij zat op slot. Adam moest hem afgesloten hebben toen hij weer naar buiten ging, een routinegebaar. Ik duwde er hard tegen, maar hij gaf geen centimeter mee. Ik keek in paniek rond of ik een stuk gereedschap zag. Ik haalde de oude vlieger van de muur en schoof de middenstok uit het gescheurde papier. Die stak ik in het slot, al wist ik niet zeker wat ik daarmee hoopte te bereiken. Ik hoorde de sleutel met een klenkgeluid buiten op de grond vallen.

Het onderste glas in het raam was kapot. Als ik de scherpe randen weghaalde, zou ik me erdoorheen kunnen wurmen. Misschien. Ik begon glasscherven uit het kozijn te halen. Daarna deed ik mijn jas uit en duwde hem door het gat. Ik schoof een hutkoffer tot onder het raam, ging erop staan en zwaaide mijn ene been door het raam. Het was veel te hoog, ik kon niet bij de grond aan de andere kant. Met grote moeite wurmde ik mezelf door het gat, totdat mijn tenen op een stevig oppervlak stootten. Ik voelde een stuk glas, dat ik vergeten was weg te halen, door mijn spijkerbroek steken en in mijn dij prikken. Ik maakte me klein en duwde mezelf erdoorheen, zodat mijn hoofd in het felle daglicht naar buiten stak. Als iemand me nu zou zien, wat zou ik dan zeggen? Andere been naar buiten. Zo. Ik bukte me om mijn jas op te rapen. Mijn linkerhand bloedde. Ik zat onder de aarde, spinnenwebben en het stof.

'Alice?'

Ik hoorde zijn stem in de verte. Ik haalde diep adem. Adam.' Dat klonk best ferm. 'Waar ben je, Adam? Ik heb je overal gezocht.' Ik klopte het stof van me af, likte aan mijn wijsvinger en wreef ermee over delen van mijn gezicht.

'Waar zat je nou, Alice?' Hij kwam de hoek om met zijn gretige, knappe gezicht.

'Waar zat jij, zal je bedoelen.'

'Je hebt je hand gesneden.'

'Niks aan de hand. Maar ik moet het wel even schoonmaken.'

In de garderobe - een ouderwetse bedoening, waar de geweren werden bewaard, evenals de tweedpetten en de groene rubberlaarzen - waste ik mijn handen en gooide water over mijn gezicht.

Zijn vader zat in een leunstoel in de woonkamer, alsof hij daar de hele tijd al had gezeten en we hem gewoon niet hadden opgemerkt. Hij had een pas ingeschonken glas whisky naast zich. Ik liep naar hem toe en gaf hem een hand; ik voelde de dunne botten onder de loszittende huid.

'Dus je hebt een vrouw gevonden, Adam,' zei hij. 'Blijven jullie lunchen?'

'Nee,' zei Adam. 'Alice en ik gaan nu naar een hotel.' Hij hielp me in mijn jas, die ik nog als een bundeltje onder mijn arm droeg. Ik keek glimlachend naar hem op.

26

Op een avond kwam er een man of vijftien bij ons pokeren. Ze zaten op kussens op de grond en dronken sloten bier en whisky en rookten tot alle schoteltjes vol peuken lagen. Om een uur of twee in de ochtend had ik ongeveer drie pond verloren, terwijl Adam achtentwintig pond gewonnen had.

'Hoe kom jij zo goed?' vroeg ik, nadat iedereen weg was, op Stanley na, die laveloos op ons bed lag met zijn rastalokken over het kussen gespreid en geen cent meer op zak.

'Jaren oefenen.' Hij spoelde een glas om en zette het in het afdruiprek.

'Soms vind ik het zo vreemd om te denken aan al die jaren dat we niet samen waren,' zei ik. Ik pakte een verdwaald tui-melglas op en dompelde het onder water. 'Dat toen ik met Jake was, jij met Lily was. En dat je met Françoise was, en met Lisa en...' Ik zweeg. 'Wie was er vóór Lisa?'

Hij keek me koeltjes aan. Hij liet zich niet bedotten. 'Penny.'

'O.' Ik probeerde luchtig te klinken. 'Was er niemand tussen Lisa en Penny?'

'Niemand in het bijzonder.' Hij haalde weer even zijn schouders op.

'Trouwens, er ligt een vent in ons bed.' Ik stond op en gaapte. 'Is de bank wat voor je?'

'Alles is wat voor me, als jij er ook maar bent.'

Er is een groot verschil tussen iets niet zeggen en iets expres verzwijgen. Ik belde haar op mijn werk, tussen twee ruzieachtige vergaderingen over de vertraging van de Drakloop. Dit was de laatste keer, besloot ik, de allerlaatste keer dat ik in Adams verleden zou graven. Alleen dit nog en dan zou ik het allemaal laten rusten.

Ik sloot de deur van mijn kantoor, draaide rond in mijn stoel, zodat ik met mijn gezicht naar het raam zat, uitkijkend op een muur, en toetste het nummer in dat boven aan de brief stond. De lijn was stil. Ik probeerde het nog eens, je kon nooit weten. Niets. Ik vroeg de centrale of ze de lijn konden testen en ik kreeg te horen dat het nummer was opgeheven. Dus vroeg ik of ze me het nummer van A. Blanchard konden geven, in West Yorkshire. Daar was niet één Blanchard bekend. T. Funston dan? Ook niemand onder die naam. Het spijt ons, mevrouw, zeiden ze. Ik huilde bijna van frustratie.

Wat doe je, als je iemand wilt opsporen? Ik las de brief nog eens door, op zoek naar aanwijzingen waarvan ik zeker wist dat die er niet waren. Het was een mooie brief: eerlijk en recht uit het hart. Tom was haar man, schreef ze, en een vriend van Adam. Hij was altijd aanwezig in hun relatie. Ooit zou hij erachter komen en ze was niet bereid hem zo te kwetsen. Evenmin kon ze leven met de schuldgevoelens die ze nu koesterde. Ze vertelde Adam dat ze stapeldol op hem was, maar dat ze hem niet meer kon ontmoeten. Ze vertelde hem dat ze een paar dagen bij haar zuster ging logeren en dat hij niet moest proberen haar op andere gedachten te brengen of contact met haar te zoeken. Ze was vastbesloten. Hun affaire zou tussen hen tweeën blijven: hij mocht het aan niemand vertellen, zelfs niet aan zijn beste vrienden en ook niet aan de vrouwen die na haar zouden komen. Ze zei dat ze hem nooit zou vergeten, maar dat ze hoopte dat hij haar ooit zou vergeven. Ze wenste hem het allerbeste.

Het was een volwassen soort brief. Ik legde hem op mijn bureau en wreef in mijn ogen. Misschien moest ik het maar zo laten. Adèle had Adam bezworen om het aan niemand te vertellen, ook niet aan toekomstige vriendinnen. Adam hield zich gewoon aan haar verzoek. Zo was hij nou eenmaal. Een man van zijn woord. Adam nam de dingen erg letterlijk, op het griezelige af.

Ik pakte de brief weer op en staarde ernaar, zodat de woorden vervaagden. Waarom ging er ergens een lampje branden bij haar naam? Blanchard. Waar had ik die eerder gehoord? Misschien van een van Adams klimmersvrienden. Zij en haar man waren immers bergbeklimmers. Ik piekerde nog even door en ging daarna naar mijn volgende vergadering met de marketing-afdeling.

Adèle bleef in mijn hoofd zitten. Als je eenmaal jaloers bent, wordt die jaloezie door van alles gevoed. Je kunt vermoedens hardmaken, maar je kunt er nooit de onjuistheid van aantonen. Ik zei bij mezelf dat als Adèles plaatje duidelijk was geworden, ik los zou raken van mijn bezeten seksuele nieuwsgierigheid. Ik belde Joanna Noble en vroeg of ik van haar deskundigheid gebruik mocht maken.

'Wat nu weer, Alice? Nog meer paranoia van de liefhebbende echtgenote?' Het klonk alsof ze moe van me werd.

'Helemaal niet.' Ik gaf een kort, monter lachje. 'Dit is iets heel anders. Ik moet gewoon iemand opsporen. En ik denk dat ze onlangs in de krant heeft gestaan. Ik weet dat jij toegang hebt tot krantenarchieven.'

'Ja,' zei ze op haar hoede. 'Iets heel anders, zei je?'

'Ja, totaal.'

Er klonk een tikkend geluid aan de andere kant, alsof ze haar pen op haar bureau liet stuiteren. 'Als je morgenochtend vroeg komt,' zei ze na een tijdje, 'om een uur of negen, kunnen we de naam door de computer halen en alle belangrijke gegevens uitprinten.'

'Volgende keer doe ik iets voor jou.'

'Ja,' zei ze. Het was even stil. 'Alles goed aan het Adam-front?' Het klonk alsof ze het over de Eerste Wereldoorlog had.

'Hmm,' zei ik opgewekt. 'Heel goed.'

'Tot morgen dan.'

Ik was er voor negenen, maar Joanna was er nog niet. Ik wachtte in de ontvangstruimte en zag haar voordat ze mij zag. Ze maakte een vermoeide en gestresste indruk, maar toen ze mij daar zag zitten, zei ze: 'Oké, laten we gaan. De bieb is in de kelder. Ik heb maar een minuut of tien.'

De bibliotheek bestond uit rijen en rijen schuifplanken vol bruine mappen, geordend naar onderwerp en daarna alfabetisch. Diana, Diëten, Dinosaurussen, dat soort dingen. Joanna ging me voor langs al die planken naar een vrij grote computer. Ze trok een tweede stoel bij, gebaarde dat ik daar moest gaan zitten en zette zich achter het scherm. 'Geef me die naam maar, Alice.'

'Blanchard,' zei ik. 'Adèle Blanchard. B-L...' Maar ze had hem al ingetypt.

De computer kwam piepend tot leven. Getallen vulden de bovenste rechterhoek en op het kloksymbool ging een wijzer rond. We wachtten zwijgend.

'Adèle, hè?’

‘Ja.'

'Er zit geen Adèle Blanchard in de computer, Alice. Sorry'

'Geeft niets,' zei ik. 'Het was maar een gok. Heel erg bedankt.' Ik stond op.

'Wacht 's, hier heb ik een andere Blanchard. Ik dacht al dat de naam me bekend voorkwam.'

Ik keek over Joanna's schouder mee. 'Tara Blanchard.'

'Ja, dit is een klein stukje over een jonge vrouw, die een paar weken geleden uit een kanaal in Oost-Londen is opgevist.'

Daarom kwam de naam me zo bekend voor. Ik voelde een steek van teleurstelling. Joanna drukte op een toets om meer informatie te krijgen: er was maar één stukje, en dat was min of meer gelijk aan het andere.

'Wil je dit geprint hebben?' vroeg ze op een licht ironische toon. 'Misschien is Adèle haar tweede naam.'

'Vast.'

Terwijl de printer het velletje over Tara Blanchard eruit ratelde, vroeg ik Joanna of ze nog iets van Michelle had gehoord.

'Godzijdank niet. Alsjeblieft.'

Ze gaf me de print. Ik vouwde het papier dubbel en daarna weer dubbel. Ik zou het eigenlijk in de vuilnisbak moeten gooien. Maar ik deed het niet. Ik stopte het in mijn zak en nam een taxi naar kantoor.

Ik bekeek het knipsel pas weer bij de lunch, een broodje kaas en tomaat en een appel, die ik gekocht had in een café in de buurt, en mee had teruggenomen naar mijn kantoor. Ik las de paar regeltjes weer door: het lichaam van de 28-jarige Tara Blanchard, een receptioniste, was op 2 maart in een kanaal in Oost-Londen gevonden door een groepje tieners.

In Adèles brief had iets over een zuster gestaan. Ik sjorde het telefoonboek van de plank en bladerde erdoorheen, al verwachtte ik niets te vinden. Maar daar stond het: Blanchard, T.M., Bench Road 23B, Londen EC2. Ik pakte de telefoon, maar bedacht me. Ik belde naar Claudia om te zeggen dat ik wegging en of ze mijn telefoontjes wilde aannemen. Ik was zo weer terug.

Bench Road 23B was een smal, met steentjes bedekt rijtjeshuis, ingeklemd tussen andere huizen, dat een algemene indruk van verwaarlozing uitstraalde. Er stond een dode plant voor het ene raam en er hing een roze doek in plaats van gordijnen voor het andere. Ik drukte op de bel bij de B en wachtte. Het was half twee en als Tara een huisgenoot had gehad, was die waarschijnlijk niet thuis. Ik wilde net op de andere bellen drukken om te zien of ik een paar buren te voorschijn kon lokken, toen ik voetstappen hoorde en door het dik geribbelde glas een gedaante naar me toe zag komen. De deur ging open aan de ketting en een vrouw staarde door de kier. Ik had haar kennelijk wakker gemaakt: ze had een ochtendjas om zich heen getrokken en ze had dikke ogen. 'Ja?'

'Neem me niet kwalijk dat ik u lastigval,' begon ik, 'maar ik ben een vriendin van Tara en ik was in de buurt, dus...'

De deur ging dicht, ik hoorde de ketting wegschuiven en daarna ging de deur wijd open. 'Kom dan maar binnen,' zei ze. Ze was een kleine, plompe vrouw, jong, met een bos rossig haar en piepkleine oren.

Ze keek me afwachtend aan.

'Ik ben Sylvie,' zei ik.

'Maggie.'

Ik liep achter haar de trap op, naar de keuken.

'Wil je thee?'

'Alleen als je hebt.'

'Ik ben nu toch wakker,' zei ze heel vriendelijk. 'Ik ben verpleegster, ik draai op het moment nachtdiensten.'

Ze zette de ketel op en ging daarna tegenover me zitten aan de groezelige keukentafel. 'Dus jij was bevriend metTara?'

'Dat klopt,' zei ik zelfverzekerd. 'Maar ik kwam hier nooit.'

'Ze nam nooit mensen mee naar huis.'

'Ik ken haar eigenlijk van toen ze klein was,' zei ik. Maggie ging in de weer met de thee. 'Ik las in de krant dat ze dood was en ik wilde weten wat er gebeurd was.'

'Het was afschuwelijk,' zei Maggie, die opstond om twee theezakjes in een theepot te doen en er kokend water op te schenken. 'Suiker?'

'Nee. Weet de politie hoe het is gebeurd?'

'Ze is beroofd. Haar portemonnee was weg toen ze haar vonden. Ik heb haar altijd gewaarschuwd dat ze niet in het donker langs het kanaal moest lopen. Maar ze deed het altijd. Het is twee keer zo snel vanaf het station.'

'Afschuwelijk,' zei ik. Ik dacht aan het donkere kanaal en huiverde. 'Ik was eigenlijk meer bevriend met Adèle.'

'Haar zus?' Een golf van opwinding spoelde door me heen: dus Tara was toch Adèles zuster. Maggie zette mijn kopje thee met een klap voor me neer. 'Arme ziel. Arme ouders ook. Stel je eens voor waar zij doorheen gaan. Ze kwamen een week of wat geleden haar spullen ophalen. Ik wist niet wat ik tegen ze moest zeggen. Ze waren heel dapper, maar er is niets ergers dan een kind verliezen, toch?'

'Nee. Hebben ze hun adres en telefoonnummer achtergelaten? Ik zou heel graag contact met ze zoeken om te zeggen hoe erg ik het vind.' Ik was veel te goed geworden in bedriegen, dacht ik.

'Ik heb het wel ergens. Ik geloof niet dat ik het in mijn boekje heb opgeschreven. Ik dacht niet dat ik het nodig zou hebben. Maar het ligt waarschijnlijk ergens op een stapel. Wacht even.' Ze begon in een stapel papieren te rommelen bij het broodrooster, rekeningen in zwart en rood, reclamefolders, ansichtkaarten, afhaalmenu's, maar uiteindelijk vond ze het neergekrabbeld op het telefoonboek. Ik schreef het over op een stukje van een oude envelop en stopte het daarna in mijn portefeuille.

'Als je ze spreekt,' zei ze, 'zeg dan dat ik alle spulletjes die ze hadden laten liggen heb weggegooid, zoals ze ook wilden, behalve de kleren. Die heb ik aan de liefdadigheid gegeven.'

'Hebben ze dan niet al haar spullen meegenomen?'

'Bijna alles: alle persoonlijke bezittingen natuurlijk, sieraden, boeken, foto's en zo meer. Maar ze hebben ook wat laten liggen. Verbijsterend hoeveel rotzooi een mens verzamelt, hè? Ik zei dat ik dat zou regelen.'

'Mag ik ze zien?' Ze staarde me verbaasd aan. 'Voor het geval er een aandenken bij zit,' voegde ik er nog zwakjes aan toe.

'Alles ligt in de vuilnisbak, als de vuilnismannen het niet al hebben opgehaald.'

'Mag ik even kijken?'

Maggie leek te aarzelen. 'Als jij zin hebt om door sinaasappelschillen en kattenvoer en theezakjes te rommelen, ga dan gerust je gang. De bakken staan vlak bij de voordeur, waarschijnlijk heb je ze gezien toen je binnenkwam. Op die van mij staat 23B, wit geschilderd.'

'Ik kijk wel even als ik wegga. En reuze bedankt.'

'Je zal er niks vinden. Het is allemaal oude troep.'

Het moet een gek gezicht zijn geweest, een vrouw in een chic grijs broekpak, die in een vuilnisbak staat te graaien. Hoe haalde ik het toch in mijn hoofd om Tara op te sporen, die op geen enkele manier belangrijk voor me was, behalve als smerig middel om haar ouders te vinden? En die ouders had ik al gevonden en ook zij waren niet belangrijk voor me, behalve als middel om de vrouw die wellicht Adèle was te vinden. En zij zou niet belangrijk voor me mogen zijn. Ze was alleen maar een zoekgeraakt stukje in het verleden van iemand anders.

Kippenpoten, lege tonijnblikjes en blikjes kattenvoer, een paar slabladeren en wat oude kranten. Ik zou vast stinken als ik weer op kantoor was. Een kapotte schaal, een lampje. Ik kon dit maar beter methodisch aanpakken. Ik begon dingen uit de bak te trekken en ze op het deksel van de bak op te stapelen. Er liep een stel voorbij, dat probeerde te kijken alsof dit heel normaal gedrag was. Lippenstiften en oogpotloden: die waren vast van Tara. Een spons, een gescheurde douchemuts, een paar glossy tijdschriften. Ik legde ze op straat, naast de wankelende stapel op het vuilnisbakdeksel, en tuurde daarna weer in de bijna lege bak. Een gezicht staarde me aan. Een bekend gezicht.

Heel langzaam, als in een nachtmerrie, deed ik mijn hand omlaag en pakte het stukje krant op. Er kleefden theeblaadjes aan. 'De held keert terug,' kopte het. Naast de bak, in een hoek gepropt, vond ik een plastic tas. Ik vouwde hem glad en stopte de krant erin. Ik graaide rond op de bodem van de bak en haalde nog meer stukjes krant naar boven. Ze waren vies en nat, maar ik kon Adams naam nog lezen en zijn gezicht nog herkennen. Ik vond andere doorweekte papieren en enveloppen en stopte ze allemaal in de plastic tas, mopperend over de stank en de nattigheid.

Een klein oud vrouwtje met twee enorme honden aan twee riemen liep voorbij en keek me afkeurend aan. Ik maakte een grimas. Ik was nu ook in mezelf aan het praten. Een gekke vrouw, die in vuilnisbakken rommelde en zichzelf de stuipen op het lijf joeg.

27

Mijn handen waren vettig en vies. Ik kon zo niet terug naar mijn werk en ik had zin om naar huis te gaan en deze hele ervaring van mijn lijf te boenen, uit mijn haar, uit mijn hoofd. Ik kon die tas met nat papier niet meenemen naar de flat. Ik moest een plek vinden waar ik kon zitten en mijn gedachten op een rijtje zetten. Ik had zoveel uit mijn duim gezogen, zoveel voor Adam achtergehouden dat ik nu niet meer spontaan tegen hem kon doen. Steeds moest ik bedenken wat ik hem eerder had verteld, hoe mijn verhaal in elkaar moest zitten om overeen te komen met vorige leugens. Dat was het voordeel van de waarheid spreken: je hoefde je niet de hele tijd zo te concentreren. Ware dingen pasten als vanzelf in elkaar. De gedachte aan de kloof die ik tussen mij en Adam had gecreëerd maakte de grijze dag grijzer en nog minder verdraaglijk.

Ik liep doelloos over straat op zoek naar een café of een andere plek waar ik kon uitrusten en nadenken, een plan trekken. Ik zag alleen maar af en toe een winkel op de hoek, maar na een tijdje kwam ik bij een grasveldje bij een school met een drinkfonteintje en een klimrek. Er zaten jonge moeders met baby's in kinderwagens en luidruchtige peuters wiebelden aan het rek. Ik liep naar het fonteintje, dronk ervan en waste daarna mijn vuile handen in het dunne stroompje en droogde ze af aan de binnenkant van mijn jasje.

Eén bank was nog vrij en ik ging erop zitten. Het was vast Tara geweest die de telefoontjes had gepleegd en de briefjes had geschreven en met de melk had geknoeid, dat alles vanwege een morbide gedweep met Adam, een overblijfsel van zijn relatie met haar zuster. Vroeger zou ik zulk gedrag als ondenkbaar hebben afgedaan, niet in verhouding tot de emotie, maar ik was inmiddels een soort deskundige in obsessies geworden. Ik probeerde mezelf te kalmeren. Een tijdlang durfde ik nauwelijks in de tas te kijken.

Toen ik nog op school zat had een van mijn vriendjes een neef die in een punkband zat die een jaar of twee beroemd was. Af en toe kwam ik zijn naam of zelfs een foto van hem tegen in een tijdschrift, en soms scheurde ik die uit om aan mijn vriendinnen te laten zien. Wat was er logischer dan dat Tara geïnteresseerd zou zijn in krantenartikelen over hem? Dat ze die zou uitscheuren? Bijna iedereen die ik kende, in welke hoedanigheid ook, was tenslotte gefascineerd door de Adam over wie zij in de kranten lazen. Tara kende hem ook echt. Ik bracht mijn vingers naar mijn neus. Er zat nog steeds een weeë, zurige lucht aan. Ik haalde het beeld voor ogen van mezelf, die stiekem snuffelde in de vuilnisbak van de dode zuster van een ex van mijn man. Ik dacht eraan dat ik Adam keer op keer had bedrogen. Was dit zo anders dan mijn eerdere bedrog jegens Jake?

Ik bedacht dat ik er goed aan zou doen om deze tas in de eerste de beste vuilnisbak te gooien en terug naar Adam te gaan en hem te vertellen wat ik had gedaan en had ontdekt, om alles te bekennen en zijn begrip te vragen. Als ik dan te laf was om op te biechten wat ik had gedaan, kon ik er in ieder geval een streep onder zetten, zodat we de draad weer konden oppakken. Ik daagde mezelf uit. Ik stond inderdaad op en keek om me heen of ik een vuilnisbak zag, en ja. Maar ik kon het niet weggooien.

Onderweg naar huis liep ik een kantoorboekhandel binnen en kocht een paar kartonnen mappen. Zodra ik buiten stond, pakte ik ze uit en schreef op de ene 'Drakloop. Conf. apr/95, aantekeningen'. Dat klonk saai genoeg om iemands belangstelling de kop in te drukken. Ik haalde Tara's treurige krantenknipsels voorzichtig uit de tas, waarbij ik ervoor probeerde op te passen dat ik geen vet op mijn kleren morste. Ik stopte ze in de map en gooide de tas weg. Toen werd ik paranoïde en schreef nog meer onbetekenende woorden op drie andere mappen. Toen ik thuiskwam had ik ze nonchalant in mijn hand. Ze zagen er gewoon uit als dingen van mijn werk.

'Je ziet er gespannen uit,' zei Adam. Hij was achter me komen staan en pakte me bij mijn schouders. 'Daar zit een stijve spier.' Hij begon op de plek te kneden, waardoor ik kreunde van genot. 'Waarom ben je zo gespannen?'

Waarom was ik zo gespannen? Er kwam iets in me op.

'Ik weet het niet, Adam. Al die telefoontjes en boodschappen misschien, daar werd ik depressief van.' Ik draaide me om en nam hem in mijn armen. 'Maar ik voel me nu veel beter. Ze zijn opgehouden.'

'Ja, hè?' Adam fronste.

'Ja, er is al ruim een week niets meer geweest.'

'Je hebt gelijk. Maakte je je daar echt zorgen over?'

'Het werden er steeds meer. Maar ik vraag me af waarom ze ineens zijn opgehouden.'

'Dat komt ervan als je met je naam in de krant staat.'

Ik kuste hem. 'Adam, ik heb een voorstel.'

'Wat?'

'Een jaar saaiheid. Niet in alles, natuurlijk. Maar onder de achtduizend meter of wat dan ook. Ik wil dat alles wat mij aangaat ontzettend saai wordt.'

Toen gaf ik een gil. Ik kon er niets aan doen, want Adam had me opgepakt met een soort brandweermannenzwaai. Hij droeg me de flat door en gooide me op bed. Hij keek grijnzend op me neer. 'Ik zal zien wat ik eraan kan doen,' zei hij. 'En wat jou betreft' - hij pakte Sherpa op en kuste hem op zijn neus -'de voorstelling is niet geschikt voor jeugdige katjes.' Hij zette hem zachtjes buiten de slaapkamer en deed de deur dicht.

'En ik?' vroeg ik. 'Moet ik ook weg?'

Hij schudde zijn hoofd.

De volgende morgen gingen we samen het huis uit en namen samen de metro. Adam ging die dag met de trein de stad uit; hij zou pas 's avonds terugkeren. Ik had een drukke dag met vergaderingen, die me volledig in beslag namen. Toen ik knipperend met mijn ogen het kantoor uit liep in de plotseling ongefilterde lucht, kreeg ik het gevoel alsof er een zwerm bijen in mijn hoofd zat. Ik kocht een fles wijn en een kant-en-klare maaltijd, die ik alleen maar hoefde op te warmen en uit zijn folieverpakking te halen.

Toen ik thuiskwam was de buitendeur van het slot, maar dat was niets bijzonders. Er woonde een muzieklerares beneden en zij liet de voordeur open als ze lesgaf. Maar toen ik bij de deur van onze flat kwam, was er iets helemaal mis en ik liet de boodschappen vallen. De niet bepaald degelijke deur was opengebroken. Er zat iets op vastgeplakt met tape. Het was de bekende bruine envelop. Mijn mond was droog, mijn vingers trilden toen ik hem van de deur haalde en hem driftig openscheurde. Er stond iets geschreven in grove zwarte hoofdletters: zware dag gehad, adam? neem een bad

Ik duwde de deur zachtjes open en luisterde. Het was doodstil.

'Adam?' zei ik zachtjes, onnodig. Er kwam geen antwoord. Ik vroeg me af of ik gewoon zou weggaan, de politie bellen, op Adam wachten, alles behalve naar binnen gaan. Ik wachtte en luisterde nog een tijdje, maar er was duidelijk niemand binnen. Uit een soort merkwaardig, automatisch gevoel voor netheid raapte ik de boodschappen van de grond en liep het huis in. Ik zette de tas op de keukentafel. Heel even probeerde ik voor mezelf de schijn op te houden dat ik niet wist wat me te doen stond. De badkamer. Ik moest in de badkamer gaan kijken. De persoon was nu verder gegaan door zelf te komen en een grap uit te halen, iets achter te laten, gewoon om te laten zien dat hij binnen kon komen als hij dat wilde. Dat hij ons kon dwingen iets te zien wat hij wilde.

Ik keek rond. Er was niets van zijn plaats. Dus, onvermijdelijk, als verdwaasd liep ik naar de badkamer. Ik hield voor de deur even stil. Zou het een valstrik zijn? Ik duwde tegen de deur. Niets. Ik duwde hem open en sprong achteruit. Weer niets. Ik ging naar binnen. Het was waarschijnlijk iets stoms, iets onbelangrijks, en toen keek ik in het bad. Eerst dacht ik dat iemand een bonthoed had gepakt en die voor de grap in dieprode verf had gedompeld en hem daarna in het bad had gegooid. Maar toen ik me naar voren boog, zag ik dat het Sherpa was, onze kat. Ik had hem bijna niet herkend, omdat hij niet alleen over zijn hele romp was opengesneden, maar het bijna leek alsof er een poging was gedaan om het beestje helemaal binnenstebuiten te keren. Hij was een afgrijselijke walgelijke homp bloed. Maar toch boog ik me nog verder voorover en streelde het topje van zijn bebloede kop, als afscheid.

Toen Adam me aantrof, lag ik al een tijd in bed met al mijn kleren aan, mijn hoofd onder het kussen, een uur, twee uur, ik was de tel kwijt. Ik zag zijn gezicht dat vragend naar me keek. 'Badkamer,' zei ik. 'Het briefje ligt op de vloer.'

Ik hoorde hem weggaan en terugkomen. Zijn gezicht was ijzig, maar toen hij naast me ging liggen en zijn armen om me heen sloeg, zag ik tranen in zijn ogen. 'Ik vind het zo rot voor je, m'n lieve Alice,' zei hij.

'Ja,' snikte ik. 'Maar ook rot voor jou.'

Hij schudde zijn hoofd. 'Nee, ik bedoel... ik...' Zijn stem brak en hij drukte me tegen zich aan. 'Ik heb niet naar je geluisterd, ik was... Politie. Zal ik de politie maar bellen?'

Ik haalde mijn schouders op, terwijl de tranen schuin over mijn gezicht biggelden. Ik kon niet praten. Ik hoorde vaag een vrij lang gesprek aan de telefoon, Adam heftig. Tegen de tijd dat er twee agenten langskwamen, anderhalf uur later, was ik weer tot mezelf gekomen. Ze waren groot, of ze maakten dat de flat klein leek, en ze kwamen heel behoedzaam binnenlopen, alsof ze bang waren om iets omver te gooien. Adam ging hen voor naar de badkamer. Een van hen vloekte. Daarna kwamen ze er weer uit, beiden schudden hun hoofd.

'Godallemachtig,' zei de andere. 'Hufters.'

'Denkt u dat er meer dan één dader is geweest?'

'Jongelui,' zei de andere. 'Helemaal gestoord.'

Dus het was Tara toch niet geweest. Ik begreep er helemaal niets meer van. Ik was ervan overtuigd dat zij het was. Ik keek op naar Adam.

'Kijk,' zei hij, en hij gaf hun het laatste briefje. 'Die krijgen we al sinds een paar weken. En ook telefoontjes.'

De agenten keken ernaar zonder veel belangstelling.

'Gaat u geen vingerafdrukken nemen?' vroeg ik.

Ze keken elkaar aan.

'We nemen een verklaring op,' zei de ene, terwijl hij een aantekenboekje uit zijn uitpuilende jasje haalde. Ik vertelde hem dat ik onze kat opengesneden in ons bad had gevonden. Dat onze deur was opengebroken. Dat we anonieme telefoontjes en briefjes hadden gekregen, waarvan we niet de moeite hadden genomen ze aan te geven of te bewaren, maar toen waren ze blijkbaar opgehouden. Hij schreef het ijverig op. Halverwege raakte zijn pen leeg, dus gaf ik hem er een uit mijn zak.

'Jongelui,' zei hij, toen ik klaar was.

Toen ze naar buiten liepen, keken ze allebei kritisch naar de deur.

'Ik zou iets stevigers nemen,' zei een van hen peinzend. 'Mijn driejarige zoontje kan deze opentrappen.' En toen waren ze weg.

Twee dagen later ontving Adam een brief van de politie. 'Beste meneer Tallis,' stond er bovenaan met de hand geschreven, maar de tekst was een slechte fotokopie. Hij ging verder: 'U heeft een misdaad aangegeven. Er is geen arrestatie verricht, maar we houden de zaak aan. Als u nog meer informatie heeft, neem dan contact op met de dienstdoende agent op het politiebureau aan Wingate Road. Als u hulp nodig heeft van Slachtofferhulp, neem dan contact op met de dienstdoende agent op het politiebureau aan Wingate Road. Hoogachtend. De handtekening was een krabbeltje. Een gekopieerd krabbeltje.

28

Liegen wordt gemakkelijker. Het is deels een kwestie van oefenen. Ik werd een actrice die haar rol als Sylvie Bushnell, de journaliste of de bezorgde vriendin, perfect beheerste. Ik had ook ontdekt dat andere mensen je over het algemeen op je woord geloven, vooral als je hun geen verzekering of een industriële stofzuiger wilt verkopen.

Dus drie dagen na mijn gegraai in de vuilnisbak van een vermoorde vrouw die ik helemaal niet kende, zat ik in een huis in een dorp midden in Midden-Engeland en dronk thee die haar moeder voor me had gezet. Het was doodeenvoudig geweest om hen op te bellen, te zeggen dat ik Tara had gekend, dat ik in de buurt was, dat ik op condoléancebezoek wilde komen. Taras moeder was er meteen op ingegaan, bijna overdreven.

'Erg vriendelijk van u, mevrouw Blanchard,' zei ik.

'Jean,' zei de vrouw.

Jean Blanchard was een vrouw van achter in de vijftig, ongeveer zo oud als mijn eigen moeder, gekleed in een broek en een vest. Haar halflange haar was aan het grijzen, er waren diepe groeven in haar gezicht, die eruitzagen alsof ze in hardhout waren uitgesneden, zodat ik me afvroeg hoe ze haar nachten doorbracht. Ze hield me een schaal koekjes voor. Ik pakte een dun koekje en knabbelde er een stukje vanaf, terwijl ik de gedachte dat ik het van haar stal in een donker hoekje van mijn geest wegstopte.

'Hoe kende je Tara?'

Ik haalde diep adem. Maar ik had het goed voorbereid. 'Ik kende haar niet zo goed,' zei ik. 'Ik heb haar leren kennen via een groep wederzijdse vrienden in Londen.'

Jean Blanchard knikte. 'We maakten ons zorgen over haar, toen ze naar Londen verhuisde. Ze was de eerste van de familie die uit dit gebied wegging. Ik weet wel dat ze volwassen was en goed voor zichzelf kon zorgen. Hoe vond jij haar overkomen?'

'Londen is een grote stad.'

'Dat vond ik nou ook,' zei mevrouw Blanchard. 'Ik kon er nooit goed tegen. Christopher en ik zijn haar gaan opzoeken, maar eerlijk gezegd vonden we het daar niet erg leuk, al dat lawaai en verkeer en mensen. We vonden de flat die ze huurde ook niet veel soeps. We waren van plan een huis voor haar te zoeken, maar toen...' Ze stokte.

'Wat vond Adèle ervan?' vroeg ik.

Mevrouw Blanchard keek me verward aan. 'Pardon? Ik begrijp je niet.'

Ik had ergens een fout gemaakt. Ik voelde me plotseling duizelig, bijna een soort hoogtevrees, alsof ik bij een afgrond stond en gestruikeld was. Ik probeerde wanhopig te bedenken wat ik eventueel verkeerd begrepen zou hebben. Had ik misschien de verkeerde familie te pakken? Waren Adèle en Tara misschien dezelfde persoon? Nee, ik had over haar gepraat tegen de vrouw in de flat. Zeg iets neutraals.

'Tara praatte altijd over Adèle.'

Mevrouw Blanchard knikte, nog steeds niet in staat om te spreken. Ik wachtte en durfde niet verder te gaan. Ze pakte een zakdoek uit haar zak, veegde haar ogen af en snoot daarna haar neus. 'Daarom is ze dus naar Londen gegaan. Ze is nooit over Adèle heen gekomen. En dan Toms dood nog...'

Ik boog me voorover en legde mijn hand op die van mevrouw Blanchard. 'Het spijt me ontzettend,' zei ik. 'Het moet zo verschrikkelijk voor je zijn geweest. Het een na het ander...' Ik moest meer te weten komen. 'Wanneer is het gebeurd?'

'Tom?'

'Adèle.'

Mevrouw Blanchard glimlachte droevig. 'Voor andere mensen zal het wel lang geleden zijn. Januari 1990. Ik telde altijd de dagen.'

'Ik heb Adèle nooit gekend,' zei ik, wat bijna de eerste eerlijke zin was die ik tegenover mevrouw Blanchard had uitgesproken. 'Maar volgens mij ken ik, kende ik,' verbeterde ik mezelf streng, 'een paar van haar vrienden. Bergbeklimmers. Deborah, Daniël, Adam... hoe hij ook heet.'

'Tallis?'

'Ik geloof van wel,' zei ik. 'Het is zo lang geleden.'

'Ja, Tom klom vroeger met ze. Maar we kenden hem al als jongetje. We waren bevriend met zijn ouders, lang geleden.'

'Echt waar?'

'Hij is vrij beroemd geworden. Hij heeft mensenlevens gered op een berg en hij heeft in alle kranten gestaan.'

'O ja? Dat wist ik niet.'

'Hij zal het je zelf kunnen vertellen, want hij komt in de loop van de middag op bezoek.'

Ik was bijna wetenschappelijk geïnteresseerd in de manier waarop ik voorovergeleund kon blijven zitten met een belangstellende uitdrukking op mijn gezicht, ook al leek het alsof de gewreven houten vloer op me afkwam en me in mijn gezicht zou slaan. Ik moest onmiddellijk iets bedenken. Of zou ik gewoon ontspannen en me overgeven, zodat het noodlot zijn gang kon gaan? Een rudimentair stukje in mijn hersens, ergens heel diep vanbinnen, was nog over en vocht om te overleven.

'Dat zou heel leuk zijn geweest,' hoorde ik mezelf zeggen. 'Maar ik moet helaas terug. Ik moet echt weg, ben ik bang. Reuze bedankt voor de thee.'

'Maar je bent er net,' wierp mevrouw Blanchard zenuwachtig tegen. 'Ik moet je iets laten zien, voordat je weggaat. Ik heb Tara's spulletjes uitgezocht en ik dacht dat je haar fotoalbum wel zou willen zien.'

Ik keek naar haar droevige gezicht. 'Natuurlijk wil ik dat graag, Jean,' zei ik. Ik keek snel op mijn horloge. Het was vijf over half drie. De treinen kwamen elk uur in Corrick aan en ik was in tien minuten van het station hierheen gelopen, dus Adam was niet met de laatste trein. Was hij misschien met de auto? Dat leek me onwaarschijnlijk. 'Weet je ook wanneer de trein naar Birmingham gaat?' vroeg ik aan mevrouw Blan-chard, die met het fotoalbum onder haar arm geklemd weer binnenkwam.

'Ja, die gaat om vier over...' Ze keek op haar horloge. 'Vier over drie gaat de volgende.'

'Dus ik heb nog zeeën van tijd,' zei ik met een gedwongen glimlachje.

'Nog een kopje thee?'

'Nee, dank je,' zei ik. 'Maar ik zou erg graag de foto's willen zien. Als je ertegen kan.'

'Natuurlijk, liefje.'

Ze trok haar stoel bij die van mij. Terwijl ze praatte, maakte ik berekeningen in mijn hoofd. Als ik om kwart voor drie wegging, zou ik bij het station zijn vóór Adam er was — en misschien zat hij helemaal niet in de trein van drie uur - maar als dat wel zo was, zou ik veilig op het andere perron zijn, waar ik mezelf wel ergens kon verbergen. Mevrouw Blanchard zou vertellen dat er net iemand op bezoek was geweest die hem kende, maar ik kon me niet herinneren dat ik op welke manier dan ook mijn ware identiteit had prijsgegeven. Wat Adam betrof zou ik gewoon een van die tientallen, honderden meisjes uit zijn verleden zijn.

Stel dat ik het mis had? Stel dat Adam al kwam als ik nog hier was? Ik deed krukkige, halfslachtige pogingen om een goede smoes te verzinnen, maar keurde alles af, omdat het nergens op sloeg. Ik had al mijn concentratie nodig om overeind te blijven, om te kunnen doorpraten. Ik wist niets van Tara Blanchard, behalve dat haar lichaam in een kanaal in Oost-Londen was gevonden. Nu zag ik haar als een hummeltje met engelenwangetjes in de zandbak van de kleuterschool. Met paardenstaart en blazer. In zwempak en feestjurken. Adèle stond er ook vaak op. Als kind was ze een nors dikkertje, maar later werd ze een mooi meisje met lange benen. Adam was consequent, dat moest ik toegeven. Maar het ging te langzaam. Ik keek steeds op mijn horloge. Om achttien voor drie waren we nog maar halverwege het album. Daarna hield mevrouw Blanchard even op om een verhaal te vertellen, waar ik niet naar kon luisteren. Ik deed alsof ik zo geïnteresseerd was dat ik de bladzijde wel moest omslaan om te zien wat er kwam.

Kwart voor. Nog steeds waren we niet aan het eind. Dertien minuten.

'Dat is Adam,' zei mevrouw Blanchard.

Ik dwong mezelf om te kijken. Hij zag er ongeveer net zo uit als de Adam die ik kende. Zijn haar was langer. Hij was ongeschoren. In een lachende groep met Adèle, Tara, Tom, een paar anderen die ik niet kende. Ik zocht naar een teken van samenzweerderigheid tussen hem en Adèle, maar kon niets ontdekken.

'Nee,' zei ik. 'Ik haal hem, denk ik, door de war met iemand anders.'

Misschien weerhield dat mevrouw Blanchard ervan om mij tegenover Adam te noemen. Maar ik moest er niet te veel op vertrouwen. Tien voor. Met een plotselinge wanhopige opluchting zag ik dat mevrouw Blanchard bij een lege bladzijde van het album was aangekomen. Het boek was niet vol. Ik moest vastbesloten zijn. Ik pakte haar hand. 'Jean, dat was...' Ik zweeg, alsof de emoties te hevig waren om uitgesproken te worden. 'Maar nu moet ik echt gaan.'

'Ik geef je wel een lift,' zei ze.

'Nee,' zei ik, terwijl ik probeerde om niet te gaan gillen. 'Na dit, na dit alles, loop ik liever zelf.'

Ze deed een stap naar voren en omhelsde me. 'Kom nog eens langs, Sylvie,' zei ze.

Ik knikte en liep binnen enkele seconden over het pad. Maar het had langer geduurd dan ik dacht. Het was zes voor. Ik overwoog de andere richting op te gaan, maar dat leek een nog slechter plan. Zodra ik de oprijlaan uit was en de weg op liep, begon ik te rennen. Mijn lichaam was daar niet klaar voor. Na honderd meter kwam mijn adem in hijgende stoten naar buiten en schoten er scherpe pijnscheuten door mijn borst.

Ik sloeg een hoek om en zag het station voor me, te ver voor me. Ik dwong mezelf om te rennen, maar toen ik bij het parkeerterrein was, vol forenzenauto's, zag ik een trein binnenrijden. Ik kon niet het risico nemen om op het station Adam tegen het lijf te lopen. Ik keek wanhopig om me heen. Zo te zien was er geen schuilplaats. Ik zag alleen een telefooncel en in wanhoop rende ik daarin en pakte de hoorn van de haak. Ik zorgde ervoor dat ik met mijn rug naar het station stond, maar ik stond wel vlak naast de ingang. Ik keek op mijn horloge. Eén minuut over drie. Ik hoorde het geluid van de trein die wegreed. Die van mij zou over een minuutje of zo aankomen. Ik wachtte. Stel dat Adam het station uit kwam en wilde telefoneren?

Ik hield mezelf hoogst waarschijnlijk voor de gek. Ik raakte ervan overtuigd dat Adam niet in de trein had gezeten. De verleiding om me om te draaien werd bijna onweerstaanbaar. Ik hoorde de voetstappen van verscheidene mensen, die uit het station kwamen en daarna omlaag liepen, naar het grind van het parkeerterrein. Eén paar voetstappen stopte naast me. In de gebroken reflectie van het glas voor me zag ik iemand voor de telefooncel staan, die wachtte tot ik klaar was. Ik kon het niet duidelijk zien. Er werd op de deur getikt. Ik beheerste me en sprak een paar willekeurige zinnen in de hoorn. Ik draaide me een klein beetje om. Daar was hij, iets netter gekleed dan normaal. Ik kon niet zien of hij een das droeg. Hij was langs de telefooncel gelopen en stond nu op het parkeerterrein. Hij hield een oude vrouw aan en zei iets tegen haar. Ze keek rond en wees de straat in. Hij vertrok.

Ik hoorde nog een trein aankomen. Die van mij. Ik bedacht met afgrijzen dat mijn trein aan de andere kant stond. Ik zou een brug over moeten. Niet omkijken, Adam, niet omkijken. Ik hing de hoorn aan de haak, rende de cel uit en botste tegen de vrouw. Ze gaf een kreet van ergernis. Ze begon iets te zeggen, maar ik was al weg. Had Adam omgekeken? De automatische deuren van de trein gingen net dicht toen ik het perron op kwam. Ik schoof mijn arm tussen hun dichtklappende kaken. Ik nam aan dat dit gesignaleerd werd door een centraal elektronisch brein en dat ze dan weer zouden opengaan. Of zou de trein toch vertrekken? Ik zag voor me hoe ik onder de wielen werd gesleurd en afschuwelijk verminkt op het volgende station werd gevonden. Dat zou Adam iets geven om over na te denken.

De deuren gingen open. Ik vond dat dit meer was dan ik verdiende. Ik ging achter in de wagon zitten, ver van alle ande-ren en begon te huilen. Toen keek ik naar mijn arm. Het rubber van de deur had een keurige zwarte afdruk nagelaten, als een rouwband. Ik moest erom lachen. Ik kon er niets aan doen.