PROLOOG

Hij wist dat hij ging sterven. En vagelijk, ergens diep in zijn binnenste, wist hij dat hij zoiets niet hoorde te willen. Eigenlijk moest hij iets doen om zichzelf te redden, maar hij kon niet bedenken wat. Misschien wel als hij begreep wat er gebeurd was. Als de wind en de sneeuw nou maar eens afnamen. Die hadden hem zo lang geteisterd dat hij nauwelijks nog onderscheid kon maken tussen het geluid en de striemende kou op zijn gezicht. Altijd was daar die worsteling, in feite de laatste worsteling, om zuurstof te halen uit deze lucht op achtduizend meter boven zeeniveau, waar een mens eigenlijk niet kon leven. De zuurstofflessen waren al lang leeg, de ventielen dichtgevroren, het masker zat alleen maar in de weg.

Het kon nog minuten duren, hoogstwaarschijnlijk nog uren. Maar voor de ochtend zou hij dood zijn. Dat was prima, wat hem betrof. Hij was doezelig en kalm. Onder de lagen windbestendig nylon, GoreTex, wol en polypropyleen voelde hij zijn hart twee keer zo snel slaan als normaal, een gevangene die wanhopig in zijn borst beukte. Toch was hij in zijn hoofd sloom, dromerig. Wat niet deugde, want ze moesten allemaal wakker blijven, in beweging, tot ze gered werden. Hij wist dat hij rechtop moest gaan zitten, overeind komen, driftig in zijn handen klappen, zijn maten wakker maken. Hij lag hier te lekker. Het was heerlijk om eindelijk te kunnen rusten. Hij voelde zich al lange tijd zo moe.

Koud had hij het niet meer, wat een opluchting was. Hij keek naar een van zijn handen die uit de handschoen was geschoten en in een merkwaardige hoek lag. Hij was eerst paars geweest, maar nu — nieuwsgierig boog hij zich voorover - was hij wasachtig wit. Vreemd dat hij zo'n dorst had. In zijn zak zat een bevroren fles, dus daar had hij niets aan. Om hem heen lag overal sneeuw waar hij ook niets aan had. Je zou er bijna om lachen. Gelukkig was hij geen arts, zoals Françoise.

Waar was die trouwens? Toen ze aan het eind van het touw waren, hadden ze eigenlijk op de col in kamp drie moeten zijn. Zij was vooruit gegaan en ze hadden haar niet meer teruggezien. De anderen waren bij elkaar gebleven, hadden wat rond gedwaald, waren alle oriëntatiegevoel kwijtgeraakt, hadden geen idee meer waar ze zaten op de berg en lagen hier nu hopeloos bij elkaar in deze zogenaamde greppel. Maar er was iets wat hij niet mocht vergeten, een ding dat hij nog ergens in zijn hoofd had, maar waar wist hij niet en wat dat was wist hij ook niet.

Zijn voeten kon hij niet eens meer zien. Vanochtend, toen ze op pad waren gegaan, hadden de bergen geglinsterd in de ijle lucht, en hadden ze zich in het felle zonlicht dat over de bergruggen kwam stralen, van het blauw-witte kogelvrije ijs af vonkte, door hun pijnlijke hoofd priemde, langzaam een weg gebaand over de hellende zee van ijs naar de top. Er dreven maar een paar stapelwolken hun kant op, maar ineens was daar die werveling van steenharde sneeuw.

Hij voelde iets naast hem bewegen. Er was nog iemand bij bewustzijn. Moeizaam draaide hij zich op zijn andere zij. Rood jack, dus dat moest Peter zijn. Zijn gezicht ging volledig schuil onder een dikke laag grijs ijs. Hij kon er niets meer aan doen. Ze waren een soort team geweest, maar nu leefden ze allemaal in hun eigen wereld.

Hij vroeg zich af wie er nog meer op de berghelling lag te sterven. Het was allemaal zo misgegaan. Niets aan te doen. In zijn sneeuwpak zat een injectiespuit in een tandenborstelhouder, vol met dexamethason, maar het pakken van een injectiespuit ging zijn krachten nu te boven. Hij kon zijn handen niet eens zo ver krijgen om zijn rugzak af te doen. En trouwens, wat moest hij daarna dan doen? Waar moest hij dan heen? Beter maar even wachten. Ze vonden hen wel. Ze wisten waar ze zaten. Waarom waren ze er nog niet?

De wereld daarbuiten, het leven hiervoor, deze bergen, dat was allemaal onder de oppervlakte van zijn inerte bewustzijn gezakt, tot er alleen nog maar sporen overbleven. Hij wist dat elke minuut dat hij hier boven lag, in deze zuurstofarme zone des doods, er miljoenen hersencellen verloren gingen. Ergens ver weg in zijn hoofd lag hij te kijken hoe hij doodging, vol verschrikking, zelfmedelijden en afschuw. Hij wilde dat het voorbij was. Het enige wat hij wilde was slapen.

De stervensfasen kende hij. Bijna nieuwsgierig had hij toegekeken hoe zijn lijf tegen de omgeving hier op de laatste bergkammen voor de top van de Chungawat protesteerde: de hoofdpijnen, de diarree, het happen naar adem, de gezwollen handen en enkels. Hij wist dat hij niet meer helder kon denken. Misschien kreeg hij wel hallucinaties voor hij doodging. Hij wist dat de bevriezing zich al van zijn handen en voeten meester had gemaakt. Zijn lijf voelde hij niet meer, alleen nog zijn verschroeide longen. Het was alsof zijn brein als enige nog werkte, nog altijd vaag flakkerde in zijn uitgewoonde karkas. Hij lag te wachten tot die vlam nog één keer oplichtte en doofde.

Jammer dat hij de top niet had gehaald. De sneeuw voelde als een kussen tegen zijn wang. Tomas was warm. Had er vrede mee. Wat was er misgegaan? Het had allemaal zo simpel moeten zijn. Er was iets wat hij niet mocht vergeten, iets wat niet klopte, geen zuivere koffie. Een stukje van de puzzel paste niet. Hij deed zijn ogen dicht. De duisternis voelde heilzaam aan. Het leven was zo druk geweest. Al die moeite. Waarvoor? Nergens voor. Hij mocht het echt niet vergeten. Als hij het maar weer wist, dan maakte de rest niet meer uit. Als het gehuil van de wind nou maar eens ophield. Als hij nou maar eens kon denken. Ja, dat was het. Het was zoiets stoms, zoiets eenvoudigs, maar hij begreep het. Hij glimlachte. Hij voelde de kou door zich heen trekken, hem verwelkomen in de duisternis.

~

Heel stil bleef ik op de stoel met de harde leuning zitten. Mijn keel deed zeer. De neonverlichting flikkerde en maakte me duizelig. Mijn handen legde ik op het bureau tussen ons in, met de vingertoppen zachtjes tegen elkaar, en ik probeerde gelijkmatig adem te halen. Dat alles op zo'n plek moest eindigen.

Om ons heen gingen de telefoons en gonsden de gesprekken, als geruis op de radio. Op de achtergrond kwamen er mannen en vrouwen in uniform druk langslopen. Af en toe wierpen ze wel een blik op ons, maar nieuwsgierig waren ze kennelijk niet. Waarom ook? Ze zagen hier zoveel gebeuren, en ik was maar een gewone vrouw met een blos op de wangen en een ladder in haar kousen. Wisten zij veel. In mijn belachelijke laarsjes deden mijn voeten pijn. Ik wilde niet dood.

Inspecteur Byrne pakte een pen. Met mijn allerlaatste restje hoop deed ik een poging tot glimlachen. Geduldig keek hij me aan, de wenkbrauwen gefronst, en ik wilde gaan huilen en hem vragen om me te redden, alsjeblieft. Het was al zo lang geleden dat ik echt gehuild had. Maar als ik nu begon, waarom zou ik er dan ooit mee ophouden?

'Waar waren we ook al weer, weet u dat nog?' vroeg hij.

Nou, en of ik dat nog wist. Ik wist het nog allemaal.

1

'Alice! Alice! Je bent laat. Kom op nou.'

Ik hoorde een zacht weerspannig gebrom en besefte dat dit uit mijn mond kwam. Buiten was het koud en donker. Ik kroop dieper weg onder het opgebolde donsdek, kneep mijn ogen toe tegen de flauwe glinstering van winterlicht.

Alice, opstaan.'

Jake rook naar scheerschuim. Rond zijn boord hing een das los omlaag. Weer een dag. Het zijn eerder de kleine gewoontes dan de grote beslissingen die je tot een echt stel maken. Je komt vanzelf in een patroon terecht, je kruipt allebei zonder dat bewust te besluiten in huishoudelijke rollen die elkaar aanvullen. Jake en ik waren 's werelds grootste kenners van eikaars trivialiteiten. Ik wist dat hij in zijn koffie meer melk wilde dan in zijn thee, hij wist dat ik maar een drupje in mijn thee wilde en niks in mijn koffie. Hij wist waar die harde knoop bij mijn linkerschouderblad ging zitten als ik een zware tijd op kantoor had gehad. Voor hem deed ik geen fruit in de salades en voor mij deed hij er geen kaas in. Wat wilde je nog meer in een relatie? Als stel raakten we al aardig op elkaar ingespeeld.

Ik had nooit eerder met een man samengewoond - ik bedoel, met een man met wie ik een relatie had - en vond het interessant om te zien hoe de huishoudelijke rollen verdeeld werden. Jake was ingenieur en had grenzeloos veel verstand van alle draden en buizen achter onze muren en onder onze vloeren. Ik heb een keer tegen hem gezegd dat het enige wat hij vervelend vond aan onze flat het feit was dat hij die niet zelf van de grond afhad opgetrokken, en dat vatte hij niet op als een belediging. Ik was afgestudeerd in biochemie, dus ik verschoonde de lakens en leegde de vuilnisbak in de keuken. Hij repareerde de stofzuiger, maar ik gebruikte hem. Ik hield het bad schoon, behalve wanneer hij zich erin geschoren had. Daar trok ik de grens.

Het rare was dat Jake altijd al het strijkwerk deed. Hij zei dat de mensen tegenwoordig niet meer wisten hoe je overhemden moest strijken. Dat vond ik zo'n intens stompzinnige opmerking en ik had het vast als een belediging opgevat, als het niet zo lastig was om beledigd te blijven wanneer je zelf met een drankje voor de tv ligt en iemand anders het strijkwerk doet. Hij haalde de krant en ik las over zijn schouder mee en daar ergerde hij zich weer aan. We deden allebei de boodschappen, maar ik maakte een lijstje en streepte alles af en hij kocht lukraak en was veel duurder uit dan ik. Hij ontdooide de koelkast. Ik gaf de planten water. En hij bracht me elke ochtend thee op bed.

'Je bent laat,' zei hij. 'Hier is je thee, en ik ben er over precies drie minuten vandoor.'

'Ik haat januari,' zei ik.

'Van december zei je dat ook.'

'Januari is net zoiets als december. Maar dan zonder de kerst.'

Maar hij was de kamer al uit. Ik nam snel een douche en trok mijn havermoutkleurige broekpak aan, met een jasje dat tot mijn knieën kwam. Ik haalde een borstel door mijn haar en stak dat losjes op.

'Je ziet er chic uit,' zei Jake, toen ik de keuken binnenkwam. 'Is het nieuw?'

'Dat heb ik al jaren,' loog ik, en ik schonk mezelf nog een kop thee in, dit keer een lauwe.

Samen liepen we naar de metro, onder één paraplu, en we ontweken alle plassen. Bij het tourniquet gaf hij me een zoen, met de paraplu onder zijn arm en zijn stevige handen op mijn schouders.

'Dag schat,' zei hij, en op dat moment bedacht ik: hij wil trouwen. Hij wil dat we een getrouwd stel worden. Met die verbazingwekkende gedachte in mijn hoofd vergat ik iets terug te zeggen. Hij merkte niets, stapte de roltrap op en voegde zich bij de menigte afdalende mannen in regenjas. Hij keek niet om. Het leek wel of we al getrouwd waren.

Ik had geen zin in die vergadering. Ik voelde me er bijna fysiek niet toe in staat. Gisteravond was ik met Jake uit eten geweest. Pas na middernacht waren we thuis, pas tegen enen lagen we in bed en het zal half drie geweest zijn voor we ook echt sliepen. We hadden samen iets te vieren - voor het eerst. Veel aanleiding was er niet, maar bij Jake en mij zijn aanleidingen schaars. We hebben het wel eens geprobeerd, maar we kunnen ons geen van beiden herinneren wanneer we elkaar voor het eerst ontmoet hebben. Samen draaiden we al zo lang in hetzelfde kringetje rond, als bijen om dezelfde korf. Wanneer we bevriend raakten weten we niet meer. We zaten in een fluctuerend groepje mensen, en na een tijdje hadden we het stadium bereikt dat als iemand me had gevraagd om een lijstje van mijn drie of vier, vier of vijf beste vrienden te maken, Jake daar op had gestaan. Maar niemand heeft me dat ooit gevraagd. Van eikaars ouders, schooltijd, liefdesleven wisten we alles. Een keer, toen zijn vriendin bij hem weg was gegaan, zijn we samen afgrijselijk dronken geworden, onder een boom in Regent's Park, we leegden een halve fles whisky met ons tweeën, half huilerig, half lacherig, al die tijd heel sentimenteel. Ik vertelde hem dat zij erop achteruitging, en hij kreeg de hik en gaf me een aai over mijn wang. We lachten om eikaars mopjes, dansten met elkaar op feestjes, maar niet op schuifelnummers, bedelden om geld en liften en goeie raad. Maatjes waren we.

Wel wisten we allebei wanneer we voor het eerst met elkaar naar bed waren geweest. Dat was op 17 januari van het afgelopen jaar. Op een woensdag. We zouden met een ploegje mensen naar een nachtfilm gaan, maar een aantal mensen kon niet, dus tegen de tijd dat we bij de bioscoop stonden waren alleen Jake en ik overgebleven en tijdens de film keken we elkaar op een zeker moment aan en lachten nogal schaapachtig, en ik vermoed dat we toen allebei beseften dat dit een afspraakje was geworden, en misschien vroegen we ons toen allebei af of dit wel zo'n goed idee was.

Na afloop vroeg hij of ik bij hem thuis nog wat kwam drinken. Het was één uur in de ochtend. Hij had een pak gerookte zalm in de koelkast en - daar moest ik wel om lachen - een zelfgebakken brood erbij. In ieder geval moest ik daar achteraf om lachen, want sindsdien heeft hij nooit meer een brood of wat dan ook gebakken. Wij zijn een stel van afhaal- en diepvriesmaaltijden. Maar op het moment dat we voor eerst zoenden moest ik wel bijna lachen, want dat maakte zo'n rare, bijna incestueuze indruk, als zulke gewone goeie vrienden. Ik zag zijn gezicht steeds dichterbij komen, zijn vertrouwde trekken vervagen tot iets vreemds, en ik kreeg de neiging om te giechelen of me terug te trekken, als ik maar die plotselinge ernst, die zo andere stilte tussen ons verbrak. Maar het voelde meteen goed, alsof ik thuiskwam. Als er al tijden waren dat ik geen zin had in dit soort vastigheid (hoe moest het nou met al die plannen om in het buitenland te gaan werken, avonturen te beleven, een heel ander mens te worden?) of dat ik me zorgen maakte dat ik bijna dertig was, en dit dan mijn leven werd — nou, dan wuifde ik dat allemaal gewoon weg.

Ik weet dat stellen eigenlijk een duidelijke beslissing moeten nemen om te gaan samenwonen. Het is een fase in je leven, net zoals het uitwisselen van een ring of sterven. Dat hebben wij nooit gedaan. Ik bleef bij hem slapen. Jake ruimde een la uit voor mijn onderbroeken en panty's. Daarna bleef er wel eens een jurk hangen. Ik liet conditioner en oogpotloden in de badkamer liggen. Na een paar weken zo doorgaan merkte ik op een dag dat ongeveer de helft van de video's mijn handschrift op de labels vertoonde. Het is gewoon zo dat als je niet noteert welk programma je hebt opgenomen, al is het maar een krabbel, je het nooit meer terugvind als je het wilt zien.

Op een dag vroeg Jake of het nog wel zin had dat ik huur betaalde voor mijn kamer, aangezien ik daar nooit was. Ik zat te mitsen en te maren, ik piekerde, maar kwam niet tot een definitief besluit. Mijn nichtje Julie kwam in de zomer voor een vakantiebaantje naar Londen voor het studiejaar begon, dus ik stelde voor dat ze een tijdje bij mij kon wonen. Om plaats voor haar te maken moest ik nog meer spullen weghalen. Eind augustus - toen we op een warme zondagavond in een pub zaten en over de rivier bij St. Paul's uitkeken — had Julie het er steeds maar weer over dat ze een vast adres wilde zoeken en stelde ik voor dat ze voor vast in mijn kamer introk. En zo woonden Jake en ik samen en was het enige wat we te vieren hadden onze eerste keer.

Maar na het feest kwam de afrekening. Als je geen zin hebt in een vergadering en je je zorgen maakt of je jezelf wel recht doet of dat je onrecht wordt aangedaan, zorg dan wel dat je kleren gestreken zijn en dat je op tijd bent. Dat staat nou niet direct in de tien manager-geboden, maar die donkere ochtend dat ik alleen nog trek had in thee, leek zo'n stelregel wel een overlevingsstrategie. In de metro probeerde ik mijn gedachten te ordenen. Ik had me beter moeten voorbereiden, aantekeningen moeten maken of zoiets. In de hoop dat mijn nieuwe pak geen kreukels opliep, bleef ik staan. Een paar beleefde mannen boden me een zitplaats aan en keken gegeneerd toen ik die weigerde. Waarschijnlijk dachten ze dat het iets ideologisch was.

Wat gingen ze allemaal doen, mijn medepassagiers? Stilletjes wedde ik dat het niet zoiets raars was als ik ging doen. Ik was onderweg naar het kantoor van een kleine divisie van een heel groot multinationaal farmaceutisch bedrijf voor een vergadering over een klein voorwerp van plastic en koper dat op een new age-speld leek, maar in werkelijkheid een onbevredigend prototype van een nieuw anticonceptiemiddel was.

Ik had meegemaakt dat mijn baas Mike achtereenvolgens verbijsterd, razend, gefrustreerd en in de war was, omdat we zo weinig vooruitgang boekten met de Drakloop iv, het anticonceptiemiddel van ons bedrijf Drakon, dat als het ooit uit het laboratorium kwam een revolutie in anticonceptieland zou veroorzaken. Een halfjaar geleden was ik voor dit project in dienst genomen, maar ik werd nu geleidelijk in het bureaucratische moeras van budgetberekeningen, marktdoelstellingen, tekorten, klinisch onderzoek, specificaties, afdelingsvergaderingen, regionale vergaderingen, vergaderingen over vergaderingen en die hele onmogelijke hiërarchie van het besluitvormingsproces omlaaggezogen. Bijna was ik vergeten dat ik een wetenschapper was, die werkte aan een project op het grensgebied van de vrouwelijke vruchtbaarheid. Ik had de baan aange-nomen omdat het idee dat ik een product creëerde en verkocht net leek alsof ik vakantie van de rest van mijn leven nam.

Deze donderdagochtend maakte Mike alleen maar een norse indruk, maar ik wist hoe gevaarlijk die stemming kon zijn. Hij was net een roestige oude zeemijn uit de Tweede Wereldoorlog die op het strand was aangespoeld. Het zag er wel onschadelijk uit, maar als iemand er op de verkeerde plek in ging poeren, vloog die de lucht in. Mij niet gezien, vandaag in ieder geval niet.

De vergaderruimte stroomde vol mensen. Ik had al een plaats uitgezocht met mijn rug naar de deur zodat ik uit het raam kon kijken. Het kantoor lag net ten zuiden van de Thames, in een doolhof van smalle straten genoemd naar kruiden en de verre landen waar ze vandaan kwamen. Achter ons gebouw lag een recyclingbedrijf dat altijd op het punt stond aangekocht en gerenoveerd te worden. Eén grote hoop troep. In een hoek lag een reusachtige berg flessen. Op zonnige dagen blonk die betoverend, maar ook op een akelige dag als vandaag was er een kans dat ik mocht meemaken dat er een graafmachine langskwam en er een nog grotere stapel van maakte. Dat was interessanter dan alles wat er in vergaderruimte C kon gebeuren. Ik keek om me heen. Er zaten drie mannen, enigszins slecht op hun gemak, die voor deze vergadering van het lab in Northbridge waren gekomen en dit uitstapje onmiskenbaar betreurden. Philip Ingalls van boven, mijn zogenaamde assistente Claudia en Mikes assistente Fiona waren ook aanwezig. Een aantal mensen ontbrak. Mikes voorhoofd kreeg een diepere plooi en hij ging verwoed aan zijn oorlellen zitten trekken. Ik keek uit het raam. Mooi. De graafmachine kwam op de berg flessen af. Ik voelde me meteen beter.

'Komt Giovanna nog?' vroeg Mike.

'Nee,' zei een van de onderzoekers. Neil heette hij volgens mij. 'Ze heeft mij gevraagd of ik voor haar wilde invallen.'

Met een onheilspellend schouderophalen accepteerde Mike dit. Ik ging rechtop zitten, trok een oplettend gezicht en pakte optimistisch mijn pen. De vergadering begon met verwijzingen naar de vorige bijeenkomst en het opdreunen van allerlei routinematige zaken. Ik zat poppetjes te tekenen en probeerde toen een schets te maken van Neils gezicht dat wel wat op dat van een jachthond leek, met droevige ogen. Daarna draaide ik de knop helemaal om en keek naar de graafmachine die al een flink eind was opgeschoten. Helaas was het geluid van brekend glas niet te horen, maar het bleef leuk. Met enige moeite draaide ik de knop weer terug naar de vergadering toen Mike naar de plannen voor februari vroeg. Neil zei iets over anovulatiebloedingen en ineens raakte ik absurd genoeg geïrriteerd bij het idee dat een mannelijke wetenschapper het met een mannelijke manager over een technische vinding met betrekking tot de vrouwelijke anatomie had. Ik haalde diep adem om iets te zeggen, veranderde van gedachten en richtte mijn aandacht weer op het recyclingcentrum. De graafmachine reed nu achteruit, het werk was gedaan. Ik vroeg me af hoe je aan zo'n baantje kwam.

'En wat jou betreft...' Ik werd me bewust van mijn omgeving, alsof ik plotseling in mijn slaap was gestoord. Mike had zich tot mij gericht en iedereen had zich naar me omgedraaid om te kijken hoe de dreigende schade uitviel. 'Jij moet hier orde op zaken stellen, Alice. Er heerst malaise op deze afdeling.'

Nam ik de moeite om daar wat tegen in te brengen? Nee.

'Goed, Mike,' zei ik lief. Maar ik gaf hem wel een knipoog, al was het om hem te laten weten dat ik niet met me liet sollen, en ik zag zijn gezicht rood aanlopen.

'En kan iemand 's een keer die klotelamp repareren?' schreeuwde hij.

Ik keek omhoog. Een van de fluorescerende buizen produceerde een bijna onderbewuste flikkering. Zodra je die bewust werd, was het net alsof iemand vanbinnen aan je hersenpan zat te krabben. Krab krab krab.

'Dat doe ik wel,' zei ik. 'Ik bedoel, ik zorg wel dat iemand ernaar kijkt.'

Ik was bezig met een rapport dat Mike aan het eind van de maand naar Pittsburgh kon sturen, dus ik had tijd genoeg om de rest van de dag weinig uit te voeren. Een halfuur lang, belangrijk, heb ik twee kledingcatalogi van postorderbedrijven zitten doorbladeren. Ik sloeg terug naar een paar keurige laarsjes, een lange fluwelen jurk die als 'onontbeerlijk omschreven werd, en een korte duifgrijze zijden rok. Dat zou me nog eens 137 pond verder in de schulden werken. Na de lunch met een pr-vrouw - een aardig mens met een bleek gezichtje dat gedomineerd werd door een smalle rechthoekige zwarte bril - sloot ik mezelf op in mijn kamer en zette mijn koptelefoon op.

'Je suis dans la salle de bains,' zei een stem al te opgewekt in mijn oor.

'Je suis dans la salle de bains,' herhaalde ik gehoorzaam.

'Je suis en haut!'

Wat betekende 'en haut' ook alweer? Ik wist het niet meer. 'Je suis en haut,' zei ik.

De telefoon ging en ik trok de koptelefoon van mijn hoofd en weg was ik uit die wereld van zonneschijn en lavendelvelden en caféterrassen, terug in het havengebied in januari. Het was Julie, met een probleem over de flat. Ik stelde voor om na het werk samen even wat te gaan drinken. Ze had al met een stel mensen afgesproken, dus ik belde Jake mobiel en stelde voor dat hij ook naar de Vine kwam. Nee. Hij was de stad uit, om te kijken hoe het ging met de aanleg van een tunnel door een gebied dat niet alleen rijk was aan natuurschoon maar dat ook heilige grond was voor een aantal religies. Mijn werkdag was bijna voorbij.

Julie zat met Sylvie en Clive aan een hoektafeltje toen ik daar aankwam. Achter haar stond een stel klimplanten. Het wingerdmotief van de Vine.

'Je ziet er vreselijk uit,' zei Sylvie meelevend. 'Kater?'

'Weet ik niet,' zei ik behoedzaam. 'Maar ik kan wel iets tegen een kater gebruiken. Ik bestel voor jou ook wel wat.'

Clive zat net te vertellen over een vrouw die hij gisteravond op een feestje had ontmoet.

'Een heel interessante vrouw,' zei hij. 'Ze is fysiotherapeut. Ik heb haar verteld van mijn elleboog, je weet wel...'

'Ja, dat weten we.'

'Ze pakte die op zo'n speciale manier vast en hij voelde meteen beter. Wonderlijk, toch?'

'Hoe ziet ze eruit?'

'Hoezo?'

'Hoe ziet ze eruit?' drong ik aan.

De drankjes kwamen eraan. Hij nam een slokje. 'Ze was heel lang,' zei hij. 'Langer dan jij. Ze heeft bruin haar, ongeveer tot op haar schouders. Ze is mooi, gebruind, ze had van die knetterblauwe ogen.'

'Geen wonder dat je elleboog beter voelde. Heb je een afspraakje met haar gemaakt?'

Hij keek verontwaardigd, maar ook een beetje betrapt. Hij trok zijn das los. 'Tuurlijk niet.'

'Je wilde het duidelijk wel.'

'Je kan toch niet zomaar met een vrouw een afspraakje maken.'

'Jawel hoor,' kwam Sylvie tussenbeide. 'Ze heeft toch je elleboog aangeraakt.'

'Nou en? Ik geloof m'n oren niet. Ze raakt mijn elleboog aan, als fysiotherapeut, en dat betekent dat ze er wel voor in is?'

'Niet meteen,' zei Sylvie preuts. 'Maar vraag het eens aan haar. Bel haar op. Mij klinkt ze wel begeerlijk in de oren.'

'Uiteraard was ze... aantrekkelijk, maar er zijn twee problemen. Ten eerste, zoals je weet heb ik nog niet het gevoel dat ik echt over Christine heen ben. En ten tweede, zoiets kan ik niet. Ik moet een aanleiding hebben.'

'Weet je hoe ze heet?' vroeg ik.

'Ze heet Gail. Gail Stevenson.'

Peinzend nam ik een slokje van mijn bloody mary.

'Bel haar op.'

Over Clives gezicht trok een lachwekkend panische uitdrukking. 'Maar wat moet ik dan zeggen?'

'Geeft niet wat je zegt. Als zij jou aardig vond - en omdat ze op dat feestje je elleboog vastpakte, lijkt het daar wel op - dan gaat ze met je uit, wat je ook zegt. Als ze je niet aardig vond, dan kan je zeggen wat je wil, maar gaat ze nooit met je uit.' Clive leek in verwarring. 'Bel haar maar eens op,' zei ik. 'En dan zeg je: "Ik ben die man van die elleboog die jij behandeld hebt op dat feestje, waar weet ik niet meer, van die avond, heb je zin om met me uit te gaan?" Misschien vindt ze dat wel charmant.'

Hij keek verschrikt. 'Zomaar?'

'Zeker weten.'

'Maar waar moet ik haar dan mee naartoe nemen?'

Ik lachte. 'Wat wil je dat ik doe? Nog een kamer voor je regelen ook?'

Ik ging nog wat te drinken halen. Toen ik terugkwam, zat Sylvie én te roken én met theatrale gebaren te praten. Ik was moe en luisterde maar half. Aan de andere kant van de tafel vertelde Clive volgens mij — maar dat wist ik niet zeker want ik ving alleen flarden op - aan Julie over de verborgen betekenissen in het patroon op een pakje Marlboro. Ik vroeg me af of hij dronken was of niet goed bij zijn hoofd. Ik treuzelde met mijn laatste bodempje drank, want ik voelde me al een beetje wazig worden. Dit was een deel van de club, een groepje mensen dat elkaar voor het merendeel op de universiteit had ontmoet en bij elkaar bleef, contact bleef houden, samen dingen deed. Zij waren meer familie voor me dan mijn eigen familie.

Toen ik weer thuis voor de deur stond, deed Jake open zodra ik de sleutel in het slot stak. Hij had al een spijkerbroek en een geruit overhemd aangetrokken.

'Ik dacht dat je pas laat thuis zou zijn,' zei ik.

'Het probleem loste zich vanzelf op,' zei hij. 'Ik kook vanavond.'

Ik keek naar de tafel. Er lagen allerlei pakjes. Gekruide kip. Taramasalata. Pitta-brood. Een piepklein puddinkje met basterdsuiker. Room. Een fles wijn. Een video. Ik gaf hem een zoen. 'Een magnetron, een tv en jij,' zei ik. 'Perfect.'

'En daarna ga ik de hele nacht met je vrijen.'

'Alweer? Ouwe tunnelaar dat je bent.'

2

De volgende ochtend was de metro drukker dan anders. Onder al die lagen kleren had ik het heel warm, dus probeerde ik aan andere dingen te denken terwijl ik tegen lijven aan zwierde en de metro door de duisternis ratelde. Dat ik naar de kapper moest. Ik kon voor de lunch nog een afspraak maken. Of er nog genoeg eten voor vanavond in huis was, of dat we misschien iets moesten halen. Of ergens gaan dansen. Vanochtend had ik mijn pil niet ingenomen, dus dat moest gebeuren zodra ik op mijn werk kwam. Die pil deed me denken aan het spiraaltje en de vergadering van gisteren, waardoor ik vanochtend nog minder zin had om uit bed te komen.

Een magere jonge vrouw met een grote roodaangelopen baby wurmde zich door de wagon. Niemand stond voor haar op, dus bleef ze waar ze was met haar kind op haar hoekige heup, overeind gehouden door alle lijven om haar heen. Alleen het verhitte boze babygezicht was te zien. Algauw begon het kind inderdaad te brullen, maar de vrouw reageerde niet, alsof niets tot haar doordrong. Haar ogen stonden wezenloos in haar lijkbleke gezicht. Haar baby was gekleed voor een expeditie naar de Zuidpool, maar zij droeg alleen een dunne jurk en een openhangende parka. Ik ging bij mezelf na of ik enig moederinstinct bezat. Niets. Daarna keek ik om me heen naar alle mannen en vrouwen in pak. Ik boog me voorover naar een man in een prachtige kasjmier jas, tot ik zijn puistjes kon zien, en zei toen zachtjes in zijn oor: 'Sorry. Vindt u het erg om voor die mevrouw op te staan?' Hij keek verwonderd, afwerend. 'Ze moet even zitten.'

Hij stond op en de moeder schuifelde erheen en zette zich klem tussen twee Guardians. De baby bleef jammeren en zij bleef recht voor zich uit staren. Nu kon de man zich een deugdzaam mens voelen.

Ik was blij dat ik er bij mijn halte uitkon, hoewel ik niet op de komende dag zat te wachten. Als ik aan werk dacht, kwam er een lethargisch gevoel over me, alsof al mijn ledematen zwaar en alle compartimenten van mijn brein muf waren. Op straat was het ijskoud en mijn adem wolkte door de lucht. Ik wikkelde mijn sjaal wat strakker om mijn hals. Ik had iets op mijn hoofd moeten doen. Misschien kon ik er tijdens de koffiepauze even tussenuit om een paar laarsjes te kopen. Om me heen haastten mensen zich met het hoofd omlaag naar hun kantoor. In februari zouden Jake en ik eigenlijk even weg moeten, naar iets warms en verlatens. Als het maar weg van Londen was. Ik zag een wit strand en een blauwe hemel voor me, met mij slank en bruin in een bikini. Ik keek te veel naar de reclames. Ik droeg altijd een badpak. Nou ja. Jake had al zitten zeuren dat we moesten sparen.

Ik stopte bij het zebrapad. Een vrachtwagen kwam langsrazen. Precies in de maat stoven een duif en ik achteruit. Ik ving een blik op van de bestuurder, hoog in zijn cabine en blind voor alle mensen onder hem die naar hun werk sjokten. De volgende wagen kwam met piepende remmen tot stilstand en ik stapte de weg op.

Van de andere kant stak een man over. Ik zag dat hij een zwarte spijkerbroek en een zwart leren jack aan had, en toen keek ik hem aan. Ik weet niet meer of hij eerst bleef staan of ik. Allebei stonden we midden op de weg naar elkaar te staren. Volgens mij heb ik een claxon horen loeien. Ik kon me niet verroeren. Het leek wel een eeuw, maar waarschijnlijk heeft het maar een seconde geduurd. In mijn maag zat een leeg hongerig gevoel en ik kon niet goed ademhalen. Weer klonk er een claxon. Iemand riep iets. Zijn ogen waren angstaanjagend blauw. Ik liep door, en hij ook, en we passeerden elkaar op centimeters afstand, de ogen strak op elkaar gericht. Als hij me had aangeraakt, had ik me volgens mij omgedraaid en was met hem meegegaan, maar dat deed hij niet, dus kwam ik in mijn eentje bij het trottoir aan.

Ik wandelde verder naar het pand waar Drakon in gevestigd was, bleef toen staan en keek om. Hij stond daar nog steeds, en hij staarde naar me. Hij lachte niet en gebaarde niet. Met moeite draaide ik me weer om, alsof zijn blik me naar hem terugtrok. Bij het kantoor duwde ik me door de draaideur en keek nog één keer achterom. Weg was hij, de man met de blauwe ogen. Nou ja, dat was dan dat.

Onmiddellijk liep ik naar het toilet, sloot mezelf op en leunde tegen de deur. Ik was duizelig, mijn knieën trilden en achter mijn ogen drukte er iets zwaars, als ongehuilde tranen. Misschien werd ik wel verkouden. Misschien werd ik wel ongesteld. Ik moest aan de man denken en aan de manier waarop hij me aangestaard had, en deed mijn ogen dicht alsof ik hem daarmee buitensloot. Er kwam iemand het toilet binnen die een kraan opendraaide. Heel stil bleef ik staan en hoorde onder mijn bloes mijn hart bonken. Ik hield mijn hand tegen mijn brandende wang, daarna tegen mijn borst.

Even later kon ik weer normaal ademhalen. Ik gooide wat koud water tegen mijn gezicht, haalde een kam door mijn haar en bedacht op tijd om een pilletje uit de doordrukstrip te halen en dat in te nemen. De pijn in mijn maag zakte, en inmiddels voelde ik me alleen nog breekbaar, bibberig. Godzijdank had niemand iets gezien. Ik nam een kop koffie uit de automaat op de eerste verdieping, en een reep chocola want ik stierf van de honger, en liep naar mijn kamer. Met beverige onhandige vingers plukte ik de wikkel en daarna het goudkleurige folie van de chocola en at de reep met grote happen op. De werkdag was begonnen. Ik nam mijn post door en smeet het meeste in de prullenmand, schreef een memo aan Mike en belde toen Jake op zijn werk.

'Hoe is jouw dag tot nu toe?' vroeg ik.

'Die is nog maar net begonnen.'

Ik voelde me alsof ik uren geleden van huis was gegaan. Als ik achteroverleunde en mijn ogen dichtdeed, zou ik uren kunnen slapen.

'Leuk was het gisteravond,' zei hij zachtjes. Misschien zaten er mensen bij.

'Mmm. Maar ik voelde me vanochtend wel een beetje raar, Jake.'

'Gaat het nu een beetje?' klonk hij bezorgd. Ik ben nooit ziek.

'Ja hoor. Goed. Heel goed. En met jou?'

Ik wist niks meer te zeggen, maar had geen zin om op te hangen. Ineens klonk Jake afgeleid. Ik hoorde hem iets tegen iemand anders zeggen wat ik niet verstond.

'Ja hoor, schat. Zeg, ik moet ophangen. Dag.'

De ochtend verstreek. Ik ging weer eens naar een vergadering, deze keer met de marketing afdeling, en kreeg het voor elkaar om een kan water om te gooien en mijn mond niet open te trekken. Ik las het onderzoeksrapport door dat Giovanna me had geëmaild. Om half vier zou ze langskomen. Ik belde de kapper en maakte een afspraak voor één uur. Ik dronk sloten bittere, lauwe koffie uit piepschuim bekertjes. Ik gaf mijn planten water. Ik leerde hoe ik moest zeggen: 'Je voudrais quatre petits pains' en 'Ça fait combien?'

Vlak voor enen pakte ik mijn jas, liet een boodschap achter voor mijn assistente dat ik een uurtje wegbleef en klepperde de trap af de straat op. Het begon net te motregenen en ik had geen paraplu bij me. Ik keek omhoog naar de wolken, haalde mijn schouders op en liep snel Cardamom Street in waar ik een taxi kon nemen naar de kapper. Stokstijf bleef ik staan en de wereld werd troebel. Mijn maag draaide om. Ik kreeg het gevoel alsof ik elk moment dubbel kon klappen.

Daar stond hij, een paar meter van me vandaan. Alsof hij sinds vanochtend niet van zijn plaats was geweest. Nog altijd in zijn zwarte jack en spijkerbroek, nog altijd zonder te lachen. Hij stond daar gewoon en keek me aan. Het voelde alsof er voor het eerst echt naar me gekeken werd, en ineens werd ik me scherp bewust van mezelf - van het bonzen van mijn hart, het op- en neergaan van mijn ademhaling, de tinteling van paniek en opwinding over mijn lijf.

Hij was zo'n beetje mijn leeftijd, begin dertig. Je zou kunnen zeggen dat hij mooi was, met zijn bleekblauwe ogen en warrige bruine haar en zijn hoge platte jukbeenderen. Maar op dat moment wist ik alleen maar dat hij zo op mij gericht was dat ik voor mijn gevoel niet onder zijn starende blik uit kon komen. Mijn adem klonk als een zachte schorre zucht, maar ik verroerde me niet en kon me niet omdraaien.

Wie de eerste stap zette, weet ik niet meer. Misschien ben ik naar hem toe gewankeld, of bleef ik gewoon op hem wachten, maar toen we eenmaal tegenover elkaar stonden, zonder elkaar aan te raken, handen langs de zij, zei hij met een lage stem: 'Ik heb op je staan wachten.'

Eigenlijk had ik het uit moeten proesten. Dit was niks voor mij, dit kon mij niet overkomen. Ik was Alice Loudon maar, onderweg naar de kapper op een natte dag in januari. Maar lachen of glimlachen lukte me niet. Ik kon alleen nog maar naar hem kijken, in zijn wijd uiteenstaande blauwe ogen, naar zijn half openstaande mond, zijn tedere lippen. Hij had witte gelijkmatige tanden, alleen van de voorste was een stukje af. Op zijn kin zaten stoppels. In zijn nek zat een schram. Zijn haar was nogal lang en ongeborsteld. O nou, of hij mooi was. Ik wilde zijn mond aanraken, heel zachtjes, met mijn duim. Ik wilde zijn stoppels in mijn hals voelen schuren. Ik wilde iets zeggen, maar het enige wat ik kon uitbrengen was een tuttig en afgeknepen 'O'.

'Alsjeblieft,' zei hij toen, me nog steeds strak aankijkend, 'ga je met me mee?'

Het kon wel een straatrover zijn, een verkrachter, een psychopaat. Zonder iets te kunnen zeggen knikte ik, en hij stapte de straat op en hield een taxi aan. Hij hield het portier voor me open, maar raakte me nog steeds niet aan. Eenmaal in de taxi gaf hij de chauffeur een adres en keek toen in mijn ogen. Ik zag dat hij onder zijn zwarte jack alleen een donkergroen T-shirt aanhad. Om zijn hals hing een leren snoer met een zilveren helix. Om zijn vingers zat niets. Ze waren lang, met keurige schone nagels. Over een duim liep een hoekig litteken. Zijn handen zagen er praktisch uit, sterk, gevaarlijk.

'Mag ik weten hoe je heet?'

'Alice,' zei ik. Ik herkende mijn eigen stem niet.

'Alice,' herhaalde hij. 'Alice.' Uit zijn mond klonk de naam vreemd. Hij bracht zijn handen omhoog en maakte zachtjes, heel voorzichtig, zonder contact te maken met mijn huid, mijn sjaal los. Hij rook naar zeep en zweet.

De taxi stopte en ik zag dat we in Soho waren. Een kiosk, een delicatessenzaak, restaurants. Ik rook koffie en knoflook. Hij stapte uit en hield het portier weer voor me open. Ik voelde het bloed kloppen in mijn lijf. Hij duwde een haveloze deur open naast een kledingwinkel en ik liep achter hem aan een smalle trap op. Hij haalde een bos sleutels uit zijn zak en opende twee sloten. Achter de deur lag niet zomaar een kamer, maar een kleine flat. Ik zag boekenkasten, boeken, schilderijen, een tapijt. Ik aarzelde op de drempel. Dit was mijn laatste kans. Door de ramen kwam het lawaai van de straat binnenfilteren, het aanzwellen en wegsterven van stemmen, het denderen van auto's. Hij deed de deur dicht en schoof de grendel ervoor.

Eigenlijk had ik bang moeten zijn en dat was ik ook, maar niet voor hem, voor deze vreemdeling. Ik was bang voor mezelf. Ik kende mezelf niet meer terug. Ik vervloeide met mijn begeerte, alsof de contouren van mijn lijf onwerkelijk werden. Ik wou mijn jas uitdoen, met klunzige vingers op mijn fluwelen knopen, maar hij hield me tegen.

'Wacht,' zei hij. 'Dat doe ik wel.'

Eerst deed hij mijn sjaal af en hing die zorgvuldig aan de kapstok. Daarna kwam mijn jas, in alle rust. Hij knielde op de vloer en schoof mijn schoenen van mijn voeten. Ik steunde met een hand op zijn schouder zodat ik niet omviel. Hij ging weer staan en knoopte mijn vest los, en ik zag dat zijn handen lichtjes trilden. Hij maakte mijn rok los en trok die langs mijn heupen omlaag, met een rasperig geluid over mijn panty. Hij rukte mijn panty uit, propte die tot een rommelige bal die hij naast mijn schoenen legde. Nog altijd had hij mijn huid nauwelijks beroerd. Hij trok mijn hemdje uit en schoof mijn onderbroek naar beneden, en daar stond ik naakt in die vreemde kamer, lichtjes te bibberen.

'Alice,' zei hij een beetje kreunend. 'God, wat ben je mooi, Alice.'

Ik deed zijn jack uit. Zijn armen waren sterk en bruin, en van de elleboog naar de pols liep nog een lang gerimpeld litteken. Net als hij knielde ik bij zijn voeten neer om zijn schoenen en sokken uit te trekken. Aan zijn rechtervoet had hij maar drie tenen, en ik boog me voorover en kuste de plek waar de andere twee hadden gezeten. Zachtjes zuchtte hij. Ik sjorde zijn T-shirt uit zijn broek en als een klein jongetje hield hij zijn armen omhoog terwijl ik het over zijn hoofd trok. Hij had een platte buik met een streep haar van boven naar beneden. Ik ritste zijn broek open en schoof die langzaam over zijn billen omlaag. Zijn benen waren knokig, heel bruin. Ik deed zijn onderbroek uit en liet die op de grond vallen. Eén van ons kreunde, maar ik weet niet of hij het was of ik. Hij tilde een hand op en stopte een lok haar achter mijn oor, daarna ging hij met een wijsvinger over mijn lippen, heel langzaam. Ik deed mijn ogen dicht.

'Niet doen,' zei hij. 'Kijk me aan.'

'Alsjeblieft,' zei ik. 'Alsjeblieft.'

Hij maakte mijn oorbellen los en liet ze vallen. Ik hoorde ze op de houten vloer rinkelen.

'Kus me, Alice,' zei hij.

Nog nooit was me zoiets overkomen. Nog nooit had ik dit soort seks meegemaakt. Wel onverschillige seks, gênante seks, nare seks, goeie seks, fantastische seks. Dit leek meer op verwoestende seks. We knalden tegen elkaar op, in een poging voorbij de grens van huid en vlees te komen. We hielden elkaar vast alsof we aan het verdrinken waren. We hapten naar elkaar alsof we uitgehongerd waren. En al die tijd bleef hij me aankijken. Alsof ik het mooiste was wat hij ooit had gezien, en liggend op die harde stoffige vloer voelde ik me ook mooi, schaamteloos, helemaal verloren.

Toen het voorbij was, hielp hij me opstaan en nam me mee naar de douche en spoelde me schoon. Hij zeepte me in, mijn borsten en tussen mijn benen. Hij waste mijn voeten en mijn dijen. Zelfs mijn haar, deskundig de shampoo erin masserend, mijn hoofd achterover houdend zodat ik niets in mijn ogen kreeg. Daarna droogde hij me af en zorgde ervoor dat ik ook onder mijn armen en tussen mijn tenen droog was, en ondertussen bestudeerde hij me aandachtig. Ik voelde me net een

kunstwerk, maar ook een prostituee.

'Ik moet weer naar mijn werk,' zei ik uiteindelijk. Hij kleedde me aan, raapte mijn kleren van de grond, deed mijn oorbellen weer in en veegde mijn natte haar uit mijn gezicht.

'Wanneer ben je klaar met je werk?' vroeg hij. Ik dacht aan Jake die thuis zat te wachten.

'Zes uur.'

'Dan ben ik er,' zei hij. Eigenlijk had ik tegen hem moeten zeggen dat ik een partner had, een huis, een heel ander leven. Maar ik trok zijn gezicht naar het mijne toe en kuste zijn gehavende lippen. Met moeite kreeg ik mezelf zover dat ik me van hem losrukte.

In de taxi, alleen, zag ik hem voor me, dacht terug aan zijn aanrakingen, hoe hij smaakte, hoe hij rook. Zijn naam kende ik niet.

3

Buiten adem kwam ik terug op kantoor. Ik griste een paar boodschappen uit Claudia's uitgestrekte hand en ging naar mijn kamer. Vlug nam ik ze door. Niets wat niet even kon wachten. Buiten schemerde het al, en ik probeerde mezelf in het raam te bekijken. Mijn kleren zaten niet lekker. Ze voelden vreemd aan omdat ze door een vreemde uitgetrokken en weer aangedaan waren. Ik was bang dat dit voor andere mensen net zo goed te zien was als voor mij. Had hij soms een knoopje verkeerd dichtgedaan? Of was er misschien iets in de verkeerde volgorde aangetrokken? Het leek er allemaal prima uit te zien, maar ik was daar niet zeker genoeg over. Met wat make-upspullen rende ik naar het toilet. In het onbarmhartige felle licht controleerde ik of mijn lippen gezwollen waren of dat er blauwe plekken te zien waren. Met lippenstift en eyeliner deed ik wat herstelwerk. Mijn hand beefde. Met een dreun op de wastafel moest ik die tot rust manen.

Ik belde Jake op zijn mobiele telefoon. Hij klonk alsof hij ergens middenin zat. Ik zei dat ik een vergadering had en misschien laat thuiskwam. Hoe laat? Dat wist ik niet, dat was niet te zeggen. Of ik terug was met het eten? Ik zei dat hij niet op me moest wachten. Ik hing op en zei tegen mezelf dat ik alleen maar aan het proberen was om alles netjes te regelen. Waarschijnlijk was ik eerder thuis dan Jake. Daarna ging ik zitten nadenken over wat ik had gedaan. Ik zag zijn gezicht. Ik snoof aan mijn pols en rook de zeep. Zijn zeep. De rillingen liepen over mijn rug, en toen ik mijn ogen dichtdeed voelde ik de tegels onder mijn voeten en hoorde de douche tegen het gordijn kletteren. Zijn handen.

Van twee dingen kon er een gebeuren, waarmee ik bedoelde dat van twee dingen er een hoorde te gebeuren. Hoe hij heette of waar hij woonde, wist ik niet. Of ik zijn flat kon vinden, gesteld dat ik dat wilde, wist ik niet zeker. Dus als ik om zes uur naar buiten kwam en hij er niet stond, was het in ieder geval allemaal over. Als hij daar wel stond, dan moest ik hem hetzelfde gedecideerd en helder mededelen. Klaar uit. Dit was een waanzinnige actie geweest en het beste was nu om te doen alsof het nooit gebeurd was. Dat was de enige verstandige weg.

In een waas was ik op kantoor teruggekomen, maar nu voelde mijn hoofd zo helder als het in weken niet geweest was en ik barstte van de nieuwe werklust. Het uur daarop heb ik na een kort babbeltje met Giovanna een tiental telefoontjes gepleegd die allemaal terzake waren. Ik belde mensen terug, maakte afspraken, informeerde naar cijfers. Sylvie belde om even te kletsen, maar tegen haar zei ik dat ik haar morgen of overmorgen wel zou spreken. Of ik vanavond al wat had? Ja. Een vergadering. Ik verstuurde een aantal berichten, ruimde mijn bureau op. Op een dag zou ik helemaal geen bureau meer hebben en twee keer zoveel voor elkaar krijgen als nu.

Ik keek op de klok. Vijf voor zes. Ik stond net te zoeken naar mijn tas toen Mike binnenkwam. De volgende dag had hij vroeg in de ochtend een telefonische vergadering, dus hij moest nog wat dingen met me doornemen.

'Ik heb een beetje haast, Mike. Ik moet naar een afspraak.'

'Met wie dan?'

Even dacht ik erover om te doen alsof ik met iemand van het lab moest vergaderen, maar een laatste restje overlevingsinstinct bracht me op andere gedachten. 'Het is iets persoonlijks.'

Hij trok een wenkbrauw op. 'Sollicitatiegesprek?'

'In deze kleren?'

'Je ziet er inderdaad een beetje verfomfaaid uit.' Meer zei hij niet. Waarschijnlijk ging hij ervan uit dat het iets vrouwelijks, iets gynaecologisch betrof. Maar weggaan deed hij ook niet. 'Dit is zo gebeurd.' Hij ging zitten, met zijn aantekeningen die we punt voor punt moesten doornemen. Een of twee dingetjes moest ik even nakijken en over een ander punt moest ik iemand bellen. Met mezelf had ik afgesproken dat ik niet op de klok zou kijken. Wat maakte dat ook uit? Uiteindelijk viel er even een stilte en ik zei dat ik er nu echt vandoor moest. Mike knikte. Ik keek op mijn horloge. Zes voor halfzeven. Vijf voor half. Ik maakte geen haast, ook niet toen Mike weg was. Opgelucht dat de zaak zich vanzelf opgelost had liep ik naar de lift. Zo was het maar het beste, dat ik het gewoon helemaal vergat.

Schuin lag ik over het bed, met mijn hoofd op Adams buik. Adam heette hij. Dat had hij me verteld in de taxi naar zijn flat. Dat was bijna het enige wat hij had gezegd. Het zweet liep over mijn gezicht. Overal voelde ik het, op mijn rug, mijn benen. Mijn haar was nat. En op zijn huid voelde ik het ook. Het was zo warm in zijn flat. Dat het in januari nog ergens zo warm kon zijn. De krijtsmaak in mijn mond wilde niet weggaan. Ik hees mezelf op en keek hem aan. Zijn ogen zaten half dicht.

'Heb je hier wat te drinken?' vroeg ik.

'Weet ik niet,' zei hij slaperig. 'Waarom ga je niet even kijken?'

Ik stond op en keek of er iets lag wat ik aan kon doen, maar bedacht toen: waarom ook? De flat was voor de rest bijna leeg. Je had deze kamer met een bed en een hoop vloerruimte, een badkamer waar ik eerder een douche had genomen, en een piepkleine keuken. Ik deed de koelkast open: een stel half leeggeknepen tubes, wat potten, een pak melk. Geen frisdrank. Nu voelde ik de kou pas. Op een plank stond een fles met een soort geconcentreerd sinaasappelsap. Sinds mijn jeugd had ik geen aangelengde limonade meer gedronken. Ik vond een whiskyglas en maakte wat voor mezelf, dronk dat in een paar slokken op, maakte nog wat en nam dat mee naar de slaapkamer, woonkamer, of wat het ook was. Adam zat rechtop tegen het hoofdeind. Heel even liet ik mezelf terugdenken aan Jake, aan zijn knokigere, wittere verschijning, het uitstekende sleutelbeen en de knobbelige ruggengraat. Adam keek me aan toen ik binnenkwam. Hij had vast naar de deuropening zitten kijken, wachtend op mij. Hij lachte niet, hij keek alleen strak naar mijn naakte lijf, alsof hij dat in zijn geheugen opborg. Ik lachte naar hem, maar hij lachte niet terug en er welde een gevoel van intense vreugde in me op.

Ik liep naar hem toe en bood hem het glas aan. Hij nam een slokje en gaf het glas terug. Ik nam een slokje en gaf het weer aan hem. Zo leegden we samen het glas, en daarna boog hij zich over me heen en zette het glas op het vloerkleed. Het donsdek was op de grond geschopt. Dat trok ik weer over ons heen. Ik keek rond in de kamer. De foto's op het dressoir en de schoorsteenmantel waren allemaal van landschappen. Op de boekenplank stond een aantal boeken en die bekeek ik een voor een aandachtig: een paar kookboeken, een groot salontafelboek over Hogarth, de verzamelde werken van W.H. Auden en Sylvia Plath. Een bijbel. Woeste hoogten., wat reisboeken van D.H. Lawrence. Twee gidsen over wilde bloemen in Groot-Brittannië. Een boek met wandelingen in en om Londen. Tientallen gidsen op een rij en in stapels. Over de metalen stang van het voeteneind hingen wat kleren, en er lagen er een paar netjes gevouwen op de rieten stoel bij het bed: een spijkerbroek, een zijden overhemd, nog een leren jasje, T-shirts.

'Ik probeer erachter te komen wie je bent,' zei ik. 'Door naar je spullen te kijken.'

'Niks is hier van mij. Dit is het huis van iemand die ik ken.'

'O.'

Ik draaide me naar hem om. Hij lachte nog steeds niet. Dat vond ik verwarrend. Ik wilde wat zeggen, maar toen lachte hij ineens heel even, schudde met zijn hoofd en raakte met één vinger mijn lippen aan. We zaten toch al bijna tegen elkaar aan, dus hij schoof een paar centimeter naar me toe en gaf me een zoen.

'Waar denk je aan?' vroeg ik, terwijl ik mijn vingers door zijn lange zachte haar liet gaan. 'Zeg eens wat tegen me. Vertel me eens wat.'

Hij gaf niet onmiddellijk antwoord. Hij sloeg het dekbed van me af en rolde me op mijn rug. Hij pakte mijn handen vast en strekte mijn armen boven mijn hoofd op het laken, alsof hij ze daar vastpinde. Ik voelde me net zo bekeken als een monster onder een microscoop. Zachtjes raakte hij mijn voor-hoofd aan en liet zijn vingers over mijn gezicht, mijn hals omlaaggaan tot ze in mijn navel uitkwamen. Rillend probeerde ik me los te wurmen. 'Sorry hoor,' zei ik.

Hij boog voorover en stak zijn tong in mijn navel. 'Ik zat eraan te denken,' zei hij, 'dat het haar onder je oksels, hier, zo op je schaamhaar lijkt. Hier. Maar niet op dat prachtige haar op je hoofd. En dat je lekker smaakt. Ik bedoel, overal anders maar toch even lekker. Het liefst likte ik je helemaal af.' Hij nam mijn lijf van top tot teen op alsof het een landschap was. Ik moest giechelen, en hij keek me recht aan. 'Waar is dat voor?' vroeg hij, met een bijna panische blik in zijn ogen.

Ik lachte naar hem. 'Volgens mij behandel je me als een lustobject.'

'Niet doen,' zei hij. 'Geen grapjes maken.'

Ik voelde dat ik bloosde. Bloosde ik nou over mijn hele lijf? 'Sorry hoor,' zei ik. 'Ik maakte geen grapje. Ik vind het lekker. Ik ben zo doezelig.'

'Waar denk jij aan?'

'Ga jij nu eens op je rug liggen,' zei ik, en dat deed hij. 'En doe je ogen dicht.' Ik liet mijn vingers over zijn lijf gaan dat naar seks en zweet rook. 'Waar ik aan dacht? Dat ik volstrekt krankzinnig ben en dat ik niet weet wat ik hier doe, maar het was...' Ik zweeg. Die seks met hem kon ik niet onder woorden brengen. Van de gedachte alleen al kabbelde het genot door me heen. Weer werd ik koortsig van begeerte. Mijn lijf voelde zacht en jong en lag open voor hem. Ik krulde mijn vingers om de fluwelen huid aan de binnenkant van zijn dij. Waar dacht ik nog meer aan? Ik moest mezelf dwingen. 'Ik moet er ook aan denken... ik zit ook te bedenken dat ik een vriend heb. Meer dan een vriend. Ik woon samen.'

Wat ik verwachtte, weet ik niet. Woede misschien, ontwijkend gedrag. Adam verroerde zich niet. Hij deed niet eens zijn ogen open. 'Maar je bent toch hier,' was alles wat hij zei.

'Nou,' zei ik. 'Mijn god, zeg dat wel.'

Daarna bleven we heel lang zo liggen. Een uur, twee uur. Jake zei altijd dat ik me nooit lang kan ontspannen, nooit lang stil kan zitten, mijn mond kan houden. Nu zeiden we bijna niets tegen elkaar. We raakten elkaar aan. Rustten uit. Keken naar elkaar. Ik ging liggen luisteren naar de geluiden van stemmen en auto's op straat. Onder zijn handen voelde mijn lijf dun en ontveld aan. Uiteindelijk zei ik dat ik moest gaan. Ik nam een douche en kleedde me aan onder zijn ogen. Daar kreeg ik de rillingen van.

'Geef me je telefoonnummer,' zei hij.

Ik schudde mijn hoofd. 'Geef mij maar dat van jou.'

Ik boog me voorover en gaf hem een lichte zoen. Hij legde een hand op de mijne en trok mijn hoofd omlaag. In mijn borst deed het zo zeer dat ik nauwelijks adem kon halen, maar ik rukte me toch los. 'Moet ervandoor,' fluisterde ik.

Het was na middernacht. Binnen in de flat was het donker. Ja-ke was naar bed. Op mijn tenen liep ik naar de badkamer. Ik deed mijn onderbroek en panty in de was. Voor de tweede keer binnen een uur ging ik onder de douche. De vierde keer die dag. Met mijn eigen zeep waste ik mijn hele lijf nog eens. Met mijn eigen shampoo waste ik mijn haar. Ik kroop naast Jake in bed. Hij draaide zich om en mompelde iets.

'Ik ook van jou,' zei ik.

4

Jake wekte me met mijn thee. In zijn badjas ging hij op de rand van het bed zitten en streek het haar van mijn voorhoofd terwijl ik uit mijn slaap verrees. Ik staarde hem aan, en daar kwam die herinnering weer aangolven, rampzalig en overweldigend. Mijn lippen waren pijnlijk en gezwollen, mijn lijf deed zeer. Hij wist het vast, gewoon door naar me te kijken. Ik trok het laken op tot aan mijn kin en lachte naar hem.

'Je ziet er prachtig uit vanochtend,' zei hij. 'Heb je enig idee hoe laat het is?'

Ik schudde mijn hoofd.

Theatraal keek hij op zijn horloge. 'Bijna halft waalf. Gelukkig is het weekend. Hoe laat ben jij gisternacht thuisgekomen?'

'Twaalf uur. Misschien iets later.'

'Je werkt te hard,' zei hij. 'Drink maar snel op. Lunchen bij mijn ouders, weet je nog?'

Dat wist ik niet meer. Alleen mijn lijf wist kennelijk nog dingen: Adams handen op mijn borst, Adams lippen bij mijn keel, Adams ogen die recht in de mijne staarden. Jake lachte naar me en wreef over mijn nek, en daar lag ik dan, ziek van begeerte naar een andere man. Ik pakte zijn hand en gaf er een zoen op. 'Je bent een aardige man,' zei ik.

Hij trok een gezicht. 'Aardig?'

Hij boog zich voorover en kuste me op de lippen, en ik kreeg het gevoel alsof ik iemand bedroog. Jake? Adam?

'Zal ik het bad alvast voor je laten vollopen?'

'Dat zou heerlijk zijn.'

Ik goot een straal citroenolie in het water en waste mezelf weer helemaal schoon, alsof ik alles wat er gebeurd was van me af kon spoelen. Gisteren had ik niets gegeten, maar de gedachte aan voedsel deed me gruwen. Ik sloot mijn ogen en lag daar in het warme diepe, aangenaam geurende water en mocht van mezelf aan Adam denken. Ik moest hem nooit, echt nooit meer zien, dat was duidelijk. Ik hield van Jake. Ik had een leuk leven. Ik had me stuitend gedragen en zou zo alles kwijtraken. Ik moest hem nog een keer zien, nu meteen. Het enige wat nog telde was de aanraking van zijn handen, de hunkering van mijn vlees, de manier waarop hij mijn naam uitsprak. Ik zou hem nog één keer zien, één keertje maar, alleen om hem te vertellen dat het voorbij was. Dat was ik hem op zijn minst verschuldigd. Wat een geklets. Ik zat Jake én mezelf voor de gek te houden. Als ik hem weer zag, weer in dat prachtige gezicht keek, dan zou ik met hem neuken. Nee, ik moest me maar distantiëren van alles wat gisteren gebeurd was. Me op Jake concentreren. Werken. Nog één keertje dan, een allerlaatste keer.

'Tien minuutjes, Alice. Oké?'

Het geluid van Jakes stem bracht me weer bij mijn positieven. Natuurlijk bleef ik bij hem. We zouden gaan trouwen, misschien, en kinderen krijgen en op een dag zou dit allemaal alleen nog maar een herinnering zijn, een van die absurde dingen die je een keer had gedaan voordat je volwassen werd. Nog eenmaal douchte ik mezelf helemaal af en keek hoe de belletjes van een lijf af stroomden dat me ineens vreemd voorkwam. Daarna klom ik uit bad. Jake reikte me een handdoek aan. Onder het afdrogen voelde ik zijn ogen op me gericht.

'Misschien kunnen we toch wel wat later komen,' zei hij. 'Kom eens hier.'

Dus liet ik Jake met me vrijen en tegen me zeggen dat hij van me hield en bleef ik vochtig en lijdzaam onder hem liggen. Ik kreunde van gespeeld genot, maar hij had niets door, zag niets aan me. Dit bleef mijn geheim.

De lunch bestond uit spinazietaart met knoflookbrood en een groene salade. Jakes moeder kan lekker koken. Met mijn vork prikte ik een krullerig blaadje sla, stopte dat in mijn mond en kauwde langzaam. Het was lastig door te slikken. Ik nam een flinke slok water en probeerde het nog eens. Dit kreeg ik nooit allemaal naar binnen.

'Gaat het een beetje, Alice?' Geïrriteerd keek Jakes moeder me aan. Ze vindt het verschrikkelijk als ik niet opeet wat zij voor me gemaakt heeft. Meestal probeer ik toch nog een tweede keer op te scheppen. Ik val beter in de smaak dan Jakes vorige vriendinnen, want normaal heb ik een grote eetlust en neem een aantal stukken van haar chocoladetaart. Ik spieste een puntje spinazietaart, propte dat in mijn mond en begon vastberaden te kauwen. 'Prima hoor,' zei ik, toen ik alles doorgeslikt had. 'Ik voel me al een stuk beter.'

'En vanavond ook nog?' vroeg Jake. Ik keek verwonderd. 'Dat weet je toch, suffie, we gaan met de club in Stoke Ne-wington Indiaas eten. Daarna is er een feestje, als we daar nog zin in hebben. Een beetje dansen.'

'Geweldig,' zei ik.

Ik nam een klein hapje knoflookbrood. Jakes moeder hield me in de gaten.

Na de lunch gingen we met zijn allen een langzame wandeling door Richmond Park maken, tussen de makke kuddes herten, en daarna, toen het donker werd, reden Jake en ik naar huis. Hij ging nog even wat melk en brood kopen en ik pakte een oud Interflora-kaartje uit mijn portemonnee, met Adams nummer achterop. Ik liep naar de telefoon, nam de hoorn van de haak en toetste de eerste drie cijfers in. Ik hing weer op en bleef daar zwaar ademend staan. Ik scheurde het kaartje in kleine stukjes en spoelde alles door de wc. Sommige snippers wilden niet verdwijnen. In paniek vulde ik een emmer met water en plensde ze weg. Eigenlijk maakte het niks uit, want dat nummer kon ik wel onthouden. Op dat moment kwam Jake fluitend met de boodschappen de trap op. Erger dan dit wordt het nooit, zei ik tegen mezelf. Elke dag zal het een beetje beter gaan. Het is gewoon een kwestie van wachten.

Toen we bij het Indiase restaurant aankwamen, was iedereen er al. Op tafel stonden een fles wijn en glazen bier en in het kaarslicht kreeg ieders gezicht een opgewekte en zachte glans.

'Jake, Alice!' riep Clive van het eind van de tafel. Ik nam plaats naast Jake, met mijn dij tegen de zijne gedrukt, maar Clive zwaaide dat ik bij hem moest komen zitten. 'Ik heb haar gebeld,' zei hij.

'Wie?'

'Gail,' zei hij lichtelijk verontwaardigd. 'Ze heeft ja gezegd. Volgende week gaan we samen wat drinken.'

'Zie je wel,' zei ik, mezelf dwingend tot het nadoen van iemand die plezier had. 'Ik word nog eens een freelance Lieve Li-ta.'

'Ik wou eerst voorstellen dat ze vanavond ook kwam. Maar toen bedacht ik dat voor zo'n eerste keer de club misschien wat veel voor haar zou zijn.'

Ik keek de tafel rond. 'Soms wordt de club mij ook wat te veel.'

'Ach, kom nou, jij bent hier juist de gangmaker.'

'Waarom klinkt dat nou zo saai, vraag ik me af.'

Ik zat naast Sylvie. Tegenover me zat Julie met een man die ik niet kende. Aan de andere kant van Sylvie zat Pauline, de zus van Jake, die Tom, haar betrekkelijk nieuwe man, had meegenomen. Pauline ving mijn blik op en groette me met een lach. Zij is mijn beste vriendin, kun je wel zeggen, maar de afgelopen dagen had ik mijn best gedaan om niet aan haar te denken. Ik lachte terug.

Ik nam een stukje van de gefrituurde uienringen van iemand anders en concentreerde me op wat Sylvie me aan het vertellen was, over een man met wie ze wat had, om preciezer te zijn, over wat ze samen in bed, op bed of op de vloer hadden gedaan. Ze stak nog een sigaret op en inhaleerde diep. 'Wat de meeste mannen kennelijk niet snappen is dat als ze je benen over hun schouders leggen zodat zij dieper in je kunnen, het echt pijn kan doen. Toen Frank dat gisteravond deed, dacht ik even dat hij mijn spiraaltje eruit wilde halen. Maar jij bent de spiraaltjes-expert,' voegde ze er met een ernstig analytisch gezicht aan toe.

Sylvie was de enige van mijn kennissen die mijn grote belangstelling voor wat mensen nu eigenlijk doen als ze met elkaar naar bed gaan, wist te bevredigen. Zelf was ik over het al-gemeen terughoudend met bekentenissen over wat ik deed. Vooral nu. 'Misschien moet ik je aan een van onze vormgevers voorstellen,' zei ik. 'Dan kan jij ons nieuwe anticonceptiemiddel uittesten.'

'Uittesten?' zei Sylvie met een wolfachtige grijns, haar tanden wit en haar lippen felrood. 'Een nacht met Frank is een slijtageslag. Vandaag op mijn werk had ik zo'n pijn dat ik nauwelijks meer kon zitten. Ik wil er tegen Frank wel wat van zeggen, maar dat vat hij dan op als een dubbelzinnig compliment, wat ik helemaal niet zo bedoel. Ik weet zeker dat jij veel beter bent dan ik in het krijgen wat je wilt. Op seksueel gebied, bedoel ik dan.'

'Dat weet ik nog zo net niet,' zei ik, om me heen kijkend of iemand zat mee te luisteren. Vaak viel er aan tafel, of zelfs in een heel restaurant, een stilte als Sylvie aan het woord was. Ik sprak haar liever onder vier ogen, zodat we geen enkel risico liepen afgeluisterd te worden. Ik schonk mezelf nog een glas rode wijn in en sloeg de helft ervan in een teug achterover. In dit tempo en op een praktisch lege maag zou ik heel gauw beschonken raken. Misschien zou ik me dan niet zo ellendig voelen. Ik staarde naar de menukaart. 'Ik neem, eh...' Mijn stem stierf weg. Ik dacht dat ik voor het raam iemand in een zwart leren jack had zien staan. Maar toen ik nog eens keek, stond daar niemand. Uiteraard niet. 'Misschien alleen maar iets vegetarisch,' zei ik.

Ik voelde Jakes hand op mijn schouder toen hij bij ons kwam zitten. Hij wilde bij mij in de buurt zijn, maar dat kon ik net op dit moment nauwelijks verdragen. Ik kreeg de absurde neiging om hem alles te vertellen. Ik vlijde mijn hoofd op zijn schouder, nam nog wat wijn en lachte met iedereen mee en knikte af en toe als iemands intonatie kennelijk om een reactie vroeg. Als ik hem gewoon nog één keertje kon zien, dan hield ik het wel uit, zei ik tegen mezelf. Er stond wel iemand buiten. Hij was het natuurlijk niet, maar er stond iemand in een donker jack buiten in de kou. Ik keek Jake aan. Hij was in een geanimeerd gesprek gewikkeld met Sylvie over een film die ze allebei vorige week hadden gezien. 'Nee, hij deed maar alsof,' zei hij.

Ik stond op, met luid geschraap van mijn stoel. 'Sorry hoor, maar ik moet even naar de wc. Ben zo terug.'

Ik liep helemaal naar voren, waar de trap omlaagging naar het toilet, en keek om. Niemand lette op me; ze zaten allemaal met het gezicht naar elkaar toe te drinken en te praten. Wat leek het toch een tevreden stel mensen. Ik glipte via de voordeur naar buiten. De lucht die ik binnenkreeg was zo koud dat mijn adem even stokte. Ik keek om me heen. Daar stond hij, een paar meter verderop, naast een telefooncel. Te wachten.

Ik rende naar hem toe. 'Hoe durf je mij te volgen?' siste ik. 'Hoe durf je?' Daarna zoende ik hem. Ik begroef mijn gezicht in het zijne, duwde mijn lippen tegen de zijne, sloeg mijn armen om hem heen en drukte me tegen hem aan. Ruw haalde hij zijn handen door mijn haar, rukte mijn hoofd achterover zodat ik hem recht in de ogen keek, en zei: 'Je was niet van plan me te bellen, hè?' Hij ramde me tegen de muur, hield me daar en zoende me opnieuw.

'Nee,' zei ik, 'Nee, ik kan het niet. Dit kan ik niet.' O, maar ik kan het wel, ik kan het wel.

'Je moet,' zei hij. Hij sleurde me mee naar de schaduw van de telefooncel, maakte mijn jas open en betastte mijn borst onder mijn bloes. Kreunend liet ik mijn hoofd achterover hangen, en hij kuste mijn hals. Zijn stoppels schuurden over mijn huid.

'Ik moet weer terug,' zei ik, maar ik bleef me tegen hem aandrukken. 'Ik kom naar je flat, dat beloof ik.'

Hij haalde zijn hand van mijn borst, ging ermee naar mijn been, daarna omhoog naar mijn onderbroek, en ik voelde een vinger in me.

'Wanneer?' vroeg hij terwijl hij me recht aankeek.

'Maandag,' zuchtte ik. 'Maandagochtend om negen uur.'

Hij liet me los en bracht zijn hand omhoog. Doelbewust, zodat ik het zag, stopte hij zijn glimmende vinger in zijn mond en likte die af.

's Zondags hebben we mijn toekomstige werkkamer geverfd. Met een sjaaltje bond ik mijn haar naar achteren en ik had een van Jakes oude spijkerbroeken aan, maar kreeg het toch voor elkaar om druppels erwtengroene verf op mijn handen en gezicht te morsen. We aten een late lunch en 's middags keken we arm in arm op de bank naar een oude film op tv. Na een uur lang in bad te hebben gelegen, ben ik vroeg naar bed gegaan, met als excuus dat ik nog een beetje buikpijn had. Toen Jake later naast me kroop, deed ik alsof ik sliep, terwijl ik urenlang geen oog dicht deed. Ik lag te bedenken wat ik aan zou doen. Hoe ik hem zou vasthouden, zijn lijf ging ontdekken, zijn ribben en rugwervels aftasten, met mijn vinger zijn zachte volle lippen aanraken. Ik was doodsbenauwd.

De volgende ochtend stond ik als eerste op, ging nog een keer in bad en zei tegen Jake dat ik tot heel laat moest werken en misschien naar Edgware moest voor een vergadering met klanten. Op het metrostation belde ik Drakon en liet een boodschap achter voor Claudia dat ik ziek in bed lag en of ze me alsjeblieft onder geen beding wilde storen. Ik hield een taxi aan — met de metro gaan kwam niet bij me op — en noemde Adams adres. Ik probeerde niet na te denken over wat ik deed. Ik probeerde niet aan Jake te denken, niet aan zijn vrolijke benige gezicht, zijn enthousiasme. Door het raam van de taxi, voortkruipend in het spitsverkeer, keek ik naar buiten. Weer haalde ik een borstel door mijn haar en speelde met de fluwelen knopen aan de jas die Jake me als kerstcadeau had gegeven. Ik probeerde me mijn oude telefoonnummer weer voor de geest te halen, maar dat lukte niet. Als iemand de taxi inkeek, zou die alleen maar een vrouw zien in een sobere zwarte jas op weg naar haar werk. Ik kon nog van gedachten veranderen.

Ik belde aan en nog voor ik mijn lach kon opzetten, mijn grapje ter begroeting kon bedenken, was Adam er al. Op de trap stonden we al bijna te neuken, maar we kwamen toch nog de flat in. Onze kleren deden we niet uit en liggen was er niet bij. Hij sloeg mijn jas open, tilde mijn rok boven mijn middel en schoof in me, en even later was alles voorbij.

Daarna deed hij mijn jas uit, streek mijn bloes glad en zoende me op mijn ogen en mond. En heelde me weer.

'We moeten praten,' zei ik. 'We moeten bedenken hoe...'

'Weet ik. Wacht even.' Hij liep naar het keukentje en ik hoorde hem koffie malen. 'Zo.' Op een tafeltje zette hij een pot koffie en een stel amandelcroissants. 'Die heb ik beneden gekocht.'

Ik merkte dat ik stierf van de honger. Hij keek toe terwijl ik at, alsof ik iets bijzonders deed. Een keertje boog hij zich naar voren en haalde een stukje croissant van mijn onderlip. Hij schonk me nog een kop koffie in.

'We moeten praten,' zei ik weer. Hij wachtte. 'Ik bedoel, ik weet niet eens wie jij bent. Ik weet je achternaam niet, ik weet helemaal niks van je.'

Hij haalde zijn schouders op. 'Ik heet Adam Tallis,' zei hij simpelweg, alsof dat een antwoord was op al mijn vragen.

'Wat doe je?'

'Wat ik doe?' vroeg hij, alsof dat allemaal ver van hem afstond en lang geleden was. 'Van alles, op allerlei plaatsen, als ik maar betaald word. Maar wat ik echt doe is klimmen, wanneer ik maar kan.'

'Hè? Bergen?' Ik klonk ongeveer als een twaalfjarige, met een verbijsterde piepstem.

Hij moest lachen. 'Bergen, ja. In m'n eentje, of als gids.’

‘Gids?' Zo langzamerhand werd ik een echo.

'Tenten opzetten, rijke toeristen beroemde toppen op hijsen zodat ze kunnen doen alsof ze die beklommen hebben. Dat soort dingen.'

Ik moest denken aan zijn littekens, zijn sterke armen. Een bergbeklimmer. Nou ja, ik had er nog nooit eentje ontmoet.

'Klinkt...' Ik wilde 'spannend' zeggen, maar slikte toen iets anders stoms in en zei: ' ...als iets waar ik niks vanaf weet.' Licht in het hoofd lachte ik naar hem, zo nieuw was alles voor me. Hoogtevrees.

'Geeft niet,' zei hij.

'Ik heet Alice Loudon,' zei ik met een opgelaten gevoel. Even daarvoor hadden we staan vrijen en hadden we onze ogen niet van elkaar af kunnen houden. Hoe kon ik iets over mezelf vertellen dat in dit kamertje logisch zou klinken? 'Ik ben een wetenschapper, in zekere zin, maar nu werk ik voor een bedrijf dat Drakon heet. Dat is een heel erg bekend bedrijf. Ik ben daar manager van een project. Ik kom uit Worcestershire. Ik heb een vriend met wie ik samenwoon. Eigenlijk hoor ik hier niet te zijn. Dit deugt niet. Dat is het zo'n beetje.'

'Nee, dat is het niet,' zei Adam. Hij pakte de kop koffie uit mijn handen. 'Dat is het helemaal niet. Je hebt blond haar en diepgrijze ogen en een wipneus, en als je lacht, komen er plooitjes in je gezicht. Ik zag je daar lopen en kon mijn ogen niet van je afhouden. Je bent een heks, je hebt me betoverd. Je weet niet wat je hier doet. Het hele weekend heb je erover gedaan om te besluiten dat je me nooit meer wou zien. Maar ik wist het hele weekend dat wij bij elkaar horen. Wat jij nu wilt doen, is voor mijn ogen al je kleren uittrekken, nu meteen.'

'Maar mijn hele leven...' wilde ik zeggen. Maar ik kwam niet verder, want ik wist niet meer wat ik met mijn hele leven wilde. Hier zaten we nou in een kamertje in Soho en uitgewist was het verleden, en ook de toekomst, en met z'n tweeën zaten we hier, en ik had geen idee wat ik moest doen.

De hele dag heb ik er doorgebracht. We hebben gevreeën, we hebben gepraat, al wist ik later niet meer waarover, gewoon kleine dingetjes, rare herinneringen. Om elf uur trok hij een spijkerbroek aan en een sweatshirt en sportschoenen en ging naar de markt. Hij kwam terug en voerde me koude sappige meloen. Om één uur maakte hij een omelet, met tomatenpartjes erbij, en trok een fles champagne open. Echte champagne, niet gewoon mousserende witte wijn. Hij hield het glas vast terwijl ik dronk. Hij dronk zelf en voerde me vanuit zijn mond. Hij legde me op de grond en vertelde me alles over mijn lijf, somde alle mooie dingen eraan op alsof hij ze catalogiseerde. Hij luisterde naar alles wat ik zei, luisterde echt, alsof hij alles opsloeg voor later. Tussen seks en praten en eten vervaagden de grenzen. We aten alsof we elkaar opaten en raakten elkaar onder het praten aan. We neukten in de douche en op het bed en op de vloer. Ik wilde dat er aan deze dag nooit meer een eind kwam. Mijn geluksgevoel was zo groot dat het zeer deed, ik werd zo'n ander mens dat ik mezelf nauwelijks herkende. Telkens als hij zijn handen van me terugtrok, voelde ik me koud, in de steek gelaten,

'Ik moet ervandoor,' zei ik eindelijk. Buiten was het donker.

'Ik wil je iets geven,' zei hij, en hij maakte het leren snoer met de zilveren helix los.

'Maar dat kan ik niet dragen.'

'Raak het dan af en toe aan. Stop het in je beha, in je onderbroek.'

'Je bent gek.'

'Gek op jou.'

Ik nam het halssnoer aan en beloofde dat ik zou bellen, en deze keer wist hij dat ik het zou doen. Daarna ging ik terug naar huis. Naar Jake.

5

De dagen daarop waren één groot waas van lunchuren, vroege avonden, een hele nacht toen Jake weg was voor een symposium, een waas van seks en eten dat makkelijk gekocht en gegeten kon worden: brood, fruit, kaas, tomaten, wijn. En ik maar liegen en liegen en liegen, zoals ik nooit eerder in mijn leven had gedaan, tegen Jake en tegen vrienden en tegen mensen op het werk. Ik was gedwongen om een reeks vervangende werelden uit mijn duim te zuigen van afspraken en vergaderingen en bezoeken, waarachter ik mijn geheime leven met Adam kon leiden. Die leugens op elkaar afstemmen, onthouden wat ik tegen wie had gezegd, kostte enorm veel energie. Mag ik tot mijn verdediging aanvoeren dat ik dronken was van iets wat ik nauwelijks begreep?

Op een keer had Adam zich aangekleed om voor ons iets te eten te halen. Zodra hij de trap afgestommeld was, sloeg ik het dekbed om me heen, liep naar het raam en zag hoe hij tussen de auto's door de straat overstak naar de Berwick-markt. Nadat hij uit het zicht was verdwenen, keek ik naar de andere mensen op straat, haastig onderweg ergens heen, of treuzelend voor de etalages. Hoe konden zij nou leven zonder de passie die ik voelde? Hoe konden zij het nou belangrijk vinden om met hun werk op te schieten of hun vakantie te plannen of iets te kopen, terwijl het in het leven hierom ging, om de manier waarop ik me voelde?

Mijn hele leven buiten die kamer in Soho had iets onverschilligs. Werk was een maskerade die ik voor mijn collega's opvoerde. Ik speelde de rol van een drukke ambitieuze manager. Om mijn vrienden gaf ik nog steeds, ik wou ze alleen niet zien. Mijn huis voelde aan als een kantoor of een wasserette, een piekwaar ik noodzakelijkerwijs af en toe moest zijn. En dan Jake. En dan Jake. Dat was de nare kant. Ik voelde me net iemand in een op hol geslagen trein. Ergens in de verte, één kilometer of vijfduizend kilometer verderop, lag het eindpunt, wachtten buffers en een ramp, maar voorlopig voelde ik alleen maar een extatische snelheid. Adam verscheen om de hoek. Hij keek omhoog naar het raam en zag me staan. Hij lachte niet en zwaaide niet, maar ging wel vlugger lopen. Ik was zijn magneet, hij de mijne.

Toen we klaar waren met eten, likte ik het tomatenvlees van zijn vingers.

'Weet je waarom ik zo dol op jou ben?'

'Nou?'

'Onder andere. Alle andere mensen die ik ken dragen een soort uniform, met dingen die daarbij horen: sleutels, portefeuilles, creditcards. Jij ziet eruit alsof je net naakt van een andere planeet bent komen vallen, her en der wat kleren hebt gevonden en die gewoon hebt aangetrokken.'

'Wil je dan dat ik me aankleed?'

'Nee, maar...'

'Maar wat?'

'Toen jij zonet naar buiten ging, heb ik je staan nakijken. En eigenlijk dacht ik alleen maar hoe heerlijk dit allemaal was.'

'Klopt,' zei hij.

'Ja, maar volgens mij zat ik stiekem ook te denken dat we op een dag naar buiten moeten, de wereld in, ik bedoel, wij samen, op een of andere manier. Om mensen te ontmoeten, dingen te doen, weet je wel.' Mijn eigen woorden klonken me vreemd in de oren, alsof ik het had over Adam en Eva die uit het paradijs verdreven werden. Ik schrok. 'Uiteraard hangt het er maar vanaf wat jij wil.'

Hij fronste zijn voorhoofd. 'Ik wil jou,' zei hij.

'Ja,' zei ik, zonder te weten wat dat betekende. Heel lang zwegen we, maar daarna zei ik: 'Jij weet zo weinig van mij en ik zo weinig van jou. Wij komen uit totaal verschillende werelden.' Hij haalde zijn schouders op. Volgens hem maakte het allemaal niets uit - mijn levensomstandigheden niet, mijn werk niet, mijn vrienden niet, mijn politieke opvattingen niet, mijn ethische landschap niet, mijn verleden niet — niets. Hij had een soort kern van Alice herkend. In mijn andere leven zou ik heftig met hem van mening hebben verschild over zijn mystieke idee van totale liefde, want voor mij was de liefde altijd biologisch, Darwiniaans, pragmatisch, van omstandigheden afhankelijk, moeizaam, breekbaar. Maar nu was ik zo verblind en roekeloos dat ik niet meer wist waar ik stond, en leek het of ik weer uitgekomen was bij dat kinderlijke idee van liefde als iets wat je van de echte wereld redde. Dus nu zei ik alleen maar: 'Het is ongelooflijk. Ik bedoel, ik weet niet eens wat ik je moet vragen.'

Adam streelde mijn haar en ik rilde helemaal. 'Waarom zou je me iets vragen?' zei hij.

'Wil jij dan niet iets van me weten? Wil jij dan niet weten wat mijn werk allemaal inhoudt?'

'Vertel jij dan maar wat jouw werk allemaal inhoudt.'

'Je wil het niet echt weten.'

'Wel. Als jij wat jij doet belangrijk vindt, dan wil ik daar iets van weten.'

'Ik heb je al verteld dat ik voor een groot faramaceutisch bedrijf werk. Sinds een jaar zit ik bij een groep die bezig is een nieuw anticonceptiemiddel te ontwikkelen. Zo.'

'Je hebt me niks verteld over jezelf,' zei hij. 'Ontwerp je dat ding?'

'Nee.'

'Doe je het wetenschappelijk onderzoek?'

'Nee.'

'Doe je dan het marktonderzoek?'

'Nee.'

'Wat doe je dan wél, verdomme?'

Ik lachte. 'Dat doet me denken aan zondagsschool. Ik heb een keer mijn vinger opgestoken en gezegd dat ik wist dat de Vader God was en de Zoon Jezus, maar wat deed die Heilige Geest nou?'

'Wat zei de dominee toen?'

'Die heeft er een gesprek met mijn moeder over gehad. Maar bij de ontwikkeling van Drakloop ui fungeer ik als de Heilige Geest. Ik organiseer, ik regel, ik loop wat rond, ga naar vergaderingen. Kortom, ik ben manager.'

Hij lachte, maar keek toen ernstig. 'Vind je het leuk?'

Ik dacht even na. 'Dat weet ik niet. Volgens mij ben ik er niet zo duidelijk over, ook niet tegen mezelf. De moeilijkheid is dat ik vroeger de dagelijkse sleur van het wetenschappelijk werk, wat andere mensen zo saai vinden, juist zo leuk vond. Dat werken aan protocollen, apparatuur instellen, waarnemingen doen, berekeningen, resultaten noteren.'

'Wat is er dan gebeurd?'

'Ik zal er wel te goed in geweest zijn. Ze hebben me een hogere functie gegeven. Maar eigenlijk moet ik dit allemaal niet vertellen. Als ik niet oppas, kom je erachter wat een saai mens je in je bed hebt gelokt.' Hij lachte niet en zei niets, dus ik wist met mijn houding even geen raad en probeerde klunzig over iets anders te beginnen. 'Ik kom niet zo vaak in ongerepte natuur. Ben jij hoge bergen op geweest?'

'Af en toe.'

'Echte hoge ook? Zoals de Everest?'

'Af en toe.'

'Verbijsterend.'

Hij schudde zijn hoofd. 'Dat is niet verbijsterend. De Everest is niet...' Hij zocht naar het juiste woord, '...is technisch geen interessante uitdaging.'

'Wil jij dan beweren dat zoiets makkelijk is?'

'Nee, niks boven de achtduizend meter is makkelijk. Maar als je niet al te veel pech hebt met het weer, loop je zo door naar de top. Er zijn daar mensen naar boven gebracht die niet eens echte klimmers waren. Die zijn gewoon rijk genoeg om mensen in te huren die wel echt kunnen klimmen.'

'Maar jij bent wel op de top geweest?'

Hij leek slecht op zijn gemak, alsof dit moeilijk uit te leggen viel aan iemand die er niets van begreep. 'Ik ben een aantal keren die berg op geweest. In '94 was ik gids bij een commerciële expeditie en heb ik de top gehaald.'

'Hoe was dat?'

'Afschuwelijk. Ik stond op de top met tien man die allemaal foto's aan het maken waren. En de berg... de Everest hoort iets heiligs te zijn. Toen ik daar kwam, leek het net een toeristenoord dat in een vuilnisbelt aan het veranderen was: oude zuurstofflessen, stukken tent, overal bevroren drollen, klapperende touwen, sneeuwankers. Op de Kilimanjaro is het nog erger.'

'Heb je onlangs nog geklommen?'

'Niet sinds afgelopen lente.'

'Was dat de Everest?'

'Nee. Ik was een van de ingehuurde gidsen op een berg die de Chungawat heet.'

'Nooit van gehoord. Ligt die in de buurt van de Everest?'

'Wel in de buurt, ja.'

'Is die nog gevaarlijker dan de Everest?'

'Ja.'

'Heb je de top gehaald?'

'Nee.'

Hij was somber geworden. Zijn ogen waren samengeknepen, onmededeelzaam. 'Wat is er, Adam?' Hij gaf geen antwoord. 'Komt het...?' Ik liet mijn vingers over zijn been omlaag glijden naar zijn voet met de verminkte tenen.

'Ja,' zei hij.

Ik kuste ze. 'Was het heel erg?'

'Met die tenen, bedoel je? Niet echt.'

'Ik bedoel, helemaal?'

'Ja, dat was het.'

'Ga je me daar een keer alles over vertellen?'

'Een keer. Maar niet nu.'

Ik kuste zijn voet, zijn enkel en ging zo omhoog. Een keer, sprak ik met mezelf af.

'Je ziet er moe uit.'

'Werkdruk,' loog ik.

Eén iemand kon ik voor mijn gevoel niet afschepen. Vroeger ging ik bijna elke week met Pauline lunchen en meestal liepen we dan samen nog een of twee winkels binnen waar zij goeiig toekeek hoe ik allerlei onpraktische kleren paste: zomerjurken in de winter, fluweel en wol in de zomer, kleren voor een ander leven. Vandaag liep ik met haar mee terwijl zij winkelde. We namen een paar broodjes in een café aan de rand van Covent Garden, gingen in de rij staan bij een koffiewinkel en daarna nog eens bij een kaaswinkel.

Onmiddellijk had ik door dat ik iets verkeerds had gezegd. Dingen als 'werkdruk' zeiden wij nooit tegen elkaar. Ineens voelde ik me net een dubbelagent.

'Hoe gaat het met Jake?' vroeg ze.

'Heel goed,' zei ik. 'Dat met die tunnel is bijna... Jake is een schat. Een echte schat.'

Weer keek ze me bezorgd aan. 'Gaat het wel goed met je, Alice? Weet je wel dat je het over mijn grote broer hebt? Als iemand Jake een echte schat noemt, dan moet er iets aan de hand zijn.'

Ik moest lachen en zij ook, en even later waren we het vergeten. Ze kocht haar grote zak koffiebonen en twee bekertjes koffie om mee te nemen, en we wandelden langzaam naar Covent Garden waar we een bank vonden. Dit was iets beter. Het was een zonnige, heldere, hele koude dag, en de koffie brandde me aangenaam op de lippen.

'Hoe staat het met het getrouwde leven?' vroeg ik.

Ze keek me heel ernstig aan. Ze was een opvallende verschijning, met steil donker haar dat iets strengs kon hebben, als je niet beter wist. 'Ik ben met de pil gestopt,' zei ze.

'Vanwege al die paniekverhalen?' vroeg ik. 'Daar is in feite geen...'

'Nee hoor,' lachte ze. 'Ik ben gewoon gestopt. Ik gebruik even niks.'

'O mijn god,' zei ik half schreeuwend, en ik omhelsde haar. 'Ben je daar wel klaar voor? Is dat niet wat vroeg?'

'Volgens mij komt zoiets altijd te vroeg,' zei ze. 'Trouwens, er is nog niks gebeurd.'

'Dus je gaat na de seks nog niet op je hoofd staan, of wat je ook hoort te doen?'

Waarna we hebben zitten kletsen over vruchtbaarheid en zwangerschap en zwangerschapsverlof, maar hoe meer we praatten, des te slechter ik me voelde. Tot dusverre had ik Adam gezien als een duister, strikt persoonlijk bedrog. Ik wist dat ik Jake iets afschuwelijks aandeed, maar nu ik Pauline zo zag, haar wangen blozend van de kou maar ook van de opwinding, misschien, over de aanstaande zwangerschap, haar handen om de koffie geklemd en het vocht tussen haar smalle lippen, kreeg ik ineens het krankzinnige idee dat dit allemaal het gevolg was van een misverstand. De wereld was helemaal niet zoals zij dacht dat die was, en dat was mijn schuld.

Allebei keken we in ons lege bekertje, lachten en stonden op. Ik omhelsde haar innig en drukte mijn gezicht tegen het hare.

'Dank je wel,' zei ik.

'Waarvoor?'

'De meeste mensen vertellen je pas dat ze bezig zijn een kind te maken als ze al ruim drie maanden zwanger zijn.'

Ach, Alice,' zei ze, me terechtwijzend. 'Zoiets kan ik voor jou toch nooit verborgen houden.'

'Ik moet ervandoor,' zei ik plotseling. 'Ik heb een vergadering.'

'Waar?'

'O,' zei ik, van mijn stuk gebracht. 'In, eh, Soho.'

'Dan loop ik wel met je mee. Ik moet ook die kant op.'

'Dat zou lief van je zijn,' zei ik vol ontzetting.

Onderweg had Pauline het over Guy die nog geen anderhalf jaar geleden zo plotseling en hardvochtig met haar gebroken had.

'Weet je nog hoe ik er toen aan toe was?' vroeg ze met lichtelijk vertrokken mond, waardoor ze heel even op haar broer leek. Ik knikte en dacht koortsachtig na hoe ik dit moest regelen. Doen alsof ik een kantoor binnenging? Dat werkte niet. Zeggen dat ik het adres vergeten was? 'Natuurlijk weet je dat nog. Je hebt toen mijn leven gered. Wat jij toen allemaal voor me gedaan hebt, dat kan ik volgens mij nooit meer voor je terugdoen.' Ze hield haar tas met koffie omhoog. 'Waarschijnlijk heb ik bij jou in je oude flat wel zoveel koffie van je gedronken, tussen het huilen in je whisky door. God, ik dacht echt dat ik nooit meer in mijn eentje de straat over zou kunnen steken, laat staan dat ik weer zou functioneren en me goed voelen.'

Ik kneep in haar hand. Ze zeggen dat je beste vriend iemand is die gewoon kan luisteren, en als dat waar is dan was ik tijdens die vreselijke wandeling de beste van allemaal. Dit was het dan, zei ik tegen mezelf, de vreselijke straf voor al mijn bedrog. Op het moment dat we Old Compton Street insloegen zag ik een vertrouwde gestalte voor ons lopen. Adam. In mijn hoofd trok een mist op, en even dacht ik dat ik ook nog ging flauwvallen. Ik draaide me om en zag een deur van een winkel openstaan. Ik kon geen woord uitbrengen, maar ik greep Pauline bij de hand en trok haar mee naar binnen.

'Hè?' vroeg ze paniekerig.

'Ik moet even wat...' Ik keek in het glazen uitstalkastje op de toonbank. 'Wat...'

Het woord wilde niet komen.

'Parmezaanse,' zei ze.

'Parmezaanse,' zei ik instemmend. 'En nog wat dingen.'

Ze keek om zich heen. 'Maar er staat zo'n lange rij. Het is vrijdag.'

'Het moet.'

Ze keek besluiteloos, ging van het ene been op het andere staan. Keek op haar horloge. 'Sorry hoor,' zei ze, 'ik ga maar 's terug.'

'Ja,' zei ik opgelucht. 'Hè?'

'Prima,' zei ik. 'Ga maar. Ik bel je nog wel.'

We gaven elkaar een zoen en ze ging weg. Ik telde tot tien en keek toen op straat. Ze was verdwenen. Ik keek naar mijn handen. Ze beefden niet, maar mijn hoofd tolde wel.

Die nacht droomde ik dat iemand mijn benen met een keukenmes eraf aan het snijden was en dat ik dit toestond. Ik wist dat ik niet moest gaan schreeuwen of klagen, want dit had ik verdiend. Vroeg in de ochtend werd ik wakker, zwetend en verward, en even wist ik niet meer wie er naast me lag. Ik stak mijn hand uit en voelde warm vlees. Jakes ogen knipperden open. 'Hallo Alice,' zei hij, en hij viel weer in slaap, zo vredig.

Zo kon het niet langer. Ik had mezelf altijd voor een eerlijk mens gehouden.

6

Ik was te laat op mijn werk, want ik moest wachten tot de posterwinkel om de hoek van het kantoor openging. Ik heb daar een tijdje naar de rivier staan kijken, gehypnotiseerd door de verrassende kracht van zijn stromingen die alle kanten op kolkten. Daarna heb ik veel te veel tijd besteed aan het uitzoeken van een ansicht uit de molen. Niet eentje leek goed. De reproducties van oude meesters niet, de zwartwitfoto's van straten in de stad en pittoreske arme kinderen niet, die dure kaarten met collages van lovertjes en schelpen en veren decoratief in het midden niet. Uiteindelijk kocht ik er twee: een stemmig Japans landschap met zilverkleurige bomen tegen een donkere hemel en een stukje knipkunst a la Matisse in vrolijke simpele tinten blauw. Ook kocht ik een vulpen, terwijl ik daar een heel bureau vol van had.

Wat moest ik schrijven? Ik deed de deur van mijn kamer dicht, pakte de twee kaarten en legde ze voor me. Een aantal minuten moet ik daar zo hebben gezeten en alleen maar naar ze hebben gestaard. Om de zoveel tijd mocht zijn gezicht even in mijn bewustzijn langs komen zweven. Zo mooi. De manier waarop hij me in de ogen keek. Niemand had me ooit zo aangekeken. Het hele weekend had ik hem niet gezien, sinds vrijdag niet meer, en nu...

Nu draaide ik de Japanse kaart om en schroefde de dop van mijn vulpen. Ik wist niet hoe ik moest beginnen. Niet met 'lieve Adam' of 'liefste Adam' of 'allerliefste schat'; dat kon niet meer. Geen 'beste Adam' - dat was te kil. Niet zomaar 'Adam'. Helemaal niks dan maar: gewoon schrijven.

'Ik kan je nooit meer zien,' schreef ik, erop lettend dat ik geen inktvlekken maakte. Ik hield op. Wat moest ik nog meer zeggen? 'Probeer me alsjeblieft niet om te praten. Het was...' Was wat? Zo leuk? Zo'n kwelling? Zo verrukkelijk? Zoiets verkeerds? Het heerlijkste wat me ooit is overkomen? Het heeft mijn hele leven op z'n kop gezet?

De kaart met de Japanse bomen scheurde ik aan stukken en gooide ik in de prullenmand. Ik pakte het spectaculaire knipwerk. 'Ik kan je niet meer zien.'

Voor ik er iets bij kon schrijven schoof ik de kaart in een envelop en zette daarop in keurige blokletters Adams naam en adres. Daarna liep ik ermee het kantoor uit en nam de lift naar de receptie, waar Derek met zijn pasjes en zijn Sun zat.

'Zou jij iets voor me kunnen doen, Derek? Deze brief moet de deur uit en ik vroeg me af of jij die met een fietskoerier kon meesturen. Normaal vraag ik dat aan Claudia, maar...' Ik liet de zin onafgemaakt in de lucht hangen. Derek pakte de envelop aan en keek naar het adres.

'Soho. Zakelijk zeker?'

'Ja.'

Hij legde de envelop naast zich neer. 'Nou ja, goed, voor deze ene keer dan.'

'Dat vind ik erg aardig van je. Jij zorgt dat-ie onmiddellijk de deur uitgaat?'

Tegen Claudia zei ik dat ik een hoop werk moest inhalen en of zij me met niemand wilde doorverbinden, behalve als het Mike of Giovanna of Jake was. Ze keek me verwonderd aan, maar zei niets. Het was half elf. Hij dacht nu nog dat ik met de lunch bij hem zou zijn, in zijn verduisterde kamer, waar de hele wereld wat ons betrof kon doodvallen. Tegen elven zou hij mijn berichtje hebben gekregen. Hij zou de trap af rennen, de envelop oprapen, zijn vinger onder de flap schuiven en die ene zin lezen. Ik had moeten schrijven dat het me speet, op zijn minst. Of dat ik van hem hield. Ik deed mijn ogen dicht. Ik voelde me een vis op het droge. Ik hapte naar lucht en elke ademhaling deed zeer.

Jake was een paar maanden geleden gestopt met roken en tegen mij zei hij dat het de kunst was om niet aan niet roken te denken: wat je jezelf ontzegt, zo had hij verteld, wordt dubbel zo begerenswaardig en dan zit je jezelf eigenlijk te kwellen. Met een vinger raakte ik mijn wang aan en stelde me voor dat Adam dit deed. Ik mocht me hem niet voor de geest halen. Ik mocht hem niet bellen. Ik mocht hem niet zien. Cold turkey.

Om elf uur sloot ik de jaloezieën tegen de grijze druilerige dag, voor het geval hij naar het kantoor toe kwam en buiten op me bleef wachten. Ik keek niet op straat. Claudia kwam met een lijstje mensen die hadden gebeld en een boodschap hadden achtergelaten. Adam zat er niet bij. Misschien was hij niet thuis en wist hij het nog niet. Misschien kreeg hij het bericht pas als hij thuiskwam voor onze afspraak.

Ik ben niet gaan lunchen, maar heb in mijn donkere kamer naar mijn computer zitten staren. Iedereen die binnenkwam, zou hebben gedacht dat ik het druk had.

Om drie uur belde Jake om te zeggen dat hij op vrijdag misschien een paar dagen naar Edinburgh moest, voor zaken.

'Mag ik mee?' vroeg ik. Maar dat was geen slim idee. Hij moest daar de hele dag werken, en op dit moment kon ik niet zomaar bij Drakon weglopen.

'Binnenkort gaan we samen weg,' beloofde hij. 'Laten we vanavond plannetjes gaan maken. We kunnen voor de verandering eens een keer thuisblijven. Ik ga wel even bij de afhaal langs. Chinees of Indiaas?'

'Indiaas,' zei ik. Ik moest bijna kotsen.

Ik ging naar onze wekelijkse vergadering, waar Claudia ons onderbrak om te vertellen dat een man me dringend moest spreken, maar niet wilde zeggen hoe hij heette. Ik zei dat ze hem maar moest mededelen dat ik niet beschikbaar was. Met een geïnteresseerde blik liep ze weg.

Om vijf uur besloot ik vroeg naar huis te gaan. Via de achteruitgang verliet ik het pand en nam een taxi door de spits. Bij het passeren van de hoofdingang hield ik mijn handen voor mijn gezicht en mijn ogen dicht. Ik was als eerste thuis, liep recht door naar de slaapkamer — onze slaapkamer - en liet opgekruld op bed liggend de tijd aan me voorbij gaan. De telefoon rinkelde, maar ik nam niet op. Ik hoorde de brievenbus klapperen, er viel iets op de mat, dus ik worstelde me overeind.

Dat moest ik pakken voordat Jake het vond. Maar het was gewoon reclamepulp. Of ik mijn vloerbedekking op een speciale manier gereinigd wilde hebben. Ik ging weer op bed liggen en probeerde rustig adem te halen. Jake zou zo thuis zijn. Jake. Ik dacht aan Jake. Ik zag voor me hoe hij zijn wenkbrauwen fronste als hij lachte. Hoe hij zijn tong iets uitstak als hij zich concentreerde. Hoe luidruchtig hij altijd moest lachen. Buiten was het donker en verspreidden de straatlantaarns een oranje gloed. Ik hoorde auto's, stemmen, kwebbbelende kinderen. Op een gegeven moment viel ik in slaap.

In de duisternis trok ik Jake naar me toe. 'Die curry kan wel even wachten,' zei ik.

Ik zei dat ik van hem hield en hij zei dat hij ook van mij hield. Ik wilde het wel blijven zeggen, maar ik beheerste me. Buiten regende het zachtjes. Later aten we het koude afhaal-eten uit de bakjes van zilverfolie, of liever gezegd, hij at en ik nam af en toe een hapje, weggespoeld met grote slokken goedkope rode wijn. Toen de telefoon ging, liet ik Jake opnemen hoewel mijn hart heftig bonkte in mijn borst.

'Die hing meteen op,' zei hij. 'Zal wel een geheime bewonderaar van je zijn.'

Daar moesten we allebei hartelijk om lachen. Ik zag hem voor me, op zijn bed in zijn lege flat, en nam nog een slok wijn. Jake stelde voor een weekend naar Parijs te gaan. Bij Eurostar kon je deze tijd van het jaar leuke aanbiedingen krijgen.

'Nog een tunnel,' zei ik. Ik zat te wachten tot de telefoon weer ging. Deze keer moest ik opnemen. Wat moest ik zeggen? Ik probeerde een manier te bedenken om 'niet meer bellen' te zeggen zonder dat Jake dat verdacht vond. Maar de telefoon ging niet. Misschien was ik wel gewoon een lafbek en had ik het hem recht in zijn gezicht moeten zeggen. Maar dat zou ik niet gekund hebben. Elke keer als ik hem in het gezicht keek, klom ik in zijn armen.

Ik keek opzij naar Jake, hij lachte naar me en geeuwde.

'Bedtijd,' zei hij.

Ik heb het geprobeerd. De paar dagen daarna heb ik het echt, echt geprobeerd. Op kantoor kreeg hij me telefonisch niet te spreken. Hij heeft er zelfs een brief heen gestuurd, maar die heb ik ongeopend aan snippers gescheurd en in de grote metalen vuilnisbak bij de koffieautomaat gegooid. Een paar uur later, toen iedereen aan het lunchen was, wilde ik hem er uithalen, maar toen was de bak al geleegd. Eén klein stukje lag er nog, met zijn schuine handschrift: '...maar een paar...' stond er. Ik staarde naar de pennenstreken, bevoelde het stukje papier alsof er nog iets van hem op zat, die onuitwisbare man. Hele zinnen heb ik rond die drie neutrale woorden geconstrueerd.

Op rare tijden, via de achteruitgang, soms onder dekking van grote massa's mensen, ging ik weg van mijn werk. In het centrum kwam ik niet meer, voor het geval dat. Sterker nog, ik kwam helemaal niet meer in de stad. Ik bleef thuis bij Jake, met de gordijnen dicht tegen het smerige weer, keek naar video's op tv en dronk een beetje te veel, in ieder geval zoveel dat ik elke nacht wankelend mijn bed opzocht. Jake was heel zorgzaam. Hij zei dat ik de laatste dagen een tevredener indruk maakte, 'niet meer zo van het ene naar het andere liep te hollen'. Ik zei dat ik me ook goed voelde, geweldig zelfs.

Op donderdagavond, drie dagen na zijn briefje, kwam de club bij ons eten: Clive, Julie, Pauline en Tom, Duncan - een vriend van Tom - en Sylvie. Clive had Gail meegenomen, de vrouw die op dat feestje zijn elleboog had beetgepakt. Die elleboog had ze nog steeds beet, maar ze keek wel een beetje verbaasd, overigens terecht, aangezien dit pas hun tweede afspraakje was en ze het gevoel moet hebben gekregen alsof ze aan een hele familie werd voorgesteld.

'Jullie praten allemaal zoveel,' zei ze tegen mij, toen ik haar vroeg of het wel ging. Ik keek om me heen. Ze had gelijk: het leek wel of iedereen in onze zitkamer door elkaar heen praatte. Ineens kreeg ik een verhit en claustrofobisch gevoel. De kamer werd me te klein, te vol, te lawaaierig. Ik bracht mijn hand naar mijn hoofd. De telefoon ging.

'Neem jij die even?' riep Jake, die bier uit de koelkast aan het pakken was. Ik nam op.

'Hallo?'

Stilte.

Ik wachtte op zijn stem, maar er kwam niets. Ik hing op en liep verdwaasd terug naar de kamer. Ik keek om me heen. Dit waren mijn beste en oudste vrienden. Ik kende ze al tien jaar en over tien jaar zou ik ze nog kennen. We bleven samen afspreken en elkaar dezelfde verhalen vertellen. Ik keek naar Pauline die met Gail zat te praten, ze legde iets uit. Ze legde haar hand op Gails arm. Clive kwam naar ze toe, nerveus, verlegen, en de twee vrouwen lachten naar hem, lief. Jake kwam bij mij zitten en gaf me een blikje bier. Hij sloeg een arm om mijn schouder en knuffelde me. Morgenochtend ging hij naar Edinburgh.

Uiteindelijk, dacht ik, ging het toch steeds een beetje beter. Ik kon zonder hem. Dagen zouden voorbijgaan. Algauw zou het een week zijn. Daarna een maand...

We speelden poker, waarbij Gail won en Clive verloor. Voor haar hing hij de grappenmaker uit en zij moest om hem giechelen. Ze was aardig, vond ik. Beter dan Clives gebruikelijke soort vriendinnen. Hij zou haar aan de kant schuiven omdat ze niet wreed genoeg was om zijn bewondering vast te houden.

De volgende dag ben ik op de normale tijd en via de hoofdingang van mijn werk weggegaan. Ik kon me niet voor de rest van mijn leven voor hem verschuilen. Met een duizelig gevoel duwde ik me door de deuren heen en keek rond. Hij was er niet. Ik was er zeker van dat hij er zou zijn. Misschien was hij er al die keren dat ik via de achteruitgang weg was geglipt ook niet geweest. Tot mijn verbazing kwam er een vreselijk teleurgesteld gevoel bij me boven. Tenslotte wilde ik hem negeren als ik hem zag. Niet dan?

Ik had geen zin om naar huis te gaan en ook niet om naar de Vine te lopen waar iedereen zat. Ineens besefte ik hoe moe ik was. Het kostte me zo'n moeite om de ene voet voor de andere te krijgen. Tussen mijn ogen voelde ik een dof zeurende pijn. Ik zwierf maar wat over straat, door al het gedrang van de spits heen. Ik bleef staan kijken voor etalages. In geen eeuwen had ik nieuwe kleren gekocht. Ik moest van mezelf in de uitverkoop een staalblauwe bloes aanschaffen, maar dat voelde een beetje alsof ik mezelf dwong om te eten. Daarna slenterde ik wat tussen de uitdunnende menigten, zonder enig doel. Een schoenenwinkel. Een kantoorboekhandel. Een speelgoedwinkel, met een reusachtige roze beer midden in de etalage. Een wolwinkel. Een boekwinkel, maar dan met nog andere dingen in de etalage: een kleine bijl, een bos dun touw. Door de open deur kwam een vlaag warme lucht, en ik ging naar binnen.

Een echte boekhandel was het niet, hoewel er wel boeken stonden. Het was een klimsportzaak. Dat moet ik al die tijd al geweten hebben. Er waren maar een paar mensen, allemaal mannen. Ik staarde om me heen, naar de nylon jacks, de handschoenen van mysterieuze moderne materialen, de slaapzakken in stapels op een grote plank achterin. Aan het plafond hingen lantaarns en kleine kampeerbranders. Tenten. Enorme zware bergschoenen, glimmend en hard. Rugzakken met overal zijvakken. Vlijmscherpe messen. Houten hamers. Een plank vol plakband, jodiumwatten, latex handschoenen. Er lagen zakjes met voedsel, energierepen. Het leek wel de uitrusting van mensen die de ruimte in gaan.

'Kan ik u misschien helpen?' Een jongeman met borstelhaar en een mopsneus stond naast me. Waarschijnlijk klom hij zelf ook. Ik kreeg een schuldig gevoel, alsof ik hier onder valse voorwendselen in de winkel stond.

'Eh, nee, niet echt.'

Ik stapte opzij naar de planken met boeken en liet mijn ogen over de titels gaan: De Everest op ijle lucht alleen, De woeste hoogten, Door touwen verbonden, De derde pool, Klimmen van A tot Z, Eerstehulp voor klimmers, Het hoofd in de wolken, Een zeker voorrecht, Op het dak van de wereld, Leven op grote hoogten, K2. Een tragedie, K2. De verschrikkelijke zomer, Klimmen voor hun leven, Op de rand, Het ravijn...

Ik pakte zomaar wat boeken en keek in hun register bij de T. Daar stond hij, in Op het dak van de wereld, een salontafel-boek over beklimmingen in de Himalaya. Alleen al de aanblik van zijn naam in drukletters bezorgde me de rillingen en een misselijk gevoel. Alsof ik mezelf had kunnen wijsmaken dat hij buiten die kamer in Soho niet bestond, geen ander leven had dan het leven dat hij met mij, op mij doorbracht. Dat hij een bergbeklimmer was, iets waar ik niets vanaf wist, had het me makkelijker gemaakt om met hem om te gaan als een fantasiefiguur, een zuiver lustobject, alleen aanwezig als ik er ook was. Maar hij stond wel in dit boek, zwart op wit. Tallis, Adam, pagina's 12-14, 89-92,168.

Ik sloeg de kleurenfoto's op midden in het boek en staarde naar de derde afbeelding waarop een groepje mannen en een paar vrouwen in nylon of donzen jacks, tegen een achtergrond van sneeuw en puin, naar de camera lachten. Alleen hij lachte niet, hij stond te staren. Toen kende hij me nog niet, had hij een heel ander leven. Waarschijnlijk hield hij toen van iemand anders, hoewel we het nooit over andere vrouwen hadden gehad. Hij zag er jonger uit, minder somber. Zijn haar was korter en had meer krullen. Ik bladerde verder en daar stond hij, in z'n eentje, wegkijkend van de camera. Hij had een zonnebril op, dus er viel niet uit op te maken hoe hij keek of waar hij naar keek. Een eind achter hem stond een groen tentje en in de verte strekte zich een weids gebergte uit. Hij had dikke bergschoenen aan en de wind waaide door zijn haar. Ik vond dat hij er verdrietig uitzag, en ook al was dat lang geleden en in een andere wereld, toch voelde ik een intens verlangen om hem te troosten. Dit hernieuwde verlangen deed zo'n pijn dat ik even geen adem meer kreeg.

Ik klapte het boek dicht en zette het terug op de plank. Ik pakte een ander en keek weer bij het register. Daar stond hij niet.

'Het spijt me, maar we gaan sluiten.' De jongeman weer. 'Wilt u nog iets afrekenen?'

'Sorry hoor, maar dat had ik niet in de gaten. Nee, ik denk van niet.'

Moeizaam liep ik naar de deur. Maar het lukte niet. Ik ging terug, pakte Op het dak van de wereld en liep ermee naar de kassa.

'Kan ik dit nog even afrekenen?'

'Natuurlijk.'

Ik betaalde en stopte het boek in mijn tas. Ik deed mijn nieuwe blauwe bloes eromheen, zodat je het zowat niet meer zag.

7

Zo ja, linkertouw een beetje aantrekken, voorzichtig dat 't niet tegen het andere aankomt. Kijk, leuk hè?'

In elke hand hield ik een spoel met touw dat door de windvlagen trok en zwiepte. Boven ons schoot de vlieger - een cadeau van Jake uit Edinburgh — heen en weer. Het was een nogal modieuze rood-gele stuntvlieger, met een lang lint dat klapperde elke keer als de wind draaide.

'Voorzichtig nou, Alice, anders dondert-ie naar beneden. Trekken.'

Jake had een muts op met zo'n belachelijk bolletje erop. Zijn neus was rood van de kou. Hij leek wel zestien, als een jongetje zo blij dat hij eropuit mocht. Ik rukte zomaar wat aan de touwen en de vlieger vloog opzij en stortte omlaag. De touwen kwamen slap te hangen en het ding boorde zich de grond in.

'Wacht maar. Ik pak 'm wel,' brulde Jake.

Hij holde de heuvel af, raapte de vlieger op, liep een stukje tot de touwen weer strak stonden en liet hem toen nog eens de lage witte hemel in zeilen waar de vlieger aan zijn teugels begon te rukken. Ik dacht erover om Jake uit te leggen dat het leuke aan vliegeren - die korte tijd dat hij in de lucht was -wat mij betrof niet opwoog tegen al die keren dat hij in het gras lag en het touw met klunzige verkleumde vingers ontward moest worden. Maar ik deed het niet.

'Als er sneeuw komt,' zei hij, weer hijgend naast me, 'dan gaan we sleeën.'

'Wat heb je ineens? Je bent wel energiek, zeg.'

Hij ging achter me staan en schoof zijn armen om me heen. Ik bleef me op de vlieger concentreren.

'We kunnen dat grote dienblad gebruiken,' zei hij. 'Of gewoon van die grote vuilniszakken. Of misschien moeten we een slee kopen. Zo'n ding kost niks en gaat jaren mee.'

'Ondertussen,' zei ik, 'sterf ik van de honger. En ik heb geen gevoel meer in mijn vingers.'

'Geef maar hier.' Hij nam de vlieger van me over. 'In mijn zak zitten handschoenen. Doe die maar aan. Hoe laat is het?'

Ik keek op mijn horloge. 'Bijna drie uur. Het wordt zo donker.'

'Laten we wat crumpets kopen. Daar ben ik dol op.'

'Echt waar?'

'Er zijn zoveel dingen die jij nog niet van me weet.' Hij begon de vlieger in te halen. 'Wist jij bijvoorbeeld dat ik op m'n vijftiende smoorverliefd was op een meisje dat Alice heette? Ze zat een klas hoger dan ik. Voor haar was ik natuurlijk maar een puisterig jochie. Wat heb ik geleden.' Hij lachte. 'Voor geen goud zou ik nog een keer jong willen zijn. Al die zorgen. Ik kon niet vroeg genoeg volwassen zijn.'

Hij knielde op de grond, vouwde de vlieger zorgvuldig op en stopte die in zijn krappe nylon tas. Ik hield mijn mond. Lachend keek hij me aan. 'Uiteraard kent het volwassen zijn ook zo zijn problemen. Maar je voelt je nu tenminste niet meer de hele tijd zo onhandig en verlegen.'

Ik hurkte naast hem neer. 'En wat zijn die problemen nu dan, Jake?'

'Nu?' Hij fronste zijn voorhoofd en keek toen verrast. 'Die zijn er eigenlijk niet.' Hij sloeg zijn armen om mijn schouders, waardoor ik bijna omviel. Ik kuste het puntje van zijn koude neus. 'Toen ik nog met Ari ging, had ik het gevoel dat ik altijd op proef was en nooit helemaal voldeed. Met jou heb ik dat nooit. Jij zegt wat je bedoelt. Je kan wel boos worden, maar je manipuleert nooit. Met jou weet ik waar ik sta.' Ari was zijn vorige vriendin, een lange forse mooie vrouw met roodbruin haar, een schoenenontwerpster van wie ik de schoenen altijd op vleespasteitjes vond lijken, en die Jake in de steek had gelaten voor een man die bij een oliemaatschappij werkte en de helft van het jaar niet thuis was.

'En jij?'

'Hoezo?'

'Wat zijn jouw problemen als volwassene?'

Ik ging staan en trok hem overeind. 'Eens kijken. Werk waar ik gek van word. Een fobie voor vliegen en mieren en al het andere ongedierte. En een slechte bloedsomloop. Kom mee, ik heb het ijskoud.'

We hebben ook echt crumpets gegeten, van die afschuwelijke plastic-achtige dingen met gaatjes waar de boter uit lekt zodat het een vieze troep wordt. Daarna zijn we naar de vroege avondfilm gegaan, die treurig eindigde zodat ik mocht huilen. Deze keer zijn we niet iets in de Vine gaan drinken, met alle anderen, of een curry gaan eten, maar zijn we naar een goedkoop Italiaans restaurant bij ons in de buurt gegaan, gewoon met z'n tweetjes, en hebben daar spaghetti met mosselen gegeten met zure rode wijn erbij. Jake was in een nostalgische bui. Hij praatte nog wat door over Ari en over de vrouwen voor haar, en samen draaiden we weer dat hele toneelstukje af van 'hoe we elkaar voor het eerst hebben ontmoet' - het lievelingsverhaal van elk gelukkig stel. Geen van ons wist nog wanneer we elkaar voor het eerst opgevallen waren.

'Ze zeggen dat de eerste paar seconden van een relatie allesbepalend zijn,' zei hij. Ik moest aan Adam denken, zoals hij me van de overkant van een straat aanstaarde, me met zijn blauwe ogen in zijn greep hield. 'We gaan naar huis.' Abrupt stond ik

'Wil je geen koffie?'

'Die kunnen we thuis wel zetten.'

Hij vatte dit op als een uitnodiging om met me naar bed te gaan, en in zeker zin was dat ook zo. Ik wilde me ergens verstoppen, en waar kon ik dat beter doen dan in bed, in zijn armen, in het donker, de ogen dicht, geen vragen, geen onthullingen. We kenden eikaars lijf zo goed dat het bijna anoniem aanvoelde: naakt vlees tegen naakt vlees.

'Wat is dit in godsnaam?' vroeg hij na afloop, toen we zweterig tegen elkaar aan lagen. Hij hield Op het dak van de wereld omhoog dat ik gisteravond, toen hij in Edinburg zat, onder mijn kussen had gestopt.

'Dat?' Ik probeerde nonchalant te klinken. 'Dat heeft iemand van mijn werk me geleend. Die zei dat het briljant was.'

Jake bladerde het boek door. Ik hield mijn adem in. Daar. De foto's. Hij keek naar Adam op een foto. 'Ik had niet gedacht dat dit iets voor jou was.'

'Nee, nou ja, dat is het ook niet echt. Waarschijnlijk lees ik het niet eens.'

'Om dat soort bergen te beklimmen moet je niet goed bij je hoofd zijn,' zei hij. 'Weet je nog van al die mensen die vorig jaar in de Himalaya zijn omgekomen?'

'Mm-mm.'

'Alleen maar om op die berg te kunnen staan en weer naar beneden te gaan.'

Ik reageerde niet.

De volgende ochtend had het gesneeuwd, maar nog niet genoeg om te gaan sleeën. We zetten de verwarming hoog, lazen de zondagskranten en dronken sloten koffie. Ik leerde hoe ik in het Frans om een tweepersoonskamer moest vragen en zinnen als 'janvier est le premier mois de l'année' en 'février est le deuxième mois'. En daarna heb ik een aantal wetenschappelijke tijdschriften doorgeploegd die zich opgestapeld hadden en las Jake verder in het klimmersboek. Hij was al halverwege. 'Dit zou je toch eens moeten lezen, weet je.'

'Ik ga even wat voor de lunch halen. Pasta?'

'Dat hebben we gisteravond al gegeten. Laten we een lekkere vette hap nemen. Dan kook ik wel en was jij af.'

'Maar jij kookt nooit,' protesteerde ik.

'Ik ben aan het veranderen.'

Na de lunch kwamen Clive en Gail langs. Die hadden duidelijk de ochtend in bed doorgebracht. Er hing een postcoïtale gloed om hen heen, en af en toe lachten ze naar elkaar alsof ze iets wisten wat wij niet wisten. Ze zeiden dat ze gingen bowlen en of wij meegingen en misschien konden we Pauline en Tom vragen of ze ook zin hadden.

Dus ben ik de hele middag bezig geweest een zware zwarte bal op de kegels af te laten glijden, zonder ze één keer te raken. Samen hebben we heel wat afgegiecheld: Clive en Gail omdat ze wisten dat ze hierna meteen weer in bed zouden duiken, Pauline omdat ze een kind wilde en maar niet kon geloven dat alles zo meezat, Tom en Jake omdat het aardige mannen waren, en meedoen makkelijker is dan niet meedoen. En ik giechelde omdat iedereen dat van me verwachtte. Ik had pijn in mijn borst. Mijn klieren deden zeer. Mijn hoofde tolde van het gegalm en het felle licht in de bowlinghal. Ik giechelde tot mijn ogen vochtig werden.

'Alice,' zei Jake, op hetzelfde moment dat ik 'Jake' zei.

'Sorry, zeg jij het maar,' zei ik.

'Nee, jij eerst.'

We zaten op de bank met een mok thee, zo'n vijftien centimeter van elkaar. Buiten was het donker en de gordijnen waren dicht. Alles was stil, zoals wanneer er sneeuw valt die al het geluid dempt. Hij had een oude grijs-gespikkelde trui aan en een verschoten spijkerbroek, maar geen schoenen. Zijn haar zat helemaal door de war. Heel aandachtig keek hij me aan. Ik mocht hem zo graag. Ik haalde diep adem. 'Het gaat zo niet langer, Jake.'

Aanvankelijk veranderde er niets aan zijn gezichtsuitdrukking. Ik dwong mezelf recht in zijn ogen, zijn lieve bruine ogen te kijken. 'Hè?'

Ik pakte een van zijn handen, en slapjes rustte die in de mijne. 'Ik moet bij je weg.'

Hoe had ik het kunnen zeggen? Elk woord was alsof ik een baksteen wegsmeet. Hij keek alsof ik hem heel hard had geslagen, verdwaasd en pijnlijk getroffen. Ik wilde het allemaal inslikken, ik wilde terug naar het moment daarvoor, dat we samen met onze thee op de bank zaten. Waarom ik dit deed, wist ik niet meer. Hij zei niets.

'Ik ben iemand anders tegengekomen. Het is allemaal zo...' Ik zweeg.

'Wat bedoel je?' Hij staarde me aan als door een dichte nevel. 'Hoe bedoel je, bij me weg? Bedoel je dat je niet meer bij me wil wonen?'

'Ja.'

Dat woord uitbrengen kostte me zoveel kracht dat ik sprakeloos achterbleef. Wezenloos staarde ik hem aan. Nog steeds hield ik zijn hand vast, maar die lag levenloos in de mijne. Hoe ik die moest loslaten, wist ik niet.

'Wie?' Zijn stem brak een beetje. Hij schraapte zijn keel. 'Sorry. Wie ben je dan tegengekomen?'

'Gewoon... iemand die jij niet kent. Het is gewoon... god, het spijt me zo, Jake.'

Hij haalde een hand over zijn gezicht. 'Maar dit slaat nergens op. De laatste tijd waren we zo gelukkig met elkaar. Dit weekend, ik bedoel...' Ik knikte naar hem. Dit was nog vreselijker dan ik me had kunnen voorstellen. 'Ik dacht... ik... hoe ben je hem dan tegengekomen? Wanneer?'

Dit keer kon ik hem niet in de ogen kijken. 'Dat maakt niks uit, daar gaat het niet om.'

'Is de seks met hem zó goed? Nee, sorry, sorry, dat bedoel ik niet zo, Alice. Ik snap er niks van. Jij laat alles in de steek? Zomaar?' Hij keek om zich heen naar al onze spullen, het hele gewicht van de wereld die we samen opgebouwd hadden. 'Waarom?'

'Dat weet ik niet.'

'Zo mis is het dus?'

Zijn lijf hing slap op de bank. Ik wilde dat hij tegen me ging schreeuwen, boos werd of zoiets, maar hij glimlachte alleen maar naar me. 'Weet je wat ik wou zeggen?'

'Nee.'

'Ik wou gaan zeggen dat we volgens mij een kind moeten nemen.'

'Ach, Jake.'

'Ik was zo gelukkig.' Zijn stem klonk gedempt. 'En al die tijd was jij, was jij...'

'Nee, Jake,' smeekte ik. 'Ik was ook gelukkig. Jij hebt me gelukkig gemaakt.'

'Hoe lang is dit al aan de gang?'

'Een paar weken.'

Ik keek hoe hij nadacht, het recente verleden nog eens naging. Zijn gezicht betrok. Hij staarde de andere kant op, in de richting van het raam met het dichte gordijn, en zei heel formeel: 'Maakt het nog wat uit als ik vraag of je bij me wil blijven, Alice? Ons nog een kans wil gunnen? Alsjeblieft.'

Hij keek me niet aan. Allebei staarden we recht voor ons uit, hand in hand. Op mijn borst lag een groot rotsblok.

'Alsjeblieft, Alice,' zei hij weer.

'Nee.'

Hij haalde zijn hand uit de mijne. Zwijgend bleven we zo zitten, en ik vroeg me af wat de volgende stap was. Moest ik zeggen dat ik later mijn spullen wel zou uitzoeken? De tranen liepen over zijn wangen, in zijn mond, maar hij bleef heel stil zitten en maakte geen aanstalten om ze weg te vegen. Ik had hem nog nooit zien huilen. Ik wilde zijn tranen voor hem afvegen, maar abrupt, eindelijk boos, draaide hij zich van me vandaan. 'Jezus, Alice, wat wil je nou? Wil je me nu gaan troosten of zo? Wil je me soms écht zien janken? Als je toch weggaat, ga dan gewoon.'

Ik liet alles liggen. Mijn kleren, mijn cd's, mijn make-up en mijn sieraden. Mijn boeken en tijdschriften. Mijn foto's. Mijn koffertje vol papieren van mijn werk. Mijn adresboekje en dagboek. Mijn wekker. Mijn sleutelbos. Mijn cursus Frans. Met mijn portemonnee, mijn tandenborstel, mijn pillenstrips en de dikke zwarte jas die Jake me voor Kerstmis had gegeven, liep ik op de verkeerde schoenen de natte sneeuw in.

8

In dit soort tijden hoor je je vrienden nodig te hebben. Ik wilde niemand zien. In familie had ik geen zin. Ik had wilde ideeën over op straat slapen, ergens onder een galerij, maar ook zelfkastijding kende zijn grenzen. Waar kon ik een goedkope slaapplaats vinden? Nog nooit had ik in Londen in een hotel geslapen. Ik herinnerde me een straat met hotels die ik gisteren vanuit het raam van een taxi had gezien, ten zuiden van Baker Street. Vooruit maar. Ik pakte de metro, wandelde in mijn eentje langs het planetarium, stak over en liep door tot de volgende zijstraat. Dat was een lange straat met witgepleisterde huizen, allemaal tot hotels omgebouwd. Ik koos er willekeurig een uit, de Devonshire, en liep naar binnen.

Achter de receptie zat een heel dikke vrouw die op dringende toon iets tegen me zei wat ik vanwege haar accent niet verstond. Maar aan het bord achter haar zag ik genoeg sleutels hangen. Het was geen hoogseizoen. Ik wees op de sleutels. 'Ik wou graag een kamer.'

Ze schudde haar hoofd en bleef doorpraten. Ik wist niet eens zeker of ze het tegen mij had of dat ze naar iemand in de kamer achter haar zat te roepen. Ik vroeg me af of ze dacht dat ik een prostituee was, maar geen enkele prostituee ging zo slecht, of in ieder geval zo saai gekleed als ik. Anderzijds had ik geen bagage bij me. Ergens vond ik het wel leuk te bedenken voor welk soort iemand ze me aanzag. Ik haalde een creditcard uit mijn portemonnee en legde die op de balie. Ze pakte de kaart en haalde hem door de scanner. Zonder het te bekijken tekende ik een stukje papier. Zij gaf me een sleutel.

'Kan ik nog iets te drinken krijgen?' vroeg ik. 'Thee of zoiets?'

'Geen drinken meer,' schreeuwde ze.

Ik kreeg het gevoel alsof ik om een kopje spiritus had gevraagd. Even overwoog ik ergens wat te gaan drinken, maar daar zag ik tegenop. Ik pakte de sleutel en liep twee trappen op naar mijn kamer. Zo slecht was die niet. Er was een wastafel en een raam met uitzicht op een binnenplaats en de achterkant van een ander huis. Ik deed het gordijn dicht. Ik zat in mijn eentje in een Londense hotelkamer en bezat niets. Op mijn ondergoed na kleedde ik me uit en stapte in bed. Ik stapte er weer uit, deed de deur op slot, en ging weer onder de dekens. Gehuild heb ik niet. De hele nacht over mijn leven gepiekerd ook niet. Ik ben meteen in slaap gevallen. Maar wel met het licht aan.

Ik werd laat wakker, met een duf hoofd, maar zonder zelfmoordplannen. Ik stond op, deed mijn beha en onderbroek uit en waste me aan de wastafel. Daarna trok ik ze weer aan. Zonder tandpasta poetste ik mijn tanden. Als ontbijt nam ik de pil met een plastic bekertje water. Ik kleedde me aan en ging naar beneden. Zo te zien was er niemand. Ik keek in een eetzaal met een glanzende vloer met marmerpatroon waar om alle tafels plastic stoelen stonden. Ergens hoorde ik stemmen en rook gebakken spek. Ik liep de zaal door en schoof een gordijn opzij. Om een keukentafel zaten de vrouw van gisteravond, een man van haar leeftijd en omvang, klaarblijkelijk haar echtgenoot, en een aantal kleine dikke kinderen. Ze keken me aan.

'Ik ga ervandoor,' zei ik.

'Wilt u ontbijt?' vroeg de man glimlachend. 'We hebben eieren, vlees, tomaten, champignons, bonen, cornflakes.'

Zwakjes schudde ik mijn hoofd.

'U heeft er wel voor betaald.'

Ik accepteerde een kop koffie, maar bleef in de deuropening staan kijken hoe ze de kinderen in gereedheid brachten voor school. Voordat ik wegging keek de man me bezorgd aan. 'Gaat het wel met u?'

'Ja, hoor.'

'Blijft u nog een nacht?'

Ik schudde mijn hoofd weer en vertrok. Buiten was het koud, maar tenminste wel droog. Ik bleef even staan en dacht na, om me te oriënteren. Hiervandaan kon ik wel lopen. Onderweg op Edgware Road kocht ik bij een drogist wat papieren zakdoekjes met citroengeur, tandpasta, mascara en lippenstift, en daarna een stel eenvoudige witte slipjes. In Oxford Street vond ik een winkel met degelijke kleren. Ik nam een zwarte bloes en een simpel jasje mee naar het pashokje. Ik trok ook een nieuw slipje aan, nam met de zakdoekjes mijn gezicht en hals af tot mijn huid ervan prikte en deed toen wat make-up op. Allemaal net genoeg om het een verbetering te noemen. In ieder geval zag ik er nu niet meer uit of ik elk moment geopereerd kon worden. Vlak na tienen belde ik Claudia. Ik had me voorgenomen om iets te verzinnen over stukken die ik moest doornemen, maar toen ik haar eenmaal aan de lijn kreeg, viel ik in een merkwaardige opwelling terug op iets half eerlijks. Ik vertelde haar dat ik in een persoonlijke crisis zat waar ik wat aan moest doen en dat ik niet in staat was om naar kantoor te komen. Ze liet me bijna niet ophangen.

'Ik verzin wel iets om tegen Mike te zeggen,' besloot ze.

'Denk er wel aan dat je mij dat ook vertelt voordat ik hem spreek.'

Van Oxford Street was het maar een paar minuten lopen naar Adams flat. Eenmaal voor de buitendeur besefte ik dat ik eigenlijk geen idee had wat ik tegen hem moest zeggen. Ik bleef daar even staan, maar er schoot me niets te binnen. De deur was niet op slot, dus ik liep de trap op en klopte bij hem aan. Er werd opengedaan. Ik deed een pas naar voren, wilde iets zeggen, maar kwam toen niet verder. In de deuropening stond een vrouw. Een verontrustend aantrekkelijke vrouw. Ze had donker haar, waarschijnlijk lang haar, maar dat zat nu slordig opgestoken. Ze liep in een spijkerbroek en een geruit overhemd met een zwart T-shirt eronder. Ze zag er moe en afwezig uit.

'Ja?' vroeg ze.

Mijn maag draaide zich om en mijn gezicht werd warm-rood van gêne. Ik kreeg het gevoel alsof ik mijn hele leven naar de klote had geholpen, alleen maar om mezelf belachelijk te maken.

'Is Adam thuis?' vroeg ik als verdoofd.

'Nee,' zei ze energiek. 'Die is verhuisd.'

Het was een Amerikaanse.

'Weet u ook waar naartoe?'

'Mijn god, daar vraag je me wat. Kom even binnen.' Ik liep achter haar aan omdat ik niets beters wist. Vlak om de deur stonden een heel grote haveloze rugzak en een open koffer. Overal op de vloer lagen kleren.

'Sorry hoor,' zei ze, wijzend op de puinhoop. 'Ik ben vanochtend net uit Lima gekomen. Ik voel me zo shit. In de pot zit nog koffie.' Ze stak haar hand uit. 'Deborah,' zei ze.

'Alice.'

Ik keek op het bed. Deborah pakte er een voor mij bekende stoel bij en schonk me een bekende mok koffie in, en voor haarzelf ook een bekende mok. Ze bood me een sigaret aan. Ik weigerde en ze stak de hare aan.

'Jij bent een vriendin van Adam,' zei ik op de gok.

Ze blies een dikke wolk rook uit en haalde haar schouders op. 'Ik heb een paar keer met hem geklommen. We hebben samen af en toe in hetzelfde team gezeten. Je kan wel zeggen dat ik een vriendin van 'm ben, ja.' Ze nam nog een diepe haal en vertrok haar gezicht. 'Jezus, ik heb een gigantische jetlag. En die lucht hier. Ik ben anderhalve maand niet onder de vijftienhonderd meter geweest. En jij bent ook een vriendin van Adam?' ging ze door.

'Nog niet zo lang,' zei ik. 'We hebben elkaar pas ontmoet. Maar, je kan wel zeggen dat ik z'n vriendin ben, ja.'

'Ja,' zei ze, met voor mijn gevoel een veelbetekenende glimlach waar ik zeer verlegen van werd, maar ik bleef haar recht in de ogen kijken totdat die lach zich tot iets vriendelij kers en minder spottends verzachtte.

'Ben jij met hem samen op de Chunga-nog-wat geweest?' Of, heb jij een verhouding met hem gehad? Ben jij ook een geliefde van hem?

'Chungawat. Je bedoelt afgelopen jaar? O god, nee. Dat soort dingen doe ik niet.'

'Waarom niet?'

Ze moest lachen. 'Als God gewild had dat we boven de achtduizend meter kwamen, dan had hij ons wel anders gemaakt.'

'Ik weet dat Adam bij die afschuwelijke expeditie van vorig jaar betrokken was.' Ik probeerde rustig te blijven praten, alsof ik zomaar bij haar aan had geklopt voor een kopje koffie en een praatje. Waar zat hij nou? In mijn hoofd schreeuwde ik het uit. Ik moest hem zien, nu, voordat het te laat was, hoewel het dat waarschijnlijk al was.

'Betrokken? Weet jij dan niet wat daar gebeurd is?'

'Ik weet dat er mensen zijn omgekomen.'

Ze stak nog een sigaret op. 'Vijf mensen. De arts die een, eh...' Ze keek me aan. '...Goeie vriendin was van Adam. Vier klimmers.'

'Wat afschuwelijk.'

'Dat bedoelde ik niet.' Ze nam een diepe haal van haar sigaret. 'Wil je het horen?' Ik knikte. Waar zat hij nou? Ze leunde achterover, nam er de tijd voor. 'Toen de storm losbarstte, was de leider, Greg McLaughlin, een van de topjongens in de Himalaya, die volgens hemzelf dé methode had ontwikkeld om de gemiddelde boerenlul een berg op te krijgen, helemaal de weg kwijt. Hij had last van acute hypoxie, of zoiets. Adam heeft hem naar beneden gebracht en de leiding toen overgenomen. De andere gids, een Franse jongen, Claude Bresson, een fantastische klimmer, die had het helemaal gehad, die liep te hallucineren.' Ze tikte op haar borst. 'Hij had longoedeem. Adam heeft die klootzak helemaal naar het kamp gedragen. Toen liepen er nog elf klimmers rond. Het was donker en ruim vijftig graden onder nul. Adam is weer omhooggegaan, met een zuurstoffles, heeft ze in groepjes tegelijk naar beneden gebracht. Bleef maar gaan. Die is niet kapot te krijgen. Maar één groepje raakte verdwaald. Hij heeft ze niet kunnen vinden. Kansloos waren ze.'

'Waarom doen mensen dat soort dingen?'

Deborah wreef in haar ogen. Ze zag er verschrikkelijk moe uit. Met haar sigaret gebaarde ze in de lucht. 'Je bedoelt, waarom doet Adam zoiets? Ik kan je wel vertellen waarom ik het doe. Toen ik nog medicijnen studeerde, had ik een vriendje dat bergen beklom. Dus heb ik met hem meegeklommen. Mensen willen altijd dat er een arts bij is. Dus ga ik om de zoveel tijd mee. Soms blijf ik in het basiskamp hangen. Soms ga ik mee naar de top.'

'Met je vriend.'

'Die is omgekomen.'

'Ach, wat erg voor je.'

'Dat was jaren geleden.'

Er viel een stilte. Ik probeerde nog iets te verzinnen. 'Jij bent Amerikaanse.'

'Canadese. Ik kom uit Winnipeg. Ken je dat?'

'Sorry.'

'Daar maken ze de graven voor de winter al in de herfst.' Ik moet verwonderd hebben gekeken. 'De grond bevriest. Ze maken een schatting hoeveel mensen er volgens hen in de winter doodgaan en graven eenzelfde aantal kuilen. Opgroeien in Winnipeg heeft z'n nadelen, maar je leert er wel respect voor de kou krijgen.' Ze stak de sigaret tussen haar lippen en hief haar handen de lucht in. 'Kijk eens. Wat zie je hier?'

'Geen idee.'

'Tien vingers. Allemaal aanwezig en volkomen gaaf.'

'Adam mist een aantal tenen,' zei ik. Ze lachte beschuldigend naar me en ik lachte quasi-meelijwekkend terug. 'Misschien heeft hij me dat wel gewoon vertéld.'

'Ja, klopt. Dat is iets anders. Dat was een beslissing. Ik zal je vertellen, Alice, die mensen mochten van geluk spreken dat hij daar was. Ben jij wel eens in een storm op een berg geweest?'

'Ik ben nog nooit op een berg geweest.'

'Je ziet niks, je hoort niks, je weet niet meer wat boven of beneden is. Je hebt spullen nodig, en ervaring, maar dat is nog niet genoeg. Ik weet niet wat het is. Sommige mensen blijven kalm en rationeel. Zo iemand is Adam.'

'Ja,' zei ik, en ik liet een stilte vallen zodat ik niet te gretig leek. 'Weet jij waar ik hem kan bereiken?'

Ze dacht even na. 'Het is wel een ongrijpbaar iemand. Hij had geloof ik een afspraak met iemand in een café, ergens bij Notting Hill Gate. Hoe heette dat ook alweer? Wacht even.'

Ze liep naar de andere kant van de kamer en kwam terug met een telefoonboek. 'Hier.' Ze schreef een naam en een adres op een gebruikte envelop.

'Hoe laat moet hij daar zijn?'

Ze keek op haar horloge. 'Nu, volgens mij.'

'Dan kan ik maar beter gaan.'

Ze liep met me mee naar de deur. 'Als hij er niet is, dan weet ik wel wat mensen bij wie je het kan proberen. Ik geef je m'n nummer even.' Op dat moment moest ze lachen. 'Ach, dat heb je al, of niet soms?'

In de taxi, over heel Bayswater Road, zat ik me af te vragen of hij er zou zijn. In mijn hoofd stelde ik allerlei scenario's op. Hij is er niet en ik leef de komende paar dagen nog in hotels en loop wat over straat te zwerven. Hij is er wel, maar met een vrouw, en van een afstand moet ik hem nu bespioneren om erachter te komen wat er aan de hand is en hem volgen tot ik hem onder vier ogen te spreken kan krijgen. Ik dirigeerde de taxi een eindje voorbij het café op All Saints Road en wandelde behoedzaam terug. Meteen zag ik hem zitten, bij het raam. Maar niet met een vrouw. Hij was in het gezelschap van een zwarte man met lang rastahaar in een paardenstaart. In de taxi had ik ook overwogen hoe ik hem zo kon aanspreken dat ik niet op een stalker leek, maar er was me niets te binnen geschoten. Hoe dan ook, alle mogelijke strategieën bleken uiteindelijk niet ter zake, want op het moment dat ik hem in het oog kreeg, kreeg Adam mij ook in de gaten en hij keek nog eens goed, zoals in de film. Zoals ik daar stond met al mijn huidige wereldse bezittingen — oude onderbroeken, oude bloes, pas aangeschafte make-up - in een Gap-tas, voelde ik me net zo'n zielig Victoriaans-aandoend scharminkel. Ik zag hem iets tegen de man zeggen, waarna hij opstond en wegliep. Daarna kwam er een merkwaardig moment, ongeveer tien seconden, waarop de man zich omdraaide en me aankeek en zich duidelijk afvroeg: 'Wie denkt zij wel niet dat ze is?'

Even later hield Adam me in zijn armen. Ik had me staan afvragen wat we tegen elkaar moesten zeggen, maar hij zei helemaal niets. Hij hield mijn gezicht in zijn grote handen en gaf me een diepe tongzoen. Ik liet de tas vallen en sloeg mijn armen om hem heen, zo strak als ik kon, zodat ik zijn oude trui en zijn krachtige lijf voelde. Uiteindelijk namen we een beetje afstand en keek hij me met een peinzende blik aan.

'Deborah heeft me verteld dat je hier naartoe kwam.' Toen moest ik huilen. Ik liet hem los, pakte een zakdoekje uit mijn zak en snoot mijn neus. Hij nam me niet in zijn armen, zei geen dingen als 'zo erg is het nou ook weer niet', maar keek me aan alsof ik een exotisch dier was dat hem fascineerde en hij nieuwsgierig was wat ik nu ging doen. Ik beheerste me en zei wat ik moest zeggen. 'Ik moet je iets vertellen, Adam. Sorry van die kaart. Ik wou dat ik die nooit verstuurd had.' Hij zei niets. 'En.' Ik nam een aanloop voor de grote sprong. 'Ik ben bij Jake weg. Gisternacht heb ik in een hotel geslapen. Dit vertel ik je alleen maar. Niet om druk op je uit te oefenen. Als je wil dat ik wegga, moet je het gewoon zeggen en dan zie je me nooit meer.'

Mijn hart klopte zo snel dat het zeer deed. Zijn gezicht was zo vlak bij het mijne dat ik zijn adem kon voelen. 'Wil je dat ik tegen je zeg dat je weg moet?'

'Nee, dat wil ik niet.'

'Dan ben je helemaal van mij.'

Ik moest slikken. 'Ja.'

'Mooi,' zei hij, niet verbaasd of blij, maar alsof iets vanzelfsprekends bevestigd werd. Misschien was dat ook wel zo. Hij keek in de richting van het raam en toen weer naar mij. 'Dat is Stanley,' zei hij. 'Draai je om en zwaai even naar 'm.' Ik zwaaide nerveus. Stanley stak zijn duim naar me op. 'Wij gaan naar een flat hier om de hoek, van een vriend van Stanley.' Wij. Er ging een golf van seksueel genot door me heen. Adam knikte naar Stanley. 'Stanley ziet wel dat we hier staan te praten, maar hij kan niet liplezen. We gaan nog even naar binnen en dan neem ik je mee naar de flat en ga ik je neuken. Zodat het pijn doet.'

'Goed,' zei ik. 'Doe maar wat je wil.'

Hij boog zich voorover en zoende me weer. Hij liet zijn hand over mijn rug omlaagglijden en daarna onder mijn bloes. Ik voelde zijn vingers onder mijn beha-bandje, een nagel over mijn ruggengraat. Hij greep een vleesplooi en kneep hard, gemeen hard. Ik snikte het uit. 'Dat deed pijn,' zei ik.

Zachtjes ging hij met zijn lippen langs mijn oor. 'Jij hebt mij pijn gedaan,' fluisterde hij.

9

Ik werd wakker van de telefoon. Het licht deed zeer aan mijn ogen. Hij stond toch naast het bed, of niet? Op de tast vond ik hem.

'Hallo?'

Ik hoorde wat geluiden, verkeer misschien, maar niemand zei iets en de hoorn werd neergelegd. Ik hing op. Een paar seconden later ging hij weer. Ik nam op. Dezelfde niemand. Klonk daar iets aan de andere kant? Een gefluister, heel zacht. Ik wist het niet. Nogmaals hoorde ik de begintoon.

Ik keek Adam in zijn slaperig opengaande ogen.

'Ouwe liedje,' zei ik. 'Als een vrouw opneemt, hang je op.' Ik toetste vier cijfers in op de telefoon.

'Wat ben je allemaal aan het doen?' vroeg Adam geeuwend.

'Kijken wie er gebeld heeft.' Ik wachtte.

'En?' vroeg hij.

'Telefooncel,' zei ik ten slotte.

'Misschien konden ze de munten er niet op tijd in krijgen,' zei hij.

'Misschien,' zei ik. 'Ik heb niks om aan te trekken.'

'Waarom zou je iets moeten aantrekken?' Zijn gezicht was een paar centimeter van het mijne. Hij stopte wat slierten haar achter mijn oor en ging met een vinger langs mijn hals omlaag. 'Je ziet er perfect uit zo. Toen ik vanochtend wakker werd, dacht ik dat ik droomde. Ik heb gewoon liggen kijken hoe jij sliep.' Hij trok het laken van mijn borsten en bedekte die met zijn handen. Hij kuste mijn voorhoofd, mijn oogleden, daarna mijn lippen, eerst zachtjes en daarna hard. In mijn mond proefde ik een metalige bloedsmaak. Ik liet mijn handen langs zijn knobbelige rug omlaagglijden naar zijn billen en trok hem naar me toe. Allebei slaakten we een zucht en gingen iets verliggen. Mijn hart bonkte tegen het zijne - of was het zijn hart tegen het mijne? De kamer rook naar seks en de lakens waren nog een beetje vochtig.

'Om te werken, Adam,' zei ik. 'Zonder andere kleren kan ik niet werken. Ik kan niet zomaar de hele dag in bed blijven liggen.'

'Waarom niet?' Hij kuste mijn hals van opzij. 'Waarom zou dat niet kunnen? We hebben zoveel tijd in te halen.'

'Ik kan niet zomaar van mijn werk wegblijven.'

'Waarom niet?'

'Nou, dat kan gewoon niet. Zo iemand ben ik niet. Moet jij dan nooit werken?'

Hij fronste zijn voorhoofd, maar gaf geen antwoord. Even later zoog hij weloverwogen aan zijn wijsvinger en schoof die in me. 'Ga nog niet weg, Alice.'

'Tien minuutjes dan. Ah, jezus, Adam...'

Een tijdje later had ik nog steeds niks om aan te trekken. De kleren die ik gisteren aan had gehad, lagen op een zweterig hoopje op de grond, en meer had ik niet meegenomen.

'Hier, doe dit maar aan,' zei Adam, en hij smeet een verschoten spijkerbroek op bed. 'Die pijpen kunnen we wel oprollen. En dit. Dat moet maar genoeg zijn voor vanochtend. We spreken af om halfeen en dan ga ik wel wat met je kopen.'

'Maar ik kan net zo goed gewoon mijn spullen uit de flat halen...'

'Nee. Laat die nog maar even liggen. Je moet daar niet meer naartoe gaan. Ik koop wel wat voor je. Veel heb je niet nodig.'

Ondergoed liet ik maar zitten. Ik trok de spijkerbroek aan, die nogal loszat en te lang was, maar er met een riem niet zo slecht uitzag. Daarna het zwarte zijden overhemd dat zacht over mijn gevoelige huid gleed en naar Adam rook. Uit mijn tas haalde ik het leren snoer en deed dat om mijn hals.

'Zo.'

'Prachtig.'

Hij pakte een borstel en haalde die door mijn warrige haar. Hij wilde me per se zien plassen, mijn tanden poetsen en mascara aanbrengen op mijn wimpers. Geen moment verloor hij me uit het oog.

'Ik ben kapot,' zei ik tegen hem in de spiegel, met een poging tot een lach.

'Denk maar de hele ochtend aan mij.'

'Wat ga jij dan doen?'

'Aan jou denken.'

Inderdaad heb ik de hele ochtend aan hem gedacht. Mijn lijf was koortsig van het aan hem denken. Maar ik moest ook aan Jake denken, en aan die hele wereld waar Jake en ik samen toe hadden behoord. Ergens begreep ik niet dat ik hier nog zat, in mijn vertrouwde kamer, en al die clichés over anticonceptie en vrouwelijke vruchtbaarheid aan elkaar reeg, terwijl ik toch een bom in mijn oude leven had gegooid en toegekeken had hoe die ontplofte. Ik probeerde me voor te stellen wat er sinds mijn vertrek allemaal gebeurd was. Waarschijnlijk zou Jake het wel aan Pauline verteld hebben. En had zij het doorverteld. Iedereen kwam natuurlijk bij elkaar om erover te praten, met een drankje erbij, en zijn verbazing, zijn geschoktheid te uiten, en om Jake te troosten. En ik, die zo lang zo'n vast deel van die groep had uitgemaakt, was dan het doelwit van hun geschokte roddels. Iedereen had zijn mening over me klaar, zijn eigen meevoelende verhaal.

Als ik die wereld was uitgestapt - en ik neem aan dat dat het geval was — hoorde ik dan nu bij die van Adam, vol mannen die bergen beklommen en vrouwen die op hen wachtten? Zittend aan mijn bureau en wachtend op de lunch bedacht ik hoe weinig ik eigenlijk van Adam wist, van zijn verleden, zijn heden en zijn plannen voor de toekomst. En hoe meer ik besefte dat hij een vreemde voor me was, des te meer verlangde ik naar hem.

Hij had al een aantal slipjes en bh's voor me gekocht. Half verscholen stonden we achter een rek met jurken en lachten naar elkaar en streken elkaar over de hand. Dit was ons eerste echte afspraakje buiten de flat.

'Deze zijn belachelijk duur,' zei ik.

'Probeer dit eens,' zei hij.

Hij koos een rechte zwarte jurk, en een strakke broek. In het pashokje deed ik ze aan, over mijn nieuwe ondergoed, en staarde naar mezelf in de spiegel. Dure kleren maakten verschil. Toen ik te voorschijn kwam, met al die kleren in mijn armen, wierp hij me een chocoladebruine fluwelen jurk toe, met een lage hals, lange mouwen, diagonaal gesneden, en tot op de grond. Hij stond me fantastisch middeleeuws en aan het prijskaartje zag ik waarom. 'Dit kan ik niet.'

Hij fronste zijn voorhoofd. 'Ik wil dat je het doet.'

Met twee tassen vol kleren die meer hadden gekost dan mijn maandsalaris, kwamen we de winkel uit. Ik had de zwarte broek en een roomwitte zijden bloes aan. Ik moest eraan denken hoe Jake had gespaard voor mijn jas en hoe enthousiast en trots hij gekeken had toen hij die aan me gaf.

'Ik voel me net jouw bezit.'

'Luister.' Hij bleef midden op het trottoir staan en de mensen stroomden om ons heen. 'Ik wil dat je voor altijd van mij bent.'

Uit zijn mond klonk een luchthartige opmerking vaak dodelijk serieus. Ik bloosde en lachte, maar hij staarde me alleen maar aan, nors bijna.

'Mag ik je mee uit eten nemen?' vroeg ik. 'Ik wil dat je me over je leven vertelt.'

Maar eerst moest ik een paar dingen uit de flat ophalen. Mijn adresboekje lag daar nog, mijn dagboek, al mijn werkspullen. Zolang ik die niet had, was het voor mij alsof ik nog half daar woonde. Met een misselijk gevoel in mijn buik belde ik Jake op zijn werk, maar daar zat hij niet. Ze zeiden dat hij ziek was. Ik belde de flat en na één keer overgaan nam hij op.

'Jake, met Alice,' zei ik stompzinnig.

'Ik herkende je stem,' antwoordde hij droog.

'Voel je je niet lekker?'

'Nee.'

Er viel een stilte.

'Sorry hoor, maar ik moet even een paar dingen bij je komen ophalen.'

'Morgen overdag zit ik op mijn werk. Doe het dan maar.'

'Ik heb de sleutels niet meer.'

Ik hoorde hem aan de andere kant van de lijn ademhalen. 'Jij hebt echt al je schepen verbrand, hè Alice?'

We regelden het zo dat ik om halfzeven langs zou komen. Er viel nog een stilte. Daarna zeiden we elkaar allebei beleefd gedag en hing ik op.

Het is verbijsterend hoe weinig je echt hoeft te werken op je werk, en wat je allemaal kan maken als het je niet meer kan schelen. Ik wilde dat ik dat eerder had ontdekt. Kennelijk had niemand gemerkt hoe laat ik die ochtend gekomen was en hoe lang ik was gaan lunchen. 's Middags ben ik weer naar een vergadering geweest, waar ik opnieuw heel weinig zei en achteraf door Mike gefeliciteerd werd met mijn doortastende optreden. 'Blijkbaar heb jij op het ogenblik de zaken goed onder controle, Alice,' had hij op nerveuze toon gezegd. In een e-mail eerder die dag had Giovanna bijna hetzelfde gezegd. Ik verplaatste wat papier op mijn bureau en schoof het meeste in de prullenmand en zei tegen Claudia dat ik niet bereikbaar was. Iets na halfzes liep ik naar het damestoilet, borstelde mijn haar, waste mijn gezicht, deed lippenstift op mijn pijnlijke lippen en knoopte mijn jas goed dicht zodat er geen spoor van mijn nieuwe glamourkleren te zien was. Daarna nam ik mijn oude vertrouwde route terug naar de flat.

Ik was vroeg, dus ik heb nog wat rondgewandeld. Ik wilde niet bij Jake binnenvallen als hij zich nog niet op me voorbereid had en wilde hem zeker niet op straat tegen het lijf lopen. Ik probeerde te bedenken wat ik tegen hem moest zeggen. Dat ik me van hem had losgebroken, had van hem ogenblikkelijk een vreemde gemaakt, dierbaarder en kwetsbaarder dan de ironische bescheiden Jake met wie ik samengewoond had. Even na halfzeven liep ik naar de deur en drukte op de bel. Ik hoorde voeten de trap af rennen, zag door het melkglas een gedaante op me afkomen.

'Hallo, Alice.'

Het was Pauline.

'Pauline.' Ik wist niet wat ik moest zeggen. Mijn beste vriendin, wier hulp ik anders altijd in had geroepen. Ze bleef in de deuropening staan. Haar donkere haar zat in een streng knotje. Ze zag er moe uit. Onder haar ogen zaten lichte vegen. Ze lachte niet. Ik besefte dat ik haar bekeek alsof we elkaar niet een paar dagen, maar maanden niet hadden gezien.

'Mag ik binnenkomen?'

Ze stapte opzij en ik liep langs haar de trap op. Onder Jakes jas fluisterden mijn dure kleren tegen mijn huid. In de flat zag alles er hetzelfde uit, natuurlijk. In de gang hingen mijn jasjes en sjaals nog aan de kapstok. Op de schoorsteenmantel stond nog een foto van Jake en mij, arm in arm met een grote grijns op ons gezicht. Op de vloer van de woonkamer, bij de bank waar we zondag hadden gezeten, lagen mijn roodleren pantoffels. In de vaas, een beetje futloos weliswaar, stonden nog de narcissen die ik eind vorige week had gekocht. Op de tafel stond een halfvol kopje thee en ik wist zeker dat dit hetzelfde kopje was als waar ik twee dagen geleden uit had gedronken. Even wist ik niet hoe ik het had en ik liet me op de bank neerploffen. Pauline bleef staan en keek naar me. Ze had geen woord gezegd.

'Pauline,' sprak ik hees, 'ik weet dat wat ik gedaan heb vreselijk is, maar het moest.'

'Wil je dan dat ik het je vergeef?' vroeg ze. Haar stem klonk vernietigend.

'Nee.' Dat was een leugen, uiteraard wilde ik dat wel. 'Nee, maar jij bent mijn beste vriendin. Ik dacht, nou ja, ik ben geen koud of harteloos iemand. Het enige wat ik tot mijn verdediging kan aanvoeren is dat ik gewoon verliefd ben geworden, zoiets snap jij toch wel.'

Ik zag haar ineenkrimpen. Natuurlijk snapte ze dat. Anderhalf jaar geleden was zij ook in de steek gelaten omdat hij gewoon verliefd was geworden. Ze ging aan het andere eind van de bank zitten, zo ver van me vandaan als maar kon.

'Het punt is, Alice,' begon ze, en het viel me op dat we nu zelfs anders tegen elkaar praatten, formeler en belerender, 'dat ik zoiets best snap als ik dat wil. Tenslotte was je niet getrouwd, had je geen kinderen. Maar ik wi'1 zoiets helemaal niet snappen, weet je. Niet op dit moment. Hij is mijn oudste broer en hij heeft het er heel erg moeilijk mee.' Haar stem trilde en even klonk ze weer als de Pauline die ik kende: 'Echt, Alice, als je hem nou zag, als je zag hoe kapot hij ervan is, dan zou jij niet...' Maar ze hield zich in. 'Misschien kunnen we op een dag wel weer vrienden zijn, maar als ik nu naar jouw kant van het verhaal zou luisteren en me probeerde in te denken hoe jij je voelde, zou ik het idee krijgen dat ik hem verraadde of zo.' Ze stond op. 'Ik heb geen zin jou een eerlijke kans te gunnen. Eigenlijk heb ik zin om jou te haten.'

Ik knikte en stond ook op. Dat begreep ik best, natuurlijk begreep ik dat. 'Dan ga ik maar wat kleren pakken.'

Ze knikte en liep naar de keuken. Ik hoorde hoe ze de ketel vulde.

In de slaapkamer was alles zoals het altijd geweest was. Ik pakte mijn koffer van de klerenkast en legde die open op de grond. Naast mijn kant van het keurig opgemaakte bed lag het boek over de geschiedenis van de klok, dat ik aan het lezen was. Aan Jakes kant lag het klimmersboek. Ik pakte ze allebei en stopte ze in de koffer. Ik maakte de kast open en schoof de kleren van de hangers. Mijn handen trilden, dus ik kon ze niet goed opvouwen. Ik nam er toch niet veel mee - ik kon me niet voorstellen dat ik nog oude kleren zou dragen, ik kon niet geloven dat ze me nog zouden passen.

Ik staarde in de kast waar mijn spullen naast die van Jake hingen: mijn jurken naast zijn enige nette pak, mijn rokken en topjes tussen zijn werkoverhemden, gestreken en netjes met de knopen dicht aan hun hangers. Van een paar overhemden waren de manchetten gerafeld. De tranen prikten me in de ogen, en verwoed knipperde ik ze weg. Wat had ik allemaal nodig? Ik probeerde me mijn nieuwe leven met Adam voor te stellen en merkte dat dit me niet lukte. Alleen het vrijen met hem. Ik pakte een stel truien in, wat spijkerbroeken en T-shirts, twee doordeweekse pakken en al mijn ondergoed. Ik nam mijn favoriete mouwloze jurk mee en twee paar schoenen, en liet de rest achter - er was zoveel, al dat onmatige winkelen met Pau-line, al die hebbedingerige verrukkelijke aankopen.

Ik harkte al mijn crèmes en lotions en make-up de koffer in, maar aarzelde even bij mijn sieraden. Jake had me zoveel gegeven: een aantal oorbellen, een schitterende hanger, een brede koperen armband. Ik wist niet wat kwetsender was: ze meenemen of juist niet. Ik zag voor me hoe hij vanavond de kamer in kwam en zou zien wat ik meegenomen en achtergelaten had en uit die onbelangrijke aanwijzingen probeerde op te maken hoe ik me voelde. Ik nam de oorbellen mee die mijn oma me had nagelaten en de spullen die ik vóór Jake al had. Even later veranderde ik van gedachten, haalde het hele laatje leeg en donderde alles in de koffer.

In de hoek lag een stapel wasgoed, en daar viste ik wat dingen uit. Mijn vuile onderbroeken rond laten slingeren, dat ging me te ver. Ik dacht nog aan mijn aktetas, onder de stoel bij het raam, en aan mijn adresboekje en dagboek. Aan mijn paspoort, geboortebewijs, rijbewijs, verzekeringspolis en spaarbankboekje, die samen met al Jakes persoonlijke bescheiden in een map zaten. Het schilderij boven het bed nam ik niet mee, hoewel mijn vader me dat had gegeven, jaren voordat ik met Jake begon uit te gaan. Boeken en cd's nam ik geen van alle mee. En over de auto, waar ik een halfjaar geleden de aanbetaling voor had gedaan en waarvoor Jake nog steeds automatisch de afbetaling deed, ging ik geen ruzie maken.

Pauline zat op de bank met een kop thee. Ze keek hoe ik drie aan mij gerichte brieven van tafel pakte en in mijn aktetas deed. Ik was klaar. Ik had een koffer vol met kleren en een plastic zak vol met van alles en nog wat.

'Is dat alles? Alleen wat je echt nodig hebt, zeker?'

Mismoedig haalde ik mijn schouders op. 'Ik weet dat ik het binnenkort allemaal eens goed moet uitzoeken. Maar nu nog niet.'

'Dus het is niet zomaar een scharrel?'

Ik keek haar aan. Bruine ogen, net als Jake. 'Nee, dat is het niet.'

'En Jake hoeft dus niet te blijven hopen dat jij nog terugkomt, thuis te gaan zitten wachten voor het geval je komt opdagen?'

'Nee.'

Ik moest daar weg om even te kunnen janken. Ik liep naar de deur en plukte onderweg nog een sjaal van de kapstok. Buiten was het koud en donker.

'Pauline, kan jij tegen Jake zeggen dat ik akkoord ga...' - ik maakte een breed vaag gebaar naar de kamer, naar alles wat we samen deelden —'... met hoe hij dit wil regelen?'

Ze keek me aan, maar gaf geen antwoord.

'Tot kijk dan maar,' zei ik.

We staarden elkaar aan. Ik zag dat zij ook wilde dat ik wegging, zodat zij kon huilen.

'Ja,' zei ze.

'Ik zie er vast afgrijselijk uit.'

'Nee hoor.' Met een puntje van zijn overhemd veegde hij mijn ogen en mijn snotterige neus af.

'Sorry hoor. Maar dit doet zo'n pijn.'

'Uit pijn worden de mooiste dingen geboren. Natuurlijk doet zoiets pijn.'

Vroeger zou ik dat hebben weggehoond. Volgens mij is pijn niet iets noodzakelijks of louterends. Maar ik was te ver heen. Weer golfde er een snik op uit mijn borst. 'En ik ben zo bang, Adam.' Hij zei niets. 'Alles heb ik voor jou opgegeven. O, mijn

'Dat weet ik,' zei hij. 'Dat weet ik heel goed.'

We liepen naar een simpel restaurant om de hoek. Ik moest op hem steunen, alsof ik anders om zou vallen. We gingen in een donker hoekje zitten en namen ieder een glas champagne die direct naar mijn hoofd steeg. Onder tafel legde hij zijn hand op mijn dij, en ik probeerde me op de menukaart te concentreren. We namen zalmfilets met wilde paddestoelen en een groene salade, met een fles koude vinho verde erbij. Ik wist niet of ik nu dol van vreugde of volkomen wanhopig was. Alles leek me te veel. Elke keer dat hij me aankeek was het alsof hij me aanraakte, elk slokje wijn schoot door mijn bloed. Mijn handen trilden als ik iets probeerde te snijden. Zodra hij me onder tafel aanraakte, voelde het alsof mijn lijf in zachte stukjes uiteen zou vallen.

'Heb jij wel eens zoiets meegemaakt?' vroeg ik, en hij schudde zijn hoofd.

Ik vroeg hem wie hij voor mij had gehad en hij staarde me even aan. 'Ik vind het moeilijk om daarover te praten.' Ik wachtte. Mijn hele wereld had ik voor hem in de steek gelaten, dus hij moest nu toch op zijn minst vertellen wie zijn vorige vriendin was geweest. 'Ze is gestorven,' zei hij toen.

'Ach.' Ik was geschokt, maar verloor ook alle moed. Hoe moest ik nou tegen een dode vrouw opboksen?

'Op de berg,' ging hij door, in zijn glas starend.

'Je bedoelt, op die berg?'

'De Chungawat, ja.'

Hij nam nog wat wijn en gaf de ober een seintje. 'Kunnen wij twee whisky krijgen, alstublieft?'

Die werden gebracht, en we sloegen ze in één teug achterover. Ik pakte zijn hand op tafel vast. 'Hield je van haar?'

'Niet zoals van jou,' zei hij. Ik hield zijn hand tegen mijn gezicht. Hoe kon ik nou zo jaloers zijn op iemand die dood was gegaan voordat hij mij ooit had gezien?

'Zijn er veel andere vrouwen in je leven geweest?'

'Als ik bij jou ben, weet ik dat er niemand is geweest,' antwoordde hij, wat uiteraard betekende dat er heel veel waren geweest.

'Waarom ik?'

Hij leek in gedachten verzonken. 'Het zou niemand anders kunnen zijn,' zei hij uiteindelijk.