24
‘Hier schieten we niets mee op, meneer. Het pistool is in 1933 voor het laatst geregistreerd. En de toenmalige eigenaar is waarschijnlijk al jaren dood. Hij kan intussen wel zes keer verhuisd zijn. Of het pistool kan zes keer zijn doorverkocht. Volgens de onderzoeker heeft het na de oorlog tot in de jaren zestig geduurd voordat de boel weer goed werd bijgehouden. Waarom zouden we onze tijd eraan verspillen?’
‘Hebben die uilskuikens van jou de zendercode al gekraakt?’
‘Nee, ik heb er niets over gehoord.’
‘Heb je andere aanwijzingen waar je me niets over hebt verteld?’
Macron kreunde. ‘Nee, meneer.’
‘Lees me dan het adres voor.’
‘Le Domaine de Seyème, Cap Camarat.’
‘Cap Camarat? Dat is toch in de buurt van Saint-Tropez?’
‘Zo’n beetje.’
‘Jouw thuishaven, hè?’
‘Ja, meneer.’ Macron vond het geen aangenaam vooruitzicht om met Calque in zijn kielzog terug te keren naar een plek zo dicht bij huis.
‘Op welke naam stond het?’
‘U zult het niet geloven.’
‘Laat maar horen.’
‘Hier staat dat het pistool is geregistreerd op naam van Louis de Bale, chevalier, comte d’Hyères, marquis de Seyème, pair de France.’
‘Een pair de France? Echt waar?’
‘Wat is een pair de France?’
Calque schudde zijn hoofd. ‘Je kennis van je eigen geschiedenis is om te huilen, Macron. Heb je dan helemaal geen belangstelling voor het verleden?’
‘Niet voor de adel, nee. Ik dacht dat we al die flauwekul in de Revolutie hadden afgeschaft?’
‘Dat was tijdelijk. Het stelsel is door Napoleon weer ingesteld, in de revolutie van 1848 opnieuw afgeschaft en in 1852 per decreet weer ingevoerd. En voor zover ik weet is het sinds die tijd niet meer weggeweest. Officiële titels zijn zelfs wettelijk beschermd, en dat betekent dus door jou en door mij, Macron. Hoezeer je republikeinse ziel er ook tegen in opstand mag komen.’
‘Goed, en wat mag een pair de France dan wel wezen?’
Calque zuchtte. ‘De Pairie Ancienne is het oudste en meest exclusieve adellijke gezelschap in Frankrijk. In 1216 waren er negen pairs. Twaalf jaar later, in 1228, werden er nog drie gecreëerd om tot het totaal van twaalf te komen, hetzelfde aantal als de paladijnen van Karel de Grote. Je hebt toch wel eens van Karel de Grote gehoord? Het waren voornamelijk bisschoppen, hertogen en graven, die de koning moesten bijstaan bij de kroning. Een van de pairs zalfde hem, een andere droeg de koninklijke mantel, een derde zijn ring, een vierde zijn zwaard, enzovoorts... Ik dacht dat ik ze allemaal kende, maar de namen en titels van deze man zeggen me niets.’
‘Misschien is het een oplichter? Aangenomen dat hij niet dood is, natuurlijk, wat hij ongetwijfeld wel is, want het is meer dan vijfenzeventig jaar geleden dat hij het pistool heeft laten registreren.’ Macron wierp Calque een vertwijfelde blik toe.
‘Met dat soort dingen kun je niet doen alsof.’
‘Waarom in hemelsnaam niet?’
‘Omdat dat niet kan. Onbeduidende titels kun je vervalsen. Dat wordt door veel mensen gedaan. Zelfs door ex-presidenten. En dan eindigen ze in het Dictionnaire de la fausse noblesse. Maar belangrijke titels zoals die? Nee. Onmogelijk.’
‘Wat? Hebben die mensen zelfs een boek met valse edelen?’
‘Sterker nog. Het is eigenlijk een soort spiegel.’ Calque nam Macron kritisch op, alsof hij vreesde parels voor de zwijnen te werpen. ‘Er is bijvoorbeeld een fundamenteel verschil tussen napoleontische titels en titels van vóór die tijd, zoals degene die we hier hebben. Napoleon, die nu eenmaal een dwarse je-weet-wel was, gaf een paar van zijn gunstelingen dezelfde of reeds bestaande namen en titels; waarschijnlijk om de oorspronkelijke dragers ervan te vernederen en in bedwang te houden. Maar de gevolgen bleken onverwacht lang merkbaar te blijven. Want zelfs nu kan het nog gebeuren dat, als je iemand van napoleontische adel hoger aan tafel zet dan een oude aristocraat met dezelfde naam, de oude aristocraat en zijn familie eenvoudigweg hun bord omdraaien en weigeren te eten.’
‘Wat? En doodleuk blijven zitten?’
‘Ja. En dat is het soort familie waar we hier waarschijnlijk mee te maken hebben.’
‘Houdt u me voor de gek?’
‘Zoiets wordt als een bewuste belediging gezien, Macron. Net als wanneer iemand zou zeggen dat er in Marseille alleen maar idioten van school komen. Zo’n bewering zou zonneklaar onwaar zijn en zou daarom herzien moeten worden. Behalve in bepaalde extreme gevallen, natuurlijk, waarin ze volkomen juist blijkt te zijn.’
25
Drie uur lang had Gavril door de straten van Les Saintes-Maries gelopen op zoek naar enig spoor van Alexi, Sabir of Yola. In die tijd had hij elke zigeuner, elke gardian, elke straatmuzikant, stalknecht, bedelaar en handlezer binnen zijn gezichtsveld aangesproken, maar hij was niets wijzer geworden.
Hij kende de stad goed, want tot aan de dood van zijn vader, drie jaar eerder, hadden zijn ouders altijd deelgenomen aan de jaarlijkse pelgrimage. Na die tijd had zijn moeder echter halsstarrig geweigerd zich meer dan dertig kilometer bij hun kamp – in de buurt van Reims – vandaan te begeven. Als gevolg van haar onverzettelijkheid was ook Gavril de gewoonte kwijtgeraakt op pelgrimstocht te gaan. Hij had dus gelogen toen hij tegen Sabir zei dat hij uiteraard naar het zuiden zou trekken met de rest van zijn groep. Maar een mulo in zijn binnenste had hem ertoe aangezet Alexi uit te dagen hem bij het schrijn van Sainte Sara te ontmoeten. Een onbewuste kracht, een vorm van bijgeloof, waarvan hij niet wist wat de oorsprong was.
Het kwam op het volgende neer: als hij Alexi maar kwijt kon raken, hem Yola kon afnemen en zelf met haar trouwen, zou dat bewijzen dat hij een echte zigeuner was. Niemand kon hem dan nog zijn plek binnen de gemeenschap ontzeggen. Want Yola’s familie werd door de zigeuners als adellijk beschouwd. Hij zou door het huwelijk deel gaan uitmaken van een geslacht dat terugging tot aan de grote exodus en nog eerder. Misschien wel tot in Egypte zelf. Als hij eenmaal zonen en dochters met een dergelijke afkomst had, kon niemand zijn rechten of antecedenten meer in twijfel trekken. Het domme, kwetsende verhaal dat zijn vader hem van een gadje-vrouw had gestolen zou voorgoed uit de wereld zijn. Misschien zou hij zelfs op een dag wel bulibasha worden, met wat geluk, geld en enige zorgvuldige diplomatie. Hij zou zijn haar laten groeien. Het rood verven als hij dat wilde. Alle anderen in hun gezicht spugen.
De twee gadje-politiemannen waren de eersten die hem op het idee hadden gebracht, met hun visitekaartjes, hun zinspelingen en walgelijke insinuaties. Als direct gevolg van hun optreden had hij besloten Alexi te doden en Sabir vervolgens aan te geven om de beloofde beloning in ontvangst te nemen. Niemand kon hem toch zeker kwalijk nemen dat hij zich verdedigde tegen een crimineel? Daarna zou hij zich kunnen wreken op die andere smeerlap, de gadje die hem had vernederd en in zijn been gestoken.
Want ook die vent was een idioot gebleken, net als alle gadje. Had hij niet verraden waar hij op uit was, met al zijn vragen en bedreigingen? Iets wat verband hield met het beeld van Sara-e-Kali zelf? Gavril kon zich wel voor z’n kop slaan dat hij zoveel tijd had verdaan met door de stad lopen en domme vragen stellen. De man en Sabir hadden duidelijk iets met elkaar te maken; per slot van rekening hadden ze allebei een onwaarschijnlijke belangstelling voor het feest aan de dag gelegd. Ze moesten dus wel achter hetzelfde aan zitten. Misschien wilden ze het beeld stelen en er losgeld voor vragen? Gavril schudde zijn hoofd over zoveel gadje-domheid. Zigeuners betaalden nooit ergens voor. Wisten die mensen dat niet?
Nu hoefde hij alleen nog maar bij de deur van de kerk te wachten tot ze binnenkwamen. Het feest was tenslotte al over twee dagen. Dat gaf hem nog voldoende tijd om zijn plan in werking te zetten. En als hij moest rusten, was Bazena er altijd nog. Het zou kinderspel zijn om haar over te halen zijn plaats in te nemen. Dat domme mens dacht nog steeds dat hij haar wilde. Nou, het kwam hem heel goed uit om haar achter de hand te hebben. Dus hij zou met haar blijven aanpappen, haar een beetje hoop geven.
Boven aan zijn wensenlijstje stond het idee haar zover te krijgen dat ze voor de kerk zou gaan zitten bedelen. Dan zou er niemand de kerk in kunnen lopen zonder dat ze het merkte, én ze zou tegelijk geld voor hem verdienen. Twee vliegen in één klap.
Ja. Gavril had het allemaal duidelijk op een rijtje. Eindelijk zou hij erkenning krijgen, dat voelde hij. Na al die jaren zou hij het die klootzakken betaald zetten. Ze laten boeten voor een leven lang verdriet en kleinzielige vernederingen vanwege zijn blonde haar.
Met het idee nog smeulend in zijn hoofd haastte Gavril zich door de stad terug naar de woonwagen van Bazena’s vader.
26
Achor Bale observeerde Gavrils capriolen met enige geamuseerdheid. Hij was de idoot gevolgd vanaf het moment dat hij hem in figuurlijke zin had afgevuurd in Gourdon, en gedurende de laatste drie uur was hij er stellig van overtuigd geraakt dat hij nog nooit een man had geschaduwd die zich zo volledig onbewust was van wat er om hem heen gebeurde. Over monomaan gesproken. Als er iets bij die zigeuner opkwam dacht hij vanaf dat moment alleen nog maar daaraan, met uitsluiting van al het andere; je kon de radertjes in zijn hoofd bijna horen kraken als ze in elkaar grepen. Hij leek op een renpaard met oogkleppen.
Nadat hij hem in Gourdon in zijn been had gestoken, was het absurd gemakkelijk gebleken de man te volgen. En hier, in de straten van Les Saintes-Maries, waar het wemelde van de toeristen, was het zo simpel geworden dat het in geen enkele verhouding meer stond tot de potentiële resultaten. Bale bracht een vrolijk kwartiertje door met toekijken hoe Gavril een jonge vrouw afblafte om haar zo ver te krijgen dat ze met een of ander nieuw plan van hem instemde. En daarna nog twaalf minuten, terwijl zij zich installeerde in een leeg hoekje van het plein dicht bij de ingang van de kerk. Het meisje begon bijna ogenblikkelijk te bedelen; niet bij de zigeuners natuurlijk, maar bij de toeristen.
Jij sluwe schoft, dacht Bale. Goed zo. Laat anderen het vuile werk maar voor je opknappen. En nu ga je zelf zeker een dutje doen?
Bale negeerde Gavril verder. Hij installeerde zich in een nabijgelegen café, zette een hoed met een brede rand en een zonnebril op om de plaatselijke politie om de tuin te leiden, en ging het meisje in de gaten zitten houden.
27
‘Putain! Moet je dat huis zien. Dat moet verdomme een fortuin waard zijn.’
Calque vertrok zijn gezicht, maar zei niets.
Macron stapte moeizaam uit de auto. Hij staarde naar de landmassa van Cap Camarat, voor hen uit, en daarna naar de brede halvemaanvormige strook helderblauw water tussen hen en de Cap de Saint-Tropez, links van hen. ‘Dit is het soort huis waar Brigitte Bardot in zou kunnen wonen.’
‘Niet echt,’ zei Calque.
‘Nou, volgens mij wel.’
Een vrouw van middelbare leeftijd in een tweed rok en een kasjmieren twinset kwam vanaf het huis naar hen toe lopen.
Calque begroette haar met een knikje. ‘Madame la marquise?’
De vrouw glimlachte. ‘Nee. Ik ben haar privésecretaresse. Ik ben madame Mastigou. En de correcte titel van madame is madame la comtesse. Het markizaat wordt door de familie als de mindere titel beschouwd.’
Achter Calques rug ontblootte Macron zijn tanden in een vergenoegde grijns. Dat zou die verwaande kwast een lesje leren. Moest hij maar niet zo snobistisch doen. Hij wist zogenaamd altijd alles over iedereen. En toch kleunde hij nog mis.
‘Hebt u beiden een auto-ongeluk gehad? Ik zie dat uw assistent mank loopt. En u ziet eruit alsof u recht uit de oorlog komt, als ik zo vrij mag zijn, meneer Calque.’
Met een scheve glimlach vanwege zijn mitella en de pleisters die nog kruiselings over zijn in model geduwde neus zaten, bevestigde Calque haar vermoeden. ‘Dat is precies wat er is gebeurd, madame. We achtervolgden een misdadiger. Een zeer zware crimineel. Daarom zijn we nu ook hier.’
‘U verwacht toch zeker niet hem hier in huis aan te treffen?’
‘Nee, madame. We onderzoeken de herkomst van een pistool dat in zijn bezit is geweest. Daarom willen we uw werkgeefster graag spreken. Het is mogelijk dat het pistool van haar vader is geweest. We moeten nagaan welke weg het in de afgelopen vijfenzeventig jaar heeft afgelegd.’
‘Vijfenzeventig jaar?’
‘Sinds het in de vroege jaren dertig is geregistreerd. Ja.’
‘Is het in de jaren dertig geregistreerd?’
‘In de vroege jaren dertig, ja.’
‘Dan zal het van de man van madame la comtesse zijn geweest. Hij leeft niet meer.’
‘Aha.’ Calque voelde meer dan hij zag dat Macron achter zich zijn ogen ten hemel sloeg. ‘Is madame la comtesse dan hoogbejaard?’
‘Integendeel, monsieur. Ze was veertig jaar jonger dan monsieur le comte toen ze in de jaren zeventig trouwden.’
‘Aha.’
‘Maar komt u alstublieft mee. Madame la comtesse verwacht u.’
Calque volgde madame Mastigou naar het huis, en Macron trekkebeende erachteraan. Toen ze bij de voordeur aankwamen, werd die door een wachtende lakei opengeduwd.
‘Dit gebeurt niet echt,’ fluisterde Macron. ‘Dit is een filmset. Of een practical joke. Zo leven mensen niet meer.’
Calque deed alsof hij hem niet hoorde. Hij liet zich door de lakei met een lichte aanraking van zijn gezonde arm de paar treden op helpen. Heimelijk was hij dankbaar voor de ondersteuning, want hij had voor Macron verborgen hoe gammel hij zich werkelijk voelde, uit angst zijn overwicht te verliezen. Macron was een product van de sloppenwijk, een straatvechter, altijd op zoek naar de zwakke plekken van anderen. Calque wist dat zijn enige echte voordeel zijn hersens waren, en zijn grotere kennis van de wereld en de geschiedenis. Als hij die voorsprong kwijtraakte, was hij er geweest.
‘Madame la comtesse wacht op u in de bibliotheek.’
Calque volgde de gestrekte arm van de lakei. De secretaresse, of wat ze ook was, kondigde hen al aan.
Daar gaan we, dacht hij. Opnieuw een dood spoor. Dat begint mijn specialiteit te worden. Als het zo doorgaat, zal ik als we straks terug zijn in Parijs dankzij Macrons vrolijke grappen op kantoor de risee van het hele tweede arrondissement zijn.
28
‘Kijk, daar heb je Bazena.’ Alexi wilde zijn hand opsteken, maar Sabir hield hem tegen.
Ze stapten allebei naar achteren, achter een scherm op straat dat twee winkelpuien van elkaar scheidde.
‘Wat is ze aan het doen?’
Alexi gluurde langs het scherm. ‘Het is niet te geloven.’
‘Wat dan?’
‘Ze zit te bedelen.’ Hij keerde zich naar Sabir. ‘Ik meen het. Als haar vader of haar broer haar zag, zouden ze haar ervan langs geven met de zweep.’
‘Waarom? Ik zie zo vaak zigeuners bedelen.’
‘Geen zigeuners zoals Bazena. Niet uit zo’n familie. Haar vader is een zeer trots man. Die wil je niet tegen je in het harnas jagen. Zelfs ik zou me wel tweemaal bedenken.’ Hij spoog bijgelovig in zijn handen.
‘Maar waarom doet ze het dan?’
Alexi sloot zijn ogen. ‘Wacht. Even nadenken.’
Sabir stak zijn hoofd om de hoek van het scherm en keek uit over het plein.
Alexi greep hem bij zijn overhemd. ‘Ik heb het! Het moet iets met Gavril te maken hebben. Misschien heeft hij haar op de uitkijk naar ons gezet.’
‘Waarom kijkt hij zelf niet naar ons uit?’
‘Omdat hij een luie donder is.’
‘Aha. Je bent toch zeker niet een heel klein beetje bevooroordeeld?’
Alexi vloekte gedempt. ‘Wat doen we nu, Damo? We kunnen de kerk niet in nu Bazena daar zit. Ze zal wegrennen om Gavril te waarschuwen, en hij zal met veel lawaai binnenkomen en alles in de war sturen.’
‘We moeten Yola vragen met haar te praten.’
‘Wat schieten we daarmee op?’
‘Yola bedenkt wel iets om te zeggen. Dat doet ze altijd.’
Alexi knikte alsof hij een vaststaand feit beaamde. ‘Goed. Wacht hier. Ik ga haar zoeken.’
==
Alexi vond zijn nicht met een hele club snaterende vriendinnen op de stoep van het stadhuis, aan de place des Gitans. ‘Yola. We hebben een probleem.’
‘Hebben jullie de ogenman gezien?’
‘Nee. Maar het is bijna net zo erg. Gavril laat de ingang van de kerk in de gaten houden: Bazena zit er te bedelen.’
‘Bazena? Bedelen? Haar vader zal haar iets aandoen!’
‘Dat weet ik. Dat zei ik ook al tegen Damo.’
‘En wat ga je nu doen?’
‘Ik ga niets doen. Jij gaat iets doen.’
‘Ik?’
‘Ja. Jij gaat met haar praten. Damo zegt dat jij altijd weet wat je moet zeggen.’
‘Zegt hij dat?’
‘Ja.’
Een van de andere meisjes begon te giechelen.
Yola gaf het meisje een por. ‘Stil, Yeleni. Ik moet nadenken.’
Tot Alexi’s verrassing luisterden de meisjes naar Yola en spraken ze haar niet tegen, zoals ze anders altijd deden tegen iedereen van haar leeftijd die nog vrijgezel was. Normaal gesproken zou het feit dat ze nog steeds ongetrouwd was slecht zijn voor haar status onder de vrouwen, want sommige van deze meisjes hadden al een kind gebaard of waren voor de tweede of derde keer zwanger. Maar hij moest toegeven dat Yola een bijzondere uitstraling had die eerbied afdwong. Het zou goed zijn voor zijn reputatie als hij met haar trouwde.
Maar ja. De gedachte dat Yola hem voortdurend in de gaten zou houden vervulde hem bij voorbaat al met angst. Alexi gaf toe dat zijn vlees zwak was als het op vrouwen aankwam. Het was een vrijwel onmogelijke opgaaf voor hem om een gelegenheid voorbij te laten gaan om een gadje-meisje te versieren. Yola had gelijk. Dat was in de huidige situatie niet zo’n probleem, maar ze was niet het type vrouw om dat soort gedrag door de vingers te zien als ze eenmaal getrouwd waren. Waarschijnlijk zou ze hem in zijn slaap castreren.
‘Alexi, waar denk je aan?’
‘Ik? O, niets. Helemaal niets.’
‘Ga dan maar tegen Damo zeggen dat ik zal zorgen dat we de kerk in kunnen. Maar dat hij niet verrast moet zijn over hoe ik dat doe.’
‘Oké.’ Alexi dacht nog steeds na over hoe het zou zijn om vergiftigd of gecastreerd te worden. Hij wist niet waar hij de voorkeur aan zou geven. Beide leken onvermijdelijk als hij met Yola zou trouwen.
‘Heb je me gehoord?’
‘Natuurlijk. Natuurlijk heb ik je gehoord.’
‘En als je Gavril ziet en hij jou niet, ontloop hem dan.’
29
‘Hoofdinspecteur Calque? Gaat u alstublieft zitten. En u ook, inspecteur.’
Calque liet zich dankbaar op een van de drie grote sofa’s rond de open haard zakken. Toen kwam hij weer moeizaam overeind terwijl de gravin ging zitten.
Macron, die even geneigd was geweest op de armleuning van een van de sofa’s te gaan zitten en zijn pijnlijke voeten in de lucht te laten bungelen, bedacht zich en nam plaats naast Calque.
‘Wilt u misschien koffie?’
‘Nee hoor, dat hoeft niet.’
‘Dan laat ik koffie voor mezelf komen. Dat drink ik altijd om deze tijd.’
Calque keek als een man die had vergeten zijn loterijbriefje te kopen en wiens nummer zojuist op het tv-scherm verscheen.
‘Weet u zeker dat u niet meedoet?’
‘Nou, als u zo aandringt...’
‘Uitstekend. Milouins, een pot koffie voor drie, alsjeblieft. En breng wat madeleines mee.’
‘Ja, madame.’ De lakei verliet achterwaarts de kamer.
Macron trok weer een ongelovig gezicht, maar Calque weigerde zijn blik te beantwoorden.
‘Dit is ons zomerhuis, meneer Calque. In de negentiende eeuw was het ons winterhuis, maar alles verandert, nietwaar? Nu zoeken de mensen de zon op. Hoe warmer hoe beter, toch?’
Calque had zin om zijn wangen bol te blazen, maar deed het niet. Hij had trek in een sigaret, maar vermoedde dat hij alleen een verborgen rookalarm zou activeren of een hele heisa over asbakken zou veroorzaken als hij toegaf aan zijn verlangen. Hij besloot ervan af te zien en zich niet meer stress op de hals te halen dan strikt noodzakelijk was. ‘Ik wilde u iets vragen, madame. Puur voor het dossier. Over de titels van uw echtgenoot.’
‘De titels van mijn zoon.’
‘Ah. Ja. De titels van uw zoon. Enkel uit nieuwsgierigheid. Uw zoon is toch een pair de France?’
‘Ja. Dat klopt.’
‘Maar ik dacht dat er slechts twaalf pairs de France waren. Zegt u het me alstublieft als ik het mis heb.’ Hij telde op zijn vingers. ‘De aartsbisschop van Reims, die van oudsher de leiding had over de kroning van de koning. De bisschoppen van Laon, Langres, Beauvais, Châlons en Noyons, die respectievelijk de koning zalfden, en zijn scepter, zijn mantel, zijn ring en zijn gordel droegen. En dan waren er de hertogen van Normandië, Bourgondië en Aquitanië, ook bekend als Guyenne. De hertog van Bourgondië droeg de kroon en gespte de gordel dicht. Die van Normandië hield de eerste vierkante banier vast, en die van Guyenne de tweede. En ten slotte waren er de graven: van Champagne, Vlaanderen en Toulouse. Die van Toulouse droeg de sporen, die van Vlaanderen het zwaard en die van Champagne de koninklijke standaard. Is dat juist?’
‘Volkomen juist. Je zou denken dat u die namen net in een boek hebt opgezocht en uit uw hoofd hebt geleerd.’
Calque bloosde. Hij voelde het bloed kloppen in zijn beschadigde neus.
‘Nee, madame. Hoofdinspecteur Calque weet waar hij het over heeft.’
Calque staarde Macron ongelovig aan. Goeie god. Was dit een geval van klassensolidariteit? Dat moest het wel zijn. Er was geen andere reden te bedenken waarom Macron hem zo onverdroten en openlijk verdedigde. Calque boog zijn hoofd in oprechte dankbaarheid. Hij moest onthouden dat hij meer zijn best moest doen met Macron. Hem meer moest aanmoedigen. Calque voelde zelfs een zweem van genegenheid, die zijn gebruikelijke ergernis over Macrons jeugdige onbezonnenheid bijna verdrong. ‘En dan komen we bij de familie van uw echtgenoot, madame. Neemt u me niet kwalijk, maar ik begrijp het nog steeds niet. Dat zou toch betekenen dat zij de dertiende pair waren? Maar voor zover ik weet wordt er in de geschiedenis niets vermeld over een dergelijke pair. Wat zou de voorouder van uw echtgenoot tijdens de kroning hebben gedragen?’
‘Hij zou niets hebben gedragen, meneer Calque. Hij zou hebben beschermd.’
‘Beschermd? Tegen wie?’
De gravin glimlachte. ‘Tegen de duivel, natuurlijk.’
30
Yola vond dat ze haar twee ingrepen nauwelijks beter had kunnen timen. Eerst had ze Yeleni naar Gavril gestuurd om hem wakker te maken en te vertellen dat Bazena hem moest spreken. Dringend.
Daarna had ze vijf minuten gewacht voordat ze Badu, Bazena’s vader, haastig was gaan vertellen dat zijn dochter zojuist bedelend voor de kerk was gesignaleerd. Die vijf minuten waren ingebouwd vanwege het feit dat Badu en Stefan, Bazena’s broer, ongetwijfeld linea recta naar de kerk zouden stormen als ze het nieuws hoorden. Nu rende Yola zelf ook die kant op, omdat ze de ontknoping van wat ze in gang had gezet niet wilde missen.
Alexi zag haar aankomen. ‘Kijk. Daar heb je Yola. En daar Gavril. O shit. Badu en Stefan.’
De scène maakte op Sabir de indruk losjes te zijn geïnspireerd op de dolle achtervolging in de eerste Pink Panther-film, waarin de oude man, verbijsterd door de overvloed aan politiewagens en Lelijke Eendjes die rondjes rijden over het plein dat voor hem ligt, ten slotte zijn leunstoel naar buiten brengt, die op een gunstige plek neerkwakt en er comfortabel in gaat zitten om te zien hoe het afloopt.
Gavril, die zich totaal niet bewust was van Badu en Stefan, liep snel in de richting van Bazena. Zij had zojuist haar vader en broer in het oog gekregen en wist dus dat ze op heterdaad was betrapt, met een lap vol munten die voor haar lag. Ze stond op en riep Gavril. Gavril bleef staan. Bazena gebaarde heftig dat hij weg moest gaan. Badu en Stefan zagen dat gebaar, draaiden zich om en herkenden Gavril. In plaats van te blijven staan en te doen alsof hij van niets wist, besloot Gavril de benen te nemen. Badu en Stefan gingen uiteen – een manoeuvre die ze duidelijk al bij vele gelegenheden in de praktijk hadden gebracht – en kwamen van tegenoverliggende kanten op Gavril af. Bazena begon te gillen en haar haar uit haar hoofd te trekken.
Nog geen anderhalve minuut nadat Yola’s plan in werking was gezet, waren er een stuk of vijftig zigeuners van beide seksen en verschillende leeftijden als uit het niets samengestroomd op het midden van het plein. Gavril deinsde achteruit voor Badu en Stefan, die hun messen hadden getrokken. Mensen dromden de kerk uit om te zien waar al dat rumoer vandaan kwam. Twee politieagenten op motoren kwamen uit een ander deel van de stad aanrijden, maar hun voortgang werd gehinderd en hun uitzicht op het gevecht belemmerd door tientallen zigeuners. Bazena had zich om de hals van haar vader geworpen en hield hem vast alsof haar leven ervan afhing, terwijl haar broer rondcirkelde om Gavril, die ook zijn mes had gepakt maar nog frunnikte aan de metalen veiligheidsring.
‘Dit is het. Dit is mijn moment.’ Alexi stormde de menigte in voordat Sabir kon vragen wat hij van plan was.
‘Alexi! In jezusnaam! Hou je erbuiten!’
Maar het was te laat om hem tegen te houden. Alexi sprintte al langs de rand van de menigte in de richting van de kerk.
31
Alexi was al zijn hele leven een meesterdief, en meesterdieven weten hoe ze het toeval moeten benutten. Hoe ze van de gelegenheid gebruik moeten maken.
Hij wist zeker dat de bewaker zich uiteindelijk zou laten verlokken de kerk uit te komen. Hoe kon het anders, als alle gelovigen de kerk uit waren gestroomd, gedreven door nieuwsgierigheid over wat er op het plein gebeurde?
Alexi kon zich de gedachtegang van de bewaker voorstellen. Zijn plicht lag toch zeker buiten? Sainte Sara kon toch wel eventjes op zichzelf passen? Hij was zich niet van enige dreiging jegens haar bewust. Niemand had hem gewaarschuwd dat hij extra goed moest opletten. Wat kon het voor kwaad om de saaie ochtend te onderbreken voor een beetje frisse lucht en een relletje?
Alexi had zich net aan de rechterkant van de hoofdingang verscholen toen de bewaker in het kielzog van de menigte naar buiten kwam, zijn gezicht stralend van verwachting. Alexi schoot achter hem naar binnen en rende meteen door naar de crypte. Hij kwam hier al zijn hele leven, dus hij kende het interieur als zijn broekzak.
Sainte Sara stond in een hoek van de verlaten crypte, omringd door votiefgeschenken, foto’s, kaarsen, snuisterijen, gedichten, gedenkplaten, schoolbordjes met de namen van mensen erop geschreven en bloemen, heel veel bloemen. Ze was gekleed in minstens twintig lagen geschonken kleding, pelerines, linten en met de hand genaaide sluiers, en alleen haar mahoniebruine gezicht, in het niet verzinkend onder de zilveren kroon erboven, piepte door de verstikkende laag textiel naar buiten.
Nadat hij bijgelovig een kruis had geslagen en een blik die smeekte ‘vergeeft u het mij alstublieft’ op het dichtstbijzijnde kruisbeeld had geworpen, kantelde Alexi Sara-e-kali en liet zijn hand over de onderkant glijden. Niets. Zo glad als albast.
Met een vertwijfelde blik op de ingang van de crypte mompelde Alexi een gebed, pakte zijn zakmes en begon te schrapen.
==
Achor Bale had de zich snel ontwikkelende gebeurtenissen op het plein dat voor hem lag met grote interesse gevolgd. Eerst verscheen haastig de blonde idioot, daarna de twee boze zigeuners, die op de bedelende vriendin afstormden. Toen was de bedelende vriendin gaan krijsen en had ieders aandacht gevestigd op haar blonde vriendje, dat anders ongetwijfeld had gezien wat er gebeurde voordat iemand hem in de gaten had gehad en zich uit de voeten had kunnen maken voordat de pleuris uitbrak. Wat nu gebeurde.
De twee motoragenten deden nog steeds pogingen zich een weg door de menigte te banen. Het blonde vriendje stond tegenover de jongste van de twee andere mannen, en als Bale zich niet vergiste, zwaaide hij met een Opinel-zakmes, dat ongetwijfeld ogenblikkelijk zou breken als het iets substantiëlers dan een vogelbotje raakte. De oudere man – de vader, waarschijnlijk – had zijn handen vol aan zijn hysterische dochter, maar het was duidelijk dat hij er binnenkort in zou slagen zich aan haar te ontworstelen, waarna die twee samen de blonde zouden fileren, lang voordat de politie ook maar een schijn van kans zou hebben om in de buurt te komen.
Bale liet zijn blik over het plein gaan. Op de een of andere manier kwam het geheel hem opgezet voor. Een rel brak bijna nooit op natuurlijke wijze uit, zomaar uit zichzelf. Ze werden georkestreerd. Tenminste, dat was zijn ervaring. Hij had er zelf een paar op touw gezet in zijn tijd in het vreemdelingenlegioen; niet onder de hoge bescherming van het legioen, uiteraard, maar puur als manier om te bewerkstelligen dat ze betrokken raakten bij een situatie die zichzelf anders misschien gewoon had opgelost zonder dat er geweld aan te pas kwam.
Er was een rel geweest in Tsjaad waar hij met warme gevoelens aan terugdacht. Dat was in de jaren tachtig, toen het legioen daar was ingezet. Veertig doden en tientallen gewonden. Volgens het Corpus was hij gevaarlijk dicht bij het starten van een burgeroorlog gekomen. Wat zou monsieur zijn vader zich daarover hebben verheugd.
Legio Patria Nostra; Bale kreeg er bijna nostalgische gevoelens van. Hij had heel veel nuttige dingen geleerd in het ‘strijdersdorp’ van het legioen in Fraselli op Corsica, en ook in Rwanda, Djibouti, Libanon, Kameroen en Bosnië. Dingen die hij nu misschien in de praktijk zou moeten brengen.
Hij stond op om een beter uitzicht te hebben. Toen dat niet werkte, klom hij op het cafétafeltje en gebruikte zijn hoed om het zonlicht af te schermen. Niemand sloeg acht op hem; alle ogen waren op het plein gericht.
Hij keek net op tijd om naar de kerk om te zien hoe Alexi, die zich achter de deur van de hoofdingang had verscholen, achter de bewaker langs naar binnen stormde.
Uitstekend. Bale werd weer eens op zijn wenken bediend. Hij keek of hij Sabir ergens op het plein zag, maar kon hem niet ontdekken. Dan kon hij zich het beste bij de ingang van de crypte opstellen. Wachten tot de zigeuner weer naar buiten kwam. In de turbulente chaos die de place de l’Église was, zou het niemand verbazen een tweede lijk met een steekwond in zijn borst te vinden.
32
Calque had het moeilijk met de gravin. Dat was begonnen toen ze had ontdekt dat hij sceptisch stond tegenover haar bewering dat de familie van haar echtgenoot verantwoordelijk was geweest voor de bescherming van de koningen van het Huis Angevin, Capet en Valois tegen duivelse tussenkomst.
‘Waarom is hier niets over geschreven? Waarom heb ik nog nooit van een dertiende pair de France gehoord?’
Macron keek ongelovig toe. Wat was Calque aan het doen? Hij was hier om de herkomst van een pistool te onderzoeken, niet om zich in iemands afkomst te verdiepen.
‘Maar er is wel over geschreven, meneer Calque. Alleen hebben de geleerden niet de beschikking over die documenten. Dacht u dat alles uit de geschiedenis precies zo is gebeurd als de historici het beschrijven? Dacht u echt dat er geen adellijke families in heel Europa zijn die hun privécorrespondentie en papieren verborgen houden voor nieuwsgierige ogen? Dat er geen geheime genootschappen zijn die vandaag de dag nog steeds geheim zijn en van het bestaan waarvan niemand nog op de hoogte is?’
‘Bent u op de hoogte van een dergelijk genootschap, madame?’
‘Natuurlijk niet. Maar ze bestaan beslist. Gaat u daar maar van uit. En misschien hebben ze wel meer macht dan u zou denken.’ Er gleed een vreemde blik over het gezicht van de gravin. Ze stak haar hand uit en deed een belletje klingelen. Zonder een woord te zeggen kwam Milouins de kamer binnen en begon het koffieservies af te ruimen.
Calque besefte dat het gesprek bijna ten einde was. ‘Het pistool, madame. Het pistool dat op naam van uw man stond. Wie heeft het nu in zijn bezit?’
‘Mijn man is het voor de oorlog kwijtgeraakt. Ik herinner me nog goed dat hij me dat heeft verteld. Het was gestolen door een jachtopziener die op zeker moment ontevreden was over zijn betrekking. De graaf heeft de politie op de hoogte gesteld, dat kunt u vast nog wel terugvinden. Er is een voorlopig onderzoek ingesteld, maar het pistool is nooit teruggevonden. Het deed er weinig toe. Mijn man had veel pistolen. Een collectie met enige faam, geloof ik. Ikzelf heb echter geen enkele belangstelling voor vuurwapens.’
‘Ik snap het, madame.’ Calque wist wanneer hij verslagen was. De kans dat er nog rapporten uit de jaren dertig bestonden van een voorlopig onderzoek naar een verdwenen vuurwapen was minimaal. ‘Maar als ik het goed begrijp bent u in de jaren zeventig met uw man getrouwd? Hoe kunt u dan op de hoogte zijn van gebeurtenissen uit de jaren dertig?’
Macrons mond viel open.
‘Mijn man vertelde me altijd alles, meneer Calque.’ De gravin stond op.
Macron kwam overeind. Hij zag met plezier hoe Calques eerste poging om overeind te komen van de sofa mislukte. De oude man voelde het ongeluk blijkbaar nog goed, dacht hij bij zichzelf. Misschien is hij toch wat zwakker dan hij laat merken? Hij gedraagt zich in elk geval verdomd vreemd.
De gravin belde tweemaal. De lakei kwam weer binnen. Ze knikte naar Calque en de lakei haastte zich om hem overeind te helpen.
‘Het spijt me, madame. Inspecteur Macron en ik zijn betrokken geraakt bij een botsing. Bij de achtervolging van een schurk. Ik ben nog een beetje stijf.’
Een botsing? Bij de achtervolging van een schurk? Wat had dat allemaal te betekenen? Macron wilde naar de deur lopen. Toen bleef hij staan. De oude man was helemaal niet zo stijf. Hij deed maar alsof.
‘Uw zoon, madame? Zou hij misschien nog iets aan uw verhaal kunnen toevoegen? Misschien heeft zijn vader met hem over het pistool gepraat?’
‘Mijn zoon? Ik heb negen zonen. En vier dochters. Met wie van hen zoudt u willen spreken?’
Calque bleef als aan de grond genageld staan. Hij slingerde een beetje, alsof hij nauwelijks meer op zijn benen kon staan. ‘Dertien kinderen? Dat verbaast me, madame. Hoe is dat mogelijk?’
‘Dat heet adoptie, meneer Calque. De familie van mijn man financiert al negen eeuwen een nonnenklooster, als onderdeel van haar liefdadige werken. Mijn man is in de oorlog zwaar gewond geraakt. Vanaf dat moment kon hij geen natuurlijke erfgenaam meer krijgen. Daarom is hij zo laat getrouwd. Maar ik heb hem overgehaald zijn standpunt inzake de erfopvolging te heroverwegen. We zijn vermogend. Het klooster heeft een weeshuis. We hebben zo veel mogelijk wezen in huis gehaald. Adoptie is een oud gebruik binnen Franse en Italiaanse adellijke families in het geval van overmacht. Verre te verkiezen boven het uitsterven van de naam.’
‘De huidige graaf, dan? Mag ik zijn naam weten?’
‘Graaf Rocha. Rocha de Bale.’
‘Zou ik hem kunnen spreken?’
‘We zijn hem kwijtgeraakt. Om redenen die hij zelf het beste kent heeft hij zich aangesloten bij het vreemdelingenlegioen. Zoals u weet, moeten legionairs een nieuwe naam aannemen. Die naam hebben we nooit gekend. Ik heb hem al vele jaren niet gezien.’
‘Maar het legioen neemt alleen buitenlanders aan, madame. Geen Fransen. Alleen in de officiersrangen. Was uw zoon officier?’
‘Mijn zoon was een dwaas. Op de leeftijd waarop hij dienst nam was hij tot elke dwaasheid in staat. Hij spreekt zes talen. Het is heel goed mogelijk dat hij zichzelf heeft uitgegeven voor een buitenlander.’
‘Wat u zegt, madame. Wat u zegt.’ Calque knikte erkentelijk naar de lakei. ‘We lijken op een dood punt in ons onderzoek te zijn beland.’
De gravin leek hem niet gehoord te hebben. ‘Ik kan u verzekeren dat mijn zoon niets weet van zijn vaders pistool. Hij is dertig jaar na de verdwijning ervan geboren. We hebben hem op zijn twaalfde geadopteerd. Omdat mijn man niet zo jong meer was.’
Als Calque een kans zag, greep hij die onmiddellijk. Hij beproefde zijn geluk. ‘Zoudt u de titel niet kunnen laten overgaan op uw tweede zoon? Om de nalatenschap veilig te stellen?’
‘Die mogelijkheid is met de dood van mijn man verloren gegaan. Het erfgoed is onvervreemdbaar.’
Calque en Macron werden soepeltjes overgedragen in de handen van de capabele madame Mastigou. In nauwelijks een halve minuut had die ze weer vloeiend doorgesluisd naar hun auto en reden ze over de oprijlaan in de richting van Ramatuelle.
Macron wees met zijn kin naar het kleiner wordende huis. ‘Wat was dat allemaal?’
‘Wat was wat allemaal?’
‘Die schijnvertoning daar. Ik heb zelfs twintig minuten lang niet aan de pijn in mijn voeten gedacht. U was zo overtuigend dat ik er zelf bijna in vloog. Ik bood haast aan u de trap af te helpen.’
‘Schijnvertoning?’ vroeg Calque. ‘Wat voor schijnvertoning? Ik weet niet waar je het over hebt, Macron.
Macron wierp hem een snelle blik toe.
Calque grijnsde.
Voordat Macron er verder op in kon gaan, zoemde de telefoon. Macron stopte in een parkeerhaven en nam op.
‘Ja. Ja. Begrepen. Ja.’
Calque trok een wenkbrauw op.
‘Ze hebben de code van het zendertje van de ogenman gekraakt, meneer. Sabirs auto staat op een terrein voor lang parkeren in Arles.’
‘Daar hebben we heel weinig aan.’
‘Er is nog iets.’
‘Ik luister.’
‘Een steekpartij. In Les Saintes-Maries-de-la-Mer. Tegenover de kerk.’
‘Nou en?’
‘Ik heb iets laten checken. Na ons speurwerk in Gourdon heb ik de namen van alle mensen die we hebben ondervraagd genoteerd. En ons kantoor gevraagd me op de hoogte te houden van alle incidenten waar zigeuners bij betrokken waren. Om vast te stellen of er een overlapping was, als het ware.’
‘Ja, Macron? Ik ben al onder de indruk. Nu wil ik graag de ontknoping horen.’
Macron startte de auto. Hij kon beter niet glimlachen, hield hij zichzelf voor. Hij kon beter helemaal geen emotie laten blijken. ‘In verband met de steekpartij is de politie op zoek naar een zekere Gavril La Roupie.’
33
Gavril had geen moment aan Badu en Stefan gedacht. In zijn bezeten opwinding over zijn plan om Sainte Sara te ontvoeren, had hij helemaal over het hoofd gezien dat Bazena kon bogen op twee van de gewelddadigste mannelijke familieleden aan deze kant van de Montagne Sainte-Victoire. Er deden legio verhalen over hen de ronde. Vader en zoon traden altijd samen op, waarbij de een de aandacht afleidde van de ander. Hun kroeggevechten waren legendarisch. Het gerucht ging dat ze samen meer slachtoffers hadden gemaakt dan de eerste atoombom.
Het was de rit naar Les Saintes-Maries geweest waardoor het mis was gegaan. De beide mannen waren in een onnatuurlijk vriendelijke stemming geweest. Het feest was voor hen het hoogtepunt van het jaar: het bood een overvloed aan mogelijkheden tot het vereffenen van oude rekeningen en het creëren van nieuwe. Gavril was zo vaak bij hen en zo aanwezig, dat hij niet telde. Ze waren aan hem gewend. En het was natuurlijk niet bij hen opgekomen dat hij het in zijn hoofd zou halen om Bazena te laten bedelen. Dus hadden ze hem binnengehaald in hun verdorven wereldje en hem, ook al was het maar kort, deelgenoot gemaakt.
Nu kwam Stefan op hem af en het enige wat hij had om zich mee te verdedigen was een lullig Opinel-zakmes. Als Badu er zo meteen in zou slagen zich te bevrijden van zijn dochter, wist Gavril dat hij er geweest was. Ze zouden zijn ogen uit zijn kop snijden.
Gavril wierp het zakmes met al zijn kracht naar Stefan en maakte zich toen uit de voeten in de menigte. Achter hem klonk gebrul, maar hij besteedde er geen aandacht aan. Hij moest hier weg. Later zou hij wel bekijken hoe hij de schade kon beperken. Dit was een zaak van leven of dood.
Hij zigzagde als een bezetene tussen de samengestroomde zigeuners door. Als een American footballspeler die door de verdediging heen probeert te komen. Instinctief gebruikte Gavril de vijf klokken die je in de open kerktoren kon zien hangen als oriëntatiepunt, want hij wilde naar de kade sprinten en een boot stelen. Aangezien er slechts drie wegen de stad uit leidden en het verkeer in beide richtingen met een slakkengangetje reed vanwege het festival, was het de enige zinnige manier om te ontkomen.
Toen, op het kruispunt van de rue Espelly en de avenue Van Gogh, recht voor de stierenarena, zag hij Alexi. En achter hem Bale.
34
Alexi had op het punt gestaan met een humeurig gezicht het beeld van Sainte Sara terug te zetten op de sokkel. Dit was allemaal een enorme verspilling van tijd geweest. Hoe kwam Sabir erbij te verwachten dat dingen die honderden jaren geleden waren gebeurd hun sporen tot in het heden hadden nagelaten? Het was waanzin.
Alexi vond het zelf al bijna onmogelijk twintig jaar terug te kijken, laat staan vijfhonderd. De krabbeltjes die Sabir vol zelfvertrouwen had gedecodeerd waren in zijn ogen niets dan de wartaal van een krankzinnige. Dat kreeg je ervan als mensen per se alles wilden opschrijven en op die manier wilden communiceren. Waarom praatten ze niet gewoon met elkaar? Als iedereen alleen maar praatte, zou de wereld er een stuk zinniger uitzien. Dan zou alles tenminste direct gebeuren. Net als in Alexi’s wereld. Als hij ’s ochtends wakker werd, bedacht hij hoe hij zich op dat moment voelde. Hij dacht niet aan het verleden of de toekomst. Alleen aan het heden.
Hij had de stop van hars bijna over het hoofd gezien. In de loop der eeuwen was die verweerd tot een walnootachtige glans, net als de rest van Sainte Sara’s geverfde voetstuk. Maar het was duidelijk ander materiaal. Toen hij er met zijn zakmes aan krabde, vormde het schaafkrullen, geen poeder. Hij gebruikte zijn zakmes als hefboom en wrikte het stuk hars naar boven tot het eruit wipte. Hij voelde met zijn vinger in het gat. Ja. Er zat iets in.
Hij stak zijn zakmes in het gat en draaide. Er kwam een pluk textiel naar buiten. Alexi spreidde het uit over zijn hand en keek ernaar. Niets. Alleen een mottig lapje linnen met wormgaatjes erin.
Hij tuurde in het gat, maar zag niets. Geïntrigeerd gaf hij een paar korte tikjes met het beeld tegen de grond. Nog een keer. Er viel een bamboe koker uit. Bamboe? In een beeld?
Alexi wilde de koker net in tweeën breken toen hij het geluid van voetstappen hoorde op de brede stenen trap naar de crypte.
Snel ruimde hij de sporen van zijn aanwezigheid op en zette het beeld weer op zijn plaats. Toen ging hij er geknield voor liggen.
Hij hoorde de voetstappen naderen. Malos mengues! Stel dat het de ogenman was! Dan zou hij een weerloos doelwit zijn.
‘Wat doe jij hier?’
Alexi duwde zich overeind en knipperde met zijn ogen. Het was de bewaker. ‘Wat denk je dat ik doe? Bidden. Dit is toch een kerk?’
‘Je hoeft niet kwaad te worden.’ Het was duidelijk dat de bewaker eerder ruzie met zigeuners had gehad en een herhaling daarvan wenste te voorkomen. Vooral na wat hij zojuist op het plein had gezien.
‘Waar is iedereen?’
‘Heb je dat dan niet gehoord?’
‘Wat gehoord? Ik was aan het bidden.’
De bewaker haalde zijn schouders op. ‘Twee van jullie mensen. Ruzie over een vrouw. De een wierp een mes naar de ander. Raakte hem in zijn oog. Overal bloed. Ze zeggen dat het oog aan een draadje langs zijn wang bungelde. Weerzinwekkend. Maar ja. Dan moeten ze maar niet gaan vechten bij een plechtige gelegenheid als deze. Ze hadden hierbinnen moeten zijn, net als jij.’
‘Als je een mes gooit, komt een oog niet naar buiten vallen. Dat verzin je.’
‘Nee, nee. Ik heb het bloed gezien. De mensen gilden. Een van de politieagenten had het oog op een doekje en probeerde het terug te duwen.
‘Heilige Maria moeder van God.’ Alexi vroeg zich af of het Gavril was die zijn oog was kwijtgeraakt. Dat zou een lelijke tegenvaller voor hem zijn. En het zou hem vertragen. Misschien zou hij niet meer zo hard lachen om lichamelijke gebreken van anderen nu hij zelf een lichaamsdeel miste? ‘Mag ik de voeten van de Madonna kussen?’ Alexi had gezien dat er nog wat harskrullen op de grond lagen; even zacht blazen en ze zouden onder de rokken van Sainte Sara verdwijnen.
De bewaker keek om zich heen. De crypte was verlaten. Kennelijk waren de mensen met hun aandacht nog bij wat er op het plein gebeurde. ‘Goed dan. Maar doe het snel.’
35
Bijna onmiddellijk nadat Alexi de kerk uit was gekomen, was Bale dicht achter hem gaan lopen. Maar de zigeuner was hyperalert. Als een windhond na een race. Wat hij daarbinnen ook had gedaan, het had hem in een staat van grote opwinding gebracht en de adrenaline stroomde door zijn lijf.
Bale had min of meer verwacht dat de zigeuner meteen terug zou gaan naar het plein om te zien wat daar gebeurde en om Sabir te zoeken. Maar in plaats daarvan had hij zich over de place Lamartine in de richting van de zee gehaast. Waarom? Had hij binnen iets gevonden?
Bale besloot Alexi te schaduwen tot ze de stad uit waren. Het was altijd een goed idee om de ergste drukte achter je te laten. De politie zou net zomin geïnteresseerd zijn in de locatie van de moord als in het eindresultaat. Het slachtoffer zou toch maar een zigeuner zijn. En op die manier zou hij ruim de tijd hebben om Alexi’s zakken te doorzoeken naar wat hij in de crypte had gepikt of overgeschreven. Daarom versnelde hij zijn pas en gaf hij zijn onzichtbaarheid op, want hij rekende erop dat hij in de mensenmassa veilig was.
Op dat moment zag Alexi hem. Dat merkte Bale aan het feit dat de zigeuner van schrik zijn evenwicht verloor en heel even op één knie viel. Alexi leefde niet met zijn hoofd in de wolken, zoals Gavril.
Bale zette het op een lopen. Het was nu of nooit. Hij mocht de man niet laten ontsnappen. De zigeuner klemde iets stevig tegen zijn borst. Daardoor kon hij zijn ene arm niet gebruiken en was hij minder snel. Dus wat hij ook vasthield, het was belangrijk voor hem. En daarom was het belangrijk voor Bale.
Nu zette hij koers naar de arena. Mooi. Als hij eenmaal op de Esplanade was, zou hij veel gemakkelijker in het oog te houden zijn. Veel gemakkelijker dan hier in de drukte.
Mensen draaiden zich om en staarden de twee mannen die langs hen stormden na.
Bale was in goede conditie. Dat moest hij wel zijn. Sinds het vreemdelingenlegioen besefte hij dat een goede conditie gelijkstond aan gezondheid. Je lichaam luisterde naar je. Een goede conditie bevrijdde je van de last van de zwaartekracht. Als je de juiste balans kon vinden, kon je bijna vliegen.
Alexi kon hard rennen, maar niemand kon beweren dat hij een goede conditie had. Hij had zelfs nog nooit van zijn leven bewust aan lichaamsbeweging gedaan. Onbewust leidde hij een tamelijk gezond leven, in natuurlijke harmonie met zijn instincten, die hem eerder de kant van gezondheid dan van ziekte op stuurden. Van oudsher stierven zigeunermannen jong, meestal als gevolg van roken, genetische aanleg en alcohol. Alexi had nooit gerookt. Aan zijn genen kon hij niets veranderen, maar alcohol was altijd een zwakte geweest, en hij had nog last van de nawerking van het drinkgelag op de bruiloft en van het feit dat er vanaf flinke hoogte een man in een stoel op hem was gevallen. Dezelfde man die hem nu achtervolgde.
Hij voelde dat hij begon te verzwakken. Nog vijfhonderd meter tot hij bij de paarden was. Als God hem genadig was, hadden ze de zadels erop laten zitten. Boubouls familie kennende zou niemand de moeite hebben genomen de paarden ook maar aan te raken nadat Yola, Sabir en hij ze aan de zorg van Bouboul hadden toevertrouwd, twee uur geleden, toen ze vanuit het Maset du Marais bij de stad waren aangekomen. De paarden vormden zijn enige kans op ontsnapping. Hij had ze alle drie goed kunnen bekijken en wist dat de merrie met de vier zwarte sokken verreweg het beste was. Als de ogenman hem niet te pakken kreeg voordat hij bij Bouboul was, had hij nog een kans. In het ergste geval kon hij zelfs zonder zadel rijden.
Eén ding kon Alexi heel goed, en dat was met paarden omgaan. Dat deed hij al sinds zijn kindertijd.
Nu moest hij alleen zien dat hij het strand haalde en heel hard bidden.
==
Gavril voelde zijn verontwaardiging groeien terwijl hij Bale en Alexi volgde. Het was hun schuld dat deze aaneenschakeling van ellende hem was overkomen. Als hij niet in aanvaring was gekomen met Alexi zou hij de gadje nooit hebben ontmoet. En als de gadje hem niet met zijn mes in zijn been had gestoken, zou hij die confrontatie met de politie niet hebben gehad. En dan zou hij dus nooit van de beloning gehoord hebben. Of was het nou andersom? Soms gingen Gavrils gedachten met hem op de loop en raakte hij het spoor bijster.
Hij zou hoe dan ook naar Les Saintes-Maries zijn gekomen, dat was waar, maar hij zou de gebeurtenissen de baas zijn geweest in plaats van zij hem. Dan had hij Alexi kunnen uitdagen op het moment dat het hém uitkwam, als die idioot bezopen was. Gavril was een meester in het uitdelen van stoten onder de gordel, puur gericht op het effect. Waar hij niet van hield, waren plotselinge veranderingen in vaste patronen.
Misschien kon hij de boel toch nog redden? Als hij de gadje liet afrekenen met Alexi, zou de man afgeleid zijn. En daardoor kwetsbaarder. En als Gavril de twee tegelijk kon uitleveren aan de politie, had hij pas echt een onderhandelingspositie. Een eenvoudig telefoontje zou genoeg zijn. Nadat ze hem de beloning hadden betaald, kon hij bedingen dat ze Badu en Stefan waarschuwden zich niet meer met hem te bemoeien. Alle zigeuners waren doodsbang voor de gevangenis. De gedachte daaraan zou het enige zijn wat hen in bedwang kon houden.
Misschien kon hij dan toch nog met Yola trouwen? Ja. Op die manier hoefde hij zijn plannen helemaal niet te veranderen. Alles kon weer goedkomen.
Terwijl hij zich achter de twee mannen aan haastte, vroeg hij zich terloops af hoeveel geld Bazena van de toeristen los had weten te peuteren voordat haar bemoeizuchtige vader daar een einde aan had gemaakt.
36
Sabir keek vergeefs om zich heen op zoek naar Alexi. Waar was die gek gebleven? Het laatste wat hij van hem had gezien, was dat hij in de richting van de kerk was gerend. Maar Sabir had in de crypte gezocht en hem nergens gevonden. En deze crypte was anders dan die in Rocamadour. Hier was geen plek om je te verbergen – tenzij het hem gelukt was onder de vele rokken van Sainte Sara te kruipen.
Zoals afgesproken ging hij terug naar het stadhuis. ‘Heb jij hem gevonden?’
Yola schudde haar hoofd.
‘Tja, wat nu?’
‘Misschien is hij teruggegaan naar het Maset? Misschien heeft hij iets gevonden? Heb je hem daadwerkelijk de kerk in zien gaan?’
‘Je kon helemaal niets zien, zo’n heksenketel was het.’
Onbewust, zonder een woord tegen elkaar te zeggen, sloegen ze de avenue Léon Gambetta in naar de plage des Amphores en de paarden.
Sabir wierp een zijdelingse blik op Yola. ‘Je hebt het trouwens briljant gespeeld. Dat wilde ik je nog even zeggen. Je bent een geboren provocateur.’
‘Provocatrice. Wie heeft jou je Frans geleerd?’
Sabir lachte. ‘Mijn moeder. Maar niet van harte. Ze wilde dat ik honderd procent Amerikaans zou worden, zoals mijn vader. Maar ik heb haar teleurgesteld. Ik ben een fiftyfifty-product geworden.’
‘Ik snap het niet.’
‘Ik ook niet.’
Ze waren bij de woonwagen van Bouboul aangekomen. De staak waar de drie paarden aan vastgebonden hadden moeten staan, was verdacht leeg.
‘Fantastisch. Iemand is er met onze paarden vandoor. Of misschien heeft Bouboul ze verkocht als hondenvlees? Weet je wat de benenwagen betekent, Yola?’
‘Wacht. Daar is Bouboul. Ik ga hem vragen wat er is gebeurd.’
Yola rende de weg over. Terwijl hij haar nakeek, besefte Sabir dat hij iets miste, een aanwijzing die zij al had opgepikt. Hij stak achter haar aan de weg over.
Bouboul hief zijn handen ten hemel. Hij praatte in het Sinti. Sabir probeerde het te volgen, maar begreep alleen dat er iets onverwachts was gebeurd en dat Bouboul met luide stem alle verantwoordelijkheid ervoor van de hand wees.
Toen hij Boubouls tirade zat was, nam Sabir Yola terzijde. ‘Vertaal het, alsjeblieft. Ik versta geen woord van wat die man zegt.’
‘Het is slecht nieuws, Damo. Slechter kan niet.’
‘Waar zijn de paarden gebleven?’
‘Alexi heeft er een meegenomen. Twintig minuten geleden. Hij was uitgeput. Hij had gerend. Volgens Bouboul was hij zo bekaf dat hij nauwelijks op het paard kon komen. Een halve minuut later kwam er een andere man aanrennen. Deze man was helemaal niet moe. Hij had vreemde ogen, volgens Bouboul. Hij keek niemand aan. Sprak tegen niemand. Hij heeft simpelweg het tweede paard meegenomen en is achter Alexi aan gereden.’
‘Jezus christus. Dat konden we nou net gebruiken. Heeft Bouboul geprobeerd hem tegen te houden?’
‘Ziet hij eruit alsof hij gek is? De paarden waren niet van Bouboul. Ze waren niet eens van ons. Waarom zou hij risico lopen voor het eigendom van iemand anders?’
‘Dat is waar.’ Sabir vroeg zich nog steeds af hoe het tot de achtervolging was gekomen. ‘Waar is het derde paard? En had Alexi iets bij zich? Vraag dat eens.’
Yola wendde zich tot Bouboul. Ze wisselden een paar korte zinnen in het Sinti. ‘Het is erger dan ik dacht.’
‘Erger? Hoe kan het nog erger zijn? Je zei al dat het niet slechter kon.’
‘Alexi had iets bij zich. Je had gelijk. Een koker van bamboe.’
‘Een koker van bamboe?’
‘Ja. Die hield hij als een baby tegen zijn borst geklemd.’
Sabir greep Yola’s arm. ‘Snap je wat dat betekent? Hij heeft de profetieën gevonden. Alexi heeft ze gevonden.’
‘Maar dat is niet alles.’
Sabir sloot zijn ogen. ‘Je hoeft het niet meer te vertellen. Ik ving de naam op terwijl jullie stonden te praten. Gavril.’
‘Ja, Gavril. Hij volgde de andere twee. Hij kwam ongeveer een minuut na de ogenman aan en heeft het derde paard meegenomen.’
37
Twintig minuten nadat hij uit Les Saintes-Maries was vertrokken, herinnerde Gavril zich dat hij geen wapen had. Dat had hij tijdens de vechtpartij naar Stefan gegooid.
De gedachte trof hem als een mokerslag, zozeer zelfs dat hij zijn galopperende paard inhield en stil deed staan en een halve minuut overwoog rechtsomkeert te maken.
Maar de gedachte aan Badu en Stefan bracht hem ertoe verder te gaan. Die twee zouden zijn bloed wel kunnen drinken. Ze zouden op dit moment de straten van Les Saintes-Maries uitkammen op zoek naar hem, of anders lieten ze hun messen slijpen op de slijpsteen van Nan Maximoff. Zolang hij zich te paard midden in het Marais bevond, had in elk geval niemand de kans hem te pakken te krijgen.
De twee mannen voor hem uit hadden geen idee dat hij hen volgde. Sterker nog, nu ze eindelijk de verharde weg hadden verlaten, kon hij meer dan een halve kilometer achter hen blijven, zo duidelijk was het spoor dat ze achterlieten in het struikgewas. Twee galopperende paarden ploegden de grond ruim voldoende om, en Gavril kon de nieuwe hoefafdrukken gemakkelijk onderscheiden van oude.
Hij zou het spoor van Alexi en de gadje gewoon volgen en zien wat er gebeurde. In het ergste geval, als hij ze kwijtraakte, kon hij altijd nog doorrijden naar de buitenwijken van Arles en daar op een bus stappen. Zich een tijdje uit de voeten maken.
Wat had hij per slot van rekening te verliezen?
38
Alexi wist zijn afstand tot de ogenman enigszins te vergroten – maar dat ging niet zo snel als hij had gehoopt. De merrie had tijd genoeg gehad om bij te komen van de tien kilometer die ze die ochtend hadden gereden, maar Alexi vermoedde dat Bouboul haar eten noch drinken had gegeven, want haar tong hing al uit haar mond. Ze liep duidelijk op haar laatste benen.
Zijn enige troost was dat de ruin waarop de ogenman reed ongetwijfeld in dezelfde conditie verkeerde. Het vooruitzicht om in zo’n verlaten omgeving te voet verder te moeten, dwars door het moeras en achtervolgd door een gek met een pistool, was ronduit onverdraaglijk.
Tot dan toe had hij precies dezelfde weg terug genomen als ze die ochtend vanaf het huis hadden afgelegd. Maar Alexi wist dat hij nu snel van richting zou moeten veranderen en onbekend gebied zou moeten betreden. Hij kon niet het risico nemen de ogenman terug te leiden naar hun basis. Want als Sabir en Yola ontdekten dat de twee paarden weg waren, zou hun niets anders resten dan terug te keren naar de enige plek waarvan ze wisten dat hij er misschien naartoe zou komen.
Zijn enige hoop was uit handen te blijven van de ogenman. Om daar enige kans op te hebben, wist Alexi dat hij zijn verstand erbij moest houden. Dat hij zijn groeiende paniek moest onderdrukken. Dat hij helder en constructief moest denken, en dat in volle galop.
Links van hem, achter het Étang des Launes, liep de Petit Rhône. Die kende Alexi goed, want hij had er sinds zijn kindertijd regelmatig gevist met een hele reeks mannelijke familieleden. Voor zover hij wist was er maar één veerdienst in de buurt: de Bac du Sauvage. De enige andere manier om de rivier over te steken was een brug, de Pont de Sylvéréal, maar daarvoor moest je een flink stuk om, want die lag een kilometer of tien verder stroomopwaarts. Er was letterlijk geen andere weg de Petite Camargue in, tenzij je kon vliegen.
Als hij precies op het juiste moment bij de veerpont kwam, had hij misschien een kleine kans. Maar hoe waarschijnlijk was dat? De pont ging op het hele en het halve uur. Hij zou best aan de overkant kunnen liggen, op het punt om terug te keren – en in dat geval kon Alexi geen kant uit. In zijn herinnering was de rivier daar ongeveer tweehonderd meter breed en stroomde veel te snel om door een uitgeput paard te kunnen worden overgestoken. En hij had geen horloge. Moest hij alles op één kaart zetten en op de veerpont mikken? Of was hij gek als hij dat deed?
De merrie struikelde en herstelde zich. Alexi wist dat haar hart uit elkaar zou barsten als hij zo doorging; hij had gehoord van paarden waarbij dat was gebeurd. Ze zou als een baksteen neervallen en hij zou over haar schoft vliegen en zijn nek breken. Als dat gebeurde, zou de ogenman in elk geval niet meer de moeite hoeven te nemen hem te martelen, zoals hij blijkbaar met Babel had gedaan.
Alexi was op twee minuten rijden van de aanlegplaats van de pont. Hij moest het erop wagen. Hij wierp een laatste, wanhopige blik over zijn schouder. De ogenman reed vijftig meter achter hem en liep op hem in. Misschien had de ruin wel een slokje water kunnen bemachtigen bij Bouboul? En werd hij daarom niet zo snel moe als de merrie?
Bij het veer waren de slagbomen naar beneden, en de pont stak net van wal. Er waren vier auto’s en een bestelbusje aan boord. De oversteek was zo kort dat niemand de moeite had genomen uit te stappen. Alleen de kaartjesverkoper zag Alexi aankomen.
De man stak waarschuwend zijn hand op en riep: ‘Non! Non!’
Alexi liet de merrie naar de enkele slagboom koersen. Die stond onder aan een steile helling. Misschien zou ze genoeg greep op het asfalt hebben om eroverheen te springen? Hoe dan ook, hij kon het zich niet veroorloven vaart te minderen.
Op het allerlaatste moment bleek de merrie de sprong niet aan te durven en ze dook naar links. Haar achterbenen gleden onder haar vandaan en haar heup zakte naar de grond, een effect dat werd versterkt door de steile helling naar het veer. Ze gleed schril hinnikend met vier benen in de lucht onder de slagboom door. Alexi raakte de slagboom met zijn rug. Hij probeerde zich op te rollen tot een bal, maar dat lukte niet. Hij sloeg tegen de stang, wat zijn val enigszins brak. Daarna viel hij met zijn rechterzijde op het asfalt. Zonder zichzelf tijd te gunnen om na te denken of stil te staan bij hoeveel pijn het zou doen, sprong Alexi achter de pont aan. Als hij de metalen oprijplaat zou missen, zou hij verdrinken, dat wist hij. Niet alleen had hij zichzelf met de val bezeerd, maar bovendien kon hij niet zwemmen.
De kaartjesverkoper had al veel rare dingen gezien in zijn leven – welke veerman niet? – maar dit spande de kroon. Een man te paard die probeerde over de slagboom te springen om aan boord te komen? Hij vervoerde zo vaak paarden. Er was zelfs een semipermanente paal waar paarden in de zomermaanden aan konden worden vastgelegd; weggedraaid van de auto’s, zodat de paarden niemands lak konden beschadigen als ze achteruit trapten. Misschien was deze man een paardendief? Dan was hij zijn buit in elk geval kwijt. Het paard had haar been gebroken bij de val, als hij zich niet vergiste. Ook de man was waarschijnlijk gewond.
De kaartjesverkoper pakte de reddingsboei van de haak. ‘Hij zit met een touw aan de boot vast! Pak hem en hou vast!’
Nu de pont eenmaal onderweg was, was het te gevaarlijk om te stoppen. Het schip had zijn eigen aandrijving door twee schoepenwielen aan weerszijden, maar was wegens de sterke stroming gekoppeld aan twee geleidingskabels die tijdens de overtocht voortdurend strak werden getrokken. Als je de motoren zou stoppen, zou de pont door de stroming meegetrokken worden tot alle extra lengte uit de kabels was, die dan de volle kracht van het snelstromende water te verduren zouden krijgen. Bij een extreem sterke stroming, zoals na zware regenval, kon de pont zelfs losbreken van de verankeringen en naar open zee drijven.
Alexi greep de band en liet hem over zijn hoofd glijden.
‘Draai je om! Draai je om in het water en laat je voortslepen!’
Alexi draaide zich om en liet zich door de pont op zijn rug meetrekken. Hij was bang dat hij water binnen zou krijgen en daardoor misschien alsnog zou verdrinken. Daarom boog hij zijn hoofd naar voren tot zijn kin op zijn borst lag en het water als een boeggolf over zijn schouders stroomde. Toen hij daar zo lag, kwam het eindelijk bij hem op om in zijn overhemd naar de bamboe koker te voelen. Die was verdwenen.
Hij keek naar de helling bij het veer. Had hij hem daar verloren, toen hij viel? Of in het water? Zou de ogenman hem zien liggen en beseffen wat het was?
De ogenman zat te paard bij de slagboom. Terwijl Alexi toekeek, pakte hij zijn pistool en schoot de merrie dood. Toen draaide hij zich om in de richting van Pont de Gau en het Marais en verdween in het struikgewas.
39
Misschien was het niet handig om je vijanden zoveel angst aan te jagen dat ze niets meer te verliezen hadden? Want wat kon de zigeuner er anders toe hebben bewogen het gigantische risico te nemen om met een uitgeput paard over een slagboom te springen? Iedereen wist dat paarden er een hekel aan hadden om over iets heen te springen waar ze daglicht onderdoor zagen komen. En het paard had geweten dat het op diep water af ging. Daar moest je paarden speciaal op trainen. Het was waanzin. Je reinste waanzin.
Toch kon Bale niet anders dan de man bewonderen om de poging. Per slot van rekening had de zigeuner geweten wat hem te wachten stond als hij in handen van Bale viel. Zonde van het paard, dat wel. Maar het had zijn been gebroken bij de val, en Bale hield er niet van een dier te zien lijden.
Bale gaf de uitgeputte ruin de vrije teugel. Instinctief koos de ruin dezelfde weg terug als ze gekomen waren. De eerste stop op de terugweg zou de zigeuner zijn die op de paarden had gepast. Kijken of hij wat informatie los kon krijgen. Dan in de stad op zoek naar de blonde Viking. En als hij die niet kon vinden, zijn vriendinnetje.
Hoe dan ook, Bale zou Sabirs spoor wel weer ergens oppikken. Dat wist hij zeker. Dat deed hij altijd.
40
Gavril liet zijn paard vaart minderen en stapvoets lopen. Het dier kon niet meer. Hij wilde niet het risico lopen dat het bezweek en hij hier vast kwam te zitten, midden in het Marais en kilometers van de bewoonde wereld.
Anders dan Alexi was Gavril niet echt een jongen van het buitenleven. Hij voelde zich het meest thuis aan de rand van de stad, waar altijd iets te ritselen viel. Tot op dit moment was de handel in gestolen mobieltjes een van Gavrils favoriete bezigheden geweest. Hij stal ze uiteraard niet zelf, want daar waren zijn gezicht en haar veel te opvallend voor. Hij trad alleen op als tussenpersoon en wandelde van café naar café, van bar naar bar, om ze met een paar euro winst per stuk door te verkopen. Van de opbrengst kon hij bier en kleren kopen, en een bijkomend voordeel was dat hij, als hij geluk had, af en toe een payo-meisje een beurt kon geven. Zijn haar vormde het eerste gespreksonderwerp, dat was vaste prik. Hoe kun jij nou een zigeuner zijn, met zulk blond haar? Zijn haarkleur had dus ook positieve kanten.
Bijna onwillekeurig had Gavril het paard tot stilstand gebracht. Wilde hij eigenlijk wel achter Alexi en de gadje aan jagen? En wat zou hij doen als hij hen inhaalde? Hen zo bang maken dat ze zichzelf overgaven? Misschien moest hij het stelen van het paard gewoonweg zien als een slimme uitweg uit een onmogelijke situatie. Het had er in elk geval voor gezorgd dat Badu en Stefan hem niet hadden kunnen achtervolgen om zich op hem te wreken op een manier die ongetwijfeld alleen zij met hun verwrongen geest konden bedenken. Hij zou blij toe zijn als hij hen of Bazena nooit van zijn leven meer hoefde te zien.
En hoe zat het met Yola? Wilde hij echt zo graag met haar trouwen? Ze was niet de enige vrouw op de wereld. Misschien was het beter om alles maar te vergeten. Zich een tijdje uit de voeten te maken. Hij kon het paard laten uitrusten en dan langzaam naar het noorden trekken. Het ergens bij een rangeerterrein achterlaten en in een goederenwagon klimmen voor een ritje naar Toulouse. Daar had hij familie. Die zou hem onderdak geven.
Vol vertrouwen in zijn nieuwe plan liet Gavril de rivier achter zich en zette koers naar de Panperdu.
41
Bale besloot Gavril op te wachten achter een verlaten cabane van de gardians. De ruin en hij vielen vrijwel weg tegen het laag doorlopende rieten dak, dat aan de nok met een witte kap was afgedekt, alsof er een roeiboot ondersteboven op was gelegd.
Bale had tien minuten in de beschutting van de cabane staan kijken hoe Gavril naderbij kwam. Af en toe had hij zelfs zijn hoofd geschud, verbijsterd over de hardnekkige blindheid van de man voor alles wat er om hem heen gebeurde. Was de zigeuner in slaap gevallen? Had hij daarom volkomen willekeurig een pad verlaten dat zo duidelijk door het moerasland was gebaand dat iedereen het kon zien? Het was puur geluk geweest dat Bale Gavril in het oog had gekregen vlak voordat die tijd had gehad voorgoed tussen de bomen te verdwijnen.
Op het laatste moment stapte Bale met zijn paard aan de teugels achter de cabane vandaan. Hij maakte de zakdoek los die hij om de mond van het paard had geknoopt en stopte die weer in zijn zak. Dat was een trucje dat hij had geleerd met lastkamelen van de Berbers toen hij in het legioen zat. Nu had het paard niet gehinnikt toen het zijn kameraad had horen aankomen en hem dus niet verraden.
‘Afstijgen.’ Bale zwaaide met zijn pistool om zijn woorden kracht bij te zetten.
Gavril keek over Bales hoofd naar de rand van het nabijgelegen bosgebied.
‘Vergeet dat maar. Ik heb net een paard doodgeschoten. Dat kan ik best nog een keer doen. Maar ik heb niets tegen het dier. Ik zou er zeer boos van worden als ik het nodeloos moest neerschieten.’
Gavril sloeg zijn been over het zadel en liet zich langs de flank van het paard naar beneden glijden. Hij ging automatisch met de teugels in zijn handen staan, alsof hij een beleefdheidsbezoekje aan Bale bracht in plaats van het slachtoffer van een hinderlaag te zijn. Hij leek van zijn stuk gebracht, alsof hij weer zeven jaar oud was en zijn vader hem zojuist een oorvijg had gegeven voor iets wat hij niet had gedaan. ‘Heb je Alexi doodgeschoten?’
‘Waarom zou ik?’
Bale liep naar Gavril toe en nam hem de teugels uit handen. Die bond hij aan de paal bij de cabane. Toen knoopte hij de lasso los van de zadelknop. ‘Ga liggen.’
‘Wat wil je van me? Wat ga je doen?’
‘Ik ga je vastbinden. Ga liggen.’
Gavril ging op zijn rug liggen en keek op naar de hemel.
‘Nee. Draai je om.’
‘Je gaat me toch niet weer steken?’
‘Nee. Dat niet.’ Bale legde Gavrils armen gestrekt boven zijn hoofd en stak ze door de lus van de lasso. Toen maakte hij het andere uiteinde met een slipsteek vast aan de paal waar ook Gavrils paard aan stond. Hij liep naar de ruin en knoopte de lasso los van zijn zadelknop. Daarna liep hij terug, knoopte Gavrils voeten bij elkaar en liet de rest van het touw op de grond liggen. ‘We zijn hier alleen. Dat had je waarschijnlijk intussen wel door. Alleen maar paarden, stieren en die stomme roze flamingo’s, waar je ook kijkt.’
‘Ik vorm geen bedreiging voor je. Ik had net besloten naar het noorden te gaan. Om jou, Sabir en Yola voorgoed achter me te laten.’
‘Aha. Dus ze heet Yola? Dat vroeg ik me al af. Hoe heet die andere zigeuner? Van wie ik het paard heb doodgeschoten?’
‘Alexi. Alexi Dufontaine.’
‘En jij?’
‘Gavril. La Roupie.’ Gavril schraapte zijn keel. Hij vond het moeilijk zich te concentreren. Zijn gedachten bleven afdwalen naar irrelevante details. Zoals hoe laat het was. Of de structuur van de pol gras die een paar centimeter bij zijn ogen vandaan stond. ‘Wat heb je met hem gedaan? Met Alexi?’
Bale liep met de ruin naar de plek waar Gavril lag. ‘Met hem gedaan? Ik heb helemaal niets met hem gedaan. Hij is van zijn paard gevallen. Is erin geslaagd de rivier in te scharrelen en een lift van een veerpont te krijgen. Het is pech voor jou dat hij weg heeft weten te komen.’
Gavril begon te huilen. Voor zover hij wist had hij dat sinds zijn kindertijd niet meer gedaan, en nu was het alsof alle ellende en verdriet die hij sinds die tijd in zichzelf had opgekropt eindelijk tot een overstroming leidden. ‘Laat me alsjeblieft gaan. Alsjeblieft.’
Bale knoopte het touw dat om Gavrils voeten zat aan de zadelknop van de ruin. ‘Dat kan niet. Je hebt me gezien. Je hebt de gelegenheid gehad mijn uiterlijk in je op te nemen. En je hebt een wrok tegen me. Mannen die een wrok tegen me hebben laat ik nooit gaan.’
‘Maar ik heb helemaal geen wrok.’
‘Je been. Ik heb je met mijn mes in je been gestoken. In Gourdon.’
‘Dat ben ik alweer vergeten.’
‘Dus je vergeeft het me? Dat is ruimhartig van je. Waarom ben je dan achter me aan gekomen?’ Bale had Gavrils paard losgemaakt van de paal en nam het aan de teugels mee tot het voor Gavril stond. Nu trok hij het uiteinde van het touw waarmee Gavrils handen aan elkaar waren gebonden los en knoopte het aan de zadelknop van zijn paard vast.
‘Wat doe je?’
Bale beproefde de twee knopen. Gavril rekte zijn nek om te zien wat er achter hem gebeurde. Bale liep naar de rand van het moeras en sneed een handvol gedroogde riethalmen af, ongeveer een meter lang. Hij sneed nog een rietstengel af en strikte die tot een lus. Toen knoopte hij de uiteinden van de halmen aan elkaar, zodat het geheel op een bezem ging lijken. Een van de paarden begon te snuiven.
‘Zei je daarnet iets?’
‘Ik vroeg wat je aan het doen bent.’ De woorden kwamen eruit als een snik.
‘Ik maak een gesel. Van deze riethalmen. Een beetje knutselen.’
‘O god. Ga je me geselen?’
‘Jou geselen? Nee. Ik ga de paarden geselen.’
Gavril begon luidkeels te jammeren. Het was een geluid dat hij nooit eerder in zijn leven had gemaakt. Maar Bale had het vaker gehoord. Steeds weer, als mensen dachten dat ze op het punt stonden te sterven. Het was alsof ze de werkelijkheid probeerden buiten te sluiten met geluid.
‘Er is ooit een voorouder van me opgetakeld, zijn buik is opengesneden en hij is gevierendeeld. Ergens in de middeleeuwen. Weet je hoe dat in z’n werk gaat, Gavril?’
Gavril gilde nu.
‘Dan word je aan een galg gehangen en krijg je een strop om je nek. Daarna word je opgehesen, soms wel vijftien meter hoog, en aan de menigte getoond. Verrassend genoeg ga je hier zelden aan dood.’
Gavril sloeg met zijn hoofd tegen de grond. De paarden werden onrustig van het onverwachte geluid en een van hen liep zelfs een paar passen, waardoor de touwen strakker kwamen te staan.
‘Dan laten ze je zakken en wordt de strop losgemaakt. Je wordt weer bij bewustzijn gebracht. Vervolgens pakt de beul een gekromd instrument – een soort kurkentrekker – en maakt een insnijding in je buik. Hier.’ Hij bukte zich, keerde Gavril een stukje om en prikte hem net boven de blindedarm. ‘Tegen die tijd ben je half gestikt, maar nog wel in staat te volgen wat er gebeurt. Dan wordt het haakvormige instrument in je buik gestoken en worden je ingewanden er als een lange streng worstjes uitgetrokken. De menigte staat intussen te juichen, ongetwijfeld blij dat het hun niet overkomt.’
Gavril was stil geworden. Hij ademde met horten en stoten, alsof hij tbc of kinkhoest had.
‘Dan, als je nog net niet dood bent, word je aan vier paarden gebonden, die elk in een hoek van het plein staan. Noord, zuid, oost en west. Dat is een symbolische straf, zoals je wel zult begrijpen.’
‘Wat wil je van me?’ Gavrils stem klonk onverwacht helder, alsof hij een plechtig besluit had genomen en van plan was zich zo serieus mogelijk aan de contractuele bepalingen te houden.
‘Prima. Ik wist dat je bij zinnen zou komen. Weet je wat? Ik zal je niet ophijsen. En ik zal je ingewanden er niet uit trekken. Ik heb niets tegen jou persoonlijk. Je hebt ongetwijfeld een zwaar leven gehad. Het zal best een strijd om het bestaan zijn geweest. Ik wil je stervensproces niet onnodig pijnlijk of langdurig maken. En ik zal je niet vierendelen. Voor dat soort vertoon kom ik twee paarden te kort.’ Bale gaf Gavril een klopje op zijn hoofd. ‘Dus zal ik je halveren. Tenzij je praat, natuurlijk. Ik moet je wel vertellen dat de paarden moe zijn. Het halveren zal ze moeite kosten. Maar je zult er versteld van staan hoe je met een beetje geselen een vermoeid dier nog kunt opzwepen.’
‘Waar gaat het om? Wat wil je weten?’
‘Dat zal ik je vertellen. Ik wil weten waar Sabir en... Yola, was dat het? Was dat de naam die je noemde? Ik wil weten waar ze zich verbergen.’
‘Maar dat weet ik niet.’
‘Jawel, dat weet je wel. Ze moeten op een plek zijn die Yola kent. Een plek die zij en haar familie eerder hebben gebruikt, als ze hiernaartoe kwamen. Een plek die jullie kennen, de zigeuners, maar waar niemand anders aan zal denken. Om je creatieve sappen te laten stromen, zal ik de paarden een beetje ophitsen. Ze kennis laten maken met de gesel.’
‘Nee. Nee. Zo’n plek ken ik wel.’
‘Heus? Dat is snel.’
‘Ja. Heel snel. Yola’s vader heeft het huis gewonnen met een spelletje kaart. Ze gebruikten het altijd als ze hier waren. Maar ik was het vergeten. Ik had geen reden om eraan te denken.’
‘Waar is het?’
‘Laat je me gaan als ik het vertel?’
Bale liet de ruin de gesel voelen. De ruin schoot naar voren, waardoor het touw strak ging staan. Het andere paard was geneigd dezelfde richting op te lopen, maar Bale joeg het terug.
‘Auuu. Hou op! Hou op!’
‘Waar is het?’
‘Het huis heet het Maset du Marais.’
‘Welk Marais?’
‘Het Marais de la Sigoulette.’
‘Waar is dat?’
‘Alsjeblieft. Laat ze ophouden.’
Bale kalmeerde de paarden. ‘Wat zei je?’
‘Vlak bij de D85a. Aan de weg die langs het departementale natuurpark loopt. Ik weet niet meer hoe het heet. Maar het is het kleine park. Voordat je bij de zoutpannen komt.’
‘Kun je kaartlezen?’
‘Ja. Ja.’
‘Wijs het dan voor me aan.’ Bale ging op zijn hurken naast Gavril zitten. Hij vouwde een kaart van de omgeving open. ‘Eén centimeter hierop is in werkelijkheid vijfhonderd meter. Dat betekent dat het huis zou moeten zijn aangegeven. Ik hoop voor je dat dat zo is.’
‘Kun je me losmaken?’
‘Nee.’
Gavril begon weer te snikken.
‘Eén moment. Even de paarden ophitsen.’
‘Nee. Alsjeblieft. Ik zie het al. Het is aangegeven. Daar.’ Hij wees met zijn elleboog.
‘Zijn er andere huizen in de buurt?’
‘Ik ben er nooit geweest. Ik heb er alleen van gehoord. Iedereen heeft ervan gehoord. Ze zeggen dat Yola’s vader vals moet hebben gespeeld, om het gebruiksrecht te winnen van Dadul Gavriloff.’
Bale stond op. ‘Ik ben niet geïnteresseerd in volksverhalen. Heb je me nog iets anders te vertellen?’
Gavril keerde zijn gezicht weer naar de grond.
Bale wandelde een paar meter weg, totdat hij een rotsklomp van een kilo of tien vond. Hij hees hem onder zijn arm en liep terug naar Gavril. ‘Zo ben je gestorven: je bent van je paard gevallen, je voet is in je stijgbeugel blijven haken en je bent met je gezicht op dit stuk rots gevallen.’
Gavril draaide zijn hoofd een stukje om te zien wat Bale aan het doen was.
Bale beukte de rotsklomp tegen Gavrils gezicht. Hij aarzelde, vroeg zich af of hij het nog een keer moest doen, maar het hersenvocht druppelde al door Gavrils neus naar buiten. Als hij niet dood was, was hij in elk geval stervende. Het was onnodig het tafereel te bederven. Voorzichtig legde hij de rotsklomp langs het pad.
Hij knoopte de lasso’s los en sleepte Gavril bij één voet naar zijn paard. Daar pakte hij Gavrils linkervoet in zijn hand en draaide de voet rond in de stijgbeugel totdat die daar stevig in vastzat, terwijl Gavrils bovenlijf nog over de grond sleepte. Toen bond hij de lasso weer aan de zadelknop.
Intussen was het paard weer gaan grazen, gekalmeerd door de rustige zorgvuldigheid waarmee Bale zijn werk had gedaan. Bale streek het dier over zijn oren.
Toen besteeg hij zijn eigen paard en reed weg.
42
Calque keek om zich heen op de place de l’Église. Hij liet zijn blik langs de cafés, de winkelpuien en de her en der verspreide bankjes gaan. ‘Dus hier is het gebeurd?’
‘Ja, meneer.’ De motoragent had zojuist gehoord dat deze vragen hem werden gesteld in verband met een lopend moordonderzoek. Zijn gezicht had ogenblikkelijk een serieuzere uitdrukking gekregen, alsof hij werd ondervraagd over de waarschijnlijke tekortkomingen van de ziektekostenverzekering voor zijn gezin.
‘En u was als eerste ter plaatse?’
‘Ja, meneer. Mijn collega en ik.’
‘En wat hebt u gezien?’
‘Heel weinig. De zigeuners belemmerden ons opzettelijk het zicht.’
‘Typerend.’ Macron keek met een boze blik om zich heen. ‘Het verbaast me dat hier nog toeristen komen. Moet je al die troep zien.’
Calque schraapte zijn keel; dat was een gewoonte die hij recentelijk had opgevat in de gevallen dat Macron weer eens een aanstootgevende opmerking maakte in het openbaar. Hij kon toch moeilijk zijn schoenveters voor hem strikken? Hij kon hem toch niet vertellen wat hij moest denken en wat niet? ‘Wat hebt u dan geconcludeerd? Als u niets kon zien?’
‘Dat de dader, La Roupie, zijn mes naar het slachtoffer had gegooid, Angelo, en hem in het oog had geraakt.’
‘Alexi Angelo?’
‘Nee, meneer. Stefan Angelo. Er was geen Alexi bij betrokken, voor zover ik weet.’
‘Doet monsieur Angelo aangifte?’
‘Nee, die mensen doen nooit aangifte tegen elkaar. Ze vechten hun ruzies onderling uit.’
‘En monsieur Angelo had zelf vast geen mes in zijn bezit toen u hem te hulp kwam? Daar had iemand hem zeker van verlost? Klopt mijn vermoeden?’
‘Dat weet ik niet zeker, meneer. Maar inderdaad, het is heel waarschijnlijk dat hij het iemand in handen heeft gedrukt.’
‘Ik had het u al gezegd.’ Macron stak een vinger in de lucht. ‘Ik had u al gezegd dat dit ons geen stap verder zou brengen.’
Calque wierp een blik op de kerk aan de overkant. ‘Nog andere opvallende zaken?’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Heeft iemand gemerkt of er tegelijkertijd iets anders is gebeurd? Een diefstal? Een achtervolging? Andere gewelddadigheden? Met andere woorden, kan het een afleidingsmanoeuvre zijn geweest?’
‘Nee, meneer. Er is mij niets van dien aard gemeld.’
‘Goed. U kunt gaan.’
De gendarme salueerde en liep terug naar zijn motor.
‘Zullen we Angelo gaan ondervragen? Hij zal nog wel in het ziekenhuis zijn.’
‘Nee. Niet nodig. Het zou irrelevant zijn.’
Macron trok een gezicht. ‘Hoe komt u daarbij?’ Hij leek teleurgesteld dat zijn initiatief in verband met La Roupie hen op een dood spoor had gebracht.
Maar Calque zat met zijn gedachten elders. ‘Wat gebeurt hier eigenlijk?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Waarom zijn al die zigeuners hier? Nu, bedoel ik. Op dit moment. Wat gebeurt er? Waar zijn ze voor gekomen? Toch niet weer een bruiloft?’
Macron keek zijn superieur stomverbaasd aan. Nou ja, het was natuurlijk een Parijzenaar. Maar toch. ‘Het jaarlijkse feest van Sainte Sara, meneer. Dat is morgen. De zigeuners lopen achter het beeld van hun beschermheilige aan naar de zee, waar het wordt ondergedompeld. Dat gebeurt al tientallen jaren.’
‘Het beeld? Welk beeld?’
‘Het staat in de kerk. Het is...’ Macron aarzelde.
‘Is het zwart, Macron? Is het beeld zwart?’
Macron ademde diep in. Daar gaan we weer, dacht hij. Hij gaat me de mantel uitvegen om mijn domheid. Waarom kan ik niet associatief denken, zoals hij? Waarom ben ik zo rechtlijnig? ‘Dat wilde ik net zeggen, meneer. Ik wilde net voorstellen om eens naar het beeld te gaan kijken. Om te zien of er een verband is met waar Sabir achteraan zit.’
Calque liep al met grote stappen naar de kerk. ‘Heel goed, Macron. Ik ben blij dat ik op je kan rekenen. Twee weten altijd meer dan een, vind je niet?’
==
De crypte was stampvol gelovigen. De lucht was zwaar van de rook van kaarsen en wierook, en er klonk het voortdurende geprevel van biddende mensen.
Calque keek taxerend om zich heen. ‘Daar. Een bewakingsbeambte. Ja? Die man in burger? Met dat naamplaatje?’
‘Dat zou best eens kunnen, meneer. Ik ga erheen.’
Calque liep naar de zijkant van de crypte terwijl Macron zich een weg baande door de menigte. In het gedempte, flakkerende licht leek Sainte Sara bijna onstoffelijk onder haar vele lagen kleding. Het was vrijwel onmogelijk dat iemand onder deze omstandigheden bij haar zou kunnen komen. Er waren voortdurend honderden paren ogen op haar gericht. De bewaker was volkomen overbodig. Als iemand de moed had naar haar toe te rennen en haar iets aan te doen, zou hij of zij waarschijnlijk worden gelyncht.
Macron kwam terug met de bewaker. Hij en Calque stelden zich aan elkaar voor, en Calque gebaarde naar boven, naar het schip van de kerk.
‘Ik kan niet weg. We zullen hier moeten blijven.’
‘Gaat u nooit weg?’
‘Tijdens het festival niet. We hebben diensten van vier uur. Vier uur op, vier uur af.’
‘Met z’n hoevelen zijn jullie?’
‘Met z’n tweeën, meneer. Als de een werkt, is de ander vrij. Met een reservekracht voor als er iemand ziek wordt.’
‘Was u hier tijdens de steekpartij?’
‘Ja, meneer.’
‘Wat hebt u gezien?’
‘Helemaal niets. Ik was hier beneden, in de crypte.’
‘Wat? Helemaal niets? Bent u niet op het plein gaan kijken?’
‘Dat zou me mijn baan kunnen kosten. Ik ben hier gebleven.’
‘En de andere aanwezigen? Zijn die allemaal gebleven?’
De bewaker aarzelde.
‘U wilt me toch niet vertellen dat iedereen gewoon hier is gebleven en verder is gegaan met bidden terwijl er boven zo ongeveer een rel was uitgebroken?’
‘Nee, meneer. De meeste mensen zijn naar buiten gegaan.’
‘De meeste?’
‘Nou ja. Allemaal.’
‘En u bent natuurlijk meegegaan?’
Stilte.
Calque zuchtte. ‘Hoor eens, monsieur...’
‘Alberti.’
‘... monsieur Alberti. Ik spreek er geen oordeel over uit. En ik ben hier niet namens uw werkgevers van het gemeentehuis. Wat u tegen mij zegt, blijft onder ons.’
Alberti aarzelde. Toen haalde hij zijn schouders op. ‘Goed dan. Toen de crypte leegliep, ben ik even naar boven gegaan om een kijkje te nemen. Ik ben vlak voor de deur van de kerk blijven staan, zodat er niemand langs me heen kon glippen. Ik dacht dat het misschien een zaak voor de beveiliging was. Ik vond dat ik even moest gaan kijken.’
‘En u had gelijk. Het had heel goed een zaak voor de beveiliging kunnen zijn. Ik zou hetzelfde hebben gedaan.’
Alberti leek niet overtuigd.
‘En toen u terugkwam. Nog steeds leeg?’
Alberti bolde zijn wangen.
Calque zocht in zijn zakken en bood hem een sigaret aan.
‘We mogen hier niet roken. Het is een kerk.’
Calque keek met een schuin oog naar de slierten rook van de kaarsen die langzaam naar het lage plafond van de crypte kringelden. ‘Geeft u dan antwoord. Was de crypte nog leeg toen u terugkwam?’
‘Zo goed als. Er was hier maar één man. Hij lag op zijn knieën voor het beeld. Biddend.’
‘Eén man, zegt u? En u weet zeker dat u hem niet hebt gezien toen u wegging?’
‘Nee, meneer. Toen heb ik hem over het hoofd gezien.’
‘Goed. Macron, hou deze man hier terwijl ik het beeld bekijk.’
‘Maar dat kunt u niet doen. Dit is een kerkelijk feest. Vóór morgen mag niemand het beeld aanraken.’
Maar Calque was al weg; hij beende als Vadertje Tijd met zijn zeis tussen de samengedromde schare boetelingen door.
43
Calque stond voor de kerk en tuurde tegen de late middagzon in. ‘Ik wil zes rechercheurs. Vraag ze maar aan uit Marseille.’
‘Maar dat kost tijd, meneer.’
‘Het kan me niet schelen hoe lang het duurt. Of hoe impopulair we ons ermee maken. Ze moeten elke chef de famille van die zigeuners bezoeken. Elke woonwagen. Elk aangebouwd schuurtje, elke tent en elke cabanon. En ik wil dat ze de volgende vragen stellen...’ Hij krabbelde snel iets op een vel papier en gaf dat aan Macron. ‘... precies zoals ik ze heb opgeschreven.’
Macron keek op het vel. ‘Wat hebt u gevonden?’
‘Een gat onder in het beeld. En verse schaafkrullen op en tussen de snuisterijen eromheen. En dit lapje linnen. Zie je hoe het opkrult als je het loslaat? Niet erg verbazingwekkend als je bedenkt dat het de afgelopen vijfhonderd jaar opgerold in een beeld heeft gezeten bij wijze van afsluiting.’
Macron floot tussen zijn tanden. ‘Dus Sabir heeft eindelijk gevonden waar hij naar op zoek was?’
‘En waar de ogenman naar op zoek is. Ja. Ik ben er vrijwel zeker van.’
‘Zal hij dan geen contact met u opnemen, meneer?’ Macron kon niet voorkomen dat er een zweem van sarcasme doorklonk in zijn stem.
‘Natuurlijk niet. De man heeft geen idee met wie hij te maken heeft.’
‘En wij wel?’
‘Wij beginnen een idee te krijgen, ja.’
Macron wilde naar de auto lopen.
‘Macron.’
‘Ja, meneer?’
‘Je wilde toch weten wat ik in mijn schild voerde? Toen we op het Domaine de Seyème waren, bij de gravin?’
‘Dat klopt, ja.’ Macron had het onaangename gevoel dat hij weer eens iets miste. Iets wat zijn baas de gravin had weten te ontlokken en wat hem compleet was ontgaan.
‘Vertel die uilskuikens in Parijs maar dat ik een testje voor ze heb. Als ze slagen, zal ik erkennen dat computers misschien toch van enig nut zijn. Ik zal er zelfs mee instemmen in werktijd een mobiele telefoon bij me te dragen.’
Macrons ogen werden groot. ‘En wat mag dat testje inhouden?’
‘Ik wil dat ze alles over de oudste zoon van de gravin natrekken. Bale. Of De Bale. Om te beginnen via de nonnen in het weeshuis; dat zou niet al te ingewikkeld moeten zijn. De jongen was al twaalf toen hij geadopteerd werd. Daarna wil ik dat ze me een volledig overzicht bezorgen van de carrière die hij misschien bij het vreemdelingenlegioen heeft gemaakt, inclusief een complete beschrijving van zijn uiterlijk, waarbij met name aandacht wordt besteed aan zijn ogen. En als ze ontdekken dat hij inderdaad in het legioen heeft gezeten, wil ik dat iemand persoonlijk gaat praten met zijn directe superieur om hem te vragen... nee, om hem te vertellen dat we inzage willen krijgen in zijn militaire dossier. En dat we zijn eigen oordeel over hem willen horen.’
‘Maar, meneer...’
‘Ze mogen geen genoegen nemen met een weigering. Dit is een moordonderzoek. Ik wil geen kletspraat van het legioen horen over beveiliging en wat ze hun mannen beloven als die dienst nemen.’
‘U mag zich gelukkig prijzen als dat lukt, meneer. Ik weet zeker dat ze hun dossiers nooit aan iemand laten lezen. Ik kom uit Marseille, zoals u weet, dus ik ben opgegroeid met verhalen over het legioen.’
‘Ga verder.’
‘Hun hoofdkwartier bevindt zich in Aubagne, maar vijftien kilometer bij mijn ouders vandaan. Mijn achterneef is zelfs legionair geworden nadat hij uit de gevangenis kwam. Hij heeft me verteld dat ze soms een loopje nemen met de regels en Fransen onder een valse nationaliteit laten toetreden. De namen van de mannen die dienst nemen worden zelfs veranderd. Ze krijgen een nieuwe naam waaronder ze gedurende hun diensttijd in het legioen bekendstaan. Hun eigen naam gaat voor altijd verloren, tenzij ze worden neergeschoten en Français par le sang versé worden – Frans op grond van vergoten bloed – of tenzij ze profiteren van het recht om na drie jaar dienst Frans staatsburger te worden. U zult hem nooit vinden. Het zou zelfs kunnen dat hij opnieuw Frans is geworden, maar onder een nieuwe identiteit.’
‘Dat kan ik me niet voorstellen, Macron. Dat hun eigen namen voorgoed verloren gaan. Zeker niet in de dossiers. Dit is Frankrijk. Het legioen is net zo bureaucratisch als elke andere instelling. Tot aan hun ellebogen in het papierwerk.’
‘Als u het zegt, meneer.’
‘Hoor eens, Macron, ik weet dat je het niet altijd met mijn methodes eens bent. Of met mijn beslissingen. Dat is niet te vermijden. Dat heb je binnen een hiërarchie. Maar jij bent inspecteur en ik ben hoofdinspecteur. Dat maakt de vraag of je het met me eens bent of niet irrelevant. We moeten Sabir en de twee zigeuners vinden. Dat is het enige wat telt. Als ons dat niet lukt, zal de ogenman hen vermoorden. Zo simpel en zo fundamenteel ligt het.’
44
De kaartjesverkoper keek op Alexi neer als op een gewond wild dier waar hij onverwachts mee werd geconfronteerd op een middagwandelingetje. De veerman en de inzittenden van de bestelwagen en twee van de auto’s kwamen bij hem staan. De andere twee auto’s waren van de pont af gereden; blijkbaar hadden de bestuurders geen behoefte aan oponthoud. De veerman pakte zijn mobieltje om te gaan bellen.
Alexi worstelde zich los uit de reddingsboei en gooide hem op het dek. Hij boog zich voorover en sloeg zijn armen om zijn ribben. ‘Bel alstublieft de politie niet.’
De veerman aarzelde met de telefoon halverwege zijn oor. ‘Je hebt geen politie nodig, jongen. Maar wel een ambulance, een ziekenhuisbed en morfine. En misschien een stel droge kleren.’
‘Dat wil ik ook niet.’
‘Leg eens uit.’
‘Kunt u me mee terug nemen?’
‘Mee terug nemen?’
‘Ik heb iets laten vallen.’
‘Wat? Bedoel je soms je paard?’ De twee mannen lachten.
Alexi had het gevoel dat het beter was als hij zich aan de concrete feiten hield en luchthartig deed. Dan kon hij de herinnering van de mannen aan de gebeurtenis doen verbleken, zodat ze het incident gingen zien als een schelmenstreek die verkeerd was uitgepakt in plaats van de bijna-tragedie die het onmiskenbaar was. ‘Maakt u zich geen zorgen. Ik kan regelen dat het karkas wordt weggehaald. Er zit veel vers vlees aan. Ik ken mensen in Les Saintes-Maries die het best willen komen ophalen.’
‘En onze slagboom?’
‘Ik zal u betalen wat ik voor het vlees krijg. Contant. En u kunt uw werkgevers vertellen dat er iemand tegen de slagboom is gereden en er toen vandoor is gegaan.’
De veerman keek zijdelings naar de kaartjesverkoper. Er stonden al drie auto’s te wachten om aan boord te gaan voor de oversteek terug. Beide mannen wisten dat de slagboom minstens drie of vier keer per jaar kapot werd gereden. Meestal door dronken bestuurders. Of buitenlanders in huurauto’s. Het contract met de reparateur werd elk jaar verlengd.
De bestuurder van de bestelwagen en de inzittenden van de twee auto’s hadden gemerkt dat de spanning wegebde. Ze liepen langzaam weg om hun reis voort te zetten. Per slot van rekening was de gewonde alleen maar een stomme zigeuner. En alle zigeuners waren gek, zo was het toch? Ze hanteerden andere regels.
‘Dat geld mag je houden. We nemen je mee terug. Maar zorg dat dat karkas verdwijnt, begrepen? Ik wil niet dat het de aanlegplaats de komende twee weken in de stank zet.’
‘Ik zal meteen bellen. Mag ik uw telefoon gebruiken?’
‘Goed. Maar denk erom, geen internationale gesprekken. Hoor je me?’ De veerman gaf Alexi zijn mobieltje. ‘Toch vind ik dat je gek bent dat je jezelf niet even laat nakijken. Je hebt waarschijnlijk een hele rij gebroken ribben overgehouden aan die val. En misschien een hersenschudding.’
‘We hebben onze eigen dokters. We gaan niet graag naar een ziekenhuis.’
De veerman haalde zijn schouders op. De kaartjesverkoper wenkte zijn nieuwe klanten al aan boord.
Alexi toetste een willekeurig nummer in en deed alsof hij afspraken maakte over het paard.
==
Alexi had nog nooit zoveel pijn gehad. Gebroken ribben? Een hersenschudding? Hij voelde zich alsof allebei zijn longen met een priem waren doorboord en daarna om het af te maken op een aambeeld waren gelegd en met een hamer waren bewerkt. Elke ademtocht was een kwelling. Bij elke stap die hij zette, schoot er een pijnscheut als een stroomstoot door zijn rechterheup en schouder.
Hij hurkte neer op de betonnen helling van het veer en zocht naar de bamboe koker. Mensen die met hun auto langs hem reden, wierpen nieuwsgierige blikken op hem. Als de ogenman nu terugkomt, ga ik gewoon liggen en geef me over, dacht Alexi. Dan kan hij met me doen wat hij wil. Alstublieft, O Del, haal die pijn weg. Gun me even een pauze.
De bamboe koker was nergens te bekennen. Moeizaam kwam Alexi overeind. De veerpont was vol en voer weer weg. Alexi liet de helling strompelend achter zich en volgde de loop van de rivier, zijn blik gevestigd op het water vlak langs de oever. De bamboe koker zou met de stroom kunnen zijn meegevoerd. Met een beetje geluk kon hij zelfs verstrengeld zijn geraakt in de begroeiing langs de kant.
Of hij kon gezonken zijn. Als hij gezonken was zouden de verzen bedorven zijn, dat wist Alexi zeker. Als hij de koker dan zou openen, zou er een pak nat papier met gevlekte inkt tevoorschijn komen. In dat geval had hij niet alleen meer de ogenman om bang voor te zijn: Sabir en Yola zouden hem levend villen.
Al een tijdje had Alexi een hinderlijk gevoel in zijn rechterbeen, vlak boven zijn enkel. Hij had het bewust genegeerd, omdat hij aannam dat het gewoon onderdeel was van zijn verwondingen. Nu bleef hij abrupt staan en bukte zich om zijn broekspijp op te trekken. Als hij maar niets gebroken had. Zijn enkel misschien, of zijn scheenbeen.
Er stak een voorwerp uit de brede schacht van zijn cowboylaars. Alexi stak zijn hand erin en viste de bamboe koker eruit. Hij had de koker achter zijn riem gestoken en die was door de kracht van het water langs de binnenkant van zijn broekspijp naar beneden gespoeld en zo in zijn laars terechtgekomen. De verzegeling van was die de beide helften van de koker bijeenhield was goddank nog intact.
Hij keek op naar de hemel en lachte. Toen kermde hij, omdat het lachen vreselijke pijn deed aan zijn beschadigde ribben.
Met zijn armen om zijn buik geslagen sjokte Alexi langzaam terug in de richting van het Maset du Marais.
45
Na een halfuur lopen zag hij het gezadelde paard. Het stond bij een van de huisjes van de gardians te grazen.
Alexi verborg zich snel achter een boom. Het zweet droop langs zijn voorhoofd en in zijn ogen. Hij was recht in de val gelopen. Het was geen moment bij hem opgekomen dat de ogenman hem misschien toch nog aan deze kant van de rivier zou opwachten. Hoe groot was de kans geweest dat hij de rivier opnieuw zou oversteken nadat hij op de pont was ontkomen? Eén op een miljoen? Die man was gek.
Alexi gluurde langs de boom. Er was iets vreemds aan het paard. Iets wat niet helemaal klopte.
Hij tuurde tegen de zon in. Wat was die donkere massa aan de voeten van het dier? Was het een gestalte? Was de ogenman van zijn paard gevallen en buiten bewustzijn geraakt? Of was het een valstrik en wachtte de ogenman rustig af tot Alexi ernaartoe zou stommelen om hem dan voorgoed uit te schakelen?
Alexi aarzelde en overdacht zijn opties. Toen hurkte hij neer en begroef de bamboe koker achter de boom. Hij zette weifelend een paar stappen en keek achterom om te controleren of hij de plek zou herkennen. Geen probleem. De boom was een cipres. Van kilometers afstand te zien.
Hij strompelde een paar meter verder, bleef toen staan en ritselde met zijn handen in zijn zakken alsof hij een lekker hapje zocht. Het paard hinnikte naar hem. De gestalte aan zijn voeten bewoog zich niet. Misschien had de ogenman zijn nek gebroken? Misschien had O Del zijn gebeden verhoord en voorgoed met de smeerlap afgerekend?
Alexi schuifelde weer naar voren en praatte kalm tegen het paard om het gerust te stellen. Hij zag dat de voet van de gestalte gedraaid in een stijgbeugel zat. Als het paard naar hem toe zou lopen en plotseling voelde dat het werd tegengehouden door het gewicht van het lichaam, zou het in paniek raken. En Alexi had dat paard nodig. Anders zou hij nooit bij het Maset aankomen, zoveel was in de afgelopen twintig minuten wel duidelijk geworden.
Met elke stap werd hij zwakker en wanhopiger. Zijn kleren waren aan zijn lijf opgedroogd, waardoor zijn wonden waren verstijfd. Zijn rechterschouder was vast gaan zitten en hij kon zijn hand nog maar tot aan zijn navel optillen. In zijn huidige toestand zou hij een schildpad nog niet kunnen inhalen.
Alexi kwam bij de ruin en liet zich door hem besnuffelen; het was duidelijk dat het dier onrustig was door de aanwezigheid van het lichaam, hoewel het grazen en Alexi’s zachte fluiten het tijdelijk hadden gekalmeerd. Alexi pakte de teugels en liet zich naast het paard op zijn hurken zakken. Hij zag al aan de kleren met wie hij te maken had. Niemand anders droeg zulke brede riemen met zulke opzichtige gespen. Gavril. Jezus. Hij had vast geprobeerd hen te volgen en was toen op een of andere manier van zijn paard gevallen, met zijn hoofd op iets hards. Of hij was de ogenman tegengekomen toen die terugkwam van het veer, en de ogenman had vermoed dat hij meer wist dan hij deed. Alexi kokhalsde en spoog een klodder speeksel uit. Er verzamelden zich al vliegen rond Gavrils neusgaten en de enorme buts in zijn slaap. Je kon wel zeggen dat hij op het verkeerde moment op de verkeerde plaats was geweest.
Alexi haakte Gavrils voet los uit de stijgbeugel. Hij bond het paard aan de paal die daarvoor bedoeld was en keek om zich heen op zoek naar iets waar iemand zo’n wond van kon oplopen. De ruin kon niet ver zijn afgedwaald, met het gewicht van de dode Gavril achter zich aan.
Hij liep moeizaam naar een rotsklomp. Ja. Die zat onder het bloed. Hij tilde hem op in zijn armen, maar zorgde er wel voor dat hij hem alleen met zijn mouwen aanraakte om geen vingerafdrukken achter te laten. Hij droeg de steen terug naar Gavril en legde hem naast zijn hoofd. Even was hij in de verleiding Gavrils zakken te doorzoeken naar geld dat hij kon meenemen, maar hij besloot het niet te doen. Hij wilde de politie niet de mogelijkheid geven dat ten onrechte als een motief te zien.
Toen hij tevreden was over hoe hij de zaak in scène had gezet, hees Alexi zich op de ruin. Hij zat slingerend in het zadel; het bloed bonkte door zijn hoofd als een bal die door een flipperkast schiet.
Tien tegen een dat de ogenman achter de dood van Gavril zat; anders was het ál te toevallig. Kennelijk was hij Gavril op de terugweg tegen het lijf gelopen. Had hem ondervraagd. Hem vermoord. In dat geval was er een kleine kans dat hij nu op de hoogte was van het Maset, want Gavril moest, net als elke andere zigeuner van zijn leeftijd die regelmatig in de Camargue kwam, hebben geweten van het beroemde potje kaarten tussen Dadul Gavriloff en Aristeo Samana, Yola’s vader. Hij had misschien niet precies geweten waar het huis was, maar zeker wel dat het bestond.
Even ging Alexi twijfelen en stond op het punt terug te gaan naar de boom om de bamboe koker op te halen. Maar uiteindelijk won zijn voorzichtigheid het van zijn behoefte te pochen. Hij liet de teugels van de ruin los en liet hem op eigen houtje teruglopen naar het huis.
46
Yola had een nieuwe manier van liften ontwikkeld. Ze wachtte tot ze een auto zag aankomen die waarschijnlijk van een zigeuner was, maakte een slangachtig gebaar met haar linkerhand – waarna ze onmiddellijk een kruis sloeg – en liep de weg op naar de plek waar het raampje van de bestuurder zou zijn. De auto’s stopten bijna altijd.
Dan praatte Yola door het raampje met de bestuurder en vertelde waar ze naartoe wilde. Als hij een andere kant op moest, of niet ver genoeg, wuifde ze hem ongeduldig weg. De vierde auto die ze aanhield voldeed precies aan haar eisen.
Sabir, die zich Clark Gable voelde, met Yola in de rol van Claudette Colbert, volgde haar de met stro bedekte laadruimte van de bétaillère in. Hij moest toegeven dat zelfs een stinkende Citroën H-veewagen marginaal beter was dan lopen. In eerste instantie had hij geprobeerd Yola ervan te overtuigen dat ze het zich gemakkelijk moesten maken en een taxi terug naar het Maset moesten nemen, maar ze had hem erop gewezen dat op deze manier niemand zou kunnen achterhalen waar ze gebleven waren. Zoals gewoonlijk had ze sneller nagedacht dan hij.
Sabir leunde tegen de latten aan de binnenkant van het vrachtwagentje en speelde met het knipmes van het Spaanse merk Aitor dat hij in zijn zak had verborgen. Hij had het twintig minuten eerder voor vijftig euro van Bouboul gekocht. Het had een twaalf centimeter lang vlijmscherp lemmet, dat met een prettige klik op zijn plaats veerde als je het open zwaaide. Het was overduidelijk een mes om mee te vechten, want ruim een centimeter achter het lemmet had het een holte voor de duim, en Sabir nam aan dat die bedoeld was om het mes in je tegenstander te kunnen steken zonder het gevaar te lopen daarbij je eigen vingers af te snijden.
Bouboul had met tegenzin afstand gedaan van het mes, maar hebzucht – hij had het dertig jaar eerder waarschijnlijk voor het equivalent van vijf euro gekocht – en een van Yola’s tirades waren genoeg geweest om hem te doen capituleren. Ze had verkondigd hem persoonlijk aansprakelijk te houden voor het verdwijnen van de paarden, en bovendien was hij volgens haar veel te oud om met een mes rond te lopen. Wilde hij soms eindigen zoals Stefan, met zijn oog aan een draadje uit de kas bungelend? Hij kon het ding maar beter kwijt zijn.
Het was laat in de middag toen Yola en Sabir weer bij het Maset du Marais arriveerden. Zoals te verwachten, was het huis verlaten.
‘Wat doen we nu, Damo?’
‘Afwachten.’
‘Maar hoe weten we of de ogenman Alexi te pakken heeft gekregen? Als de ogenman de profetieën heeft, zal hij zich uit de voeten maken. Dan komen we er nooit achter wat er is gebeurd.’
‘Wat wil je dan dat ik doe, Yola? Het Marais in dwalen en Alexi’s naam roepen? Ik zou binnen de kortste keren verdwalen. Achter die bomenrij ligt driehonderd vierkante kilometer absolute leegte.’
‘Je zou nog een paard kunnen stelen. Dat is wat Alexi zou doen.’
Sabir voelde dat hij rood werd. Yola leek beter dan hij te begrijpen hoe mannen zich in extreme omstandigheden dienden te gedragen. ‘Wacht jij dan hier? Beloof je me dat? Om niet zelf op stap te gaan, zodat ik straks twee mensen moet zoeken?’
‘Ja. Ik blijf hier. Misschien komt Alexi terug. Misschien heeft hij me dan nodig. Ik ga soep maken.’
‘Soep?’
Yola stond op en keek hem met een ongelovig gezicht aan. ‘Mannen vergeten altijd dat mensen moeten eten. Alexi is al sinds vanochtend onderweg. Als het hem lukt hier levend terug te komen, zal hij honger hebben. Dan moeten we hem iets te eten kunnen geven.’
Sabir liep haastig naar de schuur om te zien of hij nog een zadel, tuig en een touw kon vinden. Als Yola in zo’n bui was, begreep hij Alexi’s gevoelens over het huwelijk volkomen.
==
Hij was nog geen kwartier op paardenjacht toen hij al besefte dat hij op deze manier niet snel iets zou bereiken. Hij was niet getraind in het gebruik van een lasso, zoals Alexi, en de paarden werden steeds schichtiger naarmate de schemering inviel. Elke keer dat hij er een op het oog had, keek het dier hem vol vertrouwen aan totdat hij het op een meter of drie was genaderd, keerde zich dan op zijn achterbenen om en verdween scheten latend en achteruit schoppend in het kreupelhout.
Sabir liet het zadel en het hoofdstel aan de rand van de clos achter en liep chagrijnig terug over het pad. Toen hij bij de tweesprong kwam waar hij naar rechts moest om naar het huis te gaan, aarzelde hij en sloeg af naar links, het pad dat ze die ochtend gedrieën hadden genomen naar Les Saintes-Maries.
Hij maakte zich ernstige zorgen over Alexi. Maar de jongen had ook iets wat hem vertrouwen inboezemde, vooral als het op overleven in de wildernis aankwam. Het was waar dat de ogenman volgens Bouboul maar nauwelijks een minuut achterstand op Alexi had gehad toen ze de stad uit waren gegaloppeerd. Maar in een minuut legde je te paard een flinke afstand af, en Sabir had Alexi die ochtend met de paarden bezig gezien en had gezien hoe hij reed... Nou, het volstond te zeggen dat hij een natuurtalent was. Bovendien kende hij de moerassen hier als zijn broekzak. Als zijn paard het volhield, durfde Sabir te wedden dat Alexi de ogenman achter zich kon laten.
Wat Sabir betreft was het dan ook alleen een kwestie van tijd voordat Alexi met de profetieën triomfantelijk in zijn opgestoken hand over het pad zou komen aanrijden. Dan zou Sabir zich op een rustige plek terugtrekken om ze te vertalen – liefst in de buurt van een goed restaurant – terwijl de politie deed waar de politie voor werd betaald: afrekenen met de ogenman.
Te zijner tijd zou hij contact opnemen met zijn uitgever. Ze zouden de profetieën verkopen aan de hoogst biedende. Het geld zou binnenstromen – geld dat hij met Yola en Alexi zou delen.
En dan zou de nachtmerrie eindelijk voorbij zijn.
47
Achor Bale besloot dat hij het huis vanuit oostelijke richting zou naderen, via een oude greppel die over de hele lengte langs een braakliggend veld liep. Nu Alexi er niet was, zouden Sabir en het meisje op de uitkijk staan, op hun qui-vive zijn. Misschien was er wel een jachtgeweer in huis? Of een oude karabijn? Hij kon beter geen onnodig risico nemen.
Hij kwam even in de verleiding terug te gaan voor het paard, dat hij in een bosje een meter of honderd achter het huis had vastgezet. Het paard zou eenvoudig achter hem aan langs de greppel kunnen lopen, en het geluid van hoeven zou zijn nadering misschien juist maskeren. Zouden die twee dan het huis uit komen, omdat ze dachten dat Alexi terug was? Nee, hij deed het toch maar niet. Waarom zou hij de zaak nodeloos ingewikkeld maken?
Want Alexi zou terugkomen. Daar was Bale zeker van. Hij had gezien hoe de zigeuner in Espalion zijn leven op het spel had gezet toen het meisje op de weg in elkaar was gezakt. Als ze in het Maset was, zou de zigeuner op haar afkomen als een wesp op een pot met honing. Het enige wat Bale hoefde te doen was Sabir doden, het meisje als lokaas gebruiken en een creatieve manier bedenken om de tijd door te brengen.
Hij sloop naar een van de grote ramen. De schemering viel. Iemand had een olielamp en twee kaarsen aangestoken. Smalle streepjes licht vielen tussen de latjes van de gesloten luiken door. Bale glimlachte. Dankzij de gloed van de vlammen was er geen enkele kans dat iemand in het huis hem zou kunnen zien. Zelfs als ze op twee meter van het raam stonden en recht naar de latjes keken, zou hij praktisch onzichtbaar zijn.
Bale luisterde of hij stemmen hoorde. Maar er was alleen stilte. Hij bewoog zich naar het keukenraam. Ook hier waren de luiken dicht. Gavril had dus gelijk gehad. Als dit huis normaal werd bewoond, zouden de luiken niet zo vroeg op de avond gesloten zijn. Je hoefde alleen maar om je heen te kijken naar het erf en de bijgebouwen om te zien dat het huis al jaren leegstond. Geen wonder dat het voor de zigeuners van waarde was. Voor hen was het een gratis hotel.
Even overwoog hij door de voordeur naar binnen te gaan. Als Sabir en het meisje zich naar verwachting gedroegen, zou die niet vergrendeld zijn. Er waren momenten dat Bale zich bijna ergerde aan het gebrek aan professionaliteit bij zijn tegenstanders. Neem nou het geval met de Remington. Waarom had Sabir ermee ingestemd hem die terug te geven? Dat was pure waanzin geweest. Had hij echt geloofd dat Bale op hem zou hebben geschoten, met de Redhawk, aan de rand van een stad die gezegend was met slechts twee grote uitvalswegen en twee kleinere? En voordat hij de Zwarte Madonna had bekeken? Die ene beslissing van Sabir had ervoor gezorgd dat zij drieën ongewapend waren en geen enkele aanwijzing hadden omtrent Bales ware identiteit, dankzij zijn onvergeeflijke – maar gelukkigerwijs gecorrigeerde – blunder met het serienummer. Sabir had slecht nagedacht toen hij over het hoofd zag wat het serienummer hun had kunnen opleveren. Monsieur zijn vader zou daar een uitgesproken mening over hebben gehad.
Want monsieur had slecht nadenken altijd verfoeid. Slechte denkers kregen van hem met het rietje. Er waren dagen dat hij alle dertien kinderen stuk voor stuk had afgeranseld, het ene na het andere, te beginnen met het grootste. Als hij dan bij het kleinste kind was aangekomen, was hij – gezien zijn gevorderde leeftijd en slechte gezondheid – al vermoeid en zouden de klappen niet zo pijnlijk meer zijn. Dát was nog eens consideratie hebben.
Madame zijn moeder was niet zo attent geweest. Bij haar waren lijfstraffen altijd meer een individuele aangelegenheid. Daarom was Bale na de dood van monsieur zijn vader weggelopen om zich bij het vreemdelingenlegioen aan te sluiten. Later was die stap onverwachts nuttig gebleken en had ze hem vergeven. Maar twee jaar lang hadden ze elkaar niet gesproken en was hij gedwongen geweest de werken van het Corpus Maleficus geïsoleerd uit te voeren, zonder leiding of regelgeving. In die anarchistische periode had hij voorkeuren ontwikkeld die madame zijn moeder later in strijd achtte met de doelstellingen van de beweging. Daarom hield hij nog steeds dingen voor haar verborgen. Betreurenswaardige kleinigheden. Onvermijdelijke sterfgevallen. Dat soort dingen.
Maar Bale had geen plezier in het toebrengen van pijn. Nee. Dat was het beslist niet. Hij had er een hekel aan dieren te zien lijden, zoals het paard bij het veer. Dieren konden zichzelf niet beschermen. Ze konden niet denken. Mensen wel. Als Bale iemand vragen stelde, verwachtte hij antwoorden. Hij had zijn positie dan misschien niet door afkomst verworven, maar gezien zijn karakter was hij er wel voor in de wieg gelegd. Hij was trots op de oude adellijke titel die hij van monsieur zijn vader had geërfd. Trots op de staat van dienst van zijn familie bij het anticiperen op – en daarmee bestrijden van – het werk van de duivel.
Want het Corpus Maleficus had een lange en indrukwekkende geschiedenis. Onder de belangrijkste ingewijden waren mensen geweest als de pauselijke inquisiteurs Konrad von Marburg en Hugo de Beniols, prins Vlad Dracula, de markies de Sade, prins Carlo Gesualdo, tsaar Ivan de Verschrikkelijke, Niccolò Machiavelli, Roderigo, Lucrezia en Cesare Borgia, graaf Alessandro di Cagliostro, Grigori Raspoetin, maarschalk Gilles de Rais, Giacomo Casanova en gravin Erzsébet Báthory. Allen waren door opeenvolgende generaties arrogante historici voortdurend in een volkomen verkeerd daglicht gesteld.
Bale was er in de talloze uren dat hij geschiedenisles had gekregen aan de voeten van monsieur en madame, zijn ouders, van doordrongen geraakt dat Marburg en De Beniols ten onrechte waren afgeschilderd als sadistische en ijdele vervolgers van onschuldigen, terwijl ze eenvoudig de orders van de moederkerk hadden uitgevoerd; Vlad ‘de Spietser’ was er valselijk van beschuldigd dat hij marteling tot een kunst had verheven, terwijl hij in werkelijkheid zijn geliefde Walachije had verdedigd – op een manier die destijds als opportuun werd gezien – tegen de verschrikkingen van de Ottomaanse expansie; de markies de Sade was door zijn critici beschuldigd van losbandigheid en het stimuleren van seksuele anarchie, terwijl hij volgens het Corpus eenvoudig een vooruitstrevende filosofie van extreme vrijheid en tolerantie had gepropageerd, bedoeld om de wereld te bevrijden van morele tirannie; de componist prins Carlo Gesualdo was door zijn ongetwijfeld vooringenomen beschuldigers valselijk gehekeld als moordenaar van vrouw en kind, alleen omdat hij zijn gewijde huwelijk had verdedigd tegen ongewenste inmenging; de geschiedenis had tsaar Ivan iv zwartgemaakt als ‘kindermoordenaar’, ‘tiran’ en ‘de Verschrikkelijke’, terwijl hij voor veel van zijn landgenoten en in de visie van het Corpus de redder van het Slavische Rusland was geweest; Niccolò Machiavelli was door zijn critici beschreven als een teleologische absolutist en verbreider van een politiek van angst, etiketten die bedoeld waren om afbreuk te doen aan het feit dat hij ook een briljant diplomaat, dichter, toneelschrijver en inspirerend politiek filosoof was; de hele familie Borgia was gebrandmerkt als misdadig, immoreel en geestelijk gestoord, terwijl het in de zienswijze van het Corpus, afgezien van een paar te verwaarlozen onfortuinlijkheden, ging om verlichte pausen, formidabele wetgevers en geïnspireerde kunstliefhebbers, zeer begaan met de verspreiding van de luister van de Italiaanse hoogrenaissance buiten de landsgrenzen; graaf Alessandro di Cagliostro was uitgemaakt voor charlatan en meestervervalser, maar in werkelijkheid was hij een alchemist en kabbalist van de hoogste orde geweest, die eropuit was de tot dan toe grotendeels ongepeilde diepten van het occulte te verlichten; natuurgenezer en ziener Grigori Raspoetin was door zijn critici omschreven als een ongrijpbaar dominante ‘maniakale monnik’ die in zijn eentje verantwoordelijk was voor de ondergang van de geïsoleerde en zieltogende Russische monarchie – maar wie kon hem dat kwalijk nemen, vroeg Bale zich af; wie zou terugblikkend de eerste steen durven werpen? Maarschalk Gilles de Rais was uitgemaakt voor pedofiel, kannibaal en kinderbeul, maar hij was ook een vroege medestander van Jeanne d’Arc, een briljant militair en een verlicht begunstiger van het theater geweest, wiens hobby’s op bepaalde onbelangrijke terreinen misschien af en toe met hem op de loop waren gegaan; maar deed dat afbreuk aan zijn grootse daden? Zijn leven als geheel? Nee. Natuurlijk niet, en dat zou ook niet terecht zijn. Giacomo Casanova werd door het nageslacht gezien als zowel op religieus als moreel gebied ontaard, terwijl hij in werkelijkheid een vooruitstrevende liberale denker was geweest, een briljant historicus en geniaal dagboekschrijver; en gravin Erzsébet Báthory, die door haar tijdgenoten werd gezien als een vampierachtige massamoordenares, was in feite een ontwikkelde vrouw geweest, die haar talen sprak en niet alleen in de Dertienjarige Oorlog van 1593-1606 het kasteel van haar echtgenoot had verdedigd, maar ook veelvuldig actie had ondernomen ten behoeve van nooddruftige vrouwen die door de Turken gevangen waren genomen en waren verkracht; het feit dat ze later het bloed uit een aantal van haar ernstiger getraumatiseerde beschermelingen zoog werd door het Corpus (hoewel met een flinke dosis ironie) geacht empirisch noodzakelijk te zijn geweest voor de ontwikkeling en bevordering van de nu alomtegenwoordige, eenentwintigste-eeuwse wetenschap van de cosmetische verfraaiing. Allen waren ‘brengers van dood en verderf’ geweest, door hun ouders, grootouders, leermeesters of raadslieden geïntroduceerd bij het geheime, gesloten genootschap van het Corpus, een genootschap dat was bedoeld om de wereld te beschermen tegen en isoleren van haar eigen verblinde instincten. Zoals monsieur zijn vader het had geformuleerd: ‘In een wereld van zwart en wit regeert de duivel. Schilder de wereld grijs, vervaag de grenzen van de algemeen aanvaarde moraal, en de duivel raakt zijn houvast kwijt.’
Later waren de ‘natuurlijke’ adepten gekomen, zoals de graaf hen had genoemd; mensen met een aangeboren gen voor destructie, die niet noodzakelijkerwijs hadden ingezien dat wat ze deden deel uitmaakte van een groter of veelomvattender geheel. Mannen en vrouwen als Catharina de Medici, Oliver Cromwell, Napoleon Bonaparte, koningin Ranavalona, keizer Wilhelm ii, Vladimir Lenin, Adolf Hitler, Jozef Stalin, Benito Mussolini, Mao Zedong, Idi Amin Dada en Pol Pot. Ieder had op zijn of haar beurt de status quo aangetast. Morele geboden aangevochten. Aan de boom der beschaving geschud. Natuurlijke adepten van het Corpus, die ondanks – of misschien zelfs ter wille van – hun eigen agenda de doelstellingen van het Corpus dichterbij brachten.
Dergelijke tirannen trokken volgelingen aan als een vliegenlamp insecten. Ze wierven rekruten onder de zwakkeren, de kreupelen en de geperverteerden; precies de categorieën mensen die het Corpus nodig had om zijn doelstellingen te vervullen. En de grootste en succesvolste onder hen – tot nu toe althans – waren de eerste twee antichristen geweest wier komst in de Openbaring was voorspeld: Napoleon Bonaparte en Adolf Hitler. In tegenstelling tot hun voorgangers waren beide mannen mondiaal en niet alleen nationaal te werk gegaan. Ze hadden gefunctioneerd als katalysatoren voor een groter kwaad, dat bedoeld was om de duivel gunstig te stemmen en te voorkomen dat hij de aarde blijvend zou teisteren met zijn incubi en succubi.
Bale wist intuïtief dat de derde antichrist waarover in de Openbaring werd gesproken – Hij die nog zal komen – zijn beide voorgangers gemakkelijk zou overtreffen in de grootsheid van zijn verrichtingen. Want het Corpus geloofde dat chaos in ieders belang was, omdat het mensen dwong hun krachten ertegen te bundelen. Om gemeenschappelijk en met een dynamische creativiteit te handelen. Alle grote uitvindingen, alle sprongen voorwaarts in de beschaving, waren gedaan in tijden van sterke veranderingen. De aarde had het dionysische nodig en moest het apollinische mijden. Het alternatief leidde slechts tot verdoemenis en het zich afkeren van God.
Wat had de heilige Johannes ook alweer geschreven in zijn apocalyptische boek Openbaring, na zijn verbanning naar Pátmos door keizer Nero?
==
‘En ik zag een engel nederdalen uit de hemel met de sleutel des afgronds en een grote keten in zijn hand; en hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en hij bond hem duizend jaren, en hij wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, opdat hij de volkeren niet meer zou verleiden, voordat de duizend jaren voleindigd waren; daarna moet hij voor een korte tijd worden losgelaten. [...] En wanneer de duizend jaren voleindigd zijn, zal de satan uit zijn gevangenis worden losgelaten, en hij zal uitgaan om de volkeren aan de vier hoeken der aarde te verleiden, Gog en Magog, om hen tot de oorlog te verzamelen, en hun getal is als het zand der zee.’
==
daarna moet hij voor een korte tijd worden losgelaten...
==
Helaas was de som van Achor Bales naam volgens de kabbalistische numerologie het getal twee. Dat betekende dat hij evenwichtig en kalm van aard was, maar garandeerde ook dat hij altijd ondergeschikt en overgevoelig zou blijven: de eeuwige volgeling en geen leider. Sommige idioten noemden het zelfs een ongunstig getal, dat ongeluk bracht, omdat het binnen het negatieve vrouwelijke spectrum viel en ervoor zorgde dat de dragers ervan ten prooi vielen aan twijfels, aarzeling en een slechte concentratie.
Tenzij hun karakter natuurlijk van jongs af aan werd beïnvloed en versterkt door een strenge begeleider met een wezenlijke overtuiging.
Bale was van mening dat hij het positieve aspect van zijn karakter aan de invloed van monsieur zijn vader te danken had. Als Bale geen instigator kon zijn, dan maar een volgeling. Een trouw volgeling. Een essentieel radertje in de machine om de duivel de baas te blijven.
Nu hij de naam van het meisje had losgekregen van die idioot van een Gavril, besloot Bale dat het amusant kon zijn de kabbalistische test op haar los te laten. En op de zigeuner, Alexi Dufontaine. Dat zou hem helpen met hen af te rekenen. Het zou hem meer inzicht bieden in hun karakter dan hij anders zou hebben.
Uit zijn hoofd maakte hij snel de berekeningen. Ze kwamen allebei op acht uit. Over het algemeen een gunstig getal, en in zekere zin verbonden met het zijne. Maar als de dragers van dit getal uit pure koppigheid of weerspannigheid bleven vasthouden aan een bepaalde wijze van handelen, werd het getal negatief en veroordeelde de drager ervan tot de ondergang. Dat moest bij de zigeuners het geval zijn, concludeerde Bale.
Wat was Sabirs getal? Dat was een interessante vraag. Bale dacht erover na. A. D. A. M. S. A. B. I. R. Wat leverde dat in de kabbalistische numerologie op? 1, 4, 1, 4, 3, 1, 2, 1, 2. Bij elkaar 19. Als je 1 en 9 bij elkaar optelde, dan kreeg je 10. Dat was 1 plus 0. Dat betekende dat Sabir een nummer één was. Machtig. Ambitieus. Dominant. Iemand die gemakkelijk vrienden maakte en mensen kon beïnvloeden. De persoonlijkheid van een ‘rechtschapen mens’. Met andere woorden, iemand die niet kan toegeven dat hij ooit ongelijk heeft. Een alfamannetje.
Bale glimlachte. Het zou hem plezier doen Sabir te martelen en doden. Wat zou dat een schok zijn voor die man.
Want Sabir had zijn geluk tot de laatste druppel verbruikt, en het was tijd de zaak af te ronden.
48
Toen Sabir het kalme hoefgeklepper van Alexi’s paard hoorde, durfde hij in eerste instantie zijn oren niet te geloven. Het was een afgedwaald paard van het naburige domaine. Of een ontsnapte Camargue-stier, op zoek naar vrouwelijk gezelschap.
Hij zocht beschutting achter een bosje acacia’s, in het vertrouwen dat zijn silhouet door de contouren van de takken en de snel invallende schemering vervaagd zou worden. Uiterst voorzichtig pakte hij het mes uit zijn zak en klapte het lemmet uit. Ondanks zijn inspanningen gaf het een duidelijke klik toen het openging.
‘Wie is daar?’
Sabir had zich niet gerealiseerd dat hij zijn adem had ingehouden. In één dankbare, opgetogen stoot blies hij alle lucht uit zijn longen. ‘Alexi? Ik ben het, Damo. Goddank ben je terug.’
Alexi zat te slingeren in het zadel. ‘Ik dacht dat je de ogenman was. Toen ik die klik hoorde, dacht ik dat ik er geweest was. Ik dacht dat je me dood ging schieten.’
Sabir klauterde de aarden wal op. Hij klampte zich vast aan Alexi’s stijgbeugel. ‘En, heb je ze? Heb je de profetieën?’
‘Ik geloof het wel, ja.’
‘Je gelooft het wel?’
‘Ik heb ze begraven. De ogenman...’ Alexi kantelde naar voren en gleed langs de hals van de ruin naar beneden.
Sabir was zo opgewonden geweest over de profetieën dat hij nog helemaal geen aandacht aan Alexi’s lichamelijke conditie had besteed. Hij ving Alexi op, pakte hem onder zijn armen en liet hem voorzichtig van de ruin glijden. ‘Wat is er? Ben je gewond?’
Alexi kromp op zijn zij ineen op de grond. ‘Ik ben gevallen. Hard. Op een slagboom. Daarna op het beton. Toen ik vluchtte voor de ogenman. Het is erger geworden, het afgelopen halfuur. Ik geloof niet dat ik het huis nog kan halen.’
‘Waar is hij? Waar is de ogenman?’
‘Dat weet ik niet. Ik heb hem afgeschud. Maar hij heeft Gavril vermoord. Heeft zijn hoofd ingeslagen met een steen en alles geënsceneerd alsof het een ongeluk was. Ik heb de steen weer op zijn plaats gelegd om de verdenking op hem te laden. Daarna heb ik Gavrils paard meegenomen. Mijn eigen paard is dood. Nu moet je teruggaan naar het huis. De ogenman weet misschien dat we in het Maset zitten.’
‘Hoe kan hij dat nou weten? Dat is onmogelijk.’
‘Nee. Niet onmogelijk. Hij kan het van Gavril hebben gehoord. Die idioot was ons gevolgd. De ogenman is hem tegen het lijf gelopen. Maar dat heb ik je al verteld. Ik ben te moe om mezelf te herhalen. Luister, Damo, laat mij hier achter. Neem het paard. Ga terug naar het Maset. Haal Yola en kom met haar hierheen. Morgen, als het beter met me gaat, zal ik je laten zien waar de profetieën zijn.’
‘De profetieën. Heb je ze gezien?’
‘Schiet op, Damo. Neem het paard en ga Yola halen. De profetieën doen er niet meer toe. Snap je dat niet? Het zijn maar woorden. Ze zijn geen mensenleven waard.’
49
Bale had het kapotte luik gevonden – het kapotte luik dat je bij een oud huis altijd kon vinden, als je maar het geduld had ernaar te zoeken. Hij wrikte het voorzichtig open. Toen stak hij zijn mes in het kromgetrokken kozijn en bewoog het heen en weer. Met een geluid dat aan het schudden van een pak kaarten deed denken ging het raam open.
Bale verstarde en luisterde. In het huis was het doodstil. Bale liet zijn ogen even aan het donker van de kamer wennen. Toen hij weer kon zien, keek hij om zich heen. Het stonk naar uitgedroogde dode knaagdieren en het stof dat zich in jaren van verwaarlozing had verzameld.
Hij sloop naar de gang en toen in de richting van de keuken. Daar had hij de olielamp en kaarsen zien branden. Vreemd dat er geen stemmen klonken. Uit ervaring wist Bale dat mensen bijna altijd praatten in verlaten huizen; dat was een manier om de geesten op afstand te houden. Het doorbreken van de stilte.
Hij kwam bij de keukendeur en keek naar binnen. Niets. Zijn neusvleugels trilden. Soep. Hij rook soep. Dan was in elk geval het meisje hier. Was ze misschien even naar buiten gegaan om haar behoefte in de natuur te doen? In dat geval had hij heel veel geluk gehad dat hij haar niet tegen het lijf was gelopen, met het risico dat hij haar in het donker was kwijtgeraakt.
Of misschien had ze hem gehoord? Sabir gewaarschuwd? Dan lagen ze nu mogelijk ergens in het huis in een hinderlaag. Bale glimlachte. Dat zou alles wat spannender en amusanter maken.
‘Je soep kookt over.’ Zijn stem weerklonk door het huis als door een kathedraal.
Was er een geritsel geweest in de verste hoek van de salon? Daar, achter de sofa? Waar de oude, versleten gordijnen laag neerhingen? Bale pakte de ene van twee bronzen snuisterijen op en smeet die tegen de voordeur. Het gekletter klonk buitensporig hard in de stille kamer.
Een gestalte schoot achter de sofa vandaan en begon paniekerig aan de luiken te wrikken. Bale pakte het tweede bronzen beeldje en slingerde het naar de man of vrouw. Er klonk een kreet en de gestalte viel.
Bale bleef waar hij was; hij luisterde en ademde alleen door zijn mond. Had er nog iemand anders een geluid gemaakt? Of was alleen die ene persoon in het huis? Het meisje. Hij voelde nu dat het het meisje was geweest.
Hij ging de keuken weer in en haalde de olielamp. Met de lamp voor zich uit liep hij naar het grote raam met de gesloten luiken toe. Het meisje lag op haar zij op de grond. Had hij haar gedood? Dat zou slecht uitkomen. Hij had het bronzen beeldje inderdaad zo hard gegooid als hij maar kon. Want het had Sabir kunnen zijn. Hij kon zich niet veroorloven in dit late stadium van het spel risico’s te nemen.
Toen hij zich naar haar bukte, glipte het meisje onder zijn handen weg en rende in paniek de gang in.
Had ze hem horen inbreken? Ging ze naar het raam aan de achterkant? Bale rende in de tegenovergestelde richting. Hij sprintte de voordeur uit en maakte een bocht naar links, om het huis heen.
Toen hij het raam naderde, ging hij langzamer lopen. Ja. Daar was haar voet. Nu trok ze zichzelf erdoorheen.
Bale tilde haar met geweld uit het raam en liet haar op de grond vallen. Hij gaf haar een pets om de oren en ze bleef stil liggen. Bale richtte zich op en luisterde. Niets. Geen enkel geluid. Ze was alleen geweest in het huis.
Hij bukte zich om haar te fouilleren en tussen haar benen te betasten op zoek naar een mes of een ander verborgen wapen. Toen hij zeker wist dat ze ongewapend was, tilde hij haar op, hing haar als een zak meel over zijn schouders en nam haar mee naar de woonkamer.
50
Bale nam wat soep. Allemachtig, wat was dat lekker! Het was het eerste wat hij in twaalf uur at. Hij voelde dat de voedzame bouillon hem nieuwe kracht gaf en zijn energie aanvulde.
Hij dronk ook een beetje wijn en at wat brood. Maar het brood bleek oud en hij moest het in de soep dopen om het eetbaar te maken. Nou ja. Je kon niet alles hebben.
‘Begin je al moe te worden, schat?’ Hij wierp een blik op het meisje.
Ze stond midden in de kamer op een kruk met drie poten, met een broodzak over haar hoofd en met haar hals door een strop gestoken die Bale had gemaakt van een leren lasso. De kruk was net breed genoeg om redelijk op te kunnen staan, maar ze was duidelijk verzwakt door de klap tegen haar hoofd en af en toe stond ze gevaarlijk te zwaaien en gaf alleen het touw haar enige steun.
‘Waarom doe je dit? Ik heb niets wat jij wilt hebben. Ik weet niets wat jij wilt weten.’
Zojuist had Bale de luiken van de salon en de voordeur van het Maset opengezet. Ook had hij kaarsen en olielampen om de kruk gezet, zodat het meisje als het ware in de schijnwerpers stond, van een afstand van vijftig meter zichtbaar vanuit alle richtingen behalve het noorden.
Nu leunde hij naar achteren alsof hij op een divan zat, de steelpan met soep op zijn schoot. De contouren van zijn lichaam gingen schuil in het duister buiten de kring van kaarslicht, ruimschoots buiten het gezichtsveld van iemand die door de open ramen of voordeur naar binnen zou kijken. Rechts van hem lag de Redhawk, de kolf voor het grijpen.
Hij had de driepotige kruk gekozen omdat één schot van de Redhawk dan voldoende zou zijn om te zorgen dat het meisje in de lucht zou bungelen. Hij hoefde maar één poot van de kruk kapot te schieten. Dan zou ze weliswaar een paar minuten trappen en schokken, want de val zou bij lange na niet groot genoeg zijn om haar nek te breken, maar uiteindelijk zou ze stikken, en terwijl Sabir en de zigeuner zich inspanden om haar leven te redden, zou Bale ruim de tijd hebben om zich door het raam aan de achterkant uit de voeten te maken.
Dit alles zou uiteraard niet nodig zijn als Sabir bereid was een compromis te sluiten. En Bale hoopte dat de aanblik van het meisje zou helpen hem te doordringen van de noodzaak daartoe. Een eenvoudige overdracht van de profetieën zou voldoende zijn. Dan zou Bale vertrekken. Sabir en de zigeuner mochten die arme meid hebben. Graag zelfs. Bale brak nooit zijn woord als hij een afspraak maakte.
In het onwaarschijnlijke geval dat ze achter hem aan kwamen, zou hij hen doden – maar hij was er honderd procent zeker van dat Sabir overstag zou gaan. Wat had hij te verliezen? Een beetje geld en wat vluchtige roem. En te winnen? Alles.