5

 

Ondanks zijn bereidheid om de visioenen van de Essenen te ondergaan, was Glogauer teleurgesteld.

Aan de andere kant verbaasde het hem dat hij zich zo goed voelde ondanks de zelfopgelegde ontberingen die hij had ondergaan. Ook voelde hij zich ontspannen in het gezelschap van deze vreemde mannen en vrouwen. Hij moet toegeven dat ze gemeten naar normale maatstaven ongetwijfeld gek waren. Misschien kwam het omdat hun krankzinnigheid niet zo veel verschilde van de zijne, dat hij zich er na een tijdje niet meer over verbaasde.

 

Monica.

Monica had geen zilveren kruis.

Hij had haar voor het eerst ontmoet toen hij in de Darley Grange zenuwinrichting als ziekenbroeder werkte. Hij had gedacht dat hij zich wel op zou kunnen werken. Zij was een sociaal werkster op het gebied van de psychiatrie en bleek welwillender te zijn dan de rest, toen hij gehoor had proberen te vinden voor de kwellingen die de patiënten moesten ondergaan; de kleine pesterijen van andere broeders en zusters, het slaan, het geschreeuw.

'We kunnen geen goed personeel krijgen, begrijp je,' had ze hem verteld. 'Het salaris is zo laag...'

'Dan moeten ze meer betalen.'

Ze haalde niet haar schouders op, zoals de anderen, maar knikte. 'Dat weet ik. Ik heb daarover twee brieven aan de Guardian geschreven - anoniem - een ervan is gepubliceerd.'

Kort daarop was hij vertrokken en zag haar een paar jaar niet meer. Hij was twintig.

 

Johannes de Doper kwam op een avond terug; hij schreed over de heuvels, gevolgd door een stuk of twintig van zijn trouwste discipelen.

Glogauer zag hem toen hij op het punt stond de geiten hun grot in te drijven voor de nacht. Hij wachtte tot Johannes hem genaderd was.

'Zo Emmanuel, ge zijt dus Esseen geworden, zie ik. Hebben ze u al gedoopt?' Glogauer knikte. 'Ja.'

'Goed zo.' Toen fronste de Doper zijn wenkbrauwen, alsof er plotseling een andere gedachte bij hem opkwam. 'Ik ben naar Jeruzalem geweest,' zei hij. 'Om vrienden op te zoeken.'

'En wat is het nieuws uit Jeruzalem?'

De Doper keek hem recht in zijn gezicht. 'Dat ge waarschijnlijk geen spion van Herodes of de Romeinen zijt.'

'Ik ben blij dat ge tot die gevolgtrekking zijt gekomen,' glimlachte Glogauer.

Het gezicht van Johannes ontspande zich. Hij glimlachte en greep hem vast bij zijn bovenarm, op de Romeinse manier.

'Dus - ge zijt onze vriend. Misschien meer dan onze vriend...'

Glogauer fronste zijn wenkbrauwen. 'Ik begrijp u niet.' Hij was opgelucht dat de Doper, die klaarblijkelijk al zijn tijd had gebruikt om nauwkeurig na te gaan of Glogauer niet in dienst was van zijn vijanden, tot de slotsom gekomen was dat hij een vriend was.

'Ik denk dat ge weet wat ik bedoel,' zei Johannes.

Glogauer was moe. Hij had weinig gegeten en had bijna de hele dag in de zon doorgebracht met het hoeden van de geiten. Hij gaapte en had geen zin meer om hier verder op door te gaan.

'Nee, ik... begon hij.

Johannes gezicht betrok even en toen lachte hij verlegen. 'Zwijg nu. Gebruik vanavond de maaltijd met mij. Ik heb wilde honing en sprinkhanen.'

Glogauer had dit voedsel, de hoofdschotel van reizigers die geen proviand meenamen, maar leefden van wat ze onderweg vonden, nog niet gegeten. Sommigen beschouwden het als een lekkernij.

'Dank u,' zei hij. 'Vanavond.'

Johannes glimlachte hem toe, een geheimzinnige glimlach en schreed weg, gevolgd door zijn mannen.

Niet wetend wat er van te denken, leidde Glogauer de geiten hun grot binnen en sloot het houten hek, om ze binnen te houden. Vervolgens liep hij over de open plek naar zijn eigen grot, waar hij op het stro ging liggen.

Het was duidelijk dat de Doper hem zag als iemand die een rol te vervullen had in zijn plannen.

 

Het gras, de bomen, de zonnige dagen met Eva, lief, maagdelijk, bewonderend. Hij had haar in Oxford ontmoet, op een feestje dat gegeven werd door Gerard Friedman, de journalist die zich specialiseerde in boeken over het bovennatuurlijke.

De volgende dag hadden ze langs de Isis gewandeld; gekeken naar de boten die aan de overkant gemeerd lagen, de vissende jongens, de torens van de universiteitsgebouwen in de verte. Ze maakte zich zorgen over hem.

'Je moet niet zoveel piekeren, Karl. Niets is volmaakt. Kun je het leven niet nemen zoals het is?'

Zij was het eerste meisje waar hij zich ooit op zijn gemak bij had gevoeld. Hij had gelachen. 'Ik denk het wel. Waarom niet?'

Ze was zo warm, haar blonde haar was lang en mooi; het hing vaak voor haar gezicht, waarachter haar grote blauwe ogen, die een en al openhartigheid uitstraalden of ze nu ernstig of vrolijk was, schuilgingen.

Die weken had hij het leven genomen zoals het was. Ze sliepen samen in zijn kleine zolderkamer in het huis van Friedman, zonder zich te storen aan de wellustige belangstelling van Friedman voor hun verhouding, zonder zich druk te maken over de brieven die ze soms kreeg van haar ouders en waarin ze vroegen wanneer ze thuis kwam.

Ze was achttien, het was haar eerste jaar in Somerville en het was vakantie.

Voorzover hij zich kon herinneren, was het de eerste keer dat iemand van hem hield. Ze was dol op hem en hij op haar. Eerst had hij geen raad geweten met haar hartstocht en bezorgdheid voor hem zodat hij wat achterdochtig was geweest, omdat hij niet kon geloven dat iemand zoveel liefde voor hem kon koesteren. Langzamerhand accepteerde hij het en liet hij haar zijn genegenheid blijken. Als ze niet bij elkaar waren, schreven ze elkaar middelmatige liefdesgedichten.

'Je bent zo goed, Karl,' zei ze altijd. 'Je zult de wereld nog eens versteld doen staan.'

Dan lachte hij. 'Ik heb aanleg voor zelfmedelijden...'

'Zelfbewustzijn - dat is iets anders.'

Hij probeerde haar het geïdealiseerde beeld dat ze zich van hem gevormd had uit het hoofd te praten, maar dat overtuigde haar nog meer van zijn bescheidenheid.

'Je lijkt op Parsival...' zei ze op een avond en hij lachte hardop, zag dat hij haar gekwetst had en kuste haar op het voorhoofd.

'Doe niet zo dwaas, Eva.'

'Ik meen het, Karl. Je bent op zoek naar de Heilige Graal. En die zul je vinden.'

Hij was onder de indruk van haar vertrouwen in hem; hij begon zich af te vragen of ze gelijk had. Misschien was hij wel voor iets bestemd. Ze maakte heldhaftige gevoelens in hem wakker. Hij koesterde zich in haar aanbidding.

Hij deed wat onderzoekingswerkzaamheden voor Friedman, waarmee hij genoeg verdiende om een klein zilveren ankh (noot vertaler: Ankh (Egyptisch): leven, voorspoed. Een T-vormig kruis met een lus er op. Gebruikt als gewijd zinnebeeld, het leven symboliserend.) voor haar te kopen, die ze om haar hals moest dragen.

Ze was er weg van. Ze studeerde vergelijkende godsdienstwetenschap en dweepte toen bijzonder met de Egyptenaren.

Maar haar liefde voor hem was hem niet genoeg. Hij moest die op de proef stellen; hij moest er zeker van zijn. Hij begon zich 's avonds te bedrinken, vertelde haar vieze verhalen, vocht in kroegen - maar hij was zo laf, verduidelijkte hij, dat hij zich altijd terugtrok.

Zij begon zich van hem af te wenden.

'Je maakt me zenuwachtig,' legde ze hem verdrietig uit. 'Ik voel me door jou zo gespannen.'

'Wat is er? Hou je niet van me zoals ik ben? Zo ben ik echt, weet je. Ik ben geen Parsival.'

'Je haalt jezelf naar beneden, Karl.'

'Ik wil je alleen maar laten zien hoe ik echt ben.'

'Maar zo ben je niet echt. Je bent lief - goed - zachtaardig...'

'Ik ben een mislukkeling vol zelfmedelijden. Accepteer me zoals ik ben, of ga weg.'

Ze ging weg. Twee dagen later ging ze naar haar ouders terug. Hij schreef haar, maar kreeg geen antwoord. Hij ging haar opzoeken, haar ouders zeiden dat ze er niet was.

Een paar maanden lang had hij het gevoel alsof hij een verschrikkelijk verlies had geleden, hij voelde zich volkomen ontredderd. Waarom had hij met opzet hun verhouding kapot gemaakt? Omdat hij wilde dat ze hem accepteerde zoals hij was, niet zoals ze dacht dat hij was. Maar gesteld dat ze gelijk had? Had hij opzettelijk de mogelijkheid verworpen om een beter mens te worden? Hij wist het niet.

 

Een uur later kwam een van de discipelen van de Doper hem halen om hem naar het huis aan de andere kant van de vallei te brengen.

Het huis bestond maar uit twee kamers: een om te eten en een om te slapen.

Johannes verwelkomde hem in de spaarzaam gemeubileerde eetkamer. Hij beduidde hem te gaan zitten op het kleed aan de andere kant van het lage tafeltje waarop het voedsel stond.

Hij ging zitten met gekruiste benen. Aan de andere kant van de tafel glimlachte Johannes en wees naar het voedsel. 'Tast toe.'

De honing en de sprinkhanen waren te zoet naar zijn smaak, maar het was een welkome afwisseling van de gerst of het geitenvlees.

Johannes de Doper at met smaak. Het was donker geworden, de kamer werd verlicht door lampenpitten die in bakjes olie dreven. Buiten waren het zachte gemompel, het gesteun en de kreten hoorbaar van de mensen die hun gebeden zeiden.

Glogauer doopte nog een sprinkhaan in de kom met honing. 'Waarom wilde gij mij spreken, Johannes?'

'Omdat de tijd daar is.'

'Welke tijd? Zijt ge van plan het volk van Judea in opstand te brengen tegen de Romeinen?'

Deze directe vraag scheen de Doper te verwarren. Het was voor het eerst dat Glogauer hem zoiets had gevraagd.

'Als het de wil van Adonai is,' zei hij zonder op te kijken toen hij vooroverboog naar de kom met honing.

'Zijn de Romeinen hiervan op de hoogte?'

'Ik weet het niet zeker, Emmanuel, maar Herodes, de bloedschenner, heeft hun ongetwijfeld verteld dat ik tegen de onrechtvaardigen predik.'

'Toch arresteren de Romeinen u niet.'

'Pilatus durft niet - na de petitie, die naar Keizer Tiberius werd gezonden.'

'Petitie?'

'Ja, die door Herodes en de Farizeeërs is ondertekend toen Pilatus, de landvoogd, votieftafels in het paleis in Jeruzalem liet neerzetten en de Tempel trachtte de schenden. Tiberius berispte Pilatus en sindsdien is de landvoogd voorzichtiger geworden tegenover ons, hoewel hij de Joden nog steeds haat.'

'Zeg mij, Johannes, weet ge hoe lang Tiberius in Rome regeert?' Pas nu kreeg hij weer de kans die vraag te stellen.

'Veertien jaar.'

Het was 28 n.C. - iets minder dan een jaar voor het tijdstip waarop volgens de meeste geleerden de kruisiging had plaatsgevonden en zijn tijdmachine was neergestort.

Nu bereidde Johannes de Doper een gewapende opstand voor tegen de bezettende Romeinen, maar zou spoedig zelf door Herodes onthoofd worden, als men de Evangeliën moest geloven. In die tijd was er zeker geen opstand op grote schaal uitgebroken.

Zelfs diegenen die beweerden dat het binnentrekken van Jezus met zijn discipelen in Jeruzalem en de bezetting van de Tempel niets anders dan acties van gewapende opstandelingen waren, hadden nergens documenten gevonden waarop vermeld stond dat Johannes een dergelijke opstand had geleid.

Weer bedacht hij dat hij Johannes zou kunnen waarschuwen. Maar zou de Doper hem geloven? Zou hij hem wel willen geloven, wat voor bewijzen hij ook zou aandragen?

Glogauer was de Doper bijzonder gaan waarderen. Deze man was duidelijk een doorgewinterde revolutionair, die al jaren een opstand tegen de Romeinen voorbereidde en langzamerhand genoeg volgelingen had verzameld om de poging te doen slagen.

Hij deed Glogauer sterk denken aan een of andere verzetsheld uit de Tweede Wereldoorlog; even taai en met een reële kijk op zijn positie. Hij wist dat hij maar één kans had om de cohorten, die in het land gelegerd waren, te vernietigen. Als de opstand zich uitbreidde, zou Rome nauwelijks tijd hebben om meer troepen naar Jeruzalem te sturen.

'Wanneer denkt ge dat het Adonai's wil is dat de onrechtvaardigen vernietigd worden?' vroeg Glogauer tactvol.

Johannes wierp hem een geamuseerde blik toe.

'Tijdens het Joodse Paasfeest zijn de mensen rusteloos en hebben ze vooral een hekel aan de vreemdelingen,' zei hij.

'Wanneer is het volgende Joodse Paasfeest?'

'Pas over vele maanden.'

Glogauer at een poos zwijgend en keek de Doper toen recht in het gezicht.

'Speel ik hier ook een rol in?' vroeg hij.

Johannes keek naar de grond. 'Gij zijt door Adonai hierheen gezonden om ons te helpen zijn wil uit te voeren.'

'Hoe kan ik u helpen?'

'Gij zijt een magiër.'

'Ik kan geen wonderen bewerkstelligen.'

Johannes veegde honing uit zijn baard. 'Dat geloof ik niet, Emmanuel. De wijze waarop ge gekomen zijt, was een wonder. De Essenen wisten niet of ge een duivel of een boodschapper van Adonai waart.'

'Ik ben geen van beiden.'

'Waarom brengt ge me in de war, Emmanuel? Ik weet dat ge Adonai's boodschapper zijt. Gij zijt het teken dat de Essenen zochten. De tijd is bijna daar. Het koninkrijk der hemelen zal spoedig op aarde komen. Kom met ons. Zeg de mensen dat ge met de stem Gods spreekt. Laat grote wonderen zien.'

'Is het niet zo dat uw macht aan het tanen is?' Glogauer keek Johannes scherp aan. 'Ge hebt mij nodig om uw rebellen de moed niet te doen verliezen.'

'Ge spreekt als een Romein, zo tactloos!'

Johannes stond boos op.

Blijkbaar stelde hij, evenals de Essenen bij wie hij verbleef, geen prijs op onomwonden vragen. Glogauer besefte dat dit een praktische reden had, omdat Johannes en zijn mannen steeds verraad vreesden. Zelfs de verslagen van de Essenen waren gedeeltelijk in cijferschrift geschreven; met een onschuldig lijkende zin, die iets volkomen anders betekende.

'Het spijt me, Johannes. Maar zeg me of ik gelijk had.'

Glogauer sprak zacht.

'Zijt ge dan geen magiër, uit het niets verschenen in die wagen?' De Doper gebaarde met zijn handen en haalde zijn schouders op. 'Mijn mensen hebben u gezien! Ze zagen hoe het glanzende ding vorm kreeg in de lucht, scheurde en hoe gij er uit trad. Is dat geen tovenarij? De kleding die ge droegt - was dat aardse kleding? De talismannen in de wagen - duidden zij niet op machtige tovenarij? De profeet heeft gezegd dat er een magiër zou komen uit Egypte, genaamd Emmanuel. Zo staat het geschreven in het boek Micha! Is niets van dit alles dan waar?'

'Het merendeel wel. Maar er zijn verklaringen -' hij haperde, omdat hij niet op het woord kon komen dat het dichtst 'rationeel' benaderde. 'Ik ben een gewoon mens, net als gij! Ik heb niet de macht om wonderen te bewerkstelligen! Ik ben maar een mens!'

Johannes keek dreigend. 'Ge bedoelt dat ge ons niet wilt helpen?'

'Ik ben u en de Essenen dankbaar. Ge hebt bijna zeker mijn leven gered. Als ik dat kan vergelden...'

Johannes knikte vastberaden. 'Ge kunt dat vergelden, Emmanuel...'

'Hoe?'

'Wees de grote magiër die ik nodig heb. Laat mij u voorstellen aan al degenen die ongeduldig worden en zich af zouden wenden van Adonai's wens. Laat mij hen vertellen waarom ge bij ons gekomen zijt. Dan kunt ge zeggen dat alles de wil van Adonai is en dat ze zich moeten opmaken om die ten uitvoer te brengen.'

Johannes keek hem doordringend aan.

'Doet ge dat, Emmanuel?'

'Johannes, er is geen manier waarop ik u kan helpen zonder u om de tuin te leiden, of mijzelf, of het volk...'

Johannes keek hem nadenkend aan. 'Misschien zijt ge u niet bewust van uw bestemming...' zei hij peinzend. 'Waarom niet? Jazeker, als ge uw roeping luidkeels verkondigde, zou ik veel meer verdenkingen tegen u koesteren. Emmanuel, wilt ge niet van mij aannemen dat gij diegene zijt van wie werd voorspeld dat hij zou komen?'

Glogauer voelde zich verslagen. Hoe kon hij daartegen in gaan? Hij wist alleen maar dat hij diegene kón zijn. Gesteld dat er mensen bestonden, begiftigd met een soort helderziendheid?... O, het was onzin. Maar wat kon hij doen?'

'Johannes, ge verlangt hevig naar een teken. Stel dat de ware magiër komt...

'Hij is gekomen. Gij zijt hier. Ik heb gebeden en ik weet het.'

Hoe kon hij Johannes duidelijk maken dat het zijn dringende behoefte aan hulp was, die hem er waarschijnlijk van overtuigd had? Hij zuchtte.

'Emmanuel - wilt ge het volk van Judea niet helpen?'

Glogauer klemde zijn lippen opeen. 'Ik moet nadenken, Johannes. Ik wil slapen. Kom morgenochtend dan zal ik het u zeggen.'

Met enige verbazing besefte hij dat de rollen omgedraaid waren. In plaats van dat hij de Doper goedgunstig gestemd wilde houden, dong de Doper naar zijn gunsten.

Toen hij terugkeerde naar zijn grot, voelde hij zich vrolijk; hij moest breeduit glimlachen. Zonder enige manipulatie zijnerzijds, bevond hij zich nu in een machtspositie. Hoe zou hij die macht moeten gebruiken? Had hij werkelijk een zending? Zou hij de geschiedenis kunnen veranderen en diegene zijn, die de Joden hielp bij het verdrijven van de Romeinen?