16
De profeet woonde in het huis van een zekere Simon, hoewel de profeet hem liever Petrus noemde. Simon was de profeet dankbaar, omdat hij zijn vrouw genezen had van een ziekte waar ze al een tijd aan leed. Het was een geheimzinnige ziekte geweest, maar de profeet had haar als het ware moeiteloos genezen.
In die tijd waren er veel vreemdelingen in Capernaum; velen kwamen de profeet opzoeken. Simon waarschuwde hem dat sommige van hen verspieders van de Romeinen of van de vijandige Farizeeërs waren. Veel Farizeeërs waren over het algemeen niet onwelwillend geweest jegens de profeet, hoewel ze de verhalen over wonderen die ze gehoord hadden, wantrouwden. Maar de hele politieke atmosfeer was veranderd en de Romeinse bezetters, zowel Pilatus, zijn officieren als zijn manschappen, waren gespannen, omdat ze een opstand verwachtten, zonder dat ze daar tastbare bewijzen voor hadden.
Pilatus, een ongewoon matig iemand, schonk water bij het kleine beetje wijn in zijn beker en dacht na over de stand van zaken.
Hij hoopte dat er op grote schaal moeilijkheden kwamen.
Als de een of andere troep rebellen, zoals de Zeloten, Jeruzalem aanvielen, zou dat het bewijs voor Tiberius zijn dat hij tegen alle adviezen van Pilatus in, veel te soepel geweest was tegen de Joden in de kwestie met de votieftafels. Pilatus zou gerehabiliteerd worden, waardoor zijn macht over de Joden zou toenemen. Misschien zou hij dan eens echte politiek kunnen gaan bedrijven. Op het ogenblik stond hij op slechte voet met alle Tetrarchen van de provincies - vooral met de onevenwichtige Herodes Antipas, die eens zijn enige steun leek te zijn.
Afgezien van de politieke situatie, was ook zijn eigen huiselijke situatie roerig, omdat zijn neurotische vrouw weer nachtmerries had en veel meer aandacht vroeg dan hij haar kon geven.
Er bestond misschien een mogelijkheid, dacht hij, om een incident te provoceren, maar hij moest oppassen dat Tiberius dat nooit te weten kwam.
Hij vroeg zich af of deze nieuwe profeet een haard van onrust zou kunnen zijn. Tot nu toe was de man nogal tegengevallen. Hij had de wetten van de Joden of de Romeinen niet overtreden, hoewel hij wel wat afbreuk had gedaan aan het officiële priesterschap. Toch maakte niemand zich daar ooit druk over - het kwam vaak voor dat het priesterschap aangevallen werd. De priesters zelf waren meestal te zelfvoldaan om veel aandacht te schenken aan die aanvallen. Er was geen wet die verbood dat men zich messias noemde, zoals naar men zei deze man gedaan had en hij zette de mensen op dit ogenblik nauwelijks tot opstand aan - eerder het tegenovergestelde. Ook kon men iemand niet arresteren omdat sommigen van zijn volgelingen vroeger volgelingen van Johannes de Doper geweest waren. Die hele zaak van de Doper was verkeerd aangepakt toen Herodes in paniek was geraakt.
Voor het raam van zijn kamer, dat uitzag over de minaretten en torens van Jeruzalem, dacht Pilatus na over de inlichtingen die hij van zijn verspieders gekregen had.
Vlak na het feest dat de Romeinen de Saturnalia noemden, verlieten de profeet en zijn discipelen Capernaum weer en begonnen het land door te reizen.
Nu het minder warm was geworden, kwamen er minder wonderen voor, maar men luisterde nog gretig naar zijn profetieën. Hij waarschuwde hen voor alle fouten die in de toekomst gemaakt zouden worden en alle misdaden die in zijn naam begaan werden en hij vroeg ze om na te denken alvorens in naam van Christus te handelen.
Over de goede Romeinse wegen zwierf hij door Galilea en Samaria in de richting van Jeruzalem.
Het Joodse Paasfeest was in aantocht.
Ik heb alles gedaan wat ik dacht dat ik moest doen. Ik heb wonderen verricht, ik heb gepredikt, ik heb mijn discipelen gekozen. Maar dit is allemaal gemakkelijk geweest, omdat ik diegene geweest ben die de mensen verlangden. Ik ben door hen geschapen.
Heb ik genoeg gedaan? Staat de koers onherroepelijk vast?
Binnenkort zullen we het weten.
In Jeruzalem bespraken de Romeinse ambtenaren het komende feest. Het was altijd een tijd van grote moeilijkheden. Er waren eerder rellen geweest tijdens het Joodse Paasfeest en er zouden ongetwijfeld ook dit jaar moeilijkheden komen.
Pilatus vroeg de Farizeeërs bij hem te komen. Toen ze kwamen sprak hij ze zo beminnelijk mogelijk toe, waarbij hij om hun medewerking vroeg.
De Farizeeërs zeiden dat ze hun best zouden doen, maar dat ze het niet konden helpen als de mensen dwaze dingen deden.
Pilatus was tevreden. Anderen hadden kunnen zien hoe hij geprobeerd had moeilijkheden te vermijden. Als er nu toch iets gebeurde, dan kon men hem daar niet de schuld van geven.
'Wat kunnen jullie doen?' vroeg hij aan de andere ambtenaren.
'We zullen zo spoedig mogelijk zoveel troepen als we kunnen naar Jeruzalem terugroepen,' zei zijn onderbevelhebber. 'Maar ze liggen verspreid.'
'We moeten onze best doen,' zei Pilatus.
Toen ze weg waren, liet Pilatus zijn verspieders bij zich komen. Ze zeiden hem dat de nieuwe profeet onderweg was.
Pilatus wreef over zijn kin.
'Hij lijkt ons tamelijk ongevaarlijk,' zei een van de mannen.
'Misschien is hij nu ongevaarlijk,' zei Pilatus, 'maar als hij naar Jeruzalem komt tijdens het Joodse Paasfeest, is hij misschien niet meer zo ongevaarlijk.'
Twee weken voordat het Joodse Paasfeest begon, kwam de profeet aan in het stadje Bethanië, in de buurt van Jeruzalem. Enige van zijn Galilese volgelingen hadden vrienden in Bethanië, die graag onderdak wilden bieden aan de man waarover ze van andere bedevaartgangers op weg naar Jeruzalem en de Grote Tempel gehoord hadden.
Ze waren naar Bethanië gekomen omdat de profeet ontstemd was over het grote aantal mensen dat hem volgde.
'Er zijn te veel mensen,' had hij tegen Simon gezegd.
'Veel te veel, Petrus.'
Zijn gezicht was nu ingevallen. Zijn ogen stond hol en hij sprak weinig.
Soms keek hij afwezig om zich heen, alsof hij niet precies wist waar hij was.
In het huis in Bethanië hadden ze vernomen dat Romeinse verspieders navraag naar hem hadden gedaan. Het deed hem niets. Integendeel, hij knikte nadenkend, alsof hij tevreden was.
'Men zegt dat Pilatus een zondebok zoekt,' waarschuwde Johannes.
'Dan zal hij er een hebben,' antwoordde de profeet.
Eenmaal liep hij met twee van zijn discipelen over het land om naar Jeruzalem te kijken. De helgele muren van de stad zagen er prachtig uit in het middaglicht. De torens en de hoge gebouwen, veelal versierd met rode, blauwe en gele mozaïken, waren kilometers ver in de omtrek zichtbaar. De profeet begaf zich weer naar Bethanië.
Daar is het en ik ben bang. Bang voor de dood en bang voor blasfemie.
Maar er is geen andere manier. Alleen door het te doen kan dit bereikt worden.
'Wanneer gaan we Jeruzalem binnen?' vroeg een van zijn discipelen hem.
'Nog niet,' zei Glogauer. Hij stond met gebogen schouders en omklemde zijn borst met zijn armen en handen alsof hij het koud had.
Twee dagen voor het Paasfeest in Jeruzalem nam de profeet zijn mannen mee naar de Olijfberg en een voorstad van Jeruzalem die gebouwd was op de helling van de berg.
'Ga een ezel voor mij halen,' zei hij tegen hen. 'Een veulen. Ik moet de profetie nu waarmaken.'
'Dan zal iedereen weten dat gij de Messias zijt,' zei Andreas.
'Ja.' De profeet zuchtte.
Deze angst is niet dezelfde. Het is meer de angst van een toneelspeler voor de laatste, meest dramatische scène die hij nog moet spelen...
Het koude zweet stond op de bovenlip van de profeet. Hij veegde het af.
In het schemerige licht keek hij naar de mannen om hem heen. Hij kende de gezichten nog steeds niet goed. Hij had alleen belang gesteld in hun namen en hun aantal. Ze waren nu met z'n tienen. De andere twee waren op zoek naar de ezel.
Er stond een lichte, zoele bries. Ze stonden op de met gras begroeide helling van de Olijfberg en keken neer op Jeruzalem en de Heilige Tempel.
'Judas?' vroeg Glogauer aarzelend.
Er was er een die Judas heette.
'Ja, heer,' zei hij. Hij was lang, knap, had rood krullend haar en schichtige, intelligente ogen. Glogauer meende dat hij een epilepticus was.
Glogauer keek peinzend naar Judas Iskariot. 'Later moet ge me helpen,' zei hij, 'als we Jeruzalem binnen zijn getrokken.'
'Hoe, heer?'
'Ge moet een boodschap aan de Romeinen overbrengen. Niet aan de Joden. Die gaan misschien met stenen werken, of een stok, of een bijl. Ik zal meer zeggen als de tijd daar is.'
De hemel was nu donker en de sterren stonden boven de Olijfberg. Het was koud geworden. Glogauer rilde.