13
In de synagoge was het koel en rustig, er hing een flauwe wierookgeur. Hij was gekleed in het schone, witte kleed dat Maria hem gegeven had toen hij vroeg in de ochtend weggegaan was en liet zich door de rabbi's de voorhof binnenleiden. Zij wisten net zo min als de inwoners van het stadje wat ze van hem moesten denken, maar ze waren er zeker van dat hij niet door de duivel bezeten was.
Van tijd tot tijd bekeek hij zijn lichaam, dat hij als het ware verbaasd aanraakte, of hij bevoelde verward het kleed. Hij was Maria bijna vergeten.
'Alle mannen hebben een messiascomplex, Karl,' had Monica eens gezegd.
Zijn herinneringen werden nu vaag - als het tenminste herinneringen waren. Hij werd steeds verwarder.
'In die tijd waren er tientallen messia's in Galilea. Het was een geschiedkundig toeval dat Jezus de drager werd van de mythe en de filosofie...'
'Dat kan het niet alleen geweest zijn, Monica.' Het was de gewoonte van de rabbi's om de vele rondzwervende profeten die nu overal in Galilea waren onderdak te verlenen, zolang het tenminste geen leden waren van een of andere onwettige sekte.
Deze was vreemder dan de anderen. Zijn gezicht was bijna steeds uitdrukkingsloos en zijn lichaam was gespannen, maar dikwijls rolden er tranen over zijn gezicht. Ze hadden nog nooit zulke gekwelde ogen gezien.
'De wetenschap kan het "hoe" verklaren, maar vraag nooit naar het "waarom", had hij tegen Monica gezegd. 'Een antwoord vinden ze niet.'
'Wie wil het weten?' vroeg ze.
'Ik.'
'Daar zul je toch nooit achter komen, nietwaar?'
Hoer! Bedriegster!
Waarom lieten ze hem altijd in de steek?
'Ga zitten, mijn zoon,' zei de rabbi. 'Wat wilt ge weten van ons?'
'Waar is Christus?' vroeg hij.
Ze verstonden het niet.
'Spreekt hij Grieks?' vroeg er een, maar een ander schudde zijn hoofd.
Kyrios: De Heer.
Adonai: De Heer.
Waar was de Heer?
Hij fronste zijn wenkbrauwen en keek met een vage blik om zich heen.
'Ik moet rusten,' zei hij in hun taal.
'Vanwaar komt ge?'
Hij wist niet wat hij moest antwoorden.
'Vanwaar komt ge?' herhaalde een rabbi.
Tenslotte mompelde hij 'Ha-Olam Hab-Bah...'
Ze keken elkaar aan. 'Ha-Olam Hab-Bah,' zeiden ze.
Ha-Olam Hab-Bah; Ha-Olam Haz-Zeh: De wereld die nog komen moet en de wereld die is.
'Brengt ge ons een boodschap?' vroeg een van de rabbi's. Deze profeet was zo heel anders. Zo vreemd dat men bijna zou geloven dat het een ware profeet was. 'Een boodschap?'
'Ik weet het niet,' zei de profeet schor. 'Ik moet rusten. Ik ben onrein. Ik heb gezondigd.'
'Kom. Wij zullen u voedsel geven en een slaapplaats. We zullen u wijzen waar ge kunt baden en bidden.'
Bedienden brachten heet water en hij waste zijn lichaam. Ze knipten zijn baard, zijn haar en zijn nagels.
In de cel die de rabbi's voor hun bezoeker bestemd hadden, brachten ze hem overdadig voedsel, waarvan hij haast niets kon eten. En het bed met de strooien matras was te zacht voor hem. Hij was er niet aan gewend. Maar hij had niet goed gerust in het huis van Jozef, daarom ging hij toch maar liggen.
Hij sliep slecht en schreeuwde in zijn droom; voor de kamer stonden de rabbi's te luisteren, maar ze konden bijna niets verstaan van wat hij zei.
'Ik dacht dat Aramees wel het allerlaatste zou zijn wat je zou moeten studeren, Karl! Geen wonder dat je...'
Mijn duivelin, mijn verleidster, mijn verlangen, mijn kruis, mijn liefde, mijn wellust, mijn behoefte, mijn anker, mijn meester, mijn slaaf, mijn vlees, mijn bevrediging, mijn vernietiger.
Hoe verlang ik naar de dagen die met tederheid vervuld zouden zijn; naar Eva en de anderen, die mij niet wilden hebben om mijn zwakheid; naar alle beloningen die de moedigen ontvangen; naar de realiteit die de sterken gegeven is. Dit is de uiteindelijke ironie van het lot.
De formele ironie, onontkoombaar en rechtvaardig.
En ik ben niet bevredigd.
Karl Glogauer bleef een paar weken in de synagoge. Het grootste deel van zijn tijd bracht hij door met lezen in de bibliotheek, op zoek in de lange rollen naar een mogelijk antwoord op zijn vraag. De woorden van de beide Testamenten, in veel gevallen voor meer dan één uitleg vatbaar, brachten hem nog meer in verwarring. Hij had geen enkel houvast, geen enkele aanduiding dat er iets mis was gegaan.
Dit is een komedie. Heb ik dit verdiend? Is er geen hoop? Geen oplossing?
De rabbi's hielden zich meestal op een afstand. Ze hadden hem geaccepteerd als een heilige en waren er trots op dat hij in hun synagoge verbleef. Ze waren er zeker van dat hij een van de uitverkorenen van God was en ze wachtten geduldig af tot hij hen toe zou spreken.
Maar de profeet zei weinig; hij mompelde alleen in zichzelf in flarden van hun taal en in de onbegrijpelijke taal die hij zelf vaak gebruikte, zelfs wanneer hij hun rechtstreeks aansprak.
In Nazareth spraken de inwoners over bijna niets anders dan over de geheimzinnige profeet in de synagoge. Ze wisten dat hij een familielid was van Jozef, die dat maar al te graag wilde bevestigen. Ze wisten dat Jozef van David afstamde, wat die zuurpruim van een timmerman ook verder mocht zijn. Daarom stamde de profeet van David af. Een belangrijk teken, daar was iedereen het over eens.
Ze stelden vragen aan de rabbi's, maar de wijze mannen zeiden niets, behalve dat ze zich met hun eigen zaken moesten bemoeien, dat er dingen waren die zij nog niet mochten weten. Op deze manier vermeden ze vragen die ze niet konden beantwoorden, terwijl ze tegelijkertijd de schijn ophielden dat ze meer wisten dan in werkelijkheid het geval was, iets wat priesters altijd al gedaan hadden.
Toen verscheen hij op een sabbath in het deel van de synagoge dat voor iedereen toegankelijk was en nam zijn plaats in, samen met de anderen die de dienst bij wilden wonen.
De man die van de rol las, struikelde over zijn woorden toen hij vanuit zijn ooghoeken naar de profeet keek.
De profeet zat met een afwezige blik te luisteren.
De opperrabbijn keek met een onzekere blik zijn kant op en gaf toen een teken dat de rol doorgegeven moest worden aan de profeet. Dit werd met enige aarzeling gedaan door een jongen, die de rol in de handen van de profeet legde.
De profeet staarde lang naar de woorden en het leek alsof hij zou weigeren te lezen, want hij zag er verschrikt uit. Toen trok hij zijn schouders naar achteren en begon met een heldere, bijna accentloze stem te lezen.
Hij las uit het boek Jesaia.
De mensen luisterden met grote aandacht.
De Geest des Heren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van harte; Om de gevangenen te prediken loslating, en de blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid, om te prediken het aangename jaar des Heren.
(Lukas 4 : 18-20)
Daarna hervatte Glogauer zijn studie van de Testamenten niet meer, maar doolde door de straten en sprak met de mensen. Ze bejegenden hem eerbiedig en vroegen zijn raad over alle mogelijke dingen, hij deed zijn best om ze zo goed mogelijk van dienst te zijn.
Na die eerste weken met Eva had hij zich nooit meer zo gevoeld.
Hij besloot het niet voor de tweede keer kwijt te raken.
Toen ze hem voor het eerst om handoplegging voor de zieken vroegen, was hij terughoudend en weigerde, maar op een keer toen hij, te oordelen naar wat familieleden hem vertelden, te maken had met een duidelijke vorm van hysterische blindheid, legde hij zijn handen op de ogen van de vrouw en de blindheid verdween.
Desondanks ging Glogauer opgewonden terug naar zijn cel in de synagoge. Hier waren zoveel voorbeelden van hysterische ziektegevallen.
Misschien kwam het door de tijd waarin ze leefden, dat wist hij niet. Tenslotte zette hij die gedachten van zich af, daar zou hij zich later wel druk over maken.
De volgende dag zag hij Maria over het kerkplein lopen. Ze hield haar buitenechtelijk kind bij zijn jas vast.
Glogauer draaide zich haastig om en ging de synagoge weer in.