Epiloog

Een paar maanden later ging Jasselin met pensioen. Eerlijk gezegd was het daar ook het normale moment voor, maar tot dan toe had hij gedacht dat hij minstens één of twee jaar verlenging zou aanvragen. De zaak-Houellebecq had hem flink van zijn stuk gebracht, het vertrouwen dat hij had in zichzelf en in zijn geschiktheid om zijn beroep uit te oefenen leek te zijn afgebrokkeld. Niemand had hem iets verweten, hij was in extremis zelfs nog tot hoofdcommissaris benoemd; hij zou die functie niet uitoefenen, maar zijn pensioen zou er iets door omhooggaan. Er was een afscheidsborrel georganiseerd, een borrel van flinke omvang zelfs, de hele moordbrigade was uitgenodigd en de korpschef zou een toespraak houden. Kortom hij kreeg een eervol afscheid, men wilde hem kennelijk laten merken dat hij, over zijn hele carrière gezien, een goede politieman was geweest. En dat klopte, hij dacht dat hij dat meestal wel was geweest, een betrouwbare politieman, een volhardende politieman in elk geval, en volharding is uiteindelijk misschien wel de enige menselijke kwaliteit die niet alleen veel waard is in het beroep van politieman maar ook in veel andere beroepen, in elk geval in alle beroepen die iets te maken hebben met het idee van waarheid.

.

Een paar dagen voordat hij echt met werken zou stoppen, nodigde hij Ferber uit voor de lunch in een klein restaurant aan de Place Dauphine. Het was maandag 30 april, veel mensen hadden er vanwege de Dag van de Arbeid een lang weekend van gemaakt, Parijs was heel rustig en in het restaurant zaten alleen een paar toeristenstelletjes. De lente was overal, de knoppen waren ondoken, deeltjes stof en pollen dansten in het licht. Ze zaten aan een tafeltje op het terras en bestelden twee pastis vooraf.

'Weet je,' zei hij op het moment dat de ober hun glazen voor hen neerzette, 'ik heb er echt een potje van gemaakt met die zaak, van begin tot eind. Als die vent de afwezigheid van zijn schilderij niet had opgemerkt, waren we nog altijd geen stap verder.'

'Je moet niet zo streng zijn voor jezelf; het idee om hem mee te nemen naar de pd kwam toch van jou.'

'Nee, Christian...' antwoordde Jasselin zacht. 'Je bent het vergeten, maar dat idee kwam van jou.'

'Ik ben te oud...' vervolgde hij iets later. 'Ik ben domweg te oud voor dit vak. In de loop van de jaren roesten de hersenen vast, net als de rest; en zelfs sneller dan de rest, volgens mij. De mens is niet gemaakt om tachtig of honderd jaar oud te worden; hooguit vijfendertig of veertig, zoals in de oertijd. Dus er zijn organen die het volhouden - opmerkelijk goed zelfs - en andere die langzaam naar de kloten gaan - langzaam of snel.'

'Wat wil je nu gaan doen?' vroeg Ferber in een poging om het gesprek op een ander onderwerp te brengen. 'Blijf je in Parijs?'

'Nee, ik ga naar Bretagne. Naar het huis waar mijn ouders woonden voordat ze hierheen kwamen.' In werkelijkheid moest er nogal wat worden verbouwd voordat ze echt aan verhuizen konden denken. Het was opmerkelijk, bedacht Jasselin, dat heel veel mensen uit een nabij, zelfs heel nabij verleden - zijn eigen ouders - gedurende een groot deel van hun leven een comfortniveau hadden gekend dat tegenwoordig onaanvaardbaar leek: geen bad of douche, geen echt efficiënt verwarmingssysteem. Hoe dan ook moest Hélène haar academische jaar afmaken; waarschijnlijk konden ze pas aan het eind van de zomer verhuizen. Hij hield absoluut niet van doe-het-zelven, zei hij tegen Ferber, maar wel van tuinieren, hij verheugde zich echt op zijn eigen moestuin.

'En verder,' zei hij met een half glimlachje, 'ga ik politieromans lezen. Dat heb ik in mijn actieve jaren haast niet gedaan, ik ga proberen me ertoe te zetten. Maar ik heb geen zin om Amerikaanse schrijvers te lezen, en ik heb de indruk dat er niet zo heel veel andere zijn. Heb je geen Franse schrijver die je me kunt aanraden?'

'Jonquet,' antwoordde Ferber zonder aarzelen. 'Thierry Jonquet. Dat is in Frankrijk de beste, vind ik.'

Jasselin noteerde de naam in zijn zakboekje op het moment dat de ober hem zijn zeetong op molenaarswijze kwam brengen. Het restaurant was goed, ze zeiden niet veel maar het deed hem genoegen om nog een laatste keer met Ferber samen te zijn, en hij was hem dankbaar dat hij zich onthield van banaliteiten over de mogelijkheid om elkaar te blijven zien, om contact te houden. Hij zou naar de provincie verhuizen en Ferber zou in Parijs blijven, hij zou een goede politieman worden, een heel goede politieman zelfs, hij zou vóór het eind van het jaar waarschijnlijk tot kapitein worden benoemd, wat later tot commandant, en ten slotte tot commissaris; maar ze zouden elkaar naar alle waarschijnlijkheid nooit meer terugzien.

.

Ze bleven lang in het restaurant zitten, alle toeristen waren al weg. Jasselin nam de laatste hap van zijn dessert - een charlotte met geglaceerde kastanjes. Een zonnestraal die tussen de platanen door viel zette het plein in een prachtig licht.

'Christian...' zei hij na een aarzeling, en tot zijn eigen verbazing merkte hij dat zijn stem een beetje trilde. 'Ik wil dat je me één ding belooft: geef de zaak-Houellebecq niet op. Ik weet dat wij er niet echt meer over gaan, maar ik zou willen dat je de lui van het Bureau ter Bestrijding van de Smokkel in Kunstvoorwerpen er regelmatig aan herinnert, en dat je me waarschuwt als ze iets hebben.'

.

Ferber knikte en beloofde het.

De maanden gingen voorbij zonder dat er in de gebruikelijke netwerken ook maar het geringste spoor van het schilderij opdook, en het werd dus steeds duidelijker dat de moordenaar geen professionele dief was, maar een verzamelaar die voor eigen rekening had gehandeld en niet van plan was zich van het object te ontdoen. Het was de ergst denkbare situatie, en Ferber breidde zijn onderzoek naar de ziekenhuizen uit met de privé-klinieken - voor zover die bereid waren te reageren; het gebruik van het gespecialiseerde chirurgische gereedschap bleef hun enige serieuze aanknopingspunt.

.

De zaak werd pas drie jaar later opgelost, geheel bij toeval. Een patrouille van de gendarmerie probeerde op de snelweg a8 in de richting Nice-Marseille een Porsche 911 Carrera te onderscheppen die 210 km/u reed. De bestuurder ging ervandoor en werd pas ter hoogte van Fréjus tot staan gebracht. Het bleek om een gestolen auto te gaan, de man was in kennelijke staat, eneen goede bekende van de politie. Patrick Le Braouzec was meermalen veroordeeld voor banale, relatief kleine delicten - aanzetting tot ontucht, toebrengen van lichamelijk letsel - maar volgens een hardnekkig gerucht had hij als tamelijk merkwaardige specialiteit het smokkelen van insecten. Er bestaan meer dan een miljoen soorten insecten en er worden elk jaar nieuwe ontdekt, met name in de tropen. Sommige vermogende liefhebbers zijn bereid om forse en zelfs zeer forse bedragen neer te tellen voor een mooi exemplaar van een zeldzame soort - opgezet, en nog liever levend. De vangst en vooral de export van deze dieren zijn onderworpen aan zeer strenge regels, die Le Braouzec tot nu toe had weten te omzeilen - hij was nog nooit betrapt, en voerde als reden voor zijn regelmatige reisjes naar Nieuw-Guinea, Sumatra en Guyana zijn voorliefde voor de jungle en de woeste natuur aan. Inderdaad had de man een avonturierstemperament en gaf hij blijk van ware fysieke moed: helemaal alleen, zonder gids, dwaalde hij soms wekenlang door jungles die tot de gevaarlijkste van de planeet werden gerekend, enkel voorzien van wat proviand, een gevechtsmes en waterzuiveringstabletten.

Dit keer ontdekte men in de achterbak van de auto een hard koffertje met soepel leer eromheen, waarin een groot aantal luchtgaatjes was aangebracht; de gaatjes waren vrijwel onzichtbaar, en zo op het oog leek het een doodgewone attachékoffer van een doorsnee manager. Binnenin, gescheiden door plexiglazen wandjes, zaten zo'n vijftig insecten, waaronder de gendarmes onmiddellijk een scolopender, een vogelspin en een reuzenoorwurm herkenden; de andere werden pas een paar dagen later gedetermineerd door het natuurhistorisch museum van Nice. Ze stuurden de lijst naar een specialist - de enige Franse specialist op het gebied van dit soort misdrijven, om precies te zijn - die een snelle schatting maakte: op basis van de huidige marktprijs kon voor het geheel een bedrag van rond de honderdduizend euro worden gevraagd.

Le Braouzec bekende de feiten zonder eromheen te draaien. Hij had een meningsverschil met een van zijn klanten - een chirurg uit Cannes - over de betaling van een vorige leverantie. Hij had erin toegestemd met extra exemplaren terug te komen om verder te onderhandelen. De discussie was hoog opgelopen, hij had de man geslagen, die met zijn hoofd achterover op een marmeren salontafel was gevallen. Le Braouzec dacht dat hij dood was. 'Het was een ongeluk,' verdedigde hij zich, 'het was absoluut niet mijn bedoeling om hem te doden.' Hij was in paniek geraakt, en in plaats van een taxi te bellen, zoals hij ook op de heenweg had gedaan, had hij de auto van zijn slachtoffer gestolen. Zo eindigde zijn misdaadcarrière zoals ze altijd was verlopen, in achterlijkheid en geweld.

.

De technische recherche van Nice begaf zich naar de villa van Adolphe Petissaud, de chirurg uit Cannes. Hij woonde aan de Avenue de la Californie, op een heuvel met uitzicht op zee, en bezat tachtig procent van de aandelen in zijn eigen kliniek, die gespecialiseerd was in plastische en reconstructieve chirurgie voor mannen. Hij was vrijgezel en duidelijk vermogend, het gras en het zwembad waren onberispelijk onderhouden, en het huis telde waarschijnlijk een stuk of tien kamers.

Op de begane grond en de eerste verdieping kwamen ze weinig te weten. Het betrof de klassieke, voorspelbare leefwijze van een hedonistische, niet bijzonder geraffineerde grand bourgeois die nu met verbrijzelde schedel in een bloedplas op het tapijt van de salon lag. Le Braouzec had waarschijnlijk de waarheid gesproken: het ging domweg om een uit de hand gelopen zakelijk meningsverschil, er was niets dat op voorbedachte raad wees. Toch zou hij waarschijnlijk minstens tien jaar krijgen.

De kelder had daarentegen een ware verrassing in petto. Het waren bijna allemaal doorgewinterde, ervaren politiemensen, de streek rond Nice staat al sinds lang bekend om het hoge aantal misdaden, dat nog was toegenomen met de verschijning van de Russische maffia; maar noch commandant Bardèche, die aan het hoofd van het team stond, noch een van zijn mannen had ooit zoiets gezien.

De vier muren van de ruimte, van twintig bij tien meter, stonden bijna helemaal vol met vitrinekasten van twee meter hoog, met daarin op nette rijen, verlicht door spots, een collectie monsterachtige menselijke hybriden. Geslachtsdelen waren geënt op torso's, neuzen werden verlengd door minuscule foetusarmen, zodat het net slurven leken. Andere composities vormden een brij van verkleefde, verstrengelde, vastgenaaide menselijke ledematen rond verwrongen gezichten. Dat alles was geconserveerd met middelen die zij niet kenden, maar de voorstellingen waren ondraaglijk realistisch: de ingesneden koppen, vaak zonder ogen, waren verstard in een gruwelijke, van pijn vertrokken grimas, rond de amputaties zaten kronen van geronnen bloed. Petissaud was een zwaar gestoorde pervert die zijn perversie uitoefende op een ongewoon hoog niveau, er moesten handlangers zijn, smokkel in lijken en waarschijnlijk ook in foetussen, dat zou een lang onderzoek worden, bedacht Bardèche op het moment dat een van zijn ondergeschikten, een jonge brigadier die net nieuw was bij het team, een paar meter voor hem op de grond in zwijm viel, zacht en sierlijk, als een bloem die wordt afgesneden.

Hij bedacht ook in een flits dat dit voortreffelijk nieuws was voor Le Braouzec: het zou een goede advocaat geen enkele moeite kosten om de feiten uit te buiten en het slachtoffer als een waar monster neer te zetten, dat zou zeker invloed hebben op de jurybeslissing.

.

Het midden van het vertrek werd in beslag genomen door een enorme lichtbak, van minstens vijf bij tien meter. Binnenin, gescheiden door transparante wandjes, krioelden honderden insecten, geordend naar soort. Door per ongeluk op een knop op de rand van de tafel te drukken opende een van de politiemensen een scheidingswandje: een stuk of tien vogelspinnen vlogen op hun harige poten onmiddellijk naar het hokje ernaast en begonnen de insecten te verslinden die zich daar bevonden-grote, rossige duizendpoten. Zo vulde dokter Petissaud dus zijn avonden, in plaats van verstrooiing te zoeken in onschuldige orgieën met Slavische prostituees, zoals de meesten van zijn collega's. Hij dacht simpelweg dat hij God was; en hij beschikte over het lot van zijn insecten zoals God over dat van de mens.

.

Daar zou het waarschijnlijk bij zijn gebleven als Le Guern er niet was geweest, een jonge Bretonse brigadier die recentelijk naar Nice was overgeplaatst; Bardèche had hem opgenomen in zijn team en was daar bijzonder blij mee. Voordat hij bij de politie kwam had Le Guern twee jaar op de kunstacademie van Rennes gezeten, en in een kleine houtskooltekening die aan de muur hing, op een van de weinige lege plekken tussen de vitrines, herkende hij een schets van Francis Bacon. Inderdaad prijkten er in de kelder vier kunstwerken, bijna exact in de vier hoeken van de ruimte. Behalve de schets van Bacon waren er twee plastinaten van Von Hagens - zelf ook tamelijk weerzinwekkende maaksels. Ten slotte was er een doek waarin Le Guern het recentste werk van Jed Martin meende te herkennen,Michel Houellebecq, schrijver.

Terug op het politiebureau raadpleegde Bardèche onmiddellijk deTREiMA-database: Le Guern had het goed gezien, op alle punten. De twee plastinaten waren kennelijk op volkomen legale wijze verkregen; de schets van Bacon was daarentegen gestolen, een jaar of tien geleden, uit een museum in Chicago. De dieven waren een paar jaar eerder gearresteerd en hadden opmerkelijk genoeg pertinent geweigerd de namen van hun kopers prijs te geven, iets wat in het milieu niet vaak gebeurde. Het was een tekening van bescheiden formaat, aangekocht in een tijd dat de notering van Bacon een lichte daling doormaakte, en Petissaud had waarschijnlijk de helft van de marktprijs betaald, dat was het gebruikelijke percentage; voor iemand met zijn inkomensniveau was dat een forse uitgave, maar nog altijd te doen. Bardèche schrok daarentegen flink van de noteringen die de werken van Jed Martin nu haalden; zelfs tegen de halve prijs had de chirurg zich een dergelijk doek onmogelijk kunnen veroorloven.

Hij belde direct naar het Centraal Bureau ter Bestrijding van de Smokkel in Kunstvoorwerpen en Culturele Goederen, waar zijn telefoontje tot grote beroering leidde: het betrof niets meer of minder dan de grootste zaak waar ze de laatste vijf jaar mee te maken hadden gehad. Toen Jed Martins notering op een duizelingwekkende manier was blijven stijgen, hadden ze verwacht dat het doek heel snel weer op de markt zou komen; maar dat was niet gebeurd, tot hun groeiende verbazing.

Weer een positief punt voor Le Braouzec, dacht Bardèche: hij gaat weg met een koffertje vol insecten met een geschatte waarde van honderdduizend euro en een Porsche die niet veel meer kost, maar laat daarbij een schilderij achter met een geschatte waarde van twaalf miljoen euro. Dat wees duidelijk op paniek, improvisatie, doodslag zonder opzet, zoals een goede advocaat moeiteloos zou kunnen aanvoeren, ook al kende de avonturier de waarde van wat hij binnen handbereik had gehad waarschijnlijk niet.

.

Een kwartier later werd hij gebeld door de directeur van het Bureau in hoogsteigen persoon, die hem hartelijk feliciteerde en hem het nummer - vast en mobiel - van commandant Ferber gaf, die bij Ernstige Delicten de leiding over het onderzoek had.

Hij belde de collega direct op. Het was iets na negenen 's avonds, maar hij was nog op kantoor, hij stond net op het punt om naar huis gaan. Ook hij leek bijzonder opgelucht bij het horen van het nieuws; hij begon al te denken dat ze er nooit uit zouden komen, zei hij, een onopgeloste zaak is als een oude wond, voegde hij er half schertsend aan toe, het laat je nooit helemaal met rust, nou ja hij nam aan dat Bardèche dat zelf ook wel wist.

Ja, Bardèche wist dat; hij beloofde hem de volgende dag meteen een beknopt rapport te sturen en hing op.

.

Tegen het eind van de volgende ochtend ontving Ferber een mail waarin hun ontdekkingen werden samengevat. De kliniek van dokter Petissaud was een van de instellingen die hadden geantwoord op hun vragen, merkte hij in het voorbijgaan op; ze bezaten inderdaad een lasersnijder, maar konden bevestigen dat het apparaat gewoon op zijn plaats stond. Hij vond de brief terug: ondertekend door Petissaud zelf. Ze hadden, dacht hij even, zich erover kunnen verbazen dat een kliniek die in reconstructieve plastische chirurgie gespecialiseerd was een dergelijk apparaat bezat, bedoeld om amputaties mee te verrichten; maar eerlijk gezegd was er niets in de naam van de kliniek dat op genoemd specialisme duidde; en ze hadden honderden antwoorden gehad. Nee, besloot hij, ze hoefden zichzelf niet echt iets te verwijten ten aanzien van dit dossier. Voordat hij Jasselin thuis in Bretagne opbelde bleef hij even stilstaan bij de fysionomie van de twee moordenaars. Le Braouzec had het uiterlijk van een lompe bruut die nergens voor terugdeinsde, maar ook niet echt wreed was. Het was een doodgewone crimineel, een crimineel zoals ze die elke dag tegenkwamen. Petissaud was verrassender: hij was vrij mooi, zo te zien permanent zongebruind, en glimlachte met ongecompliceerde zelfverzekerdheid in de lens. Hij zag er in feite precies zo uit als je zou verwachten van een plastisch chirurg uit Cannes die aan de Avenue de la Californie woonde. Bardèche had gelijk: het was het soort kerel dat af en toe in de netten van de zedenpolitie terechtkwam; nooit in die van de moordbrigade. De mensheid is soms vreemd, dacht hij, terwijl hij het nummer draaide; maar helaas was dat meestal in de categorie vreemd en weerzinwekkend, zelden in de categorie vreemd en bewonderenswaardig. Hij voelde zich niettemin gerustgesteld, sereen, en hij wist dat Jasselin het nog meer zou zijn; en dat hij nu pas echt zou kunnen genieten van zijn pensioen. Al was het dan op een indirecte, ongewone manier, de schuldige was gestraft; het evenwicht was hersteld. De wond kon weer helen.

.

De aanwijzingen in het testament van Houellebecq waren duidelijk: mocht hij eerder komen te overlijden dan Jed Martin, dan moest deze het schilderij terugkrijgen. Het kostte Ferber geen enkele moeite om Jed telefonisch te bereiken: hij was thuis; nee, hij stoorde hem niet. In werkelijkheid toch wel een beetje, hij keek net naar een bloemlezing uit DuckTales op Disney Channel, maar dat zei hij er niet bij.

Het schilderij dat nu al in twee moorden een rol had gespeeld, werd zonder speciale voorzorgsmaatregelen bij Jed thuis afgeleverd, in een gewoon politiebusje. Hij plaatste het op zijn ezel midden in de kamer en ging verder met wat hij aan het doen was, vooralsnog niet bijzonder veel: hij maakte zijn voorzedenzen schoon en ruimde een beetje op. Zijn hersenen werkten tamelijk traag, en pas na een paar dagen besefte hij dat het schilderij hem hinderde, dat hij zich er onbehaaglijk bij voelde. Het was niet alleen de geur van bloed die eromheen leek te hangen, zoals hij om sommige beroemde juwelen hangt, en sowieso om voorwerpen die menselijke hartstocht hebben losgemaakt; het was vooral de blik van Houellebecq, waarvan de vlammende expressiviteit hem ongepast en abnormaal leek nu de schrijver dood was en hij de aarde schep voor schep op zijn kist uiteen had zien vallen midden op de begraafplaats van Montparnasse. Maar al kon hij het niet meer verdragen, het was toch ontegenzeglijk een goed schilderij, de schrijver maakte een verbijsterend levensechte indruk, het zou stom zijn geweest om daar bescheiden over te doen. Of het daarom twaalf

miljoen euro moest kosten was een heel andere vraag, waarover hij zich nooit had willen uidaten, het enige wat hij zich eens tegenover een bijzonder aanhoudende journalist had laten ontvallen, was: 'Je moet geen betekenis zoeken in iets wat er geen heeft,' waarmee hij zonder het echt te beseffen de conclusie van Wittgensteins Tractatus herhaalde: 'Waarover ik niet spreken kan, daarover moet ik zwijgen.'

.

Nog dezelfde avond belde hij Franz om te vertellen wat er was gebeurd, en dat hij van plan was Michel Houellebecq, schrijver weer op de markt te brengen.

Toen hij aankwam bij café Chez Claude in de Rue du Chateau-des-Rentiers had hij het duidelijke, onbetwistbare gevoel dat het voor het laatst was; hij wist ook dat hij Franz voor het laatst zou zien. Deze zat op zijn gebruikelijke plek ineengezakt achter een glas rode wijn; hij was in korte tijd flink verouderd, alsof hij door grote zorgen was overmand. Weliswaar had hij veel geld verdiend, maar hij zei waarschijnlijk bij zichzelf dat hij den keer zo veel had kunnen verdienen als hij een paar jaar had gewacht; en ongetwijfeld had hij ookbeleggingen gedaan, een gegarandeerde bron van ellende. Meer in het algemeen leek hij vrij slecht tegen zijn nieuwe status van vermogend man bestand te zijn, zoals vaak het geval is met mensen uit een arm milieu: rijkdom maakt alleen mensen gelukkig die altijd al een zekere welstand hebben gekend, die daar sinds hun kindertijd op voorbereid zijn; wanneer hij mensen overvalt die een moeilijk begin hebben gekend, is het eerste gevoel dat hen bevangt, dat ze soms tijdelijk weten te onderdrukken, maar dat hen uiteindelijk volledig overspoelt, domweg angst. Jed, daarentegen, die was geboren in een welgesteld milieu en al heel vroeg succes had gekend, had er geen enkele moeite mee om een positief saldo van veertien miljoen euro op zijn bankrekening te hebben. Hij werd niet eens echt lastiggevallen door zijn bankier. Sinds de laatste financiële crisis, heel wat erger dan die van 2008, die het failliet van de Crédit Suisse en de Royal Bank of Scotland had veroorzaakt, om nog maar te zwijgen van de vele andere, minder vooraanstaande instellingen, hielden de bankiers zich gedeisd, dat was een ding dat zeker was. Natuurlijk hielden ze de mooie praatjes die ze tijdens hun opleiding hadden leren opdissen achter de hand; maar als je aangaf dat je niet geïnteresseerd was in welk beleggingsproduct dan ook, gaven ze het direct op, slaakten een berustende zucht, borgen kalm het kleine dossier weg dat ze hadden voorbereid, verontschuldigden zich haast; alleen een laatste restje beroepstrots weerhield ze ervan een spaarrekening met een rente van 0,45 procent voor te stellen. Meer in het algemeen leefde men in een ideologisch merkwaardige periode, waarin iedereen in West-Europa ervan overtuigd leek dat het kapitalisme ten dode opgeschreven was, en zelfs op korte termijn ten dode opgeschreven, dat het zijn laatste jaren beleefde, zonder dat de extreem-linkse partijen overigens meer stemmen wisten te trekken dan hun gewone clientèle van kribbige masochisten. Een sluier van as leek over de geesten nedergedaald.

.

Ze spraken een paar minuten over de situatie op de kunstmarkt, die tamelijk krankzinnig was. Veel deskundigen hadden gedacht dat op de voorafgaande periode van speculatieve razernij een rustiger periode zou volgen waarin de markt een langzame, regelmatige, normale groei zou kennen; sommigen hadden zelfs voorspeld dat kunst zou uitgroeien tot een toevluchtsivaarde-, ze hadden zich vergist. 'Er bestaat geen toevluchtswaarde meer,' had de Financial Times recentelijk gekopt boven een hoofdartikel; en de speculatie in kunst was alleen nog maar intenser, chaotischer en koortsachtiger geworden, kunstenaars stegen en daalden razendsnel in waarde, het Artprice-klassement werd nu op wekelijkse basis vastgesteld.

Ze namen nog een glas wijn, toen een derde. 'Ik kan wel een koper vinden...' bracht Franz ten slotte uit. 'Natuurlijk kost dat wat tijd. Op het prijsniveau dat jij hebt bereikt staan ze niet te dringen...'

Jed had absoluut geen haast. Het gesprek vertraagde en viel toen helemaal stil. Ze keken elkaar aan, een beetje bedroefd. 'We hebben heel wat meegemaakt... samen,' deed Jed een laatste poging, maar zijn stem stierf weg voor het eind van de zin. Op het moment dat hij opstond om weg te gaan, zei Franz: 'Heb je het gemerkt... Ik heb niet gevraagd wat je deed.'

'Ik heb het gemerkt.'

.

Om precies te zijn draaide hij in cirkels rond, en dat was nog zwak uitgedrukt. Door al het nietsdoen praatte hij sinds een paar weken tegen zijn combiketel. En het meest verontrustende - waarvan hij zich twee dagen eerder bewust was geworden -was dat hij nu verwachtte dat de combiketel terugpraatte. Toegegeven, het apparaat bracht de meest uiteenlopende geluiden voort: gekerm, geronk, droge klikjes, gefluit op verschillende toonhoogten, hard en zacht; je kon verwachten dat het vroeg of laat het stadium van de gearticuleerde taal zou bereiken. Het was, kortom, zijn oudste makker.

.

Zes maanden later besloot Jed te verhuizen naar het vroegere huis van zijn grootouders in de Creuse. Hij was er pijnlijk van doordrongen dat hij daarmee de weg volgde die Houellebecq een paar jaar eerder was gegaan. Om zichzelf te overtuigen hield hij zich voor dat er belangrijke verschillen waren. Ten eerste was Houellebecq vanuit Ierland naar de Loiret verhuisd; de echte breuk had voor hem al eerder plaatsgevonden, toen hij Parijs, het sociologische middelpunt van zijn schrijversactiviteit en zijn vriendschappen, zo mocht je tenminste aannemen, had verlaten om naar Ierland te gaan. De breuk die Jed nu voltrok door het sociologische middelpunt van zijn kunstenaarsactiviteit te verlaten was van dezelfde orde. Maar om eerlijk te zijn had hij die breuk in werkelijkheid al min of meer voltrokken. De eerste maanden nadat hij internationale faam had verworven, had hij gewillig aan biënnales deelgenomen, vernissages met zijn aanwezigheid vereerd, tal van interviews gegeven - en zelfs een keer een lezing gehouden, waarvan hij zich overigens niets meer herinnerde. Daarna was hij terughoudender geworden, hij had geen antwoord meer gegeven op de uitnodigingen en de mails, en binnen iets minder dan twee jaar was hij teruggevallen in die verpletterende, maar in zijn ogen onmisbare en rijke eenzaamheid, niet zo heel anders dan het boeddhistische niets met zijn 'onuitputtelijke rijkdom aan mogelijkheden'. Behalve dan dat het niets vooralsnog alleen maar méér niets voortbracht, en vooral daarom veranderde hij van verblijfplaats, in de hoop de vreemde impuls terug te vinden die hem in het verleden had geprikkeld om nieuwe, als kunstzinnig betitelde voorwerpen toe te voegen aan de talloze natuurlijke en kunstmatige voorwerpen die de wereld al bevatte. Het was niet, zoals bij Houellebecq, om een denkbeeldig kind-zijn terug te vinden. Overigens had hij zijn kindertijd niet doorgebracht in de Creuse, alleen een paar zomervakanties, waaraan hij geen duidelijke herinneringen had overgehouden, alleen de herinnering aan een onbepaald, bruut geluk.

.

Voordat hij de Parijse regio verliet had hij een laatste, zware taak te verrichten, die hij zo lang mogelijk voor zich uit had geschoven. Al een paar maanden geleden had hij een voorlopige verkoopovereenkomst voor het huis in Le Raincy gesloten met ene Alain Sémoun, die er zijn bedrijf wilde vestigen. Hij was rijk geworden dankzij een downloadsite voor weikomstberichten en thema's voor mobiele telefoons. Het leek een activiteit van niets, het was nogal simplistisch, maar binnen een paar jaar was hij de mondiale nummer één geworden. Hij had exclusieve contracten met tal van beroemdheden getekend, en voor een bescheiden bedrag kon je via zijn site je telefoon verpersoonlijken met het beeld en de stem van Paris Hilton, Deborah Chan-nel, Dmitri Medvedev, Puff Puff Daddy en tal van anderen. Hij wilde het huis gebruiken als hoofdkantoor - hij vond de bibliotheek 'super klasse' - en moderne werkruimten laten aanleggen in het park. Volgens hem ging er van Le Raincy een 'waanzinnige energie' uit, die hij wel dacht te kunnen kanaliseren; zo kon je het zien. Jed vermoedde dat hij zijn belangstelling voor de achterstandswijken een beetje overdreef, maar het was een figuur die zelfs de aankoop van een voordeelpak Volvic nog zou hebben overdreven. Hij beschikte in elk geval over een gigantische babbel, en had maximaal geprofiteerd van alle beschikbare plaatselijke en nationale subsidies; bijna had hij Jed zelfs bedonderd met de prijs van de transactie, maar deze had zich hersteld, en uiteindelijk had de ander een redelijke prijs geboden. Jed had dat geld natuurlijk niet nodig, maar hij had het de nagedachtenis van zijn vader niet willen aandoen om de plek te verkwanselen waar hij had geprobeerd te leven; waar hij had geprobeerd, ook al was het maar een paar jaar, eengezinsleven op te zetten.

.

Er waaide een harde oostenwind toen hij de afslag naar Le Raincy nam. Hij was er al tien jaar niet geweest. Het hek knarste een beetje maar ging moeiteloos open. De takken van de populieren en de espen wuifden tegen de donkergrijze hemel. Tussen de onkruidperkjes en de bosjes brandnetels en bramen was nog een spoor van een pad zichtbaar. Hij bedacht met vage afschuw dat hij daar zijn eerste levensjaren had gewoond, zijn eerste maanden zelfs, en het was alsof de omhulsels van de tijd zich met een dof geluid om hem heen sloten; hij was nog jong, dacht hij, hij had nog maar de eerste helft van zijn aftakeling achter de rug.

De gesloten luiken met witte blinden vertoonden geen enkel spoor van inbraak, en het gewapende slot van de voordeur ging moeiteloos open; dat was verbazingwekkend. Waarschijnlijk had in de omringende flatcomplexen het gerucht zich verspreid dat er in dit huis niets te halen viel, dat het niet eens een inbraakpoging waard was. Dat klopte, er was niets - niets verkoopbaars. Geen enkel recent elektronisch apparaat; massieve, stijlloze meubels. De paar sieraden van zijn moeder had zijn vader meegenomen - eerst naar het tehuis in Boulogne, toen naar dat in Le Vésinet. Het kistje was Jed kort na zijn dood overhandigd; hij had het meteen weggeborgen boven op een kast, hoewel hij wist dat hij het beter had kunnen verpanden bij de Gemeentelijke Kredietbank, anders zou hij het vroeg of laat weer tegenkomen, en dat zou onvermijdelijk droeve gedachten bij hem oproepen, want als het leven van zijn vader al niet erg vrolijk was geweest, wat dan te zeggen van dat van zijn moeder?

Hij herkende moeiteloos de opstelling van de meubels, de ligging van de kamers. In die functionele menselijke wooneen-heid, die moeiteloos tien mensen had kunnen herbergen, hadden er in de grootste bloeiperiode maar drie gewoond - en toen twee, toen één, en aan het eind niemand meer. Hij dacht even na over zijn combiketel. In zijn kindertijd en zijn jeugd had hij nooit over problemen met combiketels gehoord; en ook tijdens de korte perioden die hij als jongeman bij zijn vader had doorgebracht, waren die nooit ter sprake gekomen. Misschien had zijn vader wel een buitengewoon degelijke combiketel gekocht, een combiketel 'met voeten van brons en leden zo stevig als de pilaren van de tempel van Jeruzalem', zoals de Heilige Schrift de zedige vrouw kenschetst.

In een van die diepe lederen banken, door de kathedraalra-men beschermd tegen de hitte van een zomermiddag, had hij waarschijnlijk de avonturen van Robbedoes en Kwabbernoot gelezen, of de gedichten van Alfred de Musset. Hij begreep toen dat hij snel moest handelen en liep naar zijn vaders kantoor.

.

Hij vond de portfolio's moeiteloos, meteen bij de eerste kast die hij opentrok. Het waren er een stuk of dertig, van 50 bij 80 centimeter, aan de buitenkant bedrukt met het soort droefgeestige groen-zwarte motieven waarmee de portfolio's van de vorige eeuw systematisch bedrukt waren. Ze zaten dichtgeknoopt met versleten zwarte koordjes, die het bijna begaven, en puilden uit met honderden vellen ina2-formaat, het moest om jaren werk gaan. Hij nam er vier onder zijn armen, liep weer naar beneden en deed de achterbak van zijn Audi open.

Toen hij zijn derde vrachtje haalde zag hij een grote zwarte man die aan de overkant van de straat naar hem stond te kijken en ondertussen in zijn mobiele telefoon sprak. Het was een indrukwekkende kleerkast met een kaalgeschoren hoofd, hij moest meer dan één meter negentig lang zijn en over de honderd kilo wegen, maar zijn trekken waren jeugdig, waarschijnlijk was hij niet ouder dan zestien jaar. Jed veronderstelde dat Alain Sémoun zijn investering beschermde, overwoog even uitleg te gaan geven maar zag ervan af in de hoop dat de beschrijving van de zwarte voor zijn gespreksgenoot duidelijk genoeg zou zijn om hem te herkennen. Dat was kennelijk het geval, want de ander deed niets om hem tegen te houden en bleef hem alleen gadeslaan tot hij alles had ingeladen.

Hij dwaalde nog een paar minuten rond op de eerste verdieping zonder iets specifieks te voelen, zonder zich ook maar iets te herinneren, en toch wist hij dat hij nooit meer terug zou komen in dit huis, waar hoe dan ook veel zou veranderen, die lomperik ging waarschijnlijk muren doorbreken en alles wit verven, maar dat besef maakte niets uit, geen enkele indruk wist zich vast te zetten in zijn geest, hij bewoog zich voort aan de rand van een eindeloze olievlek van verdriet. Buiten deed hij het hek zorgvuldig op slot. De zwarte was weg. Plotseling ging de wind liggen, de takken van de populieren waren roerloos, een moment lang was alles stil. Hij keerde, reed de Rue de 1'Egalité in en vond gemakkelijk de oprit naar de snelweg terug.

.

Jed was niet vertrouwd met de opstanden, plattegronden en doorsneden waarmee architecten de specificaties aangeven van de gebouwen die ze aan het ontwerpen zijn; de eerste artistieke weergave die hij aan het eind van de eerste portfolio ontdekte kwam dan ook als een schok. Het leek in geen enkel opzicht op een woonflat, eerder op een soort neuronaal netwerk, waarin de wooncellen van elkaar werden gescheiden door lange, gebogen passages, overdekt of in de openlucht, die zich vertakten tot een ster. De omvang van de cellen liep flink uiteen, de vorm neigde naar rond of ovaal - wat Jed verbaasde: hij zou hebben verwacht dat zijn vader meer aan de rechte lijn gehecht was. Een ander opvallend punt was de totale afwezigheid van ramen; de daken, daarentegen, waren doorschijnend. De bewoners van het complex zouden dus na thuiskomst geen enkel visueel contact met de buitenwereld meer hebben - behalve met de lucht.

De tweede portfolio bevatte detailaanzichten van het interieur van de woningen. Het eerste wat opviel was dat er bijna geen meubels waren - wat mogelijk werd gemaakt door het systematische gebruik van kleine hoogteverschillen in de vloer. De slaapplaatsen waren bijvoorbeeld rechthoekige uithollingen van veertig centimeter diep, je stapte omlaag in je bed in plaats van erin te klimmen. Op dezelfde manier waren de badkuipen grote ronde kommen waarvan de rand gelijk viel met de vloer. Jed vroeg zich af wat voor materialen zijn vader had willen gebruiken; plastic waarschijnlijk, concludeerde hij, ongetwijfeld polystyreen, dat door thermovorming in bijna elk willekeurig model kon worden gebracht.

.

Om negen uur 's avonds warmde hij lasagne op in de magnetron. Hij at langzaam en dronk er een fles rode tafelwijn bij. Hij vroeg zich af of zijn vader echt had geloofd dat zijn projecten gefinancierd en op een of andere manier gerealiseerd konden worden. In het begin ongetwijfeld wel, en die eenvoudige gedachte was al dieptreurig, zo vanzelfsprekend leek het achteraf dat hij geen schijn van kans had gemaakt. In elk geval had hij kennelijk nooit het maquettestadium bereikt.

Hij dronk de fles wijn leeg voordat hij zich weer in de projecten van zijn vader verdiepte, want hij voelde dat de exercitie steeds deprimerender zou worden. Inderdaad had de architect Jean-Pierre Martin, daartoe ongetwijfeld gedreven door een lange reeks afwijzingen, een vlucht naar voren in de verbeelding gemaakt en onwaarschijnlijke kristallijnen citadellen met steeds meer niveaus, vertakkingen en uitdagingen aan de zwaartekracht bedacht zonder zich nog om de uitvoerbaarheid of het budget te bekommeren.

Om zeven uur 's ochtends was Jed toe aan de inhoud van de laatste map. Nog aarzelend brak de dag aan boven de Place des Alpes; het weer beloofde grijs en bewolkt te worden, waarschijnlijk tot de avond. De laatste tekeningen die zijn vader had gemaakt, deden in geen enkel opzicht meer denken aan een bewoonbaar gebouw, in elk geval niet bewoonbaar voor mensen. Spiraalvormige trappen klommen duizelingwekkend hoog de lucht in, waar ze dunne, doorschijnende bruggetjes bereikten die onregelmatige, spits toelopende, verblindend witte gebouwen met elkaar verbonden, waarvan de vormen die van bepaalde cirruswolken voor de geest riepen. In wezen, dacht Jed bedroefd, terwijl hij de map dichtsloeg, had zijn vader nooit het idee opgegeven om huizen voor zwaluwen te bouwen.

.

Jed maakte zich geen illusies over de ontvangst die de bewoners van het dorp van zijn grootouders hem zouden bereiden. Jaren eerder, toen hij met Olga het ware Frankrijk doorkruiste, had hij het al kunnen vaststellen: behalve in een aantal zeer toeristische gebieden zoals het Provengaalse achterland en de Dordogne zijn de bewoners van agrarische streken over het algemeen ongastvrij, agressief en achterlijk. Als je niet zomaar aangevallen wilde worden en meer in het algemeen problemen tijdens je reis wilde vermijden, genoot het in alle opzichten de voorkeur om de gebaande paden niet te verlaten. En die vijandigheid, waar bezoekers op doorreis alleen in latente vorm mee te maken kregen, veranderde in regelrechte haat zodra diezelfde bezoekers een woning kochten. Op de vraag wanneer de bewoners van een agrarische Franse streek een vreemdeling konden accepteren, luidde het antwoord: nooit. Daarbij speelde racisme of xenofobie overigens geen enkele rol. Voor hen was een Parijzenaar evengoed een vreemdeling als een Noord-Duitser of een Senegalees; en vreemdelingen, daar hielden ze niet van.

Met een laconiek berichtje had Franz hem laten weten dat Michel Houellebecq, schrijver was verkocht - aan een Hindoe-staanse gsm-operator. Er was dus nog eens zes miljoen euro bij gekomen op zijn bankrekening. Natuurlijk was de rijkdom van de vreemdelingen - die voor de aankoop van een huis op het platteland bedragen neertelden die zijzelf nooit zouden kunnen opbrengen - een van de voornaamste redenen voor het ressentiment van de autochtonen. In Jeds geval maakte het feit dat hij kunstenaar-was zijn zaak er alleen nog maar erger op: in de ogen van een landbouwer uit de Creuse was zijn rijkdom met dubieuze middelen, haast met bedrog tot stand gekomen. Aan de andere kant had hij zijn huis niet gekocht, maar geërfd-en sommige mensen kenden hem nog uit de tijd dat hij verschillende zomers in het huis van zijn grootmoeder had doorgebracht. Het was toen al een teruggetrokken, niet erg sociaal kind; en bij zijn komst deed hij niets om zich geliefd te maken-integendeel.

Het huis van zijn grootouders had aan de achterkant een heel grote tuin, van bijna een hectare. In de tijd dat ze er met z'n tweeën woonden werd hij helemaal als moestuin gebruikt, maar toen zijn grootmoeder alleen was overgebleven, geleidelijk aan steeds zwakker was geworden en eerst berustend, later ongeduldig de dood afwachtte, was het bebouwde oppervlak gestaag geslonken, steeds meer groentebedden waren verwaarloosd, prijsgegeven aan het onkruid. De achterkant, waar geen hek was, ging direct over in het bos van Grandmont - Jed herinnerde zich dat een door jagers achtervolgde ree een keer een toevlucht had gevonden in de tuin. Een paar weken na zijn komst hoorde hij dat er een vrijwel volledig bebost terrein van vijftig hectare te koop was, grenzend aan zijn eigen terrein; hij kocht het zonder aarzelen.

Algauw deed het gerucht de ronde dat een lichtelijk geschifte Parijzenaar grond aankocht zonder af te dingen op de prijs, en aan het eind van het jaar was Jed eigenaar van een aaneengesloten oppervlak van zevenhonderd hectare. Zijn terrein was glooiend, hier en daar zelfs heuvelachtig, en vrijwel volledig bedekt met beuken, kastanjes en eiken; in het midden lag een meertje van zo'n vijftig meter doorsnee. Hij wachtte tot de vorstperiode voorbij was en liet toen rond het hele terrein een drie meter hoog metalen hekwerk aanleggen. Boven op het hek liep een stroomdraad, gevoed door een laagspanningsgenera-tor. De afgegeven stroom was niet sterk genoeg om dodelijk te zijn, maar iemand die een poging waagde om over het hek te klimmen, zou wel los moeten laten - het was om precies te zijn dezelfde stroomsterkte als van het schrikdraad dat werd gebruikt om kuddes koeien ervan te weerhouden om zich buiten hun wei te begeven. Daarmee bevond hij zich volledig binnen de grenzen van de wet, zoals hij de gendarmes voorhield die hem tot twee keer toe een bezoek kwamen brengen om hun verontrusting over de veranderingen in het aanzien van het kanton te uiten. Ook de burgemeester kwam langs en wees hem erop dat hij zich, door elk recht van overpad te verbieden aan de jagers die in deze bossen al generaties lang op reeën en everzwijnen joegen, bijzonder gehaat zou maken. Jed luisterde aandachtig naar hem, gaf toe dat het tot op zekere hoogte betreurenswaardig was, maar voerde opnieuw aan dat hij zich strikt binnen de grenzen van de wet bevond. Kort na dat gesprek deed hij een beroep op een bouwbedrijf om dwars over zijn hele terrein een weg aan te leggen, die via een draadloos te bedienen poort rechtstreeks uitkwam op de d50. Vanaf daar was het nog maar drie kilometer naar de oprit van de snelweg a20. Hij nam de gewoonte aan om zijn boodschappen in de Carrefour van Limoges te doen, waar hij er min of meer zeker van kon zijn dat hij niemand uit het dorp zou tegenkomen. Hij ging over het algemeen op dinsdagochtend meteen na openingstijd, omdat hij had gemerkt dat er dan de minste klanten kwamen. Soms had hij de gigantische supermarkt voor zich alleen - wat voor zijn gevoel vrij dicht in de buurt van geluk kwam.

Het bouwbedrijf legde rond het huis ook een tien meter brede strook van grijs asfalt aan. In het huis zelf veranderde hij helemaal niets.

.

Al die werkzaamheden hadden hem iets meer dan acht miljoen euro gekost. Hij maakte een rekensommetje en stelde vast dat hij nog altijd ruimschoots genoeg had om de rest van zijn leven op te teren - zelfs als hij uitging van een heel lang leven. Verreweg zijn grootste uitgavenpost zou de vermogensbelasting zijn. Inkomstenbelasting zou hij niet hoeven te betalen. Hij had geen inkomsten, en was allerminst van plan om weer kunstwerken voor de verkoop te gaan maken.

De jaren gingen, zoals dat heet, voorbij.

.

Op een ochtend toen hij bij toeval naar de radio luisterde - wat hij zeker drie jaar niet had gedaan - vernam Jed dat Frédéric Beigbeder was overleden, in de leeftijd van eenenzeventig jaar. Hij was heengegaan in zijn woning aan de Baskische kust, omringd, volgens de zender, door de 'genegenheid van de zijnen'. Jed geloofde het onmiddellijk. Voor zover hij zich kon herinneren, had Beigbeder inderdaad iets gehad wat genegenheid kon oproepen, en überhaupt het bestaan van 'zijnen'; iets wat Houellebecq niet had, en hijzelf evenmin: haast een soort vertrouwdheid met het leven.

Via die indirecte weg, door de spiegel die hem in zekere zin werd voorgehouden, besefte hij ineens dat hij zelf net zestig was geworden. Dat was opmerkelijk: voor zijn gevoel was hij helemaal niet zo veel verouderd. Het besef dat je veroudert krijg je in en door je relaties met andere mensen; zelf heb je altijd de neiging om te denken dat je eeuwig gelijk blijft. Natuurlijk was zijn haar grijs geworden en zijn gezicht gerimpeld; maar dat was allemaal geleidelijk gegaan, zonder dat iets hem direct met de beelden van zijn jeugd had geconfronteerd. Jed werd zich met een klap bewust van de ongerijmdheid: hij die in de loop van zijn kunstenaarsleven duizenden foto's had gemaakt, bezat geen enkele foto van zichzelf. Hij had ook nooit overwogen een zelfportret te maken, nooit had hij zichzelf ook maar in de verste verte als een geschikt artistiek onderwerp beschouwd.

De zuidelijke uitgang van zijn terrein, die naar het dorp leidde, was al meer dan tien jaar niet gebruikt; toch ging de poort probleemloos open, en opnieuw was Jed blij dat hij een beroep had gedaan op het bedrijf uit Lyon dat een voormalige collega van zijn vader hem had aanbevolen.

Hij had maar een vage herinnering aan Chatelus-le-Mar-cheix, in zijn voorstelling was het een vervallen, doodgewoon agrarisch Frans dorpje en meer niet. Maar toen hij zijn eerste stappen in de straten van het gehucht zette, werd hij door verbijstering bevangen. Ten eerste was het dorp flink gegroeid, er waren minstens twee, misschien wel drie keer zo veel huizen. En die huizen, allemaal met bloemen ervoor, waren fris en vrolijk, gebouwd met een maniakaal respect voor de traditionele bouwwijze van de Limousin. Overal in de hoofdstraat zag hij etalages van winkels met regionale producten en ambachtskunst, binnen een afstand van honderd meter telde hij drie cafés die goedkope internetverbindingen aanboden. Je zou je op Koh Phi Phi hebben gewaand, of in Saint-Paul-de-Vence, in plaats van in een agrarisch dorpje in de Creuse.

Een beetje verdwaasd bleef hij stilstaan op het dorsplein en herkende het café tegenover de kerk. Of liever gezegd, hij herkende de plaats van het café. Het interieur, met zijn art nou-veau-schemerlampen, zijn leren bankjes en zijn donkere houten tafels met smeedijzeren poten, wilde duidelijk de sfeer van een Parijs café uit de belle époque oproepen. Niettemin was elk tafeltje voorzien van een laptop docking station met 21-inch beeldscherm, Europese en Amerikaanse stopcontacten en een brochure die uitlegde hoe je kon inloggen op hetCreuse-Sat-netwerk - de departementsraad had de lancering van een geostationaire satelliet gefinancierd om de snelheid van de internetverbindingen in het departement te verbeteren, vernam Jed bij het lezen van de brochure. Hij bestelde een Menetou-Salon rosé, die hij peinzend opdronk terwijl hij die veranderingen overdacht. Op dat vroege uur waren er weinig bezoekers in het café. Een familie Chinezen was bijna klaar met zijnbreakfast limousin, dat werd aangeboden voor 23 euro per persoon, zoals Jed vaststelde toen hij de kaart raadpleegde. Dichter bij hem zat een forse kerel met een baard en een paardenstaart verstrooid zijn e-mails te lezen; hij wierp Jed een geïntrigeerde blik toe, fronste zijn wenkbrauwen, aarzelde of hij hem zou aanspreken en verdiepte zich toen weer in zijn computer. Jed dronk zijn glas wijn leeg, ging naar buiten en bleef een paar minuten peinzend stilzitten achter het stuur van zijn elektrische Audi suv - hij was de laatste twintig jaar drie keer van auto veranderd, maar trouw gebleven aan het merk dat hem zijn eerste echte rijgenoegens had verschaft.

.

De weken daarna maakte hij rustig, zonder de Limousin echt te verlaten - afgezien van een uitstapje naar de Dordogne en een nog korter uitstapje naar de bergen van de Rodez -, kleine verkenningstochtjes door dat land, Frankrijk, dat onbetwistbaar het zijne was. Het was duidelijk dat Frankrijk erg was veranderd. Hij keek een groot aantal keren op internet, voerde wat gesprekken met hoteliers, restaurateurs en andere dienstverleners (een garagehouder uit Périgueux, een escort-girl uit Limoges), en telkens werd zijn eerste indruk bevestigd, die hem als een bliksem had getroffen toen hij door het dorp Chatelus-le-Marcheix liep: ja, het land was veranderd, volledig veranderd. De traditionele bewoners van de agrarische gebieden waren bijna helemaal verdwenen. Nieuwkomers uit de stedelijke gebieden hadden hen vervangen, gedreven door levendige ondernemingszin en soms door gematigde, exploiteerbare ecologische overtuigingen. Ze hadden het plan opgevat om het hinterland te herbevolken - en na tal van eerdere, stuk voor stuk mislukte pogingen was die inspanning, die dit keer gebaseerd was op een grondige kennis en wakkere aanvaarding van de wetten van de markt, volledig geslaagd.

.

De eerste vraag die Jed zich stelde-waarmee hij blijk gaf van het typische egocentrisme van een kunstenaar - was of zijn 'reeks elementaire beroepen' nog relevant was, zo'n twintig jaar nadat hij hem had geconcipieerd. Niet helemaal, inderdaad.Maya Dubois, remote administrator had geen bestaansrecht meer: de remote administradon was nu voor de volle honderd procent geoutsourcet - voornamelijk naar Indonesië en Brazilië. Aimée, escortgirl was daarentegen nog altijd even actueel. Op economisch vlak had de prostitutie zelfs een heuse opleving gekend dankzij het hardnekkige voortbestaan, met name in Rusland en de landen van Zuid-Amerika, van een volledig bij elkaar gefantaseerd beeld van deParisienne, en dankzij de onvermoeibare activiteit van de immigrantes uit West-Afrika. Voor het eerst sinds de jaren 1900 of 1910 was Frankrijk weer een favoriete bestemming voor sekstoerisme geworden. Er waren ook nieuwe beroepen verschenen - of eerder oude beroepen die opnieuw in de mode waren geraakt, zoals kunstsmederij en geelgiete-rij; er was ook weer groenteteelt op broekland gesignaleerd. In Jabreilles-les-Bordes, een dorp op vijf kilometer afstand van Jeds eigen dorp, had zich een hoefsmid gevestigd - de Creuse, met haar netwerk van goed onderhouden paden, haar bossen en open plekken, was uitermate geschikt voor tochten te paard.

Meer in het algemeen ging het Frankrijk op economisch vlak voor de wind. Het was vooral een agrarisch en toeristisch land geworden en had tijdens de vrijwel onafgebroken reeks van crises van de afgelopen twintig jaar een opmerkelijke robuustheid tentoongespreid. Die crises waren steeds heviger geweest, en van een komische onvoorspelbaarheid - komisch, althans, voor een spotlustige God die voor zijn vermaak ongeremd met financiële aardverschuivingen zou hebben gestrooid, waarmee hij gebieden ter grootte van Indonesië, Rusland of Brazilië eerst in plotselinge welvaart, daarna in hongersnood had gedompeld: populaties van honderden miljoenen mensen. Frankrijk, dat weinig anders te verkopen had dan sfeerhotels, parfums en pasteitjes - datgene wat men levenskunst noemt -, had die wisselvalligheden moeiteloos doorstaan. De nationaliteit van de klanten wisselde van jaar tot jaar, en dat was het dan.

Terug in Chatelus-le-Marcheix nam Jed de gewoonte aan om elke dag tegen het eind van de ochtend een wandeling te gaan maken door de straten van het dorp. Doorgaans nam hij een aperitief in het café op het plein (dat merkwaardig genoeg zijn oude naam, Café de Sport, had behouden) voordat hij weer naar huis ging om te eten. Algauw besefte hij dat veel van de nieuwkomers hem leken te kennen - of in elk geval van hem hadden gehoord - en niet speciaal vijandig naar hem keken. Inderdaad leken de nieuwe bewoners van de agrarische gebieden in geen enkel opzicht op hun voorgangers. Dat ze zich op de ambachtelijke mandenmakerij, de renovatie van een vakantiehuisje of de bereiding van kaas hadden gestort, was niet ingegeven door noodzaak maar door een ondernemingsplan, een afgewogen, rationele economische keus. Ze waren ontwikkeld, tolerant en toegankelijk, en hadden geen enkel probleem met de vreemdelingen die in hun streek verbleven - wat trouwens in hun eigen belang was, want die vreemdelingen vormden de hoofdmoot van hun klantenkring. De meeste huizen waarvan de vroegere Noord-Europese eigenaars het onderhoud niet meer konden betalen, waren inderdaad doorverkocht. De Chinezen vormden weliswaar een ietwat in zichzelf gekeerde gemeenschap, maar eigenlijk niet meer, eerder minder, dan de Engelsen voorheen - in elk geval drongen ze het gebruik van hun taal niet op. Ze gaven blijk van een buitensporig, aan verering grenzend respectvoor de plaatselijke gewoonten -die de nieuwkomers aanvankelijk slecht kenden, maar uit een soort mimetische aanpas-singsdrang zo goed mogelijk hadden getracht te reproduceren; zodoende viel er een steeds duidelijker terugkeer van plaatselijke recepten, dansen en zelfs klederdrachten te signalen. Maar de meest gewaardeerde klanten waren ongetwijfeld de Russen. Nooit zouden ze afdingen op de prijs van een aperitief of op de huur van een 4wd. Ze gaven royaal en gul hun geld uit, trouw aan eenpotlatch-economie die de achtereenvolgende politieke regimes probleemloos had overleefd.

Deze nieuwe generatie bleek behoudender en toonde meer respect voor geld en gevestigde maatschappelijke verhoudingen dan alle voorgaande. Nog verbazingwekkender was dat het geboortecijfer in Frankrijk nu echt was gestegen, zelfs als je geen rekening hield met de immigratie, die hoe dan ook tot bijna nul was gedaald sinds de verdwijning van de laatste banen in de industrie en de drastische beknotting van de sociale zekerheid aan het begin van de jaren 2020. De Afrikaanse migranten, die inmiddels naar de nieuwe industrielanden togen, stelden zich nu bloot aan een bijzonder gevaarlijke reis. Tijdens de oversteek van de Indische Oceaan en de Chinese Zee werden hun boten regelmatig overvallen door piraten, die hen van hun laatste spaargeld ontdeden, als ze hen al niet zonder plichtplegingen overboord gooiden.

.

Op een ochtend toen hij langzaam genietend een glas chablis dronk, werd Jed aangesproken door de man met de baard en de paardenstaart - een van de eerste bewoners die hij in het dorp had opgemerkt. Zonder zijn werk echt te kennen had deze hem als kunstenaar geïdentificeerd. Hijzelf'schilderde wat', bekende hij, en wilde hem graag zijn gewrochten laten zien.

Als voormalig monteur bij een garage in Courbevoie had hij geld geleend om zich in het dorp te vestigen, waar hij een verhuurbedrijf voor quads had opgezet-in een flits dacht Jed terug aan de Kroaat van de Avenue Stephen-Pichon met zijn waterscooters. Zelf had hij een passie voor Harley-Davidsons, en een kwartier lang moest Jed de beschrijving aanhoren van een exemplaar dat in zijn garage prijkte, en van de manier waarop hij dat jaar in, jaar uit had gecustomized. Volgens hem waren quads 'mooie machines' waarmee je 'leuke tochtjes' kon maken. En qua onderhoud, merkte hij nuchter op, stelde het toch minder eisen dan een paard; nou ja de zaken liepen goed, hij had niet te klagen.

Zijn schilderijen, die duidelijk op heroic fantasy geïnspireerd waren, stelden in de meeste gevallen een strijder met een baard en een paardenstaart voor, gezeten op een indrukwekkend mechanisch strijdros, duidelijk een herinterpretatie van zijn Har-ley in space opera-stijl. Soms vocht hij tegen stammen van kleverige zombies, soms tegen legers van militaire robots. Andere doeken, die eerder de rust van de krijger verbeeldden, onthulden een typisch mannelijke erotische fantasiewereld op basis van begerige, over het algemeen paarsgewijs optredende sletten met gulzige lippen. Kortom het ging hier om autoficties, gefantaseerde zehportretten; door zijn gebrekkige schildertechniek bereikte hij helaas niet het niveau van hyperrealisme en geliktheid dat heroic fantasy traditioneel vereist. Al met al had Jed zelden zoiets lelijks gezien. Hij zocht meer dan een uur lang naar een gepast commentaar, terwijl de ander onvermoeibaar zijn doeken uit hun dozen haalde, en stamelde uiteindelijk dat het een oeuvre 'met grote visionaire kracht' betrof. Hij voegde eraan toe dat hij geen enkel contact in de kunstwereld meer had. Wat trouwens de exacte waarheid was.

.

De ontstaanswijze van het werk dat Jed Martin tijdens de laatste dertig jaar van zijn leven in beslag nam zou ons volledig onbekend zijn als hij niet een paar maanden voor zijn dood bereid was geweest een interview af te staan aan een jonge journaliste van Art Press. Hoewel het gesprek iets meer dan veertig pagina's van het blad in beslag neemt, heeft hij het over bijna niets anders dan de technische procedures die hij heeft gevolgd bij de vervaardiging van die vreemde, tegenwoordig inhetMOMAvan Philadelphia bewaarde beeldbanden, die in niets doen denken aan zijn vroegere werk, noch trouwens aan wat voor bekends dan ook, en die dertig jaar later nog altijd een gevoel van angst en onbehagen bij de bezoekers teweegbrengen.

Over de betekenis van het werk dat hem tijdens de hele laatste periode van zijn leven in beslag had genomen, weigert hij zich uit te spreken. 'Ik wil verslag doen van de wereld... Ik wil domweg verslag doen van de wereld...'' herhaalt hij meer dan een bladzij lang tegen de jonge journaliste, die dermate van de situatie onder de indruk is dat het haar niet lukt om hem te stuiten in zijn seniele geklets, en misschien is het ook wel beter zo, Jed Martin die er seniel en vrij op los kletst en zich daarbij hoofdzakelijk richt op dingen als diafragma, focusafstand en compatibiliteit tussen softwareprogramma's. Een opmerkelijk interview, waarin de jonge journaliste 'zich klein maakte achter haar onderwerp', aldus het droge commentaar van Le Monde, die barstte van afgunst vanwege de gemiste exclusiviteit, en dat haar een paar maanden later een promotie tot adjunct-hoofdredactrice van haar blad opleverde - precies op de dag dat de dood van Jed Martin bekend werd gemaakt.

.

Ook al weidt hij er pagina's lang over uit, de door Jed gebruikte filmapparatuur had van zichzelf weinig bijzonders: een Man-frotto-statief, een semiprofessionele Panasonic-camcorder -die hij had gekozen vanwege de uitzonderlijke lichtgevoeligheid van de sensor, waarmee in bijna volstrekte duisternis kon worden gefilmd - en een harddisk van twee terabyte die was aangesloten op deusb-uitgang van de camcorder. Meer dan tien jaar lang laadde Jed die apparatuur elke ochtend behalve dinsdag (gereserveerd voor zijn boodschappen) in de achterbak van zijn Audi en reed de privé-weg op die hij dwars over zijn terrein had laten aanleggen. Het was niet echt mogelijk om je buiten die weg te begeven: het hoge gras, waarin overal doornstruiken stonden, ging algauw over in een dicht bos met ondoordringbaar onderhout. De paden die vroeger door het bos hadden gelopen, waren allang overwoekerd. Alleen de directe omgeving van het meertje, waar het gras kort was omdat het moeilijk groeide op sponzige grond, bleef nog min of meer begaanbaar.

Hoewel hij over een uitgebreid assortiment objectieven beschikte, gebruikte hij bijna altijd een Schneider Apo-Sinar met als opmerkelijke eigenschap dat hij een maximale lensopening van 1,9 combineerde met een zoombereik van 1200 mm klein-beeldequivalent. Aan de keus van zijn onderwerp 'ging geen vooropgezette strategie vooraf', verzekert hij de journaliste meermalen; hij 'volgde gewoon de impuls van het moment'. In elk geval gebruikte hij vrijwel altijd een zeer lange brandpuntsafstand, zich nu eens richtend op een beukentak die in de wind heen en weer bewoog, dan weer op een graspol, de top van een bosje brandnetels of een doorweekt randje rulle grond tussen twee plassen. Als hij het beeld had ingesteld, sloot hij de voeding van de camcorder op de sigarettenaansteker van zijn auto aan, startte de opname en ging lopend terug naar huis, waarna hij de motor urenlang liet draaien, soms zelfs de hele rest van de dag en de daaropvolgende nacht - de capaciteit van de harddisk zou voldoende zijn geweest voor bijna een week filmen zonder onderbreking.

Antwoorden waarin de geïnterviewde zich beroept op 'de impuls van het moment' zijn nogal teleurstellend voor een algemeen informatieblad, en dit keer probeert de jonge journaliste er wat meer over te weten te komen: het kan toch niet anders, oppert ze, dan dat wat je op een bepaalde dag hebt gefilmd, be-invloedt wat je de dagen erna zult filmen. Absoluut niet, houdt Martin vol: op het moment dat hij 's ochtends wegreed in zijn auto wist hij niet wat hij wilde vastleggen; elke dag was voor hem een nieuwe dag. En die periode van totale onzekerheid zou, zo benadrukt hij, bijna tien jaar duren.

Hij behandelde de verkregen beelden daarna volgens een methode die hoofdzakelijk op montage neerkwam, ook al betrof het een heel speciale vorm van montage, waarbij hij uit een shot van in totaal drie uur soms maar een paar filmbeeldjes gebruikte; maar het is wel degelijk door middel van montage dat hij de illusie weet te bereiken van die bewegende plantaardige structuren, lenig als roofdieren, tegelijk vredig en meedogenloos, die in de westerse kunst zonder enige twijfel de meest geslaagde poging vormen om de wereld voor te stellen vanuit plantaardig perspectief.

.

Jed Martin 'was vergeten', dat beweert hij tenminste, wat hem ertoe had gebracht om na tien jaar louter planten filmen opnieuw industriële voorwerpen te gaan weergeven: eerst een mobiele telefoon, toen een computertoetsenbord, een bureaulamp, allerlei andere voorwerpen, aanvankelijk heel divers, tot hij zich na verloop van tijd vrijwel uitsluitend nog op voorwerpen met elektronische componenten richtte. Zijn indrukwekkendste beelden zijn ongetwijfeld nog altijd die van afgedankte computermoederborden, gefilmd zonder enige schaalaanduiding, die aan vreemde futuristische burchten doen denken. Hij filmde die voorwerpen in zijn kelder tegen een neutraal grijze achtergrond, die onzichtbaar zou zijn nadat de beelden in de video's waren opgenomen. Om het ontbindingsproces te versnellen besproeide hij ze met verdund zwavelzuur, dat hij in grote flessen kocht - een preparaat, verduidelijkte hij, dat normaal gesproken voor het verdelgen van onkruid werd gebruikt. Vervolgens paste hij ook daar montage toe, door er een paar filmbeeldjes uit te lichten op grote afstand van elkaar; dat levert iets heel anders op dan simpelweg versneld afdraaien, omdat het afbraakproces zo niet geleidelijk is, maar trapsgewijs plaatsvindt, met abrupte schokken.

.

Na vijftien jaar filmen en monteren beschikte hij over ongeveer drieduizend tamelijk vreemde modules van gemiddeld drie minuten; maar daarna ontwikkelde zijn werk zich pas echt, toen hij op zoek ging naar dubbelbeeldsoftware. Dubbelbeeld was vooral in de begintijd van de stomme film een veelgebruikt procédé, dat inmiddels echter nauwelijks meer werd toegepast, door professionele cineasten noch door amateurvideasten, zelfs wanneer ze werkzaam waren binnen het artistieke domein; omdat het resultaat zo overduidelijk onrealistisch was, werd het beschouwd als een ouderwets, gedateerd special effect. Maar na een aantal dagen te hebben gezocht, vond hij uiteindelijk toch een eenvoudige freeware dubbelbeeldcomposer. Hij nam contact op met de maker, die in Illinois woonde, en vroeg hem of hij tegen betaling een vollediger versie van zijn programma voor hem zou willen ontwikkelen. Ze werden het eens over de voorwaarden, en een paar maanden later had Jed Martin het exclusieve gebruiksrecht over een tamelijk unieke tooi, die op de markt geen enkel equivalent had. Hij was gebaseerd op een vergelijkbaar principe als de filters in Photoshop, en bood de mogelijkheid om maximaal zesennegentig videosporen over elkaar heen te laten lopen en voor elk afzonderlijk spoor de helderheid, de verzadiging en het contrast te regelen, waarbij je ze ook geleidelijk naar de voorgrond kon laten komen of in de diepte van het beeld kon laten oplossen. Met dat programma kon hij die lange, bedwelmende sequenties maken waarin het lijkt of de industriële voorwerpen langzaam verdrinken, geleidelijk overspoeld door steeds meer plantaardige lagen. Soms heb je de indruk dat ze zich verzetten, dat ze weer aan de oppervlakte proberen te komen; vervolgens worden ze meegesleurd door een golf van gras en bladeren en gaan ze weer onder in het plantaardige magma, terwijl achter hun uiteenvallende omhulsel de microprocessoren, batterijen en geheugenkaarten zichtbaar worden.

.

Jeds gezondheid ging achteruit, hij kon alleen nog melkproducten en zoetigheid eten, en begon te vermoeden dat hij net als zijn vader zou worden geveld door kanker aan het spijsverteringskanaal. Onderzoeken in het ziekenhuis van Limo-ges bevestigden die prognose, maar hij weigerde zich onder behandeling te stellen, een radio- of andere zware therapie te ondergaan, en beperkte zich tot het innemen van palliatieve geneesmiddelen ter verzachting van de pijn, die vooral 's avonds bijzonder hevig was, en forse doses slaapmiddelen. Hij stelde zijn testament op, waarin hij zijn vermogen naliet aan verschillende verenigingen voor dierenbescherming.

Rond dezelfde tijd begon hij foto's te filmen van alle mensen die hij had gekend: Geneviève, Olga, Franz, Michel Houellebecq, zijn vader, andere mensen ook, in feite iedereen van wie hij een foto had. Hij maakte ze vast op een waterdicht, neutraal grijs doek dat op een metalen frame was gespannen, en filmde ze vlak voor zijn huis, waarbij hij dit keer het natuurlijke afbraakproces zijn werk liet doen. Onderworpen aan de afwisseling van regen en zonlicht trokken de foto's krom, verrotten op sommige plaatsen en vielen toen in stukken uiteen; binnen een paar weken waren ze volledig vernietigd. Merkwaardiger was dat hij ook speelgoedpoppetjes aanschafte, schematische voorstellingen van mensen, die hij aan hetzelfde procédé onderwierp. De poppetjes boden meer weerstand, en om de ontbinding te versnellen moest hij opnieuw een beroep doen op zijn grote flessen zuur. Hij nam nu uitsluitend vloeibare voeding tot zich, en een verpleegster kwam hem elke avond een morfine-injectie geven. Maar 's ochtends ging het beter met hem, en tot op de laatste dag kon hij minstens twee, drie uur werken.

.

Zo kwam voor Jed Martin het moment om afscheid te nemen van een bestaan waaraan hij zich nooit helemaal had overgegeven. Beelden uit het verleden verschenen voor zijn geestesoog, en hoewel zijn seksleven niets uitzonderlijks had gehad, waren het vreemd genoeg vooral beelden van vrouwen. Geneviève, de lieve Geneviève, en de ongelukkige Olga achtervolgden hem in zijn dromen. Hij moest zelfs terugdenken aan MartheTaillefer, die hem de begeerte had leren kennen op een balkon in Port-Grimaud, toen ze haar Lejaby-bh had losgemaakt en haar boezem had ontbloot. Zij was vijftien, hij dertien. Diezelfde avond had hij zich afgetrokken in de toiletten van de dienstwoning die zijn vader ter beschikking was gesteld om toezicht te houden op de bouw, en het had hem verbaasd dat hij zo veel genot had gevoeld. Andere herinneringen aan soepele borsten, lenige tongen en nauwe vagina's kwamen bij hem boven. Kom, hij had geen slecht leven gehad.

.

Zo'n dertig jaar eerder (en dat is de enige niet zuiver technische informatie die hij in het Art Pms-interview geeft) had Jed een reis naar het Ruhrgebied gemaakt, waar een grote overzichtstentoonstelling van zijn werk zou worden georganiseerd. Van Duisburg tot Dortmund en van Bochum tot Gelsenkirchen waren de meeste oude staalfabrieken omgebouwd tot expositiehallen, toneelzalen, concertruimten, en tegelijk probeerden de plaatselijke autoriteiten eenindustrieel toerisme op gang te brengen door middel van een reconstructie van het arbeidersleven aan het begin van de twintigste eeuw. Inderdaad leek de hele streek, met zijn hoogovens, zijn slakkenbergen, zijn afgedankte spoorwegen vol wegroestende goederenwagons en zijn rijen keurige, allemaal eendere arbeidershuisjes, soms met moestuintjes erbij, op een bewaarplaats van het beginnende industriële tijdperk in Europa. Jed was destijds onder de indruk geweest van de dreigende dichtheid van de bossen die de fabrieken omringden, amper een eeuw nadat ze de poorten hadden gesloten. Alleen fabrieken die konden worden aangepast aan hun nieuwe culturele roeping waren gerenoveerd, de andere vervielen langzaam tot ruïnes. Die industriële kolossen, waarin zich vroeger het leeuwendeel van de Duitse productiecapaciteit concentreerde, waren nu verroest, half ingestort, en de planten koloniseerden de vroegere werkplaatsen, drongen zich langzaam tussen de bouwvallen, die ze geleidelijk aan overwoekerden met een ondoordringbare jungle.

.

Het werk dat de laatste levensjaren van Jed Martin in beslag nam kan zodoende worden gelezen - dat is de meest voor de hand liggende interpretatie - als een nostalgische bespiegeling over het eind van het industriële tijdperk in Europa, en meer in het algemeen over de vergankelijke, voorbijgaande aard van alle menselijke bedrijvigheid. Die interpretatie kan evenwel niet het onbehagen verklaren dat ons bevangt bij het zien van die aandoenlijke Playmobil-poppetjes, verdwaald in een abstracte, onmetelijke futuristische stad die zelf verbrokkelt en vergaat, tot hij geleidelijk uiteen lijkt te vallen in de plantaardige onmetelijkheid, die zich uitstrekt zover het oog reikt. En evenmin het gevoel van diepe verlatenheid dat zich van ons meester maakt wanneer we de afbeeldingen van de mensen die Jed Martin op zijn aardse pad hadden vergezeld, zien verweren, verrotten en aan flarden gaan, waarbij ze zich in de laatste video's lijken te willen opwerpen tot symbool van de algehele vernietiging van de menselijke soort. Ze zinken weg, lijken nog even tegen te stribbelen, en worden dan gesmoord door de over elkaar schuivende plantenlagen. Daarna komt alles tot rust, er is alleen nog gras dat wuift in de wind. De triomf van de vegetatie is volledig.

Dankbetuiging

Ik hoef doorgaans niemand te bedanken, want ik doe vrij weinig research, heel weinig zelfs in vergelijking met een Amerikaanse schrijver. Maar nu was ik geïmponeerd en geïntrigeerd door het werk van de politie en leek het me nodig om wat beter beslagen ten ijs te komen.

Ik heb dit keer dus het genoegen om mijn uitgeefster Teresa Cremisi te bedanken, die de noodzakelijke stappen heeft gezet, alsook kabinetschef Henry Moreau en politiecommandant Pierre Dieppois, die me vriendelijk hebben ontvangen op de Quai des Orfèvres en bijzonder nuttige details over hun moeilijke beroep hebben verstrekt.

Het spreekt vanzelf dat ik de vrijheid heb genomen om de feiten te veranderen, en dat de geuite meningen geheel voor rekening komen van de personages die ze uiten; kortom, dat we ons binnen het kader van een roman bevinden.

Noot van de vertaler

Achter in de vorige vier romans van Michel Houellebecq stond een verklarende lijst van bekende Franse namen die de Nederlandse lezer waarschijnlijk weinig zeiden. Tegenwoordig kan de lezer op internet alle informatie vinden die hij nodig heeft, vandaar dat ik in 2008, bij de geheel herziene uitgave vanElementaire deeltjes, heb besloten de namenlijst voortaan achterwege te laten. Ter compensatie zijn veel bekend veronderstelde feitjes in de vertaling discreet geëxpliciteerd.

Graag wil ik van de gelegenheid gebruikmaken om de volgende personen te bedanken voor hun terminologische, stilistische en/of morele bijstand bij het maken van deze vertaling: Natalie Ariën, Henrik Ba-rends, Rokus Hofstede, Nelleke Huson, Evelyn Jansen, Erik Lieshout, Ellis van Midden, Peter Nijssen, Marieken Verheyen, Henja Vlaardin-gerbroek, en vooral Silvia, Nathalie en Lisa. Zonder hen zou dit boek niet zijn wat het is.

Meer informatie over deze vertaling en over Michel Houellebecq is te vinden op www.hofhaan.nl/houellebecq.