Tweede deel
1
Op 25 december werd Jed 's ochtends met een schok wakker; het begon net licht te worden boven de Place des Alpes. Hij vond een dweil in de keuken, verwijderde zijn braaksel en nam toen de kleverige resten van Damien Hirst en Jeff Koons verdelen onderling de kunstmarkt in ogenschouw. Franz had gelijk, het werd tijd om een tentoonstelling te organiseren, hij draaide al een paar maanden in kringetjes rond, zijn humeur begon eronder te lijden. Je kunt jarenlang in je eentje werken, om eerlijk te zijn bestaat er niet eens een andere manier van werken; maar altijd komt er een moment waarop je de behoefte voelt om je werk aan de wereld te laten zien, niet zozeer om daarvan het oordeel te horen als wel om voor jezelf het bewijs te leveren dat dat werk bestaat, en ook dat jijzelf bestaat, binnen een sociale soort is individualiteit niet veel meer dan een korte fictie.
Terugdenkend aan de aansporingen van Franz schreef hij een herinneringsmail aan Houellebecq, daarna zette hij een kop koffie. Toen hij zijn mail een paar minuten later herlas, walgde hij van zichzelf. 'Tijdens deze feestdagen, die u naar ik aanneem met uw gezin doorbrengt...' Wat bezielde hem om dat soort onzin op te schrijven? Iedereen wist dat Houellebecq een eenzame ziel met sterke misantrope neigingen was, zelfs tegen zijn hond praatte hij amper. 'Ik weet dat u veelgevraagd bent, en ik bied u dus mijn welgemeende excuses aan voor het feit dat ik zo vrij ben om nogmaals te benadrukken hoe waardevol uw bijdrage naar mijn mening en die van mijn galeriehouder zou zijn voor de catalogus van mijn toekomstige expositie.'Ja, dat was beter, een gezonde dosis pluimstrijkerij kan nooit kwaad. 'Ik voeg een paar foto's van mijn recentste schilderijen bij, en ben ten zeerste bereid om een uitgebreidere presentatie van mijn werk te geven, waar en wanneer u maar wilt. Ik meen te weten dat u in Ierland woont; ik kan daar probleemloos naartoe komen als dat u beter schikt.' Goed, zo kan het wel, dacht hij, en hij klikte op Verzenden.
.
Het voorplein van het winkelcentrum Olympiades was die ochtend in december uitgestorven, en de hoge, rechthoekige flats leken op dode gletsjers. Terwijl hij in de koude schaduw stapte die de Omegatoren voor zich uit wierp, dacht Jed ineens aan Frédéric Beigbeder. Beigbeder was een kennis van Houellebecq, in elk geval had hij die reputatie; misschien zou hij kunnen bemiddelen. Maar hij had alleen een oud mobiel nummer van hem, en hoe dan ook zou Beigbeder op eerste kerstdag vast niet opnemen.
Maar hij nam wel op. 'Ik ben met mijn dochter,' zei hij vertoornd. 'Maar ik breng haar zo terug naar haar moeder,' voegde hij eraan toe om het verwijt af te zwakken.
'Ik wil u om een gunst vragen.'
'Ha ha ha!' schaterde Beigbeder geforceerd vrolijk. 'U bent me een leukerd, weet u dat? Tien jaar lang laat u niks van u horen. En dan belt u me op eerste kerstdag en vraagt me om een gunst. U bent waarschijnlijk een genie. Alleen een genie kan zo egocentrisch zijn, op het autistische af... Goed, laten we om zeven uur afspreken in café Flore,' besloot de auteur van Een Franse roman onverwacht.
.
Jed kwam vijf minuten te laat en zag de schrijver direct zitten aan een tafeltje achterin. Om hem heen waren de buurtafeltjes onbezet, ze vormden een soort veiligheidszone met een straal van twee meter. Bezoekers uit de provincie die het café betraden, en zelfs sommige toeristen, stootten elkaar aan en wezen verrukt naar hem. Soms drong een bekende de zone binnen, begroette hem met een kus en glipte weer weg. Het café liep daardoor ontegenzeggelijk wat inkomsten mis (zoals de illustere Philippe Sollers bij zijn leven naar het schijnt een vast tafeltje had in de Closerie des Lilas, waaraan niemand anders mocht gaan zitten, of hij nu wel of niet besloot te komen lunchen). Maar dat geringe verlies aan inkomsten werd ruimschoots gecompenseerd door de toeristische attractie die de regelmatige, aantoonbare aanwezigheid van de auteur van 14,99 € voor het café vormde - een aanwezigheid die bovendien volledig in lijn lag met de aloude roeping van het etablissement. Door zijn dappere stellingname voor de legalisering van drugs en de invoering van een officieel statuut voor prostitués van beiderlei kunne, en zijn wat clichématiger stellingname ten aanzien van het illegalenvraagstuk en de leefomstandigheden van gevangenen, was Frédéric Beigbeder geleidelijk aan een soort Sartre van de jaren 2010 geworden, tot verbazing van iedereen en ook een beetje van hemzelf, want door zijn gegoede komaf was hij eerder voorbestemd tot de rol van schrijvers als Jean-Edern Hallier of Gonzague Saint-Bris. Als kritisch lid van de Nieuwe Antikapitalistische Partij van Olivier Besancenot, waarvan hij in een recent interview met Der Spiegel de latente antisemitische uitwassen had gehekeld, had hij de half-burgerlijke, half-aris-tocratische oorsprong van zijn familie en zelfs de aanwezigheid van zijn broer binnen de top van de Franse werkgeversorganisaties kunnen doen vergeten. Ook Sartres familie was trouwens verre van behoeftig.
.
Gezeten achter een pastis met amandelmelk staarde de auteur met een weemoedige blik naar een bijna leeg metalen pillendoosje dat nog net een vaag restantje cocaïne bevatte. Toen hij Jed zag, wenkte hij hem naar zijn tafeltje. Een ober kwam aanschieten om de bestelling op te nemen.
'Eh, geen idee. Drinkbouillon, Viandox? Bestaat dat nog?'
'Viandox...' herhaalde Beigbeder peinzend. 'U bent echt een rare snuiter.'
'Ik was verbaasd dat u nog wist wie ik was.'
'O ja...' antwoordde de schrijver op merkwaardig droevige toon. 'O ja, ik weet nog wie u bent...'
Jed zette zijn probleem uiteen. Hij merkte dat Beigbeder bij de naam Houellebecq licht verkrampte. 'Ik vraag u niet om zijn telefoonnummer,' voegde Jed er heel snel aan toe, 'ik vraag u alleen of u hem niet zou kunnen bellen om over mijn verzoek te praten.'
De ober bracht de Viandox. Beigbeder zweeg, dacht na.
'Oké,' zei hij ten slotte. 'Oké, ik zal hem bellen. Je weet met hem nooit hoe hij zal reageren; maar in dit geval kan hij er zelf ook baat bij hebben.'
'Denkt u dat hij ja zal zeggen?'
'Geen flauw idee.'
'Is er iets waarmee ik hem over de streep kan helpen, denkt u?'
'Nou... Het zal u misschien verbazen, want hij heeft absoluut niet de reputatie: geld. In principe heeft hij schijt aan geld, hij teert op minder dan niks; maar door zijn scheiding heeft hij geen rooie cent meer. Bovendien had hij in Spanje een paar appartementen aan zee gekocht, die nu zonder schadevergoeding worden onteigend op grond van een met terugwerkende kracht ingevoerde kustbeschermingswet - totaal krankjorum. Volgens mij zit hij op dit moment eigenlijk een beetje omhoog - ongelofelijk hè, na de bakken geld die hij heeft verdiend. Voila: als u hem een flinke som biedt, denk ik dat u een kans hebt.'
Hij zweeg, sloeg zijn cocktail in één teug achterover, bestelde er nog een en keek Jed met een mengeling van afkeuring en weemoed aan. 'Weet u,' zei hij ten slotte. 'Olga. Ze hield van u.'
Jed zakte een beetje ineen op zijn stoel. 'Ik bedoel,' ging Beigbeder verder, 'ze hield écht van u.' Hij zweeg, keek hem aan en schudde ongelovig zijn hoofd. 'En u hebt haar terug laten gaan naar Rusland... En u hebt nooit iets van u laten horen... Liefde... Liefde is zeldzaam. Wist u dat niet? Hebben ze u dat nooit verteld?'
'Ik begin hierover, terwijl het me natuurlijk absoluut niet aangaat,' ging hij verder, 'omdat ze binnenkort weer naar Frankrijk komt. Ik heb nog een paar vrienden bij de televisie over, ik weet dat Michelin op TNT een nieuwe zender gaat opzetten, MichelinTV, gefocust op gastronomie, streekproducten, erfgoed, de Franse landschappen en zo. Olga krijgt de leiding. Nou ja, op papier wordt Jean-Pierre Pernaut algemeen directeur; maar in de praktijk zal zij volledige zeggenschap over de programma's hebben. Zo...' besloot hij op een toon die duidelijk aangaf dat het onderhoud ten einde was, 'u kwam me een kleine gunst vragen, en ik heb u een grote bewezen.'
Hij wierp Jed een bijtende blik toe toen deze opstond om weg te gaan. 'Of u moet uw tentoonstelling belangrijker vinden...' Hij schudde opnieuw zijn hoofd en voegde er brommend, haast onhoorbaar aan toe, vol afkeer: 'Eikels van een kunstenaars...'
2
Het Sushi Warehouse van Charles de Gaulle 2E bood een uitzonderlijk gevarieerde keus aan Noorse mineraalwaters. Jed koos voor Husqvarna, meer een water uit Midden-Noorwegen, dat discreet bruiste. Het was extreem zuiver - hoewel in feite niet zuiverder dan de andere soorten. Al die mineraalwaters onderscheidden zich alleen van elkaar door een net iets andere manier van bruisen en een net iets ander mondgevoel; in geen ervan viel ook maar het geringste spoortje zout of ijzer te bekennen; het punt van overeenkomst tussen de Noorse mineraalwaters leek hun gematigde karakter te zijn. Subtiele hedonisten, die Noren, dacht Jed, terwijl hij zijn Husqvarna afrekende; het was aangenaam, dacht hij ook nog, dat er zo veel verschillende vormen van zuiverheid konden bestaan.
.
Het wolkendek verscheen heel snel, en daarmee ook het niets waardoor een luchtreis boven het wolkendek wordt gekenmerkt. Halverwege de reis zag hij kort het gigantische, gerimpelde oppervlak van de zee, als de huid van een terminale bejaarde.
Het vliegveld van Shannon, daarentegen, bracht Jed in bekoring met zijn rechthoekige, duidelijke vormen, zijn hoge plafonds en zijn opmerkelijk ruime gangen - het draaide op halve kracht, deed alleen nog dienst voor budgetmaatschappijen en Amerikaanse troepentransporten, maar was zichtbaar ontworpen voor vijf keer zo veel verkeer. Met zijn structuur van metalen pilaren en zijn laagpolige tapijt dateerde het waarschijnlijk uit de jaren 1960, of zelfs het einde van de jaren 1950. Beter nog dan het Parijse Orly riep het die periode van technologisch enthousiasme voor de geest, waarvan het luchttransport een van de meest vernieuwende en prestigieuze voortbrengsels was. Sinds het begin van de jaren 1970, met de eerste Palestijnse aanslagen - die later plaats hadden gemaakt voor de veel spectaculairdere en professionelere aanslagen van Al Qaida -, was vliegen een infantiliserende, concentratiekampachtige ervaring geworden, die je zo snel mogelijk achter de rug wilde hebben. Maar in die tijd, bedacht Jed, terwijl hij in de gigantische aankomsthal op zijn koffer wachtte - ook de vierkante, massieve metalen wagentjes waren waarschijnlijk authentiek - in die opmerkelijke tijd van naoorlogse bloei, niet voor niets de 'Roemrijke Dertig' genoemd, was vliegen, het symbool van het moderne technologische avontuur, nog heel andere koek. Het was destijds nog voorbehouden aan ingenieurs en leidinggevenden, de architecten van de wereld van morgen, maar in de context van een zegepralende sociaaldemocratie twijfelde niemand eraan dat het gaandeweg steeds toegankelijker zou worden voor de lagere bevolkingsklassen, naarmate die meer koopkracht en vrije tijd zouden krijgen (wat uiteindelijk ook was gebeurd, zij het dan via de omweg van het ultraliberalisme waarvan de budgetmaatschappijen een adequate belichaming vormden, en met verlies van het aura van prestige dat voorheen om het luchttransport hing).
.
Een paar minuten later kreeg Jed een bevestiging van zijn hypothese omtrent de leeftijd van het vliegveld. In de lange gang naar buiten hingen foto's van vooraanstaande persoonlijkheden die het vliegveld met hun bezoek hadden vereerd - met name presidenten van de Verenigde Staten van Amerika en pausen. Johannes Paulus 11, Jimmy Carter, Johannes xxm, George Bush 1 en 11, Paulus vi, Ronald Reagan... niemand ontbrak aan het appel. Aan het einde van de gang constateerde Jed verbaasd dat de eerste van die illustere bezoekers niet met een foto, maar met een heus schilderij was vereeuwigd.
Staand op de taxibaan had John Fitzgerald Kennedy een voorsprong genomen op het groepje officials - onder wie twee geestelijken konden worden opgemerkt; op de achtergrond stonden mannen in gabardine, die waarschijnlijk tot de Amerikaanse veiligheidsdienst behoorden. Met zijn arm schuin omhoog en naar voren gestoken - in de richting van de menigte die zich achter de hekken verdrong, zo stelde je je voor - glimlachte Kennedy met het soort achterlijk enthousiasme en optimisme dat niet-Amerikanen zo moeilijk kunnen nabootsen. Zijn gezicht leek overigens gebotoxt. Jed liep terug en bestudeerde alle afbeeldingen van vooraanstaande persoonlijkheden aandachtig. Bill Clinton was even vlezig en rimpelloos als zijn meest illustere voorganger; democratische Amerikaanse presidenten, dat viel niet te ontkennen, hadden over het algemeen hitsige bo-toxkoppen.
Toen hij weer voor het portret van Kennedy stond, kwam Jed evenwel tot een andere conclusie. Botox bestond toen nog niet, en voor het bedwingen van rimpels en overtollig vet, wat tegenwoordig met transcutane injecties gebeurde, deed men toen een beroep op het gedienstige penseel van de kunstenaar. Daarom was het aan het uiterste eind van de jaren 1950 en zelfs aan het prille begin van de jaren 1960 nog denkbaar dat men de taak om de markante momenten van een regeringsperiode te illustreren en te verheerlijken aan kunstschilders toevertrouwde - of in elk geval aan de minst getalenteerden onder hen. Het schilderij was ontegenzeggelijk een prul, je hoefde de behandeling van de lucht maar te vergelijken met watTurner of Consta-ble zou hebben gedaan, zelfs de mindere Engelse aquarellisten brachten het er beter van af. Wat niet wegnam dat het werk een soort menselijke en symbolische waarheid met betrekking tot John Fitzgerald Kennedy bevatte waar geen enkele foto uit de verzameling bij in de buurt kwam - zelfs niet die van een toch in blakende vorm verkerende Johannes Paulus 11, genomen op de vliegtuigtrap op het moment dat hij zijn armen spreidde om een van de laatste katholieke populaties van Europa te begroeten.
Ook hotel Oakwood Arms ontleende zijn inrichting aan die pionierstijden van de commerciële luchtvaart: originele reclameplaten van Air France en Lufthansa, zwart-witfoto's van Douglas dc-8's en Caravelles die de heldere lucht doorkliefden, en van gezagvoeders in groot tenue die trots poseerden in hun cockpit. De stad Shannon, had Jed op internet gelezen, dankte zijn ontstaan aan de luchthaven. Hij was gebouwd in de jaren1960,op een plaats waar nog nooit enige nederzetting, enig dorp had bestaan. Voor zover hij had kunnen zien, had de Ierse architectuur niets specifieks: het was een mengeling van huisjes in rode baksteen, hetzelfde soort als je in Engelse buitenwijken aantreft, en grote witte bungalows met een lap asfalt en een gazon eromheen, op zijn Amerikaans.
Hij verwachtte min of meer een bericht op het antwoordapparaat van Houellebecq te moeten achterlaten, ze hadden tot nu toe alleen per mail gecommuniceerd, en aan het eind per sms; maar nadat de telefoon een paar keer was overgegaan, nam de schrijver op.
.
'U herkent het huis makkelijk, het is het slechtst onderhouden gazon in de wijde omtrek,' had Houellebecq gezegd. 'En misschien wel van heel Ierland,' had hij eraan toegevoegd. Jed had op dat moment gedacht dat hij overdreef, maar de begroeiing bereikte inderdaad fenomenale hoogten. Hij volgde een tegelpaadje dat zich slingerend een weg baande tussen de distel- en brandnetelperkjes, tot hij na een meter of tien bij een geasfalteerde ophoging kwam waarop een Lexusrx350suv geparkeerd stond. Zoals te verwachten viel had Houellebecq voor de bungalowoptie gekozen: het was een groot, wit, nieuw pand met leien daken - een volkomen banaal huis in feite, afgezien van de weerzinwekkende staat van het gazon.
Hij belde aan, wachtte een halve minuut en de auteur van Elementaire deeltjes kwam opendoen, op pantoffels, gekleed in een ribfluwelen broek en een comfortabel kamerjasje van ongebleekte wol. Hij nam Jed lang en nadenkend op en richtte zijn blik toen op het gazon met een mijmerende, droefgeestige uitdrukking die hem leek aan te kleven.
'Ik kan niet met een grasmaaier omgaan,' zei hij ten slotte. 'Ik ben bang dat ik met de messen mijn vingers afsnijd, dat schijnt heel vaak te gebeuren. Ik zou een schaap kunnen kopen, maar daar hou ik niet van. Niets is zo achterlijk als een schaap.'
Jed volgde hem door betegelde kamers zonder meubels, met hier en daar een paar verhuisdozen. De muren waren bedekt met egaal, gebroken wit behang; op de grond lag een dun laagje stof. Het huis was erg groot, het moest minstens vijf slaapkamers hebben; het was er niet erg warm, hooguit zestien graden; Jed had het vermoeden dat alle slaapkamers leeg waren, afgezien van die waarin Houellebecq sliep.
'Woont u hier nog maar kort?'
'Ja. Of nou ja, drie jaar.'
.
Ten slotte kwamen ze in een wat warmere ruimte, een soort kleine, vierkante serre met glazen wanden aan drie kanten, wat de Engelsen een conservatory noemen. Er stonden een bank, een salontafel en een leunstoel; op de grond lag een oosters tapijt uit de uitverkoop. Jed had twee portfolio's in A3-formaat meegenomen; de eerste bevatte een stuk of veertig foto's die een overzicht van zijn vroegere loopbaan gaven - vooral uit de 'ijzerwaren'-reeks en de 'wegenkaarten'-periode. De tweede portfolio bevatte vierenzestig reproducties die zijn hele schilderkunstige productie behelsden, van Ferdinand Desroches, paardenslager tot Bill Gates en Steve Jobs bespreken de toekomst van de informatica.
'Houdt u van charcuterie?' vroeg de schrijver.
'Ja... Laten we zeggen dat ik er niks op tegen heb.'
'Ik ga koffie zetten.'
Hij sprong overeind en verscheen een minuut of tien later weer met twee kopjes en een Italiaanse espressokan.
'Ik heb geen melk en geen suiker,' verklaarde hij.
'Geen probleem. Ik gebruik niks.'
De koffie was lekker. Een paar minuten lang heerste er absolute stilte.
'Ik was vroeger dol op charcuterie,' zei Houellebecq ten slotte, 'maar ik heb besloten het zonder te doen. Snapt u, ik denk eigenlijk dat de mens geen varkens zou mogen doden. Ik zei u net al wat ik van schapen vind, en ik blijf bij die mening. Zelfs de koe, en op dat punt ben ik het niet met mijn vriend Benoït Duteurtre eens, lijkt me erg overgewaardeerd. Maar het varken is een bewonderenswaardig, intelligent, gevoelig dier, in staat tot oprechte, exclusieve genegenheid voor zijn baasje. En zijn intelligentie wekt echt verbazing, de grenzen ervan zijn niet eens precies bekend. Wist u datje ze de eenvoudige rekenkundige bewerkingen kunt aanleren? Of in elk geval optellen, en ik geloof ook aftrekken, bij sommige heel begaafde exemplaren. Mag de mens een dier opofferen dat zich kan verheffen tot de grondbeginselen van de rekenkunde? Eerlijk, ik vind van niet.'
Zonder een antwoord af te wachten begon hij Jeds eerste portfolio te bestuderen. Na snel de foto's van bouten en moeren te hebben bekeken bleef hij voor Jeds gevoel eindeloos lang hangen bij de afbeeldingen van wegenkaarten; af en toe, volkomen onvoorspelbaar, sloeg hij een blad om. Jed wierp een discrete blik op zijn horloge: sinds zijn aankomst was er iets meer dan een uur verstreken. De stilte was totaal, tot zich in de verte het holle brommen van een koelkastcompressor losmaakte.
'Het is oud werk,' zei Jed ten slotte op goed geluk. 'Ik heb liet alleen meegenomen om alles een beetje te situeren. De tentoonstelling... heeft alleen betrekking op de inhoud van de tweede map.'
Houellebecq keek met een lege blik naar hem op, hij leek niet meer te weten wat Jed bij hem deed, waarvoor hij was gekomen; toch opende hij gehoorzaam de tweede map. Een halfuur ging voorbij voordat hij hem dichtsloeg en een sigaret opstak. Jed besefte ineens dat hij al die tijd niet had gerookt terwijl hij naar zijn foto's keek.
'Ik doe het,' zei hij. 'Weet u, ik heb zoiets nog nooit gedaan; maar ik wist dat het zou gebeuren, vroeg of laat in mijn leven. Als je erover nadenkt hebben veel schrijvers over schilders geschreven; en al eeuwenlang. Vreemd. Er is iets wat ik me afvraag als ik nu zo naar uw werk kijk: waarom hebt u de fotografie opgegeven? Waarom bent u teruggekeerd naar de schilderkunst?'
Jed dacht lang na voordat hij antwoord gaf. 'Misschien weet ik dat zelf niet eens,' bekende hij ten slotte. 'Maar het probleem van de beeldende kunst,' ging hij aarzelend verder, 'is volgens mij de overvloed aan onderwerpen. Bijvoorbeeld, ik zou deze verwarming heel goed als een bruikbaar onderwerp voor een schilderij kunnen beschouwen.' Houellebecq draaide zich met een ruk om en wierp een argwanende blik op de verwarming, alsof die het elk moment kon uitbriesen van vreugde bij de gedachte dat hij geschilderd ging worden; er gebeurde niets van dien aard.
'Terwijl ik niet weet of u literair gezien iets met die verwarming kunt,' zette Jed door. 'Of toch wel, je hebt natuurlijk Robbe-Grillet, die zou de verwarming gewoon hebben beschreven... Maar ik weet niet, ik vind dat niet zo interessant...' Hij liep vast, besefte dat hij vaag en misschien ook wel onhandig was, wist hij veel of Houellebecq van Robbe-Grillet hield of niet, maar vooral vroeg hij zich af, met iets van paniek, waarom hij in hemelsnaam was overgestapt naar de schilderkunst, die hem jaren later nog altijd voor onoverkomelijke technische problemen stelde, terwijl hij de beginselen en de apparatuur van de fotografie volmaakt beheerste.
'Laten we het maar niet over Robbe-Grillet hebben,' hakte zijn gespreksgenoot tot zijn grote opluchting de knoop door. 'Maar met deze verwarming valt toch wel wat te doen... Bijvoorbeeld, ik meen op internet te hebben gelezen dat uw vader architect was...'
'Ja, dat klopt; ik heb hem afgebeeld op een van mijn schilderijen, toen hij terugtrad als directeur van zijn bedrijf.'
'Mensen kopen dit soort verwarmingen bijna nooit op persoonlijke titel. De klanten zijn over het algemeen bouwbedrijven, zoals waar uw vader directeur van was, en ze kopen tientallen of zelfs honderden verwarmingen tegelijk. Je zou je heel goed een thriller kunnen voorstellen rond een belangrijke order van duizenden verwarmingen-om bijvoorbeeld alle klaslokalen van een land te voorzien -, met steekpenningen, politieke bemoeienissen, een extreem sexy vertegenwoordigster van een Roemeense verwarmingsfirma. In dat kader zou een lange beschrijving, over meerdere pagina's, van deze verwarming en concurrerende modellen heel goed kunnen.'
Hij sprak nu snel, stak sigaret na sigaret aan, hij leek te roken om zichzelf te kalmeren, om de werking van zijn hersenen te vertragen. Even schoot de gedachte door Jeds hoofd dat zijn vader, gezien de activiteiten van het architectenbureau, eerder in de positie was geweest om grote partijen airconditioners in te kopen; ongetwijfeld had hij dat gedaan.
'Deze verwarmingen zijn van gietijzer,' vervolgde Houellebecq geanimeerd. 'Waarschijnlijk van grijs gietijzer, met een hoog koolstofgehalte, dat in tal van expertiserapporten als gevaarlijk is bestempeld. Je zou het schandalig kunnen vinden dat dit nieuwe huis is voorzien van zulke oude verwarmingen, verwarmingen uit de uitverkoop zeg maar, en bij een ongeval, bijvoorbeeld als de verwarmingen ontploffen, zou ik de bouwers waarschijnlijk kunnen aanklagen. Ik neem aan dat uw vader in zo'n geval aansprakelijk zou zijn geweest?'
'Ja, absoluut.'
'Dat is een prachtig onderwerp, verrekte interessant zelfs, een authentiek menselijk drama!'riep de auteur van Platform enthousiast uit. 'Zo op het eerste gezicht heeft gietijzer iets negentiende-eeuws, je denkt aan de elitearbeiders van de hoogovens, het lijkt kortom volkomen achterhaald, en toch wordt er nog gietijzer gemaakt, niet in Frankrijk natuurlijk, eerder in Polen of Maleisië, dat soort landen. Je zou vandaag de dag in een roman heel goed kunnen laten zien welke weg het ijzererts aflegt, hoe het reducerend smelten van het ijzer en de gietcokes in zijn werk gaat, hoe het ruwe materiaal wordt bewerkt en hoe het eindproduct ten slotte op de markt wordt gebracht - dat alles aan het begin van het boek, als een genealogie van de verwarming.'
'In elk geval hebt u volgens mij personages nodig...'
'Ja, dat klopt. Ook als mijn roman eigenlijk over industriële productieprocessen ging, zou ik niet zonder personages kunnen.'
'Dat is denk ik het voornaamste verschil met mijn eigen werk. Zolang ik alleen maar dingen afbeeldde, kon ik met fotografie prima uit de voeten. Maar toen ik mensen als onderwerp besloot te nemen, voelde ik dat ik weer moest gaan schilderen; ik kan niet precies zeggen waarom. Omgekeerd kunnen stillevens me absoluut niet meer boeien; sinds de uitvinding van de fotografie dienen die nergens meer toe. Nou ja, dat is mijn persoonlijke opvatting...' besloot hij op verontschuldigende toon.
Het begon donker te worden. Door het zuidelijke raam waren weiden te zien, die afliepen naar de monding van de Shan-non; boven het water zweefde in de verte een mistbank, die zwakjes de stralen van de ondergaande zon brak.
'Dit landschap, bijvoorbeeld...' ging Jed verder. 'Goed, ik weet dat er in de negentiende eeuw prachtige impressionistische aquarellen zijn gemaakt; en toch, als ik dit landschap nu zou moeten weergeven, zou ik gewoon een foto nemen. Maar als er een mens in de compositie voorkwam, al was het maar een boer die in de verte zijn omheiningen repareerde, zou ik weer eerder mijn toevlucht nemen tot de schilderkunst. Ik weet dat het absurd kan lijken; er zijn mensen die beweren dat het onderwerp geen enkel belang heeft, dat het zelfs belachelijk is om de behandeling te laten afhangen van het behandelde onderwerp, dat het enige wat telt de manier is waarop het schilderij of de foto uiteenvalt in figuren, lijnen en kleuren.'
'Ja, het formalistische gezichtspunt... dat bestaat ook bij schrijvers; volgens mij is het in de literatuur zelfs gangbaarder dan in de beeldende kunst.'
Houellebecq zweeg, boog zijn hoofd, keek weer op naar Jed; hij leek ineens overmand door bijzonder droeve gedachten. Hij stond op en liep naar de keuken; een paar minuten later kwam hij terug met een fles Argentijnse rode wijn en twee glazen.
'We kunnen ergens iets gaan eten, als u wilt. Het restaurant van Oakwood Arms is niet slecht. Ze hebben traditionele Ierse gerechten - gerookte zalm, Irish stew, nogal flauwe, basale dingen eigenlijk; maar ze hebben ook kebab en tandoori, de kok is Pakistaans.'
'Het is nog geen zes uur,' verbaasde Jed zich.
'Ja, ik geloof dat het om halfzeven opengaat. De mensen eten vroeg in dit land, maar voor mij is het nooit vroeg genoeg. Wat ik nu het liefst heb is het eind van de maand december, als het om vier uur donker wordt. Dan kan ik mijn pyjama aantrekken, mijn slaappillen nemen en naar bed gaan met een fles wijn en een boek. Zo leef ik, al jaren. De zon komt om negen uur op; goed, tijd om me te wassen, flink wat koffie te drinken, dan is het een uur of twaalf en moet ik nog vier uur daglicht zien door te komen, meestal lukt dat wel zonder al te veel kleerscheuren. Maar in de lente is het ondraaglijk, de zonsondergangen zijn eindeloos en prachtig, het lijkt verdomme wel een soort opera, er zijn telkens weer nieuwe kleuren, nieuwe schijnsels, ik heb een keer geprobeerd hier de hele lente en zomer te blijven en ik dacht dat ik doodging, elke avond randje zelfmoord, met die nacht die maar niet wilde vallen. Sindsdien ga ik begin april naar Thailand en blijf daar tot eind augustus, de dag begint om zes uur en eindigt om zes uur, dat is eenvoudiger, equatoriaal, bestuurlijk, buiten crepeer je van de hitte maar de airconditioning doet het goed, het is het dode toeristenseizoen, de bordelen draaien op halve kracht maar ze zijn wel open en ik vind het prima, ik vind het uitstekend, de dienstverlening blijft zeer goed tot voortreffelijk.'
'Nu speelt u volgens mij een beetje uw eigen rol...'
'Ja, dat klopt,' gaf Houellebecq verrassend spontaan toe, 'die dingen interesseren me niet echt meer. Binnenkort stop ik er sowieso mee, ik ga terug naar de Loiret; ik heb als kind in de Loiret gewoond, ik maakte hutten in het bos, ik denk dat ik wel weer eenzelfde soort bezigheid kan vinden. De beverrat-tenjacht?'
.
Hij bestuurde zijn Lexus snel en behendig, met zichtbaar plezier. 'Maar ze pijpen zonder kapotje, da's toch mooi...' bromde de auteur van Elementaire deeltjes nog vaag, als een herinnering aan een vervlogen droom, alvorens de auto voor het hotel te parkeren. Ze liepen de grote, goed verlichte eetzaal binnen. Als voorgerecht nam hij garnalencocktail, Jed koos voor gerookte zalm. De Poolse ober zette een fles lauwe chablis voor hen neer.
'Het lukt ze niet...' kermde de romancier. 'Het lukt ze niet om witte wijn op temperatuur te serveren.'
'Interesseert u zich voor wijn?'
'Het geeft me een houding; het staat Frans. En je moet je in het leven ergens voor interesseren, dat helpt, vind ik.'
'Ik ben een beetje verbaasd...' bekende Jed. 'Ik had iets heel anders verwacht van deze ontmoeting, ik had gedacht dat het... nou ja, veel lastiger zou worden, zeg maar. U hebt de reputatie zwaar depressief te zijn. Ik dacht bijvoorbeeld dat u veel meer dronk.'
'Ja...' De romancier bestuurde opnieuw aandachtig de wijnkaart. 'Als u zo meteen de lamsbout neemt, moeten we iets anders kiezen; misschien weer een Argentijnse wijn? Weet u, die reputatie van dronkenlap heb ik vooral aan journalisten te danken; het gekke is dat ze geen van allen ooit op het idee zijn gekomen dat ik in hun gezelschap alleen maar zo veel dronk om hen te kunnen verdragen. Hoe wil je een gesprek met zo'n mietje als Jean-Paul Marsouin volhouden zonder zo zat te zijn als een aap? Hoe wil je met iemand praten die werkt voor Marianne of Le Parisien libéré zonder direct braakneigingen te krijgen? De pers is toch wel ondraaglijk stompzinnig en conformistisch, vindt u ook niet?' drong hij aan.
'Ik moet bekennen dat ik het niet weet, ik lees die dingen niet.'
'Hebt u nog nooit een krant opengeslagen?'
'Toch wel, waarschijnlijk...' zei Jed gewillig, maar herinneren kon hij het zich niet; wel wist hij zich de stapels Figaro magazine voor de geest te halen die in de wachtkamer van zijn tandarts op een salontafeltje lagen; maar hij had allang geen tandpro-blemen meer. In elk geval had hij nooit de behoefte gevoeld om een krant te kopen. In Parijs is de lucht als het ware verzadigd met informatie, je ziet de koppen in de kiosken en je hoort de gesprekken in de rijen van de supermarkten, of je nu wilt of niet. Toen hij voor de begrafenis van zijn grootmoeder naar de Creuse was gegaan, was het tot hem doorgedrongen dat de atmosferische informatiedichtheid duidelijk afnam naarmate je verder van de hoofdstad kwam; en dat, meer in het algemeen, al het menselijke zijn belang verloor, alles verdween van lieverlee, behalve de planten.
'Ik zal de catalogus van uw tentoonstelling schrijven,' vervolgde Houellebecq. 'Maar weet u wel zeker dat het voor u een goed idee is? De Franse media hebben echt een bloedhekel aan me, weet u, in een mate die je niet voor mogelijk zou houden; er gaat geen week voorbij zonder dat er in een of andere publicatie een berg stront over me uit wordt gestort.'
'Ik weet het, ik heb voor ik kwam op internet gekeken.'
'Bent u niet bang om te worden afgebrand door u met mij te associëren?'
'Ik heb het er met mijn galeriehouder over gehad; hij denkt dat het niet erg is. Voor deze tentoonstelling mikken we niet echt op de Franse markt. Hoe dan ook zijn er op dit moment bijna geen Franse kopers voor hedendaagse kunst.'
'Wie koopt er dan?'
'De Amerikanen. Dat is een ontwikkeling van de laatste paar jaar, de Amerikanen beginnen weer te kopen, en de Engelsen ook een beetje. Maar vooral de Chinezen, en de Russen.'
Houellebecq keek hem aan alsof hij de voors en tegens afwoog. 'In dat geval, als de Chinezen en Russen het belangrijkst zijn, hebt u misschien gelijk...' besloot hij. 'Sorry,' vervolgde hij, terwijl hij met een ruk overeind kwam, 'ik moet een sigaret roken, ik kan zonder tabak niet nadenken.'
Hij liep de parkeerplaats op en kwam vijf minuten later weer terug, net toen de ober het hoofdgerecht bracht. Hij viel enthousiast op zijn lam biryani aan, maar keek argwanend naar Jeds gerecht. 'Ik weet zeker dat ze mintsaus bij uw lamsbout hebben gedaan...' luidde zijn commentaar. 'Daar valt niets aan te doen, het is de Engelse invloed. Toch hebben de Engelsen ook Pakistan gekoloniseerd. Maar hier is het erger, ze hebben zich met de autochtonen vermengd.' Zijn sigaret had hem zichtbaar goed gedaan. 'Die tentoonstelling is belangrijk voor u, hè?' vervolgde hij.
'Ja, heel erg. Ik heb het gevoel dat niemand meer begrijpt waar ik naartoe wil sinds ik aan mijn beroepenreeks ben begonnen. Omdat ik op doek schilder, en dan ook nog eens met zo'n extreem gedateerd medium als olieverf, word ik steevast gerangschikt in een soort beweging die pleit voor een terugkeer naar de schilderkunst, terwijl ik die lui niet ken, ik voel niet de minste verwantschap met ze.'
'Is er op dit moment dan een terugkeer naar de schilderkunst?'
'Min of meer, het is in elk geval een van de tendensen. Terugkeer naar de schilderkunst, of naar de beeldhouwkunst, terugkeer naar het voorwerp kortom. Maar als u het mij vraagt is het vooral om commerciële redenen. Een voorwerp is makkelijker op te slaan en te verkopen dan een installatie of een performance. Om eerlijk te zijn heb ik nooit een performance gedaan, maar ik heb het gevoel dat ik daar iets mee gemeen heb. In elk schilderij probeer ik een kunstmatige, symbolische ruimte op te bouwen waarin ik situaties kan weergeven die betekenis hebben voor de groep.'
'Dat is zo'n beetje wat het toneel ook probeert te doen. Behalve dan dat u geen obsessie met het lichaam hebt... Ik moet trouwens bekennen dat ik dat wel zo rustgevend vind.'
'Nee. Die obsessie met het lichaam is trouwens wat aan het afnemen. Misschien nog niet in het toneel, maar wel in de beeldende kunst. Hoe dan ook ligt wat ik doe volledig binnen het sociale.'
'Goed, ik begrijp het... Ik begrijp ongeveer wat ik kan doen. Wanneer moet u de tekst hebben?'
'De vernissage staat gepland voor mei, we zouden de catalogustekst eind maart moeten hebben. Dat geeft u twee maanden.'
'Lang is anders.'
'Het hoeft geen enorme tekst te zijn. Vijf a zes bladzijden is prima. Als u meer wilt doen, mag dat natuurlijk.'
'Ik doe mijn best... Nou ja het is mijn eigen schuld, ik had eerder op uw mails moeten reageren.'
'Als vergoeding hebben we zoals gezegd tienduizend euro voorzien. Franz, mijn galeriehouder, heeft gezegd dat ik u in plaats daarvan ook een schilderij mag aanbieden, maar dat vind ik gênant, dat kunt u lastig weigeren. Dus laten we maar even uitgaan van tienduizend euro; als u liever een schilderij hebt, is dat ook goed.'
'Een schilderij...' zei Houellebecq peinzend. 'Ik heb in elk geval muren genoeg om het aan op te hangen. Dat is het enige wat ik echt heb, in mijn leven: muren.'
3
Om twaalf uur 's middags moest Jed zijn hotelkamer vrijmaken; zijn terugvlucht naar Parijs ging pas om 19 uur 10. Het was zondag, maar het naburige winkelcentrum was open; hij kocht een fles plaatselijke whisky, de caissière heette Magda en vroeg of hij een Dunnes Store-klantenkaart had. Hij slenterde een paar minuten door de blinkend schone gangen en kwam groepjes jongeren tegen die van een fastfood naar een videospelhal op weg waren. Nadat hij bij Ronnies Rocket een sinaasappel-kiwi-aardbeimelange had genomen, vond hij dat hij wel genoeg had gezien van het Skycourt Shopping Center, en hij bestelde een taxi naar het vliegveld; het was iets na enen.
Het Estuary Cafe bezat dezelfde soberheid en ruimtelijkheid die hem in de rest van het gebouw waren opgevallen: de langwerpige tafels van donker hout stonden ver uiteen, veel verder dan tegenwoordig in een luxerestaurant; ze waren zo ontworpen dat zes mensen er comfortabel aan konden zitten. Jed herinnerde zich toen dat de jaren 1950 ook die van de baby boom waren geweest.
Hij bestelde een coleslaw light en een chicken korma en ging aan een van de tafeltjes zitten; bij zijn maaltijd dronk hij kleine slokjes whisky en bestudeerde ondertussen de kaart met vluchten die van Shannon Airport vertrokken. Geen enkele West-Europese hoofdstad had een directe verbinding, alleen Parijs en Londen, die respectievelijk werden bediend door Air France en British Airways. Er waren daarentegen niet minder dan zes lijnvluchten naar Spanje en de Canarische Eilanden: Alicante, Gerona, Fuerteventura, Malaga, Reus en Tenerife. Al die vluchten werden verzorgd door Ryanair. De budgetmaatschappij bediende ook zes bestemmingen in Polen: Kra-kau, Gdansk, Katowice, Lódz, Warschau en Wroclaw. De vorige dag bij het avondeten had Houellebecq hem verteld dat er enorm veel Poolse immigranten in Ierland waren, het was het land waar ze zich het liefst vestigden, ongetwijfeld vanwege de overigens tamelijk onterechte reputatie van katholiek toevluchtsoord. Zo herschreef het liberalisme de geografische realiteit overeenkomstig de verwachtingen van de klanten, of die zich nu verplaatsten als toerist of om hun brood te verdienen. De vlakke, isometrische projectie van de wereldkaart maakte plaats voor een afwijkende topografie waarin Shannon dichter bij Katowice lag dan bij Brussel, dichter bij Fuerteventura dan bij Madrid. Voor Frankrijk had Ryanair twee luchthavens uitgekozen, Beauvais en Carcassonne. Waren dat twee bijzonder toeristische bestemmingen? Of werden ze simpelweg toeristisch doordat Ryanair ze had uitgekozen? Terwijl hij nadacht over de macht en de topologie van de wereld, verzonk Jed in een lichte sluimering.
Hij bevond zich midden in een witte, schijnbaar eindeloze ruimte. Er was geen horizon te zien, heel in de verte versmolt de matwitte grond met de identiek witte lucht. Op de grond waren hier en daar, zonder enig patroon, tekstblokken met zwarte letters te zien, in een licht reliëf; elk blok bevatte zo'n vijftig woorden. Jed begreep toen dat hij zich in een boek bevond, en vroeg zich af of het boek zijn levensgeschiedenis vertelde. Hij boog zich over de blokken die hij aantrof op zijn weg en had eerst de indruk van wel: hij herkende namen zoals Olga en Geneviève; maar er viel niets specifieks uit op te maken, de meeste woorden waren uitgewist of woedend doorgestreept, onleesbaar, en er verschenen nieuwe namen die hem helemaal niets zeiden. Ook een duidelijke tijdrichting ontbrak: terwijl hij in een rechte lijn voortliep kwam hij meermalen de naam Geneviève tegen, niet alleen vóór die van Olga maar ook erna - terwijl hij er zeker, absoluut zeker van was dat hij Geneviève nooit meer zou terugzien, terwijl Olga misschien nog deel uitmaakte van zijn toekomst.
.
Hij werd wakker van de luidsprekers, die de vlucht naar Parijs aankondigden. Zodra hij thuis was belde hij Houellebecq - die opnieuw bijna meteen opnam.
'Ik heb nog eens nagedacht,' zei hij. 'In plaats van u een schilderij aan te bieden zou ik liever uw portret schilderen en u dat dan aanbieden.'
Hij wachtte; aan de andere kant van de lijn zweeg Houellebecq in alle talen. Hij knipperde met zijn ogen; het licht in het atelier was fel. In het midden van de ruimte was de vloer nog bezaaid met de verscheurde resten van Damien Hirst en Jeff Koons verdelen onderling de kunstmarkt. De stilte hield aan, dus Jed vervolgde: 'Het verandert niets aan uw vergoeding, dit zou boven op de tienduizend euro komen. Ik wil heel graag uw portret schilderen. Ik heb nooit een schrijver afgebeeld, ik voel dat ik het moet doen.'
Houellebecq zweeg nog altijd, en Jed begon zich ongerust te maken; ten slotte, na zeker drie minuten stilte, antwoordde hij met een vreselijk dikke tong: 'Ik weet niet. Ik voel me niet in staat om uren achtereen te poseren.'
'O, maar dat is totaal onbelangrijk! Die poseersessies behoren allang tot het verleden, niemand is daar meer toe bereid, iedereen heeft een overvolle agenda of verbeeldt zich dat of doet alsof, weet ik veel, ik ken in elk geval absoluut niemand die bereid zou zijn om een uur lang stil te zitten. Nee, als ik uw portret schilder kom ik nog een keer terug om foto's van u te nemen. Veel foto's: algemene portretfoto's, maar ook foto's van uw werkplek en uw instrumentarium. En ook van uw handen, van de structuur van uw huid. Daarna red ik me wel.'
'Goed...' antwoordde de schrijver lauw. 'Oké.'
'Is er een dag of een speciale week dat u vrij bent?'
'Niet echt. Meestal doe ik niets. Bel me maar weer wanneer u van plan bent te komen. Goedenavond.'
De volgende ochtend vroeg belde Jed Franz op, die enthousiast reageerde en hem voorstelde meteen langs te komen in de galerie. Hij jubelde, wreef zich letterlijk in de handen, Jed had hem zelden zo opgewonden gezien.
'Nu kunnen we echt iets van de grond krijgen... En ik garandeer je dat het de aandacht zal trekken. We kunnen al iemand voor de pr zoeken. Ik had aan Marylin Prigent gedacht.'
'Marylin?'
'Ken je haar?'
'Ja, zij heeft mijn eerste expositie gedaan, ik herinner me haar nog heel goed.'
.
Vreemd genoeg was Marylin er met de jaren juist op vooruitgegaan. Ze was wat dunner geworden, had haar haar heel kort laten knippen - met zulk flets, plat haar was dat het enige wat je kon doen, zei ze, ze was uiteindelijk gezwicht voor de tips van de vrouwenbladen - en droeg een zeer strakke leren combinatie van broek en jasje, al met al had ze de look van een intellectuele nep-lesbo waar jongens met een wat passiever temperament eventueel op zouden kunnen vallen. In feite leek ze een beetje op de schrijfster Christine Angot-in een sympathiekere uitvoering dan toch. Maar het belangrijkste was dat ze zich had weten te bevrijden van het vrijwel onophoudelijke gesnuif dat haar kenmerkte.
'Het heeft jaren gekost,' zei ze. 'Ik heb in mijn vakanties kuren gevolgd in alle mogelijke thermale badplaatsen, en uiteindelijk hebben ze een behandeling gevonden. Eén keer per week doe ik inhalaties met zwavel, en dat werkt; tot nu toe is het tenminste niet teruggekomen.'
Zelfs haar stem was krachtiger, helderder, en tot Jeds grote verbazing sprak ze nu zonder enige schaamte over haar seksleven. Toen Franz haar complimenteerde met haar zongebruinde huid, antwoordde ze dat ze net terugkwam van haar winter-vakantie op Jamaica. 'Ik heb superlekker geneukt,' voegde ze eraan toe, 'kut man, die lui zijn onwijs.' Hij trok verbaasd zijn wenkbrauwen op, maar ze was al van onderwerp veranderd en haalde uit haar tas - een elegante roodleren dit keer, van het merk Hermès - een blauw spiraalschrift tevoorschijn.
'Nee, dat is niet veranderd,' zei ze glimlachend tegen Jed. 'Nog altijd geenpda... Maar ik ben toch wel met de tijd meegegaan.' Uit een binnenzak van haar jasje haalde ze een usb-stick. 'Daar staan scans op van alle artikelen over je Michelin-tentoonstelling. Die zullen ons goed van pas komen.' Franz schudde geïmponeerd zijn hoofd en wierp haar een ongelovige blik toe.
Ze leunde achterover in haar stoel en rekte zich uit. 'Ik heb een beetje proberen te volgen wat je deed...' zei ze tegen Jed -ze tutoyeerde hem nu, dat was ook nieuw. 'Ik denk dat je er heel goed aan hebt gedaan om niet te vroeg te exposeren, de meeste critici zouden moeite hebben gehad om je koersverandering te volgen - en dan heb ik het nog niet eens over Pépita Bourguig-non, maar die heeft toch al nooit iets van je werk begrepen.'
Ze stak een cigarillo op - nog een nieuwtje - en ging verder: 'Doordat je niet hebt geëxposeerd, hebben ze zich ook niet hoeven uitspreken. Als ze nu een positieve kritiek willen geven, zullen ze niet het gevoel hebben dat ze hun mening verloochenen. Maar het klopt wel, daarin ben ik het met jullie eens, dat we meteen op de Engelstalige bladen moeten proberen te mikken; en daarbij kan de naam Houellebecq ons helpen. Wat voor oplage hebben jullie in gedachten voor de catalogus?'
'Vijfhonderd stuks,' zei Franz.
'Dat is niet genoeg, maak er duizend van. Alleen al voor de recensie-exemplaren heb ik er driehonderd nodig. En we geven toestemming voor de overname van tekstfragmenten, zelfs van flinke lengte; dat moet wel even worden kortgesloten met Houellebecq of zijn agent, Samuelson, zodat ze niet moeilijk gaan doen. En het portret van Houellebecq, heb ik van Franz gehoord. Dat is echt een heel goed idee. Het zal bij de expo ook je recentste werk zijn; dat is echt perfect, het geeft een flinke extra impact, daar ben ik van overtuigd.'
.
'Die meid is ongelofelijk...' merkte Franz op toen ze weg was. 'Ik kende haar van reputatie, maar had nog nooit met haar gewerkt.'
'Ze is flink veranderd,' zei Jed. 'Op het persoonlijke vlak tenminste. Beroepsmatig juist helemaal niet. Het is toch wel indrukwekkend hoe mensen hun leven in twee delen kunnen knippen die geen enkel verband met elkaar houden, geen enkele invloed op elkaar hebben. Ik vind het verbluffend dat ze daar zo goed in slagen.'
'Ja, jij hebt je natuurlijk veel beziggehouden met werk, met het vak dat mensen beoefenen,' pakte Franz de draad weer op toen ze eenmaal in hun stamcafé Chez Claude zaten. 'Meer dan enige andere kunstenaar die ik ken.'
'Wat maakt een mens tot wie hij is? Wat is de vraag die je in de eerste plaats aan iemand stelt, als je naar zijn toestand wilt informeren? In sommige samenlevingen vraag je eerst of hij getrouwd is en kinderen heeft; in onze samenleving vraag je in de eerste plaats naar zijn beroep. Niet zijn status als voortplanter maar zijn plaats in het productieproces maakt de westerse mens tot wie hij is.'
Franz dronk met kleine slokjes peinzend zijn glas wijn leeg. 'Ik hoop dat Houellebecq een goede tekst schrijft...' zei hij ten slotte. 'We spelen hoog spel, weet je. Het is heel moeilijk om een zo radicale artistieke ontwikkeling als de jouwe geaccepteerd te krijgen. En dan denk ik dat we het in de beeldende kunst nog het makkelijkst hebben. In de literatuur of de muziek is het totaal onmogelijk om een andere richting in te slaan, dan weet je zeker dat je wordt gelyncht. Anderzijds, als je altijd hetzelfde doet, zeggen ze dat je jezelf herhaalt en dat je op je retour bent, maar als je iets nieuws doet, zeggen ze dat je maar wat aanrommelt. Ik weet dat het in jouw geval betekenis had om weer te gaan schilderen en mensen af te beelden. Ik zou niet kunnen zeggen welke betekenis precies, en jij waarschijnlijk ook niet; maar ik weet dat het niet gratuit is. Alleen zeg ik dat puur op basis van intuïtie, en om recensies te krijgen is dat niet genoeg, er moet een of ander theoretisch verhaal omheen komen. Ik ben daar niet toe in staat; en jij ook niet.'
.
De dagen daarna probeerden ze een route uit te stippelen, een volgorde om de stukken in te presenteren, en uiteindelijk hielden ze het gewoon bij de kale chronologie. Het laatste schilderij was dus Bill Gates en Steve Jobs bespreken de toekomst van de informatica, en er bleef een plaats open voor het nog te maken portret van Houellebecq. Aan het eind van de week probeerde Jed de schrijver te bereiken, maar dit keer nam hij niet op, en hij had geen antwoordapparaat. Na een paar pogingen op verschillende tijdstippen stuurde hij hem een mail; toen een tweede, en een paar dagen later een derde, die telkens onbeantwoord bleven.
Na twee weken begon Jed zich echt ongerust te maken, hij stuurde sms na sms en mail na mail. Uiteindelijk belde Houellebecq hem op. Zijn stem klonk vlak, bijna doods. 'Het spijt me,' zei hij, 'ik zit met een paar privé-problemen. Maar u kunt uw foto's komen maken.'
4
De vlucht naar Shannon die de volgende dag om 13 uur 25 van Beauvais vertrok werd op de site Ryanair.com aangeboden voor 4,99 euro, en Jed dacht eerst dat het een fout was. Toen hij verder klikte in de reserveringsvensters constateerde hij dat er nog kosten en heffingen bij kwamen; de uiteindelijke prijs bedroeg 28,01 euro, wat nog altijd bescheiden was.
Vanaf de Porte Maillot ging er een shuttlebus naar het vliegveld van Beauvais. Toen hij instapte zag hij dat er vooral jonge mensen waren, studenten waarschijnlijk, die op reis of weer naar huis gingen - het was de periode van de krokusvakantie. Gepensioneerden ook, en een paar Arabische vrouwen met jonge kinderen. Eigenlijk was zo'n beetje iedereen er behalve de actieve, productieve leden van de samenleving. Jed stelde ook vast dat hij zich vrij goed op zijn plaats voelde in die shuttlebus, die hem een vakantiegevoel gaf - terwijl hij de keer ervoor met Air France het gevoel had gehad dat hij op reis was voor zijn werk.
Toen hij voorbij de probleem- en villawijken was die zich uitstrekten ten noorden van Parijs, vloog de bus te midden van de tarwe- en bietenvelden voort over een bijna verlaten snelweg. Eenzame, enorme kraaien doorkruisten de grauwe lucht. Om hem heen praatte niemand, zelfs de kinderen waren rustig, en gaandeweg voelde Jed een soort vredigheid over zich heen komen.
.
Tien jaar, dacht hij; al tien jaar was hij op een obscure, uiteindelijk bijzonder solitaire manier bezig geweest. Door in zijn eentje te werken, zijn schilderijen nooit aan iemand te laten zien - behalve aan Franz, van wie hij wist dat hij discrete privé-presentaties gaf, zonder hem ooit het resultaat te melden - en nooit naar vernissages of debatten en bijna nooit naar tentoonstellingen te gaan, had Jed zich de laatste jaren geleidelijk aan buiten het professionele kunstenaarschap geplaatst. In de ogen van de wereld, en tot op zekere hoogte zelfs in zijn eigen ogen, was hij geleidelijk aan in eenzondagsschilder veranderd. Door deze tentoonstelling zou hij in één klap weer in het milieu, het circuit terechtkomen, en hij vroeg zich af of hij daar wel zin in had. Ongetwijfeld net zo veel zin als je aan de Bretonse kust aanvankelijk hebt om in een woelige, koude zee te duiken-wetend dat je de frisheid van de golven na een paar slagen heerlijk en opwekkend zult vinden.
.
Terwijl hij op de bankjes van het kleine vliegveld wachtte op zijn vlucht, sloeg Jed de gebruiksaanwijzing open van het fototoestel dat hij de vorige dag bij defnachad gekocht. De Nikon D3X die hij normaal gesproken gebruikte om voorbereidende foto's voor zijn portretten te maken had hem te imposant, te professioneel geleken. Houellebecq had de reputatie een diepgewortelde haat ten aanzien van fotografen te koesteren; voor zijn gevoel zou een ludieker, huiselijker toestel beter passen.
Niet zonder hoogdravendheid feliciteerde de firma Samsung hem eerst met zijn keus voor het model zrt-av2. Sony of Nikon zou er nooit aan hebben gedacht om hem te feliciteren: die firma's waren te arrogant, te vastgeroest in hun professionalisme; of het moest de kenmerkende arrogantie van Japanners zijn; hoe dan ook waren die gevestigde Japanse bedrijven onuitstaanbaar. De Duitsers probeerden in hun handleidingen de fictie van een doordachte, trouwe keus te handhaven, en het lezen van de gebruiksaanwijzing van een Mercedes bleef een waar genoegen; maar qua prijs-kwaliteitverhouding liep het toversprookje, de sociaaldemocratie van de gremlins, een verloren race. En ten slotte waren er de Zwitsers met hun politiek van extreem hoge prijzen, waar sommige mensen voor vielen. Er waren omstandigheden geweest waaronder Jed had overwogen een Zwitsers product te kopen, doorgaans een Alpa-foto-toestel, en bij een andere gelegenheid een horloge; het verschil in prijs, een factor vijf ten opzichte van een normaal product, had hem snel uit de droom geholpen. De beste manier voor een consument in die jaren 2010 om uit zijn dak te gaan was ontegenzeggelijk de keus voor een Koreaans product: Kia en Hyundai voor auto's, lg en Samsung voor elektronica.
In het model Samsung zrt-av2 werden volgens de inleiding van de gebruiksaanwijzing de meest ingenieuze technologische innovaties - zoals de automatische glimlachdetectie - gecombineerd met het legendarische gebruiksgemak waar het merk om bekendstond.
Na die lyrische passage werd de tekst feitelijker van toon, en Jed bladerde snel verder, puur om de essentiële informatie in zich op te nemen. Aan het ontwerp van het product had duidelijk een doordacht, ruimhartig en samenbundelend optimisme ten grondslag gelegen. Die tendens vertoonden veel moderne technologische voorwerpen, maar van noodzaak was geen sprake. In plaats van de programma's vuurwerk, strand, baby-i enbab y-2 die de gebruiker in scene mode kon kiezen, had je bijvoorbeeld evengoedbegrafenis, regendag, bejaarde-i en bejaarde-2 kunnen hebben.
Waarombaby-ien baby-2? vroeg Jed zich af. Toen hij op pagina 37 van de gebruiksaanwijzing keek, begreep hij dat je met die functie de geboortedata van twee verschillende baby's kon instellen, zodat je hun leeftijd kon opnemen in de elektronische gegevens die aan de foto's werden gekoppeld. Meer informatie werd op pagina 38 gegeven: deze programma's, verzekerde de handleiding, waren ontworpen voor een natuurlijke weergave van de 'gezonde, frisse' teint van baby's. Inderdaad zouden hun ouders waarschijnlijk teleurgesteld zijn als baby-i enbaby-2 op hun verjaardagsfoto's te zien waren met een gerimpeld, gelig gezicht; maar Jed kende zelf geen baby's; voor het programma huisdier zou hij al evenmin emplooi hebben, en voor het programma feest maar zelden; al met al was dit misschien toch geen toestel voor hem.
.
In Shannon regende het gestaag, en de taxichauffeur was een achterlijke ploert. 'Gone for holidays?' vroeg hij, alsof hij zich bij voorbaat op zijn teleurstelling verheugde. 'No, working,' antwoordde Jed, die hem dat genoegen niet gunde, maar het was duidelijk dat de ander hem niet geloofde.'What kind of job you're doing?' vroeg hij, met een intonatie die duidelijk liet doorschemeren hoe onwaarschijnlijk hij het achtte dat iemand hem wat voor werk dan ook zou toevertrouwen. 'Photography,' antwoordde Jed. De ander snoof en legde zich bij zijn nederlaag neer.
Hij moest in de stromende regen minstens twee minuten op de deur roffelen voordat Houellebecq kwam opendoen. De auteur van Elementaire deeltjes was gekleed in een grijze streepjespyjama, waardoor hij vagelijk op een gevangene uit een tv-serie leek; zijn haar was verwilderd en vies, zijn gezicht rood, bijna alsof hij couperose had, en hij stonk een beetje. Het onvermogen om je te verzorgen is een van de duidelijkste symptomen waar een depressieve toestand aan te herkennen is, herinnerde Jed zich.
'Het spijt me dat ik zo bij u binnendring, ik weet dat het niet erg goed met u gaat. Maar ik wil graag zo snel mogelijk aan mijn schilderij van u beginnen...' zei hij, en hij zette een ontwapenend bedoelde glimlach op. Ontwapenende glimlach is een uitdrukking die je nog wel eens in romans tegenkomt, en die dus met een bepaalde werkelijkheid overeen moet stemmen. Maar Jed zelf voelde zich niet naïef genoeg om door een glimlach te kunnen worden ontwapend-, en, zo vermoedde hij, Houellebecq evenmin. De auteur van Weerbaarheid stapte niettemin een meter achteruit, precies genoeg om hem beschutting tegen de regen te geven, maar zonder hem echt binnen te laten.
'Ik heb een fles wijn meegebracht. Een goeie...!' riep Jed een beetje gemaakt enthousiast, zo ongeveer zoals je kinderen toffees aanbiedt, terwijl hij de fles uit zijn reistas haalde. Het was een Chateau Ausone 1986, die hem toch maar mooi 400 euro had gekost-een dozijn vluchten Parijs-Shannon met Ryanair.
'Eén fles maar?' vroeg de auteur van Het streven naar geluk, terwijl hij zijn nek strekte naar het etiket. Hij stonk een beetje, maar minder dan een lijk; het had al met al slechter kunnen gaan. Toen greep hij zonder iets te zeggen de fles vast en draaide zich om; Jed interpreteerde dat gedrag als een uitnodiging.
.
Het grootste vertrek, de woonkamer, was voor zover hij zich kon herinneren de vorige keer leeg; nu stonden er een bed en een televisie.
'Ja,' zei Houellebecq, 'na uw bezoek besefte ik dat u hier in huis de eerste bezoeker was, en waarschijnlijk ook de laatste. Toen dacht ik, waarom zou ik de fictie van een ontvangstruimte in stand houden? Waarom zou ik mijn slaapkamer niet gewoon in de woonkamer inrichten? Ik breng mijn meeste dagen tenslotte liggend door; ik eet meestal in bed terwijl ik op Fox tv naar tekenfilms kijk; ik organiseer echt geen diners.'
Inderdaad lagen de lakens, die onder de wijnvlekken en schroeiplekken zaten, bezaaid met beschuitkruimels en stukjes mortadella.
'Laten we maar even naar de keuken gaan...' stelde de auteur van Herleving voor.
'Ik ben gekomen om foto's te maken.'
'Doet uw toestel het niet in keukens?'
.
'Ik ben teruggevallen... Ik ben qua charcuterie helemaal teruggevallen,' vervolgde Houellebecq somber. Inderdaad lag de tafel vol met verpakkingen van chorizo, mortadella en boerenpa-té. Hij reikte Jed een kurkentrekker aan, en zodra de fles open was sloeg hij in één teug een eerste glas achterover, zonder het bouquet van de wijn op te snuiven of zelfs ook maar te doen alsof hij hem beoordeelde. Jed nam een dozijn close-ups, waarbij hij de invalshoeken probeerde te variëren.
'Ik zou graag foto's van u hebben in uw werkkamer... waar u schrijft.'
De schrijver liet een weinig enthousiaste brom horen, maar stond op en ging hem voor in een gang. De verhuisdozen die in stapels langs de muren stonden waren nog altijd niet geopend. Zijn buik was dikker geworden sinds de vorige keer, maar zijn hals en armen waren nog altijd even uitgemergeld; hij leek op een zieke oude schildpad.
De werkkamer was een groot, langwerpig vertrek met kale muren, bijna leeg afgezien van drie flesgroene plastic tuintafels, die op een rij tegen een muur stonden. Op de middelste tafel stonden een 24-inch iMac en een Samsung-laserprinter; de andere tafels lagen vol met vellen papier, geprint of beschreven. De enige luxe was een zwartlederen directeurstoel met een hoge rugleuning en wieltjes.
Jed nam een paar overzichtsfoto's van de kamer. Toen hij op de tafels afliep, maakte Houellebecq een schrikbeweging.
'Wees niet bang, ik zal niet naar uw manuscripten kijken, ik weet dat u dat vreselijk vindt. Hoewel...' Hij dacht even na. 'Ik zou toch wel graag willen weten hoe uw aantekeningen en uw correcties eruitzien.'
'Liever niet.'
'Ik zal niet naar de inhoud kijken, echt niet. Het is alleen om een idee te hebben van de geometrie van het geheel, ik beloof dat niemand op het schilderij de woorden zal kunnen lezen.'
Met tegenzin haalde Houellebecq een paar blaadjes tevoorschijn. Er waren heel weinig doorhalingen, maar veel sterretjes midden in de tekst, met pijlen erbij die naar andere tekstblokken verwezen, sommige in de marge, andere op aparte blaadjes. Binnen die min of meer rechthoekige tekstblokken verwezen weer andere sterretjes naar andere tekstblokken, het geheel vormde een soort boomstructuur. Het handschrift was scheef, haast onleesbaar. Houellebecq verloor Jed geen moment uit het oog terwijl hij zijn foto's nam en slaakte een zucht van verlichting toen hij wegliep van de tafel. Bij het verlaten van de kamer deed hij de deur zorgvuldig achter zich dicht.
'Dit is niet de tekst over u, ik ben nog niet begonnen,' zei hij, terwijl hij terugliep naar de keuken. 'Het is een voorwoord bij een heruitgave van Jean-Louis Curtis in de Omnibus-reeks, het wordt tijd dat ik het inlever. Wilt u een glas wijn?' Hij praatte nu overdreven opgewekt, ongetwijfeld om de aanvankelijke koelheid van zijn onthaal goed te maken. De Chateau Ausone was bijna op. Hij trok met een weids gebaar een kast open, waarin een stuk of veertig flessen zichtbaar werden.
'Argentijns of Chileens?'
'Chileens, voor de afwisseling.'
'Jean-Louis Curtis is nu totaal vergeten. Hij heeft een stuk of vijftien romans geschreven, verhalen, een schitterende bundel met pastiches... Doodmoe van Frankrijk bevat volgens mij de best geslaagde pastiches uit de Franse literatuur: zijn imitaties van Saint-Simon en Chateaubriand zijn perfect; met Stendhal en Balzac kan hij ook heel goed uit de voeten. En toch is daar nu niks meer van over, niemand leest hem meer. Dat is onterecht, het was echt een vrij goede schrijver, van een wat behoudend, klassiek soort weliswaar, maar hij probeerde degelijk werk af te leveren, of wat hij als zijn werk zag. Veertig is een erg geslaagd boek, vind ik. Er zit echte weemoed in, een gevoel van verlies bij de overgang van het traditionele Frankrijk naar de moderne wereld, door hem te lezen kun je dat moment weer helemaal meebeleven; hij is zelden karikaturaal, alleen bij sommige personages van linkse priesters. En dan Een jong stel, dat is een opmerkelijk boek. Hij zet zijn tanden in precies hetzelfde onderwerp als Georges Perec in De dingen, en doorstaat de vergelijking zonder een modderfiguur te slaan, dat is al enorm. Natuurlijk is hij niet zo virtuoos als Perec, maar wie wel, in zijn tijd? Opmerkelijk is ook dat hij partij kiest voor de jongeren, voor de hippiestammen die Europa destijds kennelijk doorkruisten met de zak op de rug, protesterend tegen "de consumptiemaatschappij", zoals dat toen heette; maar zijn eigen protest tegen de consumptiemaatschappij is niet minder krachtig dan dat van hen, en berust op een veel steviger basis, zoals in het vervolg maar al te duidelijk is gebleken. Georges Perec accepteert de consumptiemaatschappij juist wel, hij beschouwt die terecht als de enig mogelijke toekomst, zijn bespiegelingen over het geluk van Orly zijn in mijn ogen volstrekt overtuigend. In wezen heeft Jean-Louis Curtis volkomen onterecht het stempel vanreactionair opgedrukt gekregen, het was gewoon een goede, ietwat sombere schrijver, die meende dat de mensheid niet echt kan veranderen, niet ten goede en niet ten kwade. Een Italofiel die heel goed besefte hoe wreed de Latijnse blik op de wereld is. Nou ja ik weet niet waarom ik u dat allemaal vertel, u hebt lak aan Jean-Louis Curtis, ten onrechte trouwens, het zou u moeten interesseren, ik voel bij u ook een soort weemoed, maar dan weemoed naar de moderne wereld, naar de tijd dat Frankrijk een industrieland was, vergis ik me?' Hij haalde chorizo, gedroogde worst en boerenbrood uit de koelkast.
'Dat klopt,' antwoordde Jed na lang nadenken. 'Ik heb altijd van industriële producten gehouden. Ik zou bijvoorbeeld nooit op het idee zijn gekomen om een... gedroogde worst te fotograferen.' Hij stak zijn hand uit naar de tafel en verontschuldigde zich meteen. 'Nou ja hij is heel lekker, dat bedoel ik niet, ik eet er met genoegen van... Maar fotograferen, nee. Al die onregelmatigheden van het organische weefsel, en die vetaders die op elk plakje weer anders lopen. Ik vind dat een beetje... ontmoedigend.'
Houellebecq schudde zijn hoofd en spreidde zijn armen alsof hij in een tantristische trance raakte - hij was, waarschijnlijker, dronken, en probeerde zijn evenwicht te bewaren op het keukenkrukje waarop hij gehurkt zat. Toen hij weer verder sprak klonk zijn stem zachtmoedig, diep, vervuld van naïeve emotie. 'In mijn leven als consument,' zei hij, 'heb ik al met al drie perfecte producten gekend: Paraboot Marche-schoenen, de Canon Libris-notebook met ingebouwde printer, en de Ca-mei Legend-parka. Van die producten hield ik, zielsveel, ik had ze mijn leven lang bij me willen hebben door regelmatig, in het ritme van de natuurlijke slijtage, identieke producten aan te schaffen. Er was een volmaakte, trouwe relatie ontstaan, die van mij een gelukkige consument maakte. Ik was in het leven niet in alle opzichten helemaal gelukkig, maar dat had ik dan toch maar mooi: ik kon op gezette tijden een paar van mijn lievelingsschoenen kopen. Het is weinig maar het is veel, vooral als je een tamelijk karig privé-leven hebt. Maar dat genoegen, dat eenvoudige genoegen, heb ik niet mogen behouden. Na een paar jaar zijn mijn lievelingsproducten uit de schappen verdwenen, de productie ervan is botweg stopgezet - en in het geval van mijn arme Camel Legend-parka, ongetwijfeld de mooiste parka ooit gemaakt, heeft die productie maar één seizoen geduurd...' Hij begon te huilen, langzaam en met dikke tranen, en schonk weer een glas wijn in. 'Het is hard, weet u, het is vreselijk hard. Terwijl de meest onbetekenende diersoorten er duizenden, soms miljoenen jaren over doen om te verdwijnen, worden fabricaten binnen enkele dagen van de aardbol weggevaagd, ze krijgen nooit een tweede kans, ze kunnen enkel machteloos het onverantwoordelijke, fascistische dictaat van de verantwoordelijken voor de productlijnen ondergaan, die natuurlijk beter dan wie ook weten wat de consument wil, die bij de consument eenvernieuwingswens pretenderen waar te nemen, maar zijn leven in werkelijkheid alleen maar transformeren in een uitputtende, wanhopige zoektocht, een eindeloos ronddolen tussen telkens veranderende schappen.'
'Ik begrijp wat u bedoelt,' viel Jed hem in de rede, 'ik weet dat veel mensen diepbedroefd waren toen de productie van de tweeogige Rolleiflex werd stopgezet. Maar misschien... Misschien zou je dan je vertrouwen en liefde alleen moeten schenken aan extreem dure producten met een mythische status. Ik kan me bijvoorbeeld niet voorstellen dat Rolex de productie van de Oyster Perpetual Day-Date zou stopzetten.'
'U bent jong... U bent vreselijk jong... Rolex zal hetzelfde doen als alle anderen.' Hij greep drie plakjes chorizo, legde ze op een stuk brood, verslond het geheel en schonk weer een glas wijn in. 'U hebt net een nieuw fototoestel gekocht, zei u... Laat de handleiding eens zien.'
Hij bladerde twee minuten door de gebruiksaanwijzing van de Samsungzrt-av2 en schudde daarbij zijn hoofd alsof elke regel zijn somberste voorspellingen bewaarheidde. 'Tja...' zei hij uiteindelijk, terwijl hij het boekje teruggaf. 'Het is een mooi product, een modern product; je kunt ervan houden. Maar u moet weten dat het over één a twee jaar zal worden vervangen door een nieuw product met zogenaamd verbeterde eigenschappen.'
'Wij zijn zelf ook producten...' vervolgde hij, 'culturele producten. Wij zullen ook overbodig worden. Het mechanisme functioneert op dezelfde manier - zij het dan dat er over het algemeen geen duidelijke technische of functionele verbetering is; wat overblijft is alleen de pure vernieuwingseis.'
'Maar da's niet erg, da's niet erg...' vervolgde hij luchtig. Hij begon een tweede worst in plakjes te snijden en bleef toen stilstaan met het mes in de hand om met krachtige stem aan te heffen: 'Bemin en lach en zing...!' Met een weids gebaar maaide hij de fles wijn omver, die op de tegelvloer kapotviel.
'Ik ruim het wel op,' zei Jed, en hij sprong overeind.
'Nee, geeft niet, laat maar liggen.'
'Jawel, er zijn glasscherven waar we ons aan kunnen snijden. Hebt u een dweil?' Hij keek om zich heen, Houellebecq knikkebolde zonder antwoord te geven. In een hoek zag hij een plastic stoffer-en-blik liggen.
'Ik zal een andere fles openmaken...' zei de schrijver. Hij stond op en liep de keuken door, zigzaggend tussen de stukken glas, die Jed zo goed mogelijk opraapte.
'We hebben al veel gedronken... En ik heb al mijn foto's gemaakt.'
'Kom, u gaat nu toch nog niet weg! Het begint net leuk te worden... Bemin en lach en zing...!' hief hij opnieuw aan, en hij sloeg in één teug een glas Chileense wijn achterover. 'Foekra boeldoe! Bistrooie! Bistrooie!' voegde hij er vol overtuiging aan toe. Al enige tijd bezat de vermaarde schrijver die manie om rare, soms ouderwetse of ronduit onjuiste woorden te gebruiken, als het al geen kinderlijke neologismen a la kapitein Had-dock waren. Zowel zijn weinige overgebleven vrienden als zijn uitgevers zagen die zwakte door de vingers, zoals je van een vermoeide oude decadent bijna alles door de vingers ziet.
'Mieters, dat idee van u om mijn portret te schilderen, echt mieters...'
'Heus?' verbaasde Jed zich. Hij raapte de laatste scherven op, stopte alles in een grofvuilzak (Houellebecq had kennelijk geen andere), ging weer aan tafel zitten en nam een plakje worst.
'Weet u...' vervolgde hij onverstoorbaar, 'ik wil echt iets moois van dat schilderij maken. De afgelopen tien jaar heb ik mensen uit alle bevolkingslagen proberen af te beelden, van de paardenslager tot de ceo van een multinational. De enige keer dat het fout ging was toen ik een kunstenaar wilde afbeelden -om precies te zijn Jeff Koons, ik weet niet waarom. Of nou ja, het ging ook fout bij een priester, toen wist ik niet hoe ik het onderwerp moest benaderen, maar bij Jeff Koons was het erger, ik was al aan het schilderij bezig en heb het moeten vernietigen. Ik wil niet eindigen met een mislukt schilderij - en ik denk dat het bij u goed zal gaan. Er is iets in uw blik, ik kan niet zeggen wat, maar ik denk dat ik het kan overbrengen...'
Het woordpassie schoot ineens door Jeds hoofd, en meteen werd hij tien jaar teruggeworpen in de tijd, naar het laatste weekend met Olga. Het was op het terras van het kasteel van Vault-de-Lugny, op Pinksterzondag. Het terras zag uit over het immense park, waarvan de bomen wuifden in een lichte bries. De nacht viel, de temperatuur had een ideale zachtheid. Olga leek volledig op te gaan in de beschouwing van haar kreeftenterrine, ze had al minstens een minuut niets gezegd toen ze haar hoofd oprichtte, hem recht in de ogen keek en vroeg: 'Weet jij eigenlijk waarom vrouwen jou leuk vinden?'
Hij mompelde iets onverstaanbaars terug.
'Want vrouwen vinden je leuk,' hield Olga vol, 'ik neem aan dat je dat toch wel eens gemerkt hebt. Je bent heel schattig, maar dat is het niet, schoonheid is hier bijna een bijkomstigheid. Nee, het is iets anders...'
'Wat dan?'
'Het is heel simpel: het komt doordat je een intense blik hebt. Een blik vol passie. En dat is wat vrouwen vooral zoeken. Als ze energie of passie kunnen lezen in de blik van een man, vinden ze hem aantrekkelijk.'
Terwijl ze hem over die conclusie liet nadenken, nam ze een slokje meursault en proefde van haar voorgerecht. 'Natuurlijk...' zei ze even later een beetje droevig, 'is er niets waar ze aan kunnen zien, als dat zo is, dat die passie betrekking heeft op een kunstwerk en niet op hen... in het begin dan.'
Tien jaar later, terwijl hij naar Houellebecq keek, besefte Jed dat er in diens blik ook passie lag, iets verwilderds zelfs. Het kon niet anders of hij had ook passie opgewekt, misschien wel bijzonder hevige. Ja, op grond van wat hij van vrouwen wist, leek het hem waarschijnlijk dat sommigen van hen smoorverliefd waren geworden op dat gekwelde wrak dat nu tegenover hem zat te knikkebollen en plakjes boerenpaté verslond, klaarblijkelijk onverschillig geworden voor alles wat maar in de buurt zou kunnen komen van een liefdesrelatie, en waarschijnlijk van elke andere menselijke relatie.
.
'Ja, ik voel me maar matig solidair met de menselijke soort...' zei Houellebecq, alsof hij zijn gedachten had gelezen. 'Het lijkt wel alsof mijn gevoel van groepsbinding met de dag minder wordt. Toch vind ik uw laatste schilderijen mooi, ook al stellen ze mensen voor. Ze hebben iets... algemeens, lijkt het wel, dat het anekdotische overstijgt. Nou ja, ik wil niet vooruitlopen op mijn tekst, anders komt er niets op papier. Vindt u het trouwens niet al te erg als ik eind maart niet haal? Ik ben op dit moment niet zo in vorm.'
'Geen probleem. We stellen de expositie wel uit; neem de tijd die u nodig hebt. Weet u, u bent voor mij belangrijk geworden, en ook nog eens heel gauw, dat effect heeft nog nooit iemand op mij gehad!' riep Jed ongewoon geanimeerd uit.
'Weet u wat het vreemde is?' ging hij wat rustiger verder. 'Van portrettisten wordt verwacht dat ze de individualiteit van het model naar voren halen, datgene wat hem tot een unieke persoon maakt. En dat doe ik ook in zekere zin, maar aan de andere kant heb ik de indruk dat mensen veel meer op elkaar lijken dan gewoonlijk wordt beweerd, vooral bij het schilderen van de vlakke delen en de kaakbeenderen heb ik het gevoel alsof ik de motieven van een puzzel aan het herhalen ben. Ik weet wel dat de roman, de great occidental novel, het menselijk individu als onderwerp heeft, en dat dat ook een van de grote onderwerpen van de schilderkunst is, maar volgens mij verschillen mensen toch veel minder van elkaar dan ze over het algemeen denken. Volgens mij kent de samenleving te veel ingewikkelde constructies, te veel afbakeningen, te veel categorieën...'
'Ja, het is een beetje byzantijns...'' gaf de schrijver van Platform welwillend toe. 'Maar ik heb niet het gevoel dat u echt een portrettist bent. Wat kan Picasso's portret van Dora Maar ons bommen? Hoe dan ook is Picasso lelijk, hij schildert een afschuwelijk vervormde wereld omdat hij een afschuwelijke geest heeft, en dat is alles wat er over Picasso te zeggen valt, er is geen enkele reden om zijn doeken nog vaker te willen tentoonstellen, hij draagt niks nieuws bij, je vindt bij hem geen sprankje licht, geen sprankje vernieuwing in de rangschikking van de kleuren en de vormen, kortom niks, maar dan ook helemaal niks is bij Picasso het vermelden waard, alleen een extreme achterlijkheid en een permanent hitsig gekladder waar bepaalde dames van in de zestig met vette bankrekeningen voor vallen. Het portret van Huppeldepup, lid van het koopmansgilde, door Van Dyck, dat is iets heel anders; omdat Van Dyck niet geïnteresseerd is in Huppeldepup, maar in het koopmansgilde. Afijn, dat lees ik in uw schilderijen, maar misschien zit ik er wel faliekant naast, hoe dan ook mag u mijn tekst zo in de prullenbak dumpen als hij u niet bevalt. Sorry, ik word agressief, dat komt door de schimmelaandoeningen...' Onder Jeds ontstelde blik begon hij woest aan zijn voeten te krabben tot er bloeddruppels begonnen te parelen. 'Ik heb schimmelaandoeningen, bacteriële infecties, constitutioneel eczeem over mijn hele lichaam, het is een echte infectie, ik ben ter plekke aan het wegrotten en iedereen heeft er schijt aan, niemand kan iets voor me doen, de medische wetenschap heeft me schandelijk laten vallen, wat moet ik nog? Me krabben, me krabben zonder ophouden, dat is nu mijn leven geworden: één eindeloze krabsessie...'
.
Enigszins opgelucht ging hij weer rechtop zitten en besloot: 'Ik ben nu een beetje moe, ik geloof dat ik ga rusten.'
'Maar natuurlijk!' Jed sprong overeind. 'Ik ben u al heel dankbaar dat u zo veel tijd voor me hebt willen vrijmaken,' besloot hij, met het gevoel dat hij zich er behoorlijk goed doorheen had geslagen.
Houellebecq liep met hem mee naar de deur. Op het laatste moment, vlak voordat hij de nacht in dook, zei hij tegen hem: 'Weet u, ik besef wat u aan het doen bent, ik weet waar het toe zal leiden. U bent een goede kunstenaar, zonder in details te treden kun je dat zeggen. En dus? Ik ben duizenden keren op de foto gezet, maar als er één enkel beeld van mij de eeuwen zal trotseren, zal dat uw schilderij zijn.' Hij had plotseling een jeugdige, dit keer echt ontwapenende glimlach. 'U ziet, ik neem de schilderkunst serieus...' zei hij. Toen deed hij de deur dicht.
5
Jed struikelde over een buggy, kon zich nog net vastgrijpen aan het metaaldetectiepoortje en stapte achteruit om zijn plaats in de rij weer in te nemen. Afgezien van hemzelf waren er alleen gezinnen, allemaal met twee of drie kinderen. Voor hem stond een blond joch van een jaar of vier te dreinen omdat hij iets wilde hebben, het was niet helemaal duidelijk wat, waarna hij zich ineens brullend op de grond gooide, trillend van woede; zijn moeder keek dodelijk vermoeid naar haar man, die het verdorven kleine kreng weer overeind probeerde te krijgen. Een roman schrijven is onmogelijk, had Houellebecq hem de vorige dag gezegd, om dezelfde reden dat leven onmogelijk is: de neerwaartse krachten worden steeds groter. En alle vrijheidstheorieën, van Gide tot Sartre, zijn louter immorele bedenksels van vrijgezellen zonder verantwoordelijkheidsbesef. Zoals ik, had hij eraan toegevoegd, terwijl hij zijn derde fles Chileense wijn opentrok.
Er waren geen gereserveerde plaatsen in het vliegtuig, en bij het instappen probeerde hij zich bij een groep tieners aan te sluiten, maar onder aan de metalen trap werd hij tegengehouden - zijn handbagage was te groot, hij moest zijn tas aan het boordpersoneel overhandigen - en zo kwam hij aan het middenpad terecht, ingesloten tussen een meisje van vijf dat niet kon stilzitten op haar stoel en voortdurend om snoep zeurde en een zwaarlijvige vrouw met flets haar en een baby op haar knieën, die vlak na het opstijgen begon te krijsen; een halfuur later moesten zijn luiers worden verschoond.
Bij de uitgang van vliegveld Beauvais-Tillé bleef hij stilstaan, zette zijn reistas neer en haalde langzaam adem om tot zichzelf te komen. De gezinnen met hun buggy's en hun kinderen stroomden de bus naar de Porte Maillot in. Vlak ernaast stond een wit busje met grote ramen en het logo van het Openbaar Stadsvervoer van de Beauvaisis. Jed liep ernaartoe en informeerde: het was de shuttlebus naar Beauvais, vertelde de chauffeur hem; het traject kostte twee euro. Hij nam een kaartje; hij was de enige passagier.
'Zet ik u af bij het station?' vroeg hij iets later.
'Nee, in het centrum.'
De chauffeur keek hem verbaasd aan; kennelijk had het vliegveld geen positief neveneffect op het toerisme van Beauvais. Toch had men net als in bijna alle andere Franse steden wel de moeite genomen om in het centrum voetgangerszones met historische en culturele informatieborden aan te leggen. De eerste sporen van menselijke aanwezigheid op de plaats waar nu Beauvais lag, gingen naar schatting terug tot 65000 jaar voor onze jaartelling. Als versterkt Romeins legerkamp kreeg de stad de naam Caesaromagus, en vervolgens die van Bellovacum, tot hij in 275 werd verwoest door de barbaarse invasies.
Gelegen op een kruispunt van handelsroutes en omringd door overvloedige tarwevelden, kende Beauvais al in de elfde eeuw aanzienlijke voorspoed. Al snel kwam de textielnijverheid er tot bloei - de draperieën van Beauvais werden geëxporteerd tot in Byzantium. In 1225 gaf graaf-bisschop Milon van Nan-teuil het startsein voor de bouw van de Sint-Pieterskathedraal (drie Michelinsterren, is de reis waard), die, hoewel onvoltooid, toch de hoogste gotische gewelven van Europa bezit. De neergang van Beauvais, die gelijk op ging met die van de textielindustrie, zou inzetten tegen het eind van de achttiende eeuw; er was sindsdien nooit een eind aan gekomen, en Jed vond probleemloos een kamer in het Kyriadhotel. Tot etenstijd meende hij zelfs de enige gast te zijn. Net toen hij aan zijn kalfsragout - de dagschotel - begon, zag hij een eenzame Japanner van een jaar of dertig binnenkomen, die verwilderde blikken om zich heen wierp en aan het tafeltje naast hem kwam zitten.
Het aanbod van een kalfsragout bracht de Japanner in grote paniek; hij nam zijn toevlucht tot een entrecote, die hij een paar minuten later zag verschijnen, waarna hij hem triestig en besluiteloos verkende met de punt van zijn vork. Jed vermoedde dat hij zou proberen een gesprek aan te knopen; dat deed hij inderdaad, in het Engels, na aan een paar frietjes te hebben gesabbeld. De arme man werkte voor Komatsu, een gereedschapsmachinebedrijf dat een van zijn laatste-generatie tex-tielautomaten had weten te plaatsen bij het enige nog actieve draperiebedrijf in het departement. De programmatuur van de machine was verstoord geraakt en hij was overgekomen om een reparatiepoging te wagen. Voor een dergelijke klus, jammerde hij, zond zijn firma vroeger een stuk of vier, of toch minimaal twee technici uit; maar door de enorme inkrimping van het budget bevond hij zich nu in zijn eentje in Beauvais tegenover een woedende klant en een machine met ondeugdelijke programmatuur.
Hij zat inderdaad in een akelig parket, beaamde Jed. Maar kon hij dan tenminste geen hulp krijgen per telefoon? 'Time dif-ference...' zei de Japanner triestig. Misschien zou hij om één uur 's ochtends iemand in Japan aan de lijn kunnen krijgen, als de kantoren opengingen; maar tot dat moment stond hij er alleen voor, en op zijn kamer had hij via de kabel zelfs geen Japanse zenders tot zijn beschikking. Hij bestudeerde zijn vleesmes even, alsof hij overwoog een geïmproviseerde seppuku te plegen, en besloot toen zijn entrecote aan te snijden.
.
Terwijl hij in zijn kamer naar het zeeprogramma Thalassa keek met het geluid uit, zette Jed zijn mobiele telefoon aan. Er waren drie berichten van Franz. Hij nam meteen op.
'En? Hoe is het gegaan?'
'Goed. Behoorlijk goed. Alleen denk ik dat hij een beetje te laat zal zijn met de tekst.'
'O nee, dat kan echt niet. Ik heb hem eind maart nodig, anders kan ik de catalogus niet drukken.'
'Ik heb hem gezegd...'Jed aarzelde voor hij de sprong nam. 'Ik heb hem gezegd dat het niet erg was; dat hij alle tijd mag nemen die hij nodig heeft.'
Franz liet een soort ongelovig geknor ontsnappen, zweeg toen, om ten slotte op gespannen toon weer het woord te nemen, alsof hij elk moment kon ontploffen.
'Luister, we moeten elkaar zien om erover te praten. Kun je nu direct naar de galerie komen?'
'Nee, ik zit in Beauvais.'
'InBeauvais? Wat moet je verdomme in Beauvais?'
'Ik neem wat afstand. Het is goed om afstand te nemen in Beauvais.'
.
Er ging een trein om 8 uur 47, en het traject naar Parijs duurde iets langer dan een uur. Om elf uur stond Jed in de galerie tegenover een moedeloze Franz. 'Jij bent niet mijn enige kunstenaar, weetje...' zei hij op verwijtende toon. 'Als de tentoonstelling niet in mei kan worden gehouden, moet ik uitwijken naar december.'
De verschijning van Marylin, tien minuten later, bracht het goede humeur weer een beetje terug. 'O, december is voor mij prima,' zei ze direct, waarna ze met de jovialiteit van een roofdier vervolgde: 'Dat geeft me wat meer tijd om de Engelse bladen te bewerken; bij de Engelse bladen moet je altijd heel vroeg beginnen.'
'Goed, december dan...' schikte Franz zich, somber en verslagen.
'Ik ben...' begon Jed, terwijl hij zijn handen een stukje ophief, maar toen zweeg hij. Hij wilde zeggen: 'Ik ben de kunstenaar', of iets in die trant, met een ietwat lachwekkende gewichtigheid, maar hij hernam zich en vervolgde simpelweg: 'Ik heb ook tijd nodig voor het portret van Houellebecq. Ik wil dat het een goed schilderij wordt. Ik wil dat het mijn beste schilderij wordt.'
6
In Michel Houellebecq, schrijver, zo benadrukken de meeste kunsthistorici, breekt Jed Martin met de praktijk van realistische achtergronden die zijn gehele oeuvre in de 'beroepen'-periode had gekenmerkt. Het is een moeilijke breuk, je voelt dat die hem een grote krachtsinspanning kost, dat hij met een aantal kunstgrepen de illusie van een potentieel realistische achtergrond zo veel mogelijk in stand probeert te houden. Op het schilderij staat Houellebecq tegenover een bureau bezaaid met beschreven of halfbeschreven vellen papier. Achter hem, op een afstand die naar schatting vijf meter bedraagt, is de witte muur volledig behangen met naadloos tegen elkaar geplakte, met de hand beschreven vellen. Ironisch genoeg, zo benadrukken de kunsthistorici, lijkt Jed Martin in zijn werkwijze bijzonder veel belang aan de tekst te hechten, zich volledig op de tekst te concentreren, zonder enige verwijzing naar de werkelijkheid. Alle literatuurhistorici bevestigen evenwel dat Houellebecq in de loop van zijn werkfase weliswaar graag de muren van zijn kamer volhing met allerhande documenten, maar dat het meestal foto's betrof, afbeeldingen van de plaatsen waar hij de scènes van zijn romans situeerde; en zelden geschreven of half-geschreven scènes. Toch, hoewel hij hem afbeeldt te midden van een wereld van papier, heeft Jed Martin waarschijnlijk geen standpunt willen innemen omtrent het vraagstuk van het realisme in de literatuur; evenmin heeft hij getracht Houellebecq in verband te brengen met een formalistisch standpunt, dat de schrijver trouwens expliciet had verworpen. Waarschijnlijk is de waarheid veel eenvoudiger en heeft hij zich laten meeslepen door een zuiver plastische fascinatie voor het beeld van die vertakte, onderling verbonden tekstblokken, die elkaar voortbrengen als een gigantische poliep.
Hoe dan ook besteedden weinig mensen bij de presentatie van het schilderij aandacht aan de achtergrond, die in de schaduw werd gesteld door de ongelofelijke expressiviteit van het personage. De schrijver, vereeuwigd op het moment dat hij net een door te voeren correctie heeft aangegeven op een van de vellen op het bureau vóór hem, lijkt in een trancetoestand te verkeren, bezeten van een furie die sommigen niet geschroomd hebben als demonisch te betitelen; zijn hand met de corrigerende pen, behandeld met een lichte bewegingsonscherpte, werpt zich op het vel 'met de snelheid van een cobra die zich ontspant om toe te happen,' zoals Wong Fu Xin het beeldend formuleert, waarschijnlijk met een ironische knipoog naar de clichés van metaforische overdaad die traditioneel met auteurs uit het Verre Oosten worden geassocieerd (Wong Fu Xin zag zichzelf in de eerste plaats als dichter; maar zijn gedichten worden nauwelijks meer gelezen en zijn zelfs niet eenvoudig meer te verkrijgen; terwijl zijn essays over het werk van Martin in kunsthistorische kringen nog altijd als een onontkoombare referentie gelden). De lichtval, met veel sterkere contrasten dan op Martins eerdere schilderijen, laat een groot deel van het lichaam van de schrijver in de schaduw en richt zich uitsluitend op de bovenkant van het gezicht en de handen met hun kromme, lange, magere vingers, als de klauwen van een roofvogel. De expressie in zijn blik werd destijds als zo vreemd ervaren dat ze, naar de mening van de toenmalige critici, met geen enkele bestaande picturale traditie in verband kon worden gebracht, maar eerder met bepaalde foto's uit etnologische archieven, genomen tijdens voodooceremonies.
.
Op 25 oktober pakte Jed de telefoon om Franz te melden dat zijn schilderij af was. Al een paar maanden hadden ze elkaar weinig gezien; in tegenstelling tot wat hij vaak deed, had hij hem niet gebeld om voorbereidende studies en schetsen te laten zien. Franz van zijn kant had zich op andere tentoonstellingen gericht, die vrij goed hadden gelopen, zijn galerie genoot sinds een paar jaar enig aanzien, zijn notering steeg geleidelijk - zonder dat dat zich nog in een aanzienlijke omzet vertaalde.
Franz verscheen om zes uur 's avonds. Het doek stond midden in het atelier, gespannen op een standaardspieraam van 116 bij 89 centimeter, goed verlicht door een halogeenbak. Franz ging recht ervoor op een linnen vouwstoel zitten en keek er ongeveer tien minuten naar zonder een woord te zeggen.
'Goed...' erkende hij ten slotte. 'Je bent af en toe een ramp, maar je bent een goeie kunstenaar. Ik moet toegeven dat dit de moeite van het wachten waard was. Het is een goed schilderij; een heel goed schilderij zelfs. Weet je zeker dat je het hem cadeau wilt doen?'
'Ik heb het beloofd.'
'En de tekst, komt die binnenkort?'
'Voor het eind van de maand.'
'Maar hebben jullie contact, of niet?'
'Niet echt. Hij heeft me in augustus alleen een mail gestuurd om te zeggen dat hij weer in Frankrijk is komen wonen, dat hij het huis in de Loiret heeft kunnen kopen waar hij zijn kinderjaren heeft doorgebracht. Maar hij schreef ook dat dat er niets aan veranderde, dat ik de tekst eind oktober zou hebben. Ik heb er alle vertrouwen in.'
7
Inderdaad ontving Jed op 31 oktober 's ochtends een mail met een tekst zonder titel van een vijftigtal pagina's, die hij onmiddellijk doorstuurde aan Marylin en Franz, toch wel een beetje bezorgd: was het niet te lang? Zij stelde hem meteen gerust: integendeel, zei ze, het was altijd beter om 'volume te hebben'.
Ook al wordt hij tegenwoordig eerder als een historisch curiosum beschouwd, toch bevat die tekst van Houellebecq - de eerste van dergelijke omvang die aan Martins oeuvre is gewijd-een aantal interessante intuïties. Als eerste ziet hij achter de variatie aan thema's en technieken een eenheid in het werk van de kunstenaar en ontdekt hij een diepe logica in het feit dat deze, na gedurende zijn opleidingsjaren de essentie van de fabricaten van de wereld te hebben nagejaagd, zich in een tweede deel van zijn leven voor de makers ervan interesseert.
De blik die Jed Martin op de samenleving van zijn tijd richt, stelt Houellebecq, is veel meer die van een etnoloog dan van een politiek commentator. Martin, benadrukt hij, heeft niets van een geëngageerd kunstenaar, en hoewel De beursgang van het aandeel Beate Uhse, een van zijn schaarse massascènes, aan het historische expressionisme kan doen denken, zijn we hier mijlenver verwijderd van de wrange, bijtende benadering van een Georg Grosz of een Otto Dix. Zijntraders in joggingbroek en sweatshirt met capuchon die vermoeid en afgestompt de grande dame van de Duitse porno-industrie toejuichen, zijn de directe erfgenamen van de gegoede burgers in jacquet die elkaar onophoudelijk tegenkomen op de recepties die Fritz Lang in de Mabuse-reeks ten tonele voert; ze worden behandeld met dezelfde distantie, dezelfde objectieve koelheid. Zowel in zijn titels als op zijn schilderijen zelf is Martin altijd ongekunsteld en direct: hij beschrijft de wereld en gunt zichzelf maar zelden een poëtische noot, een verklarende ondertitel. Hij doet dat echter wel in een van zijn meest geslaagde werken, Bill Gates en Steve Jobs bespreken de toekomst van de informatica, waaraan hij de ondertitel Het Palo Alto-gesprek heeft meegegeven.
.
Achteroverhangend in een tenen stoel had Bill Gates zijn armen wijd gespreid en glimlachte naar zijn gespreksgenoot. Hij droeg een katoenen broek en een kaki overhemd met korte mouwen, met daaronder blote voeten in teenslippers. Het was niet meer de Bill Gates in donkerblauw kostuum uit de tijd dat Microsoft zijn greep op de wereld verstevigde, de tijd dat hijzelf de sultan van Brunei onttroonde als rijkste persoon op aarde. Het was nog niet de betrokken, smartelijke Bill Gates die Sri Lankaanse weeshuizen bezocht of de internationale gemeenschap opriep tot waakzaamheid voor het opvlammen van de pokken in de landen van West-Afrika. Het was een ontspannen tussen-Bill Gates, zichtbaar blij dat hij zijn baan alschairman van 's werelds grootste softwarefabrikant had opgegeven, kortom een Bill Gates op vakantie. Alleen de bril met het metalen montuur en de sterk vergrotende glazen kon nog de herinnering aan zijn nerd-verleden oproepen.
Tegenover hem leek Steve Jobs, hoewel in kleermakerszit gezeten op de witlederen bank, paradoxaal genoeg een belichaming van de gestrengheid en de Sorge die traditioneel met het protestantse kapitalisme worden geassocieerd. Er was niets Californisch aan de manier waarop zijn rechterhand zijn kaak omvatte als om hem te helpen bij een moeilijke overpeinzing, aan de blik vol onzekerheid die hij op zijn gespreksgenoot liet rusten; en zelfs het hawaïhemd waarmee Martin hem had uitgedost wist niet de indruk van algehele droefheid te verjagen die naar voren kwam uit zijn lichtelijk gekromde houding en de uitdrukking van ontreddering die op zijn gezicht te lezen viel.
De ontmoeting vond duidelijk plaats bij Jobs thuis. Combinatie van witte meubels met een strak design en etnische wandkleden in felle kleuren: alles in het vertrek riep het esthetisch universum van de oprichter van Apple op, het volstrekte tegendeel van de orgie aan hightech gadgets, op het sciencefictionachtige af, die volgens de legende het huis typeerde dat de oprichter van Microsoft had laten bouwen in een voorstad van Seattle. Tussen de twee mannen in lag op een salontafel een schaakbord met handgemaakte houten stukken; ze hadden de partij net onderbroken in een bijzonder ongunstige stelling voor zwart - dat wil zeggen voor Jobs.
Op sommige bladzijden van zijn autobiografie, De weg naar de toekomst, schemert er bij Bill Gates iets door wat op absoluut cynisme zou kunnen lijken - met name in de passage waar hij zonder blikken of blozen toegeeft dat het voor een bedrijf niet perse een voordeel is om de meest innovatieve producten op de markt te brengen. Meestal is het beter om af te wachten wat de concurrenten doen (waarmee hij duidelijk, zonder de naam te noemen, naar zijn concurrent Apple verwijst) en die hun producten te laten uitbrengen, de moeilijkheden te laten trotseren die elke innovatie met zich meebrengt, de kastanjes uit het vuur te laten halen zeg maar; en dan, in tweede instantie, de markt te overspoelen met laaggeprijsde kopieën van de producten van de concurrentie. Maar dat ogenschijnlijke cynisme, zo stelt Houellebecq in zijn tekst, is niet Gates' diepe waarheid; die waarheid valt eerder te vinden in de opmerkelijke, haast ontroerende passages waarin hij uiting geeft aan zijn geloof in het kapitalisme, in de raadselachtige 'onzichtbare hand'; aan zijn absolute, rotsvaste overtuiging dat de markt, ongeacht alle wisselvalligheden en ogenschijnlijke tegenvoorbeelden, per slot van rekening altijd gelijk heeft: het belang van de markt valt altijd samen met het algemeen belang. Dan verschijnt Bill Gates in zijn diepe waarheid als een gelovige, en dat geloof, die argeloosheid van het oprechte kapitalisme, heeft Jed Martin weten over te brengen door hem af te beelden met wijd open armen, hartelijk en joviaal, zijn bril glanzend in de laatste stralen van de zon die ondergaat boven de Pacific. Jobs daarentegen, vermagerd door ziekte, met een zorgelijk gezicht waarop de spikkels van een dun baardje staan en dat pijnlijk op zijn rechterhand steunt, doet denken aan een rondreizende evangelist die misschien wel voor de tiende keer zijn preken moet afsteken voor een dun gezaaid en onverschillig publiek, en dan ineens door twijfel wordt overmand.
Toch leek de roerloze, verzwakte Jobs ondanks zijn verloren stelling meester van het spel; dat, zo stelt Houellebecq in zijn tekst, was de diepe paradox van dit doek. In zijn ogen blonk nog altijd de vlam die niet alleen predikers en profeten eigen is, maar ook de uitvinders die Jules Verne zo vaak beschrijft. Een aandachtiger blik op de schaakstelling die Martin had afgebeeld, leerde dat Jobs niet perse verloren stond; en dat hij de partij met een dameoffer in drie zetten kon afmaken door een kloeke matvoering met loper en paard. Op dezelfde manier had je de indruk dat hij, door de flitsende intuïtie van een nieuw product, de markt zomaar ineens nieuwe normen kon opleggen. Door de glazen wand achter de twee mannen zag je een landschap van bijna surreëel smaragdgroene weiden in een zachte glooiing afdalen tot een rij kliffen, waar ze een naaldbos bereikten. Verderop rolde de Pacific zijn eindeloze, goudbruine golven af. In de verte waren meisjes op het gras een partijtje frisbee begonnen. De avond viel over Noord-Californië, in de prachtige explosie van een ondergaande zon die Martin haast onwaarschijnlijk had willen doen lijken in zijn oranjegele pracht, en de avond viel over het meest geavanceerde deel van de wereld; ook dat, die eindeloze droefenis van het afscheid, viel in Jobs' ogen te lezen.
Twee overtuigde aanhangers van de markteconomie; twee vastberaden steunpilaren van de Democratische Partij ook, en toch twee tegengestelde facetten van het kapitalisme, die onderling even veel van elkaar verschilden als een bankier van Bal-zac en een ingenieur van Verne. Het Palo Alto-gesprek, zo stelde Houellebecq tot besluit, was een veel te bescheiden ondertitel; Jed Martin had zijn schilderij beter Een korte geschiedenis van het kapitalisme kunnen noemen; want dat was het inderdaad.
8
Na enig dralen werd de datum van de vernissage vastgesteld opiidecember, een woensdag-de ideale dag, volgens Marylin. De catalogi, met spoed gedrukt in Italië, kwamen net op tijd binnen. Het waren elegante, zelfs luxueuze objecten-daar moet je niet op beknibbelen, had Marylin besloten, naar wie Franz steeds meer zijn oren liet hangen, het begon gewoon bizar te worden, hij volgde haar tijdens haar telefoontjes overal, van kamer naar kamer, als een bichon.
Toen ze een stapel catalogi bij de ingang hadden neergelegd en nog eens hadden gecontroleerd of alle doeken goed hingen, viel er niets meer te doen tot zeven uur 's avonds, het tijdstip van de opening, en de galeriehouder begon zichtbare tekenen van nervositeit te vertonen; op zijn zwarte Diesel-spijkerbroek droeg hij een vreemde, geborduurde Slowaakse boerinnenkiel. Marylin, heel cool, checkte nog wat details op haar mobiel en liep van het ene schilderij naar het andere met Franz op haar hielen. It's a game, it's a million dollar game.
.
Tegen halfzeven begon Jed moe te worden van het gedraai van de twee trawanten, en hij kondigde aan dat hij een ommetje ging maken. 'Gewoon een ommetje over straat, ik loop even wat over straat, wees niet bang, lopen is goed voor de gezondheid.'
Zijn opmerking getuigde van overdreven optimisme, besefte hij zodra hij voet zette op de Boulevard Vincent-Auriol. Auto's reden op hoge snelheid voorbij en spetterden hem nat, het was koud en de regen viel met bakken uit de hemel, dat was alles wat je de Boulevard Vincent-Auriol die avond kon nageven. Een grote Casino-supermarkt en een Shell-tankstation bleven de enige waarneembare centra van energie, de enige maatschappelijke opties die misschien nog verlangen, geluk en vreugde konden oproepen. Jed kende die kernen van leven al: van de Casino was hij jarenlang vaste klant geweest, voordat hij was geswitcht naar de Franprix aan de Boulevard de 1'Hôpital. Ook de Shell kende hij goed: hij was op heel wat zondagen blij geweest dat hij daar Pringles en flessen Hépar-bronwater kon inslaan, maar dat was die avond onzinnig, er was uiteraard een cocktail voorzien, ze hadden de hulp van een traiteur ingeroepen.
Toch liep hij te midden van tientallen andere klanten de supermarkt binnen, waar hij direct verschillende verbeteringen kon vaststellen. In de buurt van de boeken bood een tijdschriftenafdeling nu een flinke keus aan kranten en bladen. Het aanbod aan verse Italiaanse pasta was nog overvloediger dan voorheen, helemaal niets leek de opmars van verse Italiaanse pasta te kunnen stuiten; en bovenal waren de foodcourtfaciliteiten van de winkel verrijkt met een prachtige, gloednieuwe selfservice Salad Bar met zo'n vijftien variëteiten op een rij, waarvan sommige er verrukkelijk uitzagen. Dat alles gaf hem veel zin om terug te switchen; het gaf hem verduiveld veel zin om terug te switchen, zou Houellebecq hebben gezegd, wiens afwezigheid Jed ineens intens verdrietig stemde daar tegenover de Salad Bar, waar een paar vrouwen van middelbare leeftijd dubbend de calorische waarde van de aangeboden composities probeerden in te schatten. Hij wist dat de schrijver net als hij een voorliefde had voor de verkoop via supermarkten,echte verkoop zoals hij graag zei, en net als hij vurig verlangde naar de fusie, in een meer of minder utopische en verre toekomst, van de verschillende winkelketens tot één grote totaalsupermarkt die in alle menselijke behoeften zou voorzien. Wat zou het mooi zijn geweest om samen deze gerenoveerde Casino te bezoeken en elkaar met een elleboogstoot te wijzen op volkomen nieuwe productsegmenten, of op een bijzonder volledig en helder nieuw voedingswaarde-etiket...!
Werd hij langzaam overmand door een gevoel van vriendschap voor Houellebecq? Het woord zou overdreven zijn geweest, en hoe dan ook dacht Jed niet dat een dergelijk gevoel in hem zou kunnen postvatten: hij had de puberteit en de prille volwassenheid doorlopen zonder aan al te intense vriendschappen ten prooi te vallen, terwijl die levensfasen toch als bijzonder gunstig voor het opbloeien daarvan worden beschouwd; het was niet erg waarschijnlijk dat hij nu,op latere leeftijd, nog vriendschap zou kennen. Maar toch, hij had hun ontmoeting op prijs gesteld en vond vooral zijn tekst erg mooi, om niet te zeggen opmerkelijk trefzeker in zijn intuïties, gezien de overduidelijke onwetendheid van de auteur op het gebied van de beeldende kunst. Natuurlijk had hij hem uitgenodigd voor de vernissage; Houellebecq had geantwoord dat hij 'zou proberen langs te komen', wat inhield dat de kans om hem te zien zo ongeveer nihil was. Aan de telefoon was hij erg opgewonden geweest over de inrichting van zijn nieuwe huis: toen hij twee maanden eerder een soort sentimentele pelgrimstocht had gemaakt naar het dorp waar hij zijn kindertijd had doorgebracht, bleek het huis waar hij was opgegroeid te koop te staan. Hij had dat opgevat als 'een absoluut mirakel', een teken van het lot, en had het meteen gekocht, zonder ook maar af te dingen op de prijs, had zijn spullen verhuisd - waarvan de meeste overigens nog altijd in de oorspronkelijke dozen zaten - en was het huis nu aan het meubileren. Hij had het kortom over niets anders gehad, en Jeds schilderij leek hem niets te kunnen schelen; maar Jed had toch beloofd het hem te komen brengen na de vernissage en de eerste dagen van de tentoonstelling, wanneer zich soms nog een paar verlate journalisten aandienden.
Toen Jed om tien voor halfacht terugkwam bij de galerie zag hij door de glazen puien zo'n vijftig mensen rondlopen in de vakken, tussen de doeken. Ze waren op tijd gekomen, dat was waarschijnlijk een goed teken. Marylin zag hem van ver en balde haar vuist triomfantelijk in zijn richting.
'We hebben beet,' zei ze toen hij haar had bereikt. 'En hoe.'
Inderdaad zag hij Franz een paar meter verderop in gesprek gewikkeld met Frangois Pinault, die werd geflankeerd door een beeldschone jonge vrouw, waarschijnlijk van Iraanse afkomst, de directieassistente van zijn kunstfonds. Zijn galeriehouder leek het zwaar te hebben, hij zwaaide onbeheerst met zijn armen, en even had Jed zin om hem te hulp te schieten, tot hij zich herinnerde wat hij altijd al had geweten en wat Marylin hem een paar dagen eerder nog maar eens expliciet had gezegd: hij was op zijn best als hij zijn mond hield.
'Dat is nog niet alles...' ging de pr-medewerkster verder. 'Zie je die figuur daar in het grijs?' Ze wees op een jongeman van een jaar of dertig, met een intelligent gezicht, uitzonderlijk goed gekleed, wiens pak, stropdas en overhemd een verfijnde waaier van lichte grijstinten vormden. Hij was blijven stilstaan voorDe journalist Jean-Pierre Pernaut die een redactievergadering leidt, een relatief vroeg schilderij van Jed, het eerste waarop hij zijn onderwerp had afgebeeld in gezelschap van collega's. Het was, zo herinnerde hij zich, een bijzonder lastig schilderij geweest, de gezichtsuitdrukking van de medewerkers van Jean-Pierre Pernaut, die met een merkwaardige mengeling van verering en afkeer naar de aanwijzingen van hun charismatische chef luisterden, was niet makkelijk weer te geven geweest, hij had er bijna zes maanden over gedaan. Maar dat schilderij had hem bevrijd, meteen daarna was hij begonnen aan De architect Jean-Pierre Martin treedt terug als directeur van zijn bedrijf, en in feite aan al zijn grote composities met de wereld van het werk als kader.
'Die gast is de inkoper van Roman Abramovitsj voor Europa,' lichtte Marylin toe. 'Ik heb hem al eens in Londen en in Berlijn gezien, maar nog nooit in Parijs; nooit in een galerie voor hedendaagse kunst in elk geval.'
'Het is mooi als je op de avond van de vernissage meteen al een potentiële concurrentiesituatie hebt,' ging ze verder. 'Het is een klein wereldje, ze kennen elkaar, ze gaan nu schattingen maken, prijskaartjes bedenken. Daarvoor heb je natuurlijk minstens twee mensen nodig. En hier...' Om haar lippen krulde zich een charmante, schalkse glimlach, die haar op een piepjong meisje deed lijken, en die Jed verraste. 'Hier zijn er drie... Zie je die figuur daar voor het Bugatti-schilderij?' Ze wees op een oude man met een vermoeid, ietwat papperig gezicht en een grijs snorretje, gekleed in een zwart pak van slechte snit. 'Dat is Carlos Slim Helu. Mexicaan, van Libanese oorsprong. Ik weet het, hij ziet er niet uit; maar hij heeft een smak geld verdiend in de telecombusiness: volgens de schattingen is hij de op twee of drie na rijkste man ter wereld. En hij is verzamelaar...'
Wat Marylin aanduidde onder de naam 'Bugatti-schilderij' was in werkelijkheid De ingenieur Ferdinand Piëch bezoekt de productiewerkplaatsen van Molsheim, waarop inderdaad de Bugatti Veyron 16.4 stond afgebeeld, de snelste - en duurste - auto ter wereld. Met zijn zestiencilinder w-motor, goed voor een vermogen van 1001 pk, en zijn vier turbo's bereikte hij de 100 km/u in 2,5 seconden en haalde hij een maximale snelheid van 407 km/u. Geen enkele band op de markt was tegen dergelijke versnellingen bestand, en Michelin had voor deze auto speciale rubbers moeten ontwikkelen.
Slim Helu bleef minstens vijf minuten voor het schilderij staan en bewoog zich daarbij nauwelijks, alleen een paar centimeter naar voren of naar achteren. Hij had, merkte Jed op, de ideale afstand gekozen om een doek van dat formaat te bekijken; het was duidelijk een echte verzamelaar.
Toen draaide de Mexicaanse miljardair zich om en liep naar de uitgang; hij had niet gegroet en met niemand gesproken. In het voorbijgaan wierp Frangois Pinault hem een vinnige blik toe; tegen een dergelijke concurrent zou de Bretonse zakenman inderdaad niet op hebben gekund. Zonder hem een wederblik te gunnen stapte Slim Helu achter in een zwarte Mercedes-li-mousine die voor de galerie geparkeerd stond.
De gezant van Roman Abramovitsj liep op zijn beurt naar het 'Bugatti-schilderij' toe. Het was inderdaad een curieus werk. Een paar weken voordat hij eraan begon had Jed op de vlooienmarkt in Montreuil voor een belachelijk lage prijs - de prijs van oud papier, niet meer - dozen vol oude nummers van Peking-Informatie enChina in opbouw gekocht, en in zijn behandeling had het schilderij iets weids en etherisch dat het in de buurt bracht van het socialistisch realisme op zijn Chinees. De v-vorm van de kleine groep ingenieurs en mecaniciens die Ferdinand Piëch op de voet volgde tijdens zijn bezoek aan de werkplaatsen deed sterk denken, zo zou een bijzonder strijdlustige en goed gedocumenteerde kunsthistoricus later noteren, aan die van een groep landbouwingenieurs en halfarme boeren die voorzitter Mao Zedong begeleidde op een aquarel waarvan een reproductie was opgenomen in nummer 122 van China in opbouw, getiteldVoorwaarts met de geïr-rigeerde rijstgewassen in de provincie Hu Nan! Het was overigens de enige keer, zoals andere kunsthistorici al veel eerder hadden opgemerkt, dat Jed zich aan de techniek van de aquarel had gewaagd. De ingenieur Ferdinand Piëch, die twee meter voorsprong had op de groep, leek eerder te zweven dan te lopen, alsof hij zich een paar centimeter boven de lichte kunstharsvloer verhief. In drie aluminium werkeenheden stonden Bugatti Veyron-onderstellen in verschillende stadia van voltooiing; op de achtergrond boden de volledig glazen wanden uitzicht op het panorama van de Vogezen. Door een curieus toeval, merkte Houellebecq in zijn catalogustekst op, bevonden het dorp Molsheim en het Vogezenlandschap eromheen zich al in het middelpunt van de foto's - Michelinkaart en satelliet - die Jed tien jaar eerder had uitgekozen om zijn eerste solotentoonstelling mee te openen.
Die eenvoudige opmerking, waarin de rationele of zelfs bekrompen Houellebecq zeker niet meer zag dan de vaststelling van een interessant maar anekdotisch feit, zou Patrick Kéchi-chian inspireren tot een vurig artikel, mystieker dan ooit: na ons een God te hebben getoond die samen met de mens aan de schepping van de wereld werkte, schreef hij, toonde de kunstenaar, die daarmee ten langen leste de vleeswording bereikte, ons nu een God die was nedergedaald tussen de mensen. De harmonie der hemelse sferen verruilend voor het aardse, was God heden 'zijn handen in de smeerolie komen steken' om middels zijn volle tegenwoordigheid eer te bewijzen aan de sacerdotale waardigheid van het werk van de mens. Zelf waarlijk mens en waarlijk God, was Hij de arbeidzame mensheid de offergave van zijn brandende liefde komen aanbieden. Hoe zou men, zo stelde hij met klem, in de handelwijze van de linker mecanicien, die zijn werkeenheid verlaat om de ingenieur Ferdinand Piëch te volgen, geen verwijzing kunnen zien naar Petrus die zijn netten in de steek laat om gehoor te geven aan de uitnodiging van Christus: 'Kom, voortaan zul je mensen vangen'? En hij ging zelfs zover om het ontbreken van een geheel voltooide Bugatti Veyron 16.4 te interpreteren als een allusie op het nieuwe Jeruzalem.
Het artikel werd geweigerd door Le Monde, omdat de chef kunst, Pépita Bourguignon, met ontslag had gedreigd als die 'kwezelachtige flauwekul' werd gepubliceerd; maar een maand later zou het in Art Press verschijnen.
'Hoe dan ook kan de pers ons in dit stadium niet zo veel meer bommen. Daar gebeurt het nu niet echt meer,' vatte Marylin aan het eind van de avond samen, toen Jed zijn bezorgdheid uitte over het feit dat Pépita Bourguignon opnieuw niet was gekomen.
.
Om een uur of tien 's avonds, toen de laatste genodigden weg waren en het personeel van de traiteur de tafellakens weer opvouwde, liet Franz zich neerploffen op een zachte plastic stoel bij de ingang van de galerie. 'Shit man, ik ben kapot...' zei hij. 'Totaal kapot.' Hij had zich volledig gegeven, aan iedereen die het maar mocht interesseren Jeds artistieke ontwikkeling en de geschiedenis van zijn galerie uiteengezet, hij had de hele avond aan één stuk door gepraat; Jed, daarentegen, had alleen af en toe met zijn hoofd geknikt.
'Kun je alsjeblieft een biertje voor me halen? In de koelkast van het magazijn.'
Jed kwam terug met een karton Stella Artois. Franz zette een flesje aan zijn mond en dronk het in één keer leeg, pas daarna nam hij weer het woord.
'Goed, nu hoeven we alleen nog maar af te wachten wat ze gaan bieden...' vatte hij samen. 'Over een week maken we de balans op.'
9
Toen Jed het voorplein van de Notre-Dame de la Gare op liep, begon er plotseling, als een waarschuwing, een ijskoude motregen te vallen, die na een paar seconden even snel weer ophield. Hij klom de paar treden op die naar de ingang leidden. De dubbele deuren stonden zoals altijd wijd open; de kerk leek verlaten. Hij aarzelde en draaide zich om. De Rue Jeanne-d'Arc liep omlaag naar de Boulevard Vincent-Auriol, herkenbaar aan de bovengrondse metro; in de verte was de koepel van het Panthéon te zien. De lucht was donker, matgrijs. Eigenlijk had hij God niet zo veel te zeggen; niet op dit moment.
De Place Nationale was verlaten, en door de bladerloze bomen waren de in elkaar grijpende blokken van deTolbiac-facul-teit te zien. Jed sloeg de Rue du Chateau-des-Rentiers in. Hij was te vroeg, maar Franz was er al, hij zat achter een glas rode tafelwijn, duidelijk niet het eerste. Door zijn roodgevlekte, ongeschoren gezicht leek het alsof hij al weken niet had geslapen.
'Goed,' vatte hij samen zodra Jed was gaan zitten. 'Op bijna alle schilderijen is nu een bod uitgebracht. Ik heb de prijs opgedreven, misschien kan ik nog wat hoger gaan zitten, maar voorlopig schommelen we gemiddeld rond de vijfhonderdduizend euro.'
'Sorry?'
'Je hebt het goed gehoord: vijfhonderdduizend euro.'
Franz speelde nerveus met de verwarde lokken van zijn witte haar; het was de eerste keer dat Jed die tic zag. Hij dronk zijn glas leeg en bestelde er meteen weer een.
'Als ik nu verkoop,' vervolgde hij, 'incasseren we dertig miljoen euro; ongeveer.'
Er viel weer een stilte in het café. Vlak bij hen zat een broodmagere oude man in een grijze overjas weg te dommelen achter zijn Picon-bière. Aan zijn voeten lag een kleine, dikke, wit-rode hond half te doezelen, in navolging van zijn baasje. Het begon weer zacht te regenen.
'Nou?' vroeg Franz na een minuut. 'Wat doe ik? Verkoop ik nu?'
'Wat je wilt.'
'Kolere man, hoezo nou wat ik wil! Snap je wel hoe veel geld dat is?' Hij schreeuwde haast, en de oude man vlak bij hen werd met een schok wakker; de hond krabbelde moeizaam overeind en gromde in hun richting.
'Vijftien miljoen euro... Vijftien miljoen euro de man...' vervolgde Franz zachter, maar met gesmoorde stem. 'En het lijkt wel of jij daar niet warm of koud van wordt...'
'Jawel, jawel, sorry,' antwoordde Jed snel. 'Ik kan het gewoon nog niet goed bevatten,' voegde hij er even later aan toe.
Franz keek hem aan met een mengeling van argwaan en ontmoediging. 'Goed, oké,' zei hij ten slotte. 'Ik ben Larry Gago-sian niet, ik heb de zenuwen niet voor dit soort dingen. Ik ga nu verkopen.'
.
'Je hebt vast gelijk,' zei Jed een flinke minuut later. Er was weer een stilte gevallen, waarin alleen het gesnurk van de hond klonk, die gerustgesteld weer was gaan liggen aan de voeten van zijn baasje.
'Raad eens...' hernam Franz. 'Raad eens welk schilderij het beste bod heeft gekregen.'
Jed dacht even na. 'Misschien Bill Gates en Steve Jobs...' opperde hij ten slotte.
'Precies. De prijs is opgelopen tot anderhalf miljoen. Via een Amerikaanse agent, die naar het schijnt in opdracht van Jobs zelf werkt.'
'Al heel lang...' vervolgde Franz op gespannen toon, bijna getergd, 'al heel lang wordt de kunstmarkt gedomineerd door de rijkste zakenlieden van de planeet. En voor het eerst hebben ze nu de kans om een schilderij te kopen dat niet alleen de uiterste voorhoede op kunstgebied vertegenwoordigt, maar waarop ze ook zelf staan afgebeeld. Ik heb een hele rits aanbiedingen gehad van zakenlui of industriëlen die wilden dat jij hun portret zou schilderen. We zijn weer terug bij de hofschilderkunst van het ancien régime... Nou ja, ik wil maar zeggen dat er op dit moment vraag, veel vraag naar je is. Ben je nog altijd van plan om Houellebecq zijn schilderij te geven?'
'Natuurlijk. Beloofd is beloofd.'
'Zoals je wilt. Het is een mooi cadeau. Een cadeau van zevenhonderdvijftigduizend euro... Maar hij verdient het. Zijn tekst heeft een belangrijke rol gespeeld. Door de nadruk te leggen op de methodische, theoretische kant van je aanpak heeft hij kunnen voorkomen dat je op één lijn werd gesteld met de nieuwe figuratieven, al die waardeloze prulschilders... De schilderijen heb ik natuurlijk niet in mijn entrepot in de Eure-et-Loir gehouden, ik heb kluizen gehuurd in een bank. Ik zal een machtiging voor je schrijven, dan kun je het portret van Houellebecq zelf ophalen wanneer je maar wil.'
.
'En ik heb ook bezoek gehad,' ging Franz na een nieuwe pauze verder. 'Een jonge Russische vrouw, ik neem aan dat je wel snapt wie.' Hij haalde een visitekaartje tevoorschijn en gaf het aan Jed. 'Een erg knappe jonge vrouw...'
Het begon te schemeren. Jed stopte het visitekaartje in een binnenzak van zijn jas en begon die aan te trekken.
'Wacht...' onderbrak Franz hem. 'Voordat je weggaat wil ik nog even checken of je de situatie wel helemaal begrijpt. Ik heb vijftig telefoontjes gehad van mannen die tot de rijkste mensen ter wereld behoren. Soms lieten ze een assistent bellen, maar meestal belden ze zelf. Allemaal willen ze graag dat jij hun portret schildert. Allemaal bieden ze je een miljoen euro-minimaal.'
Jed trok zijn jas verder aan en haalde zijn portefeuille tevoorschijn om te betalen.
'Ik trakteer...' zei Franz met een spottende glimlach. 'Geef maar geen antwoord, het is de moeite niet, ik weet precies wat je gaat zeggen. Je gaat om bedenktijd vragen, en over een paar dagen bel je me op om te zeggen dat je weigert. En dan stop je. Ik begin je te kennen, je bent altijd zo geweest, al in de tijd van de Michelinkaarten: je werkt, je ploetert jarenlang in je eigen hoekje; en zodra je werk dan tentoon wordt gesteld, zodra je erkenning krijgt, hou je het voor gezien.'
'Er zijn kleine verschillen. Dit keer begon ik vast te lopen toen ik Damien Hirst en Jeff Koons verdelen onderling de kunstmarkt voor gezien hield.'
'Ja, weet ik, dat is voor mij zelfs de aanleiding geweest om de tentoonstelling te organiseren. Ik ben trouwens blij dat je dat schilderij niet hebt afgemaakt. Toch vond ik het idee mooi, het project was historisch relevant, het gaf een behoorlijk treffend beeld van de situatie in de kunst op een bepaald moment in de tijd. Je had toen inderdaad een soort waterscheiding: aan de ene kant de fun, de seks, de kitsch, de onschuld; aan de andere de trash, de dood, het cynisme. Maar in jouw situatie zou het schilderij onvermijdelijk zijn geïnterpreteerd als een werk van een tweederangskunstenaar die jaloers was op rijkere collega's; hoe dan ook zijn we op een punt beland waar succes in termen van verkoopcijfers als een totale vrijbrief fungeert en alle theorieën overbodig maakt, niemand is meer in staat om verder te kijken, absoluut niemand. Nu zou je dat schilderij wel kunnen maken, je bent de best betaalde Franse kunstenaar van dit moment geworden; maar ik weet dat je het niet zult doen, dat je een andere weg in zult slaan. Misschien stop je gewoon met die portretten; of met figuratief schilderen in het algemeen; of met schilderen tout court, misschien pak je de fotografie wel weer op, weet ik veel.'
Jed zweeg. Aan het tafeltje naast hen werd de oude man wakker uit zijn verdoving, hij stond op en liep naar de deur; de hond volgde hem moeizaam, zijn dikke lijf schommelde op zijn korte pootjes.
'Hoe dan ook,' zei Franz, 'ik wil dat je weet dat ik jouw galeriehouder blijf. Wat er ook gebeurt.'
Jed knikte. De kroegbaas kwam uit het magazijn, deed de neonlamp boven de bar aan en knikte naar Jed; Jed knikte terug. Ze waren vaste klanten, inmiddels zelfs oude klanten, maar tot een vertrouwensband was het niet gekomen. De kroegbaas was zelfs vergeten dat hij Jed een jaar of tien eerder toestemming had gegeven om foto's van hem en zijn café te maken, die hem zouden inspireren bij het werk aan Claude Vorilhon, bar-tabac-houder, het tweede schilderij in zijn reeks elementaire beroepen - waarvoor een Amerikaanse beursmakelaar net het bedrag van driehonderdvijftigduizend euro had geboden. Hij had hen altijd gezien als atypische klanten, van een andere leeftijd en uit een ander milieu dan de rest van zijn klandizie, kortom ze behoorden niet tot zijn doelgroep.
Jed stond op, hij vroeg zich af wanneer hij Franz weer zou zien, tegelijk besefte hij ineens dat hij een rijk man was geworden, en net voordat hij naar de deur liep vroeg Franz hem: 'Wat doe je met kerst?'
'Niks. Ik zie mijn vader, zoals gewoonlijk.'
10
Niet echt zoals gewoonlijk, bedacht Jed toen hij weer omhoogliep naar de Place Jeanne-d'Arc. Zijn vader had over de telefoon totaal ontmoedigd geklonken en eerst voorgesteld hun jaarlijkse maaltijd te annuleren. 'Ik wil niemand tot last zijn...' Zijn endeldarmkanker was plotseling verergerd, hij had nuontlas-tingsincontinentie, had hij met masochistisch genoegen gemeld, hij moest een kunstanus krijgen. Na aandringen van zijn zoon had hij erin toegestemd dat ze elkaar zouden zien, maar dan wel bij Jed thuis. 'Ik kan de bekken van de mensen niet meer zien...'
Aangekomen op het voorplein van de Notre-Dame de la Gare aarzelde hij en ging toen naar binnen. De kerk leek eerst verlaten, maar toen hij naar het altaar liep zag hij een zwart meisje van hooguit achttien jaar geknield in een koorstoel zitten, de handen gevouwen, tegenover een Mariabeeld; prevelend formuleerde ze woorden. Ze ging volledig op in haar gebed en besteedde geen aandacht aan hem. Haar kont, die zich welfde door de geknielde houding, werd heel strak omsloten door haar broek van fijne witte stof, merkte Jed op, een beetje tegen zijn zin. Had ze zonden begaan die haar vergeven moesten worden? Zieke ouders? Allebei waarschijnlijk. Haar geloof leek groot. Dat geloof in God moest toch wel praktisch zijn: als je niets meer voor andere mensen kon doen - en dat was in het leven meestal het geval, of eigenlijk bijna altijd, met name wat de kanker van zijn vader betrof - had je altijd nog de mogelijkheid om voor ze te bidden.
Hij voelde zich ongemakkelijk en ging weer naar buiten.
De nacht viel over de Rue Jeanne-d'Arc, de rode lichten van de auto's bewogen zich in slowmotion in de richting van de Boulevard Vincent-Auriol. In de verte baadde de koepel van het Panthéon in een onverklaarbaar groenig licht, zo'n beetje alsof bolvormige aliens een massale aanval op de Parijse regio wilden inzetten. Diezelfde minuut gingen er her en der in de stad ongetwijfeld mensen dood.
.
Er gebeurde niets, en de volgende dag op dezelfde tijd was hij druk in de weer met het aansteken van fantasiekaarsen en het klaarleggen van de zalmschelpen op zijn schraagtafel, terwijl de schaduw bezit nam van de Place des Alpes. Zijn vader had beloofd er om zes uur te zijn.
Hij belde om één over zes beneden aan. Jed deed met de intercom open en haalde op weg naar de lift een paar keer langzaam en diep adem.
Hij streek zijn wangen snel langs het ruwe gezicht van zijn vader, die roerloos midden in de ruimte bleef staan. 'Ga zitten, ga zitten...' zei hij. Zijn vader gehoorzaamde meteen, ging op het uiterste randje van een stoel zitten en wierp schuchtere blikken in het rond. Hij is hier nog nooit geweest, realiseerde Jed zich ineens, hij is nog nooit in mijn flat geweest. Hij moest hem ook vragen zijn jas uit te trekken. Zijn vader probeerde te glimlachen, zo'n beetje als iemand die wil laten zien dat hij een amputatie dapper doorstaat. Jed wilde de champagne openmaken, zijn handen trilden een beetje, bijna liet hij de fles witte wijn die hij net uit de vriezer had gehaald uit zijn handen vallen; hij baadde in het zweet. Zijn vader glimlachte nog altijd, een beetje star. Dat was nu een man die op dynamische wijze, en soms met harde hand, leiding had gegeven aan een bedrijf van een man of vijftig, die mensen had moeten ontslaan en aannemen; die had onderhandeld over contracten van tientallen, soms honderden miljoenen euro's. Maar het naderen van de dood maakt een mens bescheiden, en het leek die avond wenselijk dat alles zo goed mogelijk verliep, het leek vooral wenselijk om niemand tot last te zijn, dat was nu kennelijk zijn enige ambitie hier op aarde. Het lukte Jed om de champagne te ontkurken en hij ontspande een beetje.
'Ik heb over je succes gehoord...' zei zijn vader, terwijl hij het glas hief. 'Op je succes!'
Dat was een spoor, dacht Jed meteen, een opening voor een mogelijk gesprek, en hij begon over zijn schilderijen te praten, over het werk waar hij al een jaar of tien geleden aan was begonnen, over zijn verlangen om via de schilderkunst de verschillende radertjes te beschrijven die bijdragen tot het functioneren van een samenleving. Hij sprak er makkelijk over, bijna een uur lang, en schonk ondertussen regelmatig champagne en daarna wijn bij, terwijl ze de gerechten aten die hij de vorige dag bij de traiteur had gekocht, en wat hij daar zei, zo besefte hij de volgende dag vol verbazing, had hij nog nooit eerder aan iemand gezegd. Zijn vader luisterde aandachtig toe, stelde af en toe een vraag, hij had de verbaasde, nieuwsgierige uitdrukking van een klein kind, kortom alles verliep uitstekend tot aan de kaas, toen Jeds inspiratie ineens op raakte en zijn vader terugviel in een pijnlijke moedeloosheid, als door de zwaartekracht gegrepen. Toch was hij wat opgevrolijkt door het etentje, en eerder ongelovig zijn hoofd schuddend dan echt bedroefd liet hij zich halfluid ontvallen: 'Verdomme... Een kunstanus...'
'Weet je,' zei hij op een toon die een lichte beschonkenheid verried, 'in zekere zin ben ik blij dat je moeder er niet meer is. Zij was zo verfijnd, zo elegant... Lichamelijk verval, daar zou ze niet tegen hebben gekund.'
Jed verstijfde. Het is zover, dacht hij. Het is zover, daar gaan we; na al die jaren gaat hij praten. Maar zijn vader had de verandering in zijn gezichtsuitdrukking opgevangen.
'Ik ga je vanavond niet vertellen waarom je moeder zelfmoord heeft gepleegd!' scandeerde hij met luide stem, bijna woedend. 'Ik ga het je niet vertellen want ik heb er geen flauw idee van!' Hij kalmeerde bijna meteen weer, schrompelde ineen. Jed zweette. Het was misschien te heet, de verwarming was haast niet te regelen, hij was altijd bang dat het ding weer zou uitvallen, nu hij geld had zou hij vast en zeker gaan verhuizen, dat is wat mensen doen als ze geld hebben, ze proberen hun leefomgeving te verbeteren, maar verhuizen waarheen? Hij had geen speciale vastgoedwens. Hij zou blijven, de boel misschien wat opknappen, in elk geval de combiketel vervangen. Hij stond op, probeerde de knoppen van het apparaat min of meer te bedienen. Zijn vader knikkebolde, prevelde voor zich uit. Jed kwam weer naast hem zitten. Hij had zijn handen moeten vastpakken, zijn schouder moeten aanraken of iets in die trant, maar hoe? Hij had dat nog nooit gedaan. 'Een kunst-anus...' mompelde hij opnieuw, op mijmerende toon.
'Ik weet dat ze niet tevreden was met ons leven,' hernam hij, 'maar is dat voldoende reden om voor de dood te kiezen? Ik was ook niet tevreden met mijn leven, ik geef toe dat ik in mijn architectencarrière iets anders hoopte te doen dan achterlijke beach resorts voor debiele toeristen bouwen onder toezicht van volstrekt malafide projectontwikkelaars van wie de vulgariteit haast geen grenzen kende; maar je hebt je werk, je gewoonten... Waarschijnlijk hield ze niet van het leven, punt uit. Wat me het meest geschokt heeft, is wat de buurvrouw me heeft verteld, die haar vlak van tevoren was tegengekomen. Het was op de weg terug van haar boodschappen, waarschijnlijk had ze net het gif aangeschaft - we hebben trouwens nooit geweten hoe. Wat die vrouw tegen me zei was dat ze gelukkig leek, ongelofelijk enthousiast en gelukkig. Ze had precies, zei ze, de uitdrukking van iemand die zich klaarmaakt om op vakantie te gaan. Het was cyaankali, ze moet haast op slag dood zijn geweest; ik weet honderd procent zeker dat ze niet heeft geleden.'
.
Toen zweeg hij, en de stilte bleef maar duren, uiteindelijk doezelde Jed een beetje weg. Hij had een visioen van onmetelijke weidevelden, waarvan het gras zachtjes wuifde in de wind, het licht was dat van een eeuwige lente. Hij werd met een schok wakker, zijn vader zat nog altijd te knikkebollen en te mompelen, gewikkeld in een zwaar innerlijk debat. Jed aarzelde, hij had voor een dessert gezorgd: in de koelkast lagen profiteroles met chocola. Moest hij die tevoorschijn halen? Of moest hij wachten om meer over zijn moeders zelfmoord te weten te komen? Hij had aan zijn moeder in wezen amper een herinnering overgehouden. Het was waarschijnlijk vooral van belang voor zijn vader. Hij besloot toch nog even te wachten met de profiteroles.
'Ik heb nooit een andere vrouw gekend...' zei zijn vader met doffe stem. 'Echt nooit. Ik heb er niet eens naar verlangd.' Toen begon hij weer te mompelen en met zijn hoofd te knikken. Jed besloot uiteindelijk de profiteroles maar tevoorschijn te halen. Zijn vader keek er verbluft naar, als naar een volkomen nieuw voorwerp waarop niets uit zijn voorafgaande leven hem had voorbereid. Hij nam er een, liet hem ronddraaien tussen zijn vingers, keek er met even veel belangstelling naar als hij zou hebben gedaan met een hondendrol; maar ten slotte stopte hij hem in zijn mond.
Er volgden een paar minuten van stille razernij, waarin ze als dollemannen, zonder een woord te zeggen, de profiteroles een voor een uit de versierde doos van de banketbakker pakten en direct in hun mond staken. Daarna keerde de rust weer, en Jed stelde voor koffie te zetten. Zijn vader zei meteen ja.
'Ik heb zin in een sigaret...' zei hij. 'Heb je die?'
'Ik rook niet.' Jed sprong overeind. 'Maar ik kan ze wel halen. Ik ken een bar-tabac op de Place d'Italie die tot 's avonds laat open is. En bovendien...' - hij keek ongelovig op zijn horloge - 'is het nog maar acht uur.'
'Denk je dat ze ook op kerstavond open zijn?'
'Ik kan het proberen.'
Hij trok zijn jas aan. Toen hij naar buiten ging striemde een harde rukwind hem in het gezicht; sneeuwvlokken wervelden door de ijskoude lucht, het moest zo'n tien graden onder nul zijn. Op de Place d'Italie ging de bar-tabac net dicht. De baas ging mopperend weer achter zijn toog staan.
'Wat wilt u hebben?'
'Sigaretten.'
'Welk merk?'
'Weet ik niet. Goede sigaretten.'
De ander wierp hem een geërgerde blik toe. 'Dunhills! Dunhills en Gitanes! En een aansteker...!'
.
Zijn vader was niet van zijn plaats gekomen, hij zat nog altijd in elkaar gedoken op zijn stoel en reageerde niet eens toen hij de deur hoorde opengaan. Hij trok niettemin een Gitane uit het pakje en keek er nieuwsgierig naar voordat hij hem opstak. 'Ik heb al twintig jaar niet gerookt...' merkte hij op. 'Maar wat doet het er nog toe.' Hij nam een trekje, toen nog twee. 'Heftig...' zei hij. 'Lekker. In mijn jonge jaren rookte iedereen. Tijdens werkvergaderingen en discussies in cafés werd er constant gerookt. Vreemd toch hoe de dingen veranderen...'
Hij nam een slok van de cognac die zijn zoon voor hem neer had gezet en zweeg weer. In de stilte hoorde Jed de wind fluiten, steeds harder. Hij wierp een blik uit het raam: de sneeuw viel in dichte, wervelende vlagen neer, het werd een echte storm.
'Ik heb altijd architect willen worden, geloof ik...' hernam zijn vader. 'Toen ik klein was interesseerde ik me voor dieren, net als alle andere kinderen waarschijnlijk, en als ze me ernaar vroegen zei ik dat ik later dierenarts wilde worden, maar eigenlijk denk ik dat de architectuur me toen al trok. Ik herinner me dat ik op mijn tiende een nest heb proberen te bouwen voor de zwaluwen die 's zomers in de schuur kwamen. In een encyclopedie had ik informatie gevonden over de manier waarop zwaluwen hun nest bouwen, met aarde en speeksel, ik was er weken mee zoet...' Zijn stem trilde een beetje, hij viel weer stil, Jed keek hem bezorgd aan; voordat hij verder ging nam hij een grote slok cognac.
'Maar ze hebben mijn nest nooit willen gebruiken. Nooit. Ze hebben zelfs nooit meer in de schuur genesteld...' De oude man barstte ineens in huilen uit, de tranen stroomden over zijn wangen en het was afschuwelijk. 'Papa...' zei Jed, totaal in de war, 'papa...' Hij leek niet meer te kunnen ophouden met snikken.
'Zwaluwen gebruiken nooit nesten die door mensen zijn gemaakt,' zei Jed heel snel, 'dat is onmogelijk. Sterker nog, als een mens hun nest heeft aangeraakt, geven ze het op en bouwen een nieuw.'
'Hoe weetje dat?'
'Dat heb ik een paar jaar geleden gelezen in een boek over dierlijk gedrag, toen ik me documenteerde voor een schilderij.'
Het was niet waar, hij had dat nergens gelezen, maar zijn vader leek op slag gerustgesteld en kwam meteen tot bedaren. En dan te bedenken, zei Jed bij zichzelf, dat hij daar meer dan zestig jaar mee heeft rondgelopen...! Dat het hem waarschijnlijk tijdens zijn hele architectencarrière heeft dwarsgezeten...!
'Na de middelbare school heb ik me ingeschreven aan de Pa-rijse kunstacademie. Mijn moeder was een beetje ongerust, ze had liever gezien dat ik ingenieur werd; maar ik werd heel erg gesteund door je grootvader. Ik geloof dat hij als fotograaf een artistieke roeping voelde, maar hij heeft nooit de kans gehad om iets anders vast te leggen dan huwelijken en communies...'
Jed had zijn vader nooit met iets anders bezig gezien dan met technische, en op het eind steeds vaker met financiële vraagstukken; de gedachte dat zijn vader net als hij de kunstacademie had gedaan, dat architectuur tot de artistieke disciplines behoorde, was verbazingwekkend en ongemakkelijk.
'Ja, ik wilde ook kunstenaar worden...' zei zijn vader vinnig, haast gemeen. 'Maar het is me niet gelukt. De dominante stroming in mijn jeugd was het functionalisme, of eigenlijk was dat al tientallen jaren dominant, er was in de architectuur niks gebeurd sinds Le Corbusier en Van der Rohe. Alle nieuwe steden, alle wijken die in de jaren 50 en 60 rond Parijs zijn gebouwd, vertonen hun invloed. Samen met een paar anderen had ik op de kunstacademie de ambitie om iets nieuws te doen. We verwierpen het primaat van de functionaliteit niet echt, en ook het begrip "woonmachine" niet; maar wat we ter discussie stelden was de vraag wat het inhield om ergens te wonen. Net als de marxisten en net als de liberalen was Le Corbusier een produc-tivist. Wat hij voor de mens in gedachten had, waren vierkante, utilitaire kantoorflats zonder enige opsmuk; en vrijwel identieke woonflats, met een paar extra functies-kinderopvang, sportschool, zwembad; en daartussen snelle wegen. In zijn wooncel moest de mens schone lucht en licht hebben, dat was in zijn ogen heel belangrijk; en tussen de werkstructuren en de woonstruc-turen was de vrije ruimte gereserveerd voor de wilde natuur: bossen, rivieren - ik stel me zo voor dat menselijke gezinnen daar naar zijn idee zondags moesten kunnen wandelen, in elk geval wilde hij die ruimte perse behouden, hij was een soort milieuactivist avant la lettre, de mensheid moest zich volgens hem beperken tot afgebakende woonmodules midden in de natuur, die daar in geen geval door mocht veranderen. Als je erover nadenkt is dat vreselijk primitief, het is een afschuwelijke achteruitgang ten opzichte van elk willekeurig boerenlandschap - dat een subtiele mengeling van weiden, velden, bossen en dorpen vormt. Het is de visie van een brute, totalitaire geest. Le Corbusier kwam ons voor als een totalitaire, brute geest, gedreven door een intense hang naar lelijkheid; maar zijn visie heeft toch de hele twintigste eeuw lang de overhand gehad. Wijzelf waren eerder beïnvloed door Charles Fourier...' Hij glimlachte toen hij de verbazing op het gezicht van zijn zoon zag. 'Fourier dankt zijn bekendheid tegenwoordig vooral aan zijn seksuele theorieën, die inderdaad vrij komisch zijn. Je kunt Fourier moeilijk letterlijk lezen met zijn geraaskal over vortexen, fakiressen en feeën van het Rijnleger, het is zelfs verbazingwekkend dat hij volgelingen heeft gehad, mensen die hem serieus namen, die werkelijk een nieuw model samenleving wilden opbouwen volgens de grondslagen van zijn boeken. Dat is onbegrijpelijk als je een denker in hem probeert te zien, omdat zijn denken totaal onbegrijpelijk is, maar eigenlijk is Fourier geen denker, hij is een goeroe, de eerste in zijn soort, en zoals bij alle goeroes was zijn succes niet te danken aan een theorie die intellectuele bijval oogstte, maar juist aan het algehele onbegrip, in combinatie met een onwankelbaar optimisme, vooral op het seksuele vlak, mensen hebben seksueel optimisme ongelofelijk hard nodig. Toch is Fouriers echte onderwerp, het onderwerp dat hem in de eerste plaats bezighoudt, niet seks, maar de organisatie van de productie. De grote vraag die hij zich stelt is: waarom werkt de mens? Hoe komt het dat hij een bepaalde plaats in de sociale organisatie inneemt, dat hij bereid is om op die plaats te blijven en zijn taak te vervullen? Het antwoord van de liberalen op die vraag luidde dat het domweg door de lokroep van het geld kwam; volgens ons was dat antwoord niet voldoende. De marxisten gaven niet eens antwoord, het interesseerde hen gewoon niet, en dat is trouwens precies waarom het communisme heeft gefaald: zodra de financiële prikkel werd weggehaald, hielden de mensen op met werken, ze saboteerden hun taak, het arbeidsverzuim nam gigantische proporties aan; het communisme is nooit in staat geweest om de productie en distributie van de meest elementaire goederen te garanderen. Fourier had het ancien régime gekend, hij besefte dat wetenschappelijk onderzoek en technische vooruitgang van ver voor de verschijning van het kapitalisme dateerden, en dat er mensen hard, soms heel hard hadden gewerkt, niet gedreven door de lokroep van het geld maar door iets veel vagers, in de ogen van een moderne mens: de liefde voor God in het geval van monniken, of eenvoudiger, de eer van de functie.'
Jeds vader zweeg, hij zag dat zijn zoon nu heel aandachtig naar hem luisterde. 'Ja...' merkte hij op, 'er is ongetwijfeld een verband met wat jij in je schilderijen hebt proberen te doen. Fourier bevat veel onzin, hij is globaal gezien haast onleesbaar; maar misschien kunnen we toch nog wel iets van hem leren. Tenminste, dat dachten wij destijds...'
Hij zweeg, leek weer weg te zinken in zijn herinneringen. De rukwinden waren gaan liggen en hadden plaatsgemaakt voor een heldere, stille nacht; de daken waren bedekt met een dikke laag sneeuw.
'Ik was jong...' zei hij met een soort verzachte scepsis. 'Misschien kun jij je het niet helemaal voorstellen, omdat je ouders al rijk waren toen je werd geboren. Maar ik was jong, ik studeerde voor architect, en ik was in Parijs; voor mij leek alles mogelijk. En ik was niet de enige, Parijs was vrolijk in die tijd, je had het gevoel dat je de wereld kon veranderen. Daar heb ik je moeder ontmoet, ze zat op het conservatorium, ze speelde viool. We waren echt een soort kunstenaarsgroep. Of nou ja, het bleef beperkt tot de publicatie van een stuk of vijf artikelen in een architectuurblad, die we met meerdere mensen hadden ondertekend. Het waren grotendeels politieke teksten. We verdedigden er de gedachte in dat een complexe, vertakte samenleving met een grote variatie aan organisatieniveaus, zoals Fourier wilde, samenging met een complexe, vertakte, gevarieerde architectuur, die ruimte overliet voor individuele creativiteit. We haalden hard uit naar Van der Rohe - die kwam aanzetten met lege, moduleerbare structuren, waarop later de open spaces in bedrijven zouden worden gebaseerd - en vooral naar Le Corbusier, die onvermoeibaar doorging met het bouwen van concentratiekampachtige ruimten, verdeeld in identieke cellen die, zoals wij schreven, hooguit goed waren voor een modelgevangenis. Die artikelen hebben een zekere weerklank gehad, ik geloof dat Deleuze erover heeft gesproken; maar ik moest werk vinden, de anderen ook, we zijn allemaal bij grote architectenbureaus aan de slag gegaan, en toen werd het leven meteen een stuk minder leuk. Mijn financiële situatie verbeterde snel, er was destijds veel werk, de wederopbouw van Frankrijk was in volle gang. Ik kocht het huis in Le Raincy, dat leek me een goed idee, in die tijd was het een aangename voorstad. En bovendien kreeg ik het voor een heel goede prijs, ik werd getipt door een klant, een projectontwikkelaar. De eigenaar was een oude vent, duidelijk een intellectueel, altijd gekleed in een driedelig grijs pak met een bloem in zijn knoopsgat, elke keer dat ik hem zag was het een andere bloem. Hij leek zo uit de belle époque gestapt, de jaren 1930 op zijn laatst, hij viel voor mij onmogelijk te rijmen met zijn omgeving. Je had je kunnen voorstellen dat je hem tegenkwam, weet ik veel, op de QuaiVoltaire... maar toch in elk geval niet in Le Raincy. Het was een voormalige universitair docent, gespecialiseerd in esoterisme en godsdienstgeschiedenis, ik herinner me dat hij een kei was op het gebied van de kabbala en de gnosis, maar hij interesseerde zich daar op een heel aparte manier voor, hij had bijvoorbeeld niets dan minachting voor René Guénon. "Die imbeciel van een Guénon," zo praatte hij over hem, ik geloof zelfs dat hij een aantal venijnige kritieken op zijn boeken had geschreven. Hij was nooit getrouwd geweest, kortom zijn werk was zijn leven, zoals dat heet. Ik heb een lang artikel gelezen dat hij in een sociaalwetenschappelijk tijdschrift had gepubliceerd, hij ontwikkelde daarin een tamelijk curieuze gedachtegang over het Noodlot, over de mogelijkheid om een nieuwe religie te ontwikkelen op basis van het synchroniciteitsprincipe. Zijn bibliotheek zou alleen al de prijs van het huis waard zijn geweest, geloof ik - hij had meer dan vijfduizend boeken, in het Frans, Engels en Duits. Daarin heb ik het werk van William Morris ontdekt.'
Hij viel stil toen hij Jeds gezichtsuitdrukking zag veranderen.
'Ken je William Morris?'
'Nee papa. Maar ik heb ook in dat huis gewoond, ik herinner me de bibliotheek...' Hij zuchtte, aarzelde. 'Ik begrijp niet waarom je al die jaren gewacht hebt om me dit allemaal te vertellen,' zei hij.
'Het is omdat ik binnenkort doodga, denk ik,' zei zijn vader eenvoudig. 'Nou ja niet meteen, niet overmorgen, maar ik heb duidelijk niet lang meer te leven...' Hij keek om zich heen, glimlachte haast vrolijk. 'Mag ik nog wat cognac?' Jed schonk hem direct bij. Hij stak een Gitane op en inhaleerde met smaak.
'En toen werd je moeder zwanger van jou. Aan het eind van de zwangerschap ging het fout, er moest een keizersnede aan te pas komen. De dokter zei dat ze geen kinderen meer zou kunnen krijgen, en bovendien hield ze er nogal lelijke littekens aan over. Dat kon ze moeilijk verwerken; het was een mooie vrouw, weet je... We waren niet ongelukkig samen, we hebben nooit een echte ruzie gehad, maar het is waar dat ik niet genoeg met haar praatte. En dan was er de viool, ik denk dat ze nooit had moeten stoppen. Ik herinner me dat ik op een avond in mijn Mercedes van mijn werk naar huis reed, ik was bij de Porte de Bagnolet, het was al negen uur maar er waren nog altijd files, ik weet niet waardoor het precies werd losgemaakt, misschien de aanblik van de twee Mercuriales-flats, want ik werkte aan precies zo'n project en vond dat waardeloos en lelijk, maar ik zag mezelf daar zitten in mijn auto midden tussen de op- en afritten, tegenover die foeilelijke gebouwen, en ineens zei ik bij mezelf dat het zo niet langer kon. Ik was bijna veertig, mijn beroepsleven was een succes, maar zo kon het niet langer. In een paar minuten besloot ik mijn eigen bedrijf op te richten om te proberen het soort architectuur te bedrijven dat ik zelf voor ogen had. Ik wist dat het moeilijk zou zijn, maar ik wilde niet doodgaan zonder het tenminste te hebben geprobeerd. Ik deed een beroep op mijn oude vrienden van de kunstacademie, maar die hadden zich allemaal gesetteld - zij waren ook succesvol, en hadden niet zo veel zin meer om risico's te nemen. Dus toen heb ik de sprong helemaal alleen gewaagd. Ik heb weer contact opgenomen met Bernard Lamarche-Vadel, de kunstcriticus, we hadden elkaar een paar jaar eerder ontmoet en dat klikte behoorlijk goed, hij heeft me voorgesteld aan de lui van de vrije figuratie: Combas, Di Rosa... Ik weet niet of ik je ooit over William Morris heb verteld?'
'Ja, papa, vijf minuten geleden.'
'O?' Hij viel stil, er trok een verdwaasde uitdrukking over zijn gezicht. 'Ik ga een Dunhill proberen...' Hij nam een paar trekjes. 'Ook lekker. Anders dan de Gitanes, maar wel lekker. Ik begrijp niet waarom iedereen ineens met roken is gestopt.'
Hij zweeg, rookte zijn sigaret genietend helemaal op. Jed wachtte. Buiten, heel in de verte, probeerde een eenzame claxon 't Is geboren het godlijk kind te vertolken, miste een paar noten, ging weer verder; toen werd het weer stil, er kwam geen claxonconcert. Op de daken van Parijs was de sneeuwlaag nu dik en stabiel; die stilte had iets definitiefs, dacht Jed.
'William Morris was een goede vriend van de prerafaëlieten,' hernam zijn vader, 'van Gabriel Dante Rossetti in het begin, en van Burne-Jones tot het einde toe. De hoofdgedachte van de prerafaëlieten was dat de kunst direct na het einde van de middeleeuwen was gaan aftakelen, dat hij aan het begin van de renaissance het contact met elke vorm van spiritualiteit en authenticiteit had verloren, waardoor het een zuiver industriële, commerciële bezigheid was geworden, en dat de zogenaamde grote meesters van de renaissance - of ze nu Botticelli, Rembrandt of Leonardo da Vinei heetten - zich in werkelijkheid simpelweg als ondernemers gedroegen; precies zoals Jeff Koons en Damien Hirst tegenwoordig, gaven de zogenaamde grote meesters met ijzeren hand leiding aan werkplaatsen van vijftig of zelfs honderd assistenten, die aan de lopende band schilderijen, beelden en fresco's produceerden. Zelf deden ze niets anders dan de algemene richting aangeven, het voltooide werk van hun signatuur voorzien en, vooral, de public relations bij de mecenassen van het moment verzorgen - vorsten of pausen. Zowel de prerafaëlieten als William Morris vonden dat het onderscheid tussen kunst en ambacht, tussen ontwerp en uitvoering, moest worden afgeschaft: ieder mens kon op zijn eigen niveau schoonheid voortbrengen - of het nu was door het maken van een schilderij, een kledingstuk of een meubel; en ieder mens had ook even veel recht om in zijn dagelijks leven door mooie dingen te worden omringd. Hij koppelde die overtuiging aan een krachtig socialistisch engagement, waardoor hij zich steeds actiever is gaan inzetten voor de proletarische emancipatiebewegingen; hij wilde simpelweg een einde maken aan het industriële productiesysteem.
Merkwaardig genoeg zat Gropius toen hij het Bauhaus oprichtte precies op dezelfde lijn - misschien wat minder politiek, met meer aandacht voor het spirituele -, hoewel ook hij in werkelijkheid socialist was geweest. In het Bauhaus-Manifest van 1919 verklaart hij de tegenstelling tussen kunst en ambacht achter zich te willen laten, hij verkondigt het recht op schoonheid voor iedereen: precies het program van William Morris. Maar geleidelijk aan, naarmate het Bauhaus dichter tegen de industrie ging aanschurken, werd het steeds functionalistischer en productivistischer; Kandinsky en Klee werden binnen het docentenkorps op een zijspoor gezet, en toen het instituut door Göring werd gesloten, stond het sowieso al helemaal aan de kant van de kapitalistische productie.
Wij waren zelf niet echt met politiek bezig; maar door de ideeën van William Morris hebben we ons kunnen bevrijden van het verbod op iedere vorm van opsmuk dat Le Corbusier had uitgevaardigd. Ik herinner me dat Combas in het begin nogal terughoudend was - de prerafaëlitische schilders waren niet echt zijn wereldje; maar hij moest toegeven dat de behang-motieven die William Morris had getekend erg mooi waren, en toen hij begreep waar het om draaide werd hij ronduit enthousiast. Niets zou hem meer genoegen hebben gedaan dan het tekenen van motieven voor meubelstoffen, behang en sierstroken voor de buitengevels van een hele groep flatgebouwen. Die lui van de vrije figuratie stonden toen toch vrij alleen, de minimalistische stroming bleef dominant, en graff bestond nog niet - of in elk geval werd er niet over gesproken. Dus toen hebben we dossiers ingediend voor alle ook maar een beetje interessante projecten waar een prijsvraag voor was, en afgewacht...'
.
Zijn vader zweeg weer, alsof hij bleef steken in zijn herinneringen, zakte toen ineen, leek kleiner te worden, te krimpen, en Jed besefte ineens met wat voor vuur en enthousiasme hij de laatste minuten had gesproken. Nog nooit had hij hem zo horen praten, ook niet toen hij klein was - en nooit, bedacht hij meteen, zou hij hem meer zo horen praten, hij had voor het laatst de hoop en het echec herbeleefd die de geschiedenis van zijn leven vormden. Een mensenleven stelt over het algemeen niet veel voor, het laat zich herleiden tot een beperkt aantal gebeurtenissen, en dit keer had Jed het echt begrepen, de verbittering en de verloren jaren, de kanker en de stress, de zelfmoord van zijn moeder ook.
'De functionalisten hadden de overhand in alle jury's...' besloot zijn vader rustig. 'Ik ben tegen een onzichtbare muur aan gelopen; we zijn allemaal tegen een onzichtbare muur aan gelopen. Combas en Di Rosa hebben het niet meteen opgegeven, ze hebben me jarenlang gebeld om te vragen of er geen beweging in zat... Maar toen ze zagen dat er geen opdrachten kwamen, hebben ze zich op hun schilderwerk gericht. En ik moest uiteindelijk ook wel een normale opdracht aannemen. De eerste was Port-Ambarès - en daarna werden het er steeds meer, vooral voor de aanleg van beach resorts. Ik heb mijn projecten in kartonnen dozen opgeborgen, ze zitten nog altijd in een kast op mijn werkkamer in Le Raincy, je kunt er eens naar kijken...' Het vervolg, 'als ik dood ben', slikte hij in, maar Jed had aan een half woord genoeg.
.
'Het is laat,' zei hij, terwijl hij rechtop ging zitten. Jed wierp een blik op zijn horloge: vier uur 's ochtends. Zijn vader stond op, ging naar de wc en kwam toen terug om zijn jas aan te trekken. Tijdens de paar minuten die de handeling duurde had Jed afwisselend de vluchtige indruk dat er net een nieuwe etappe in hun relatie was begonnen en dat ze elkaar juist nooit meer zouden zien. Toen zijn vader ten slotte in een afwachtende houding voor hem bleef staan, zei hij: 'Ik zal een taxi voor je bellen.'
11
Toen hij op 25 december 's ochtends wakker werd, was Parijs bedekt door een laag sneeuw; op de Boulevard Vincent-Auriol kwam hij langs een bedelaar met een volle, ruige baard en een bijna donkerbruine huid van het vuil. Hij legde twee euro in zijn bakje, keerde vervolgens op zijn schreden terug en legde er een briefje van tien bij; de ander liet een grom van verbazing horen. Jed was nu een rijk man, en de metalen bogen van de bovengrondse metro overspanden een verzacht, dodelijk landschap. Overdag zou de sneeuw smelten, alles zou veranderen in modder, in vies water; daarna zou het leven weer op gang komen, in een vrij laag tempo. Tussen de twee intense, relationeel en commercieel zwaarwegende momenten die kerstavond en oudejaarsavond zijn, ligt een eindeloos durende week die in feite niets anders is dan een lange time-out - waarna de bedrijvigheid pas op de eenendertigste aan het begin van de avond weer op gang komt, maar dan wel meteen flitsend en explosief.
Thuisgekomen bestudeerde hij Olga's visitekaartje: Miche-linTV, Avenue Pierre I de Serbie, hoofd programmering. Ook zij had een succesvolle carrière opgebouwd zonder er erg hard voor te hebben gevochten; maar ze was niet getrouwd, en die gedachte stelde hem slecht op zijn gemak. Zonder er echt bij stil te staan had hij zich al die jaren voorgesteld dat ze ergens in Rusland de liefde had gevonden, of toch in elk geval een gezinsleven.
.
Hij belde de volgende dag aan het eind van de ochtend en verwachtte dat iedereen op vakantie zou zijn, maar nee hoor: na vijf minuten wachten antwoordde een gestreste secretaresse hem dat Olga in bespreking was en dat ze haar zou melden dat hij had gebeld.
Roerloos bleef hij wachten bij de telefoon, met de minuut zenuwachtiger. Het schilderij van Houellebecq stond tegenover hem op zijn ezel; hij was het die ochtend bij de bank gaan ophalen. Door de te intense blik van de schrijver voelde hij zich alleen nog maar ongemakkelijker. Hij stond op en draaide het doek om met het raam naar voren. Zevenhonderdvijftigduizend euro... dacht hij. Dat was totaal onzinnig. Net als Picasso, dat was ook totaal onzinnig; waarschijnlijk nog onzinniger, als onzinnigheid iets was waarin je nog een gradatie kon aanbrengen.
Net toen hij naar de keuken liep ging de telefoon. Hij vloog ernaartoe. Olga's stem was niet veranderd. De stem van mensen verandert nooit, net zomin als de uitdrukking in hun blik. Te midden van de totale fysieke aftakeling waar ouderdom op neerkomt, vormen de stem en de blik het pijnlijk onweerlegbare bewijs van het voortbestaan van karakter, ambities, verlangens, alles waar een menselijke persoonlijkheid uit is opgebouwd.
'Ben je in de galerie geweest?' vroeg hij, min of meer om het gesprek op neutraal terrein te beginnen, en meteen verbaasde hij zich erover dat zijn schilderwerk voor hemzelf neutraal terrein was geworden.
'Ja, en ik vond het prachtig. Het is... origineel. Het lijkt op niks wat ik ooit heb gezien. Maar ik heb altijd geweten dat je talent had.'
Er volgde een duidelijke stilte.
'Fransoosje...' zei Olga, haar ironische toontje kon de emotie slecht verhullen, en Jed voelde zich opnieuw slecht op zijn gemak, hij moest zijn tranen inhouden. 'Succesvol Fransoosje...'
'We zouden een keer kunnen afspreken,' antwoordde Jed snel. Iemand moest het als eerste zeggen; en dat was hij.
'Ik heb deze week enorm veel werk.'
'O? Hoezo?'
'We beginnen op 2 januari uit te zenden. Er moet nog van alles worden geregeld.' Ze dacht even na. 'Op de eenendertigste organiseert de zender een oudejaarsfeestje. Ik kan je uitnodigen.' Ze zweeg weer een paar seconden. 'Ik zou het leuk vinden als je kwam...'
.
's Avonds kreeg hij een mail waarin ze hem alle details gaf. Het feestje vond plaats op het privé-adres van Jean-Pierre Pernaut - hij woonde in Neuilly, aan de Boulevard des Sablons. Het thema luidde, weinig verrassend, 'de Franse gewesten'.
Jed dacht alles te weten van Jean-Pierre Pernaut. Toch had het Wikipedia-artikel nog een paar verrassingen voor hem in petto. Zo vernam hij dat de populaire presentator een omvangrijk geschreven oeuvre op zijn naam had staan. Naast Smakelijk Frankrijk, Feestelijk Frankrijk en Het kloppend hart van de provincie vond je ook Prachtige ambachten, in twee delen. Al die titels waren verschenen bij uitgeverij Michel Lafon.
Hij was ook verbaasd over de lovende, bijna geestdriftige toon van het artikel. Hij meende zich te herinneren dat Jean-Pierre Pernaut wel eens onder vuur had gelegen; dat alles leek nu vergeten en vergeven. Het geniale inzicht van Jean-Pierre Pernaut, viel de redacteur met de deur in huis, was geweest dat hij had begrepen hoezeer het publiek na de poenerige, patserige jaren 1980 dorstte naar een milieubewust, authentiek leven met echte waarden,tf 1-directeur Martin Bouygues mocht dan alle lof verdienen voor het vertrouwen dat hij in hem had gesteld, het 1 uur-journaal vanTF 1 droeg toch volledig het stempel van zijn visionaire persoonlijkheid. Uitgaande van de onmiddellijke - rauwe, snelle, razende, krankzinnige - actualiteit volbracht Jean-Pierre Pernaut dagelijks de messianistische taak om de geschrokken, gestreste tv-kijker naar de idyllische regionen van een behouden stukje platteland te leiden, waar de mens in harmonie met de natuur leefde en het ritme van de seizoenen volgde. Het 1 uur-journaal vanTF 1 was daardoor meer dan zomaar een journaal, het kreeg de allure van een tocht naar de ster, eindigend in een psalm. De auteur van het artikel erkende zelf weliswaar katholiek te zijn, maar wilde niet verhelen dat de Weltanschauung van Jean-Pierre Pernaut, hoe perfect die ook samenging met het rurale Frankrijk, 'de oudste dochter van de Kerk', ook heel goed zou hebben gepast bij een pantheïstisch geloof of zelfs een epicurische levenswijsheid.
De volgende dag kocht Jed bij de France Loisirs-boekhandel in winkelcentrum Italië 2 het eerste deel van Prachtige ambachten. De indeling van het werk was eenvoudig, gebaseerd op de bewerkte materialen: aarde, steen, metaal, hout... Het boek (dat hij snel uit had, het bestond bijna volledig uit foto's) maakte niet echt een traditionalistische indruk. Door het ontstaan van de verschillende ambachten die hij beschreef en de voornaamste veranderingen in de uitoefening ervan systematisch te dateren, leek Jean-Pierre Pernaut zich minder op te werpen als een voorstander van stilstand dan van geleidelijke vooruitgang. Misschien, dacht Jed, waren er wel overeenkomsten tussen het denken van Jean-Pierre Pernaut en dat van William Morris - de socialistische inslag buiten beschouwing gelaten, uiteraard. Jean-Pierre Pernaut mocht dan door de meeste tv-kijkers eerder rechts van het midden worden geplaatst, in het dagelijkse reilen en zeilen van zijn journaal had hij zich om redenen van beroepsethiek altijd extreem voorzichtig getoond. Hij had zelfs zijn naam niet willen verbinden aan het avontuur van Jagen, Vissen, Natuur, Traditie, een beweging die was opgericht in 1989 - amper een jaar nadat hij de leiding had gekregen over het 1 uur-journaal vanTF 1. Er had helemaal aan het eind van de jaren 1980 duidelijk een omslag plaatsgevonden, dacht Jed; een grote historische omslag, die op het moment zelf onopgemerkt was gebleven, zoals dat bijna altijd ging. Hij herinnerde zich ook de 'Stille kracht', de door Jacques Séguéla bedachte slogan waardoor Frangois Mitterrand in 1988 tegen elke verwachting was herkozen als president. Hij zag de affiches weer voor zich waarop die oude pétainistische mummie stond afgebeeld tegen een achtergrond van kerktorens en dorpen. Hij was toen dertien jaar oud, en het was voor het eerst van zijn leven dat hij aandacht besteedde aan een politieke slogan, aan een presidentiële campagne.
Jean-Pierre Pernaut mocht dan het belangrijkste en duurzaamste element van die brede ideologische omslag vormen, hij had nooit munt willen slaan uit zijn immense bekendheid door zich politiek te profileren of te engageren; hij had tot het einde toe in het kamp van de entertainers willen blijven. In tegenstelling tot collega-presentator en groen politicus Noël Mamère had hij niet eens een snor laten groeien. En al deelde hij waarschijnlijk alle waarden van Jean Saint-Josse, de eerste voorzitter van Jagen, Vissen, Natuur, Traditie, toch had hij hem nooit publiekelijk willen steunen. Ook voor diens opvolger, Frédéric Nihous, had hij dat nooit willen doen.
Frédéric Nihous, in 1967 geboren te Valenciennes, had op de leeftijd van veertien jaar zijn eerste geweer gekregen, als cadeau van zijn vader voor zijn goede eindrapport. Na het behalen van een postuniversitaire graad in het internationaal en communautair economisch recht en een tweede in de landsverdediging en Europese veiligheid, had hij bestuursrecht gedoceerd aan de universiteit van Cambrai; daarnaast was hij voorzitter van de Vereniging van duiven- en trekvogeljagers van het departement Nord. In 1988 was hij bij een viswedstrijd in de Hérault als eerste geëindigd dankzij de vangst van een nakinkarper van 7,256 kg. Twintig jaar later zou hij de val inluiden van de beweging waarover hij de leiding had genomen, door de vergissing te begaan om een pact te sluiten met de katholieke en extreemrechtse Philippe de Villiers - iets wat de jagers van Zuidwest-Frankrijk, die traditioneel antiklerikaal zijn en politiek gezien eerder tot het centrum of de socialisten behoren, hem nooit zouden vergeven.
.
Op 30 december, halverwege de middag, belde Jed Houellebecq op. De schrijver was in topvorm; hij had net een uur lang hout gehakt, vertelde hij. Hout gehakt? Ja, in zijn huis in de Loiret had hij nu een openhaard. Hij had ook een hond - een twee jaar oude bastaard die hij op kerstdag was gaan ophalen in het asiel van Montargis.
'Doet u iets op oudejaarsavond?' informeerde Jed.
'Nee, niks bijzonders; ik herlees Tocqueville op dit moment. Weet u, op het platteland gaan we vroeg naar bed, vooral in de winter.'
Jed speelde even met de gedachte om hem uit te nodigen, maar besefte net op tijd dat hij niet iemand kon uitnodigen voor een feest dat hij niet zelf organiseerde; hoe dan ook zou de schrijver zeker nee hebben gezegd.
'Ik wil u uw portret komen brengen, zoals beloofd. Begin januari.'
'Mijn portret, ja... Graag, graag.' Het leek hem geen bal te kunnen schelen. Ze keuvelden nog een paar minuten aangenaam verder. In de stem van de auteur vanElementaire deeltjes klonk iets door wat Jed nog nooit bij hem had gehoord, wat hij er ook absoluut niet had verwacht, en wat hij niet direct kon thuisbrengen, omdat hij het eigenlijk al jarenlang bij niemand meer was tegengekomen: hij leek gelukkig.
12
Met hooivorken gewapende boeren uit de Vendée hielden de wacht aan weerszijden van de toegangspoort tot het herenhuis van Jean-Pierre Pernaut. Jed liet zijn print van de uitnodigingsmail aan een van hen zien en liep verder naar een grote, geplaveide vierkante binnenplaats, volledig verlicht met fakkels. Een stuk of tien genodigden waren op weg naar de twee grote, wijd openstaande deuren die toegang gaven tot de ontvangstsalons. In zijn ribfluwelen broek en zijn sympatex jack van c&a voelde hij zich afschuwelijk underdressed, de vrouwen droegen lange japonnen, de meeste mannen een smoking. Twee meter vóór hem herkende hij Julien Lepers, in gezelschap van een beeldschone zwarte vrouw die een hoofd groter was dan hij; ze droeg een lange, glanzend witte japon met goudkleurige passementen, aan de achterkant uitgesneden tot het begin van de bilnaad; de weerschijn van de fakkels flakkerde op haar naakte rug. De presentator, gekleed in de gewone smoking die hij altijd droeg bij speciale maatschappelijke-eliteavondjes, zijn werksmoking in zekere zin, leek in een moeizame discussie gewikkeld met een driftig, gemeen ogend mannetje dat de indruk wekte een verantwoordelijke institutionele functie uit te oefenen. Jed liep hen voorbij, de eerste ontvangstsalon in, waar hij werd begroet door de smartelijke klaagzang van een tiental Bretonse doedelzakkers, die net waren begonnen aan een gekweld, oeverloos Keltisch stuk dat haast pijn deed aan de oren. Hij liep er met een ruime bocht omheen, de tweede salon in, waar hij een Knacki met emmentalsmaak en een glas gewürztraminer Spat-lese aannam van twee Elzasser serveersters met een kapje op en een rood-wit schort om hun middel geknoopt, die met hun dienblad rondliepen tussen de genodigden; ze leken zo veel op elkaar dat ze tweelingen hadden kunnen zijn.
De ontvangstruimte bestond uit vier salons en suite, met minstens acht meter hoge plafonds. Jed had nog nooit zo'n groot appartement gezien; hij wist niet eens dat er zo'n groot appartement kon bestaan. Toch stelde het waarschijnlijk niet veel voor, bedacht hij in een flits van helderheid, in vergelijking met de onderkomens van de mensen die tegenwoordig zijn schilderijen kochten. Er waren waarschijnlijk zo'n twee- a driehonderd genodigden, het rumoer van de gesprekken begon langzaam het gejank van de doedelzakken te overstemmen, hij had het gevoel dat hij duizelig ging worden en leunde tegen de stand met producten uit de Auvergne, waar hij zich een Jésus-Laguiole-spies en een glas saint-pourgain liet aanbieden. Van de sterke, grondachtige geur van de kaas kwam hij weer een beetje bij, hij dronk zijn glas saint-pourgain in één teug leeg, vroeg om een tweede en zette zijn opmars door de menigte voort. Hij begon het te warm te krijgen, waarom had hij zijn jas niet bij de garderobe achtergelaten, zijn jas vloekte echt met de dresscode, verweet hij zichzelf opnieuw, alle mannen droegen avondkleding, echt allemaal, herhaalde hij in gedachten wanhopig, en precies op dat moment stond hij tegenover Pierre Bellemare, gekleed in een petrolblauwe tergalbroek en een wit overhemd met bef dat onder de vetvlekken zat, zijn broek werd opgehouden door brede bretels in de kleuren van de Amerikaanse vlag. Jed stak hartelijk zijn hand uit naar de Franse koning van de teleshopping, die hem verbaasd schudde, en liep verder, enigszins gerustgesteld.
Het kostte hem meer dan twintig minuten om Olga te vinden. Ze stond in een deuropening, half aan het oog onttrokken door een gordijn, en was met Jean-Pierre Pernaut in een duidelijk professioneel gesprek gewikkeld. Hij was verreweg het meest aan het woord, zijn zinnen kracht bijzettend met vastberaden bewegingen van zijn rechterhand; zij knikte af en toe, geconcentreerd en aandachtig, en maakte maar weinig tegenwerpingen of opmerkingen. Jed bleef stilstaan op een paar meter van haar vandaan. Twee in haar nek samengeknoopte banden van zachtgele stof, ingelegd met kleine kristallen, bedekten haar borsten en kwamen ter hoogte van haar navel weer bij elkaar, bijeengehouden door een broche van zilverkleurig metaal in de vorm van een zon, om ten slotte te eindigen in een kort, strak, eveneens met kleine kristallen bedekt rokje, waaronder nog net de sluiting van een witte jarretelle zichtbaar was. Haar eveneens witte kousen waren extreem verfijnd. Veroudering, en vooral zichtbare veroudering, is allerminst een continu proces, het leven valt eerder te omschrijven als een trapsgewijze afdaling, waarbij elke nieuwe trede wordt ingeluid door een abrupte val. Als we iemand tegenkomen die we al jaren uit het oog zijn verloren, hebben we soms de indruk dat hij flink is verouderd; maar soms hebben we juist de indruk dat hijgeen steek is veranderd. Dat is een bedrieglijke indruk - de aftakeling baant zich eerst geniepig een weg door de binnenkant van het organisme voordat ze ineens naar buiten breekt. In die tien jaar was Olga op een trede van stralende schoonheid blijven staan - zonder daar overigens gelukkig van te worden. Ook hijzelf, dacht hij, was in die tien jaar niet echt veranderd, hij had nu een oeuvre op zijn naam staan, zoals dat heet, maar hij had net zomin als zij het geluk ontmoet, of ook maar in de verte zien blinken.
Jean-Pierre Pernaut zweeg en nam een slok beaumes-de-venise, Olga's blik gleed een paar graden opzij en ineens zag ze hem roerloos midden in de menigte genodigden staan. Een paar seconden kunnen genoeg zijn, misschien niet om een beslissende wending aan het leven te geven, maar toch in elk geval om te onthullen welke kant het in hoofdlijnen op zal gaan. Ze legde haar hand even op de onderarm van de presentator, zei iets ter verontschuldiging, stond in een paar sprongen voor Jed en zoende hem vol op de mond. Toen stapte ze achteruit, pakte zijn handen in de hare, en een paar seconden lang stonden ze zwijgend tegenover elkaar.
Welwillend in zijn Arthur von Aschendonk-zwaluwstaart zag Jean-Pierre Pernaut hen op zich afkomen. Met zijn wijd open gezicht wekte hij op dat moment de indruk het leven te kennen, en er zelfs mee te sympathiseren. Olga stelde hen aan elkaar voor.
'Ik ken u!' riep de presentator uit, terwijl zijn glimlach zich nog verder opende. 'Kom eens mee!'
.
Hij liep snel de laatste salon door, tikte in het voorbijgaan even op de arm van TF i-baas Patrick Le Lay (die tevergeefs een aandeel in het kapitaal van de zender had proberen te nemen) en ging hen voor door een brede gang met hoge, gewelfde wanden van massief kalksteen. Meer nog dan aan een herenhuis deed het onderkomen van Jean-Pierre Pernaut denken aan een ro-maanse abdij, met zijn gangen en zijn crypten. Ze bleven staan voor een dikke, met vaalrood leer gecapitonneerde deur. 'Mijn kantoor...' zei de presentator.
Hij wachtte in de deuropening terwijl zij de ruimte in zich opnamen. Er stond een lange rij mahoniehouten boekenkasten, hoofdzakelijk gevuld met reisgidsen - alle smaken door elkaar, de Guide du Routard gebroederlijk naast de Guide Bleu, dePetit Futé naast de Lonely Planet. Op presentatiestandaards lagen de boeken van Jean-Pierre Pernaut uitgestald, van Prachtige ambachten totSmakelijk Frankrijk. In een vitrine stonden de vijf Gouden Zevens die hij in de loop van zijn carrière in de wacht had gesleept, samen met een aantal sportbekers van onbepaalde herkomst. Rond het mahoniehouten ministersbureau stonden diepe lederen fauteuils. Achter het bureau herkende Jed direct een van de foto's uit zijn Michelinperiode, discreet verlicht door een halogeenlamp. Opmerkelijk genoeg was de keus van de presentator niet gevallen op een spectaculaire foto met een onmiddellijk pittoresk effect, zoals hij ze bijvoorbeeld had gemaakt van de Corniche Varoise en de Gorges du Verdon. De foto, met Gournay-en-Bray als middelpunt, was egaal belicht, zonder speciale effecten of perspectief; Jed herinnerde zich dat hij hem precies loodrecht had genomen. De gelijkmatig over de compositie verdeelde witte, groene en bruine vlakken werden doorsneden door een symmetrisch netwerk van departementale wegen. Geen enkele agglomeratie tekende zich duidelijk af, ze leken allemaal ongeveer even groot; het geheel bood een indruk van rust, evenwicht, abstractie haast. Vlak boven dat landschap, besefte hij plotseling, had hij waarschijnlijk gevlogen kort na zijn vertrek van vliegveld Beauvais, toen hij Houellebecq was gaan opzoeken in Ierland. In aanwezigheid van de concrete werkelijkheid, van die discrete aaneenschakeling van weiden, velden en dorpen, had hij hetzelfde gevoeld: evenwicht, vredige harmonie.
'Ik weet dat u zich nu op de schilderkunst richt,' hernam Jean-Pierre Pernaut, 'en dat u een schilderij van mij hebt gemaakt. Om eerlijk te zijn heb ik het zelfs proberen te kopen; maar Frangois Pinault heeft me overtroefd, ik kon niet volgen.'
'Frangois Pinault?' Jed was verbaasd. De journalist Jean-Pierre Pernaut die een redactievergadering leidt was een bescheiden, klassiek opgezet schilderij dat absoluut niet in de lijn lag van de doorgaans veel wildere keuzes van de Bretonse zakenman. Hij had ongetwijfeld wat variatie in zijn collectie willen brengen.
'Misschien had ik...' zei hij. 'Het spijt me... Misschien had ik een soort voorrangsclausule voor de afgebeelde personen moeten invoeren.'
'Zo is de markt...' zei Pernaut met een brede, stralende glimlach zonder rancune, hij klopte hem zelfs even op zijn schouder.
.
De presentator ging hen weer voor door de gewelfde gang, de slippen van zijn zwaluwstaart wapperden traag achter zijn rug. Jed wierp een blik op zijn horloge: het was bijna middernacht. Opnieuw passeerden ze de openslaande deuren die toegang gaven tot de ontvangstruimten. In de salons was het geroezemoes nu op zijn hoogtepunt; er waren nog meer genodigden gearriveerd, het waren er in totaal waarschijnlijk zo'n vier- a vijfhonderd. Midden in een klein groepje stond Patrick Le Lay zwaar aangeschoten te oreren; hij had botweg een fles chateauneuf-du-pape gesnaaid, zette die aan zijn mond en dronk hem met lange teugen leeg. Anchor ivoman Claire Chazal legde zichtbaar gespannen haar hand op zijn arm en probeerde hem ervan te weerhouden; maar de zendbaas had duidelijk bepaalde grenzen overschreden, 'tfi is de beste!' brulde hij. 'Ik geef hem geen zes maanden, Jean-Pierre met zijn zender!mónet zo, dachten ons te naaien met Loft Story, gooien wij er een tandje bovenop met Koh Lanta en daar gaan ze, gebeukt tot op het bot! Tot op het bot!' herhaalde hij, en hij wierp de fles over zijn schouder; het ding schampte de schedel van Julien Lepers en belandde toen voor de voeten van drie mannen op gevorderde leeftijd in middengrijs driedelig pak, die hem streng aankeken.
Zonder aarzelen liep Jean-Pierre Pernaut op zijn voormalige baas af en ging recht voor hem staan. 'Je hebt te veel gedronken, Patrick,' zei hij kalm; zijn spieren stonden gespannen onder de stof van de zwaluwstaart, zijn gezicht verhardde alsof hij zich klaarmaakte voor het gevecht. 'Oké, oké...' zei Le Lay met een slap sussend gebaar, 'oké, oké...' Op dat moment weerklonk er vanuit de tweede salon een sonore tenorstem, met een ongelofelijk volume. Andere stemmen, baritons en bassen, namen het thema over, zonder woorden, in canon. Veel mensen draaiden zich die kant op en herkenden een beroemde Corsi-caanse polyfoniegroep. Twaalf mannen van uiteenlopende leeftijd, gekleed in zwarte broeken en kielen, met alpinopetten op, gaven zich gedurende iets meer dan twee minuten volledig over aan hun vocale verrichting, het was haast geen muziek meer, eerder een strijdkreet, verbazingwekkend rauw. Toen zwegen ze plotseling. Met lichtjes gespreide armen liep Jean-Pierre Pernaut op de menigte af, wachtte tot het stil was en riep toen met krachtige stem: 'Gelukkig nieuwjaar allemaal!' De eerste champagnekurken vlogen door de lucht. Vervolgens begaf de presentator zich naar de drie mannen in middengrijs kostuum en schudde hun een voor een de hand. 'Die zijn van de directie van Michelin...' fluisterde Olga Jed toe alvorens op het groepje af te lopen. 'Financieel stelttfiin vergelijking met Michelin niks voor. En het schijnt dat Bouygues het beu is om altijd maar weer te moeten bijschieten...' kon ze nog net toevoegen voordat Jean-Pierre Pernaut haar aan de drie mannen voorstelde. 'Ik had al een beetje verwacht dat Patrick een scène zou maken...' zei hij tegen de directieleden, 'hij kon mijn vertrek erg slecht verteren.'
'Dat bewijst in elk geval dat ons project iets losmaakt,' antwoordde de oudste. Op dat moment zag Jed een figuur van een jaar of veertig dichterbij komen, gekleed in een joggingbroek en een sweater met capuchon, met een rapperspet achterstevoren op het hoofd gedrukt, in wie hij vol ongeloof Patrick Forestier herkende, de directeur communicatie van Michelin France. 'Yo!' riep hij naar de drie directieleden, en hij gaf ze allemaal een high five. 'Yo!' antwoordden ze om beurten, en op dat moment begon het allemaal uit de hand te lopen, het rumoer van de gesprekken zwol plotseling aan terwijl zowel het Baskische als het Savooise orkest begon te spelen, Jed baadde in het zweet, hij probeerde Olga een paar minuten te volgen terwijl ze beminnelijk en hartelijk de ene na de andere genodigde gelukkig nieuwjaar ging wensen, uit het vriendelijke maar ernstige gezicht dat de mensen opzetten als ze op hen afkwam begreep hij dat ze een rondje maakte langs haar staff.
Hij voelde de misselijkheid opkomen, rende de binnenplaats op en gaf over op een dwergpalm. De nacht was merkwaardig zacht. Een paar genodigden verlieten de receptie al, onder wie de drie directieleden van Michelin, waar kwamen ze vandaan? Sliepen ze samen in hetzelfde hotel? In driehoeksformatie bewogen ze zich soepel voort en liepen zonder iets te zeggen langs de boeren uit de Vendée, zich ervan bewust dat zij de macht en de werkelijkheid van de wereld vertegenwoordigden. Ze zouden een mooi onderwerp voor een schilderij hebben gevormd, dacht Jed, zoals ze daar discreet de receptie verlieten terwijl achter hen de sterren van de Franse televisie lachten en brulden, er werd onder leiding van Julien Lepers een wedstrijd schunnige liedjes zingen gehouden. Raadselachtig in zijn nachtblauwe rokkostuum liet Jean-Pierre Pernaut een onverschrokken blik over dat alles rondgaan, terwijl Patrick Le Lay beschonken en verslagen over het plaveisel wankelde en de directieleden van Michelin nariep, die zich niet omdraaiden en hem geen blik waardig keurden. Een revolutie in de geschiedenis van de West-Europese televisie, had het schilderij kunnen heten dat Jed niet zou maken, hij gaf opnieuw over, had nog een restje gal in zijn maag, het was waarschijnlijk geen goed idee geweest om de Creoolse punch te mengen met de absint.
Met bebloed voorhoofd kroop Patrick Le Lay voort over het plaveisel, hij had nu alle hoop verloren om de directieleden te bereiken, die de hoek van de Avenue Charles-de-Gaulle omsloegen. De muziek was tot bedaren gekomen, uit de ontvangstsalons klonk nu het trage ritme van een Savooise groove. Jed keek omhoog naar de hemel, naar de onaangedane sterrenstelsels. Er verschenen spirituele configuraties van een nieuw soort, in elk geval vond er een ingrijpende verandering plaats in de structuur van het Franse omroepbestel, kon Jed afleiden uit de gesprekken van de genodigden die na het ophalen van hun overjas traag in de richting van de koetspoorten liepen. Hij ving in het voorbijgaan de woorden 'nieuw bloed' en 'vuurdoop' op, begreep dat veel gesprekken over Olga gingen, die een nieuwe verschijning in het Franse televisielandschap was, ze 'kwam uit institutionele hoek', dat was een van de meest voorkomende commentaren, samen met die over haar schoonheid. De buitentemperatuur was moeilijk in te schatten, er gingen beurtelings koude en warme golven door hem heen. Opnieuw voelde hij zijn maag samentrekken, moeizaam braakte hij op de palmboom. Toen hij overeind kwam zag hij Olga in een mantel van sneeuwluipaardbont een beetje ongerust naar hem kijken.
'We gaan naar huis.' 'Naar... jouw huis?'
Zonder antwoord te geven nam ze hem bij de arm en leidde hem naar haar auto. 'Kwetsbaar Fransoosje...' zei ze met een glimlach voordat ze wegreed.
13
Het eerste daglicht sijpelde door de spleet tussen twee dikke, gevoerde gordijnen met helderrode en gele motieven. Naast hem ademde Olga regelmatig, met haar korte nachthemd opgetrokken tot haar middel. Jed streelde zachtjes haar blanke, ronde billen, zonder haar wakker te maken. Haar lichaam was in tien jaar nauwelijks veranderd, al waren de borsten wat zwaarder geworden. Die prachtige bloem van vlees was begonnen te verwelken; en de aftakeling zou vanaf nu steeds sneller gaan. Ze was twee jaar ouder dan hij; hij besefte ineens dat hij de volgende maand veertig zou worden. Ze bevonden zich ongeveer op de helft van hun leven; het was snel gegaan. Hij stond op en pakte zijn kleren bij elkaar, die her en der op de grond lagen. Hij herinnerde zich niet dat hij zich de vorige avond had uitgekleed, ongetwijfeld had zij dat gedaan; voor zijn gevoel was hij in slaap gevallen zodra zijn hoofd het kussen raakte. Hadden ze gevrijd? Waarschijnlijk niet, en dat simpele feit was al ernstig, omdat ze het na zo'n lange scheiding hadden moeten doen, in elk geval hadden moeten proberen, het voorspelbare uitblijven van een onmiddellijke erectie had maar al te makkelijk op het conto van de excessieve alcoholconsumptie geschreven kunnen worden, maar ze had toch een poging kunnen wagen om hem af te zuigen, hij herinnerde zich niet dat ze dat gedaan had, misschien had hij erom moeten vragen? Ook die aarzeling over zijn seksuele rechten, over wat hem binnen het kader van hun relatie natuurlijk en normaal leek, was verontrustend, en waarschijnlijk een aankondiging van het eind. Seksualiteit is iets kwetsbaars, je krijgt er zo moeilijk toegang toe en raakt het zo makkelijk weer kwijt.
.
Hij deed de gecapitonneerde, met wit leer bespannen kamerdeur achter zich dicht en liep een lange gang in, die aan de rechterkant toegang gaf tot andere slaapkamers en een werkkamer, aan de linkerkant tot de ontvangstruimten - kleine salons met Lodewijk XVI-sierlijsten en een Hongaarse-puntenparket. In de halfschaduw, die her en der werd verlicht door grote schemerlampen, leek er geen einde aan het appartement te komen. Hij liep door een van de salons en deed het gordijn een stukje open: de Avenue Foch lag als een eindeloze vlakte voor hem, abnormaal breed, bedekt met een dunne laag rijp. Het enige teken van leven was de uitlaat van een zwarte Jaguar xj, waarvan de motor stationair draaide op de ventweg. Toen kwam er een vrouw in avondjurk een beetje wankelend uit een huis lopen en ging naast de bestuurder zitten; de auto reed weg in de richting van de Are de Triomphe. Het stadslandschap verzonk weer in diepe stilte. Alles verscheen ongewoon scherp op zijn netvlies terwijl er tussen de torens van La Défense een zwakke winterzon opkwam die het smetteloze wegdek van de avenue deed schitteren. Aan het eind van de gang kwam hij uit in een grote keuken met kasten van geborsteld aluminium rond een centraal geplaatst basalten kookblok. De koelkast was leeg, afgezien van een doosje bonbons van Debauve & Gallais en een aangebroken pak sinaasappelsap van de Leader Price. Hij keek om zich heen, zag een koffieapparaat en maakte een kop Nespresso. Olga was lief, Olga was lief en liefdevol, Olga hield van hem, herhaalde hij in gedachten, steeds bedroefder omdat hij tegelijk ook besefte dat het tussen hen niets meer zou worden, dat het tussen hen nooit meer iets kon worden, het leven biedt je soms een kans dacht hij maar als je te laf of te besluiteloos bent om die te benutten neemt het leven zijn kaarten terug, er is een moment om te handelen en een mogelijk geluk te betreden, dat moment duurt een paar dagen, soms een paar weken of zelfs een paar maanden maar het doet zich maar één keer voor, en als je het later wilt terugvinden is dat domweg onmogelijk, er is geen plaats meer voor enthousiasme, overtuiging en geloof, wat overblijft is zachte berusting, droef wederzijds medelijden, het even nutteloze als juiste besef dat het iets had kunnen worden, dat je je het aangeboden geschenk domweg niet waardig hebt betoond. Hij zette nog een kop koffie, die de nevel van de slaap definitief verdreef, en overwoog toen een briefje voor Olga achter te laten. 'We moeten nadenken,' schreef hij, haalde het door en noteerde: 'Ik ben jou niet waard.' Hij schrapte de zin opnieuw en schreef in plaats daarvan: 'Mijn vader ligt op sterven,' waarna hij bedacht dat hij Olga nooit over zijn vader had verteld, hij verfrommelde het blaadje en gooide het in de prullenbak. Binnenkort zou hij net zo oud zijn als zijn vader was toen hij geboren werd; voor zijn vader had het krijgen van een kind het eind van elke artistieke ambitie en meer in het algemeen de aanvaarding van de dood betekend, dat gold ongetwijfeld voor heel veel mensen maar in het bijzonder voor zijn vader. Hij liep de gang weer door naar de slaapkamer; Olga sliep nog altijd, opgerold tot een balletje. Hij bleef ongeveer een minuut aandachtig naar haar regelmatige ademhaling kijken maar kon niet tot een synthese komen, en ineens moest hij aan Houellebecq denken. Een schrijver moet toch iets van het leven weten, of althans die suggestie wekken. Op een of andere manier had Houellebecq een deel van de synthese in handen.
.
Het was nu helemaal licht, maar de Avenue Foch was nog altijd even uitgestorven. Hij had Olga nooit over zijn vader verteld, en zijn vader nooit over Olga, net zomin als hij Houellebecq of Franz over hen beiden had verteld, hij had weliswaar een laatste restje van een sociaal leven behouden maar dat leek in geen enkel opzicht op een netwerk of organisch weefsel of wat voor levende entiteit dan ook, het betrof een elementaire, minimale grafiek met losse, dorre takken zonder uitlopers. Thuisgekomen verpakte hij het portret van de schrijver in een titanium kist en maakte die vast op de imperial van zijn Audi shooting break. Bij de Porte d'Italie volgde hij de richting van de snelwegaio.
Zodra hij de laatste voorsteden en de laatste opslagloodsen achter zich had gelaten, merkte hij dat de sneeuw was blijven liggen. De buitentemperatuur was ~3°c maar de airconditioning werkte perfect, een gelijkmatige warmte vulde de auto. Audi's worden gekenmerkt door een bijzonder hoog afwerkingsniveau, waarmee volgens het blad Auto-Journal alleen bepaalde Lexus-modellen kunnen concurreren, deze auto was zijn eerste aankoop geweest sinds zijn nieuwe status van vermogend man, meteen bij zijn eerste bezoek aan de dealer was hij gevallen voor de minutieuze precisie waarmee de metalen delen waren geassembleerd, de zachte klik waarmee de portieren dichtgingen, het was allemaal zo degelijk als een brandkast. Hij draaide aan het radertje van de cruisecontrol en koos voor een kruissnelheid van 105 km/u. Het gebruik van het mechaniek werd vergemakkelijkt door lichte karteltjes met een schaal van 5 km/u; deze auto was echt volmaakt. Een onaangeroerd laagje sneeuw bedekte de horizontale vlakte; de zon scheen dapper, bijna vrolijk, boven de slapende Beauce. Vlak voor Orléans nam hij dee6oin de richting van Courtenay. Een paar centimeter onder de grond wachtten zaadjes om te ontkiemen, te ontwaken. De reis zou te kort zijn, dacht hij, hij zou nog uren, dagen lang op constante snelheid over de snelweg hebben moeten rijden om ook maar tot het begin van de eerste aanzet tot een heldere gedachte te komen. Hij dwong zichzelf niettemin om bij een tankstation te stoppen, en bedacht bij het wegrijden vervolgens dat hij Houellebecq moest bellen om hem te melden dat hij eraan kwam.
Hij sloeg af bij Montargis-Ouest, parkeerde vijftig meter voor het tolstation, koos het nummer van de schrijver en liet de telefoon zo'n tien keer overgaan. De zon was verdwenen, de lucht hing melkwit boven het sneeuwlandschap. De gebroken witte tolhokjes vervolmaakten die discrete symfonie van lichte tonen. Hij stapte uit, werd bevangen door de kou, die feller was dan in de stad, en liep een paar minuten rond over het asfalt van de parkeerplaats. Toen hij de titanium kist op het dak van zijn auto zag, herinnerde hij zich plotseling de reden van zijn reis en bedacht dat hij eindelijk tijd zou hebben om Houellebecq te lezen, nu alles voorbij was. Nu wat voorbij was? Het antwoord kwam tegelijk met de vraag, en hij begreep dat Franz het goed had gezien: Michel Houellebecq, schrijver zou zijn laatste schilderij zijn. Hij zou vast nog wel ideeën voor schilderijen, dromen van schilderijen krijgen, maar hij zou nooit meer de energie en motivatie hebben om er gestalte aan te geven. Je kunt altijd, had Houellebecq hem gezegd toen hij het over zijn carrière als romanschrijver had, aantekeningen maken, zinnen aaneen proberen te rijgen; maar voordat je aan een roman begint moet je eerst wachten tot het allemaal compact en onweerlegbaar wordt, wachten tot er een ware kern van noodzakelijkheid verschijnt. De beslissing om een boek te schrijven neem je nooit zelf, had hij eraan toegevoegd; een boek was volgens hem als een blok beton dat besluit te stollen, en het enige wat de auteur kon doen, was aanwezig zijn en in een angstig nietsdoen wachten tot het proces vanzelf op gang kwam. Op dat moment begreep Jed dat nietsdoen hem nooit meer angst zou aanjagen, en het beeld van Olga kwam weer in zijn geheugen bovendrijven als een fantoom van onvoltooid geluk, als hij gekund had zou hij voor haar hebben gebeden. Hij stapte weer in zijn auto, reed zachtjes naar de tolhokjes en haalde zijn bankpas tevoorschijn om te betalen.
.
Het was ongeveer twaalf uur toen hij het dorp bereikte waar Houellebecq woonde, maar er was niemand op straat. Was er in dit dorp trouwens ooit wel eens iemand op straat? Het bestond afwisselend uit kalkstenen huizen met traditionele pannendaken, die waarschijnlijk typisch waren voor de streek, en gewitte vakwerkhuizen, die je eerder op het Normandische platteland zou hebben verwacht. De kerk, waarvan de steunbogen bedekt waren met klimop, droeg de sporen van een met grote ijver uitgevoerde renovatie; er viel hier met het erfgoed duidelijk niet te spotten. Overal waren sierstruiken en grasveldjes; bruine houten bordjes nodigden de bezoeker uit tot een avontuurlijk circuit langs de rand van de Puisaye. In de multifunctionele culturele ruimte was een permanente tentoonstelling over lokale ambachten ingericht. Waarschijnlijk vond je hier al heel lang alleen nog tweede huizen.
De schrijver woonde een stukje buiten het dorp; zijn aanwijzingen waren bijzonder duidelijk geweest toen hij hem ten slotte aan de telefoon had gekregen. Hij had een lange wandeling met zijn hond gemaakt, had hij gezegd, een lange wandeling over het bevroren platteland; hij zou hem met genoegen ontvangen voor de lunch.
Jed parkeerde voor het hek van een langgerekte, lage boerderij in de vorm van een L, met gekalkte muren. Hij haalde de kist met zijn schilderij van de auto en trok aan de bel. In het huis klonk direct geblaf. Een paar seconden later ging de deur open, een grote, ruwharige zwarte hond kwam blaffend naar het hek gevlogen. Vervolgens kwam ook de auteur van Elementaire deeltjes naar buiten, gekleed in een parka en een ribfluwelen broek. Hij was veranderd, realiseerde Jed zich meteen: robuuster geworden, gespierder waarschijnlijk. Energiek kwam hij aanlopen, met een verwelkomende glimlach om zijn lippen. Hij was ook vermagerd, op zijn gezicht waren fijne rimpeltjes verschenen en zijn zeer kort geknipte haar was grijs geworden. Hij was, dacht Jed, als een dier dat zijn wintervacht heeft gekregen.
.
In de openhaard van de woonkamer brandde een groot vuur; ze namen plaats op flesgroene fluwelen banken. 'Er stonden nog een paar oorspronkelijke meubels...' zei Houellebecq, 'de rest heb ik op een rommelmarkt gekocht.' Op een salontafeltje had hij plakjes worst en olijven neergezet; hij trok een fles chablis open. Jed haalde het portret uit de kist en zette het tegen de rugleuning van de bank. Houellebecq wierp er een ietwat verstrooide blik op en keek toen de kamer rond. 'Boven de openhaard zou hij mooi staan, denkt u niet?' vroeg hij ten slotte. Het was het enige wat hem leek te interesseren. Misschien is het ook wel goed zo, dacht Jed; wat is een schilderij in feite anders dan een nogal kostbaar stuk meubilering? Hij dronk met kleine teugjes van zijn wijn.
'Wilt u rondkijken?' stelde Houellebecq voor. Natuurlijk zei Jed ja. Het huis beviel hem, het herinnerde hem een beetje aan dat van zijn grootouders; maar in feite lijken al die traditionele huizen op het platteland min of meer op elkaar. Afgezien van de woonkamer was er een grote keuken, met in het verlengde ervan een voorraadkamer-die ook als houtopslag en wijnkelder dienstdeed. Aan de rechterkant waren de deuren van twee slaapkamers. De eerste, die niet gebruikt werd, had in het midden een hoog, smal tweepersoonsbed en was ijskoud. In de tweede stonden een eenpersoonsbed, een hoeksofa met ingebouwd kinderbed en een secretaire met klep. Jed ontcijferde de titels van de boeken die op de plank van de hoeksofa stonden, vlak bij het hoofdeinde van het bed: Chateaubriand, Vigny, Balzac.
'Ja, daar slaap ik...' beaamde Houellebecq, terwijl ze terugliepen naar de woonkamer en weer plaatsnamen voor het vuur. 'In mijn vroegere kinderbed... We eindigen zoals we zijn begonnen...' voegde hij eraan toe met een moeilijk te duiden uitdrukking op zijn gezicht (voldoening? berusting? verbittering?). Jed wist niets toepasselijks terug te zeggen.
Na het derde glas chablis voelde hij een lichte verdoving over zich heen komen. 'We gaan aan tafel...' zei de schrijver. 'Ik heb gisteren een stoofpotje klaargemaakt, dat smaakt nu nog beter. Stoofpot kun je goed opwarmen.'
De hond volgde hen naar de keuken, rolde zich op in een grote stoffen mand en gaf een zucht van tevredenheid. De stoofpot was lekker. Een slingerklok liet een zachte tik-tak horen. Door het raam waren met sneeuw bedekte weiden te zien, een bosje zwarte bomen doorsneed de horizon.
'U hebt een rustig leven gekozen...' zei Jed.
'We naderen het eind; we worden rustig ouder.'
'Schrijft u niet meer?
'Begin december heb ik een gedicht over vogels proberen te schrijven; ongeveer op het moment dat u me uitnodigde voor uw tentoonstelling. Ik had een voerbak gekocht, ik had er stukjes spek voor ze in gedaan; het was al koud, de winter was vroeg. Ze kwamen met heel veel tegelijk: boekvinken, goudvinken, roodborstjes... De stukjes spek vielen in goede aarde, maar om daar nu een gedicht over te schrijven... Uiteindelijk heb ik over mijn hond geschreven. Het was het jaar van de p, ik heb mijn hond Plato genoemd, en het gedicht is heel goed gelukt; het is een van de beste gedichten die ooit over de filosofie van Plato zijn geschreven - en waarschijnlijk ook over honden. Het zal een van mijn laatste werken zijn, misschien wel het laatste.'
Op datzelfde moment bewoog Plato in zijn mand, zijn poten trappelden in de lucht, hij slaakte in zijn droom een lange grom en viel weer in slaap.
'Vogels zijn niks,' ging Houellebecq verder, 'levende vlekjes kleur die hun eieren uitbroeden en duizenden insecten verslinden terwijl ze aanstellerig heen en weer vliegen, een druk en stompzinnig leven, volledig gewijd aan het verslinden van insecten - met soms een bescheiden larvenfestijn - en aan de reproductie van hetzelfde. Een hond draagt al een individueel lot en een voorstelling van de wereld in zich mee, maar zijn drama heeft iets ongedifferentieerds, het is geen geschiedenis en niet eens echt een verhaal, en ik denk dat ik het wel zo'n beetje gehad heb met de wereld als verhaal - de wereld van romans en films, de wereld van de muziek ook. Ik interesseer me alleen nog maar voor dewereld als nevenschikking - de wereld van de poëzie, van de schilderkunst. Wilt u nog wat stoofpot?'
Jed sloeg het aanbod af. Houellebecq haalde een saint-nec-taire en een époisses uit de koelkast, sneed brood en trok een nieuwe fles chablis open.
'Heel aardig dat u me dat schilderij bent komen brengen,' vervolgde hij na een paar seconden. 'Ik zal er af en toe naar kijken, het zal me eraan herinneren dat ik bij tijd en wijle een intens leven heb gehad.'
.
Ze gingen terug naar de woonkamer om koffie te drinken. Houellebecq legde twee blokken hout op het vuur en ging aan de slag in de keuken. Jed begon de boekenkast te bestuderen en was verbaasd over het geringe aantal romans - hoofdzakelijk klassieke. Wel was er een opmerkelijk aantal werken van de negentiende-eeuwse maatschappijhervormers: de bekendsten, zoals Marx, Proudhon en Comte; maar ook Fourier, Cabet, Saint-Simon, Pierre Leroux, Owen, Carlyle, en anderen die hem nauwelijks iets zeiden. De schrijver kwam terug met een dienblad waarop een koffiekan, bitterkoekjes en een fles prui-menbrandewijn stonden. 'U kent de uitspraak van Comte,' zei hij, 'dat de mensheid meer doden dan levenden telt. Zover ben ik dus inmiddels, ik heb vooral contact met doden...' Ook daarop wist Jed niets terug te zeggen. Op de salontafel lag een oude uitgave van deHerinneringen van Tocqueville.
'Een opmerkelijk geval, Tocqueville...' vervolgde de schrijver. 'Over de democratie in Amerika is een meesterwerk, een boek met een ongekende visionaire kracht, absoluut vernieuwend in alle opzichten; het is ongetwijfeld het intelligentste politieke boek ooit geschreven. En nadat hij dat ongelofelijke boek had voortgebracht ging hij niet verder, maar stelde hij alles in het werk om te worden gekozen als gedeputeerde in een bescheiden arrondissement van de Manche, en vervolgens om verantwoordelijkheden te nemen in de regeringen van zijn tijd, als een volstrekt normale politicus. En toch bezat hij nog altijd hetzelfde scherpe inzicht, hetzelfde observatievermogen...' Hij bladerde de Herinneringen door en aaide ondertussen de rug van Plato, die weer aan zijn voeten was gaan liggen. 'Moet u dit horen, als hij het over Lamartine heeft! O la la, die krijgt er flink van langs, Lamartine...!' Met aangename, melodieuze stem las hij voor:
'Ik weet niet of ik in deze wereld van egoïstische ambities waarin ik heb geleefd ooit iemand ben tegengekomen die minder aan het algemeen welzijn dacht dan hij. Ik heb massa's mensen het land zien ontregelen ter meerdere eer en glorie van zichzelf: dat is de gangbare perversiteit; maar hij is denk ik de enige die me elk moment bereid leek om de wereld op zijn kop te zetten bij wijze van verstrooiing.
Tocqueville weet niet hoe hij het heeft als hij wordt geconfronteerd met een dergelijk individu. Zelf is hij een door en door eerlijke kerel, die probeert te doen wat hem het beste lijkt voor zijn land. Ambitie en hebzucht kan hij begrijpen; maar zo'n acteurstemperament, zo'n mengeling van amateurisme en gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel, daar staat hij paf van. Moet u dit horen, vlak daarna:
Ik heb nooit iemand gekend die minder oprecht was, die een grotere minachting voor de waarheid had. Of eigenlijk is het woord minachting niet juist: hij had zo weinig respect voor de waarheid dat hij zich er op geen enkele manier om bekommerde. Al schrijvend of sprekend wipt hij de waarheid in en uit zonder het te beseffen, helemaal vervuld van het effect dat hij op dat moment wil bereiken...'
Houellebecq vergat zijn gast en bleef voor zichzelf verder lezen, bladzij na bladzij, met stijgende pret.
Jed wachtte, aarzelde, sloeg toen in één teug zijn pruimen-brandewijn achterover en schraapte zijn keel. Houellebecq keek op. 'Ik ben natuurlijk gekomen...' zei Jed, 'om u dit schilderij te geven, maar ook omdat ik een boodschap van u hoop te krijgen.'
'Een boodschap?' De glimlach van de schrijver verdween langzaam van zijn lippen, over zijn gezicht gleed een grauwe, stenen droefheid. 'De indruk die u hebt...' zei hij ten slotte traag, 'is dat mijn leven ten einde loopt en dat ik ontgoocheld ben, is dat het?'
'Eh... ja, zo ongeveer.'
'Nou, u hebt gelijk: mijn leven loopt ten einde en ik ben ontgoocheld. Niets waar ik in mijn jeugd op hoopte is gebeurd. Ik heb interessante momenten gekend, maar altijd waren ze moeilijk, altijd vergden ze een uiterste krachtsinspanning, nooit heb ik het gevoel gehad dat iets me vanzelf aan kwam waaien en nu heb ik er schoon genoeg van, ik zou gewoon willen dat er een eind aan kwam zonder al te veel pijn, zonder ziekte die me aan mijn bed kluistert, zonder grote gebreken.'
'U praat net als mijn vader...' zei Jed zacht. Houellebecq schoot overeind bij het woordvader, alsof hij iets obsceens had gezegd, toen verscheen er een vermoeide, beleefde maar afstandelijke glimlach op zijn gezicht. Jed werkte achter elkaar drie bitterkoekjes en een groot glas pruimenbrandewijn naar binnen voordat hij verder ging.
'Mijn vader...' herhaalde hij uiteindelijk, 'heeft me over William Morris verteld. Ik wilde weten of u die kent, wat u van hem denkt.'
'William Morris...' Zijn toon was opnieuw onpersoonlijk, objectief. 'Gek dat uw vader u over hem heeft verteld, bijna niemand kent William Morris.'
'Blijkbaar wel in de architecten- en kunstenaarskringen waar hij in zijn jonge jaren in verkeerde.'
.
Houellebecq stond op, zocht minstens vijf minuten in zijn boekenkast en haalde toen een dun boekje met een versleten, gelige kaft tevoorschijn, kunstig versierd met art nouveau-motie-ven. Hij ging weer zitten en sloeg voorzichtig de bespikkelde, verharde bladzijden om - het boek was duidelijk al jaren niet geopend.
'Hier,' zei hij ten slotte, 'dit situeert zijn ideeën wel een beetje. Het komt uit een lezing die hij in 1889 in Edinburgh heeft gehouden:
Dat is kortom de positie die wij als kunstenaars innemen: wij zijn de laatste vertegenwoordigers van het handwerk, waaraan de commerciële productie een fatale klap heeft toegebracht.
Aan het eind heeft hij zich bij het marxisme aangesloten, maar in het begin was het anders, echt origineel. Hij vertrekt van het standpunt van de kunstenaar die een werk maakt, en probeert dat te generaliseren naar de hele wereld van de productie-industrieel en agrarisch. We kunnen ons tegenwoordig moeilijk voorstellen hoe rijk het politieke denken van die tijd was. Chesterton heeft William Morris eer bewezen met The Return of Don Quixo-te, een merkwaardige roman waarin hij een revolutie laat plaatsvinden die draait om de terugkeer naar het handwerk en naar het middeleeuwse christendom, een revolutie die zich gaandeweg over de Britse eilanden verspreidt, de andere - socialistische en marxistische - arbeidersbewegingen verdringt en uitmondt in de afschaffing van het industriële productiesysteem ten gunste van ambachtelijke en agrarische gemeenschappen. Een volkomen onwaarschijnlijk idee, behandeld in een feeërieke sfeer, niet zo heel anders dan Father Brown. Ik denk dat Chesterton er veel van zijn persoonlijke overtuigingen in heeft gelegd. Maar het moet gezegd, op grond van wat we van hem weten, dat William Morris een heel bijzonder iemand was.'
In de haard viel een blok om, er stoof een wolk van kooldeeltjes op. 'Ik had een haardscherm moeten kopen...' mopperde Houellebecq, en hij nipte aan zijn glas brandewijn. Jed had zijn blik nog altijd strak en aandachtig op hem gericht, hij was bevangen door een ongewone, onbegrijpelijke nerveuze spanning. Houellebecq keek hem verbaasd aan, en Jed besefte tot zijn schaamte dat er stuiptrekkingen door zijn linkerhand liepen. 'Sorry,' zei hij ten slotte, terwijl hij zich in één klap ontspande. 'Ik zit in een... vreemde periode.'
'William Morris had geen bijzonder vrolijk leven, naar de gewone standaard gemeten,' hernam Houellebecq. 'Toch wordt hij door iedereen die hem heeft gekend als blijmoedig, optimistisch en actief omschreven. Op zijn drieëntwintigste leerde hij Jane Burden kennen, die achttien was en als schildersmodel werkte. Twee jaar later trouwde hij met haar en overwoog zelf ook te gaan schilderen, maar zag daarvan af omdat hij zichzelf niet getalenteerd genoeg voelde - hij plaatste de schilderkunst boven alles. Hij liet een zelf ontworpen huis bouwen in Upton, aan de oever van de Theems, en richtte het naar zijn eigen idee-en in om er te wonen met zijn vrouw en hun twee dochtertjes. Zijn vrouw was volgens iedereen die haar heeft ontmoet bijzonder mooi; maar trouw was ze niet. Ze kreeg met name een relatie met Dante Gabriel Rossetti, de leider van de prerafaë-litische beweging. William Morris had veel bewondering voor hem als schilder. Uiteindelijk trok hij bij hen in en verdrong hem botweg uit het huwelijksbed. Toen begon Morris reizen naar IJsland te maken, hij leerde de taal en ging saga's vertalen. Na een paar jaar kwam hij terug en besloot Rossetti erop aan te spreken; die zwichtte en ging weg, maar er was iets gebroken en het echtpaar vond de lichamelijke intimiteit nooit meer echt terug. Hij was al actief in verschillende sociale bewegingen, maar verliet de Social Democratie Federation, die hem te gematigd leek, om de Socialist League op te richten, die openlijk communistische standpunten verdedigde, en tot zijn dood streed hij onvermoeibaar voor de communistische zaak, schreef krantenartikelen, hield lezingen, organiseerde meetings...'
Houellebecq zweeg, schudde gelaten zijn hoofd en streek met zijn hand over de rug van Plato, die gromde van voldoening.
'Tot het einde toe,' zei hij traag, 'heeft hij ook de Victoriaanse preutsheid bestreden en voor de vrije liefde gevochten...'
'Weet u,' voegde hij er nog aan toe, 'ik heb altijd een hekel gehad aan het weerzinwekkende, maar toch zo geloofwaardige idee dat de edelmoedige, ogenschijnlijk belangeloze inzet voor een bepaald doel alleen maar dient ter compensatie van problemen in de privé-sfeer...'
Jed zweeg, wachtte minstens een minuut. 'Denkt u dat hij een utopist was?' vroeg hij ten slotte. 'Een totale fantast?'
'Ja, op een bepaalde manier, absoluut. Hij wilde de scholen afschaffen omdat hij dacht dat kinderen beter zouden leren in een sfeer van totale vrijheid; hij wilde de gevangenissen afschaffen omdat hij dacht dat misdadigers door hun wroeging al voldoende werden gestraft. Je kunt al die absurditeiten moeilijk lezen zonder een combinatie van medelijden en walging te voelen. En toch, en toch...' Houellebecq aarzelde, zocht naar woorden. 'Toch, paradoxaal genoeg, heeft hij op het praktische vlak bepaalde successen geboekt. Om zijn ideeën over de terugkeer naar het ambachtelijke productiesysteem in praktijk te brengen richtte hij al heel vroeg een decoratie- en meubelbedrijf op; de arbeiders maakten er veel minder uren dan in de toenmalige fabrieken, die eerlijk gezegd je reinste strafkampen waren, en ze werkten vooral in alle vrijheid, ieder van hen was van begin tot eind verantwoordelijk voor zijn taak, het basisprincipe van William Morris was dat ontwerp en uitvoering nooit van elkaar gescheiden mochten worden, net zomin als dat in de middeleeuwen het geval was. Alle bronnen zijn het erover eens dat de werkomstandigheden idyllisch waren: goed verlichte en geventileerde werkplaatsen aan de oever van een rivier. Alle opbrengsten werden onder de werkers verdeeld, op een klein percentage na, dat diende om de socialistische propaganda te financieren. En tegen elke verwachting was het meteen een succes, ook op commercieel vlak. Na het fijne timmerwerk richtten ze zich op sieraden en leer, toen op glas-in-loodramen, stoffen, meubelbekleding, telkens met hetzelfde succes: de firma Morris & Co is altijd winstgevend geweest, van begin tot eind. Dat heeft geen van de vele negentiende-eeuwse arbeiderscoöperaties voor elkaar gekregen, of het nu de falanstères van Fourier waren of de icarische gemeenschap van Cabet, geen van alle hebben ze een efficiënte productie van goederen en waren op poten weten te zetten: met uitzondering van het door William Morris opgerichte bedrijf is het één lange lijst van mislukkingen. En dan heb ik het nog niet over de latere communistische samenlevingen...'
.
Hij zweeg weer. Het licht in de kamer begon af te nemen. Hij stond op, deed een schemerlamp aan, legde nog een houtblok op het vuur en ging weer zitten. Jed keek nog altijd aandachtig naar hem, met zijn handen op zijn knieën, zonder een woord te zeggen.
'Ik weet niet,' zei Houellebecq, 'ik ben te oud, ik heb de behoefte en de gewoonte niet meer om conclusies te trekken, of het moet om heel eenvoudige dingen gaan. Weet u, er zijn portretten van hem, tekeningen van Burne-Jones: tijdens het uitproberen van een nieuw mengsel van plantaardige kleurstoffen, tijdens het voorlezen aan zijn dochters. Een massieve, ruwe vent met een hoogrood, levendig gezicht, een kleine bril en een verwarde baard, op alle tekeningen straalt hij permanente hyperactiviteit en onuitputtelijke goede wil en argeloosheid uit. Wat je ongetwijfeld kunt zeggen is dat het door William Morris bepleite samenlevingsmodel niets utopisch zou hebben in een wereld waarin alle mensen op William Morris zouden lijken.'
.
Jed bleef wachten, lange tijd, terwijl de nacht viel over de omringende velden. 'Dank u wel,' zei hij ten slotte, terwijl hij overeind kwam. 'Het spijt me dat ik u heb gestoord in uw afzondering, maar uw mening was belangrijk voor mij. U hebt me erg geholpen.'
In de deuropening werden ze bevangen door de kou. De sneeuw glansde zwakjes. De zwarte takken van de kale bomen staken af tegen de donkergrijze lucht. 'Het gaat ijzelen,' zei Houellebecq, 'rij voorzichtig.' Toen Jed keerde om weg te rijden zag hij hem bij wijze van groet heel traag zwaaien met zijn hand ter hoogte van zijn schouder. Zijn hond, die naast hem zat, leek met zijn kop te knikken alsof hij het goed vond dat hij wegging. Jed wilde hem graag nog eens terugzien, maar hij had het voorgevoel dat het er niet van zou komen, dat er in elk geval allerlei belemmeringen en moeilijkheden zouden rijzen. Zijn sociale leven was duidelijk een stuk eenvoudiger aan het worden.
.
Via kronkelige, verlaten departementale wegen reed hij langzaam, niet harder dan 30 km/u, weer naar de snelweg aio. Vanaf de oprit zag hij onder zich de immense lichtslinger van de koplampen, en hij begreep dat hij in een eindeloze reeks files terecht zou komen. De buitentemperatuur was tot - i2°c gezakt maar de binnentemperatuur bleef constant op i9°c, de airconditioning werkte perfect; hij voelde geen greintje ongeduld.
Toen hij France Inter aanzette viel hij midden in een programma waarin de culturele actualiteit van de week werd ontleed; de commentatoren schaterden luidruchtig, hun stereotiepe gekef en hun lachjes waren ondraaglijk vulgair. France Mu-sique zond een Italiaanse opera uit waarvan de bombastische, gekunstelde virtuositeit hem algauw op de zenuwen werkte; hij zette de autoradio af. Hij had nooit van muziek gehouden en hield er kennelijk minder van dan ooit, in een flits vroeg hij zich af wat hem ertoe had gebracht zich te wagen aan een kunstzinnige voorstelling van de wereld, of zelfs ook maar te denken dat een kunstzinnige voorstelling van de wereld mogelijk was, de wereld was allesbehalve een onderwerp van kunstzinnige emotie, de wereld deed zich in alle opzichten voor als een doelmatig mechanisme, zonder de geringste magie en zonder speciaal belang. Hij zette de radio op Autoroute fm, waar alleen concrete informatie werd gegeven: ter hoogte van Fontainebleau en Nemours waren ongelukken gebeurd, de vertragingen zouden waarschijnlijk aanhouden tot Parijs.
Het was zondag 1 januari, bedacht Jed, niet alleen het eind van een weekend maar ook van een vakantieperiode, en het begin van een nieuw jaar voor al die mensen die traag naar huis reden, waarschijnlijk scheldend op het trage verkeer, en die nu over een paar uur de grens van de Parijse agglomeratie zouden bereiken, om na een korte nacht hun plaats - hoog of laag - in het westerse productiesysteem weer in te nemen. Ter hoogte van Melun-Sud vulde de lucht zich met wittige mist, de voortgangvan de auto's werd nog trager, vijf kilometer lang reden ze stapvoets, totdat de mist ter hoogte van Melun-Centre geleidelijk weer optrok. De buitentemperatuur was -17°c. Hijzelf was minder dan een maand geleden van de andere mensen onderscheiden door de wet van vraag en aanbod, de rijkdom had hem plotseling als een vonkenregen omhuld, van elk financieel juk bevrijd, en hij besefte dat hij op het punt stond om afscheid te nemen van deze wereld, waarvan hij nooit echt deel had uitgemaakt: zijn toch al niet erg talrijke menselijke relaties zouden een voor een droogvallen en verdorren, hij zou door het leven gaan zoals hij nu in zijn perfect afgewerkte Audi Allroadaózat, vredig en vreugdeloos, voorgoed neutraal.