28

Men wist wat er gebeuren moest.

Als ze erin zouden slagen iedereen goed te coördineren, zou het plan kunnen lukken.

Azim nam alles nog eens kort door om er zeker van te zijn dat hij geen enkel detail had overgeslagen.

De vrijwilligers zouden binnen een uur opgesteld zijn. De dag die hij had doorgebracht in El Gamaliya was niet voor niets geweest. De oude drugsverslaafde had er meteen mee ingestemd, ondanks zijn angst. De winkelier was gezwicht toen Azim hem eraan had herinnerd dat het doel het redden van kinderen was. De twee mannen waren meteen op zoek gegaan naar andere vrijwilligers. Ze hadden de helft van de mannen die nodig waren, gevonden onder verwanten van de slachtoffers. De andere helft werd verzameld voor het einde van de dag, voor Maghrib1.


1Tijdstip van gebed, net voor de avondschemer. De Arabische dag begint bij het ondergaan van de zon in plaats van bij het opkomen.


Het plan van Azim was een heel eenvoudig optelsommetje en berustte net zo veel op het netwerk van bewakers als op geluk.

De ghoela was tot vier keer toe gezien, binnen een beperkte omtrek, altijd in de wijk El Gamaliya. Azim hoopte dat als de mannen op strategische plaatsen op de daken opgesteld stonden en de ghoela door de wijk zou komen, deze gezien en gepakt zou kunnen worden. Met de hulp van de oude man en de winkelier, de twee getuigen van het monster, had Azim een dertigtal vrijwilligers gevonden en gemotiveerd. Een voor een werden ze geplaatst op het dakterras van een gebouw met de opdracht zich niet te verroeren. De komst van een imam deed de grappenmakers zwijgen en gaf Azim de zekerheid dat ze hun verplichtingen zouden nakomen, meer nog door religieuze vrees dan door plichtsbesef. De spirituele leider had zich bij de mannen gevoegd en zij hadden hem verteld wat de bedoeling was. Er werd gemompeld dat een ghoela de buurt onveilig maakte, dat ze haar die nacht zouden betrappen. 'En als een gelovige oog in oog met haar komt te staan, wat gebeurt er dan?' had de imam geschreeuwd. Alleen gebeden gericht tot Allah konden dat monster verjagen, had hij beweerd ten overstaan van de eerbiedige blikken. Als een dergelijk schepsel door hun straten ijsbeerde, was het aan hem om het te laten vluchten.

Ondanks zijn politie-insigne wist Azim dat hij tegenover de imam niet veel in te brengen had; die had gezegd dat als de ghoela ontdekt zou worden, hij naar de betreffende plek moest gaan om zich ervan te overtuigen dat het inderdaad een duivel was. Alleen de imam kon hem in dat geval verstoten. Als het een crimineel van vlees en bloed was, zou de politie het overnemen en hem arresteren.

'Wat verwachten we eigenlijk te vinden? Een man of... een ghoela?' Twee getuigen hadden bij hoog en bij laag beweerd dat wat ze hadden gezien niet menselijk was. Azim wist niet wat hij ervan moest denken. Alles kwam samen in de mythologische hypothese. Toch hadden de westerse scholing en de rationele zekerheden van de politieschool hem al behoorlijk aan het twijfelen gebracht. Hij kon niet ontkennen dat hij ergens geloofde in een menselijke verklaring van het drama.

De zon ging onder. Iedereen nam wat versnaperingen en een deken mee om het hoofd te kunnen bieden aan de lange nacht die hun wachtte en zocht zijn uitkijkpost op.

Een handelaar in fournituren van de Khan al-Khalili1, van wie de neef een vrijwilliger was, zorgde voor lampen voor alle wakers. Daarmee konden ze signalen geven. Wanneer iemand een vorm met een kap zag die zich op een vreemde manier verplaatste, moest hij zo snel mogelijk de kaars in de lamp aansteken en de lamp bewegen in de richting van de hoogste uitkijkpost, waar Azim zat.


1 Enorme bazaar, beroemd in Cairo.


De nacht nam bezit van de straatjes.

De luiken gingen achter elkaar dicht, terwijl men de schaarse lantaarns in de straten aanstak.

De warmte trok langzaam weg en de honderden geuren die in El Gamaliya dreven, vloeiden terug naar de gesloten winkeltjes, stallen en schuren, waar de rust was weergekeerd.

Gepraat, geklets, geschreeuw en woordenwisselingen verdrongen elkaar in de beschutting van de oude muren.

De sterren begonnen gaatjes te prikken in het dak van de wereld, steeds talrijker. Azim aanschouwde de hemel zwijgzaam. Het was alsof de aarde slechts een bouwwerk was en de hemel een ander bouwwerk, dacht hij. Twee hemelse buren die elkaar hun licht zenden boven miljoenen levens over miljoenen kilometers.

De silhouetten van de minaretten leken te schommelen op het reliëf van de kosmos.

In de verte lieten de muezzins hun oproep tot gebed horen.

En de uren gingen voorbij.

 

Heliopolis, vlakke stad, stad van zuilen, met zijn hoefijzerbogen, zijn accoladebogen, stad met brede en schone straten, opgericht in een heel modieuze Moorse stijl.

Jeremy stapte uit de tram tegenover het Heliopolis Palace. Van daaruit moest hij een klein eindje lopen om de villa van Keoraz te bereiken die naast de golfbaan lag.

Een drie meter hoge ommuring beschermde het heiligdom van de miljonair. Deze stelde privacy en rust erg op prijs.

Hier kan hij leven, beschermd tegen nieuwsgierige blikken. Hier kan hij zijn duistere activiteiten verhullen...

Jeremy trok aan de bel die bij het hek hing. De bewaker verscheen al snel en liet hem binnen toen hij van zijn identiteit kennis had genomen.

De villa in Romeinse stijl was gebouwd op de top van een kleine kunstmatige heuvel en kon via een knarsend grindpad te midden van een zee van perfect onderhouden gras bereikt worden. Eenmaal boven bleef Jeremy van verbijstering even stilstaan.

De laatste twintig meter van de weg was geplaveid met zwart marmer, geflankeerd door verzilverde en vergulde vijgenbomen en twee lange bassins gevuld met kwik waarin de sterrenhemel met een perfecte helderheid werd weerspiegeld.

Om de vijf stappen brandde er een fakkel om de pracht van het geheel nog beter uit te laten komen. Naast de zilveren en gouden boomblaadjes, hingen er belletjes van dezelfde edelmetalen aan de takken, die zo gevoelig waren dat ze trilden wanneer iemand passeerde.

Jeremy volgde de bewaker op zijn tenen door dit onwaarschijnlijke decor, verrast door het gemak waarmee hij zich op het marmer voortbewoog.

Keoraz verscheen aan het einde, hij kwam de hal uit en wachtte tussen de zuilen van het bordes.

'Meneer Matheson! Wat vindt u van mijn tuintje in Mesopotamische stijl?'

'Netjes.'

Keoraz, die waarschijnlijk uitbundiger lofprijzingen gewend was, zweeg even.

'En prachtig,' voegde Jeremy eraan toe.

'Ik geef toe dat ik niet de ontwerper ervan ben... Ik heb de tuin laten aanleggen naar het voorbeeld van die van Khumarawayh, een emir van de dynastie der Toeloeniden, zegt u dat wat?'

'Helemaal niets.'

'Eind negentiende eeuw. Geschiedenis is belangrijk, rechercheur, ze is de basis van onze toekomst.'

Hij kende de geschiedenis, en waarschijnlijk ook de legenden van Egypte, dacht Jeremy. Hij kon maar met moeite een grijns van voldoening verbergen. Keoraz voldeed steeds meer aan het profiel. Hij beschikte over de kennis die het mogelijk maakte om met de beroemde ghoela zijn misdaden te verhullen.

'Kom toch binnen, we nemen het aperitief in het atrium.' Hij stuurde de bewaker weg en leidde Jeremy zijn huis binnen, waar ze bijna meteen weer uit liepen om in een binnenhof uit te komen, dat betegeld was en een impluvium - een Romeins bassin - in het midden had. Twee purperkleurige sofa's met zwarte kussens geborduurd met gouddraad lagen al klaar. Hangende lantaarns omringden hen met zacht licht en warmte. Fresco's met landelijke vergezichten bedekten de muren.

'Gaat u zitten. Wat wilt u drinken?'

Jeremy had geen tijd om te antwoorden.

'Whisky.'

Jezabel stond in de opening van de deur die uitkwam op een van de hoofdvertrekken.

'Je drinkt toch altijd whisky?'

Hij knikte zonder iets te zeggen.

Ze droeg een nauwsluitende rode japon en had een sigarettenpijpje in haar hand waarin langzaam een sigaret opbrandde.

Keoraz bekeek aandachtig hoe ze op elkaar reageerden voordat hij weer iets zei.

'Ik heb een uitstekende whisky staan. Ik ga hem even pakken. Excuseert u mij, maar ik verdraag geen personeel meer in huis. Ik heb bijna iedereen ontslagen. Je wordt uiteindelijk nooit beter bediend dan door jezelf.'

Waarop hij door een zijdeur verdween.

Jeremy, die was gaan zitten, stond op toen Jezabel naar hem toekwam.

'Laat die beleefdheid toch achterwege,' zei ze terwijl ze tegenover hem ging zitten. 'Was het niet te moeilijk hier te komen?'

'Ik wist waar het was.'

'Ik heb het niet over de route, ik heb het over de beslissing.'

Een spottend glimlachje verscheen om haar karmijnrode lippen.

'Jij die weigert mij "mevrouw" te noemen. Dat jij ons nu in ons eigen huis bezoekt waar wij als paar leven, dat zal ten koste gaan van je trots.'

'Trots heeft er niets mee te maken.’

'O nee? Wat dan? Eenvoudigweg affectie?'

'Een tederheid die betrekking heeft op ons verleden.'

Haar glimlach werd nog breder.

'Natuurlijk... Dat was ik vergeten, neem me niet kwalijk.'

Keoraz verscheen weer met een dienblad waarop drie glazen stonden. Hij bood de rechercheur zijn whisky aan, pakte een champagneglas voor zijn vrouw en een voor zichzelf en ging heel dicht bij haar staan.

'Mijn liefste, ik heb de hele avond voor jou gereserveerd,' zei hij.

'Voordat we verdergaan, meneer, zou ik u graag willen vragen of u het onderzoeksrapport hebt gelezen.'

De miljonair trok een wenkbrauw op en keek Jeremy met een geamuseerde blik aan.

'U bedoelt?'

'Dat had niet gemogen, het spijt me, dat moet u weten.'

'Het gaat om mijn belangen, ik denk dat ik alle recht heb die te beschermen, jammer als dat tegen de procedures in gaat. We bevinden ons ver van de metropool, dat houdt in dat onze protocollen flexibel zijn, een flexibiliteit die het enige voordeel is in deze uithoek. Het zou bespottelijk zijn er geen gebruik van te maken.'

Jeremy nam een slok en besloot de aanval in te zetten: 'U zou tot de verdachten kunnen behoren; het lezen van het rapport zou problemen kunnen opleveren.'

'Ik, een verdachte?'

Het was zo idioot dat hij er alleen maar om kon lachen.

'Ben je niet goed bij je hoofd, Jeremy?' schimpte Jezabel.

'Ik meen het. Trouwens, wat doet u 's nachts, meneer Keoraz?'

'Rechercheur! Bent u hier om die zaak op te lossen of zoekt u iets om me schade te berokkenen?'

Jeremy trok een sigaret uit zijn pakje, stak die op en verklaarde: 'Ik wil u helemaal niet in verlegenheid brengen, ik doe gewoon mijn werk. Als ik dat niet doe, zou men die vergissing kunnen gebruiken in het proces om de schuldige vrij te pleiten.'

Hij verhief zijn stem en voegde toe: "'Hoe kunt u elke andere persoon terzijde schuiven, rechercheur Matheson, als u zelfs niet alle hoofdpersonen hebt ondervraagd?" zou uit de mond van een advocaat nadelig zijn voor onze aanklacht.'

Keoraz dronk de laatste helft van zijn champagne in één teug op.

'Goed, vooruit dan, wat wilt u weten?'

Jeremy keek hem aan en probeerde door dat schild van zakenman heen te dringen en zijn werkelijke aard te doorgronden. Maar hij kwam niet verder dan dat gladde uiterlijk, dat nog eens benadrukt werd door de perfecte middenscheiding in zijn haar. Hij was zo koelbloedig als een hagedis.

'Dat waardeer ik,' zei de rechercheur uiteindelijk. 'Om te beginnen: waar brengt u uw nachten door?'

Geamuseerd door de vraag legde Keoraz een hand op die van zijn vrouw.

'Hier, thuis. En soms in het Mena House in Gizeh.'

'Slaapt u alleen?'

'Wat is dat nou voor een vraag?'

'Antwoord, alstublieft.'

Jezabel deed dat: 'Je kent me, Jeremy, je zou moeten weten hoe het zit.'

Jeremy verdroeg de bedekte toespeling omdat hij zichzelf verbood iets te voelen.

'Ik zou graag willen dat meneer zelf antwoord gaf,' zei hij.

'Nee,' zei Keoraz, 'ik slaap niet alleen, Jezabel is bij me.'

'Zij is dus uw alibi voor de nachten dat de misdaden zijn gepleegd?'

'Natuurlijk! Als ik een alibi nodig heb... maar ik geloof niet dat we al zover zijn, rechercheur.'

Jeremy nam nog een slok van het brandende vocht.

'Geef toe dat het een wat slap alibi is,' zei hij, 'als je diep slaapt, is het moeilijk te bepalen of je partner de hele nacht aanwezig is geweest.'

'Ik bevestig het toch,’ drong Jezabel aan.

Jeremy weerhield zich ervan om antwoord te geven. Hij was te ver gegaan, hij was niet professioneel bezig als hij zijn redenering door jaloezie liet beïnvloeden. Hij zou zichzelf belachelijk maken, in diskrediet brengen.

Hij hief zijn hand voor zich op als teken van excuus.

‘Heel goed, ik moet deze vragen stellen, ik weet zeker dat u dat begrijpt.'

Jezabel gooide nonchalant haar peuk in het water van het bassin. Haar man tandenknarste, maar bespaarde haar de scène waar de rechercheur bij was. Hij verdrong zijn woede en richtte zich tot de rechercheur: 'Heb ik goed begrepen dat er tot gisteren nog geen enkel tastbaar spoor was? Zijn er nu al vorderingen?'

'Het spijt me, maar daar kan ik niets over zeggen. Laten we zeggen dat het onderzoek loopt.'

Keoraz stond op het punt te antwoorden, toen zijn uitdrukking plotseling veranderde. De afstandelijke en gesloten man kreeg bijna een tedere trek.

'Hé, wat doe jij uit bed?'

Jeremy volgde hem terwijl hij opstond en naar een kind liep van een jaar of tien dat in een van de deuropeningen was verschenen. De kleine had hetzelfde scherpe profiel als zijn vader. Hij had een beer aan zijn arm hangen.

'Rechercheur, ik stel u voor aan mijn zoon, Georges Keoraz.'

Jeremy groette het kind met een handgebaar, maar zei niets.

'Kom maar,' zei Keoraz tegen zijn kind met een zachtheid die niet bij hem paste. 'Je zou in bed moeten liggen. Morgen heb je pianoles bij mevrouw Lentini, en als je niet goed slaapt, heb je niet de kracht om met de tram te gaan, om naar school te gaan, je...'

De zakenman nam zijn zoon in zijn armen en sprak hem nog steeds zachtjes toe.

Jeremy voelde een warme hand op zijn been.

'Blijf je eten? Voor die ene keer dat je hier bent, zou het jammer zijn daar niet een beetje van te profiteren...'

Aan het dak van het gebouw waar Azim waakte, was duidelijk te zien hoe oud het was: en dat was eerder verontrustend dan indrukwekkend. De barsten liepen van de ene kant van het dak naar de andere, nog gedetailleerder dan de lijnen in een hand. Je bereikte het dak via een luik waar de twee stijlen van een trap uitstaken als de horens van een verstopte duivel.

Houten palen zakten weg in slecht bewerkte gaten; ze dienden om een dak van zeil te dragen waaronder twee hangmatten schommelden. Een kruik met water en een potje dadels stonden op het tapijt.

Azim doezelde in een van de hangmatten, terwijl zijn ademhaling door zijn snor floot. Zijn partner die de wacht hield, een zekere Khalil, zat tegen de rand van het dak geleund; zijn armen rustten op het oude, wankele metselwerk. Hij keek de nacht in.

Terwijl de rest van de wijk sliep in duisternis, straalde er uit de hoofdstraten een zwak licht van de lantaarns.

Ze waakten al enkele uren over El Gamaliya, zonder een enkel teken van het schepsel.

Khalil overzag de verschillende plekken waar een signaal vandaan kon komen. Geen enkele beweging; geen enkel licht.

De slaap vlocht zijn mantel van stilte over de stad, dempte de geluiden, verdoofde de geesten en velde de lichamen.

De jongeman liet zich naar achteren rollen en stond op om een handje dadels te pakken. De rechercheur snurkte nauwelijks, de opwinding weerhield hem ervan zich te veel te ontspannen.

In de verte sloeg een luik dicht, waarop Khalil opsprong.

Azim opende enkele keren zijn mond voordat hij weer terugzonk in de warmte van zijn dromen.

Khalil begon over het dak heen en weer te lopen, in een soepel ritme. Alle opwinding van de dag was verflauwd nu de sluier van de tijd de emoties had gefilterd; wat overbleef was slechts verveling. Khalil ging weer geleund tegen de rand zitten.

Hij nam nog een dadel en rilde.

Zijn deken lag in de hangmat, hij aarzelde of hij hem zou pakken en om zich heen zou slaan. De nachten begonnen net zo koud te worden als de dagen verstikkend waren. Dit jaar was de woestijnwind vastbesloten de lente te verslaan en in Egypte voor een vroege zomer te zorgen.

Hij rekte zijn armen uit naar de hemel en gaapte.

Een stukje steen brokkelde van de muur en verdween onmiddellijk in de duisternis van de straat, vijftien meter lager.

Khalil bracht zijn armen weer naar beneden.

Zo rustig mogelijk.

Hij slaakte bijna een kreet van verwondering.

Zijn handen tastten naar de muur, maar daar bevond zich niets meer. Hij balde zijn vuisten en spande zijn buikspieren aan.

Hij deinsde achteruit, zijn adem stokte in zijn keel.

Hij liet zich vallen tussen de spleten van het dak en bedankte ondertussen Allah met een trillend gemompel.

Het had weinig gescheeld of hij was op de grond verpletterd, zijn schedel verpulverd als een potje. Khalil bracht zijn aandacht weer naar de sterren.

Dat had echt maar weinig gescheeld...

Als hij zich warm in zijn deken had gehuld, was het anders afgelopen. De lucht kwam hem ineens aangenamer voor.

Het hout van de trap kraakte.

Khalil draaide zich naar de trap. Niemand.

Hij liep ernaartoe, hij slofte met zijn mocassins door het stof en boog zich over het gat, terwijl hij een van de stijlen vasthield.

Het was helemaal zwart in het trapgat en Khalil kon niets onderscheiden. Een van de treden van de trap kraakte weer.

Khalil hurkte en stak zijn hoofd in het zwarte vierkant.

Misschien was het het meisje van de eerste verdieping?

'Is daar iemand?' fluisterde hij. 'Mina, ben jij dat?'

Een vorm ontvouwde zich, een meter onder hem.

En een vreemde kop stak de nacht in en keek hem aan.

Twee gele ogen.

Niet van een mens.

Khalil sprong krijsend naar achteren. Hij wilde zich vastgrijpen aan de trap, maar die begon te wankelen.

Een razend gemiauw steeg op uit het gat en de kat ging ervandoor. Azim was snel uit zijn hangmat gekropen en stond al naast zijn partner; zijn hand op het wapenetui dat aan zijn riem hing.

'Wat is er?' stamelde hij, nog half slaperig.

Khalil begon te lachen, opgelucht te lachen.

'Wat? Wat is er nou?' drong Azim aan, die zijn vrolijkheid niet deelde.

'Niets, het was maar een kat. Een kat die me heeft laten schrikken.'

Azim bevrijdde met een lange zucht de spanning die zich zojuist in zijn borstkas had opgehoopt. Hij streek een hand over zijn gezicht.

Khalil sprong overeind.

'Het signaal! Het signaal!'

Elk spoor van vreugde verdween bij de jongenman, die met zijn wijsvinger in noordelijke richting wees, met ogen als schoteltjes.

Azim volgde zijn vinger en zag aan de top van een klein gebouw een licht dat van rechts naar links bewoog.

Azim balde zijn vuisten.

Het was eindelijk zover.

De ghoela was zojuist uit haar hol gekropen.

Het mysterie van Mont Saint-Michel
001.html
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0010.xhtml
Section0005_0002.xhtml
Section0006.xhtml
Section0005_0003.xhtml
Section0005_0004.xhtml
Section0005_0005.xhtml
Section0005_0006.xhtml
Section0005_0007.xhtml
Section0005_0008.xhtml
Section0005_0009.xhtml
Section0005_0010.xhtml
Section0005_0011.xhtml
Section0005_0012.xhtml
Section0005_0013.xhtml
Section0005_0014.xhtml
Section0005_0015.xhtml
Section0005_0016.xhtml
Section0005_0017.xhtml
Section0005_0018.xhtml
Section0005_0019.xhtml
Section0005_0020.xhtml
Section0005_0021.xhtml
Section0005_0022.xhtml
Section0005_0023.xhtml
Section0005_0024.xhtml
Section0005_0025.xhtml
Section0005_0026.xhtml
Section0005_0027.xhtml
Section0005_0028.xhtml
Section0005_0029.xhtml
Section0005_0030.xhtml
Section0005_0031.xhtml
Section0005_0032.xhtml
Section0005_0033.xhtml
Section0005_0034.xhtml
Section0005_0035.xhtml
Section0005_0036.xhtml
Section0005_0037.xhtml
Section0005_0038.xhtml
Section0005_0039.xhtml
Section0005_0040.xhtml
Section0005_0041.xhtml
Section0005_0042.xhtml
Section0005_0043.xhtml
Section0005_0044.xhtml
Section0005_0045.xhtml
Section0005_0046.xhtml
Section0005_0047.xhtml
Section0005_0048.xhtml
Section0005_0049.xhtml
Section0005_0050.xhtml
Section0005_0051.xhtml
Section0005_0052.xhtml
Section0005_0053.xhtml
Section0005_0054.xhtml
Section0005_0055.xhtml
Section0005_0056.xhtml
Section0005_0057.xhtml
Section0005_0058.xhtml
Section0005_0059.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml