HOOFDSTUK XIX

Sammy hurkte als een goed gedresseerde hond, klaar om te springen. Maar Winter zei bedaard: «Niet doen, Sammy. Daar ben je me te veel voor waard. Mooi braaf zijn. Steek je handen omhoog zoals je mij ziet doen.»

Hij was opgestaan uit zijn stoel bij die woorden en stak zijn handen omhoog, terwijl Flashs broers snel de kamer in gedromd kwamen, ervoor zorgend niet in elkaars vuurlijn te komen. Shorty had de leiding. Hij sprak met zachte gromstem.

«Blijf jij hier maar staan, Skinny. Trot, jij in de hoek aan de overkant. Rabbit, jij rechts van Winter. Let erop, jongens, als ze maar met een ooglid knipperen, krijgen ze de volle laag.»

«Een hele familiereünie,» merkte Winter op.

Hij had zijn sigaar in een asbak op tafel gelegd. Maar hij scheen op een plukje tabak tussen zijn tanden te bijten.

«Ga Je gang, Flash,» zei Shorty.

«Dank je,» zei Flash en pakte zijn eigen wapens van de tafel waarop Sammy ze had neergelegd. «Shorty, ik kan me niet herinneren ooit zo blij geweest te zijn je lelijke bakkes te zien.»

«Hou je grote bek nu maar dicht,» zei Shorty nors, «anders krijg ik er nog spijt van gekomen te zijn.» Hij liep naar het raam.

«Oké, Blondy en Single Jack!» riep hij. «Breng die andere gladjanus nu ook maar binnen.»

«Hij bedoelt Hank,» zei Winter. «Hij zal Hank wel bedoelen, de arme bliksem. Stond hij te slapen?»

«Niet helemaal,» zei Shorty, van het raam terugkomend. «Maar binnenkort zal hij tijd genoeg krijgen om te slapen en jij en die gedresseerde gorilla van je erbij.»

«Kom, kom,» zei Winter, «niet zo hoog van de toren blazen. De wet eist altijd nog bewijsmateriaal om grote woorden te staven ook.»

«Je vergeet Jims kleine woorden,» zei Flash.

Maar toen hij naar de tafel keek, zag hij de enveloppe niet meer liggen en hij herinnerde zich dat Winter naar de tafel gestapt was alvorens zijn handen omhoog te steken.

«Het spijt me voor je,» zei Winter, iets wegslikkend.

«Je zou kunnen zeggen dat ik elk woord in me opgenomen heb.»

En Flash begreep dat Winter de dunne enveloppe gemakkelijk had kunnen verkauwen, terwijl hij daar quasi onschuldig met zijn handen omhoog had gestaan.

«We hebben toch genoeg om hem achter de tralies te zetten,» zei Flash. «En als hij eenmaal zit...»

«Dan kan hij blijven zitten tot de beul zijn werk kan doen,» vulde Shorty aan. «Ja, kom maar binnen, jongens.»

En door de deuropening kwam Hank, stevig gebonden. Zijn gezicht was met bloed besmeurd en hij scheen dapper weerstand geboden te hebben tegen de overmacht.

Achter hem kwamen de laatste twee van de zeven gebroeders Baldwin en achter hen verscheen niemand anders als de sheriff, Crusty Bill. Hij knikte Winter glimlachend toe.

«Pech gehad, Winter,» zei hij. «Je hebt het spelletje aardig gespeeld en je had het bijna gewonnen. Bijna, maar niet helemaal.»

Winter staarde de sheriff met kille waardigheid aan. «Is dat als de een of andere flauwe grap bedoeld, sheriff? In dat geval ontgaat me de pointe.»

«Ja, ja, een flauwe grap,» meesmuilde Crusty Bill. «Wacht maar even, dan begrijp je de pointe misschien beter!» En hij wenkte naar de open deur en over de drempel stapte de kleine gebogen gestalte van Oude 'North. Winter deinsde terug en hij hief een arm op, als om een slag af te weren. Van zijn vlotte zelfverzekerdheid was niets meer te bekennen.

North had een van zijn goedkope stinkstokken tussen de lippen. Hij sprak door de uit zijn mond opkringelende rook heen.

«Hallo, Tommy,» zei hij. «Ik heb me helemaal in het nieuw gestoken sinds de vorige keer. Hoe vind je dat het me staat?»

Winter zei niets. Zijn ogen flitsten van links naar rechts als die van een gekooid dier.

«Het joch heeft me uit de woestijn gehaald,» vervolgde Oude North op dezelfde haast joviale toon. «Hier ben ik dus, Winter, zo goed als nieuw en ik denk wel dat het het einde van de reis betekent.»

«Ja, dat zou zeer wel kunnen,» beaamde Winter langzaam. «Wel, North, we hebben er allebei ons plezier in elk geval aan gehad.»

«Vervloekt!» explodeerde Hank, voordat North iets kon zeggen en als hij niet gebonden geweest was, zou hij zijn meester te lijf gegaan zijn. «Ben je nu tevreden? Zo lang heb je gesodemieterd met de wijven dat je ons nu allemaal in de nor hebt zitten!»

«Arme Hank,» zei Winter, «ze schijnen je niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk verwond te hebben. Ze hebben je geestkracht gebroken en dat is een betreurenswaardig iets...»

Wat er toen gebeurde, had natuurlijk nooit mogen gebeuren. Misschien kwam het door het feit dat er wat te veel bewakers waren en dat de een voor de ander zijn taak een beetje veronachtzaamde. En natuurlijk had niemand rekening gehouden met de bovenmenselijke oerkracht van de gorilla, Sammy.

Hij was het die opeens onopgemerkt de grote zware eiken tafel greep en die als een enorm dodelijk projectiel door het vertrek slingerde met alle geweld van zijn dierlijke oerkracht erachter.

De sheriff, Oude North met Flash en nog een paar anderen gingen als kegels tegen de vloer. Algemene paniek was het gevolg. Schoten knalden, de lamp ging aan diggelen en de duisternis waarin het vertrek eensklaps gedompeld werd, deed de paniek zelfs nog toenemen.

Toen de orde tenslotte was hersteld en er licht was gemaakt, bleken er twee man op het appel te ontbreken. Twee man waren erin geslaagd van de verwarring en de duisternis gebruik te maken om een goed heenkomen te zoeken.

Thomas Winter en Sammy, de gedresseerde gorilla.