Tante Glo. Paula knielt naast haar en trakteert zeven man op een royale blik in haar negentiende-eeuwse decolleté – dat sowieso al nauwelijks over het hoofd te zien was.‘Wat is er toch?’ vraagt ze. ‘Jij!’ snuift tante Glo.‘Als je niet zo druk was geweest met seks voor het huwelijk met je langharige vriendje, had je het geweten!’ ‘Heb jij seks voor het huwelijk?’ vraagt Angelo. ‘Het is uit,’ zegt Paula, alsof dat een antwoord op de vraag is. Ik wenk met mijn pink naar Doug, als verklaring. Paula vraagt tante Glo: ‘Wat heeft dat te maken met uw arrestatie?’ ‘Nou,’ zegt tante Glo, ‘aangezien jij weg was, was het niet makkelijk om, eh... iemand te vinden om me te rijden...’ Paula’s ogen staan meteen vol tranen. ‘Ik heb toch gezegd dat ik zou komen als u me nodig had?’ zegt ze en ze neemt tantes kleine handje tussen die van haarzelf. ‘Ik ben de mensen niet graag tot last,’ zegt tante Glo en ze haalt een papieren zakdoekje uit haar tasje.‘En vanochtend voelde ik me best goed toen ik wakker werd, dus ik zei tegen mezelf: “Gloria,” zei ik, “je doet er niemand kwaad mee als je met de Lincoln naar de slager rijdt voor een lekker lamsboutje...”’ Angelo kijkt ontzet.‘Mama, je hebt toch niet...’ ‘... en voor ik het wist werd ik door de politie aangehouden en moest ik mee naar het bureau.’ ‘Haar achterlicht deed het niet,’ zegt agent Atkinson. ‘En toen ik naar haar papieren vroeg vonden we alleen een Wereldalmanak van 1983 in het dashboardkastje.’ Oeps. ‘U hebt haar opgepakt voor rijden zonder papieren?’ vraagt Angelo. ‘Nee,’ zegt een stem achter ons. We draaien ons om en de agenten maken plaats voor een lange man in overhemd en stropdas, waarschijnlijk hun baas. ‘Ik ben rechercheur Bose,’ zegt hij en hij schudt de hand van vader Angelo. Hij heeft een jaren-vijftig-stekelkapsel, een fout snorretje en een Dukes-ofHazard-achtige uitstraling. ‘Uw moeder is aangehouden omdat haar vervoermiddel geïdentificeerd is als het vehikel waarmee afgelopen zomer meerdere keren vandalisme is gepleegd.’ ‘Vandalisme?’ De rechercheur kijkt in zijn papieren. ‘Vandalisme betreffende een zekere keramische boeddha.’ Je kunt het muziekje bijna horen: Retteketet-boem-boem! Het is toch godverdomme niet te geloven. In de afgelopen acht maanden hebben we ons schuldig gemaakt aan illegaal bier kopen, levensgevaarlijk rijden, drugsgebruik (in het Witte Huis), ontsluiten en binnensluipen, chantage, fraude, vervalsing en verduistering, en dan worden we opgepakt wegens diefstal van een boeddhabeeld! Rechercheur Bose zet een grote doos op een bureau. ‘We hebben de hele zomer bewijsmateriaal verzameld,’ zegt hij en hij stalt bloedserieus Paula’s communiesluier, Dougs ballenbeschermer, de gebloemde badmuts van tan210 te Glo, een lege fles Southern Comfort, een dienblad en een Hawaii-bloemenkrans, stuk voor stuk gecatalogiseerd en geseald in een plastic zak, op tafel uit. ‘Ik vroeg me al af waar mijn badmuts was gebleven,’ zegt tante Glo. Rechercheur Bose gaat verder: ‘We hadden de auto afgelopen zomer bijna geïdentificeerd, maar in de loop van de herfst namen de misdaden af, tot de boeddha in kwestie uiteindelijk verdween.’ Hij zegt het alsof we de boeddha vermoord hebben. ‘Dus toen enkele agenten vandaag een auto zagen die aan de omschrijving voldeed, hebben we mevrouw d’Angelo meegenomen voor een korte ondervraging.’ Ik schraap mijn keel.‘Het is allemaal mijn schuld, meneer,’ zeg ik. Rechercheur Bose kijkt me aan.‘Heb jij hem meegenomen, jongen?’ ‘Nee, dat niet, maar hij stond in mijn tuin en ik had hem terug moeten brengen, en het spijt me echt heel, heel erg.’ ‘Het spijt je alleen omdat je gepakt bent,’ zegt rechercheur Bose. ‘Och, rechercheur, kom nou toch,’ zegt tante Glo. ‘Het was gewoon een kinderachtige grap. Zelfs Maya Angelou heeft in zijn jonge jaren een klein incident gehad met een Sint-Petrus-beeldje...’ ‘Mam...’ Rechercheur Bose kijkt in zijn schrijfblok. ‘Het is al goed,’ zegt hij. ‘De eigenares van de boeddha heeft ons medegedeeld dat ze geen aangifte zal doen, mits ze haar eigendom terugkrijgt natuurlijk.’ Iedereen kijkt naar mij. ‘U zult dit misschien niet geloven...’ zeg ik. En inderdaad: hij gelooft me niet. Ik bel Kathleen, zodat ze kan bevestigen dat de boeddha inderdaad is gestolen, maar ik krijg haar antwoordapparaat. Dat betekent dat ze afspraken met criënten heeft. Tante Glo vraagt aan rechercheur Bose om ons de kans te geven ons verhaal te bevestigen, en na een beetje aandringen van vader Angelo stemt hij toe. We krijgen vier uur de tijd om met de boeddha op de proppen te komen. Angelo brengt tante Glo naar huis terwijl Nathie, Doug en ik ons in de Lincoln Continentale Breuk wringen. Paula geeft ons onderweg naar Kathleen een preek over onze stommiteit en zegt dat we de basisregels van het

Creatief Vandalisme geschonden hebben. Het is maar goed dat ze niets weet van onze chantage, fraude, vervalsing en verduistering. De Huifkar staat op de oprit, dus Kelly is thuis. Ik zeg tegen Paula, Nathie en Doug dat ze in de auto moeten wachten en glip het huis binnen. Ik doe de voordeur zo zachtjes mogelijk dicht, zodat de katten niet schrikken. Ik sluip op mijn sokken door de gang en hoor de gemompelde monoloog van een criënt in de kelder, een zacht verteld triest lied. Kelly is nergens te zien, dus loop ik op kousenvoeten de trap op om haar te vragen of ze Kathleens rooster kent. Het therapeutische gemompel lijkt luider te worden als ik naar boven loop en heel even denk ik dat er ergens een ventilatiekoker zit, die ik niet ken. Tot ik me realiseer dat het uit Kelly’s slaapkamer komt. Ik volg het geluid de gang door naar haar deur, die op een kier staat. Ik luister en hoor gekreun, Kelly is blijkbaar ziek thuis. Ik duw de deur wat verder open om te zien hoe het met haar gaat. Ze is niet alleen. Kelly zit recht overeind in bed en trekt de lakens over haar naakte lichaam heen.‘Deur dicht! Doe die deur dicht!’ gilt ze. Ik doe wat ze zegt. ‘Nee, kaaskop, met jou aan de andere kant!’ Vanuit een ooghoek zie ik onder de lakens de bron van haar gekreun. Tussen haar benen, om precies te zijn. In haar paniek heeft Kelly haar knieën tegen elkaar geslagen, zodat de arme jongen nu vastzit; hij maakt onduidelijke knoren bromgeluiden, alsof hij stikt. ‘Eruit! Godverdomme, wegwezen!’ schreeuwt Kelly. Ik neem aan dat ze mij en niet hem bedoelt. Dus ruk ik aan de antieke deurknop en trek de deur bijna uit zijn scharnieren. Eindelijk schiet hij open, ik ren naar buiten en sla beschaamd de deur achter me dicht, maar ben ook retenieuwsgierig wie er tussen Kelly’s benen zit. Aan de andere kant van de deur hoor ik Kelly praten: ‘Jij blijft hier rabarber, rabarber, rabarber...’ Een diepe stem antwoordt: ‘Dat is echt achterlijk, vanaf nu rabarber, rabarber...’ De stem klinkt bekend, maar ik kan hem niet plaatsen. ‘Waag het niet me achterlijk te noemen,’ zegt Kelly. ‘Doe ik niet,’ antwoordt de stem, ‘het is gewoon rabarber, rabarber, rabarber...’ Ik hoor Kelly’s voetstappen en ik vlucht de trap af. Ik ren de hoek om en bots bijna tegen Kathleen op, die in de gang staat. ‘Wat zijn jullie in ’s hemelsnaam aan het doen?’ vraagt ze. ‘Oefenen voor de rodeo?’ ‘kathleen!’ schreeuw ik alsof ik Fran Nudelman ben.‘o, het spijt me zo dat ik je stoor!’ Dit is een automatische tienerreactie: maakt niet uit wat je vrienden aan het doen zijn, je zorgt er altijd voor dat ze niet gesnapt worden. Vragen stellen kan later wel. ‘Edward? Gaat het een beetje? Wat heb je, jongen?’ ‘Ik... eh... eh...’ Een aanval van debiliteit, blijkbaar. Ik sta totaal met mijn mond vol tanden. ‘Eh...’ Kathleen kijkt naar de trap achter me en vraagt: ‘Heeft een van jullie enig idee wat er met Edward is?’ Jullie? Wie zijn jullie? Ik draai me om en daar, op de overloop naast Kelly, staat degene die een paar seconden geleden bijna stikte tussen haar benen.

Het is Ziba. Op de een of andere manier lukt het me om Kathleen het boeddhaverhaal te vertellen en om tegelijkertijd mijn complete beeld van Kelly’s en Ziba’s seksuele geaardheid te heroverwegen. ‘Het is eigenlijk heel simpel,’ zeg ik tegen Kathleen, ‘je hoeft alleen maar even mee te komen naar het politiebureau en uit te leggen dat de boeddha is gestolen. Dat is alles.’ Kathleen kijkt naar de vloer en bijt op haar lip. ‘Wat?’ zeg ik.‘Wat is er nu weer?’ ‘Je zult dit misschien niet geloven...’ Ze heeft hem weggegeven. Aan een van haar criënten. Het is niet te geloven zoveel pech als ik heb. De goden moeten me aan het straffen zijn voor mijn wandaden, het kan niet anders. ‘Sorry dat ik tegen je gelogen heb, lieverd,’ zegt Kathleen, ‘maar deze vrouw heeft zo’n zwaar leven achter de rug en ze vond hem zo mooi... en het ding was zo ontzettend lelijk, eigenlijk...’ ‘Waar is hij nu?’ vraag ik. ‘Bij haar thuis, in Battle Brook. Luister, ik bel haar wel op en zeg dat je hem zo komt ophalen. Ze begrijpt het vast wel.’ ‘Zeker weten?’ ‘Ja. En zo niet, dan kan ze daar ook therapie voor volgen.’ Ze gaat op zoek naar de telefoon. Ik kijk Kelly en Ziba aan met wijd opengesperde mond en ogen – het Internationaal Erkende Signaal voor: ‘Sinds wanneer zijn jullie oesterzuigers?’ Kelly maakt een hele vertoning van het in model duwen van haar haar en zegt zacht: ‘Edward, liefje, wat kijk je geschokt? Je bent niet de enige biseksueel, hoor.’ Ze lacht met haar machinegeweerlachje naar me en grijnst haar dubbele-rij-tanden-grijns naar Ziba. Grote Lesbo’s, Batman! Ze willen me net het hele verhaal vertellen als Kathleen terugkomt. ‘Ze neemt niet op,’ zegt ze,‘maar tegen de tijd dat je er bent is ze wel thuis. Ik pak het adres even.’ Natuurlijk verdwalen we. We rijden straat na straat langs tweedehandswinkeltjes, pandjesbazen en toplessbars. De winkels hebben hier allemaal zware ijzeren rolluiken als bescherming tegen inbraak. Alle bushokjes en verkeersborden zitten vol graffiti. We zijn dan ook niet erg blij dat we zo vlak voor zonsondergang in Battle Brook rondrijden. Kathleens criënte woont in een boomloze straat, waar huizen die schreeuwen om een lik verf dicht op de gebarsten, ongelijke stoep leunen, alsof ze bang zijn om te ver van de straatlantaarns in het donker te staan. Dankzij de 214 boeddha die de minuscule voortuin domineert is het huis makkelijk te vinden. Paula stuurt Doug en mij eropaf. Zij, Nathie en het gelukkige nieuwe stel wachten in de auto. Ik duw de deur in het zware hek rond de tuin open, zie het pas op voor de hond-bordje, en loop naar de voordeur. Blijkbaar doet de bel het niet, dus klop ik. Ik spring een gat in de lucht als de hondwaar-je-voor-op-moet-passen aan de andere kant van de deur luidkeels aanslaat. Niemand doet open. ‘Hoe laat is het?’ vraagt Doug. Ik kijk op mijn enkel.‘Half acht.’ ‘Dan moeten we over een halfuur terug zijn in Kramptown. Laten we hem maar gewoon meenemen.’ Ik twijfel, vraag me af of deze boeddha niet al genoeg gestolen is, maar moet toegeven dat hij gelijk heeft. Ik doe het hek weer open en we tillen de boeddha samen op. Paula valt van schrik bijna de auto uit. ‘Wat doen jullie nou, verdomme!’ zegt ze. ‘We hebben geen keus, Paula, hij moet nu mee.’ Ze kijkt rond.‘En als iemand ons ziet?’ ‘Hij was helemaal niet van haar,’ zegt Doug. ‘Kom op, doe die kofferbak eens open.’ ‘Ik wil hier niets mee te maken hebben.’ ‘Wat je wilt,’ zeg ik. ‘Ik neem alle verantwoordelijkheid. En geef me verdomme nu de sleutels.’ We laden de boeddha in de kofferbak en ik ga achter het stuur zitten. Paula komt voorin tussen Doug en mij zitten, zodat ze kan blijven katten. We zijn juist de hoofdgoot van Battle Brook op gedraaid als ik in mijn achteruitkijkspiegel zwaailichten zie. Iedereen begint door elkaar heen te praten. ‘Iemand heeft de politie gebeld!’ ‘Zie je wel, ik zei toch dat dit gebeuren zou!’ ‘Stop nou, stop dan!’ ‘Hou je mond even, allemaal. Blijf rustig.’ ‘Is er geen wet die zegt dat je niet twee keer voor dezelfde misdaad gearresteerd kunt worden?’ Ik ben me plotseling hyperbewust van mijn rijgedrag, alsof netjes stoppen me op de een of andere manier extra punten oplevert. Ik adem diep in door mijn neus, uit door mijn mond en probeer mijn handen en voeten te ontspannen, zoals mijn moeder me in haar yogefase geleerd heeft. In mijn zijspiegel zie ik de agent uit zijn auto stappen. Hij ziet er jong en niet erg slim uit. Een soort buldog. Ik draai mijn raampjenaar beneden. ‘Hallo, agent,’ zeg ik, met een gezicht dat hopelijk tegelijkertijd serieus en onschuldig staat. ‘Goedenavond, meneer.’ Ik vind het verschrikkelijk als mensen die ouder zijn dan ik me ‘meneer’ noemen. Hij schijnt met zijn zaklamp in de auto.‘Weet u dat een van uw achterlichten het niet doet?’ Alle inzittenden in de Lincoln Continentale Breuk halen opgelucht adem. ‘Goh. Is dat zo?’ zeg ik giechelend. ‘O, god, hebben jullie dat gehoord, jongens?’ ‘Ik ben bang dat ik u daarvoor een boete moet geven.’ ‘Maar natuurlijk,’ zeg ik.‘Helemaal juist. Okido. Gaat uw gang.’ ‘Mag ik uw rijbewijs en de registratiepapieren van de auto, alstublieft?’ ‘Maar natuurlijk,’ zeg ik. Ik haal mijn portemonnee uit mijn achterzak. ‘Alstublieft,’ zeg ik en ik geef het rijbewijs door het geopende raampje aan. ‘En de papieren?’ Ik kijk Paula aan. Ze maakt duidelijk hoorbaar een gloep-geluid. ‘Die zitten in de kofferbak,’ zeg ik. ‘In de kofferbak? Wat doen uw registratiepapieren in de kofferbak?’ Ik vertel hem de waarheid. ‘We hadden ruimte nodig voor, eh... onze almanak.’ Ja, ik weet hoe stom dit klinkt. ‘Wilt u zo vriendelijk zijn om even uit te stappen, meneer?’ Ik stap uit. Hij schijnt met zijn zaklamp in mijn gezicht, waarschijnlijk om te zien of ik dronken ben. Hoewel ik natuurlijk nuchter ben, doe ik mijn best om er nog nuchterder uit te zien. ‘Wilt u alstublieft langzaam achteruitlopen en de kofferbak openmaken?’ De agent loopt achter me aan en staat naast me terwijl ik de sleutel in het kofferbakslot steek. Ik trek de klep omhoog en hij springt achteruit, trekt zelfs zijn wapen. ‘Niet schieten, niet schieten,’ gil ik. ‘Wat is dat in godsnaam, wat is dat?’ schreeuwt hij. ‘Dat is een boeddha!’ De agent bekijkt hem wat beter. De boeddha glimlacht naar hem, alsof hij dit nieuwe avontuur kostelijk vindt. De agent zet zijn handen op zijn heupen en schudt zijn hoofd. ‘Waarom hebben jullie verdomme een boeddha in jullie kofferbak?’ vraagt hij. ‘Eh...’ Voor in de auto schreeuwt Paula half uit de auto hangend: ‘Omdat we boeddhisten zijn!’ ‘Dat hoofd terug in de auto!’ schreeuwt de agent. Ze gaat weer zitten. ‘Ze heeft gelijk,’ zeg ik, ‘en... eh... een boeddha in de kofferbak is een... soort mascotte. Het is de boeddhistische versie van een Christoffelmedaille.’ De agent gaat met onze papieren naar zijn auto om te rapporteren. Mij laat hij naast de auto staan. Ik voel me erg verdacht en erg stom.‘Een Lincoln Continental uit 1972, bla, bla, bla, registratienummer bla, bla, bla, boeddha in de kofferbak... Klopt, een boeddha in de kofferbak...’ Niet lang daarna verschijnt een tweede politieauto. Twee agenten stappen uit en lopen met onze man naar mij toe. Dit gaat niet goed. ‘Deze boeddha staat als gestolen gerapporteerd,’ zegt agent nummer een. ‘Handen op het dak van de auto, alstublieft.’ Het is toch goddomme niet waar, hè? Agent nummer een fouilleert me en doet me handboeien om. Ja echt, handboeien. Agent nummer twee loopt naar het zijraampje aan de chauffeurszijde en schijnt met zijn zaklamp naar binnen. ‘Oké, een voor een de auto uit, jij eerst...’ Je kent het wel: vanaf de snelweg zie je hoe een agent de inzittenden van een auto met hun handen op hun hoofd een voor een naar buiten dirigeert. Je denkt: ‘hmm, waarschijnlijk drugsdealers. Nou, denk nog maar eens goed na. Het gaat precies als op de tv. De agent leest ons onze rechten voor en duwt ons met zijn hand beschermend op onze hoofden op de achterbank van de politieauto’s, de meisjes in de ene, de jongens in de andere. Nathie krijgt bijna een klap met een pistool als hij alles uit probeert te leggen, dus houden we verder onze monden terwijl we naar de provinciale gevangenis worden overgebracht. Want dat is het. De provinciale gevangenis. Zet hier maar die banjomuziek uit Deliverance achter. Onze vingerafdrukken worden genomen, we moeten onze zakken legen en we worden naar onze cel gestuurd. Cel. Met tralies. Die op slot gaat.

Ik doe het bijna in mijn broek. Alles in onze cel is van beton: muren, vloeren, banken en de vent die op wacht staat. Verder staat er een eenzame toiletemmer midden in de ruimte. De perfecte metafoor voor mijn leven op dit moment. Er slaapt iemand op een betonnen bank. Hij heeft een uitgemergeld, schedelachtig gezicht en bezemsteelarmen vol naaldenprikken. ‘Ach, ongelukkige Yorick, ik kende hem als Horatio,’ fluistert Nathie. ‘Niet grappig,’ sis ik, maar ik bestudeer onze celmaat. Nathie heeft gelijk. Met zijn kale hoofd en papierdunne huid lijkt hij echt op de schedel uit Hamlet. Van twee meter afstand zie ik een blauwe ader bij zijn slaap kloppen. Zonder waarschuwing doet Ach-ongelukkige-Yorick zijn ogen open. Ik spring achteruit en grijp Dougs arm. Maar de man lijkt niets te zien. ‘Is hij blind?’ vraag ik. ‘Neuh, ik denk dat hij met zijn ogen open slaapt,’ fluistert Doug. ‘Ge-rie-zeh-lug,’ zegt Nathie zachtjes. Ach-ongelukkige-Yoricks lege, roodomrande blik is té Night-of-the-Living-Dead-achtig om te negeren en dus gaan we zo ver mogelijk bij hem vandaan zitten, op de betonnen bank aan de andere kant van de cel. Doug begraaft zijn gezicht in zijn handen. ‘Mijn pa gaat me vermoorden,’ zegt hij. ‘Niet als deze gozer het eerst doet,’ fluistert Nathie. Ik kan niet geloven dat we hier beland zijn. In godsnaam, ik ben opgegroeid in een huis met een keurige oprijlaan! Hoe kan het dat ik nu in een cel zit met Skeletje? Tot onze grote opluchting, doet Ach-ongelukkige-Yorick zijn afschuwelijke lege ogen dicht. Hij draait zich om en zijn shirt schuift omhoog. We zien blauwe plekken op zijn rug. ‘Altijd prettig om nieuwe mensen te ontmoeten, nietwaar?’ zegt Nathie. Ik gebruik mijn telefoontje om het politiebureau van Camptown te bellen, maar voordat Kathleen en haar criënte het verhaal eindelijk bevestigd hebben en we vrij zijn, zijn we anderhalf uur verder. Lang genoeg om me een eindeloze toekomst achter tralies voor te stellen, waarin ik de vuile was van een heel celblok moet doen en aanvallen met scherpe voorwerpen van enge mannen met haarnetjes afweer. Als wij buiten komen, staan de meiden al op de parkeerplaats, naast de Lincoln Continentale Breuk.‘Alles oké?’ vraag ik. Ziba laat haar sigaret op de grond vallen en trapt hem met haar voet uit. ‘Twee hoertjes hebben ons alles verteld wat we moeten weten van prostitutie,’ zegt ze, alsof ze een saaie middelbareschoolles achter de rug heeft. ‘En van geslachtsziektes,’ voegt Kelly eraan toe.

‘Het was echt fascinerend,’ zegt Paula.‘Ik hoop dat ik het allemaal kan onthouden, voor mijn acteren.’ Paula. ‘Jullie hadden mazzel,’ zegt Nathie. ‘Wij hebben gezien hoe een heroïneverslaafde in zijn eigen kots stikte.’ Hij kijkt me aan alsof het mijn schuld is. ‘Kom,’ zegt Doug en hij duwt Nathie de auto in,‘we moeten nog een boed218 dha afleveren.’ Het huis is donker en ik vraag me af of we te laat zijn, maar in de keuken brandt nog licht. ‘Blijven jullie maar hier,’ zegt Doug. ‘Ik heb hem tenslotte gestolen.’ ‘Ja, maar ik heb hem gehouden,’ zeg ik.‘Wij hebben hem gehouden,’ zegt Kelly. ‘Het is ook mijn huis.’ Ze opent het portier om uit te stappen. ‘Ze heeft gelijk,’ zegt Paula. ‘We zitten hier samen in, dus komen we er samen uit.’ Nathie schraapt zijn keel. ‘Vinden jullie niet dat een van ons in de auto moet wachten?’ vraagt hij.‘Dit is niet echt een veilige buurt en...’ ‘Wij allemaal,’ zegt Ziba en ze duwt hem naar buiten. Met z’n zevenen (inclusief de boeddha) lopen we langs het huis naar de keukendeur en kloppen aan. Een vrouw van middelbare leeftijd met een uitgezakt permanent gluurt door het gordijn en draait de deur van het slot. Met een van verachting vertrokken gezicht, alsof we het meest walgelijke zootje op aarde zijn, roept ze: ‘Mam, ze zijn er.’ We vegen onze voeten grondig, deels uit beleefdheid, deels om tijd te rekken. Dan sloffen we de keuken in. Je zou verwachten dat ik na alles wat ik heb meegemaakt niet meer zo makkelijk schrik, maar wat ik zie beneemt me letterlijk de adem. De hele keuken staat vol boeddha’s. En dan bedoel ik: overal. Ik zie een boeddha-koektrommel, een boeddhakookwekker, boeddha-ovenwanten, een boeddha-lamp, een boeddha-klok, een boeddha-zoutstrooier en een boeddha-pepermolen, hier een boeddha, daar een boeddha, overal boeddha, boeddha. Allemaal met dat opgewekte lachje. Allemaal ons uitlachend met hun scheve grijns. Als ze iemand casten voor de rol van het boeddhavrouwtje in de film van mijn leven, moeten ze het kleinste, oudste, meest artritisch lopende grootmoedertypetje zoeken dat er bestaat. Beter nog: de allerlaatste persoon op aarde die je kwaad zou willen doen, is er geknipt voor. Het boeddhavrouwtje grijpt haar looprek en trekt zich op. Jezus, Maria en Jozef, ze heeft een looprek. Ik zal eeuwig branden in de hel.

Ik weet niet wat ik moet zeggen. Misschien moet ik me voorstellen, maar op de een of andere manier voelt dat vreemd en verkeerd aan. Eigenlijk voelt alles op dit moment vreemd en verkeerd aan.‘We hebben uw boeddha teruggebracht,’ hoor ik mezelf zeggen.‘We vinden het...’ Stijlloos? Egoïstisch? Boosaardig? ‘... echt heel erg.’ Het boeddhavrouwtje bekijkt ons door haar multifocale brillenglazen en je kunt goed zien dat er geen vergiffenis in zit.‘Dat hoop ik dan maar,’ zegt ze met een stem als een gebarsten theekopje. (Godallemachtig, zelfs haar stem is breekbaar.) ‘Jullie snotapen hebben er geen idee van wat jullie me verdomme – excuseer mijn taalgebruik – aangedaan hebben. Ik begrijp echt niet waarom jullie mij gekozen hebben voor jullie grappen. Bij mij aanbellen in het holst van de nacht. Me doodsbang maken en me telkens weer dwingen dat beeld op zijn plek terug te zetten...’ Ik probeer me dit perkamentachtige vrouwtje, dat zelf nauwelijks groter is dan het boeddhabeeld, voor te stellen terwijl ze een stenen beeld van dertig kilo terugzet in haar tuin. Had ik al gezegd dat ik voor eeuwig in de hel zal branden? ‘En om hem te stelen alsof het een grote grap is! Mijn overleden man heeft me dit beeld gegeven, weten jullie dat wel?’ O mijn god, en dat was waarschijnlijk het laatste wat hij deed, voor hij aan een acute hartaanval stierf en zij zonder levensverzekering achterbleef, met alleen haar boeddhaverzameling om haar tot troost te zijn in deze eenzame laatste jaren. O, wat ben ik toch een verdoemde, slechte boerenslaaf! Weet je nog bij de The Flintstones, als Wilma boos is op Fred? Hoe meer Fred zich schaamt, hoe kleiner hij wordt, toch? Nou, op dit moment voel ik me ongeveer net zo groot als het boeddha-zeeppompje op het aanrecht. ‘Ik weet niet hoe we dit ooit goed kunnen maken,’ zeg ik. ‘Dat kunnen jullie niet,’ zegt ze. ‘Zet hem maar weer terug in de tuin, waar hij hoort. En kom hier nooit meer.’ Dit schaamtegevoel moet ik onthouden voor mijn acteerwerk. Edward.

Als ik het trauma van onze arrestatie, opsluiting en totale vernedering een beetje verwerkt heb, kan ik eindelijk met die andere hersenkrakende gebeurtenis in mijn leven aan de gang gaan: Ziba en Kelly. Horatio, er zijn meer dingen tussen hemel en aarde dan je ooit in je filoso-fieën durfde dromen. Achteraf gezien waren er, denk ik, wel aanwijzingen, zoals Ziba die zo wereldwijs en tegelijkertijd zo preuts kon zijn. En wat Kelly betreft... Stille wateren, zoals ze zeggen. Doug probeert met nogal weinig subtiele hints duidelijk te maken dat hij wel wat met hen samen tegelijk wil proberen en zo, maar Ziba maakt hem overduidelijk dat ze genoeg heeft van mannen. (‘En nee, je mag ook niet kijken,’ voegt ze eraan toe.) Ik probeer Dougs groeiende seksuele frustratie in mijn voordeel te benutten, maar deze keer trapt hij niet in mijn hoerige Aldonza-vertolking van het-ene-paar-armen-is-hetzelfde-alshet-andere-paar. ‘Sorry, hoor, je weet dat ik van je hou, maar je lijf doet me gewoon niets,’ zegt hij bijna verontschuldigend, omdat hij seksueel zo gewoon is. ‘Ik zweer het je: als je een grietje was, was ik allang met je meegegaan, maar ik kan niet tegen je behaarde benen en je spieren.’ Hij zegt tenminste nog ‘spieren’. Ik vind het erger dat ik ineens Kelly weer begeer. Meer dan ooit zelfs. En ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan, want ik weet dat het een onderbuikse reactie is op het feit dat ze onbereikbaar is. Toch denk ik de hele tijd aan haar. Met haar in hetzelfde huis wonen is een marteling geworden. Mijn huidige situatie: geen vriendin, geen vriend, geen vader, geen moeder, geen geld, geen baan en geen toekomst. Wat ik wél heb is een psychotische Oostenrijkse die me als een huurmoordenaar overal achtervolgt. Ik kan niet meer. De chantage van Jordan Craig blaas ik af. Een nacht in de gevangenis was genoeg om me ervan te overtuigen dat ik veel te veel watje ben om de witteboordencriminaliteit in te gaan. Ik zou graag willen dat het opsturen van de negatieven aan Jordan me een beter gevoel heeft gegeven (nadat ik ze uit Nathies mollige, dichtgeknepen knuistjes heb gerukt), maar voor zover ik weet staat het afblazen van een poging tot chantage nog altijd vrij laag op de ethische en morele ladder.

Schaamte hangt om me heen als een kwalijk riekende damp en ik vind alleen maar rust door absurd lange einden te rennen. Wat ik dan ook steeds dwangmatiger doe naarmate de première van Godspell dichterbij komt. Godspell. Ik weet dat ik klink als een van die glazig kijkende Youth For Christ-jongeren (je kent ze wel: lui die in het jaarboek altijd uit de bijbel citeren en wier voornaamste sociale activiteit de kerk-binnensluip-nacht is: een eng, hersenspoelerig ritueel waarbij ze de hele nacht volleyballen tot ze te uitgeput zijn om na te denken en dan Jezus als hun persoonlijke verlosser accepteren, zodat ze eindelijk mogen slapen), maar het is waar: op dit moment is Jezus mijn enige redding. Jezus spelen dan, hè. Sinds kort vast ik op vrijdag – oké, voornamelijk omdat mijn shirt uit moet tijdens de doopscène en ik er dan goed uit wil zien – en ik heb, echt waar, als voorbereiding alle vier de Evangeliën gelezen en ik heb zelfs wat zen-meditatieoefeningen gedaan die mijn moeder me heeft geleerd, al heb ik momenteel het concentratievermogen van een mug die aan de cocaïne is. Iedereen zegt dat ik steeds vreemder word (‘Je was een stuk leuker toen je dronk, man,’ vindt Doug), maar dat maakt alleen maar dat ik me... hoe zeg je dat... zuiverder voel. Wat natuurlijk niet betekent dat mijn Jezus een watje is. Ik vind het verschrikkelijk als Christus diepzinnig en saai gespeeld wordt, alsof hij aan morfine verslaafd is in plaats van door God geïnspireerd. Persoonlijk zie ik Jezus meer als een tegen-Farizeeërreten-schoppende christelijke superheld. Meneer Lucas is het met me eens. En omdat dit een meneer Lucas-productie is, zal deze Godspell anders dan alle eerdere opvoeringen worden. De gebruikelijke bezetting van Jezus en zijn discipelen wordt bijgestaan door zo’n vijftig acteurs, wat de uitvoering een spectaculaire, Jesus Christ Superstar-achtige uitstraling geeft.Godspell is in 1971 geschreven en wordt dus meestal uitgevoerd op een flower-power-bloemenkrans-achtige manier, de cast is als clown verkleed en ze spelen de gelijkenissen zwaar overdreven en grappig. Maar meneer Lucas vindt dat veel te veel op Hair The Tribal Love Rock Musical lijken. Dus heeft hij de setting verplaatst naar een middelbare school in de jaren tachtig, een bijzonder goede vondst, vooral voor de wat zwakkere spelers, omdat ze zichzelf kunnen spelen. Onze versie lijkt op Fast Times at Ridgemont High; er wordt nog steeds veel heen en weer gerend en maf gedaan, maar het is maf op onze manier, met hanenkammen en Michael Jackson-moonwalks en imitaties van ET, Boy George en Ronald Reagan. Maar hoe maf het ook wordt, meneer Lucas waakt ervoor dat Jezus in de chaos verdwijnt.

Echt, Godspell is het enige dat me op school houdt. Ik bedoel: noem eens een goede andere reden. Nu ik wettelijk gezien meerderjarig ben, vind ik dat ik mijn eigen briefjes wel kan schrijven en dus kan gaan en staan waar ik wil. Meneer Lucas noemt het mijn oap: Optioneel Aanwezigheidsplan. Secretaresses tot wanhoop drijven is een van de weinige pleziertjes die ik nog heb. Een selectie uit mijn favoriete briefjes: Geachte verantwoordelijke leerkracht, Excuseert u mijn afwezigheid. Of niet. Maakt niet uit. Edward Geachte verantwoordelijke leerkracht, Excuses dat Edward vandaag te laat was. Hij was vanochtend geestelijk niet in orde. Liefs en kusjes, De mensen in Edwards hoofd Geachte onverantwoordelijke leerkracht, Ik ga vandaag wat eerder weg. Ik verveel me rot en wil op tijd zijn voor de Grote Wedstrijd. Tot later, E.Z. Op paaszondag gaan Kathleen, Kelly en ik met Paula en tante Glo naar de mis van vader Angelo in zijn kerk in Hoboken. Kathleen is geen kerk meer in geweest sinds haar parochiepriester haar de Heilige Communie weigerde omdat ze gescheiden was. Kelly en ik kijken gniffelend toe hoe Kathleen dapper een nietig heiligschennisje pleegt door de Heilige Hostie in haar ooit getrouwde mond te accepteren. Tante Glo heeft gelijk wat betreft Angelo’s versie van de mis: het is inderdaad net een musical. Er zijn twee koren, een klein orkestje en een soliste die de eerste vervangster van Betty Buckley was in Cats. Angelo zingt zelf ook (‘Wat een stem heeft Maya Angelou, hè?’ aldus tante Glo); we moeten ons inderdaad inhouden om niet te applaudisseren na zijn uitvoering van de Heilige Eucharistie. Daarna gaan we naar huis met tante Glo. Het zit er vol met kleine, luidruchtige mensjes die eten en dwars door de kamer naar elkaar schreeuwen. Ik mis mijn Zanni-familieleden in Hoboken, maar die zou ik waarschijnlijk toch niet gezien hebben. Dagmar heeft Al ook van hen vervreemd. Kathleen lijkt ietsje té Wallingford-Tennisclubbig als ze binnenkomt, maar als ze een paar glazen wijn op heeft, verrast ze iedereen door ‘Volare’ helemaal uit haar hoofd op te zeggen, en Paula en ik zingen het ‘Ave Maria’ tweestemmig, zoals we dat ook gedaan hebben op de bruiloft van Paula’s nicht, Maffe Linda. En elke mannelijke d’Angelo tussen de veertien en de veertig vraagt of ik met Kelly ben, en zo niet, of ik hem aan haar wil voorstellen. Ze moesten eens weten. Kathleen wordt helaas een beetje te vrolijk en wankelt zodra we thuiskomen meteen naar bed. Ik heb me net omgekleed in mijn Schotse-ruit flanellen nachtjapon als Kelly in de deuropening verschijnt met een Clearasil-schoongeboend gezicht en haar haren in een paardenstaart. Ze draagt het oversized footballshirtje van Wallingford High dat ze van Doug heeft gekregen. ‘Ik vind het verschrikkelijk als ze zo doet,’ zegt Kelly. Ik klop op een plekje naast me op bed. Ze gaat zitten en trekt het shirt over haar knieën. ‘Ach, ze is gewoon ongelukkig,’ zeg ik. ‘Ik weet het.’ We zitten stil naast elkaar en Kelly’s slanke vingers volgen de patroontjes op de handgemaakte sprei. Ze rilt. ‘Wil je onder de dekens?’ vraag ik. Ze kijkt naar me vanonder haar pony en knikt. Ik sla de dekens terug en we duiken eronder. Het bed is te smal voor ons tweeën en ik moet mijn arm om haar schouder leggen. Maar op een gewone, gezellige, pyjamafeest-achtige manier. ‘Je hebt ijskoude voeten,’ zeg ik. ‘Je bent zo koud als een lijk.’ ‘Sorry,’ zegt ze, ‘ik zal ze even opwarmen.’ Ze wrijft haar halfbevroren voeten tegen mijn kuiten. ‘Ho eens even, ijsklompmeisje,’ zeg ik zenuwachtig.‘Dit gaat niet goed zo.’ Ze lacht en begraaft haar hoofd in de holte van mijn nek. Het voelt fijn, maar meer ook niet. ‘Vind je het goed als ik zo even blijf liggen?’ vraagt ze. ‘Zo lang als je wilt.’ Alstublieft God. Ik heb niets. Mag ik dan even dit hebben? ‘Zal ik het licht uitdoen?’ Ik hoor haar slikken.‘Tuurlijk,’ zegt ze rustig. Ik adem in en ruik Kelly’s shampoo. Kruidenshampoo. Ik heb die geur gemist. Ze legt een arm over mijn buik. ‘Je bent magerder geworden,’ zegt ze. ‘Echt waar?’ Dank u, Jezus. Echt. ‘Ja, daar!’ zegt ze en ze prikt in mijn zij. ‘Aiai, dat kietelt,’ zeg ik. Ik weet niet waarom we altijd zeggen ‘dat kietelt’ als we gekieteld worden, want dat leidt alleen maar tot nog meer gekietel door de kietelaar.

‘Kom op hé... Stoppen, nu... echt!’ zeg ik. ‘Straks hoort je moeder...’ Ze stopt. ‘Neuh, ze is toch buiten westen,’ zegt ze en dan ga ik verder en begin Kelly te kietelen. ‘Niet eerlijk, niet eerlijk, niet eerlijk,’ zegt ze en ze doet haar best niet te hard te lachen. Kelly rolt half op mijn heup en ik stop met kietelen. Een streng haar is uit 224 haar paardenstaart losgeraakt en met mijn hand wil ik die bij haar mond vandaan vegen. O, wat ziet ze er mooi uit en... Het spijt me, maar ik kan er niets aan doen: ik móét haar gewoon kussen. Haar mond smaakt naar mint, fris en levend. Ik trek haar naar me toe alsof ik haar hele wezen wil inademen, ze rijdt zachtjes tegen me aan en... Zalig Pasen! Jezus is niet de enige die vandaag is opgestaan. Even vraag ik me bezorgd af of ik wel hard blijf, maar een stukje ‘droogzwemmen’ overtuigt me ervan dat mijn jongeheer weer van goede stand is. Het enige dat ik op dit moment wil is zo dicht mogelijk met mijn lichaam bij het lichaam van Kelly zijn. ‘Zullen we...?’ vraag ik. ‘Bedoel je...?’ ‘Ja.’ ‘Ja,’ fluistert ze.‘Maar eerst moet je...’ ‘Een condoom om, ik weet het.’ ‘Ja, duh, natuurlijk,’ zegt ze, ‘maar eerst moet je de nachtpon van mijn zus uitdoen!’ We vrijen langzaam, voorzichtig en zachtjes. In haar glijden voelt als een warm, troostend bad. Of een droom. Een betere eerste keer lijkt me niet mogelijk. Daarna lig ik nog lang met mijn hoofd op haar borst en luister naar haar hartslag.‘Dank je wel,’ fluister ik. ‘Geen dank.’ Met mijn wimpers geef ik haar vlinderkusjes op haar buik. ‘Denk je nog steeds dat je biseksueel bent?’ vraagt ze. Ik kom overeind en steun op mijn ellebogen.‘En jij?’ ‘Ik vroeg het het eerst.’ We kijken elkaar aan en beginnen te lachen. ‘Zeker weten!’ zeggen we allebei tegelijk. ‘Niets persoonlijks, hoor,’ zegt Kelly, ‘maar ik denk dat alleen een meisje echt weet wat een ander meisje lekker vindt, snap je wat ik bedoel? Niet dat het niet lekker voelde toen jij me befte, natuurlijk. Ook al deed je het alleen maar om echte seks te vermijden.’

Ik ga overeind zitten.‘Wist jij dat dan?’ Kelly rolt met haar verschillend gekleurde ogen. ‘Ik ben de dochter van een therapeute,’ zegt ze.‘Hoe dom denk je dat ik ben?’ ‘Maar je vond het niet erg?’ ‘Wat? Dat jij jezelf zowat een kaakbreuk likte om mij klaar te laten komen? Dat kan ik van Doug niet zeggen, hoor.’ ‘Echt?’ Kelly rekt zich als een kat uit. ‘Alsjeblieft,’ zegt ze. ‘Doug denkt dat hij alleen maar een potje hoeft te neuken en met een grote paal rondlopen.’ Dit meisje blijft me verrassen. Ik kijk haar lang en goed aan. ‘Was je altijd al zo cool en heb ik het gewoon nooit gemerkt?’ Haar ogen worden vochtig en ze knikt.‘Eigenlijk wel, ja,’ fluistert ze. ‘Eh... Sorry, dan.’ ‘Dank je.’ Ze kijkt naar de lakens op de verlegen-Lady-Di-manier, zoals mooie meisjes dat doen.‘Maar ik weet wel iets waarmee je het goed kunt maken.’ ‘O?’ Ze duwt zachtjes tegen mijn hoofd. ‘Waarom ga je niet door met waar je net mee begonnen was?’ Ik wil wel antwoord geven, maar het is onbeleefd om met je mond vol te praten. Ken je die scène uit Gone With the Wind als Scarlett neuriënd en in zichzelf zingend opstaat, de morgen nadat Rhett haar de trappen op gedragen heeft en haar de ketsnacht van haar leven bezorgd heeft? Zo voel ik me de volgende dag. Alleen al van denken aan onze eerste keer krijg ik weer een stijve. Vaak op nogal onhandige momenten, zoals wanneer ik onze Heer en Redder Jezus Christus probeer te spelen. Kelly en ik spreken af om het aan niemand te vertellen, zeker niet aan Ziba. Vanuit mijn nieuwe ethische gevoel ben ik er niet trots op dat we het voor Ziba, en voor Kathleen trouwens ook, geheimhouden, maar hé, ik ben ook maar een mens. En net achttien. Het is lastiger om stil te zijn tijdens ons Anne-Frank-in-het-Achterhuisspelletje. In de weken hierna groeit onze lieve zachte seks namelijk steeds meer uit tot hete apenseks, inclusief de hoge apenkreetjes. Het blijkt ook een ongeloofelijk sexy ervaring om elkaars naam te roepen als je klaarkomt. Ik word beregeil als ze mijn naam roept en zo aangeeft dat ik, en ik alleen, de reden van haar genot ben. Dat ligt natuurlijk anders als je een onsexy naam hebt, zoals Agnes en Wendell. Het lijkt me lastig om opgewonden te raken als je partner kreunt: ‘O, ja! Ja, neem me, Wendell!’ Ik maak me dan wel zorgen dat we te enthousiast en lawaaierig zijn, maar voel me als een kind dat iets nieuws heeft gekregen en het wordt een soort persoonlijke missie voor me om Kelly meerdere orgasmes te bezorgen met mannetje-vrouwtjeseks. (‘Kijk mam, zonder handen!’) Op een middag zijn we daar nogal uitgebreid en enthousiast mee bezig en ik denk aan van alles om maar niet klaar te komen (Zalig de vredestichters, want zij zullen...) als Kelly’s ogen ineens wijd opengaan. ‘Kom je al? Kom je al?’ hijg ik.‘Zeg alsjeblieft dat je komt.’ ‘Hoor je dat?’ vraagt ze. ‘Hoor ik wat?’ (Zalig de vredestichters, want zij...) ‘Dat geluid beneden.’ Ik stop en luister. Voetstappen. Die godverdomme de trap op lopen. Kelly en ik springen tegelijk uit bed en doen dat hinkeldansje dat mensen maken als ze tegelijkertijd hun kleren zoeken en proberen aan te trekken en ondertussen ‘Kut, kut, kut!’ roepen. Kelly heeft net haar shirt gevonden en mijn broek hangt op mijn knieën als er op de deur wordt geklopt en, omdat God overduidelijk vindt dat we straf verdienen, wijd openzwaait. Ik kijk over mijn schouder en daar staat, met wijd opengesperde ogen en mond, Ziba. Ze kijkt naar me, naar mijn broek die als een circustent voor mijn buik wiebelt, en naar Kelly, die haar shirt binnenstebuiten aanheeft en doet alsof er niets aan de hand is, en ik zweer het je: het lijkt erop dat bij Ziba de hoofdkraan springt. Tranen stromen uit haar ogen en haar gezicht vertrekt. Eerlijk gezegd is het een behoorlijk onthutsende aanblik. Ze draait zich abrupt om, loopt stampvoetend de trap af en slaat de voordeur zo hard mogelijk dicht. Kelly springt in haar jeans en gaat haar op blote voeten achterna. Met zoveel drama hier heb ik Juilliard niet eens nodig. Ik trek de rest van mijn kleren aan en veeg net de lippenstift uit mijn nek als ik beneden geschreeuw hoor. Ik vlieg de trap af en terwijl ik de hoek om zeil zie ik een totaal over de rooie gegane psychotherapeute als een dolle met een breinaald zwaaien naar een reusachtige zwarte man.‘Wie ben jij godverdomme?’ schreeuwt Kathleen. De man loopt achteruit. ‘Kalm maar, kalm!’ roept hij en hij steekt zijn armen in de lucht om te laten zien dat hij ongewapend is. Hij kijkt over zijn schouder.‘Edward, vertel haar dat je me kent!’ ‘Ik ken hem, ik ken hem!’ zeg ik.‘Hij zit bij mij op school. Het is oké.’ Kathleen laat de breinaald vallen. ‘Kathleen, dit is T-J.’ ‘Ik ben met Ziba meegekomen,’ zegt T-J.‘Eerlijk waar.’ Kathleen zucht diep en leunt tegen de muur. ‘Het spijt me,’ zegt ze tegen T-J.‘Ik hoorde een harde knal en toen ik hier kwam en jou zag...’

Een ongerust klinkende criënt roept vanuit de kelder: ‘Is alles oké, daar?’ ‘Niets aan de hand,’ zegt Kathleen. ‘Gewoon weer de katten.’ Ze haalt een hand door haar haren en kijkt me dan streng aan. ‘Edward. Lieverd. Ik werk heel hard om de mensen in mijn kelder weer normaal te krijgen. Zou je zo vriendelijk willen zijn geen acties meer te ondernemen waar ze weer gek van worden?’ ‘Tuurlijk, Kathleen. Sorry.’ ‘Dank je wel.’ Kathleen knikt naar T-J en loopt de trap af. T-J en ik staan elkaar stom aan te gapen. ‘Kunnen we even praten, buiten?’ vraagt hij. Zijn stem is laag en houtachtig, zoals een eik zou klinken als hij kon spreken. ‘Tuurlijk,’ zeg ik en ik ga hem voor naar de voortuin. ‘Eh... wat kan ik voor je betekenen?’ vraag ik. ‘Ik bedoel, je bent hier natuurlijk altijd welkom en zo, maar het is niet, eh...’ Waarom gedraag ik me altijd als een idioot in de buurt van zwarte mensen? T-J slaat zijn enorme kanonskogelarmen voor zijn borst en staart me aan. ‘Een paar dagen geleden stond er een vent bij ons voor de deur,’ zegt hij, ‘die zei dat hij voor Frank Sinatra werkte.’ ‘Frank Sinatra? De Frank Sinatra?’ ‘Hij zei dat hij informatie wilde hebben over ene LaChance Jones.’ Mijn maag doet een handstand. ‘LaChance Jones? Wie is LaChance Jones?’ zeg ik. T-J brandt met zijn ogen twee gaten in me.‘Ze was mijn zus.’ O. Mijn. God. Dit wordt eeuwig branden in de hel. ‘Die vent vroeg me of ik iets wist over iemand die een bankrekening had geopend op naam van mijn zuster. Mijn moeder was zo van slag dat ze huilend de kamer uit rende.’ Vlammen lekken aan mijn voeten. ‘Hij vroeg me of ik wist wie dit was,’ zegt T-J en hij geeft me een vel papier. Een fotokopie van het valse rijbewijs dat Nathie gemaakt heeft voor Ziba/ LaChance. Dat heeft de bank natuurlijk gemaakt toen ze de rekening opende. Duivels prikken met roodgloeiende drietanden in mijn vlees. ‘Wat heb je hem verteld?’ vraag ik en ik probeer het niet in mijn broek te doen. ‘Ik heb natuurlijk nee gezegd,’ zegt hij. ‘Wat?’ T-J slaat zijn armen weer over elkaar, zodat zijn bicepsen rollen. ‘Ik wist niet of die vent echt was wie hij zei dat hij was. Maar ik wist wel dat het Ziba was, dus wilde ik eerst met haar praten. Ze heeft me alles verteld.’

Kut.‘O, sorry,’ zeg ik.‘Ik had geen idee...’ T-J loopt een paar stappen naar me toe.‘Je had geen idee... van wat?’ ‘Ik had geen idee dat ik je zou kwetsen.’ Ik wankel naar achteren en bots tegen het tuinhek. ‘Kom hier,’ zegt hij. O god. ‘Ik zei: kom hier!’ Ik doe een stapje naar voren. ‘Hoor eens, ik ben hier niet zo goed in, dus doe het alsjeblieft snel, zodat we het maar snel achter de rug hebben!’ T-J haalt zijn armen van elkaar.

T-J grijpt me ruw bij mijn schouders en ik sluit mijn ogen. Tot volgende week in het ziekenhuis... Maar dan neemt hij me in zijn enorme armen en geeft me een waanzinnige bottenkrakende, rugbrekende, zuurstofuitpersende omhelzing. ‘Bedankt, man,’ fluistert hij, terwijl hij me fijnknijpt. ‘Wrvr?’ zeg ik tegen zijn borstkas. Wat is er in godsnaam aan de hand? T-J laat me los en legt zijn reusachtige handen op mijn schouders. ‘Die vent die voor Frank Sinatra werkt, bleef nog wat rondhangen en vroeg wat ik deed en of ik ging studeren en zo. Ik heb verteld hoe het zat. Dat ik niet genoeg geld heb, omdat mijn moeder en mijn kleine broertje leven van mijn loon. En vanmiddag kwam dit ineens. Per expresse.’ Hij laat me een brief zien. 1 mei, Harvey Nelson Afdeling Financiële Ondersteuning Rutgers University 620 George Street New Brunswick, NJ Meneer Thelonious Jones 319 First Street Wallingford, NJ Geachte meneer Jones, U ontvangt dit schrijven ter bevestiging van het feit dat de Rutgers University voor u een anonieme donatie heeft ontvangen, met als uitdrukkelijk doel het betalen van de totale kosten van uw opleiding (inclusief boeken en examengelden), uw kamer en levensonderhoud gedurende vier jaren universitaire opleiding.

We hopen u deze herfst als eerstejaars te mogen begroeten. Bijgesloten vindt u de benodigde formulieren voor uw inschrijving en voor uw kamertoewijzing. Onze hartelijke gelukwensen. Hoogachtend, Harvey Nelson Hoofd afdeling Financiële Ondersteuning Dit is zo Frank. Hij neemt mijn tienduizend met de ene hand en geeft er veertig weg met de andere. ‘Daar moet je mij niet voor bedanken,’ zeg ik en ik geef hem de brief terug. ‘Bedank Frank Sinatra maar.’ ‘Ja, maar als jij dat achterlijke plannetje van je niet had uitgevoerd, was dit nooit gebeurd.’ ‘Dat heb ik niet helemaal alleen gedaan,’ zeg ik.‘En Nathie heeft het grootste deel bedacht.’ ‘Wie?’ ‘Kaaskop.’ ‘O ja, dat joch ken ik.’ Ik ga met mijn gezicht in mijn handen op de schommelbank zitten. T-J komt naast me zitten me.‘Alles goed, man?’ ‘Ja. Ik ben gewoon moe.’ ‘Als ik je kan helpen, moet je het laten weten, oké?’ ‘Me niet verrot slaan was al mooi zat.’ ‘Nee, serieus,’ zegt T-J.‘Heb je geld nodig? Ik heb een hoop gespaard.’ ‘O god, nee, alsjeblieft niet, nee. Maar bedankt. Koop maar iets moois voor je moeder.’ ‘Goed plan,’ zegt hij en hij staat op om weg te gaan. Ik kijk naar hem op.‘En wat ga je studeren?’ ‘Rechten. Ik wil advocaat worden.’ ‘Goed zo. Ik heb er waarschijnlijk een nodig...’ De deurbel bij Ziba is zo’n ouderwetse die je moet ronddraaien als een sleutel, en ik bel altijd langer dan nodig omdat ik graag draai. Ze woont in zo’n Victoriaans peperkoekhuis, compleet met een torentje. Ziba woont in het torenkamertje, als een verbannen sprookjesprinses. Kelly doet open. Met haar mond vormt ze ‘hoi’, of eigenlijk ‘hoijie’, en staart naar de grond. Ze is óf verlegen, óf ze heeft een plotselinge interesse voor oosterse tapijten gekregen.

‘Ik dacht dat je misschien een lift naar huis wilde,’ zeg ik. ‘Dank je wel,’ zegt ze bijna onhoorbaar. ‘Waar is Ziba?’ fluister ik. Ik weet niet waarom ik fluister, maar het lijkt me op dit moment passend. Kelly kijkt over haar schouder.‘Boven,’ zegt ze en ze kijkt me voor het eerst recht aan, wat ik als een uitnodiging beschouw om haar in mijn armen te nemen en te kussen zoals filmsterren dat doen. Kelly kust me zo kort mogelijk terug en duwt me dan van zich af door haar handpalmen tegen mijn schouders te drukken. Ze stapt achteruit en veegt haar mond af met de rug van haar hand. ‘We kunnen niet lang blijven,’ zegt ze. ‘Ziba’s ouders komen zo thuis.’ Ziba’s ouders zijn een raar stel. Zo stijf en formeel in hun buitenlands-zijn dat we er allemaal, ook Ziba, zo min mogelijk zijn. Hun huis (met parketvloeren, met schilderijen met van die kleine kunstlichtjes erboven, en met boekenkasten met boeken in verschillende talen) heeft iets wat je het gevoel geeft dat je hier onder het genot van een goed glas wijn over literatuur of kunst hoort te discussiëren in zinnen vol met woorden als ‘niettegenstaande’. Je kunt zien dat hier gedistingeerde mensen wonen, omdat overal zwart-witfoto’s hangen. Kelly en ik gaan naar de tweede verdieping en beklimmen daarna de kleine wenteltrap naar Ziba’s torentje. Haar kamertje is zo klein dat het een nonnencel kon zijn, als je de ingelijste glamourfoto’s van Greta Garbo, Marlene Dietrich en Lauren Bacall even wegdenkt. Het is een kleine ronde ruimte met de kleur van een bruin ei. Er staan een eenpersoonsbed, een nachtkastje en een kleine ladekast in. Op de tweede verdieping heeft Ziba nog een kamer, voor haar kleren en schoenen. ‘Ben je aangekleed?’ roept Kelly als we boven aan de trap staan. ‘Kom binnen.’ Ziba staat midden in de kamer, in een satijnen badjas, met een grote badhandoek om haar hoofd. Ze wrijft haar haren droog, trekt de handdoek weg en schudt met haar hoofd. Ik snak naar adem. ‘Nou, wat vind je er van?’ zegt ze. ‘Het is... kort,’ zeg ik. Ziba heeft haar lange muur van haar afgeknipt. Zó kort dat ik alleen superkorte stekeltjes zie, zo ongelijk als ongemaaid gras. Met haar grote ogen en scherpe neus lijkt ze op een nestvogeltje. Een chic vogeltje, dat wel, maar... toch een nestvogeltje. ‘Ik vind het best punk,’ zegt Kelly. ‘En het is noodzakelijk, dat is zeker,’ zegt Ziba en ze laat zich op het bed vallen terwijl ze haar hoofd schuin houdt, alsof ze nog steeds lang haar heeft.

‘Voor het geval de maffia achter LaChance aan gaat.’ ‘Ach, dat zijn alleen maar geruchten over Frank,’ zeg ik. ‘Ik begrijp nog steeds niet hoe hij dat geld met jou in verband heeft gebracht,’ zegt Kelly.‘We hadden het contant opgenomen.’ ‘Onderschat de macht van Sinatra niet,’ zeg ik.‘Nadat Laurel Watkins hem verteld had over de Katholieke Sociëteit Voor Vastberaden Jongeren, heeft hij 232 vast connecties in Hoboken ingeschakeld om onze postbus na te trekken, wat hem waarschijnlijk naar het Klooster van het Bloedend Hart en naar LaChance Jones heeft geleid.’ Ik kijk naar Ziba met haar grofgemaaide haar. ‘O, Zieb,’ kreun ik,‘ik vind het zo erg voor je.’ Ziba wuift mijn opmerking weg alsof het een stofje is. ‘Edward, liefje, niet zo dramatisch, hè. Zo lang als ik leef zijn er mensen die mij en mijn familie willen doden. Jouw boosaardig stiefmonster en de maffia zijn gewoon de volgende in de rij, na ayatollah Khomeini.’ Haar ogen glijden naar Kelly. ‘Nee, als ik boos op je wil zijn, weet ik een veel betere reden.’ Kelly bloost. ‘Ja, eh... ook daar sorry voor,’ zeg ik. ‘O, ik begrijp je best,’ zegt Ziba. ‘Kijk maar eens naar deze dame.’ Met een van haar lange, slanke vingers volgt ze Kelly’s kaaklijn. ‘Ze is onweerstaanbaar.’ Kelly klopt op het bed, Ziba komt naast haar zitten en krijgt een lange zoen. Het is heet hier. ‘Nu we dat gehad hebben,’ zegt Ziba en ze likt langs haar lippen, ‘ik heb nooit goed met anderen om kunnen gaan en ben niet van plan om dat nu ineens wel te gaan doen. Ik weet dat dat verschrikkelijk burgerlijk klinkt en eerlijk gezegd ben ik een beetje teleurgesteld in mezelf dat ik zo... traditioneel blijk te zijn,’ zegt ze, alsof het een verschrikkelijke ziekte is, ‘maar zo voel ik me nou eenmaal.’ Ik kijk naar de meiden, zoals ze daar op het smalle bed zitten, onmogelijk aantrekkelijk en perfect, als zonneschijn en duisternis, en zie dat Kelly haar keuze al gemaakt heeft. Als ik wat volwassener zou zijn, zou ik toegeven dat het de juiste keuze is, want hoeveel ik ook om haar geef en hoe geweldig onze seks ook is, ik denk niet dat ik haar zo toegewijd kan zijn als Ziba. Als ik helemaal niet volwassen zou zijn, zou ik alles uit de kast trekken om hun geluk te ondermijnen, zodat ik nog een tijdje door kan blijven neuken. Maar dat doe ik niet. Als ze ooit een film van mijn leven gaan maken, is dit hét moment voor mij om ze alleen te laten. Zoals Humphrey Bogart tegen Ingrid Bergman zegt dat ze haar vliegtuig moet halen, aan het eind van Casablanca. In de volgende scène zie je me dan alleen naar huis rijden in de Huifkar terwijl Frank op de soundtrack ‘In the Wee Small Hours of the Morning’ zingt, zodat je meeleeft met mijn ongelukkige, liefdeloze leven. Maar zo gaat het niet in het echte leven. In het echte leven moet ik, al heb ik dan misschien een ongelukkig en liefdeloos leven, Kelly naar huis brengen, waar we platonisch verder leven. Alleen ben ik nu degene die de hele tijd seks wil en is zij degene die me mijdt. Van rol wisselen is echt klote.

Op de avond van de première van Godspell ga ik als warming-up, met toestemming van meneer Lucas, het voltallige gezelschap voor in een geleide meditatie. Ik weet dat het eigenlijk iets te funky woo-woo is voor een openbare middelbare school en een paar kinderen gaan inderdaad giechelen en grinniken, maar ik vind het belangrijk dat we met de juiste instelling aan dit stuk beginnen. Ik leid de spelers door een visualisatie, zoals mijn moeder me dat geleerd heeft. Niets extreems, gewoon jezelf voorstellen dat je lichaam zich met wit licht vult en dat je alle negativiteit uitademt. Het kalmeert me, maar maakt me ook wat droevig. Wat trouwens meestal gebeurt als ik gas terugneem en naga hoe ik me voel. Overal waar ik kijk, rennen ouders van medespelers, die amper wat te doen hebben, af en aan met bloemen en maken een boel stampij. Het zou niet in Al opkomen om zoiets te doen, hij zou alleen maar komen. Wat meer is dan ik kan zeggen van mijn moeder, die ondertussen wel ergens dood in een massagraf zal liggen. Die dingen gebeuren in Zuid-Amerika, weet je; mensen verdwijnen daar gewoon. Ik kan het weten. Ik heb Missing gezien. Ik ga naar het toilet bij de kamer van meneer Lucas om mijn make-up voor de laatste keer te controleren en even weg te zijn van alle opwinding. Wat ik in de spiegel zie, verrast me. In het begin dachten meneer Lucas en ik dat mijn baard me een bijbelse uitstraling zou geven, maar omdat zijn ideeën veranderd zijn, moderner zijn geworden, heeft hij gevraagd of ik hem af wilde scheren. En zo te zien is mijn gejog niet voor niets geweest. Mijn ogen lijken groot in mijn gezicht, ik heb magere wangen en een scherpe, strakke kaaklijn gekregen, én ik ben nog zo’n drie centimeter gegroeid, waarvoor Kathleen de volledige verantwoordelijkheid neemt. ‘Ik heb nog een zoon grootgebracht,’ zegt ze. Er wordt op de deur geklopt en daar staat, alsof het afgesproken is, Kathleen met een bos bloemen. ‘Stoor ik de artiest?’ Ze heeft Stargazer-lelies gekocht. Mijn lievelingsbloemen. Een golf van emoties overspoelt me en ik sla mijn armen om haar heen, zodat ze bijna omvalt. ‘Nou, nou, nou. Alles goed, lieverd?’ Ik leg mijn hoofd op haar schouder. ‘Je hebt zoveel voor me gedaan,’ mompel ik.‘Ik weet niet hoe ik je ooit moet terugbetalen.’ Kathleen duwt me van zich af om me aan te kijken. ‘Dat kun je niet,’ zegt ze. ‘En dat moet je ook helemaal niet willen.’ Ze speelt met een lok op mijn voorhoofd. ‘Vergeet het alleen niet, en als je dan zo oud bent als ik en je ziet dat een jonger iemand hulp kan gebruiken, geef die dan. Afgesproken?’ Ik knik.‘O jee. Nou zit er make-up op je schouder,’ zeg ik. Ze kijkt naar de vlek op haar bloes. ‘Deze vlek zal ik voor eeuwig koesteren. Op een dag wordt hij een hoop geld waard.’ Kathleen. De aula zit tjokvol. Zelfs achter het doek is het opgewonden geroezemoes goed te horen. Omdat Doug meespeelt zijn een hoop populaire leerlingen die nooit naar toneelstukken komen vanavond toch verschenen. Het vrouwelijk gedeelte fluit een paar keer enthousiast als ik tijdens de doopscène mijn shirt uittrek, wat – als je bedenkt dat ik Jezus speel – niet helemaal correct is, maar ik waardeer het gebaar. Nathie krijgt de lachers op zijn hand, vooral als hij de Zaligspreking met een Donald Duck-stemmetje ten gehore brengt. Doug doet het verrassend goed in zijn dubbelrol van Johannes de Doper en Judas. We zingen samen een lang duet, door Kelly gechoreografeerd, met veel ingewikkelde danspassen met hoeden en wandelstokken. Iedereen vindt het geweldig.‘Het is niets dan genade alleen... ’ In de pauze roept meneer Lucas ons bij zich, vertelt hoe goed hij het vindt gaan en maant ons om geconcentreerd te blijven. ‘Daar zit een geweldig publiek,’ zegt hij, ‘maar het wordt rumoerig, en dat wordt nog erger als de drumband snoep verkocht heeft. Onthoud dat, nadat Judas met de kus Jezus heeft verraden, júllie de toon bepalen, niet het publiek. Dat is essentieel. Onthoud dat die kus de bevestiging is dat de Verlosser ter dood veroordeeld zal worden. Als jullie dat serieus nemen, doet het publiek het ook.’ Hij kijkt naar Doug en mij. ‘Hopen we,’ mompelt hij. Het is slechts een snel kusje, maar het blijft natuurlijk wel een middelbare school. Meneer Lucas’ idee voor de tweede akte is supercool. In plaats van in onze funky jaren-tachtigkleding komen we op in superyuppenpakken. Het idee is dat we nu volwassen zijn en dat Jezus op een presidentskandidaat lijkt. De Farizeeërs komen op met lege televisietoestellen op hun hoofd. Ze hebben de zuidelijke accenten van televisie-evangelisten. Meneer Lucas wil dat het publiek begrijpt dat als Jezus vandaag de dag terug zou komen, hij weer verloochend en gekruisigd zal worden. Het zou me niet verbazen als hij dit keer echt zijn baan verliest.

De tweede akte gaat echt fantastisch, maar hoe dichter we bij de verloochening komen, hoe nerveuzer ik word. Ik voel de spanning op het podium en vraag me af of het niet gewoon aan mij ligt. Dat is het gekke aan spanning: als je gespannen bent, hoe weet je dan of anderen ook gespannen zijn? Misschien lijken ze alleen maar gespannen omdat jij gespannen bent. Hoe dan ook, de deur achter in de aula zwaait met een klap open en iedereen draait 236 zich om naar Doug die als Judas over het middenpad naar het podium loopt. Ik kijk hem diep in de ogen. De wereld vanuit de ruimte gezien. ‘Vriend, doe snel wat je moet doen,’ zeg ik. Een spot volgt hem als hij de trap naar het podium op loopt. Hij komt naar me toe, staat stil en wenkt het publiek, alsof ze Romeinse soldaten zijn. Ik draai me ook naar het publiek en bereid me voor op een kus op mijn wang. En dan, in één volkomen choquerende, totaal onverwachte, totaal welkome beweging, pakt Doug met beide handen mijn gezicht en kust me vol op mijn mond. Iedereen hapt naar adem: de acteurs, het publiek en zonder twijfel ook Dougs vader, de verbitterde taartenbezorger. Niemand lacht, niemand zegt een woord; het is een ontstellend, ongelofelijk radicaal gebaar. Ik bedoel, het is hier wel koloniaal Wallingford, hoor. De tijd lijkt stil te staan als ik Dougs dunne, zachte lippen op de mijne voel. Ik weet niet of dit een idee van meneer Lucas was of een vreemde inval van Doug, maar dat kan me niets verdommen. Van deze kus heb ik zo vaak gedroomd voor ik in slaap viel. Maar ik had nooit, nooit, nooit durven dromen dat het echt zou gebeuren, en zeker niet ten overstaan van de hele school. Hij gebruikt zijn tong niet, maar zijn mond is open en een halve seconde of zo adem ik in terwijl hij uitademt en het is alsof hij zijn levensadem in mij blaast. En laat ik je vertellen dat, als de echte Judaskus ook maar een beetje op deze leek, Jezus gelukkig is gestorven. Zijn lippen laten de mijne los. The show must go on, en verdomde snel ook als we willen voorkomen dat iedereen volkomen uit zijn dak gaat. Geheel volgens de regie loop ik naar de rand van het podium en begin het publiek toe te spreken, alsof ik een schare discipelen voor me heb. Maar voor ik tien woorden gezegd heb, staat er op rij vijf een lang iemand op die zegt: ‘Excuseert u mij even, Jezus...’ Ik buig me voorover om in de duisternis te zoeken naar de spreker. De man trekt een pistool en er knalt een schot door de aula. De mensen worden gek. Ze gillen. Ik sla op mijn borst zodat het bloedpak onder mijn shirt barst, en val in katzwijm op het podium, terwijl de persoon in kwestie, Boonbrein, naar de dichtstbijzijnde uitgang rent. Een aantal mannen uit het publiek gaat hem achterna, alsof het allemaal echt is. Het podium wordt rood en de elektrische gitaren janken.

Het is godverdomme geniaal. Het publiek krijgt geen tijd om zich te herstellen. Op het podium is het een chaos: vijftig jammerende en schreeuwende tieners, acteurs, verkleed als agenten, ziekenbroeders en journalisten, rennen rond en proberen de orde te herstellen, maar maken natuurlijk alles alleen maar onoverzichtelijker. En temidden van dit alles lig ik in een enorme plas bloed. Dit, dit... Hier gaat het om bij toneelspelen: om zo’n sterke reactie bij honderden mensen tegelijk los te maken – die macht is ongelooflijk, onweerstaanbaar en maakt je bescheiden. En als je me zielig vindt omdat ik zo dol ben op applaus, nou, dan vind je dat maar. Ik weet dat ik optreed voor momenten als deze, momenten waarop je contact maakt met je publiek en ze ergens mee naartoe neemt; of dat nu een enge, grappige of droevige plek is, is niet belangrijk. Dit maakt het allemaal de moeite waard. De cast staat om me heen terwijl ik mijn laatste woorden uitspreek: ‘O mijn god, ik ga dood...’ Mijn discipelen huilen. Echte tranen. Ook Nathie huilt, tot mijn verassing, met lange, gierende uithalen. Ik kan er niets aan doen: ik voel me intens en diep gelukkig, terwijl ik geniet van het bijna sensuele doen-alsof. Te sterven, te slapen – misschien gaan dromen. Nathie sluit voorzichtig mijn oogleden. Een paar discipelen kunnen nauwelijks zingen, zo’n brok in hun keel hebben ze. Maar ik, ik voel niets. Nee, ‘niets’ is niet het goede woord. Misschien is ‘nietsheid’ een beter woord: een gevoel van kalmte dat als warm water over me heen golft. De discipelen dragen me de aula uit en ik maak me nergens meer druk om. Niet om Al, niet om Dagmar, niet om Juilliard. Ik hoef mijn eigen gewicht niet eens te dragen. De discipelen zingen in de hal het slot van ‘Bereid de Weg’ en leggen me daar op het koele linoleum. Ik wil me niet bewegen. Nooit meer. Ik doe mijn ogen langzaam open, alsof ik ontwaak en gedroomd heb, en luister of ik applaus hoor. Stilte. Hier zijn we niet op voorbereid. Het stuk is afgelopen en de mensen applaudisseren, zo gaat het altijd.‘Wat moeten we nu doen?’ fluistert iemand. ‘Wachten,’ zeg ik. En dan, ineens, barst het los. En ik heb het niet over dat nep-applaus dat je soms ziet in films, dat een of twee mensen beginnen en waaraan uiteindelijk iedereen meedoet. Nee, dit applaus barst los als de donder zelf. Ik heb nog nooit zoiets gehoord. Het is alsof de hemel opengaat. De muziek begint en we rennen door het middenpad naar het podium. Het publiek gaat uit zijn dak, de mensen springen overeind voor een echte, zielsgemeendestaande ovatie. Niet zo een waarin een paar eikels op de voorste rijen opstaan omdat ze altijd staande ovaties geven, zodat de mensen achter hen moeten opstaan omdat ze anders niks zien, of omdat ze hun benen willen strekken, of omdat ze snel willen vertrekken om de drukte op de weg voor te zijn. Nee, het hele publiek gaat als één man staan, alsof iedereen op dezelfde golf drijft. Het is 238 een pandemonium. We zingen nog een keer de reprise van ‘Day by Day’. Ik voel me zo goed dat ik wel uit mijn vel kan barsten. Op een teken van mij pakken we elkaars hand en buigen we allemaal tegelijk, een, twee, tot drie keer toe. Het applaus houdt niet op en we staan te genieten van de waardering van deze mensen, die ons welgemeend belonen voor ons goede werk. Ik wijs naar de band, die ook buigt, en loop dan de coulissen in, waar Kelly en meneer Lucas staan. Meneer Lucas gebaart naar Ziba dat ze ook moet komen en ik neem ze mee naar voren. Het applaus zwelt weer aan, nu om hen te bedanken. Meneer Lucas doet graag bescheiden over zijn aandeel, maar zijn ogen glimmen van trots. Volgens mij zou hij het liefst helemaal niet op het podium staan, maar hij weet heel goed dat we dat niet zouden pikken. We buigen allemaal nog een keer en lopen dan naar achteren om ruimte te maken voor het doek. We beginnen te praten zoals acteurs doen nadat het doek gevallen is. We voelen ons volwassen genoeg om niet hardop te juichen (zó onprofessioneel), maar meneer Lucas roept: ‘Niet bewegen!’ Dus staan we stil en nemen het applaus in ontvangst dat als een regenbui op ons neerdaalt. Dan pas gebaart hij met zijn kruk naar de coulissen en zegt:‘Doek!’ Het doek gaat weer op en het publiek staat daar nog steeds, ritmisch klappend. We buigen nog een aller-, allerlaatste keer. Het kan me niet verdommen wat ik moet doen – plees schoonmaken of sloten graven – maar dit kunnen ze me nooit ofte nimmer meer afnemen. Nooit meer. Het doek valt voor de laatste keer en ik kijk naar Nathie. Zijn gezicht is net zo rood en opgeblazen als zijn haar. Ik geef hem een knuffel en hij legt zijn kleine kaaskoppetje tegen mijn borst. ‘Het was gewoon zo... echt,’ fluistert hij. Ik klop op zijn rug.‘Ja, ik weet het,’ zeg ik. En dan komt iedereen tegelijkertijd op me af, alsof ze allemaal een stukje van me willen hebben: mensen die ik ken, mensen die ik niet ken, meneer Lucas, Kathleen, Kelly, Ziba, Fran en Stan Nudelman, tante Glo. Ik word van alle kanten omhelsd en gefeliciteerd. En dit keer is het niet het gebruikelijke Goed gedaan jochie en Je was te gek. Nee, er is vanavond iets bijzonders gebeurd, iets wat iedereen diep geraakt heeft, iets wat groter is dan ikzelf, groter dan wij allemaal.

De sportjongens en cheerleaders – mensen als Duncan O’Boyle en Amber Wright – staan om Doug heen en ik vang een glimp van zijn gezicht op aan de andere kant van het drukke podium. Hij knipoogt naar me en ik voel mijn lippen glimlachen. Mevrouw Foster, de vrouw van mijn door zijn grasveld geobsedeerde buurman, verschijnt vanuit het niets, grijpt me bij mijn ellebogen en zegt: ‘Edward, ik wilde alleen even zeggen dat toen ik zo oud was als jij, ik ook drama wilde studeren, en dat het van mijn ouders ook niet mocht.’ Haar ogen vullen zich met tranen.‘Ik heb er altijd spijt van gehad.’ We hebben nog nooit een woord gewisseld. Ze loopt weg en plotseling overzie ik het hele podium. En daar staat hij, rammelend met zijn kleingeld en om zich heen kijkend als een gekooid dier. Al. Hij knikt een paar keer naar me, lacht een gespannen, samengeperste-lippenglimlachje, laat Dagmar staan en steekt het podium over. Ik loop hem tegemoet. Stilte. ‘Goed gedaan, jochie,’ zegt hij eindelijk en hij geeft me een klopje op mijn schouder. ‘Dank je wel, pap.’ Meer stilte. ‘Je bent afgevallen, hè?’ ‘Ja,’ zeg ik. ‘Geven ze je wel genoeg te eten daar?’ ‘Ja.’ ‘Mooi,’ zegt hij, alsof hij dat geregeld heeft. Hij kijkt over zijn schouder naar Dagmar.‘Ik kan maar beter gaan, denk ik,’ zegt hij. Ik knik. ‘Pas goed op jezelf, jochie.’ ‘Doe ik,’ zeg ik. Het komt er bozer uit dan de bedoeling was en ik heb er onmiddelijk spijt van. Al wrijft in zijn handen en draait zich langzaam om. ‘Mooi... mooi,’ zegt hij. Plotseling word ik van achteren beetgepakt door een paar enorme armen en de lucht in getild. Ik weet meteen dat dit mijn nieuwe beste vriend is: T-J. ‘Je was ongelofelijk, man!’ bast hij. ‘Ik kom morgen weer!’ Hij zet me neer en geeft me zo’n handdruk waarbij je je vuisten tegen elkaar aan tikt. Ik kijk of ik Al of Dagmar nog ergens zie, maar die zijn blijkbaar al weg. ‘Je kent mijn nichtjes nog wel, hè?’ zegt T-J. Ik draai me om zeg hallo tegen

Bonté, Shezadra en dat meisje met de naam die klinkt als Pneumonia. Achter hen kauwt hun kaaskopje, Margaret, op het koordje van haar capuchon. Ze glimlachen allemaal en zeggen gedag, een beetje eerbiedig, alsof het feit dat ik Jezus speelde me automatisch ook een beetje heilig maakt. ‘Na-thieeey!’ schreeuwt T-J en hij geeft hem de vijf. ‘Man, wat was jij grappig. Ik dacht dat Margaret het in haar broek zou doen toen je dat Donald 240 Duck-stemmetje deed,’ zegt hij. ‘Ach, hou je bek,’ zegt Margaret en ze geeft hem een stompje tegen zijn arm. Ze glimlacht verlegen naar Nathie. ‘Kom,’ zegt T-J,‘doe het nog eens.’ Nathie bloost. ‘Willen jullie het echt nog eens horen? Dat menen jullie niet.’ De meiden staan erop. Nathie begint de Zaligspreking weer te reciteren met zijn Donald Duck-stemmetje en de meisjes grijpen elkaar lachend vast. Een groepje mensen komt om Nathie heen staan en ik voel T-J’s grote hand op mijn schouder. ‘Kunnen we even praten?’ zegt hij. We lopen de coulissen in en ik ga op Ziba’s bureau zitten. ‘Ik vind het echt klote om je dit op je grote avond te moeten vertellen,’ zegt hij,‘maar volgens mij kun je het maar beter zo snel mogelijk weten.’ Ik voel mijn hart in mijn keel bonken. ‘Een of ander gestoord buitenlands wijf kwam vandaag met mijn moeder praten.’

Dagmar weet bijna alles wat ze weten moet. Ze weet dat op dezelfde dag dat iemand die deed alsof ze LaChance Jones was tienduizend dollar van haar rekening opnam, de Katholieke Sociëteit Voor Vastberaden Jongeren tienduizend dollar doneerde aan Juilliard voor een beurs waar ik voor in aanmerking kwam, maar die ik niet kreeg. Ik maak me zorgen om mijzelf, maar nog veel meer om Ziba, want haar gefotokopieerde portret moet in Dagmars ruwe handen hebben gezeten. En nu ze LaChances spoor gevolgd heeft naar T-J’s moeder, is Dagmar nog maar één stap verwijderd van de angstaanjagende (en mogelijk maffiose) macht die Frank Sinatra heet. Dit wordt geen cel, dit wordt een paardenkop in mijn bed en ‘slapen bij de vissen’. Je begrijpt dus waarom ik niet heel erg uitkijk naar de prom. Het valt niet mee om je te verheugen op adolescente overgangsriten als je een pijnlijke dood te wachten kan staan. Kelly stelt daarom voor dat we ons eigen antiprom-feestje geven. Eerlijk gezegd heb ik nergens zin in. Ik heb altijd al een katterig gevoel gehad na een optreden, maar zo erg als deze keer is het nog nooit geweest. Al heb ik dan de Brownie-voor-Meest-Messiaanse-Messias gekregen. Ik heb me nooit gerealiseerd hoe leeg mijn leven zou zijn na Godspell. Alsof ik het Technicolor-Wizard-of-Oz-land verlaten heb en terug ben in het zwartwitte Kansas. (Ik heb trouwens nooit begrepen waarom Dorothy niet in Oz bleef. Waarom ga je weg uit een land met pratende bomen en dansende vogelverschrikkers om op een boerderij te gaan klussen in de Tornadostaat?) Erger nog: de harde realiteit van weer een nieuw baantje te moeten zoeken valt me rauw op m’n dak. Overal om me heen bereiden mensen zich voor op hun studie. Als ze me zien, vallen hun gesprekken stil en weet ik meteen dat ze het over studeren hebben en dat ze me dat onderwerp willen besparen. Ik voel me een paria, alsof ik ineens hoor bij de daklozen en losers zonder toekomst in de rokersafdeling. Ik stel me voor hoe mijn vrienden straks thuiskomen tijdens vakanties, vol enthousiasme, nieuwe ideeën en geleerde studentenpraat, waar ik niet aan mee kan doen en die ik niet begrijp, en dat ze me steeds meer gaan mijden. Dat ik de Jongen Die Achterbleef word, een loser die leeft op zijn middelbareschoolsuccessen, maar eindigt als een trieste, opgeblazen alcoholist, die rondhangt en ruzie zoekt in kroegen in New Jersey.

Ik ga met tegenzin mee met mijn vrienden naar Something for the Boys. Onderweg stoppen we bij Dionysus, waar Ziba mijn laatste hoop om ooit nog bij Kelly onder de lakens te kruipen de grond in boort door een voorbinddildo te kopen. Mijn enige troost is dat ze er een uitzoeken die ongeveer zo groot is als die van mij is en niet als die van Doug. We stoppen bij de toegangsdeur van Something for the Boys en Ziba haalt 242 een lange zijden sjaal uit haar kraaltjestasje. ‘Wat krijgen we nou?’ vraag ik. ‘Verrassing,’ zegt ze en ze bindt de sjaal voor mijn ogen. Nathie en Doug nemen me bij een arm en leiden me naar binnen. Een groepje mannen zingt een zeer moderne versie van ‘Climb Ev’ry Mountain’. Ik voel me dom en naakt, alsof iedereen naar me kijkt. We stoppen. ‘Hier blijven staan,’ zegt Doug, en iemand trekt mijn blinddoek weg. Ik knipper even met mijn ogen om te wennen aan het paarsige licht en zie dan Paula voor me staan. Ze giechelt van plezier en heeft een verjaardagstaart in haar handen waar gefeliciteerd, salvador! op staat. ‘Salvador?’ zeg ik. ‘Dali. Hij wordt tachtig vandaag. Snel, doe eens wens voor je de kaarsjes uitblaast.’ Ik stop even om in gedachten een foto van mijn beste vrienden te maken, met de warme glans van de kaarsjes op hun glimlachende gezichten: Ziba, met haar punkige haar, donkere ogen en stralende Mona Lisa-glimlach; Kelly, die haar hoofd schuin houdt zoals mooie meisjes doen; Paula, met haar ogen en lippen wijdopen op de ‘doek-op-spot-aan’-manier; Doug, die diepe kuiltjes graaft met zijn satergrijns; en Nathie – het licht omhult zijn kaaskopje als een aureool. Ik vind ze allemaal mooi, net engelen op een Italiaans fresco. Ik sluit mijn ogen en doe een wens. Je zou verwachten dat ik wens dat Juilliard toch gaat lukken, maar dat doe ik niet. Ik wil er op dit moment niet eens aan denken. Nee, mijn wens is dat ik me weer normaal kan voelen, net zo zorgeloos en vrolijk als afgelopen zomer. Ik wil de Magie en de Ondeugd weer voelen, ik wil weer lachen. Ik wil de absurde afgelopen maanden en mijn onzekerheid achter me laten, ik wil verder. Niet zo dom en naïef als ik toen was, maar ik wil gewoon gelukkig zijn, me veilig voelen. En het allerbelangrijkste: ik wil dat mijn vrienden ook gelukkig zijn en zich veilig voelen. Ik blaas de kaarsjes uit en iedereen klapt, inclusief het clubje bij de piano. De pianist met het Humpty Dumpty-gezicht zet ‘Happy Birthday’ in en iedereen in de tent galmt mee. Ik kan het niet maken om ze te vragen op te houden, dus sta ik daar, verlegen en stom grinnikend terwijl hun stemmen over me heen spoelen. Ik voel iets nats in mijn hals en pas als ik het wegveeg realiseer ik me dat ik sta te huilen, niet mijn krampachtig-uitgeperste-geconstipeerde tranen, maar een rustige, kalme stroom, als een regenbuitje. Het is transcendentaal. Paula heeft zich voor de gelegenheid extra opgedoft. Ze draagt kistjes (één bruine en één zwarte, natuurlijk), een enorme tulen rok en een bustier die haar gigantische voorgevel omhoogduwt. Deze keer kan iedereen zien dat ze een drag-queen is. ‘Hé, je ziet eruit als dat wijf bij mtv,’ zegt Doug. ‘Je weet wel, met dat ondergoed over haar kleren heen.’ Paula kijkt teleurgesteld. ‘Madonna is niet meer dan een eendagsvlieg,’ zegt ze.‘Over een jaar kent niemand haar meer.’ We bestellen Manhattans. We weten niet wat dat zijn, maar het klinkt interessant. Vanachter de piano roept Humpty Dumpty: ‘Hé, Corner of the Sky, heb je zin om te zingen?’ Ik hoef niet zo, eigenlijk, maar mijn vrienden vinden van wel en klappen en joelen als ik naar de piano wandel. ‘Vaste prik?’ vraagt hij. Ik schud van nee.‘Ken je het slotnummer van Yentl?’ vraag ik. Hij kijkt me aan met zijn ‘Dit is een homoseksuele pianobar. Natuurlijk ken ik het slotnummer van Yentl’-blik en begint te spelen. Het lied glijdt lekker uit mijn strot en als ik de laatste regels zing, lijkt mijn hele lichaam te zingen:What’s wrong with wanting more?If you can fly, then soar.With all there is, why settle forJust a piece of sky? Tja, waarom eigenlijk? Ik weet dat ik op dit moment dankbaar moet zijn dat ik überhaupt leef en niet gevangenzit, maar een stukje van mij kan simpelweg niet ophouden met dromen; dat houdt vast aan het idee dat mensen tot om de hoek van de straat in de rij staan om mij te zien, dat weet dat ik iets belangrijks en zinnigs met mijn leven moet doen. De hemel bestormen. De mensen in de kroeg geven me een warm applaus. Mijn stam. Mijn niet-zo-heel-geheime broederschap. Als ik terug ben bij ons tafeltje, heft Paula het glas.‘Op Edward,’ zegt ze. ‘Op Edward,’ echoot iedereen. ‘Nee,’ zeg ik,‘op jullie. Op de beste vrienden die een mens kan hebben.’ ‘Op beste vrienden,’ zegt Nathie.

‘Op beste vrienden.’ We toasten en ik voel de tranen alweer opkomen. Ik weet niet wat ik heb vanavond. Nu ik weer weet hoe ik moet huilen, ben ik vergeten hoe ik moet stoppen. Ik plof neer op mijn stoel. Doug slaat zijn arm om me heen. ‘Dit is niet goed,’ zegt Kelly.‘We moeten iets doen.’ ‘Het komt allemaal door die achterlijke Oostenrijkse teef,’ zeg ik en ik 244 verfrommel een servetje. ‘Er was niets aan de hand tot zij op het toneel verscheen.’ Nathie is het met me eens. ‘Al betaalde altijd alles tot zij verscheen.’ Hij neemt een slok van zijn Manhattan en trekt een vies gezicht. ‘Wat is dit in godsnaam – aanstekergas?’ ‘Nathie heeft gelijk,’ zegt Paula. ‘Ik drink die van jou wel op als je het niet lekker vindt,’ zegt Ziba. ‘Nee, ik bedoel over Al,’ zegt Paula. ‘Tuurlijk, hij kon altijd verschrikkelijk over zaken en zo zaniken, maar hij betaalde toch maar mooi Edwards acteer-, zangen danslessen. Edward heeft gelijk. Alles veranderde toen Dagmar opdook... eigenlijk... O, mijn god... dat ik daar niet eerder aan gedacht heb.’ Ik pak nog een servetje en snuit mijn neus.‘Waaraan?’ vraag ik. ‘Snap je het niet? Je hebt het helemaal verkeerd aangepakt. In plaats van al die moeite te doen om geld in te zamelen voor Juilliard, had je moeten proberen om Dagmar te lozen.’ Doodstil denken we hierover na, terwijl ze bij de piano ‘Papa, Can You Hear Me?’ zingen. Ze heeft gelijk. Ongelooflijk dat ik daar zelf nog niet aan heb gedacht. ‘Oké, wat houdt ons nog tegen?’ zegt Kelly uiteindelijk. ‘Laten we haar zo snel mogelijk lozen. Ze gaat alleen maar voor meer ellende zorgen.’ ‘Nee,’ zeg ik,‘ik heb mijn criminele leven opgegeven.’ ‘Kom op zeg, we gaan haar niet vermoorden,’ zegt Nathie. Hij kijkt de tafel rond.‘Toch?’ ‘Doe niet zo achterlijk,’ zegt Ziba.‘We moeten gewoon iets vinden zodat ze ons nooit meer lastig valt.’ Ik schud mijn hoofd.‘Maar...’ ‘Maar verder niets,’ zegt Ziba. Ze heft haar glas. ‘Ik zeg: heropen de zaakEdward en laten we afmaken waar we aan begonnen zijn.’ Ook Nathie, Kelly en Doug heffen hun glas. Iedereen kijkt naar Paula. ‘Nou, ik weet het niet hoor,’ zegt ze. Ziba leunt over de tafel. ‘Je wilt toch niet dat Edward in de gevangenis belandt, hè? Of ik? Of Nathan?’ ‘Nee, natuurlijk niet.’ Ziba trekt een wenkrauw op.‘Dus...?’

Paula ademt zo diep in dat haar tieten bijna haar kin raken en ademt uit. ‘Goed dan,’ zegt ze,‘ik doe mee.’ Ziba kijkt me aan.‘Edward...?’ Ik zucht. Ik voel de tranen alweer komen. Ik knik. ‘Wunderbar,’ zegt Doug. De rest van die avond besteden we aan het bedenken van een plan en voor het eerst in maanden voel ik me net als afgelopen zomer, toen we de wereld wilden redden van saaiheid. Ons plan draait om het vinden van een verdovend middel dat Dagmar een paar uur buiten westen zal brengen. Het gelukkige toeval wil dat ik een zus heb die in een apotheek werkt. Of tenminste, dat dacht ik. Als ik de volgende dag Karen bel vertelt ze me op haar onsamenhangende, vage manier dat ze haar baan kwijt is doordat ze precies dat heeft gedaan wat ik aan haar wilde vragen. ‘Maar ik kan je er wel aan helpen,’ mompelt ze. ‘Tenminste, als je een auto hebt.’ Ik leen de Huifkar en haal haar op bij het appartement boven de Allesvoor-een-dollarwinkel in Kramptown, dat ze deelt met een paar zwervers. Karen en ik zijn niet zo close. Niet dat we een hekel aan elkaar hebben of zo, maar ik heb wel een hekel aan hoe ze leeft. Toch zijn we familie en als het nodig is zijn we er voor elkaar, meestal om elkaar alibi’s te verschaffen of, zoals in dit geval, verdovende middelen op de zwarte markt. ‘Ha, broertje,’ zegt ze en ze glipt in de auto.‘Is het goed dat ik een muziekje opzet?’ Zonder op antwoord te wachten zet ze de radio aan en kiest een heavy-metalzender. Normaal gesproken zou ik protesteren, maar vandaag ben ik tot alles bereid wat nodig is om haar wakker te houden. ‘Die gozer waar we naartoe gaan heeft altijd het beste spul,’ zegt ze en ze drumt mee op het dashboard. Ik wil me superieur voelen, maar moet toegeven dat ik blij ben met haar hulp. We rijden naar Battle Brook, langs de buurt waar Kathleens criënte woont, naar een deel waarbij vergeleken Hell’s Kitchen bijna op Mayberry lijkt. Wat me niet had moeten verbazen, natuurlijk (we zijn tenslotte op zoek naar illegale drugs), maar eigenlijk heb ik er nooit zo over nagedacht waar drugs vandaan komen. We parkeren voor een bouwvallig krot, een huis met mos op het dak en met vuilniszakken voor de ramen. Een uitgemergelde vrouw in een vuile nachtpon omarmt zichzelf in de deuropening en schommelt heen en weer. Vast geen huis-aan-huisverkoopster. ‘Laat de motor maar draaien,’ zegt Karen. Ik erken de wijsheid van haar besluit, maar het bevalt me minder dat ze me in een situatie brengt die zo’n wijsheid noodzakelijk maakt. Ze stapt niet uit. Over Karens schouder zie ik een magere man naar buiten komen, maar zijn gezicht kan ik niet zien. Karen draait haar raampje naar beneden. Blijkbaar is het hier drive-inservice. Voor je het weet hebben drugsdealers papieren mutsjes op en vragen ze of je er saus bij wilt. Het zweet druppelt over mijn rug en ik ga verzitten, zodat ik niet aan de stoel vastkleef. Ik vind dat ik het recht heb om wat zenuwachtig te zijn. Als je bedenkt hoe de politie ons heeft behandeld nadat we de boeddha gestolen hadden, wil ik er niet eens over nadenken hoe ze op illegale drugsaankopen zullen reageren. De man is nu bij de auto en steekt zijn hoofd naar binnen om met Karen te praten. Mijn hart slaat een slag over. Het is Ach-Ongelukkige-Yorick. In het daglicht is hij nog angstaanjagender dan in het donker; zijn vale grijze huid zit strak om zijn schedel en zijn diepliggende ogen zijn geel en glazig. Hij glimlacht. Hij laat een rij rotte tanden zien en kucht zijn blaffende versie van een lach.‘Hé,’ zegt hij en hij wijst met een knokige vinger naar me, ‘hoe izzie?’ Je bent echt heel diep gezonken als je wordt herkend door voormalige celmaten. ‘Heel goed, dank je wel,’ zeg ik, en ik klink veel meer als Julie Andrews dan mijn bedoeling is. Ik draai me om en hoop dat ik onzichtbaar word. Karen handelt het verder af en ik klem mijn vuisten om het stuur en houd mijn ogen op de weg. Ik vraag me af of Ach-Ongelukkige-Yorick me nog meer te zeggen heeft. Maar hij beëindigt de transactie zo snel mogelijk en Karen hoeft me echt geen twee keer te zeggen dat we weg kunnen rijden. Ik kijk in het achteruitkijkspiegeltje en zie Ach-Ongelukkige-Yorick met zijn bezemsteelarmen naar de schommelende vrouw in de voordeur zwaaien. Ik heb er eigenlijk nooit bij stilgestaan hoe verslaafden als mijn zuster aan hun drugs komen, dus is het nooit in me opgekomen dat ik wel eens een band zou kunnen hebben met levende doden als Ach-Ongelukkige-Yorick (behalve dan een paar uur samen in een cel) of als die zielige junkie die als een mot na een cafeïneshot stond te trillen bij de voordeur. Van het idee alleen al dat ik iets met deze mensen te maken zou hebben krijg ik kippenvel. Ik ben helemaal geen snob of zo, maar getver. Karen heeft slaappillen voor Dagmar en een zakje wiet gekocht. Dat maakt ze open en ze ademt lang en diep in. ‘Goed spul, broertje,’ zegt ze. ‘Straks wat roken als we terug zijn?’ ‘Ander keertje misschien?’ zeg ik.

Een paar dagen later kom ik zoals gewoonlijk te laat bij Engelse les binnen, na een uitgebreide lunch met Ziba. Meneer Lucas kijkt over zijn bril heen naar me. ‘Nee, maar, de beroemde Edward Zanni heeft besloten ons met zijn gezelschap te vereren.’ Dat ik herhaaldelijk nauw met hem heb samengewerkt aan behoorlijk emotionele theaterproducties, hem betrapt heb in een homoseksuele pianobar en op zijn bank geslapen heb, lijkt niet belangrijk. In de klas is hij zo formeel als een butler. ‘Goed, zoals ik al zei vóór onze verloren zoon terugkeerde, zal ik jullie geen leesopdrachten meer geven nu de examens voorbij zijn.’ De klas barst uit in een spontaan applaus. ‘Wél schrijfopdrachten, natuurlijk.’ De klas kreunt. Hij houdt een exemplaar van A Portrait of the Artist as a Young Man omhoog. ‘Jullie hebben dit allemaal gelezen,’ zegt hij zwaaiend met zijn kruk en maar net het hoofd van Calvin Singh, ontvanger van de Nationale Beurs voor Bijzondere Verdienstelijkheid, missend. ‘Nou ja, afgaand op jullie repetitieresultaten kan ik beter zeggen dat sommigen van jullie dit boek hebben gelezen.’ Ik ben niet een van die sommigen. Al op pagina 1, waar moemoe koe de weg af loopt met een ‘alleraerdigste kleine jongen die baby toekoe heette’, dacht ik bij mezelf: wat is dit voor bagger? ‘Jullie opdracht,’ gaat meneer Lucas verder, ‘luidt: schrijf een eigen Portrait of the Artist. Een portret van jullie zelf als jong persoon, minimaal vijfentwintig pagina’s...’ De klas snakt naar adem. ‘... enkele regelafstand!’ Dit levert een boel reacties op, ook onder de direct toegelatenen op de Ivy League. Een maand voor we ons diploma krijgen een stuk van vijfentwintig pagina’s opgeven, is alsof je de winnaar van de Boston Marathon dwingt om naar huis te lopen. Ik bedoel, het is mooi geweest, hoor! ‘Kalm, dames en heren, kalm,’ zegt hij. ‘Als je net zoveel tijd besteedt aan schrijven als aan klagen, ben je binnen een week klaar. Je hoeft tenslotte geen research meer te doen. Jullie weten alles al over dit onderwerp. Aangenomen dat...’ Hij zegt het op dezelfde manier waarop hij altijd ‘reeds duidelijk’ zegt, en de klas lacht. ‘Deze opdracht is meer voor jezelf dan voor mij. Binnenkort gaan jullie allemaal je eigen weg en jullie levens zullen nooit meer hetzelfde zijn, dus wil ik graag dat jullie even stilstaan bij wie jullie zijn vandaag de dag. Nu. Ik wil geen autobiografie met details uit je leven. Ik wil dat je hetzelfde als James Joyce doet: beschrijven hoe het is om in je hoofd te wonen. Ik wil weten waarom je zo geworden bent.’ Nathie tikt me op mijn schouder. In de kantlijn van zijn schrift heeft hij ‘Zaterdagavond!’ geschreven. ‘Wie weet bijvoorbeeld,’ gaat meneer Lucas verder, ‘waarom Joyce zijn alter ego Stephen Dedalus genoemd heeft?’ Ik schrijf onder Nathies bericht: ‘Weet je ’t zeker?’ Nathie knikt.‘Al gaat op zakenreis.’ ‘Hoe weet je dat?’ ‘Waar zie je me voor aan, voor een amateur soms?’ zegt Nathie hardop. ‘Meneer Zanni,’ zegt meneer Lucas, ‘misschien kunt u ons vertellen waarom Joyce zijn held Dedalus heeft genoemd?’ ‘Daedalus is een Griekse held die uit zijn gevangenis ontsnapte door een paar vleugels te bouwen,’ zeg ik. Hé, ik heb het samenvattingenboek goed gelezen. ‘En waar vliegt Stephen Dedalus heen?’ Dat is een makkie. Waar vliegt elke kunstenaar heen? ‘Naar zijn kunst,’ zeg ik. Zelfs zonder het boek gelezen te hebben voel ik dat ik veel op Stephen Dedalus lijkt, opgesloten door burgerlijke regeltjes.‘En seks,’ zeg ik. De klas lacht. ‘Uitzztekend,’ zegt meneer Lucas. ‘Meneer Zanni wijst op een goed, hoewel enigszins ruw uitgedrukt punt. En, net als Joyce, wil ik u ongecensureerd. Schroom niet om de meest vulgaire en onbetamelijke details uit uw adolescente leven op te schrijven. Alleen ik zal het lezen.’ Sommigen van ons hier hebben veel meer dan vijfentwintig pagina’s voor deze opdracht nodig. Die zaterdag staan er in de donkere huiskamer van de Nudelmans een non en een priester met hun neus plat tegen het raam gedrukt. ‘Zie jij iets?’ vraagt vader Nozem. Zuster Nathie schudt zijn hoofd.‘hé mam,’ roept hij,‘weet jij waar de verrekijker is?’ Fran krijst terug: ‘in de studeerkamer van je vader.’ Nathie haalt zijn schouders op.‘Hij kijkt graag naar vogels,’ vertelt hij. Vier kamers verderop schreeuwt Stan: ‘waar heb je hem voor nodig?’ ‘we hebben hem nodig om de zanni’s te bespioneren, zodat we weten wanneer het veilig is om er belastende foto’s te maken.’ Stan lacht.‘deugnieten!’ schreeuwt hij. Terwijl Nathie op verrekijkerjacht is, zie ik een andere non en een priester

Als huis met een grote kartonnen doos verlaten, die ze achter in de Huifkar zetten. Ze steken over en komen naar ons toe.‘Ze komen eraan!’ roep ik naar Nathie. Ik doe de deur voor ze open. ‘Goedenavond,’ zegt de non,‘we zijn hier voor onze jaarlijkse collecte voor het Klooster van het Bloedend Hart. Hebt u misschien wat spullen voor onze rommelmarkt?’ ‘Ga toch vliegen,’ zeg ik. Zuster Paula trekt haar kap af en schudt haar haren los. ‘Dus ze is erin getrapt,’ zeg ik.‘Je hebt een hele doos vol.’ ‘Ja, allemaal oude zooi van jou.’ Stomme Oostenrijkse teef. Doug geeft me vader Nozems bril en trekt het sikje en de snor die ik hem opgeplakt heb af. ‘Ik heb zoveel verdomd hete chocomel gedronken dat ik bang was dat die dingen in mijn mok zouden vallen,’ zegt hij. ‘Je kunt zeggen wat je wilt van je stiefmonster, maar ze maakt verdomd goeie Kakoa mit Schlag.’ Misschien moet je daar, in Dougs geval, Kakao mit Schlong van maken. Dagmars trots op haar chocomel met slagroom was het belangrijkste onderdeel van ons plannetje.‘Het was echt zo simpel als wat, man,’ vertelt Doug als we bij Nathie in de achtertuin iets fris drinken in afwachting van Kelly en Ziba. ‘Ik hoefde alleen maar Guten Abend te zeggen en ze was zoeter dan een Sachertorte.’ ‘Waar hadden jullie het eigenlijk al die tijd over?’ vraagt Paula. ‘Voornamelijk over dat je nergens in Amerika een fatsoenlijke beker warme chocolademelk kunt krijgen, wat trouwens waar is. Het was eigenlijk best leuk om met haar te praten. Jammer dat ze zo gestoord is.’ ‘Ach, je was in ieder geval een overtuigende priester,’ zegt Paula. ‘Het was een geïnspireerde voorstelling.’ Maar in ieder geval geen goddelijk inspiratie. Doug straalt.‘Vond je dat echt?’ Paula woelt met haar kleine druppelhandje door zijn spingerige haar, dat met gel tijdelijk platgesmeerd is.‘Misschien ben je toch een acteur,’ zegt ze. Doug zegt niets, maar ik kan zien dat hij blij is. Uiteindelijk toch nog echt lid van het Toneelteam. Paula gaat verder met haar verhaal. Ze vertelt hoe ze de badkamer in liep, zogenaamd om te plassen, en de de gordijnen van het raam aan de straatkant openschoof, zodat we haar signaal konden zien, en ik vertel hoe opgewonden Dagmar klonk over de telefoon toen ik in mijn rol van kunsthandelaar een bod deed op haar complete fotoserie van föhns in badkuipen.

‘Het was perfect,’ zegt Paula.‘Je hield haar lang genoeg bezig om het slaapmiddel in haar chocolademelk te doen, en kort genoeg om die niet koud te laten worden. Perfecte timing.’ We klinken met de frisdrank. Het lijkt of we uren moeten wachten tot Kelly en Ziba terugkeren van hun verkennersmissie, maar waarschijnlijk ligt dat aan mijn rusteloosheid. Ik luister naar het getjirp van de krekels en vraag me net af of er misschien 250 iets mis is gegaan, als ik de silhouetten van twee nonnen door de bosjes aan de achterkant van het huis van de Nudelmans zie glijden. Ik loop over het grasveld naar ze toe. ‘Waar bleven jullie?’ zeg ik. ‘We waren hier veel eerder geweest, liefje, als we van jou niet achterom hadden moeten komen,’ zegt Ziba. ‘En verder nam Dagmar een idioot lange douche, waardoor we behoorlijk ongerust werden. We waren bang dat ze in de douche onderuit was gegaan en met haar hoofd op een rand was gevallen of zoiets.’ ‘Waar is ze nu?’ Kelly lacht als een machinegeweer. ‘In de huiskamer,’ zegt ze. ‘Ze kwam binnen om het licht uit te doen, maar zakte ter plekke zó op de vloer in elkaar. Vast in slaap.’ ‘Het was een onwaardig gezicht,’ zegt Ziba. Ik dwing ons zessen nog een keer achterom naar het huis te gaan. Na mijn korte ervaring met de sterke arm der wet wil ik absoluut voorkomen dat een van ons opgepakt wordt. Verder is het heel lastig om de buren uit te leggen waarom een troep priesters en nonnen ’s nachts een huis waar joden wonen in en uit sluipt. Gelukkig zijn we allemaal in het zwart gekleed. We sluipen zo onopvallend mogelijk als een handjevol nonnen en priesters maar kan zijn langs de zijkant van Als huis en laten onszelf binnen via de achterdeur. In huis is het natuurlijk stil, maar alle lampen zijn aan, wat ik nogal luguber vind. Als in zo’n oude politiefilm waar ze op de plaats delict aankomen en de naald van de platenspeler in de laatste groef draait terwijl het slachtoffer in een onnatuurlijke houding op de vloer ligt. We lopen op onze tenen naar het Meubelmuseum en gluren naar ons slachtoffer, dat ook in een onnatuurlijke houding op de vloer ligt, maar dan meer op een door drugsgebruik veroorzaakte comateuze manier, zoals Patty Duke in Valley of the Dolls. ‘We moeten wel zeker weten dat ze niet wakker wordt,’ zegt Paula. ‘Da’s waar,’ zeg ik en ik roep zachtjes Dagmars naam. Ze beweegt nog geen wimper. ‘Hé, Dagmar,’ zeg ik wat harder. Niets.

Ik buig over haar heen. ‘Hé, Dagmar,’ grauw ik, ‘je bent een vuile geldbeluste teef en je maakt m’n leven tot een hel!’ Ze draait zich om en begint te snurken. Ik kijk naar mijn vrienden en zeg: ‘Showtime.’ De laatste officiele daad van de ksvvj is mijn boze stiefmonster fotograferen in compromitterende seksuele poses. Net als bij Jordan beseffen we dat naaktfoto’s van Dagmar alleen niet genoeg zijn (er zwerven er vast genoeg rond uit haar modellentijd). Nee, voor Dagmar volstaat alleen een orgie. Omdat Paula de enige is met topless-ervaring, speelt zij Dagmars lesbische minnares, zuster LaChance, speciaal voor dit laatste optreden uit haar graf gekomen. Doug en ik spelen Juan en Jesús, twee knechten die nodig zijn om (A) een reden te hebben voor extra mensen in de kamer die foto’s kunnen maken en (B) om er zeker van te zijn dat Al kwaad wordt. We denken dat foto’s van zijn sexy vrouw met een dame met grote borsten waarschijnlijk alleen maar goed zijn voor zijn liefdesleven, maar dat foto’s van haar met een groot geschapen onbekende hem te ver gaan. Met de foto’s sturen we Al later de volgende brief, op briefpapier van de Katholieke Sociëteit Voor Vastberaden Jongeren: 19 mei, Geachte heer Zanni, Het is mijn droeve plicht u te informeren over de Goddeloze schanddaden die uw vrouw met zuster LaChance Jones gepleegd heeft. Hierbij ingesloten een brief die we vonden in zuster LaChances cel, en deze schokkende foto’s. Met diep medeleven, Vader N. Ozem Erbij ingesloten, op geparfumeerd briefpapier, in Dagmars vervalste handschrift, zal dit briefje zitten: Liebe LaChance, Dank je wel dat je Juan en Jesús hebt meegenomen naar onze afgelopen nacht samen. Na al die maanden met Al was ik vergeten hoe het voelt om echt bevredigd te worden!

Hier is de eerste aanbetaling om je vrijheid te kopen. Spoedig, heel spoedig, zullen we allebei vrij zijn. Ik heb alleen nog tijd nodig om meer fondsen over te hevelen. Daarna kunnen we eindelijk samen zijn. Geduld, liebchen, Dagmar Cecil B. DeNudleman neemt de regie. ‘Oké, iedereen op zijn plaats?’ vraagt hij. ‘Welke plaats?’ vraagt Doug.‘We hebben geen plaats.’ ‘O ja,’ zegt Nathie. ‘Eh... laten we dan beginnen, eh... trek Dagmars badjas uit.’ We staren elkaar aan. Oké, dit is raar. ‘Ach, in godsnaam, ik doe het wel,’ zegt Ziba. Ze knielt, maakt de badstof ceintuur los en slaat de badjas open.‘O, jezus,’ zegt ze. Dagmar is helemaal naakt onder de jas. ‘Jee, ik hoop dat mijn lichaam er ook nog zo goed uitziet als ik zo oud ben,’ zegt Kelly. Ik voel dat mijn mond droog wordt. Ooit, nog maar een paar maanden geleden, zou ik de goden op mijn knieën bedankt hebben voor een erectie, maar het feit dat mijn naakte stiefmoeder me een stijve geeft is nogal verontrustend. Ook al omdat ik als priester gekleed ben. Ik wil Nathie vragen om de regie weer over te nemen, maar hij staat daar met open mond te staan. ‘Oké,’ zeg ik en ik klap in mijn handen,‘eh... zus, wil je zo vriendelijk zijn je uit te kleden, dan beginnen we met jou.’ ‘Maar natuurlijk,’ zegt Paula en ze gaat als een professioneel actrice aan het werk. Ze draait haar rug naar ons toe en maakt de drukknoopjes van haar habijt los, zodat het op de grond valt. Ze draagt een zijdeachtige lila beha met bijbehorend slipje. Paula voelt achter haar rug en maakt de brede behasluiting los. Vlak voordat ze haar duimen onder het elastiek van haar slipje steekt om dat naar beneden te trekken, zegt ze: ‘Ik vertrouw erop dat iedereen hier zich volwassen zal gedragen.’ ‘Absoluut,’ zeg ik.‘Toch, mensen?’ ‘Zeker,’ zegt iedereen, behalve Nathie, die plotseling auditie lijkt te doen voor de rol van Helen Keller. Paula trekt haar slipje uit en draait zich om. ‘Jezus christus!’ roept Doug. Haar borsten zijn zo groot als meloenen. Kelly geeft Doug een mep.

‘Doug, je had beloofd...’ zegt Paula en ze slaat haar handen voor haar lichaam. ‘Sorry, maar, man, ze zijn zo...’ ‘Edward, laat hem zijn mond houden.’ ‘... mooi.’ Er verschijnen rode vlekjes op Paula’s roomwitte huid. ‘Ik meen het,’ zegt Doug. ‘Je ziet eruit als... een vrouw op een schilderij of zoiets.’ Paula gaat met haar vingertjes door haar haren, à la Sophia Loren. ‘Oké,’ zegt ze,‘laten we dit varkentje dan maar even wassen.’ Ze gaat naast Dagmar op de vloer liggen en ik pak een stoel om op te staan, zodat ik de juiste hoek heb voor de foto’s. Doug heeft gelijk: Paula’s borsten zijn indrukwekkend. Haar tepelhoven zijn grote, donkere cirkels op het sneeuwlandschap van haar boezem, dat zo blank is dat je de blauwe aders onder de oppervlakte kunt zien, als water gevangen onder ijs. Als dit geen chantagefoto’s moesten worden, zouden ze behoorlijk artistiek zijn. ‘Raar is dit,’ zegt Paula als ze zich tegen Dagmar aan vlijt. ‘O, dat went wel,’ zegt Kelly, en we lachen allemaal. De sfeer wordt wat ontspannener, alsof het maken van compromitterende foto’s een gezelschapsspel is. Nathie komt weer bij zijn positieven. ‘Zorg ervoor dat haar gezicht er niet op staat,’ zegt hij. ‘Gaat lukken,’ zeg ik en ik klik door. ‘Oké, Paula, even blijven liggen, ja? Doug, jouw beurt.’ ‘Tuurlijk,’ zegt hij, alsof hij niet kan wachten om mee te doen. Hij begint zich uit te kleden en Ziba en Kelly zingen enthousiast een ranzig stripliedje, waarop Doug reageert met een paar danspasjes van Walgelijke Wanda, wat een nogal vreemd gezicht is, als je bedenkt dat hij als priester gekleed is. Hij eindigt door zijn boxershort met een zwaai weg te gooien en zijn grootste aanwinst te tonen. Nu is het Paula’s beurt om te staren. Ik weet dat ik geen enkele kans maak bij Doug, maar dat weerhoudt me er niet van om elke keer dat ik hem naakt zie van hem te genieten.‘Als jij aan de andere kant van Dagmar wilt gaan liggen?’ zeg ik. ‘Ja, geweldig. Paula, als jij dan... Paula? Paula?’ ‘O, het spijt me,’ zegt ze.‘Wat zei je?’ ‘Als je wat dichter aan wilt schuiven... Ja, zo, ja, dank je.’ Ik kijk door de lens. Doug heeft een erectie. ‘Doug, zo gaat het niet,’ zeg ik.‘Je past niet in mijn zoekertje.’ ‘Sorry man, ik kan er niks aan doen.’ De jongens bij Toto Foto zullen hun vingers aflikken.

‘Oké, wil je dan wat dichter naar Paula toe schuiven? Ja, gelukt. Nog eentje. Perfect. Goed, iedereen kan ontspannen. Paula, je bent klaar. Dank je wel.’ Ik kom in de verleiding om ‘Bel ons niet, wij bellen jou’ te zeggen. Maar je kunt ook te ver gaan, nietwaar? Nu is het mijn beurt.‘Nathie, ben je er klaar voor?’ ‘Waarvoor?’ zegt hij. ‘Voor de laatste foto’s.’ ‘Ja, ja, zeker, zeker,’ zegt hij en hij veegt het zweet van zijn voorhoofd. Ik geef hem de camera en begin te strippen. ‘Vamonos, Jesús,’ zegt Doug, een stuk suggestiever dan me lief is. Nathie zegt tegen Doug dat hij achter Dagmars hoofd moet knielen en tegen mij dat ik voor haar moet knielen en haar dijen moet vastgrijpen. ‘Juist, en nu naar voren buigen,’ zegt hij, ‘zodat het lijkt alsof je haar neukt.’ Ik buig me naar voren en probeer haar schaamhaar niet te raken; ik wil niet de rest van mijn leven in therapie. Ik kijk naar Dagmars slapende gezicht en zie haar in gedachten wakker worden en hoor haar moord en brand schreeuwen. Dus ik draai mijn hoofd weg, en zie dan pal voor mijn gezicht Dougs enorme, zwiepende lid. ‘Buig je rug een klein beetje verder naar achteren,’ zegt Nathie. ‘Ja, het is goed met je, Scavullo,’ zeg ik,‘neem die kutfoto’s nou maar.’ ‘Ik probeer alleen...’ Hij wordt onderbroken door het geluid van de deurbel. Vier nonnen en twee naakte mannen verstenen. ‘Wat moeten we doen?’ fluistert Paula. ‘Niets,’ sis ik.‘Misschien gaan ze weg.’ ‘Wie is het?’ ‘Hoe moet ik dat nou weten, verdomme?’ De bel gaat nog een keer. Ik gebaar naar Nathie, die achter de bank is gedoken, dat hij voorzichtig uit het raam moet kijken wie daar staat. Hij heeft zijn hoofd half naar buiten gestoken als er hard op de deur wordt geklopt. Hij duikt zo snel ineen dat hij een lamp omverkegelt. Vanaf de andere kant van de deur roept een vrouwenstem: ‘Hallo? Is daar iemand?’ De deurklink gaat naar beneden. Als er een God in de hemel is, laat die deur dan alsjeblieft op slot zitten. Ik zal naar de kerk gaan, ik zal elke week biechten, ik zal nooit meer iets slechts doen, echt niet. De deur gaat krakend open. Waar is mijn broek, verdomme? Ik laat me vallen en rol over de vloer, ik gris mijn kleren bij elkaar en ren naakt achter een troep uitzinnige nonnen aan, als de vrouwenstem mijn naam roept: ‘Edward, ben jij dat?’ Ik sta stil. Ik ken die stem. Ik ken die beter dan mijn eigen stem. Mijn handen bedekken mijn geslacht en ik draai me om. Ik zie het lichaam dat bij die stem hoort de hoek om komen, de kamer in. Zongebruind, een hemels visioen in een dunne jurk. ‘Mam?’ zeg ik.

Mijn moeder blijft behoorlijk ontspannen onder het hele gebeuren en neemt ons mee naar ons restaurant in Kramptown. Ze is erg mij-kun-jeniet-choqueren en ik-heb-alles-al-gezien. Daardoor beginnen we haar allemaal enthousiast verhalen van onze misdaden op te dissen, het ene nog mooier dan het andere. Hoe onwaarschijnlijk of volslagen illegaal de details ook mogen zijn, Barbara doet net alsof het gewoon puberlol is. ‘Je moeder is echt cool,’ fluistert Doug in mijn oor. Dat zegt iedereen nou altijd. Barbara is cool, waarmee ze bedoelen dat ze anders is dan andere moeders. Andere moeders volgen hun yogi niet naar India, doen geen vorige-levens-regressietherapie in Stonehenge en gaan niet een maand naar Baja voor een stilteretraite. (Waarom blijft ze niet gewoon in New Jersey en is daar stil? vroeg Al zich af.) Andere moeders lopen niet over hete kolen, leggen geen tarotkaarten en communiceren niet met gidsen uit de geestenwereld. Andere moeders blijven thuis. Ze is magerder geworden van het rondsjouwen door Zuid-Amerika. Ze is lekker bruin, haar gezicht is verweerd en als ze zich ontspant, zie je lichte plekken waar de zon niet in de rimpels heeft kunnen doordringen. Haar grijzende haar is langer en ze draagt het in een vlecht op haar rug. Ze draagt geen beha. ‘Mijn godin, Edward,’ zegt ze, zwaaiend met een met turkooizen bedekte hand. ‘Ik ga – hoeveel? – vier, vijf maanden weg en kijk eens wat een puinhoop je ervan maakt!’ ‘Elf maanden,’ zeg ik en ik duw de patat met een vork over mijn bord. ‘Je bent elf maanden weggeweest, mam.’ ‘Tijd is een illusie,’ zegt ze en ze kijkt iedereen aan tafel aan alsof dit een belangrijke les is. ‘Dat heb ik ontdekt toen ik de Machu Picchu beklom met Shirley.’ Paula’s Disney-ogen worden groot. ‘Heb jij de Machu Picchu beklommen met Shirley MacLaine?’ Barbara klopt op Paula’s kleine hand. ‘Nou, we deden het niet tegelijkertijd, lieverd, maar haar aanwezigheid was zo sterk dat ze wel mijn gids was. We hebben een diepe band, Shirley en ik. Edward, schat, ga je die frietjes nog opeten?’

Ik schud nee. Barbara schuift ze op haar bord. ‘Als jullie kinderen de armoede gezien hadden die ik heb gezien, lieten jullie nooit meer eten op je bord liggen. De ketchup alsjeblieft, schat.’ Ik pak de ketchup en zet hem met zo’n knal op tafel dat het bestek ervan rammelt. Iedereen kijkt verbaasd op, inclusief de mensen een tafeltje verderop. ‘Wil je misschien vertellen waarom je zo boos bent?’ vraagt Barbara met een zachte stem. ‘Ik ben niet boos,’ zeg ik en ik neem een behoorlijk agressieve slok van mijn 7-Up. Ze zucht. ‘Ik dacht dat we deze fase voorbij waren,’ zegt ze, ‘dat je begreep waarom ik hier niet kon blijven.’ Ik doe mijn ogen dicht in de hoop dat ze dan ophoudt. Dit doet ze nou altijd: zo intens en persoonlijk met me worden en plein public. Het is gewoon raar. Ze gaat door: ‘Wist je dat bij sommige Afrikaanse stammen de jongens gedwongen worden om hun moeder te verlaten als ze de puberteit bereiken?’ Ik open mijn ogen zodat ik ermee kan rollen. ‘Nou en? Sommigen stammen hebben zo’n Ubangi-lipbord in hun mond. Wat bedoel je nou?’ Ik kijk naar mijn vrienden voor wat ondersteuning, maar iedereen staart naar zijn bord alsof er iets bijzonder fascinerends op ligt. ‘Wil je niet zo’n grote mond tegen me opzetten?’ zegt Barbara.‘Ik ben nog altijd je moeder.’ Ik voel dat mijn wangen gloeien, alsof ze zojuist gedreigd heeft om mijn broek naar beneden te trekken en me billenkoek te geven waar iedereen bij zit. Belerend zegt Barbara tegen me, wat me het bloed onder de nagels vandaan haalt: ‘Andere culturen begrijpen dat jongens geen man kunnen worden tot ze bij hun moeder weg zijn.’ En tegen de anderen zegt ze: ‘Ik heb mijn werk gedaan! Ik kan er niets aan doen dat Al zíjn werk niet goed gedaan heeft.’ De borden worden met de seconde interessanter. Ze zucht.‘Het verbaast me dat je zo boos bent, Edward. De vorige keer dat ik je zag, was je lang zo boos niet.’ ‘Dat komt doordat mijn leven de vorige keer niet zo’n rampzalige puinhoop was, verdomme.’ ‘Waarom heb je dan geen contact me me gezocht?’ Gefrustreerd sla ik op de tafel. ‘Hoe dan?’ schreeuw ik. ‘Je bent verdomme nooit lang genoeg op dezelfde plek om een adres te hebben!’ Mijn gezicht wordt heet en rood en mijn ogen vullen zich met tranen. Een paar bijdehante gasten en vrouwen die van hen houden draaien zich om en staren naar ons. Laat ze maar. Barbara glimlacht naar me, alsof ik een onredelijk kind ben. ‘Ik bedoelde op geestelijk niveau,’ zegt ze. O, natuurlijk, waarom heb ik daar verdomme niet aan gedacht? ‘Je bent intuïtief genoeg om je niet te hoeven verlaten op zoiets banaals als 258 de posterijen.’ Met deze vrouw valt niet te praten. ‘Ach, kom eens hier,’ zegt ze en ze spreidt haar armen. Ze slaat haar sjaal om mijn schouders en veegt het haar uit mijn gezicht. Haar vingers zijn ruw en droog. ‘Je wilt gewoon even bemoederd worden, of niet?’ Alsof het verdomme iets is waar ik me voor moet schamen, alsof er iets mis is met me, omdat ik niet zo volwassen en ontwikkeld ben als een Afrikaanse puberjongen. Nou, dat kan me geen moer schelen. Ik pak gewoon al het ‘bemoederen’ dat ik te pakken krijg, zelfs als dat betekent dat ik mezelf belachelijk maak. Ik leg mijn hoofd op haar schouder en ruik eczeemzalf, de bekende Barbarageur sinds mijn jeugd. De tranen lopen over mijn wangen en mijn neus begint te lopen, maar het maakt me niet uit. Ik ben gewoon blij met dit knuffelmoment. Barbara doet haar ogen dicht, legt haar hand op mijn voorhoofd en glimlacht die vreemde, verheerlijkte glimlach die kenmerkend is voor new ageadepten, herboren christenen en volkomen gestoorden. ‘Het is tijd voor een visioenzoektocht,’ zegt ze op die diepzinnige manier die suggereert dat ik weet waar ze het over heeft. Ondertussen is het echter tijd voor de rekening, die zonder poespas onder haar neus wordt geschoven door een kauwgomkauwende serveerster zonder wenkbrauwen. Barbara kijkt in haar portemonnee. ‘O, mijn hemel,’ zegt ze. ‘Edward, heb jij geld bij je? Ik heb alleen maar Peruviaanse nuevo sols.’ Ik pak mijn portemonnee en begin te lachen. Ik kan er niets aan doen. Ze glimlacht naar me.‘Wat is er zo grappig?’ ‘Visioenzoektocht, zei je toch?’ ‘Jazeker,’ zegt ze met een stem die zowel stellig als defensief klinkt.‘Ik denk dat een indiaanse zweethut je veel goed zou doen, Edward.’ Ik geef de rekening aan Nathie, zodat hij kan uitrekenen hoeveel iedereen moet betalen. ‘Nou, het is prettig te weten dat ik in ieder geval iets te doen heb, nu ik toch niet ga studeren.’ Barbara kijkt verward.‘Waar heb je het over? Hoezo ga je niet studeren?’ Mijn vrienden en ik kijken elkaar onopvallend aan, het Internationaal Erkende Signaal voor: ‘Als deze vrouw met geesten communiceert, waarom hoort ze dan niet wat wij zeggen?’

‘Heb je vanavond dan helemaal niet geluisterd?’ vraag ik. ‘Nou, niet echt,’ zegt ze en ze speelt met haar frietjes. ‘Jullie energieën zijn zo warrig dat het moeilijk voor me is in balans te blijven.’ ‘Oké, luister dan nu even heel goed,’ zeg ik en ik beweeg mijn vingers alsof ik vertaal voor doven en slechthorenden: ‘Al... weigert... te... betalen!’ Ze kijkt me aan alsof ik haar recht in haar gezicht heb geslagen. ‘Wat bedoel je? Dat is belachelijk.’ ‘Hij weigert te betalen voor Juilliard.’ ‘Dat kan hij niet.’ ‘Nou, dat heeft hij anders al gedaan.’ ‘Nee,’ zegt ze,‘ik bedoel dat hij dat niet kan doen. Hij schendt daarmee onze afspraken in het scheidingsconvenant.’ Plotseling kijk ik door het verkeerde eind van een telescoop naar haar. Alles om me heen verdwijnt: het getik van bestek op borden, de jukebox die Sinatra speelt, mijn vrienden. De enige die ik hoor of zie is mijn moeder. ‘Wat zei je?’ ‘Dat je vader het scheidingsconvenant schendt. Daarin staat zwart op wit: Albert Zanni gaat akkoord met de voorwaarde zorg te dragen voor de opleiding van zijn kinderen, zowel de lagere als de voortgezette, aan een opleidingsinstituut van hun keuze. Ik heb daar speciaal op aangedrongen.’ Ken je die scène aan het slot van The Wizard of Oz, waarin Glinda tegen Dorothy zegt dat ze had kunnen vertrekken wanneer ze had gewild? Dat ze alleen maar drie keer met haar magische schoenen tegen elkaar had hoeven tikken en ‘Oost West, Thuis Best’ had hoeven zeggen? Ik heb altijd gevonden dat Dorothy daar zo rustig op reageerde. Ik had in haar geval met een van die magische schoenen zo hard als ik kon op Glinda’s grote, paarsgekroonde hoofd gemept. ‘En, wat moet ik nu dan doen?’ vraag ik. ‘Dat ligt voor de hand,’ zegt Nathie en hij legt de rekening onder mijn neus.‘Je moet een proces tegen je vader aanspannen.’

Ik sta voor Mamma’s en knijp mijn ogen tot spleetjes om iets te kunnen zien in de felle ondergaande zon die recht in mijn ogen schijnt. Het is een van die perfecte junidagen waarin alles er duidelijk en schoon uitziet. En nieuwer, op de een of andere manier. En dat voel ik me ook; mijn huid zit strak en tintelt van een zonnebad van die middag en mijn haar is nog nat van een snelle douche. Maar geen spoor van Al. Ik prop een paperback (James Baldwins Go Tell It on the Mountain) in de kontzak van mijn broek en ga weer naar binnen. Ik lees ook nog iets dat Kathleen me heeft gegeven: The Peter Pan Syndrome. Binnen knipt een man met een sliertje haar over zijn kale knikker geplakt met zijn vingers naar me en zegt: ‘Hé, ober, graag wat meer brood hier.’ Ik kijk naar zijn tafeltje. Geen voorgerechten, geen drankjes. Ik plak mijn beste kiezenknarsende glimlach op mijn gezicht. ‘Natuurlijk, meneer,’ zeg ik, ‘maar als u honger hebt, waarom probeert u dan niet onze antipasta? Ik kan er zo een voor u halen.’ ‘O, eh... klinkt goed,’ zegt hij, terwijl ik het wijnglas van zijn vrouw bijvul. Ik ga deze kloterige meneer Haarsliert en zijn Wallingford Tennisclubvrouwtje dus echt hun maag niet laten vullen met gratis brood, hè! Er werken hier mensen, mensen die afhankelijk zijn van deze fooien – ik ben afhankelijk van deze fooien – en deze twee kunnen zich verdomme overduidelijk financieel heel wat hapjes veroorloven, als ze dan zo’n honger hebben. En dat ‘één dessert voor ons samen, alsjeblieft’gedoe kunnen ze ook vergeten. Al schuifelt naar binnen en begroet Ernesto, de maitre d’, lauwtjes. Ze praten even met elkaar, waarna Ernesto hem naar een tafeltje in de hoek begeleidt. Ik schenk twee glazen water in en breng ze naar ze toe. Hij ziet er mager uit en heeft wallen onder zijn ogen. ‘Wat is er met je kaak gebeurd?’ vraag ik. ‘Ze heeft verdomme een koffiekop naar mijn hoofd gegooid,’ zegt hij tussen zijn tanden door. ‘Wat?’ Zijn kaak zit dichtgenaaid.‘Het zijn de steroïden in haar medicijnen tegen die allergie. Die maken haar gek.’ Dus dat is het. ‘Ik heb haar een straatverbod moeten laten opleggen,’ zegt hij. ‘O, pap, het spijt me.’ Het spijt me echt.

‘Ach, het had erger kunnen zijn,’ zegt hij.‘Er had koffie in kunnen zitten.’ Dominick Ferretti loopt naar ons toe.‘Hé, meneer Z.,’ zegt hij. Al knikt. Dominick kijkt me aan. ‘Zal ik het even van je overnemen?’ vraagt hij. Hij is echt een toffe gozer als je hem wat beter kent. ‘Graag,’ zeg ik. ‘Geen probleem. Willen jullie gozers wat eten?’ Al schudt van nee en ik prent me in mijn hoofd dat ik Dominick straks moet vertellen dat hij niet ‘jullie gozers’ moet zeggen. Als hij ooit iets wil bereiken in zijn leven moet hij niet praten alsof hij in een misdaadfilm speelt. Ik ga zitten.‘Wat is er dan allemaal gebeurd?’ vraag ik. Al zucht, alsof het hem veel te veel moeite kost, maar begint dan toch: ‘Ik ontdekte dat er iets niet klopte toen ik mijn belastingpapieren ging invullen,’ mompelt hij. ‘Toen bleek dat dat kreng meer dan twaalfduizend dollar van me gestolen heeft.’ Mijn mond valt open. ‘Nee!’ zeg ik. Het is geen schitterende voorstelling, maar wel een overtuigende. ‘En geloof het of niet: ze heeft ook nog het gore lef om me voor de rechter te slepen voor alimentatie! Ook al weet ze dat ik die...’ Hij stopt. ‘Die wat?’ ‘Ach, dat doet er niet toe,’ zegt hij. Ik laat hem in zijn waarde. Geen enkele man moet worden gedwongen zijn zoon te vertellen dat zijn vrouw een orgie met een non en twee knechten heeft gehad. We kijken stil voor ons uit. Al schikt en herschikt zijn bestek. Ik kijk het restaurant rond. ‘Het huis is een beetje leeg nu,’ zegt hij. ‘Je moet het verkopen.’ ‘Vind je?’ ‘Het is geen gelukkig huis. En je maakt er winst op.’ ‘Neuh, de belastingen gaan erop verdienen,’ zegt hij. Ik vraag wat hij bedoelt en heel even is alles als vroeger, als Al eenmalige ontheffingen uitlegt. Voor het eerst praat hij geanimeerd. Zijn ogen lichten op en ineens kan hij zijn lippen beter bewegen. Financiële zaken krijgen hem echt op zijn praatstoel. Wat theater voor mij is, zijn waarschijnlijk financiële zaken voor Al. Hij schraapt zijn keel. ‘Eh... zou je niet weer bij mij willen wonen?’ vraagt hij aan het tafelkleed. ‘Kweenie,’ zeg ik.‘Paula en ik werken deze zomer als zingende obers aan de kust, en daarna... tja... ’ Ik haal mijn schouders op.

Geen van beiden willen we over daarna praten. ‘Heb je nog iets van je zus en je moeder gehoord?’ vraagt Al. ‘Niet sinds ze vertrokken zijn.’ ‘Wat gingen ze ook alweer doen?’ ‘Indiaanse zweethutten,’ zeg ik. Ik hoop maar dat Karen niet aan de peyote is. Al kreunt en schudt zijn hoofd. Arme man. Twee vrouwen, de een nog gekker dan de ander. Een schijfje ondergaande zon schijnt op de muur als de deur opengaat. Een jongeman met een overhemd en een stropdas, niet veel ouder dan ikzelf, zegt iets tegen Ernesto, die naar ons tafeltje wijst. Dwars door het restaurant loopt de jongen naar ons toe. Ik voel mijn mond droog worden. ‘Bent u Al Zanni?’ vraagt de jongen. ‘Ja...’ Hij overhandigt hem een manillakleurige envelop.‘Alstublieft, meneer.’ Al schudt verbaasd zijn hoofd en klopt op zijn borstzak om te voelen of zijn bril daar zit. ‘In je jasje misschien?’ help ik. De jongen verdwijnt. Ik krom mijn tenen in mijn schoenen. Al scheurt de envelop open, vouwt het document open en leest de eerste pagina. Hij fronst zijn wenkbrauwen en bladert snel door de andere pagina’s. Dan kijkt hij naar mij. ‘Ga je me dit nog uitleggen?’ zegt hij zacht. Te zacht. Dat zou ik graag doen, als ik wist wat ik moest zeggen, maar ik weet niets. Echt niets. Ik doe mijn mond open, in de hoop dat er dan vanzelf wat woorden uit vallen, maar mijn kaak hangt daar maar, alsof ik Dominick ben die de kas probeert op te maken. Al gooit de scheidingspapieren over tafel en priemt met een harige vinger in mijn gezicht. ‘Er staat niets in dit convenant, niets hoor je me, dat zegt dat ik betalen moet,’ blaft hij. ‘Voorzichtig, pap. Straks knappen je hechtingen.’ ‘Niets, helemaal niets! Hoor je me!’ Hij zwiept de papieren van tafel. Ik raap ze op en strijk ze glad.‘Eh... pap? Het staat er wel...’ Ik blader naar de plaats waar staat dat hij akkoord gaat met het feit dat hij mijn opleiding naar keuze moet betalen en geef hem de papieren terug. Al leest langzaam de pagina, masseert de kloppende ader aan de zijkant van zijn hoofd, zet zijn bril af en wrijft in zijn ogen.‘Klootzak,’ zegt hij. Het is maar een uitdrukking. Al legt het document op tafel, kijkt me aan... en glimlacht. Nou ja, zo goed en zo kwaad als dat gaat met een vastgenaaide kaak. ‘Ik heb echt geen idee wat ik dacht toen ik dat suffe ding tekende,’ zegt hij. ‘Maar je hebt getekend.’ Hij haalt zijn schouders op.‘Ja, weet ik.’ ‘Dus?’ Al kraakt met zijn harige knokkels. ‘Dus?’ herhaalt hij. ‘Tja, dus wordt het toch jouw keuze.’ ‘Echt?’ Al knikt droevig. Scherper dan de tand van een slang is de ondankbaarheid van een kind. Ik haal diep adem.‘Dan kies ik Juilliard.’ Al vouwt de papieren op. ‘Dan wordt het Juilliard,’ zegt hij met glazige ogen. Op dit moment heb ik het hele jaar gewacht, mijn hele leven eigenlijk al, en ik heb altijd gedacht dat ik me geweldig zou voelen als mijn droom dan eindelijk, eindelijk, uitkwam. Maar nu het zover is, voel ik me eigenlijk alleen maar uitgeput. Deze strijd had ik liever niet gestreden. Al draait met een van zijn gouden ringen. ‘Weet je, jochie,’ zegt hij, ‘ik heb altijd alleen maar het beste voor je gewild.’ ‘Weet ik, pap.’ ‘Als je zelf ooit kinderen krijgt, snap je dat wel.’ Hij lacht een half lachje.‘Ik hoop dat je er tien krijgt zoals jij!’ Ik lach mee. ‘Wat ik bedoel is: als je je kind recht op een afgrond af ziet gaan, dan wil je hem vastgrijpen en tegenhouden, snap je? Net als in... eh... hoe heet het ook alweer... Catcher in the Rye.’ ‘Heb jij Catcher in the Rye gelezen?’ ‘Hoezo, denk je soms dat ik achterlijk ben of zo? Ik ben ook jong geweest hoor, jochie.’ Ik weet dat het stom klinkt, maar ik heb echt nooit aan Al als een tiener gedacht. Ik heb altijd aangenomen dat hij gewoon ineens uit de hersens van Zeus is gekomen, compleet met attachékoffertje en maagzweer. ‘Weet je echt zeker dat je geen bedrijfskunde wilt studeren?’ vraagt Al. Hoop doet leven, neem ik aan. Ik denk terug aan afgelopen zomer, zo’n duizend jaar geleden, toen Al voor het eerst Dagmar naar ditzelfde restaurant meenam. Wat was ik naïef geweest! Dat ik niet doorhad dat Al nooit voor mijn acteursopleiding zou betalen! Al die verdomde zakendiners, en toch kwam het niet in me op dat hij me richting bedrijfskunde probeerde te sturen. Wat dacht ik eigenlijk wel? Al en ik leefden als vreemden in ons huis en kwamen elkaar alleen tegen bij de koelkast of in de gang, waarbij we nooit letten op wat de ander zei of deed. Het moet eenzaam voor hem geweest zijn. Voor mij wel, in ieder geval. Ik leg mijn hand op de zijne. Het haar op zijn knokkels kietelt tegen het zachte vlees van mijn handpalm.‘Pap, er zijn een hoop dingen waar ik niet zo zeker van ben, maar van één ding absoluut wel: ik ga nooit bedrijfskunde studeren.’ Hij haalt zijn schouders op, het Internationaal Erkende Signaal voor: ‘Ach, je weet maar nooit...’ Ik knijp even in zijn hand. ‘Maar weet je, pap,’ zeg ik, ‘ik hoef helemaal geen bedrijfskunde te studeren. Jij kunt me alles leren.’ Al knijpt héél even in mijn hand en laat hem dan los om zijn bestek weer te herschikken.‘Oké dan,’ zegt hij, knipperend met zijn ogen en zijn neus ophalend,‘wat wil je weten, jongen?’ Tante Glo had gelijk: bij ons Italianen ben je pas een man als je je vader de baas bent.

Ik wrijf met mijn hand over mijn hoofd. Ik moet nog wennen aan mijn korte haar. Iedereen zegt dat ik er nu beter uitzie, volwassener, maar dat verandert niets aan het feit dat ik het gedaan heb opdat Laurel Watkins me niet herkent als ik deze herfst naar Juilliard ga. En omdat Paula vertelde dat we ons als zingende obers de benen uit ons lijf zullen moeten rennen op het strand zonder airconditioning. Geloof me, het kan behoorlijk warm worden onder die krullen. Ik zet mijn vierkante kwastjesbaret weer op en wacht tot ik geroepen word. De lucht is helder babyblauw en de ochtendzon schijnt al fel, waardoor mensen willen dat je je omdraait zodat de foto niet mislukt. Overal om me heen wordt opgewonden, zenuwachtig gekwetterd, maar ik wacht heel rustig tot ik mijn naam hoor. Omdat mijn naam met een Z begint, ben ik ervan uitgegaan dat ik een van de laatsten zou zijn bij de diploma-uitreiking, tussen Roger Young en Debbie Zimmerman, maar omdat ik de plechtigheid met het volkslied zal openen, ben ik het eerst. Het is een echt Rattenvanger/Dr.Pepper-Jongen-moment en ik voel iets in mijn nek kriebelen als de band ‘Pomp and Circumstance’ begint te spelen. De mensenmassa juicht als we het veld op lopen. Ik weet natuurlijk heel goed dat het niet voor mij alleen is, maar moet toch glimlachen. Deels door het troostende, golvende applaus, maar zeker ook deels vanwege de heerlijke ironie dat ik vooroploop bij de entree op een footballveld. Ik, de jongen die de spelregels van het football nog steeds niet kent en iets medisch verzonnen heeft om niet meer naar gymles te hoeven. Ik zwaai naar het publiek (ik kan er niets aan doen), en beklim de trappen naar het podium, naar directeur Farley, de Kluns van de Kosmos, die er serieus en diepzinnig probeert uit te zien. Hij zegt dat ik mijn zonnebril moet afzetten. Ik sta daar en zie hoe mijn jaar, 1984, zich opstelt in rijen. Er zijn meer dan vijfhonderd leerlingen, maar zelfs met de zon in mijn ogen kan ik mijn vrienden duidelijk zien. Daar is Doug, flirtend met het meisje naast hem. Paula en hij vinden dat ze een goede relatie hebben, maar die richt zich voornamelijk op een streven naar zo veel mogelijk hete apenseks. (Een behoorlijk diepe relatie, noemt Paula het.) Doug blijft deze zomer in Wallingford, hij speelt Sky Masterson in de zomerworkshopproductie van Guys and Dolls voor hij in de herfst naar New Jersey College gaat. Hij heeft T-J en een flink aantal acteurs overgehaald om mee te spelen. Walgelijke Wanda is dolblij dat ze eindelijk wat jongens heeft die kunnen dansen. Ziba valt natuurlijk op. Een Perzische lesbienne van een meter vijfentachtig, met haar kwastjesbaret stijlvol over één oog getrokken, kun je niet missen. Ze hangt slaperig over het klapstoeltje voor haar, uitgeput van een lange nacht vol laatste wijzigingen. Ze neemt haar Fashion Institute of Technology 266 akelig serieus en is de enige van alle meer dan vijfhonderd leerlingen wier gewaad exact volgens officiële snit gesneden is. Zij en haar gemanicuurde moeder (die nog steeds naar me zwaait alsof ze me kent, en dat nog altijd niet doet) vertrekken volgende week voor een maandje naar Zuid-Frankrijk. Ziba mocht een vriendin meenemen, dus gaat Kelly mee. Ik ben bikini’s met ze wezen shoppen en we hebben een kleine menage à trois gehad in de kleedkamer van Saks. Laat Doug het niet horen. Ik weet niet meer wat ik je verder nog moet vertellen over het hele seksgebeuren. Kelly en ik zijn nog een paar keer in bed beland (laat Ziba het niet horen), maar aangezien Kelly in de herfst naar Bennington gaat, weten we allebei dat het niets gaat worden. We zijn vrienden – vrienden die het af en toe met elkaar doen, maar vooral vrienden. Ik moet nog altijd wennen aan haar nieuwe, rauwere persoonlijkheid; ze is echt de Sandy aan het einde van Grease geworden, behalve dan dat ze zo verstandig is om overdag geen zwarte mascara op te doen. Toen ze zag dat er ‘Geknipt voor een Succescarrière’ onder mijn foto in het jaarboek stond, heeft ze dat veranderd in ‘Geknipt voor een Pijpcarrière’. Verder heb ik een extra baantje als solist bij vader Angelo’s kerk in Hoboken. Tante Glo zegt dat ik op deze manier boete doe, maar voor vijftig dollar per keer beschouw ik het meer als een gave Gods. Ik vind de mis net zoiets als Gilbert en Sullivan: een stuk leuker om te doen dan om ernaar te kijken. Een integraal deel te zijn van de eredienst, net zo essentieel als de Heilige Hostie en de wijn, is een ervaring die een mens tegelijkertijd trots en nederig maakt. Elk weekend kom ik verfrist en blij de kerk uit. Ook omdat ik iets heb gekregen met de organist, die ook op Juilliard studeert en af en toe bijklust in Something for the Boys. Tja, wat kan ik zeggen? Ik ben gewoon dol op jongens en grote klokkenspellen, denk ik. O ja, ik ben vergeten over Nathie te vertellen. Vroeger viel zijn oranje afrokapsel moeiteloos op in een menigte, maar sinds T-J hem geleerd heeft hoe je de haarontkroezer moet gebruiken, ken je hem nauwelijks terug. Ik vind hem best aantrekkelijk, ook al is hij door de verdwijning van zijn kaaskop bijna vijf centimeter korter geworden. En hij heeft, als duidelijk eerste teken van de apocalyps, zijn eerste date gescoord. T-J heeft hem aan zijn nicht

Margaret gekoppeld, die kleine mollige, die lijkt op een knuffelbeest. Blijkbaar wilde Margaret ook graag scoren, want ze heeft Nathie discreet afgetrokken tijdens een amateurproductie van Hoe je succesvol in zaken kunt worden zonder echt je best te doen. Nathie vertrekt zo meteen voor een zomerstage op het kantoor van senator Jordan Craig. Ik heb geen idee hoe hij eraan komt en ik wil het niet weten ook. Dus zo gaat ieder zijn eigen weg. Geen Creatief Vandalisme meer, geen ge’su-hum-mer nights’, geen dagen meer hangen om het zwembad van tante Glo. (Wat sowieso niet meer zou kunnen. Angelo heeft tante Glo er eindelijk van weten te overtuigen haar huis in Kramptown te verkopen en in een appartement in Hoboken te gaan wonen, zodat ze dichter bij hem in de buurt is.) Als we aan het einde van deze zomer bij elkaar komen om afscheid te nemen, is dat onze eerste reünie. Niet te geloven, toch, dat we al oud genoeg zijn voor een re-wat-dan-ook. De voorzitter van onze jaargroep gaat ons voor bij het Trouw Zweren Aan De Vlag en ik stap naar voren op het podium om het volkslied te zingen. Er klinkt tromgeroffel. Ik begin a capella. Wekenlang hebben we tegen elkaar gezegd dat ik, als ik dat zou willen, elk lied dat ik wil kan zingen op dit moment (‘Come Fly With Me’ bijvoorbeeld, of het thema van Greek Acres) en dat niemand me daarvan kan weerhouden, maar ik neem mijn burgerplicht serieus, al ben ik dan misschien niet de meest gelukkige keuze om de Amerikaanse Manier van Leven te vertegenwoordigen. Als je wel eens in een stadion hebt gezongen, weet je hoe moeilijk dat is, omdat je tegen de tijd dat je met de derde zin begint je eerste als echo hoort, waardoor je bijna automatisch langzamer gaat zingen, opdat je echo je kan inhalen. Hoewel ik me moet concentreren te vermijden dat ik een duet zing met mezelf, valt mijn blik toch op Al en Kathleen, die samen op de plek staan waar je foto’s mag maken. Al gaat tegenwoordig regelmatig bij Kathleen langs. Als criënt. Hij heeft besloten dat hij wel wat hulp kan gebruiken bij zijn relaties en alles wat daarmee samenhangt. Zoals waarom hij zich aangetrokken voelt tot vrouwen die geestelijk niet in balans zijn. Omdat zijzelf niet helemaal in balans is, heeft Kathleen een unieke kijk op deze zaak, natuurlijk. Al elleboogt iemand ruw opzij om een mooiere foto van me te kunnen maken en Kathleen maant de omstanders tot stilte, zodat ze me beter kan horen. Dat mijn vader elleboogt voor mij, geeft me een geborgen gevoel. Ik houd de laatste noot extra lang aan, tot mijn echo me ingehaald heeft: O’er the la-hand of the freeeeee...

De mensen juichen voor deze laatste noot, net zoals in het Yankee-stadion. ... and the home of the braaaaave! Na de ceremonie baan ik me een weg door de mensenmassa, neem complimenten in ontvangst van brave zielen en beloof contact te houden met men268 sen om wie ik niks geef en omgekeerd. Plotseling sta ik oog in oog – eigenlijk: oog in borstzak – met een enorme tank van een vent in een te krap zittend pak. Hij heeft een Cro-Magnon-voorhoofd, dat hij droogveegt met een nat zakdoekje, en een breed, vlezig Italiaans gezicht. Hij lijkt op Jabba the Hut in een Armani-pak. ‘Hé,’ zegt hij en hij schudt mijn hand,‘dat was goed gezongen.’ Zijn hand is zo groot als een kolenschop. ‘Bedankt,’ zeg ik. Omdat we in New Jersey zijn, denk ik er verder niet over na (we hebben geen tekort aan tankachtige mensen in te krappe pakken en met Cro-Magnon-voorhoofden) en wil ik verder lopen, maar hij slaat een massieve arm om mijn schouder, alsof er een loden pijp om mijn nek geploft is. ‘Kom ’s effe mee, gozer,’ zegt hij. ‘Er is iemand die met je wil praten.’ Zijn arm is te stevig om vriendelijk te zijn, dus ik word onmiddelijk achterdochtig. Hij tilt me min of meer op als hij ons tussen de mensen door wringt. Ik kijk wild om me heen om iemands aandacht te trekken, van wie dan ook, maar Jabba loopt als een stoomwals door richting parkeerterrein.‘Waar gaan we naartoe?’ vraag ik aan zijn vochtige okselholte, die ruikt als mijn brooddoos in de vijfde klas. Hij gaat harder lopen en sneller ademen, omdat hij me mee moet sleuren. ‘Schiet op, jochie,’ zegt hij. We lopen naar een zwarte verlengde limousine, die helemaal achter op het parkeerterrein staat. En op dat moment besef ik het: ik ben het haasje. In het jaarboek had moeten staan: Geknipt voor een Afschuwelijke Maffiose Dood. Dat ik spijt heb van al mijn slechte daden is blijkbaar niet genoeg, dat ik tegenwoordig elke week naar de mis ga om te bidden voor vergiffenis ook niet. Nee, ik ga voor mijn zonden betalen met mijn jonge, zinloze leventje. Het achterraampje van de limo zakt naar beneden en ik ben ervan overtuigd dat er zo meteen een pistool met geluiddemper uit komt. Dagmar heeft blijkbaar contact gezocht met Sinatra’s mensen en zit natuurlijk op dit moment achterin met haar nieuwe vriendje, een maffiabaas in zilverkleurig pak met vet haar in een paardenstaartje. Veelbelovende Jonge Acteur Doodgeschoten bij Diploma-uitreiking! Film om Elf uur. Ik schud Jabba van me af. Tegenspartelen heeft geen zin. Het is voorbij. Mijn hart bonkt zo snel dat ik waarschijnlijk al binnen een paar seconden dood neerval. Als ze ooit een film maken van mijn leven, komt er nu een close-up van een mannenhand in het raam. De diamant in zijn pinkring glinstert terwijl hij me wenkt dichterbij te komen. O, mijn god, ik voel de staaldraad al om mijn nek. O nee, alstublieft, geen staaldraad om m’n nek. Ik doe mijn ogen dicht en leun op het raampje. Heilige Maria, vol van genade... Rolling down the river... O lieve Heer, als u me laat leven, beloof ik dat ik de hele verdomde rozenkrans uit mijn hoofd zal leren. ‘Dus je hebt het eindelijk voor mekaar, hè jochie?’ zegt een stem. Die stem ken ik. Ik ken hem beter dan mijn eigen stem. Ik open mijn ogen en – wees stil mijn bonkend hart – daar zit hij. Frank Sinatra. Dus ik ben al dood. Ik ben dood en in de hemel en ik had gelijk: Frank Sinatra is God. ‘Meneer Sinatra,’ hoor ik mezelf zeggen,‘het spijt me zo. Ik wilde niet...’ ‘Maak je geen zorgen, jochie,’ zegt hij en hij wuift mijn excuses weg met een hand met zwaar beringde vingers.‘Je hebt lef, je hebt ballen, daar houd ik van.’ ‘Bedankt.’ ‘Nee, ik moet jóú bedanken. Zonder jou zat die kleinzoon van mijn neef niet op Juilliard.’ Hij glimlacht en ineens lijkt de aarde een stap dichter bij de zon te staan. Zijn ogen zijn ongelofelijk blauw. ‘Laat het me weten als ik iets voor je kan doen, oké?’ zegt hij. ‘Wij jongens uit Hoboken moeten een beetje op mekaar letten.’ Hij kijkt op zijn Rolex.‘En nu moet ik ervandoor. Sammy wacht op me in Atlantic City en hij wordt panisch als ik te laat ben.’ Hij gebaart naar Jabba dat het tijd is om te gaan. Ik doe een stap achteruit en de limousine rijdt langzaam weg, als een schip dat de haven uit vaart. De goden staan, zeker weten, aan mijn kant. In elk geval Frank Sinatra, en dat komt wat mij betreft dicht genoeg in de buurt. Ik hoor eigenlijk niet eens een diploma te krijgen, niet alleen vanwege illegaal drinken, roekeloos rijgedrag, drugsgebruik (op staatseigendom), ontsluiten en insluipen, fraude, verduistering, vervalsing, chantage en boeddhabeelddiefstal. Nee, ik hoor geen diploma te krijgen omdat ik nooit mijn Portrait of the Artist-werkstuk ingeleverd heb. Er gebeurde gewoon te veel tegelijk – je weet wel: mijn vader voor het gerecht slepen en zo. Maar hier is het dan eindelijk. Meneer Lucas, bedankt voor uw geduld. Uiteindelijk had ik wat meer dan vijfentwintig pagina’s nodig. Het is geen James Joyce, maar ik heb er hard aan gewerkt. Ik kan er ook niets aan doen dat ik uit New Jersey kom. Dit is hoe ik mijn collegegeld betaalde. Dit is hoe ik mijn jeugdjaren vergooid heb.