Hoe ik mijn collegegeld betaalde
De geschiedenis van hoe ik mijn collegegeld betaalde begint als het leven zelf. In een plas water. En dan bedoel ik niet die oersoep waarin prehistorische vissen voor het eerst armen kregen om het land mee op te kruipen. Nee, ik bedoel een sterk naar chloor ruikende zwemplas in de achtertuin van Gloria d’Angelo’s split-levelhuis in Camptown, New Jersey. Tante Glo. Ze is niet echt mijn tante, ze is de tante van mijn goede vriendin Paula, maar iedereen noemt haar tante Glo en ze noemt ons jonkies haar KE’s; dat staat voor Kleine Ettertjes. Tante Glo is luidruchtig. Ze schreeuwt altijd. Ze schreeuwt vanuit de kelder waar ze de was doet van haar zoon, die priester is. Ze schreeuwt vanuit de badkamer boven, waar ze de badkuip schoon schrobt om haar zenuwen te kalmeren. En ze schreeuwt vanaf haar plekje achter het aanrecht waar ze in de marinarasaus roert en ons in de gaten houdt, terwijl we in haar zwaar gechloreerde zwembad drijven. De geschiedenis van hoe ik mijn collegegeld betaalde begint als het leven zelf: met een schreeuw. ‘Heeeeeeeee! Brengen jullie KE’tjes me nog een serenade of hoe zit dat?’ Paula en ik mompelen iets tegen elkaar. ‘Je ligt niet gratis in mijn zwembad, hoor!’ Ik rol om op het luchtbed en trek aan mijn Eigendom van Wallingford High School Atletiekafdeling-broekje, dat aan mijn ballen plakt. (Ik draag het sportbroekje als een ironisch aandenken aan dat ene helse semester dat ik in het atletiekteam zat.) Ik steek mijn hand uit naar de radio, waarop Irene Cara voor de tigste keer vandaag haar Flashdance-gevoel beleeft, en draai hem zachter. Ik kijk naar Paula. Scherven licht weerkaatsen op het water en ik moet mijn hand boven mijn ogen houden om haar te zien. Paula zit kalm op haar drijvende troon, haar kin omhoog in een pose van ‘Kom maar op met die close-up, meneer DeMille’, haar ogen verborgen achter een met stras bezaaide cat-lady zonnebril, een kanten parasolletje boven haar hoofd om haar blanke huid te beschermen. Ze draagt een oud jaren-vijftigbadpak dat van tante Glo is geweest, zo een met van die plooien erin. De plooien zijn over haar vlees gedrapeerd als over een marmeren beeld uit de oudheid; het lijkt eigenlijk meer op een soort vogelkooi met stof eromheen. Het beoogde effect is een soort van Sophia Loren/Gina Lollobrigida/Anna Maria Alberghetti va-va-va-voemsensualiteit, maar om eerlijk te zijn heeft Paula een paar voems te veel om zich heen hangen. Paula nipt aan haar aarbeiendaiquiri en kijkt me van over de rand van haar zonnebril aan alsof ze wil zeggen: ‘Niets aan te doen. We zijn gedwongen tot een optreden.’ Dan gooit ze haar hoofd achterover en laat haar brede kaken openscharnieren. De openingsfrase van ‘Ave Maria’ rolt uit haar mond en haar stem is zo warm en puur dat je er een 8 bad in zou willen nemen. Ik val in en zing de tweede stem, zoals we ook hebben gedaan op de bruiloft van haar nicht, Maffe Linda. Onze stemmen vermengen zich en versmelten in een conversatie die boven onze hoofden verder gaat en in de drukkende lucht van New Jersey verdwijnt. De honden van de buurman kijken vals en blaffen mee, vanachter een hek dat goed op slot zit. Ach, iedereen mag kritiek leveren. Tante Glo niet. Tante Glo is een goed en (omdat Paula’s moeder dood is en haar vader veel overwerkt voor de afdeling Wegenonderhoud) een zeer regelmatig publiek. ‘O, die stemmen van jullie, jullie lijken wel engeltjes!’ Dat zegt ze altijd. ‘Hè verdomme, is het al zó laat,’ schreeuwt tante Glo. ‘Koppen dicht, graag! Mijn soaps beginnen bijna.’ Ik kan haar niet zien door de hordeuren, maar ik weet dat ze nu een Lucky Strike opsteekt en zichzelf een Dr. Pepper inschenkt. Straks waggelt ze naar de tv-kamer om naar Guiding Light te kijken, terwijl ze de strijk doet. Tante Glo. Paula zet haar glas op de rand van het zwembad en spoelt haar korte vingertjes af in het water. ‘Zeg eens eerlijk, Edward liefje,’ zegt ze, terwijl ze een vlezige arm in de lucht gooit, ‘het is toch ongelofelijk oneerlijk.’ (Paula heeft de neiging om in cursieven te praten.) ‘Ik vergooi deze zomer simpelweg mijn talent – ik vergooi het simpelweg – hoor je!’ Paula wordt altijd gecast in menopauze-achtige vrouwenrollen en zet die trend deze zomer voort door Miss Lynch te spelen in de Wallingford Highschool-zomerworkshopproductie van Grease. Ik leg mijn hoofd op het warme rubberen luchtbed en zeg: ‘Je hebt helemaal gelijk, zus.’ Ze is niet echt mijn zus. Maar dat had heel goed gekund. Afgezien van onze verschillende teint zouden we een tweeling kunnen zijn. Paula als de lieflijke blanke helft en ik als boosaardige, donkere helft. Afgezien daarvan zien we er hetzelfde uit met ons lange krullende haar, onze zware wimpers en ons hoge lichaamsvetgehalte. Ik noem haar ook ‘zus’ omdat ze het nonnenkostuum uit onze Sound of Music-productie gebruikt om bier te halen, vanuit de volkomen correcte aanname dat niemand het in zijn hoofd zal halen om een non naar haar identiteitsbewijs te vragen.
Paula klapt haar parasol dicht en roeit met het handvat naar me toe. ‘Het probleem is,’ zegt ze, ‘dat ik een negentiende-eeuws postuur heb. Als ik honderd jaar eerder was geboren, zou ik als hoogst begeerlijk beschouwd worden, weet je dat wel?’ We hebben dit gesprek al eens eerder gevoerd. Sommige mensen worden geboren om te rennen, andere om wild te zijn, en Paula is in de wieg gelegd om een hoepelrok te dragen. De parasol tikt op mijn schouder. ‘Kijk hier dan,’ zegt ze, terwijl ze haar borsten tegen elkaar duwt, alsof ze een stel kussens opschudt. ‘En dit.’ Ze draait een halve slag en grijpt in haar Rubensbillen. ‘In geval van een noodlanding op open water wordt u aangeraden het drijfvermogen van uw zitting optimaal te benutten,’ zeg ik. Paula keert mijn luchtbed om met een van haar mollige negentiendeeeuwse benen. Ik kom weer boven water en wil haar laten kapseizen door haar bij haar voetjes te grijpen. ‘Nee, nee, nee, alsjeblieft Edward,’ zegt ze, ‘mijn haar, denk om mijn haar. Ik moet over een uurtje op mijn werk zijn.’ ‘Wat jij wilt,’ zeg ik en ik zwem op mijn rug naar het ondiepe gedeelte. ‘Maar wat die negentiende eeuw betreft, heb ik twee woorden voor je.’ ‘O ja, en dat zijn?’ ‘Geen verdoving.’ Ik hoor haar diepe, chocoladezachte lach terwijl ik drijvend omhoogkijk naar de hoogspanningskabels die kriskras door de babyblauwe hemel lopen. Het is heerlijk om Paula aan het lachen te maken. Ik stap uit het zwembad. ‘En je ziet dat Grease-gedoe helemaal verkeerd, zus. Je moet ons zien als een soort gaststerren, net als Eve Arden en Frankie Avalon in de film.’ (Omdat ik me er zeer van bewust ben dat ik geen overtuigende Danny neerzet, heb ik voor de rol van Teen Angel gekozen.) ‘Laat de anderen hun hoofd maar breken over die verschrikkelijke “Hand Jive”; op het eind komen jij en ik erbij en stelen we de show met onze doorleefde komische interpretatie.’ Paula zucht. Ze weet dat ik gelijk heb. ‘Bovendien heb ík belangrijker zaken om me druk over te maken.’ Ik heb het natuurlijk over mijn auditie voor Juilliard. Juilliard. Voor het geval je uit Iowa of iets dergelijks komt en geen idee hebt waar ik het over heb, moet ik misschien even uitleggen dat Juilliard het meest prestigieuze instituut voor acteerkunst in Amerika is, het Tiffany’s van de toneelscholen. Alle beroemdheden hebben erop gezeten – Kevin Kline, William Hurt, Robin Williams – en vanaf het moment dat ik in de zesde klas de hoofdrol kreeg in The Music Man weet ik al dat ik er ook heen wil. Ik heb al een succesnummer voor mijn hedendaagse monoloogauditie (Mozart in Amadeus, een kwajongsensachtige kindmannetjesrol waar ik voor in de wieg gelegd ben). Maar ik moet nog even een goede klassieker bedenken. Dus heb ik een gloednieuw Verzameld Werk van Shakespeare aangeschaft. Een heel mooie fluwelen hardcover met goud op snee. Ik ga er de 10 hele zomer aan besteden om het te lezen. Terwijl ik aan mijn teint werk, natuurlijk. Paula parkeert haar opblaasbare schoener in het ondiepe gedeelte van het bad en steekt een hand naar me uit zodat ik haar eraf kan helpen. Ze fronst naar me, alsof ik een jurk ben en ze moet beslissen of ze me nu wel of niet gaat kopen. ‘Wat is er?’ vraag ik. Ze zucht en dept zich droog met de handdoek. (Altijd deppen, nooit wrijven. Wrijven is slecht voor de huid.) ‘Kun je een geheimpje bewaren?’ ‘Natuurlijk niet,’ zeg ik.‘Maar heb je je daar ooit door laten weerhouden?’ Ze steekt haar pinkje op.‘Pinkelen?’ Ik buig mijn pink om die van haar. ‘Nou, hier dan. Pinkelen. Zeg het nou maar!’ Ze kijkt om zich heen om er zeker van te zijn dat niemand meeluistert. ‘Weet je nog dat ik je vertelde over die avond dat ik me door Dominick Ferretti liet nemen achter de pizzaoven?’ ‘Ja.’ ‘Dat was gelogen.’ ‘Wat? Waarom?’ ‘Ik wilde niet dat je zou denken dat ik een preuts trutje was,’ zegt ze. ‘Want Kelly en jij hebben zo ongeveer alles gedaan.’ Dat is nogal overdreven. Voordat mijn vriendinnetje Kelly en ik het gaan doen moet er nog heel wat gebeuren. We hebben nog niet eens orale seks gehad. Maar vergeleken met Paula’s non-achtige bestaan zou je ons inderdaad kunnen zien als personages uit de Kamasutra. (Tussen twee haakjes: ik heb dat verhaal over Dominick Ferretti nooit geloofd.) ‘Nee joh, je bent echt geen preuts trutje,’ zegt ik.‘Je bent, eh...’ ‘Nou? Zeg het maar, hoor. Ik ben te dik om een vriendje te hebben!’ Even opletten: zij zei het, ik niet. Paula ploft neer in een tuinstoel, als een Camille die aan haar ziekbed begint.‘Wat moet ik doen? Wat voor soort actrice kan ik ooit misschien worden als ik nu nog steeds maagd ben?’ zegt ze en ze grijpt mijn hand. Ze trekt me naast haar op de stoel.‘Edward, je moet me helpen.’
Ik trek weer aan mijn broekje. ‘Eh... hoor eens, zus, ik voel me zeer vereerd, maar ik geloof niet dat Kelly er straks ook zo over denkt...’ ‘Ach, je bent stapelkrankzinnig,’ zegt ze en ze geeft me een duw. Je moet me natuurlijk helpen met Doug Grabowski.’ Doug Grabowski? Doug Grabowski de footballspeler, die ik heb overgehaald om auditie te doen voor Danny Zuko? Doug Grabowski die iets met Amber Wright heeft gehad, het populairste meisje van school? Díé Doug Grabowski? ‘Hoezo?’ vraag ik. ‘Weet je of hij een vriendin heeft?’ Paula’s vermogen om zichzelf voor de gek te houden is verbluffend, wat haar overigens voor een deel zo’n fantastische actrice maakt. ‘Eh... ik geloof van niet, nee,’ mompel ik, terwijl ik bedenk hoe ik haar het best kan uitleggen dat ze meer kans maakt om tot Miss Amerika te worden gekroond dan om Doug Grabowski te scoren. ‘Magnifiek!’ zingt ze en ze maakt een pirouette op het grasveldje, op een manier die helaas vooral aan de dansende nijlpaarden in Fantasia doet denken. ‘Ik heb het al helemaal uitgedacht: wij vieren – jij met Kelly en Doug en ik – gaan komende zaterdag de stad in, naar A Chorus Line. Ik kan me niet voorstellen dat hij die al gezien heeft en hij moet hem echt zien, echt. Als hij de hele zomer met ons optrekt in plaats van met die Neanderthalers van zijn footballteam, dan is het echt onze plicht om hem bloot te stellen aan de hogere aspecten van het leven, vind je niet?’ ‘Nou...’ ‘De arme jongen moet haast wel uitgehongerd zijn op intellectueel gebied.’ ‘Ja, maar...’ ‘O, Edward, het wordt vast een avond om nooit te vergeten!’ zegt ze en ze duwt me mijn kleren in mijn handen. ‘Het enige dat jij nu nog moet doen is erheen rijden, repeteren en hem uitnodigen.’ ‘Ik? Waarom doe jij het niet zelf?’ Paula klakt met haar tong.‘Ik wil mezelf niet opdringen.’ Wat God verhoede. ‘Trouwens, we hebben niet allemaal een rijke pappie,’ snuift ze. ‘Sommige mensen moeten werken.’ Ze laat haar druppelvoetjes in een paar roze plastic sandaaltjes glijden en wiegt trots richting het huis. ‘Ik werk ook!’ roep ik haar na. ‘Wat dacht je van de choreografie van de kindershow van de zomerworkshop?’ Ze keert zich om en draait haar roze voeten in de eerste positie, ballerinapose. ‘Ik noem dat spelen,’ zegt ze. ‘Calzones klaarmaken in een keuken van vijftig graden Celcius, terwijl Dominick Ferretti obscene gebaren naar je maakt met een worst – dat is een baan.’ Met een koninklijke zwaai van haar hoofd gooit ze de deur open.‘Dus kleed je nou maar aan en ga er als de sodemieter heen,’ commandeert ze, terwijl ze me naar binnen dirigeert zodat ik me kan verkleden.‘Het gaat tenslotte om het verlies van mijn onschuld.’
Buiten mag het dan 1983 zijn, bij tante Glo binnen is de klok stil blijven staan in 1972: ze heeft donkergele keukenapparaten, een oranje linoleum keukenblok, hoogpolig tapijt en overal schrootjes tegen de muur. Ik pak een chocolade-ijsje uit de vriezer en waad door het tapijt richting de tv-kamer, waar tante Glo strijkt terwijl ze naar Guiding Light kijkt. Stel je, als je wilt, even een brandkraan voor. Zet een zwarte footballhelm boven op die brandkraan. Wikkel het geheel in een bloemetjesjurk en je hebt tante Glo. Ze ziet eruit als het liefdeskind van Sneeuwwitje en een van de zeven dwergen. Tante Glo is PM – Priester-Moeder – en ze uit haar dankbaarheid voor dit geluk door al het strijkwerk van haar zoon te doen. Het maakt haar niet uit dat hij de veertig al gepasseerd is. Ik plof neer in een uitklapbare tv-fauteuil, met mijn handdoek stevig om me heen gedrapeerd zodat ik hem niet natmaak. ‘En, wie gaan er vandaag scheiden?’ vraag ik, terwijl ik het papier van mijn ijsje probeer af te pellen. ‘O, schatje, die arme, arme mensen toch,’ zegt tante Glo, strijkend en huilend, huilend en strijkend. (Tante Glo noemt iedereen ‘schatje’, gedeeltelijk uit affectie, maar voornamelijk omdat ze gewoon geen ene moer kan onthouden.) ‘Iedere dag weer dank ik de Heilige Maagd dat mijn Benny, God hebbe zijn ziel, dood is, en ik nooit de pijn van een scheiding zal hoeven doorstaan.’ Vóór haar beroerte had tante Glo ook al een volstrekt unieke eigen logica. We hebben het tenslotte wel over de vrouw die haar enige zoon Angelo d’Angelo heeft laten dopen. Zweet en tranen mengen zich op het opgeblazen gezicht van tante Glo en haar flensjesvel-armen deinen als ze het strijkijzer heen en weer beweegt. Achter haar rug hangen de witte boordjes van Angelo als afgesneden duivenvleugeltjes aan de waslijn. ‘Het is vooral zo triest voor de kinderen,’ zucht ze. O, god, daar gaan we weer. Ik ken deze blik van de Pierrot-in-een-zwartfluwelen-lijstje, deze sympathieke toon, dit warme washandje van medelijden dat volwassenen altijd zo nodig over mijn lijf moeten wrijven, maar al te goed. Wat ze echt bedoelt, wat ze allemáál echt bedoelen is: ‘Je moeder zal vast haar redenen wel hebben gehad, Edward, maar welke moeder laat haar eigen kinderen in de steek?’ Het gaat prima met me, wil ik roepen, helemaal prima. Mijn leven ligt voor me. Ik heb mijn kunst. Mijn vrienden. En trouwens, ik zie mijn moeder best vaak. Oké, ik heb geen idee wanneer ze weer eens langs zal komen, maar dat is deels wat haar zo cool maakt. Ze is een Vrije Geest. Onze band is meer spiritueel, en minder aards. Maar iedereen om me heen behandelt me toch 14 telkens alsof ik godverdomme Oliver Twist ben. Tante Glo huilt en strijkt verder, strijkt en huilt, en we zijn even stil. Aangezien we Italiaans zijn, is dat heel wat voor ons. Mijn sportbroekje begint te jeuken en ik wil me verkleden, maar ik wil ook blijven. Het gehuil van tante Glo heeft iets troostends. Waarschijnlijk omdat ik het zelf niet kan. Het is waarschijnlijk mijn grootste zwakte als acteur, maar het lukt me gewoon niet. Soms probeer ik de tranen er uit alle macht uit te persen, zo hard als ik kan, duwend en kreunend alsof ik met een verstopping op de pot zit, maar ik eindig altijd met een gevoel alsof ik in mijn eigen huid gevangenzit, wanhopig op zoek naar een uitweg. En dus kan ik maar beter hier zitten met mijn tante Glo, terwijl Guiding Light weerkaatst op de blinde muur en zij voor ons allebei huilt. Ik rijd MoM (Mams ouwe Mercedes) achteruit de oprijlaan van tante Glo af, haar cul-de-sac in. Mijn moeder heeft me de auto nagelaten toen ze wegging, omdat ze niet echt geeft om dat soort dingen. Mijn moeder is een en al Persoonlijke Zelfverwerkelijking; daarom is ze ook vertrokken toen ik twaalf was. Om zichzelf te vinden. Mijn vader betaalt weliswaar mijn school, maar alleen mijn moeder begrijpt werkelijk de artiest in mij. Ze zei vroeger altijd: ‘Als je vuilnisman wilt worden, wees dan een vuilnisman. Maar wees wel de beste vuilnisman die je kunt zijn.’ Ik zwaai naar de buurman van tante Glo, een oude Italiaan in een bermuda met donkere sokken eronder, die zijn tomatenplanten water staat te geven, en ik maak de dodelijke bocht linksom, Wallingford Avenue op. Oké, als dit verhaal verfilmd mocht worden, beginnen op dit punt de credits. Je ziet mij, kalm door de straten van een buitenwijk cruisend met mijn tweedehands gleufhoed op mijn hoofd, terwijl de soundtrack van Frank Sinatra’s ‘Summer Wind’ speelt. Dat is om het verhaal het benodigde gevoel van trots en swing mee te geven. Bij Frank draait het allemaal om de trots en de swing. Misschien ben je verrast door wat je ziet. New Jersey is dan misschien de dichtstbevolkte staat van de VS (of, zoals Paula graag zegt: de staat waar de bevolking het snelst dichtgroeit), in Wallingford zou je dat niet zeggen. Koloniaal Wallingford.
Rijd twintig minuten in een willekeurige richting Wallingford uit en je zult inderdaad het New Jersey vinden waar je aan denkt: giftige vuilstortplaatsen, wijsneuzen die de th uitspreken als een d, gangs, getto’s en de door bomen geflankeerde Garden State-snelweg. Maar op het moment dat je Wallingford binnenrijdt, verandert dat. De huizen nemen een enorme stap achterwaarts, weg van de straat, alsof ze er liever niet samen mee gezien worden, en dijen zijen opwaarts uit, terwijl er torentjes, schoorstenen en trapgevels aan ontspruiten. Wallingford is gesticht in 1732 en is abnormaal trots op zijn koloniale geschiedenis. De Amerikaanse troepen mogen dan in Camptown (of Kramptown, zoals wij het noemen, omdat we van het eten in het wegrestaurant daar altijd darmproblemen krijgen) gelegerd zijn geweest en daar iets uitgevochten hebben dat in wezen niet meer dan een achttiende-eeuws waterpistolengevecht was bij Battle Brook (het dorpje dat daarna overbleef), maar op de een of andere manier is juist Wallingford boven komen drijven als schoolvoorbeeld van alles wat traditioneel en curieus is. Tante Glo noemt Wallingford een ‘slaapkamerstadje’, wat inhoudt dat de meeste inwoners een uur rijden verderop in Manhattan werken en in Wallingford alleen slapen. Ergens klinkt ‘slaapkamerstadje’ wel sexy en stel ik me voor dat allerlei zogenaamd respectabele burgers er aan vrouwenruil doen en orgieën achter gesloten deuren houden, maar waarschijnlijk bedoelt tante Glo gewoon ‘slaapstadje’, wat inhoudt dat er in Wallingford niet veel meer gebeurt dan slapen. Als ik bij Washington Street ben, stop ik even terwijl ik achter het stuur blijf zitten. MoM’s dieselmotor bonkt als een locomotief tot ik heb besloten welke richting ik op zal rijden. Als ik naar links ga en bijna tot aan de snelweg doorrijd, kom ik in Oak Acres, de buurt waar ik gênant genoeg zelf woon. In Oak Acres zijn geen torentjes, trapgevels of schoorstenen; er zijn niet eens eiken, alleen maar slordig grote ranch-achtige huizen met cirkelvormige oprijlanen en imitatie-Griekse zuilen, ontworpen voor mensen die meer geld dan smaak hebben. Oak Acres zit zó vol met Italianen en joden uit New Yorkse buurten als Hoboken and Bayonne dat de Wallingford-elite het al ‘Hoboken Acres’ noemt. Ik besluit daar niet heen te gaan, ik sla rechts af en rijd richting mijn middelbare school. Ik parkeer op mijn gebruikelijke plekje, bij het alleen voor bezoekers-bordje, omdat ik mijzelf graag zie als iemand die alleen maar op bezoek is in deze voorstedelijke middelbare school in New Jersey, in plaats van dat ik er werkelijk op zit. Als dit verhaal verfilmd mocht worden, is dit de plek waar de credits zo ongeveer zijn afgelopen. Ik glip door een zijdeurtje naar binnen dat alleen bij het Toneelteam bekend is. (Ja, het Toneelteam, alsof we geen echt leven hebben. We zijn notabene de meest echte mensen in deze kouwekaktent.) Walgelijke Wanda, de choreografe, legt op het podium de Hand Jive nog eens uit en bezorgt iedereen spontaan oprispingen met haar lijflucht en rug-acné. Haar excuus om zich niet te wassen is dat ze een ex-hippie is, maar ik vind – en iedereen met mij – dat er een zekere jurisprudentie zou moeten bestaan van grenzen die je mag stellen aan lichaamsgeur als verzetsdaad. Een brugklasser herkent me 16 en wijst me aan bij zijn vriendjes op het toneel. ‘Oké, mensen, zo gaat-ie goed,’ zegt Walgelijke Wanda en ze trekt haar eng dunne Vulcan-wenkbrauwen op.‘Ach kijk, de beroemde Edward Zanni heeft besloten ons met zijn gezelschap te vereren.’ Ik presenteer mezelf met een groots gebaar naar de cast, mijn port de bras. ‘Kom, we zullen Edward eens laten zien wat we gedaan hebben, terwijl hij bij het zwembad hing en aan zijn teint werkte,’ zegt ze. Ziet ze mijn kleurtje? Cool. Zonder mijn bruine huid zie ik eruit alsof ik geelzucht heb. Ik zoek Kelly’s blik en zwaai naar haar. Ze tuurt onder haar blonde pony door en zwaait naar me op die verlegen mooiemeisjesmanier, waarbij ze eerder haar vingers dan haar hand beweegt. Ze mimet ‘Hoi’, of ‘Hoyieee’ eigenlijk, en glimlacht naar me met een dubbele rij tanden. Ze draagt dansschoenen die bij haar rol horen en de combinatie van hoge hakken met een strak broekje van badstof maakt dat ze eruitziet als een tienerhoertje in de tv-film van de week. Ze ziet er goed uit. Ze draait me haar rug toe en steekt haar duimen in haar broekje om het over haar Valentijnsbillen naar beneden te trekken, en ik voel mijn koude, gerimpelde pik warm worden in mijn broek. Walgelijke Wanda loeit: ‘Vijf, zes, zeven, acht...’ en leidt de acteurs de Hand Jive in, maar die hebben nogal moeite met haar kenmerkende lompe choreografie. Kelly, die Sandy speelt, draait pirouettes over het podium en de spieren in haar blanke benen golven als die van een jong veulen. Ze belandt in de gespierde armen van Doug Grabowski, die danst als iemand met een slapend been. (Tja, wat verwacht je anders van iemand wiens normale vorm van lichamelijke expressie eruit bestaat mensen over een footballveld te sleuren?) Doug heeft een Eigendom van Wallingford High School Atletiekafdeling-T-shirt aan, maar omdat hij een echte sportjongen is, is het niet ironisch bedoeld. Kelly en hij zien er goed uit samen – heel erg als mensen van het noordelijk halfrond, denk ik. Kelly zou makkelijk een buslading vol jongens als Doug kunnen krijgen, footballspelers met nekken die dikker zijn dan hun hoofden, populaire jongens die elkaar bij de achternaam noemen en vaag iets mompelen als ze in de klas een vraag moeten beantwoorden. Maar om de een of andere onverklaarbare reden heeft ze voor mij gekozen. Alsof het middelbareschoolequivalent van Lady Di prins Charles de bons geeft om een afspraakje te maken met een gewone burgerman. Alsof die dingen ooit in het echt gebeuren. Ik zie er best goed uit, op mijn manier dan. Mijn lichaam is wat slapper dan ik zou willen – de verhouding tussen Twinkie-koek en danslessen is nog niet helemaal zoals het hoort –, maar het kan ermee door zolang ik mijn shirt niet in mijn broek stop. En meisjes hebben het altijd leuk gevonden om met mijn krullen te spelen en hebben vaak geklaagd dat ze jaloers zijn op mijn lange, volle wimpers, die lijken op die van Liza Minnelli of die van een kameel. Maar goed, Kelly heeft alles waar een middelbareschooljongen van droomt in een meisje: ze is slank, ze is blond en – het belangrijkste – ze zit graag aan me. Ze is zelfs even cheerleader geweest, in de brugklas, maar heeft toen ruzie gekregen met de Rah-Rah-bende, in de zomer voor het tweede jaar. Daarna zocht ze haar toevlucht bij het Toneelteam. Toch blijft ze iets wasp’igs houden, iets blankAngelsaksisch-protestants, ook al is ze van twee kanten Iers-katholiek. En ze woont in Wallingford Heights, een buurt die zo exclusief is dat je zowat een bloedtest nodig hebt om erin te komen, of misschien moet ik zeggen een ‘blauwbloedtest’. Ik kijk hoe ze de Hand Jive doet en vraag me af of ze straks nog even tijd heeft om bij mij haar handje te laten wapperen. De acteurs worstelen met Walgelijke Wanda’s bizarre Byzantijnse choreografie, waarin elke verdomde lettergreep vergezeld gaat van een handgebaar dat er zogenaamd bij past. Het uiteindelijke resultaat lijkt meer op een wedstrijd Simultane Gebarentaalinterpretatie voor Slechthorenden dan op een dans. Maar ik applaudisseer luid als ze klaar zijn. Het is belangrijk deze mensen te blijven aanmoedigen. ‘Oké, dat is het dan, mensen. Ik zie jullie morgenochtend weer,’ zegt Walgelijke Wanda. Ik steek mijn duimen naar haar op en ze kijkt me dankbaar aan, alsof mijn mening er iets toe doet. Ach, ik neem aan van wel, eigenlijk. Ik volg tenslotte al bijna twee jaar danslessen in New York en mijn stemleraar heeft op Broadway gezongen, in het koor van Sweeney Todd. Ik spring in één vloeiende beweging het podium op – ik vind het geweldig dat ik het podium in één vloeiende beweging op kan springen – en begroet Kelly door haar naar me toe te trekken en tegen haar op te rijden, terwijl een paar bruggers ademloos toekijken. Kelly reageert door een eindeloos been als een broekriem om mijn middel te leggen. ‘Je ziet er lekker uit,’ zeg ik. ‘Ik voel me ook lekker,’ zegt ze en ze wuift zichzelf koelte toe. Dat bedoelde ik niet, maar ik laat het maar even zo. ‘We hebben dat nummer zeker honderd keer of zo gedaan en Doug heeft het nog steeds niet door,’ zegt ze. Ik werp een blik in zijn richting en zie dat hij met Walgelijke Wanda apart oefent. Hij zwaait met zijn armen alsof hij een vliegtuig naar de hangar dirigeert. Ik moet me inhouden om er niet heen te rennen en een potlood in zijn mond te steken, zodat hij zijn tong niet inslikt. ‘Ach, hij komt er wel,’ zeg ik. ‘Met jou erbij moet het er wel goed uitzien straks.’ Ik strijk Kelly’s pony opzij, zodat ik haar ogen kan kijken. Van een af18 stand lijken haar ogen groen, maar als je dichterbij komt, zie je dat ze eigenlijk twee verschillende kleuren hebben. Haar linkeroog neigt naar bruin en het rechter naar blauw. Ze schaamt zich er een beetje voor, maar ik vind het cool. Alsof ze twee mensen tegelijk is. Ik kus de sproetjes op haar neus. ‘Edward, ik waarschuw je,’ zegt ze. ‘Die jongen is geiler dan een bok. Als ik alleen al met hem dans voel ik me een vies meisje.’ ‘Je bent geen vies meisje,’ zeg ik.‘Je bent gewoon een zweterig meisje.’ Kelly lacht als een machinegeweer. Het is heerlijk om Kelly aan het lachen te maken. Ik spreek met mezelf af dat ik Doug in de gaten ga houden en ik rijd nog een keer tegen haar aan, alsof ik mijn territorium afbaken. Doug ziet me en wandelt kalm naar ons toe, grijnzend alsof hij een geheimpje heeft dat ik niet ken. Een heel vies geheimpje. Hij danst dan misschien spastisch, maar je moet hem nageven dat hij zijn Danny Zuko-loopje perfect onder de knie heeft. ‘Hey, Teen Angel, handjes af van Sandy; ze is van mij,’ zegt hij en hij laat Kelly om haar as tollen en buigt haar achterover. Dan, grijnzend om niets in het bijzonder, steekt hij zijn hand uit en geeft me een high five. Ik haat dat. ‘Luister effe, gozer, het is 1983, niet 1968, en we zijn blank en zullen altijd blank blijven. En als jij deze zomer bij ons wilt blijven moet je echt ophouden met ons buiten de repetities bij onze toneelnamen te noemen, want dat is zó puberaal.’ Dat wil ik zeggen. Maar ik doe het niet. Ik glimlach en geef hem de gevraagde high five. Watje. Ik kan het zelf niet geloven. Na al die jaren van pesterijen door jongens als Doug Grabowski kan ik simpelweg niet geloven dat uitgerekend ík degene ben op wie hij indruk probeert te maken: ik, Edward Zanni, een Toneelteamer. Doug vraagt of ik nog een keer wil kijken hoe Kelly en hij de combinatie doen en ik zie dat alleen al het uitspreken van het woord ‘combinatie’ hem een kick geeft, alsof hij nu ingewijd is in een of ander cool insidetheatertaaltje. Ik denk weer terug aan die dag, vorig jaar, toen Doug de hele school choqueerde door auditie te doen voor het koor. Een footballspeler die wilde zingen. Hoe hij me vroeg om hem te helpen met noten lezen, en hoe ik hem er uiteindelijk van overtuigde dat hij precies het juiste stoerejongensgehalte had om Danny Zuko te spelen. En nu sta ik naar hem te kijken, terwijl hij met onbeschaamd enthousiasme een dansje probeert te maken – niet op die neppige testosteronmanier waarop jongens als hij meestal te werk gaan, maar echt, op een manier die, ik weet het niet, een soort plezier uitstraalt. Alsof hij van binnenuit verlicht wordt. Ik kijk naar hem, hoe hij grinnikt en lacht om zijn eigen fouten, en ik realiseer me dat Paula gelijk heeft: Doug geniet van elke seconde dat hij dit doet. Hij voelt zich hier waarschijnlijk meer levend dan ooit. Hij hoort bij ons Toneelteam. Er zijn bepaalde momenten in het leven waarop je toekomst je haarscherp en kristalhelder voor ogen staat, bijvoorbeeld toen ik negen jaar oud was en ‘Where Is Love?’ uit Oliver Twist zong, bij een talentenjacht op school, en meteen wist dat er geen plek op aarde was waar ik liever stond dan op het podium. Of toen ik veertien was en de film Fame zag en me realiseerde dat ik voorbestemd was om in New York City te gaan wonen en beenwarmers te gaan dragen. Ik zie hoe Doug over zijn eigen voeten struikelt en mijn missie staat me scherp voor ogen: het is mijn plicht om deze klunzige, oversekste sportjongen om te toveren tot een gevoelige, beschaafde jongeman. Ik zal de Henry Higgins van zijn Eliza Doolittle zijn. Als Kelly en Doug zijn uitgedanst, vraag ik ze of ze zin hebben om aanstaande zaterdag naar de stad te gaan, om twee-voors te gaan halen voor A Chorus Line. ‘Wat zijn twee-voors?’ vraagt Doug. Het lesprogramma begint. ‘Er staat een kiosk midden op Times Square die op de dag van de show kaartjes voor Broadway-shows voor de halve prijs verkoopt,’ leg ik uit.‘Twee voor de prijs van één, snap je? Je bent toch wel eens eerder in de stad geweest?’ ‘O, zeker,’ zegt Doug. ‘Afgelopen St. Patricksdag waren we er met het hele team en god, wat zijn wij dronken geworden man, het was gewoon komisch. Boonschoft viel in de trein in slaap, met zijn mond open, en we hebben zijn kaartje op zijn tong geplakt.’ Hij grinnikt. Heel grappig.‘Maar ben je wel eens naar een show op Broadway geweest?’ Doug gaat in militaire ‘op-de-plaats-rust’-houding staan om na te denken. ‘Jawel, toen ik jong was. Ik heb de Ice Capades in Madison Square Garden gezien,’ zegt hij. ‘Dat telt niet. Dus we gaan, zaterdag?’ ‘Prima.’ Precies op dat moment hoor ik een stemmetje achter me dat vraagt: ‘Wát gaan we doen zaterdag?’ Ik draai me om en pal voor mijn neus, of moet ik zeggen: aan mijn voeten, bevindt zich de minuscule en alomtegenwoordige Nathan Nudelman, gretig als altijd om zichzelf mijn plannen binnen te werken, met een doelgerichtheid die ik alleen maar kan omschrijven als viraal. Shit.
Toen mijn moeder bij ons wegging, gaf mijn pa me maar één goede raad: ‘Jongen, sla nooit een gratis maaltijd af.’ Consequent heb ik sinds de vijfde klas lagere school maaltijden bij mijn vrienden gebietst. Maar vervolgens besloot Al dat we in ieder geval één avond per week samen moesten eten en dat hebben we sindsdien elke woensdagavond gedaan. Bij Mamma’s, een pizzeria én het centrum van Wallingford. Omdat we absoluut niets met elkaar gemeen hebben, behalve onze genen en een droevig gedeeld verleden, heeft Al besloten dat we deze maaltijden ‘zakendiners’ noemen, zodat hij mij en mijn zus onder het eten dingen over zakendoen kan leren en de bonnetjes van de belasting af kan trekken. Gatver, ik haat zakendoen. Ik ben een kunstenaar, geen zakenman. Ik haat zaken en dus haat ik deze woensdagavonden en als het erop aankomt, haat ik ook mijn vader, geloof ik. Al is hoofd Financiële Diensten van Afvalcorp., een van de vele Vuilstorten Recyclingsfaciliteiten, vrf’s, die New Jersey rijk is. Niet te verwarren met ivf’s, een compleet andersoortige aanslag op de gezondheid. ‘Ach weet je, uiteindelijk ben je altijd zeker van werk als je in het giftige afval zit,’ zegt Al. Al. Ik heb eerlijk gezegd geen idee hoe het mogelijk is dat ik van deze man afstam. Ik lijk op mijn moeder, wat niet alleen inhoudt dat ik een Vrije Geest ben, maar ook dat ik de lijfelijke aanwezigheid van Al Zanni meestal ondraaglijk vind. Hij is best aardig, neem ik aan, op zijn botte New Jersey-achtige manier, maar hij heeft geen poëzie in zijn ziel. Al en ik zijn het over welgeteld één ding eens: we houden allebei van Frank Sinatra. Tja, als je uit Hoboken komt, kun je daar natuurlijk niet omheen. Vergeet Springsteen; wat mij betreft, is Sinatra de enige geboren en getogen zoon van New Jersey die ertoe doet. Ik sta buiten Mamma’s op Al te wachten. Grote, Spielberg-achtige donderwolken rollen vanuit het oosten deze kant op en de latemiddagzon hangt in het westen laag aan de hemel. De bomen worden van onderaf belicht, zodat ze scherp afgetekend staan tegen een lila-grijze hemel, zoals je ook wel ziet in mgm Technicolor-musicals uit de jaren veertig. Ik zet mijn nieuwe zonnebril op om het effect te versterken. De glazen hebben een rozeachtige tint, zodat alles baadt in een warme roséglans. Ik ben blij dat ik eens iets voor mezelf heb gekocht dat deze keer niet mijzelf er beter uit laat zien voor de wereld (de bril is een beetje nichterig, geloof ik), maar de wereld om mij heen er beter uit laat zien voor mij. Al parkeert zijn rode Corvette met open dak, zijn Midlifecrisis, zoals wij het ding graag noemen, voor de deur. Hij kijkt in de achteruitkijkspiegel of zijn haar, dat eruitziet als een toupet maar echt is, goed zit en trekt dan zijn 22 grote beerachtige lichaam de auto uit en gooit zijn sleutels naar de parkeerjongen. Al heeft het lichaam van een verlopen footballverdediger, en dat is precies wat hij is. Dit verklaart ook waarom ik, zijn weinig uit de kluiten gewassen, artistieke zoon, een volslagen raadsel voor hem ben. Vanavond heeft hij zo mogelijk nog meer aftershave op dan anders en hij heeft een shirt met korte mouwen aan, waarvan de bovenste twee – nee, drie knoopjes loszitten, zodat een stel gouden kettingen te zien is. Met zijn te hoog opgetrokken golfbroek ziet hij eruit als Elvis in zijn nadagen. Mijn oudere zus Karen is met hem meegereden, omdat ze haar rijbewijs is kwijtgeraakt wegens rijden onder invloed. Ze zit in elkaar gezakt in de passagiersstoel en ziet er terneergeslagen en stoned uit (klopt naar alle waarschijnlijkheid allebei); haar graatmagere gestalte is kromgebogen als een boemerang. Ik strijk haar schapendoezenpony opzij en gluur naar haar pupillen, terwijl Al de parkeerjongen en lesje leert over de juiste behandeling van zijn Midlifecrisis. ‘Je bent weer high, hè?’ vraag ik haar. ‘Weet je iets beters om deze maaltijd te overleven?’ mompelt ze. ‘Je eigen dood simuleren?’ ‘Neuh, ik heb het echt wel gehad.’ De deur van Mamma’s zwaait open en Paula buigt in haar zwart-witte serveersterpakje in de deuropening. Of moet ik zeggen: de Paula-versie van een zwart-wit serveersterpakje? Ze heeft het ding helemaal met zwarte kant bewerkt, zodat ze veel meer op een Frans dienstertje lijkt. Een weldoorvoed Frans dienstertje. ‘Hallo, Zanni’s!’ kirt ze met het enthousiasme van een televisiepresentator.‘Ik heb een tafeltje voor jullie gereserveerd in mijn afdeling!’ ‘Paula! Hoe gaat-ie?’ zegt Al en hij spreidt zijn armen in een gebaar dat Italiaanse mannen beschouwen als vriendelijk, maar dat voor Italiaanse vrouwen betekent dat ze zo meteen geknepen worden. Hij klopt mij in het voorbijgaan op de wang, de gebruikelijke groet. ‘Ha, Mr. Z.’ Paula draait een wang naar hem toe voor een kus, maar Al pakt haar gezicht tussen zijn harige handen en kust haar vol op de mond. Getver. Dan zegt hij tegen haar wat hij altijd zegt: ‘Hé, ben je een paar pondjes kwijt?’
‘Als dat zou kunnen!’ zegt Paula met haar beste kiezen-op-elkaar-grijns. ‘Ik weet toch zeker dat ik ze nog had toen mijn dienst begon.’ ‘Nee, je bent echt slanker geworden. Eddie, ze is duidelijk afgevallen, toch?’ ‘Ja, pa, en wij ook als we hier blijven staan,’ zeg ik. ‘Zullen we naar binnen gaan?’ ‘Ik zal je eens wat vertellen,’ zegt hij, en de zon weerkaatst in zijn Rolex terwijl hij met een worstvinger voor haar gezicht zwaait. ‘Blijf bij de cannoli vandaan en je bent zo een Sophia Loren.’ Paula bedankt hem. Haar kiezen moeten ondertussen wel tot poeder vermalen zijn. Al slaat een arm om haar schouders. ‘Vertel eens, meisje: wat zijn je plannen voor deze herfst?’ vraagt hij. Karen gaat op de stoep zitten. ‘Ik ga naar Juilliard, meneer Z, weet u nog?’ Ze heeft het hem nog maar tig keer verteld. Ik zie groen van jaloezie omdat ze eerder gaat dan ik, maar ik beschouw het ook als een goed teken. We zijn tenslotte nagenoeg een en dezelfde persoon. ‘Ach ja, dat is waar ook,’ zegt Al, ‘maar heb je ook iets om op terug te vallen?’ Ik haat het als mensen dat zeggen: alsof je toegeeft dat je mislukt bent nog voor je ergens aan begonnen bent. ‘Onthoud,’ zegt hij, ‘connecties, daar draait het om in de showbusiness. Connecties.’ Hij draait zich naar Karen en mij om alsof hij iets belangrijks heeft gezegd. Omdat iedereen de hele dag naar acteurs op televisie en in de film zit te kijken, denken ze allemaal dat ze automatisch deskundig zijn op het gebied van showbusiness. Zwaar irritant is dat. ‘Zullen we nu naar binnen gaan, pa?’ vraag ik. ‘Nou, eigenlijk gaan we vanavond eten in het restaurant, jongens.’ Mamma’s heeft een chic restaurant tegen de pizzeria aan gebouwd waar, tot Paula’s grote consternatie, uitsluitend mannelijke personeelsleden werken. ‘Hebben jullie wat te vieren?’ vraagt Paula. ‘Ik heb een kleine verrassing,’ zegt Al. Shit. De laatste keer dat hij dat zei hebben we zijn complete aandelenpakket doorgenomen. Het ziet ernaar uit dat ik weer voedselvergiftiging moet gaan simuleren. ‘Nou, buon’ appetito dan maar,’ zegt Paula en ze spert haar grote Disneyogen wijd open, het Internationaal Erkend Signaal voor: ‘Kom zo snel als je kunt naar me toe en waag het niet iets over te slaan.’
Het duurt even voor je ogen gewend zijn aan het licht in Mamma’s Ristorante, of eigenlijk aan de afwezigheid ervan. De eigenaren hebben in hun wijsheid besloten dat degene die het heeft ingericht in 1956, toen het openging, prima werk heeft geleverd. En waarom zou je dingen veranderen die goed zijn? Het is verder ook duidelijk dat het interieurontwerp van destijds niet veel verder ging dan gewoon alles rood maken: de bankjes, de lampenkapjes, 24 de muren, het plafond... Het lijkt wel alsof alle overgebleven spaghettisaus in het restaurant is verwerkt. We gaan zitten, maar niet voordat Al zijn complete Italiaanse vocabulaire met de maître d’ gedeeld heeft, natuurlijk. Het bestaat uit ongeveer negen woorden, gelardeerd met een hoop knikjes, klappen op de rug en aanstellerig gelach om niets in het bijzonder. Ik ben opgelucht als hij een fles wijn bestelt en om vier glazen vraagt. Ik wil net gaan vragen voor wie nummer vier is, als het antwoord binnenloopt. Oké, als mijn leven ooit verfilmd mocht worden, is dit het moment dat de camera op slowmotion overstapt en Sinatra’s versie klinkt van ‘The Lady is a Tramp’ of, wacht even, misschien is ‘Witchcraft’ beter. Ze is, denk ik, iets van vijfenveertig, maar ziet er jonger uit. Het is moeilijk te zeggen hoe oud ze is, omdat ze zo’n slordig, ‘ben-net-geneukt’-kapsel heeft dat oudere filmsterren gebruiken om hun rimpels of littekens van de plastische chirurgie te verbergen. Ze glijdt door de kamer in een leren broek die eruitziet alsof hij van de jongesletjesafdeling bij Fiorucci komt. Ze is onmiskenbaar lekker. (Op een strakkebloesjesachtige, tepelspuiterige, AngieDickinson-als-Police-Woman-achtige manier.) Al rammelt met kleingeld in zijn broekzak als hij naar haar toe loopt. Hij omvat haar gezicht met beide harige handen en begint haar ter plekke te tongzoenen, midden in het restaurant. Getver in het kwadraat. Het lijkt de vrouw niet uit te maken en blijkbaar is Als vlezige poot op haar kont ook geen bezwaar. Eén ding heeft Al goed ingeschat: dit is inderdaad een verrassing. De vrouw likt langs haar lippen en schudt haar verwarde manen naar achteren om ons beter te kunnen zien. Haar kapsel is zo zwaar geglazuurd dat het zes kleuren tegelijk lijkt te hebben. Alsof het op zes paarden tegelijk wedt. ‘Dagmar,’ zegt Al, ‘dit zijn nu mijn kinderen, Karen en Edward. Kinderen, dit is Dagmar.’ ‘Hallo,’ zegt ze en ze reikt me haar hand met de palm naar beneden, alsof ik hem moet gaan kussen of zo. Ik pak hem wat ongemakkelijk beet en ik verbaas me over haar huid, die een stuk ruwer is dan hij lijkt.
‘Iek had mich niet realisiert dat je kinderen zo knap zoujden zijn,’ koert ze met zo’n dik Duits accent dat de schnitzels met noedels ervanaf druipen. Ze glimlacht naar me.‘Je laikt op je fader.’ Ik voel dat mijn gezicht uit zichzelf naar haar begint te glimlachen. Dagmar heeft absoluut dat Elke Sommer/Ursula Andress-effect. Je zou je haar makkelijk als een Bond-girl kunnen voorstellen, of als rondborstige blonde zuster in een kolderiek toneelstukje – dus als zij zegt dat je er goed oitziet, nah, dan vind je zelf ook dat je er goed oitziet. Dagmar kietelt Al onder zijn kin en kijkt naar hem met die glazige bewonderende blik die Nancy Reagan altijd in haar ogen heeft tijdens Ronnies toespraken, en ineens snap ik het: ze zijn verliefd. Ze houden gewoon van elkaar, verdomme! En door de manier waarop Al haar betast weet ik dat ze ook keihard ketsen met z’n tweeën. Hoe kan dit allemaal aan de gang zijn zonder dat ik er iets van weet? We gaan zitten. Karen en ik doen geen moeite om te vragen wie deze vrouw is of waarom ze hier is, en om eerlijk te zijn kan me dat ook weinig schelen.Voor de eerste keer sinds mijn moeder is vertrokken, is er weer een flintertje verfijning in ons leven aanwezig, en ik neem me heilig voor er met volle teugen van te gaan genieten. Obers glijden geluidloos langs onze tafel en droppen er hors d’oeuvres, zonder dat we een menu hebben gezien. Al heeft deze operatie duidelijk helemaal georkestreerd. Goed gedaan, jochie. Ik vind het romantisch. ‘Dus je komt uit, eh... Europa of zo, toch?’ vraagt Karen. Het doet me deugd om te zien dat de drugs haar fijn afgestemde observatievermogen niet helemaal hebben vertroebeld. Dagmar knikt.‘Oistenraik.’ Ik knik, met iets wat voor een blik van wereldwijze kennis van zaken door moet gaan. Dat al mijn kennis van Oostenrijk besloten ligt in hoe vaak ik The Sound of Music heb gezien – en dat is vaker dan ik toe wil geven – hoeft ze niet te weten. Karen valt op de antipasti aan alsof ze een van de oermensen is in Quest for Fire.‘Ben je wel eens in Amsterdam geweest?’ vraagt ze met volle mond. ‘Maar natuurlijk,’ zegt Dagmar, haar stem afgeknepen met Teutoonse precisie. ‘Ik heb gehoord dat je daar, eh... echt heel makkelijk aan drugs kunt komen.’ Dagmar trekt haar wenkbrauwen op naar Al, het Internationaal Erkende Signaal voor: ‘En nu terug naar jou...’ ‘Eh... onze Karen werkt in een apotheek,’ zegt Al. ‘Ze heeft beroepsmatige interesse in farmaceutica.’
Wat hij bedoelt is dat Karen zeker afgestudeerd zou zijn als er een afstudeermogelijkheid in hallucinatie-ervaringen bestond. ‘O, iek oik,’ zegt Dagmar. ‘Iek heb ferschriekelijke allergieën. En so fiele middelen zain niet verkraigbaar hier.’ ‘Laat maar weten wat je nodig hebt,’ zegt Karen, terwijl er een geroosterd rood pepertje als een tweede tong uit haar mond hangt. ‘Ik kan altijd wel iets voor je regelen.’ Afgaand op de zwaarte van haar accent vraag ik Dagmar hoe lang ze al in Amerika is, en ik ben verrast te horen dat ze hier al bijna twintig jaar woont. Ze legt uit dat ze zo vaak mogelijk in Europa probeert te zijn. Ik geef haar groot gelijk. Zou ik ook doen. ‘Dagmar is fotografe,’ zegt Al.‘Ik heb haar ontmoet op een expositie in die galerie – je weet wel, die ene die door twee flikkers gerund wordt...’ Ho! Wacht eens even. Al die naar kunstvoorstellingen gaat? In een galerie? Van homoseksuelen? Ik moet toegeven dat ik onder de indruk ben van deze plotseling de kop opstekende interesse en zie meteen het avontuurlijke leven van de jetset voor me dat ons nu onvermijdelijk te wachten staat. ‘Ik zou graag eens wat werk van je willen zien,’ zeg ik, en om Dagmar te laten weten dat ik een geestverwant ben, buig ik naar haar toe en raak haar vreemd ruwe hand aan.‘Ik ben acteur,’ fluister ik. ‘Iek weejt zeker dat je heel goed bent,’ zegt ze. Artiesten zien dat altijd meteen. Al begint een zwaarwichtig verhaal over de zakelijke kant van de kunstwereld, een onderwerp waar hij echt helemaal niets vanaf weet. Maar gebrek aan kennis van zaken heeft hem nog nooit ergens van weerhouden. Een grauwsluier van verveling daalt over ons neer. Al kraakt met zijn harige knokkels. ‘Ik zeg het deze twee hier zo vaak: als ze succesvol willen zijn in dit leven, moeten ze enig benul krijgen van zakendoen.’ Ober? Wilt u misschien een emmer koud water over mijn hoofd gooien? O, laat maar zitten. Iemand anders heeft het al gedaan. ‘Ach, iek ben hopeloosj als het om business gat,’ zegt Dagmar. ‘Dat zegt deze jongen nou ook altijd,’ zegt Al en hij wijst naar me met een soepstengel,‘maar ik durf te wedden dat je wiskundeknobbel verder ontwikkeld is dan je denkt. Ik zal het je wel eens demonstreren.’ ‘Vil je dat doen?’ zegt ze met oplichtende ogen.‘Dat zou ik loik fienden.’ Eindelijk. Iemand met wie Al zijn taartpuntdiagrammen en kolomgrafiekjes kan delen. Alsof je onverwacht gratie krijgt in je dodencel. Al buigt zich naar Dagmar toe en fluistert iets in haar oor. Ze lacht en slaat hem lichtjes met haar servet. En dan – en ik verzin dit niet – gromt hij naar haar. Getver tot de derde macht.
Dit is mijn cue om te vertrekken. Ik loop richting de keuken en een of andere eikel die aan een ander tafeltje zit knipt met zijn vingers in mijn gezicht terwijl ik voorbijloop.‘Kunnen wij nog soepstengels krijgen hier?’ vraagt hij. Ik heb geen idee waarom, maar altijd als ik uit eten ga, word ik aangezien voor de ober. In dit geval komt het, denk ik, doordat ik eruitzie als die jongen van de Dr. Pepper-reclame. Je kent hem wel: ‘Ik ben een Pepper, hij is een Pepper, zou jij niet ook een Pepper willen zijn?’ Zo zie ik mezelf ook op dit moment: als Rattenvanger van Pepperland (of misschien moet ik zeggen: als Rattenpepperaar van Hamelen) met een oud giletje aan en een wijde beige broek, de ellebogen naar buiten gebogen, terwijl ik cool door de straten van New York City slenter met een menigte uitzinnige Peppy Pepper-mensen achter me aan. Maar feit blijft dat me, zelfs wanneer ik me als Katrien Duck zou verkleden, nog steeds door de een of andere idioot gevraagd zou worden wat het dagmenu is. Ik heb gewoon een oberig aura om me heen hangen. ‘Ik werk hier niet,’ zeg ik. Ik loop de keuken in en zwaai naar Dominick Ferretti, die obscene gebaren maakt met een courgette. Zijn ouders zijn vast enorm trots op hem. Aan de pizzeriakant bestookt Paula een tafel uit haar afdelinkje juist met een ingewikkeld bouwsel van leugens. Ze ziet me en komt naar me toe huppelen. Dominicks vader laat bijna een pizza vallen terwijl hij de baan van haar stuiterende borsten volgt. Ze grijpt mijn beide handen beet. ‘Nou?’ zegt ze met een gilletje. ‘Heb je overlegd met Doug en Kelly?’ ‘Yep, alles is geregeld.’ ‘O, extatisch,’ zegt ze en ze springt op en neer. Het jurylid uit Italië geeft een 9,6 voor Terugspringende Tieten. ‘Hoor eens even, zus,’ zeg ik,‘er is iets...’ ‘O, Edward, kijk hier heel even naar. Ik heb het uitgeschreven in mijn pauze.’ Ze reikt diep in haar decolleté en Mr. Ferretti buigt als een reiger om niets te missen, de oude viezerik. Ze haalt een papieren onderzettertje te voorschijn waarop ze het volgende heeft gekrabbeld: Een Plan voor een Zomer vol Magie en Ondeugd door Paula Angela Amicadora Stap 1) Intieme soirees gevuld met sprankelende conversatie, bij het zwembad Stap 2) Verrukkelijke, doorluchtige avonturen beleven Stap 3) Maagdelijkheid verliezen Stap 4) Shoppen voor schoenen
‘Is het niet kostelijk?’ vraagt ze. ‘Deze zaterdag is het officiële begin van wat zeker weten de beste zomer van ons leven gaat worden. De allerbeste.’ ‘Ja, nu we het daar toch over hebben,’ zeg ik en ik staar naar de vloer, ‘eh... je vindt het vast niet erg als Nathie meekomt, toch?’ Binnen vier seconden doorloopt Paula alle vijf rouwfasen van KüblerRoss.‘O, Edward, hoe kon je?’ jammert ze. ‘Hij hoorde ons er na de repetitie over praten en wurmde zich er simpelweg tussen. Ik snap niet hoe hij het doet. Misschien is hij door de kgb getraind.’ Ik weet het zeker: toen de oermens het wiel uitvond, was daar al een Nathan Nudelman om het vijfde wiel aan de wagen uit te vinden. Elk middelbareschoolclubje heeft zo iemand: hij of zij is te kort of te lang, te dun of te dik, te dom of te slim. Mannelijk of vrouwelijk maakt niet uit, we hebben het over die vriend of vriendin die simpelweg zijn of haar maagdelijkheid niet kan of wil verliezen vóór de diploma-uitreiking. Nathie is van de ‘te kort’-variant, wat inhoudt dat hij in onze toneelstukken meestal iemands kleine broertje speelt. Hij heeft een opgezet, sponsachtig spekjesgezicht, zo’n gezicht waar tantes en oma’s graag in knijpen, en kleine knoopjesogen waar altijd slaapkorsten in zitten. Hij zou eruitzien als Flipje van de Betuwe als hij niet een enorm joods afrokapsel had dat, om het allemaal nog erger te maken, zo oranje als een wortel is. Toen we nog op de basisschool zaten, besloot zijn moeder helaas om zijn kapsel zo vierkant mogelijk te knippen, zodat hij minder op een chrysant zou lijken, maar het resultaat was dat hij eruitzag alsof hij met een blok cheddarkaas op zijn kop rondliep, wat hem de onvermijdelijke naam ‘kaaskop’ opleverde. Sindsdien is dit woord in het algemene vocabulaire van Wallingford een synoniem voor ‘loser’ geworden. In de trant van: ‘Geef me je lunchgeld, kaaskop.’ Omdat hij bij mij in de straat woont, aan de overkant, trekken we al langer met elkaar op dan ik me kan herinneren, maar ik moet toegeven dat hij behoorlijk gênant gezelschap kan zijn. ‘Tja,’ zegt Paula, ‘je zult hem moeten uitleggen dat vijf man een volkomen onjuist aantal is voor een leuk avondje stadten.’ Ze tikt met haar bonnenboekje tegen mijn borst om haar woorden te benadrukken.‘Je hebt echt geen keus, Edward.’ Ik ben het met haar eens. Maar ik gebruik mijn avondeten met de Oostenrijkse amazone als excuus om aan haar onvermijdelijke preek te ontsnappen. Als ik terugkom, zit Karen alleen aan tafel. Ze bouwt een toren van suikerzakjes en zakjes zoetstof, met de obsessieve concentratie van iemand die knetterstoned is. Ik pak een mes en tik ermee tegen haar wijnglas. Ze kijkt op.
‘Waar zijn ze heen?’ vraag ik. ‘Geen idee,’ mompelt ze. ‘Al heeft wat geld achtergelaten en gezegd dat je een paar uur lang niet thuis moet komen.’ Ik pak twee knisperende honderddollarbiljetten op van tafel. ‘Waddenkje?’ zegt Karen.‘Wordt zij onze nieuwe mammie?’ Ik beroer het gladde papier zachtjes met mijn vingertoppen.‘Ik hoop het,’ zeg ik.
Ik zie Paula al terwijl ik aan kom rijden aan de overkant van de parkeerplaats bij het treinstation. Haar handen rusten op haar brede negentiende-eeuwse heupen – geen goed teken. Ze tikt op de wijzerplaat van haar polshorloge met het gebaar dat punctuele, verantwoordelijk mensen speciaal voor ons ongeorganiseerde lateriken hebben uitgevonden. Maar omdat ze haar polshorloge rond haar enkel draagt is het moeilijk haar serieus te nemen. Als de wereld een schouwtoneel is, dan heeft Paula het belang van het juiste kostuum begrepen. En dat laat ze zien door in haar garderobe elementen op te nemen die al eeuwenlang niet meer in de mode zijn, zoals hoepelrokken, sluiers of lijfjes. Het is een statement. Vandaag draagt ze de jurk die ze gemaakt heeft van een van haar vaders witte hemden; een knappe prestatie, gegeven het feit dat ze ongeveer een meter vijfentachtig is en ik schat zo’n honderdvijftig kilo weegt. Het geeft haar het gewenste effect van een relatief klein postuur. De outfit wordt afgemaakt met een zwart vilten hoedje, een vest uit Guatemala met gekleurde strepen en kleine spiegeltjes, en pumps, de ene rood en de andere goudkleurig. Paula. Dit gedoe met schoenen is meer dan een modestatement; er zit een filosofie achter.‘Een paar schoenen zou als een liefdespaar moeten zijn,’ aldus Paula. ‘Ze zouden elkaar moeten aanvullen en niet op elkaar moeten lijken.’ In het belang van een bevallig postuur zwicht Paula wel voor een identieke hakhoogte. Maar ze blijft erbij dat het vals spelen is om twee paar schoenen in verschillende kleuren te kopen en ze vervolgens te mixen. Nee, de enige juiste manier om een schoen te ‘herenigen’ met zijn ‘soulmate’ is urenlang snuffelen in tweedehandswinkels, worstelend door bergen gedumpte en achtergelaten tweedehands schoenen. Paula laat de containers altijd een stuk netter achter als ze langs is geweest. Kelly en ik stappen de auto uit. Kelly draagt kanten kousen, een fuchsia minirokje onder een roze katoenen sweater die van haar linkerschouder afhangt, net als in Flashdance, en als tegenhanger zit aan de rechterkant van haar hoofd een paardenstaart met een enorme kanten strik. Kelly draagt meestal geen make-up op haar ivoorkleurige meisjeshuid, maar voor deze gelegenheid heeft ze zich speciaal opgetut.
‘Wat vind je van m’n outfit?’ vraagt ze Paula. ‘Edward heeft hem uitgezocht.’ (Oké, ik geef het toe: ik kan me bij Kelly enorm uitleven, ze is een soort vrouwelijke stand-in voor me. Als je als jongen weg zou kunnen komen met hoge leren laarzen deed ik het meteen.) Paula bekijkt Kelly taxerend. ‘New Wave Barbie,’ is haar conclusie. ‘Het is een reactie op zowel het consumentisme als het trendvolgen.’ ‘Is dat positief of negatief?’ vraagt Kelly. ‘Jullie zien er allebei geweldig uit,’ zeg ik en ik sla mijn armen om hen heen. Ik ben zelf in Willy Wonka-outfit: paarsfluwelen pandjesjas op een spijkerbroek en rode hoge gympen. Simpel en op een nonchalante manier elegant. Paula plukt een losse haar van mijn jas. ‘Je weet zeker dat Nathie je begrepen heeft, toch?’ ‘Ja, ik heb hem gewoon uitgelegd dat vijf een onhandig aantal is.’ ‘Absoluut,’ zegt ze. ‘Dit is dan misschien wel officieel geen double date, maar het zou kunnen dat Doug er wel zo over denkt.’ Ze veegt wat denkbeeldige pluisjes van haar rok, die ze heeft gemaakt van ruches van oude zigeunerbloezen. ‘Ik maak me eigenlijk meer druk om Nathies gevoelens. We willen natuurlijk niet dat hij zich buitengesloten voelt.’ ‘Dat is aardig van je,’ zegt Kelly. Paula klikt een handspiegeltje open en kijkt of er geen lippenstiftsporen op haar tanden zitten. ‘Ik maak me ook zorgen om Doug. Voor mij is het gewoon het zoveelste avondje in de stad. Om je de waarheid te zeggen heb ik er eigenlijk amper over nagedacht...’ Dat komt doordat ze haar gedachten aan de telefoon oeverloos over mij uitgestort heeft. ‘... maar voor Doug is het natuurlijk een heel ander verhaal. Dit kan een ingrijpende ervaring voor hem worden, die zijn leven zal veranderen.’ Ze wordt onderbroken door een knetterende knalpijp. We kijken en zien Dougs oude Chevy door rood rijden. Hij scheurt de parkeerplaats op en glijdt in een vak waar alleen kort parkeren op staat, zonder zelfs maar af te remmen. ‘O mijn god, zit mijn haar goed?’ vraagt Paula. Ik bestudeer haar krullen. ‘New age-prerafaëlitisch. Het is een reactie op beide...’ ‘Och, hou je mond.’ Doug springt uit de auto, zijn springerige haar nog nat van de douche. Hij sprint de parkeerplaats over en al rennend knoopt hij zijn broek los om zijn verkreukelde hemd erin te proppen.‘Sorry dat ik een beetje te laat ben,’ roept hij.‘Ik moest Nate oppikken.’
Nate? We draaien ons als één man om naar de auto en zien Nathie er moeizaam uit klauteren, knipperend tegen het zonlicht, alsof hij een grondeekhoorn is die na zijn winterslaap uit zijn hol kruipt. Hij houdt zijn ene hand boven zijn ogen en zwaait met de andere naar ons, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is dat hij daar staat. Paula geeft me een Vuurschietende Ogen-stommefilmblik. ‘Wauw,’ zegt Doug en hij grinnikt om niets in het bijzonder, ‘jullie zien er te gek uit. Sorry, ik had niets cools om aan te trekken.’ ‘Vreest niet,’ zegt Paula en ze gooit een vlezige arm de lucht in om haar woorden te onderstrepen. ‘Madame Paula’s Couturehuis is altijd open.’ Ze werpt me nog een laatste vuile blik toe en knijpt, terwijl ze zich naar Doug omdraait, haar ogen tot spleetjes als een luipaard dat zich klaarmaakt voor de sprong.‘Laat eens kijken...’ Ze cirkelt om hem heen en neuriet ‘What Lola Wants, Lola Gets’. De percussie verzorgt ze met rinkelende armbanden en flamenco-vingergeknip. Haar outfit is een beetje té, zo in het volle daglicht, maar ik bedenk dat ze door haar rol van Miss Lynch in Grease een uitlaatklep nodig heeft voor haar zelfexpressie. In één vloeiende beweging trekt ze haar vest uit en klopt het uit als een matador, waarna ze het om Dougs brede schouders slaat. Dan trekt ze haar pianotoetsenstropdas over haar hoofd en lassoot hem om Dougs nek, waarbij ze hem iets te dicht naar zich toe trekt. Ze sleurt hem prompt mee in een paar tangostappen, trippelt vervolgens naar de Lost in Space-lunchtrommel die ze als tasje gebruikt, haalt daar de button waar onaangepast bijzonder op staat vanaf en speldt die op zijn hemd. Je moet het haar nageven: hij ziet er nu uit als een van ons. ‘Ik kreeg het toch te warm met al die dingen aan,’ puft ze naar hem en ze maakt een, twee – nee (jakkes!), drie knoopjes van haar shirt los en wappert ermee om zichzelf koelte toe te wuiven, en natuurlijk om Doug een preview te geven van haar negentiende-eeuwse voorgevel. ‘En ik dan?’ vraagt Nathie. ‘O ja, jij. Nou, kijk eens?’ zegt Paula, en ze plet zijn kaaskop met haar hoedje. Ze schudt haar krullen los als een Italiaanse filmster uit de jaren vijftig en schraapt haar keel, alsof ze een dienstmededeling gaat doen. Op dat moment draait een champagnekleurige Jaguar de parkeerplaats op en komt vlak naast ons tot stilstand. We draaien ons om en kijken. Als mijn leven ooit verfilmd mocht worden, wordt dit zeker weten weer een slowmotion-moment. Ik kan haar gezicht niet zien als ze uit de auto stapt, omdat het schuilgaat achter een glanzende zwarte muur van haar, maar ik ben onmiddellijk onder de indruk van haar eindeloze benen, slank en ferm in een ivoorwitte capribroek, en van haar bijna jongensachtige torso, behaloos onder een zijden hemdje, de borsten klein maar pront. Ze zwaait met haar steile, zijdeachtige haar als een meisje in een shampooreclame, en draait haar cacaobruine gezicht naar de zon, waardoor jukbeenderen als zandbanken zichtbaar worden en een lange, perfecte neus, waarop ze een enorme Jackie O-zonnebril zet. ‘Wie is dát?’ fluister ik. Doug zegt met duivelse grijns: ‘Dat, Teen Angel, is mijn date. Nate hier had me namelijk iets uitgelegd over vijf man en dat het een ongemakkelijk aantal is en zo.’ Ik durf Paula niet aan te kijken; ik zou het niet eens kunnen, zelfs al had ik het gewild. Ik moet wel staren naar dit... dit model dat ineens in mijn blikveld staat. Ik heb haar al een of twee keer gezien, op kantoor bij de workshop, maar ik had altijd aangenomen dat ze een volwassene was. ‘Wie is ze?’ fluister ik. ‘Ze heet Ziba,’ zegt hij. ‘Zebra?’ Wie noemt zijn kind nou Zebra? ‘Nee, Ziba. Ziiie-bah. Ze woont hier nog niet zo lang.’ Hij kijkt haar stralend en bewonderend aan.‘Is ze lekker of niet?’ Zelfs op haar gladiatorsandalen, met leren bandjes om haar enkels, is Ziba langer dan de meesten van ons; ik schat haar bijna een meter tachtig. Ze moet zich vooroverbuigen om met haar moeder te praten door het autoraampje. Ik neem tenminste aan dat het haar moeder is, omdat ze ook mooi en elegant is en Ziba haar op beide wangen zoent ten afscheid, in Europese stijl. Haar moeder reikt haar een ivoorkleurige zijden sjaal en een met kralen bezet avondtasje aan en zwaait dan naar ons alsof ze ons kent (wat niet zo is) terwijl de Jag langzaam van ons weg glijdt. Doug trekt zijn nieuwe vest recht en stapt op Ziba af met de vergenoegde grijns van een klein jongetje dat zojuist een pony voor zijn verjaardag heeft gekregen. Ziba drapeert kalm de sjaal om haar hoofd, zodat de uiteinden elkaar kruisen rond de architectuur van haar nek en schouders, zoals je Audrey Hepburn wel ziet doen in haar oude films. Ze buigt haar hoofd en laat Doug het Europese twee-wangen-kus-gedoe bij haar doen. Ik moet zeggen dat het hem lukt dat te doen zonder er al te idioot uit te zien. Ik spreek met mezelf af dat ik dit gebaar net zo lang ga oefenen tot ik het ook met een zekere souplesse en gemak kan. Ik werp een voorzichtige blik op Paula. Haar linkeroog trekt krampachtig samen, alsof ze zojuist in iets zuurs heeft gebeten. Ziba marcheert onze kant op, haar heupen wiegend als van een model op de catwalk. Ze steekt haar arm recht vooruit om ons allemaal een stevige hand te geven, terwijl Doug ons aan haar voorstelt, iets wat ik een andere tiener nog nooit heb zien doen. ‘Jongens,’ zegt Paula en ze doet haar best om wat vrolijker te kijken, ‘we kunnen maar beter opschieten, anders missen we de trein nog.’ Ik sta op het punt medelijden met haar te krijgen als ze, met haar lunchtrommel in de ene 34 hand, Ziba met de andere hand beetpakt en uitroept: ‘Zeg, wat een fascinerende naam! Ziba – prachtig! Waar komt het vandaan? Laat me raden. Uit India?’ ‘Nee, het is Perzisch,’ zegt Ziba, met de nadruk op Perrr. ‘Perzië?’ gilt Paula, en ze trekt Ziba mee richting station. ‘Je moet me er alles over vertellen.’ Paula heeft niet voor niets de Veelbelovend Nationaal Talent-beurs gekregen. Zich bewust van het feit dat ze, waar het Dougs aandacht betreft, met onverslaanbare concurrentie te maken heeft, lost ze het probleem netjes op door Ziba geheel voor zichzelf op te eisen. Ik weet dat ze zich gekwetst voelt, maar ze is te rechtdoorzee om Ziba daar de schuld van te geven en ik kan zien dat ze ondanks alles bewondering heeft voor iemand die vlotjes een Audrey Hepburn-achtige ‘sjaal-om-het-hoofd’-beweging kan uitvoeren en een met kralen bezet handtasje heeft. Paula’s geklets en grappen zijn gedurende de treinrit niet van de lucht, maar Ziba’s zwijgende aanwezigheid domineert alles; we passen ons allemaal een beetje aan om het haar naar de zin te maken. Nathie ratelt non-stop over alles wat hij ooit in de The New York Times over het Midden-Oosten heeft gelezen en legt uit aan degenen onder ons die alleen de kunsten uitgaansbijlage lezen dat Perzië de vroegere naam is voor wat nu Iran heet. Hij veronderstelt terecht dat Ziba’s familie het land heeft moeten verlaten in 1978, toen de ayatollah aan de macht kwam, maar Ziba legt verder niets uit over het hoe en waarom, en we vragen er ook niet naar. Persoonlijk geniet ik nog liever even van het mysterie dat haar nu nog omgeeft en probeer grappig-blasé over te komen. Doug, op zijn beurt, gaat op de wereldwijze en vooral continentale toer en beroept zich op de zomers die hij met zijn moeders familie in Duitsland heeft doorgebracht. Alsof dat ook maar íéts met Perzië te maken heeft. Ziba zegt niet veel; ze zit daar gewoon, met haar lange benen gekruist voor zich en haar hoofd in de meest flatteuze hoek gedraaid. Met Mona Lisaglimlach-met-gesloten-mond, die kan betekenen dat ze ons amusant vindt, of misschien wel volkomen belachelijk. Moeilijk te zeggen. In het uur dat de treinrit duurt komen we er via een aantal moeizaam ontlokte antwoorden achter dat Ziba, na uit Iran gevlucht te zijn, in de buurt van Parijs heeft gewoond. En daarna in de buurt van Washington, D.C. En nu natuurlijk in de buurt van Manhattan. ‘Mijn ouders vinden dat kinderen het best kunnen opgroeien buiten de grote stad,’ zegt ze met een stem die nog dieper klinkt dan die van Nathie.‘Dat is natuurlijk niet zo.’ Ik knik instemmend, al weet ik niet of ze ons nu wel of niet beledigt. ‘Zodra ik hier kwam heb ik geprobeerd zoveel mogelijk tijd in New York door te brengen. Dus je snapt dat toen Douglas deze kleine excursie voorstelde...’ De manier waarop ze ‘Douglas’ zegt, heeft iets wat me irriteert, alsof ze mijn Pygmalion-project onder me vandaan zaagt. Aan de andere kant kan ik niet anders dan dankbaar zijn voor deze ontmoeting met een gelijkgestemde ziel. Het is me ook duidelijk dat ik niet de enige ben die zich zo voelt. Vergeleken met Ziba’s onderkoelde elegantie zien Kelly en Paula er allebei uit als opzichtig verpakte verjaardagscadeaus, en tegen de tijd dat we in New York zijn, is Kelly’s paardenstaart naar de achterkant van haar hoofd verhuisd en hebben Paula en zij discreet de meeste armbanden en strikken weggehaald en opgeborgen. Terwijl ik naar Paula kijk, die ons voorgaat van Penn Station naar Times Square, zie ik dat ze er ook iets bij heeft gekregen: Ziba’s mimiek. Het is alsof ze haar essentie heeft opgesnoven. Haar doelgerichte catwalk-loopje, het uitdagende schuinhouden van het hoofd als ze met je praat, het zwaaien met het haar. Ze gaat een goede actrice worden, Paula. We halen de tickets en proberen bij Joe Allen’s binnen te komen voor het avondeten, maar het zit er stampvol. En dus stranden we in een van die New Yorkse broodjeszaken waar ze doen alsof je enorm dankbaar moet zijn voor hun belachelijk dure broodjes. Paula en ik hebben allebei A Chorus Line al gezien – tweemaal – maar als ik zou kunnen, ging ik er elke week heen. Voor de mensen uit Iowa die nooit van echte cultuur kunnen proeven, moet ik misschien even uitleggen dat A Chorus Line gaat over een stel dansers dat auditie doet voor een show op Broadway. De regisseur vraagt ze iets over zichzelf te vertellen, zodat hij een wat beter beeld van hen krijgt, en dus doen ze allemaal kleine acts, over hun jeugd, hun ambities en wie ze werkelijk zijn. Ze hebben het veel over wat het betekent een tiener te zijn. De dingen die ze zeggen en doen zijn echt precies de dingen die Paula en ik altijd zeggen en doen. Onze absolute favoriet is Bobby, een jongen die als kind midden op drukke kruispunten ging staan om het verkeer te regelen. Nog beter is het verhaal dat hij vertelt over waarom hij bij mensen inbreekt. Niet om te stelen, maar om de meubels anders neer te zetten. Beter. Dat is zó Paula en ik. Maar ik geniet van elk schitterend, geïnspireerd moment. Dit wil ik worden. Een acteur/zanger/danser – nee, dat neem ik terug. Dit bén ik. Deze mensen zijn van mijn stam, ze zijn mijn lotsbestemming. Ik wéét het gewoon.
Ik wou dat mijn leven nu al begonnen was. Later wachten Doug, Nathie en ik, in het winderige open plaza aan Shubert Alley op de meisjes, die zijn gaan plassen. Ik vraag Doug wat hij van de show vond. ‘Dat was een geweldig stuk, man,’ zegt hij en zijn korenbloemblauwe ogen glanzen.‘Ik wist niet dat je “kut” mocht zeggen in een toneelstuk.’ Ik spreek met mezelf af dat ik Doug zal leren dat hij alleen naar toneel mag refereren als een ‘stuk’. Waarschijnlijk noemt hij ‘original cast albums’ ook ‘soundtracks’. Hier wacht me nog een hoop werk... ‘En ik kon het eerst niet geloven dat dat ene liedje “Tits and Ass” heette. Man, dat was komisch, ik zat gewoon te brullen,’ zegt hij. Ik wil hem vragen of de show nog iets voor hem in het bijzonder heeft betekend, of hij zich kon identificeren met de wanhoop en de frustratie van de personages, of hij de offers begrijpt die wij als kunstenaars moeten brengen voor onze kunst en onze carrière. Maar ik zeg: ‘Ja man, dat was brullen.’ Watje. De meiden komen gezellig kletsend terug uit de toiletten. (Waarom krijgen meiden die tegelijk gaan plassen toch altijd zo snel een band?) Maar als ze dichterbij komen, zie ik dat Ziba en Paula gewoon aan het kibbelen zijn. ‘Ik zei alleen maar dat alle personages overliepen van zelfmedelijden,’ zegt Ziba, haar stem donker en laag. ‘Wentelen,’ zegt Paula. ‘Jij zei dat ze zich wentelen in zelfmedelijden.’ Ze draait zich naar mij toe. ‘Ziba zei net tegen me dat ze de show artistieke masturbatie vond.’ ‘Ik vond het ook best geil,’ zegt Doug. Ziba steekt een sigaret op.‘Alle kunst is masturbatie,’ zegt ze met haar basstem. Er valt een korte stilte, waarin we allemaal proberen te bedenken wat ze daar nu mee bedoelt. ‘Oké... wat gaan we nu doen?’ vraagt Kelly. ‘Waarom pakken we niet ergens een paar biertjes?’ zegt Doug.‘Ik weet een bar in Penn Station – die is ons prima bevallen op St. Patricksdag!’ Ziba and Paula kijken hem allebei aan op een manier die overduidelijk maakt dat ze geen enkele interesse hebben in bier dat genuttigd dient te worden onder fluorescerende lampen terwijl stationsbeambten aankondigingen doen als: ‘Laatste oproep Joisey City...’ ‘Ik weet iets in de Village waar ze heel schappelijk zijn met het controleren van identiteitskaarten,’ zegt Ziba. ‘Magnifiek,’ roept Paula.‘We zijn dol op de Village, of niet soms, Edward?’
‘Hoe heet die tent?’ vraag ik. Ziba pauzeert om een rookkring te blazen. ‘Something for the Boys,’ zegt ze.‘Het is een homoseksuele pianobar.’ ‘Ik wist niet dat een piano homoseksueel kon zijn,’ fluistert Nathie. ‘Hij voelt zich natuurlijk alleen aangetrokken tot andere piano’s,’ leg ik uit. Ziba negeert ons door Paula en Kelly aan te spreken.‘Het mooie is dat je je geen zorgen hoeft te maken dat de een of andere slijmbal je zal gaan versieren.’ Kelly knikt. Ze is het soort meisje dat slijmballen vaak willen versieren. ‘Oké,’ zegt Doug, ‘dat is allemaal heel fijn voor jullie. Maar wat als iemand óns probeert te versieren?’ en hij wijst op zichzelf en op mij. Ziba bekijkt hem weer met die kille blik, alsof zij Cher is en hij Sonny die net iets heel doms heeft gezegd. ‘Als een man zeker genoeg is van zijn eigen seksualiteit, heeft hij geen enkele reden om zich bedreigd te voelen door een andere man,’ zoemt ze. Ze fixeert hem met haar donkere zigeunerogen, daagt hem uit haar tegen te spreken. ‘Oké, oké, laat maar, ik vind het prima,’ zegt Doug. ‘Mijn oom in Duitsland is ook homo.’ Jezus, hou toch eens op met dat Duitsland-gedoe, man. ‘Hij zat in het olympisch atletiekteam,’ voegt Doug eraan toe, alsof dat iets verklaart. ‘Fantastisch,’ zegt Paula. ‘Edward, leid ons niet naar Penn Station, maar verlos ons met de E-train.’
Omdat Nathie minder gezichtsbeharing heeft dan Paula’s nicht, Maffe Linda, heeft zelfs de meest tolerante bar in New York er waarschijnlijk moeite mee om te geloven dat ze hem drank mogen schenken. Nathie is tenslotte de jongen die nog steeds moet bewijzen dat hij oud genoeg is om de leuke attracties in te mogen. We hebben geen andere keus dan te doen alsof hij een meisje is. We gaan dicht tegen elkaar aan staan, voor een fotowinkel die Toto Foto heet (‘Wij drukken alles af, als we de goede mogen houden’) en Paula en Ziba coördineren een snelle uitwisseling van kleren tussen hem en Kelly. Het is redelijk simpel, eigenlijk. Smeer wat make-up op, pak een paar accessoires, de Audrey Hepburn-sjaal, en voilà: een klein onopvallend jochie is magisch getransformeerd in een nog onopvallender meisje. Ziba’s Jackie O-zonnebril bedekt grotendeels Nathies babyface. ‘Ik zie geen zak,’ mompelt hij. Voor de zekerheid (en voor de gein) creëren we van onszelf nieuwe personages aan wie drank mag worden geschonken. Kelly en Ziba zijn een paar ouderejaars van het vrouwenatletiekteam van Yale; Paula en Nathie zijn een stel funky feestmeiden uit Soho die zich in de stad gaan bezatten; en Doug en ik worden gecast als een jong homoseksueel stel. Een verliefd stel. Doug kijkt alsof hij zo meteen jonge hondjes gaat baren, maar ik weet hem ervan te overtuigen dat het veiliger voor hem is als hij hangend aan de arm van een man de bar in gaat. Wat ik hem uiteraard niet vertel, is dat ik al eens een homoseksuele ervaring heb gehad, tijdens mijn experimenten van afgelopen zomer. Met een jongen van het Bennington College-zomertheater. Ik neem aan dat dit mij technisch gezien biseksueel maakt, maar ik noem mezelf liever een Vrije Geest. Als acteur moet je openstaan voor alle mogelijke ervaringen. We komen gearmd binnen, telkens met een paar minuten ertussen, zodat we geen aandacht trekken. Ik voel de opwinding groeien als ik de anderen naar binnen zie gaan. Het is een enorme kick om in het echt toneel te spelen, al gaat het meestal niet verder dan met een Engels accent om een buskaartje vragen, of doen alsof je zwakzinnig bent in de rij voor de kassa bij de supermarkt. ‘Klaar?’ vraag ik aan Doug, en tot mijn verrassing beantwoordt hij mijn vraag door mijn hand in de zijne te nemen.
Het voelt vreemd. Ik heb natuurlijk best al eens wat met een jongen gedaan, maar dat was zonder handen vasthouden. Op een vreemde, Alice-inSpiegelland-achtige manier, voelt het bijna... ik weet het niet, bijna fijn? Ik spreek met mezelf af om dit gevoel te onthouden, voor het geval ik ooit een homoseksueel moet spelen. We moeten een trappetje af, onder straatniveau, om naar binnen te gaan. Volgens de plaquette naast de deur is Something for the Boys oorspronkelijk een illegale bar, uit de tijd van de drooglegging. Ik voel de spanning van het verbodene als we de ruimte binnenstappen, waar ooit gangsters en hun liefjes hun strafbare drankjes dronken. De bar is een kleine, ondergrondse grot en baadt in een mistig paarsrood licht, dat de Broadway-musicalposters aan de muur er griezelig, psychedelisch uit laat zien. Het is er bomvol. Ik zie Ziba en Kelly, die zich schuilhouden aan een tafeltje in een donkere hoek. Voor ons staat een menigte van honderd mannen die uit volle borst het laatste couplet van ‘I Feel Pretty’ uit hun strot persen. Doug kijk nerveus. Maar hij, held die hij is, slaat dan zijn arm stevig om mijn middel en duikt erin. Ik ben blij dat hij er zo cool onder is, maar ik schaam me een beetje voor mijn middel, dat zacht en papperig moet aanvoelen onder zijn hand. Ik ga er echt iets aan doen deze zomer. We arriveren bij het tafeltje waar Kelly en Ziba Piña Colada met een rietje drinken, iets wat ik niet alleen elegant, maar ook sexy vind. ‘We zijn er!’ schreeuw ik over de herrie heen. Ziba gluurt om zich heen alsof ze godverdomme Mata Hari zelf is. ‘Probeer niet al te veel op te vallen,’ zegt ze. Een totaal overbodige opmerking, dunkt me, aangezien we worden omringd door mannen die zo in lichterlaaie staan dat het me verbaasd dat het sprinklersysteem nog niet geactiveerd is. ‘Waar zijn Paula en Nathie?’ vraag ik. Kelly giechelt in haar Piña Colada. ‘Nathie is meegenomen door een travestiet,’ zegt ze. ‘Ze heet Miss Punt en ze heeft hem als een handtas meegegrist. Daarna hebben we hem niet meer gezien.’ Ik kijk de bar in en zie in de verte een Jackie O-zonnebril uitsteken vanachter de vlezige arm van iemand die eruitziet als een kruising tussen Marilyn Monroe en een vrachtwagenchauffeur. Dan begint een sopraan als een luchtalarm te blèren.‘Summertiiiiiiiiime... and the livin’ is easy...’ Ik draai me om en zie Paula boven op de piano zitten, terwijl ze zo ongeveer de microfoon pijpt. Tot zover Ziba’s ‘onopvallend’. Ik stort me in de zee van lichamen op zoek naar bier. Ergens tussen de lichamen kom ik oog in oog te staan met een magere ober die een dienblad vol drankjes boven zijn hoofd houdt.
‘Goddank dat je er bent,’ roept hij en hij duwt het dienblad in mijn handen. ‘Wees lief en breng dit even naar die tafel met geile jezuïeten daar, als je wilt?’ ‘Ik werk hier niet...’ ‘Dank je, lieverd,’ zegt hij. ‘Ik moet zo op, als die drag queen klaar is met “Summertime”.’ Ik staar naar de drankjes in mijn hand en besluit dat de onverwachte aan40 wezigheid van alcohol, betaald door de enige, heilige katholieke en apostolische Kerk voorzeker een vingerwijzing Gods moet zijn, dus breng ik de drankjes naar onze tafel. Niemand van ons proeft wat die geile jezuïeten precies besteld hebben, maar het is zeker geen communiewijn. We applaudisseren luidruchtig voor Paula, die een toegift wil geven, maar (nogal hardhandig, vind ik) opzij geduwd wordt door de magere ober, die ‘I Could Have Danced All Night’ doet op de toonhoogte van Julie Andrews. Ik kijk naar Paula terwijl ze tussen de menigte door loopt, complimentjes in ontvangst neemt en de mannen bespeelt alsof ze de burgermoeder van Gay City zelve is. ‘Kijk,’ gilt ze, en ze overhandigt me een visitekaartje dat iets aanprijst dat Les Femmes Magnifiques heet. ‘Ik kreeg dit kaartje net van een producent, een echte producent!’ Ze wijst naar een dikkig mannetje dat staat te flirten met Miss Punt. ‘Het is een revue, hier midden in de Village. Het betekent Magnifieke Vrouwen. Is het niet betoverend?’ Nadat ik mijn glas whisky met wijwater leeggedronken heb, besluit ik om zelf een nummertje weg te gaan geven. Ik glibber door de mensenmassa heen, terwijl iedereen luidkeels ‘Anything Goes’ schreeuwt, en kruip op de kruk naast de pianist, een kalende man met een blijmoedig Humpty Dumpty-gezicht. ‘Hallo lieverd!’ zegt hij.‘Wat gaat het worden?’ ‘Ken je “Corner of the Sky” uit de musical Pippin?’ Hij kijkt me aan met een blik van: ‘Hallo, is dit een homoseksuele pianobar of niet? Natúúrlijk ken ik “Corner of the Sky” uit Pippin’, en hij begint aan de intro. Ik spring lichtvoetig op de klep en ga er in kleermakerszit op zitten, charmant glimlachend, als Puck uit A Midsummer Night’s Dream. Aangezien ik van nature charmant en Puck-achtig ben gaat me dat redelijk makkelijk af. Al na een paar maten is er een duidelijk merkbare verandering in de atmosfeer. De mannen worden stiller en een paar glimlachen veelbetekenend naar elkaar. Ze herkennen talent als ze het horen. Rivers belong where they can ramble.Eagles belong where they can fly.I’ve got to be where my spirit can run free,Got to find my corner of the sky.
De mannen geven me een gul applaus en iemand is zo verstandig om ‘Meer, meer!’ te roepen. Dus nodig ik gracieus Paula uit, om onze honderd procent vuurvaste showstopper te zingen: ‘I Get Carried Away’ uit On the Town. De tekst is een soort levensfilosofie voor ons geworden. Meer is meer, wat ons betreft. De uitvoering is nog grootser dan normaal, en omdat Kelly en Doug zich naar voren hebben gewurmd, is het niet meer dan logisch dat we ze de microfoons geven en eisen dat ze ‘Summer Nights’ doen. Doug kijkt eerst nog verlegen, maar de jongens in het publiek moedigen hem aan en gillen enthousiast als hij Walgelijke Wanda’s bekkenschuddende choreografie doet. Niet minder dan vier mannen hebben hem, voor deze nacht voorbij is, hun telefoonnummer gegeven. Ik kijk naar Doug en Kelly en voel een soort perverse trots als ik bedenk dat hier nu een middelbareschoolfootballspeler en een voormalige cheerleader optreden, voor een kelder vol extatische nichten. Ik kijk naar Paula, die zich gedraagt alsof ze Dolly Levi is die terugkeert in Harmonia Gardens; naar Ziba, die kettingrokend (buitenlandse sigaretten) in haar hoekje zit en weigert mee te zingen; naar Nathie, die serieus het risico loopt ontmaagd te worden op een manier die hij nooit voorzien heeft – en een bijna evangelisch gevoel van ‘zo hoort het’ overvalt me. Ik realiseer me dat het mijn plicht is om de wegbereider te worden van Paula’s Zomer vol Magie en Ondeugd; ik zal de Toneelteamtaptoe leiden, als de Rattenvanger Van, als die Jongen van de Dr. Pepper-reclame. Ik zal de Peter Pan van mijn vrienden worden en hen meevoeren naar een Neverland waar je nooit oud wordt. Met mijn doelen helder voor ogen ga ik op de pianokruk staan en moedig de menigte aan mee te zingen. Binnen de kortste keren zingt de hele bar mee en wiegt als één man op de maat: ‘Tell me more, tell me more.’ Het is overweldigend om het middelpunt van deze energie en dit enthousiasme te zijn (Ik bedoel, het volume alleen al – heb je enig idee hoe luidruchtig honderd homoseksuelen samen kunnen zijn?), maar ik drijf als een boei, op de vloed van sympathie die over me heen spoelt. Dit wordt de beste zomer van ons leven.
De dag nadat we de stad in zijn geweest, ga ik er eens rustig voor zitten. Ik maak een schema. Verkondiger van Magie en Ondeugd of niet, ik heb een hoop werk te doen. Ten eerste is daar mijn lichaam. Ik móét aan mijn uiterlijk werken deze zomer. Begijp me goed: niet uit ijdelheid. Het lichaam van een acteur is zijn instrument, en het mijne is nogal ontstemd op dit moment. Niet dat ik te zwaar ben of zo; ik ben eerder op de verkeerde plaatsen te dun of te dik. Pafferig. Ik heb ergens gelezen dat als je elke dag een uurtje eerder opstaat, je per jaar vijftien hele dagen overhoudt. Ik neem me voor om vanaf nu elke morgen vroeg op te staan voor een monter stukje joggen (ik slaap sowieso veel te veel), gevolgd door wat push-ups en sit-ups, voordat ik naar de workshop rijd om de choreografie van de kindershow te doen. En dat is, wat Paula ook er ook van zegt, wél een echte baan, want ik krijg er geld voor. (Ze is gewoon jaloers omdat ik er professionele ervaring opdoe en zij niet.) Daarna, na een lichte, gezonde lunch, wordt het tijd om naar tante Glo te gaan en de middag aan haar zwembad door te brengen met het Verzameld Werk van Shakespeare, af en toe onderbroken met een baantje zwemmen om een V-vormige zwemmerstorso te kweken. Het is verbazingwekkend hoe simpel het allemaal is, nu ik het heb ingepland. Ik heb deze zomer nog negen weken over en moet zevenendertig stukken Shakespeare doen. Dat is dus ongeveer vier stukken per week, of ruwweg om de dag een stuk. Lijkt me prima te doen. Nu ik erover nadenk: misschien kan ik er wel één per dag doen en daarna wat lichter materiaal nemen – je weet wel, Tsjechov of Ibsen of zo. Deze zomer wordt mijn grote kans om mezelf te verbeteren. Ik ben vast van plan te stoppen met suiker, cafeïne, alcohol, rood vlees, wit meel en gedroogde producten, en eindelijk eens fatsoenlijk te leren mediteren, om de spiritueel ontwikkelde persoonlijkheid diep in me naar buiten te laten komen. Ik ben tenslotte een zoon van mijn moeder. Een week later. Ik voel me zwakjes en ontdek dat de gedachte aan een Whopper met frietjes me gek maakt; waarschijnlijk zit er een of andere etherische olie in waar mijn lichaam aan gewend is geraakt en nu niet meer buiten kan. Bovendien hebben we net drie uur lang Ingmar Bergmans Fanny and Alexander gekeken, op Ziba’s aanraden, en zijn we allemaal hard toe aan wat junkfood om de balans te herstellen. ‘Hoe komt het eigenlijk dat er geen Burger Queen bestaat?’ vraagt Ziba, terwijl we met z’n zessen naar het loket rijden. ‘Er bestaat tenslotte wel een Burger King.’ ‘Misschien is de King wel getrouwd met de Dairy Queen,’ mompelt Nathie. Paula rijdt omzichtig naar het raampje toe. De Lincoln Continental van tante Glo is zo enorm dat we hem de Lincoln Continentale Breuk hebben gedoopt, en ermee manoeuvreren heeft wel wat weg van met de Queen Mary een droogdok binnenvaren. Op Paula’s verzoek krijgen we zes kronen bij onze bestelling.‘Iedereen moet een kroon dragen,’ zegt ze.‘Het is gewoon essentieel.’ Echt wat voor Paula. Vervolgens zegt ze dat we moeten bedenken welke koning we graag zouden willen zijn. Jee. Er zijn er zoveel om uit te kiezen. Je hebt koning Arthur, koning Ludwig, koning Hendrik de Achtste... En dan is er nog koning Hendrik de Vierde, deel Een en Twee zeg maar. En dan nog de wat minder duidelijke koningen: King Kong, King Size, Martin Luther King. En natuurlijk de Koning der Koningen, tot in alle eeuwigheid enzovoort. Je hebt de King Family Singers. Je hebt Stephen King. En nog een hele waslijst van Edwards, Karels, Georgen, en dan nog eens al die Lodewijken. Nathie kent indrukwekkend genoeg alle vorsten van Engeland, vanaf Willem de Veroveraar, uit zijn hoofd. We kunnen dit verifiëren omdat Paula altijd de Wereldalmanak bij de hand heeft in het dashboardkastje. De handleiding van de auto en de registratiepapieren bewaart ze in de kofferbak, want: ‘De kans is veel groter dat ik wil weten wat het tiende artikel van de Grondwet ook alweer inhoudt dan dat ik wil weten hoe ik een wiel moet verwisselen.’ Tante Glo rijdt niet meer sinds haar beroerte, dus is Paula zo vrij geweest de auto volledig aan te passen aan haar eigen vreemde behoeften. Ze heeft bijvoorbeeld alle stoelen bekleed met haar oude Hello, Dolly-kostuums. Ja, inderdaad: we rijden dom rondjes door Wallingford. Verveeld, net als altijd. Als je een tiener bent, lijkt het of de dagen eeuwig duren. En dat komt echt niet alleen doordat we in Wallingford wonen. Ik ken mensen in Manhattan die precies hetzelfde zeggen, en zij leven midden in de geweldigste stad op aarde, christusnogantoe. Omdat we toch niets beters te doen hebben, stel ik voor dat we even naar Kramptown rijden om naar het huis te kijken waar ik heb gewoond toen we vanuit Hoboken hiernaartoe verhuisden en nog niet beter wisten. Omdat ze zelf uit Kramptown komt, is Paula een beetje gevoelig wat dit onderwerp betreft. Ze klaagt dat wij ‘Wallies’ allemaal snobs zijn. Ach, wat mij betreft: als iemand je beschuldigt van snobisme, bevestigt dat alleen maar dat je iets hébt om snobistisch over te doen. Maar goed, we rijden dus langs mijn oude huis omdat je zoiets nu eenmaal doet als verveelde tiener op een warme zomeravond. Het huis is een simpel split-levelgeval, niet zo heel anders dan dat van tante Glo. In wezen is het niet meer dan een flinke garage waar een huis tegenaan gebouwd is. Maar iets in de voortuin trekt onmiddellijk de aandacht. 44 Daar, midden in een bed bloedarmoedige viooltjes, staat misschien wel de allerlelijkste tuinversiering die ik ooit heb gezien. Ik bedoel, we hebben het hier niet over een onschuldige tuinkabouter. Nee, er staat een afgrijselijke groene keramieken boeddha van wel een meter hoog, zijn dikke armpjes blij opgeheven, zijn kwabbige mannentietjes hangend over zijn abnormaal grote buik, zijn tandeloze grijns vertrokken in een ijselijke en vagelijk verontrustende kramp van vreugde. Ik kan het niet geloven. Verdomme, iemand heeft een groene boeddha dwars op mijn herinneringen geplant. In een vlaag van verzengend inzicht spring ik spontaan de auto uit en laat me als een aanvallende commando achter een muurtje zakken. Ik doe alsof ik sluipschutters probeer te ontwijken. Ik hoor de verbaasde kreten van mijn vrienden achter mijn rug, maar die moedigen me alleen maar aan om door te zetten. Ik spring op en zigzag over het gras naar de boeddha. Mijn Burger King-kroon plant ik pontificaal op zijn hoofd. Onder een brutaal schuine hoek natuurlijk, dat spreekt voor zich. En ik zweer het je: het is alsof hij ervoor gemaakt is om die kroon te dragen; hij lijkt nog breder te glimlachen, alsof hij wéét hoe goed hij hem staat. Op dit moment wordt ons Manifest voor de Zomer van Magie en Ondeugd geboren. We noemen het Creatief Vandalisme. We nemen ons heilig voor om als Bobby uit A Chorus Line flair en leven in de brouwerij te brengen in de slaperige voorstadjes van New Jersey, onder Paula’s voorwaarde dat we geen schade toebrengen aan persoonlijke eigendommen of ons met criminele activiteiten bezighouden. Echt een Paulavoorwaarde. Als dus die film van mijn leven wordt gemaakt, wordt de zomer van een snelle montagesequentie van luchthartige adolescente streken. Niet de domme rotzooi die je meestal ziet in films, zoals playbacken met haarborstels of elkaar met de tuinslang natspuiten onder het autowassen. Nee, je zult alleen echt coole, Creatief Vandalisme-dingen zien die we écht hebben gedaan, zoals paspoppen in warenhuizen in compromitterende poses neerzetten of in de koeling van de supermarkt klimmen en doen alsof je het ingevroren lichaam van Walt Disney bent. Dat laatste noemden we ‘Disney Holiday on Ice’.
Je ziet ons op wilde zo-ho-ho-mernachten terwijl we rondscheuren in de Lincoln Continentale Breuk (Paula als aangewezen chauffeuse, de anderen als aangewezen zatlappen), en net zolang afwasmiddel in de fontein in het centrum spuiten tot het schuim over de rand komt, Paula’s enorme beha in de vlaggenstok van school hijsen, een hoelahoep tekenen rond de rode poppetjes in het stoplicht, en natuurlijk blijven we de boeddha bezoekjes brengen. Keer op keer zie je me duiken en sprinten over het grasveld om hem aan te kleden. Eerst met Paula’s heilige-communiesluier, daarna met Dougs suspensoir, dan met de oude bloemetjesbadmuts van tante Glo; en elke keer is de boeddha volkomen, bijna onbegrijpelijk gelukkig met zijn nieuwe uitdossing. Je ziet hoe Doug en ik de boeddha naar de voordeur slepen en een ontbijtdienblad met sinaasappelsap, geroosterd brood en een halve grapefruit op zijn opgeheven dikke armen zetten, klaar voor het Boeddha Ontbijtservice-belletje. Je ziet ons midden in de nacht aan de bel trekken en vervolgens de huiseigenaren naar de deur komen, die hem liggend op hun stoep vinden, met een bloemenkrans om zijn nek en een lege fles Southern Comfort naast hem op de stoep, alsof hij in katzwijm is gevallen na een wilde nacht swingen in de Boeddhabar. Ondertussen beleven Al en Dagmar hun eigen privézomer vol Magie en Ondeugd. In theorie heb ik er geen moeite mee dat Dagmar de nachten bij ons doorbrengt, maar in de praktijk vind ik het eigenlijk behoorlijk stuitend. Het spijt me, maar het is gewoon vernederend om je hoofd met een kussen te moeten bedekken om de hete apenliefdegeluiden van je vader in de aangrenzende kamer niet te hoeven horen. Als ik denk aan mijn vader die Dagmar bestijgt terwijl zij in zijn brede, harige rug klauwt, wil ik alleen maar gillen. Al probeert zijn nachtelijke gewoontes te rechtvaardigen in een van zijn kromme ‘van vader tot zoon’-gesprekjes: ‘Kijk, je moet me goed begrijpen jochie, wat de seks betreft ben ik volkomen monotoon.’ Hé, dat zijn zíjn woorden, niet de mijne. Maar uiteindelijk ben ik natuurlijk dolblij dat er iemand in huis rondloopt die me begrijpt – een echte kunstenares. Eerlijk gezegd heb ik geen idee wat ze in Al ziet, maar dat maakt niet uit. En Al smijt met geld alsof hij het persoonlijk drukt en neemt zelfs mijzelf, Dagmar en Kelly mee naar Sinatra in de Meadowlands. In een skybox. Als we The Voice zien optreden, komen Al en ik heel dicht bij een gedeelde religieuze ervaring. Zelfs met een toupet, een pens en een zwieper in zijn vibrato die groter is dan Paula’s Lincoln Continentale Breuk, klinkt Frank nog steeds alsof hij elke song met een cocktail in zijn hand zingt, een gleufhoed kwajongensachtig over één oog getrokken. Voor ik er erg in heb, is het de laatste avond van Grease. En ik moet zeggen: al is mijn kritiek op Walgelijke Wanda terecht, haar timing bij de slotopkomst is geweldig. Kelly en Doug komen het podium op met ‘Greased Lightning’, doen net als in de film, en krijgen een enorm applaus, dat het feit dat ze allebei niet zo heel erg goed zijn helpt verdoezelen. En op het eind, als de cast een collectieve buiging maakt, daal ik als Teen Angel aan een touw neer, precies zoals in de originele Broadway-versie. (Oké, het was mijn idee, maar 46 Walgelijke Wanda was verstandig genoeg om mijn suggestie over te nemen.) Ik ben helemaal in het wit, met een paar vleugels die ik zelf gemaakt heb en een gouden aureooltje dat, voor het komische effect, boven mijn hoofd op en neer wiebelt. Het is allemaal redelijk voorspelbaar; ik stal de show al eerder met mijn enige nummer, maar die touwtoestand op het einde is verpletterend. Het lijkt op het moment waarop Peter Pan voor het eerst vliegt. Een publiek zo enthousiast krijgen is even verslavend als drugs. En ik ben absoluut verslaafd. Bovendien hoef ik nu niet mee te doen aan Walgelijke Wanda’s schokkerige seinpaalchoreografie. Al en Dagmar komen naar de slotavond (het zou niet bij Al opkomen om naar elke voorstelling te gaan, zoals tante Glo doet). Achteraf zegt Dagmar achteloos dat ik ‘goet’ ben, met het air van een critica die alles al gezien heeft, wat het tot een superieur compliment maakt. Alleen de slecht geïnformeerde massa gilt hoe goed je wel niet bent; mensen die weten waar ze het over hebben zeggen dingen als: ‘Je was goed’, of: ‘Ik zie wel iets in je werk.’ Ik neem Dagmars vreemd ruwe hand in de mijne en geef haar de Europese tweewangenkus. Ik bespeur iets ongebruikelijks aan een van haar knokige vingers: een diamant, ongeveer formaat Volkswagen Kever. ‘Wauw, wat is dat?’ vraag ik. ‘Feliziteer ons maar,’ zegt ze.‘Je fader en iek gan troien.’
Het is vreemd. Het is absoluut enorm vreemd. Op een morgen word ik wakker, doe wat druppels in mijn ogen, haal mijn zus op en rijd in de richting van het stadhuis van Wallingford, waar mijn vaders trouwerij op het programma staat. Ongeveer net zo romantisch als het afhalen van een visvergunning. De minimalistische elegantie die Dagmar introduceert in ons grote, smakeloze huis, is trouwens helemaal cool. Waar je ook kijkt, word je nu geconfronteerd met haar strenge zwart-witfoto’s. Griezelig lege ruimtes: verlaten parkeergarages, vuile toiletten, een hele serie onopgemaakte motelbedden. Ik begrijp niet helemaal waar ik naar kijk, maar als collega-kunstenaar respecteer ik haar werk. Ik ben zelfs bereid om mee te werken als Dagmar me vraagt of ik niet naar de logeerkamer wil verhuizen, zodat ze mijn kamer als studio kan gebruiken. ‘Noordelaike belichtiek is zo belangraik voor het verk.’ Dagmar trekt elke centimeter vloerbedekking uit het huis. Als fotografe heeft ze een bijna pathologische afkeer van stof, en daarnaast is ze ook nog eens allergisch voor stofmijt, iets waarvan ik nog nooit gehoord heb. Ze laat me een brochure zien vol met super close-upfoto’s, zodat de microscopische insecten eruitzien als afgrijselijke, enorme reptielen. ‘Skielfers van je dode hoid blaiven in het klaid hangen,’ zegt ze onheilspellend, ‘en die kraig je er nooit, nooit meer oit.’ Ik neem aan dat kunstenaars zo hun excentriciteiten mogen hebben. Dagmar zorgt ervoor dat de vloerbedekking wordt vervangen als zij met Al op huwelijksreis is.‘Tenslotte,’ zegt ze tegen Al,‘ies er niemand dan thois.’ ‘Eh... ik ben er dan toch?’ zeg ik. ‘O, dat ies vaar,’ zegt ze.‘Goed zo, dan kun je de verkers bienenlaten.’ Ik ben bereid haar deze kleine misstap te vergeven, omdat ik weet dat mijn uren in dit huis geteld zijn, met of zonder De Stofmijten die Detroit Opaten. Een van de laatste dingen die mijn moeder tegen me zei voor ze vertrok, was dat ik moest proberen een goede relatie op te bouwen met wie mijn vader ook maar zou gaan hertrouwen, omdat ik op een gegeven moment ook het huis uit zou gaan en hij dan iemand nodig zou hebben om voor hem te zorgen. En parket ziet er natuurlijk ook stukken gedistingeerder uit dan tapijt. Dus ik heb het huis voor mezelf, voor twee volle weken. (Oké, ik en de verkers dan.) Ik weet wat jij nu denkt: fee-heest-je! Maar ik ben van plan om mijn tijd kluizenaarachtig goed te besteden. Ja, het klopt dat ik mijzelf heb laten meeslepen door Paula’s enthousiasme voor de Zomer van Magie en Ondeugd, maar met Ziba in Zuid-Frankrijk met haar gemanicuurde moeder, Kelly in Cape Cod en Nathie op computerkamp (echt iets voor Kaaskop) kan ik me nu dan eindelijk eens rustig richten op het Verzameld Werk van Shake48 speare. Door alle afleiding ben ik niet veel verder gekomen dan het lezen van A Midsummer Night’s Dream, de helft van The Comedy of Errors en kijken naar de Elizabeth Taylor/Richard Burton-versie van Taming of the Shrew ’s avonds laat op de tv. Maar ik heb nog een paar weken voor school begint en als ik de historische stukken oversla (wie geeft er nou nog ene moer om die Richards en Hendrikken?) en er twee per dag lees, kan ik de resterende vierentwintig nog makkelijk uitlezen voor het schoolseizoen begint. En aan mijn conditie werken natuurlijk. Maar natuurlijk moet ik Paula eerst helpen met haar last-minute shopping voor Juilliard (zo veel schoenen, zo weinig tijd) en investeren in onze bijzondere band, voor ze vertrekt naar míjn opleiding. We plannen een soiree bij het zwembad, met Doug, voor haar laatste avond, gecombineerd met een afscheidsbezoekje aan de groene boeddha. Ik kom met een verjaardagstaart. Paula heeft iets met verjaardagstaarten. Ze gelooft dat ze magische krachten bezitten, omdat ze doordrenkt zouden zijn met wensen. Omdat er altijd wel ergens iemand jarig is, is er geen enkele reden om de kracht van de verjaardagstaart niet aan te spreken als je er behoefte aan hebt. Ik bestudeer de almanak in mijn dashboardkastje en vraag of de bakker gefeliciteerd, coco! op de taart wil spuiten, ter ere van Coco Chanel. Het enige vervelende is dat Doug niet komt opdagen. Ik bel naar zijn huis en zijn eigenaardige buitenlandse moeder vertelt me dat hij is ‘gaan stappen met een paar jongens van het footballteam’. Doug laat ons zitten. Het is godverdomme niet te geloven. Ik zit met Paula in het donker en we slaan naar de muskieten terwijl ik de kaarsjes op Coco’s taart aansteek. Dit is het magische verjaardagstaartmoment waar Paula en ik verslaafd aan zijn. Dat moment waarop ze het licht uitdoen en iedereen naar je begint te glimlachen en dat je moeder de deur binnenkomt. Het enige licht in de kamer komt van de vlammetjes op de taart die het gezicht van je moeder verlichten. En je moeder glimlacht trots, met die speciale ‘Ik ben je moeder’-glimlach, en jij glimlacht de verlegen ‘Dit is mijn dag’-glimlach. En dan doe je je ogen dicht en doe je een wens, en je mag wensen wat je maar wilt, want het is jóúw dag. En dan blaas je de kaarsjes uit en iedereen klapt, en dan – het allerbeste –, dan krijg je een stuk taart.
Paula’s moeder is lang geleden gestorven en de mijne is lang geleden vertrokken; daarom krijgen we allebei maar niet genoeg van dat gevoel. Ze blaast de kaarsjes uit, niet op haar gewoonlijke ‘doe-een-wens’-manier, maar op een ‘ik-wil-godverdomme-nu-taart’-manier. Ze is stil. ‘Dit had mijn magische zomer moeten worden,’ zegt ze dan zachtjes. ‘Je bént magisch, zus,’ zeg ik. En precies op deze cue verschijnen er vuurvliegjes. Ze laat het taartmes vallen. ‘O ja? Als ik zo magisch ben, hoe komt het dan dat niemand van me houdt?’ Haar ogen vullen zich met tranen. Ik sla een arm om haar heen.‘Ik hou van je.’ ‘Ja, maar als een vriend,’ verzucht ze. ‘Het is altijd als een vriend. Kan ik niet, voor één keertje maar, meer betekenen voor iemand?’ We eten allebei twee stukken taart. We besluiten om nog een stuk te delen en eten dan de rest ook maar op, omdat het jammer is om weg te gooien. ‘Och, ik zou het bijna vergeten!’ zegt Paula. ‘Ik heb een afscheidscadeautje voor je.’ Zíj is degene die weggaat, maar heeft een cadeautje voor míj. Zo is Paula. Ze rommelt in haar Mary Poppins-tapijttas en haalt een plat doosje te voorschijn.‘Het pakpapier heb ik zelf gemaakt,’ zegt ze. Ik neem de tijd om de zelfgetekende figuren van nonnen en boeddha’s te bewonderen en maak de doos dan langzaam open. Ik zie een wit priesterboordje. ‘Is het niet schitterend?’ zegt Paula stralend. ‘Ik heb er een van tante Glo gejat.’ ‘Eh... dank je wel?’ ‘Het is om bier mee te halen, sufferd.’ Paula doet me het boordje om en ik bekijk mezelf in haar spiegeltje. Met mijn lange krullen en kerkelijke boordje lijk ik precies een hippe jonge jezuïet. Ik begin onmiddellijk een korte biografie te construeren van een wietrokende, gitaarspelende rebelse priester. Vader Nozem. We weten ineens niet wat we moeten zeggen, iets wat ons echt nooit overkomt. Alsof het op de een of andere manier verkeerd is om, zo dicht bij het moment van afscheid, een gesprek te beginnen. Net als op het vliegveld, vlak voordat je iemand uitzwaait. Of wanneer je moeder vertrekt om zichzelf te zoeken en je niet weet wanneer je haar weer zult zien. Paula stelt voor dat we de boeddha met Thanksgiving gaan bezoeken, maar we weten allebei dat het niet hetzelfde zal zijn. Morgen vertrekt mijn Paula naar Manhattan en zal haar leven veranderen, het mijne niet. Ik zit nog een heel jaar vast in dit verdomde Wallingford. ‘Ik moet eigenlijk nog even bij tante Glo langsgaan voor ik vertrek,’ zegt ze, al weten we allebei dat tante Glo diep in slaap op de bank beneden zit, met het licht van een herhaling van The Love Boat op haar gezicht. Paula loopt met me mee naar het hek. Daar slaat ze haar armen stevig om me heen en drukt haar zachte, kussenachtige borsten tegen mijn borstkas. Ik kan wel janken, maar dat doe ik natuurlijk niet. En dus hou ik haar een tijdje vast en laat haar huilen voor ons allebei. Na een tijdje klop ik haar op haar rug, het 50 Internationaal Erkende Signaal voor ‘einde knuffel’, en we laten elkaar los. ‘Dit is absurd,’ zegt ze, en ze duwt met haar wijsvingers onder haar ogen, zodat haar mascara niet verder uitloopt. ‘De stad is maar een uurtje rijden hiervandaan. Je kunt er de hele tijd bij zijn als je wilt.’ Ze trekt mijn priesterboordje recht.‘Ik zal je heel, heel, heel snel weer zien.’ Ze kust de lucht tussen onze gezichten, draait zich om en loopt terug naar het huis. ‘Wees magnifiek,’ zeg ik, en ze zwaait met haar kleine druppelhandje, zonder zich om te draaien, net als Liza Minnelli aan het einde van Cabaret. Paula. Het gegrom van MoMs dieselmotor geeft mijn stemming perfect weer. Hoe kon Doug ons zo laten zitten? Hoe kon hij zo ongevoelig zijn? Begrijpt hij dan niet hoe Paula zich moet voelen? Ik stop waar de Wallingford Avenue een Tsplitsing maakt met Washington Street en probeer te beslissen welke kant ik op ga. Het is eigenlijk te laat om nog bij Doug langs te gaan, maar aan de andere kant: waarom zou ik rekening met hem houden? Hij heeft toch ook geen rekening met ons gehouden? Kan mij het schelen. Ik rijd richting de zuidkant. Tussen de noorden zuidkant van Wallingford liggen treinrails. Over het algemeen is er weinig verschil tussen de twee kanten, maar wijken als die van Doug dragen zonder twijfel bij aan de reputatie van de zuidkant als de ‘verkeerde-kant-van-het-spoor’. Wijken waar het aantal auto’s voor een huis groter is dan het aantal inwoners, omdat er altijd ergens een wrak ligt voor de reserveonderdelen. Wallingfords stenen muurtjes en houten hekjes zijn hier verdwenen en we zien alleen veiligheidshekken en kippengaas. Het licht bij Dougs deur knipt vanzelf aan als ik aanbel. Ik sla de motten van me af als Dougs eigenaardige buitenlandse moeder opendoet. Ze heeft dezelfde gebeeldhouwde trekken als Doug, maar de scherpe contouren van haar gezicht versoepelen aan de uiteinden, alsof haar gezichtsbotten vraagtekens zijn. Ze zegt niets tegen me en loopt als een bang konijntje achteruit weg uit de deuropening. Ze roept Doug. ‘Wie is daar?’ blaft Dougs vader uit de huiskamer. Mevrouw Grabowski schuifelt naar hem toe en ik buig me naar binnen om meer te zien. Meneer Grabowski zit in zijn gemakkelijke, of eigenlijk ongemakkelijke, stoel. Zijn massieve schouders passen er nauwelijks in. Hij knijpt zo hard in de dikke gecapitonneerde armleuningen dat het lijkt alsof hij ze er elk moment af kan scheuren om ze op te eten. ‘Ik vroeg: wie is daar?’ gromt hij, zonder zijn grote vierkante hoofd van de televisie weg te draaien. Het enige wat hij nog mist zijn twee bouten aan weerskanten van zijn nek. ‘Het is Teen Angel,’ fluistert mevrouw Grabowski.‘Met een priesterboordje om.’ Oeps. Dat was ik vergeten. Doug klost in boxershort en T-shirt de trap af en is verrast me te zien. Hij stapt naar buiten. ‘Hé, wat is er aan de hand?’ vraagt hij. ‘Misschien moet ik dat aan jou vragen,’ bits ik. Ik klink meer als Bette Davis dan me lief is. ‘Waar heb je het over, man?’ Ik rol met mijn ogen. ‘Paula’s afscheids-zwembadsoiree? De boeddha? Hallo, gaat er nu ergens een belletje rinkelen?’ Ik haat het dat ik nu acteer, maar kan mezelf niet meer inhouden. ‘O, hé, het spijt me, man, maar een paar gozers van football kwamen langs en ik... nou ja, ik ben vergeten jullie te bellen.’ Ik zeg even niets en kijk hem aan, terwijl hij schuldbewust met zijn voeten schuifelt in het afbladderende portiek. Het gesjirp van krekels vult de stilte. ‘En dat was het dan?’ sis ik. ‘Is dat alles wat je te zeggen hebt? Je laat Paula zitten op haar laatste avond voor ze naar Manhattan vertrekt en dan is dit het beste dat je kunt bedenken? “Een paar gozers van football kwamen langs?”’ ‘Ik zei toch sorry? Wat moet ik dan nog meer doen?’ Ik heb geen idee. Ik voel een golf van misselijkheid opkomen en even denk ik dat het van al die taart komt, maar dan voel ik plotseling jeuk over mijn hele lichaam, alsof ik uit mijn vel ga springen, alsof mijn lichaam niet groot genoeg is om de vulkaan die in me tot uitbarsting komt binnen te houden, alsof ik – als ik nu niet meteen vertrek – spontaan in vlammen zal opgaan of het in mijn broek ga doen. Mijn adem gaat zwaar, als van een vrouw met beginnende weeën, en ik besef dat ik, als ik hier nog een seconde langer blijf staan, in huilen uit ga barsten als een dom, kinderachtig, jaloers tienermeisje. En dat is echt het laatste dat ik wil dat Doug nu van me ziet. Dus stamp ik het portiek uit en ren naar MoM, maar het portier blijft hangen en gefrustreerd schop ik ertegenaan en verberg mijn gezicht en hoop dat ik vanzelf verdwijn tegen de achtergrond van de auto. Ik voel Dougs hand op mijn schouder. ‘Hé man, gaat het een beetje?’ Ik schaam me diep voor hoe zacht mijn lichaam moet aanvoelen onder zijn hand. ‘Dus zo gaat het vanaf nu?’ vraag ik. ‘Je trekt de hele zomer op met het Toneelteam en als school weer begint, loos je ons? En ga je weer naar die gozers van football?’ ‘Dat heb ik niet gezegd...’ Mijn gezicht gloeit en mijn onderkaak wil maar niet ophouden met trillen.‘Wat moest ik ánders denken toen je ons liet zitten? Nou? Nou?’ Ik krimp 52 ineen bij het geluid van mijn eigen stem, maar ik kan niet ophouden. ‘Het lijkt wel alsof jij echt Danny uit Grease bent en ik, ik...’ Hou op, Edward. Hou gewoon je bek en stap in de auto. ‘... ik Sandy ben, en niet cool genoeg voor je ben.’ Ik geloof mijn eigen oren niet. Ik ben Sandy niet; ik ben een godsgruwelijke idioot. ‘Ik heb nooit gezegd dat je niet cool genoeg was,’ mompelt Doug. ‘O, maar dat hóéft ook helemaal niet hoor,’ sneer ik. ‘Ik weet bést dat iedereen ons een stelletje idioten vindt omdat we ons vreemd uitdossen en voor publiek liedjes uit musicals zingen. Weet je, láát ons maar een stelletje idioten zijn. Wij zijn het Toneelteam. En als je je schaamt om met ons gezien te worden, krijg dan maar de kolere. Want weet je, uiteindelijk zijn wij, zijn wij...’ ‘Magnifiek,’ zegt Doug en hij pakt me bij mijn schouder. ‘Jullie zijn magnifiek.’ Zijn ogen zijn heel blauw, met kleine witte vlekjes erin, net als bij de aarde als je die vanuit de ruimte bekijkt. ‘Het spijt me, man,’ zegt hij.‘Ik ben soms een klootzak.’ ‘Nee, nee. Dat ben je niet,’ zeg ik. ‘Zij zijn tenslotte je vrienden. Ik begrijp het best.’ Ik geef hem een stomp tegen zijn arm zoals jongens onder elkaar doen. Hij lacht. ‘Zeg, waarom drink je volgende keer niet een biertje met ons mee?’ Drinken met een paar gozers van football? Je bedoelt met diezelfde gozers die, in de derde klas, mijn superprecies nagemaakte Heidi in de Zwitserse Alpen-kijkdoos in de fik hebben gestoken? En er daarna overheen piesten om het te doven? Die lui? Is hij helemaal knétter? ‘Ja, waarom niet?’ zeg ik. Watje.
Goed, als mijn leven dus ooit verfilmd mocht worden, moeten ze van het grote einde-van-de-zomer-knalfeest bij mij thuis niet de gebruikelijke puinhoop maken die je altijd in tienerfilms ziet. Ik bedoel: ik ben echt veel te slim om het voltallige leerlingenbestand van school bij mij thuis uit te nodigen, zodat ze het met de grond gelijk kunnen maken. Oké, natuurlijk steekt iemand per ongeluk een bank in de fik, en besluiten een paar gozers van football, (kortweg epgvf) in de huiskamer te gaan overgooien met een zitzak, tot die openbarst en de vloer bedolven raakt onder zoveel piepschuim balletjes dat het een deken vers gevallen sneeuw lijkt. Maar dat is minder belangrijk. Er is veel meer aan de hand. Zie je, nu we allemaal meerderjarig zijn, zijn er geen ouderejaars meer om tegen op te kijken en hoeven we dus niet meer rottig tegen elkaar te doen om hogerop te komen in de maatschappij. We zijn er. Het feest is net een topconferentie (toegegeven: een behoorlijke luidruchtige), zo een waar je voor het eerst kennismaakt met mensen tegen wie je jarenlang niet durfde te praten. Mensen als Amber Wright, die arriveert met haar eigen Barbie-burgerwacht die stuk voor stuk zwaaien met een six-pack bier alsof het een handtasje is. Ik doe een poging om ze bij de deur met een soort Rat Pack-coolheid te begroeten, in een zijden smokingjasje, sabbelend op zo’n pijpje waar je bellen mee kunt blazen, maar ze schuiven achteloos langs me heen, alsof ik mazzel heb dat ik op mijn eigen feestje aanwezig mag zijn. En dan zijn er nog mensen als Thelonious ‘T-J’ Jones die, voor zover ik weet, de eerste zwarte is die ooit dit huis binnengelopen is zonder er iets te hoeven schoonmaken. T-J neemt een paar een paar zwarte gozers van football mee (kortweg epzgvf) en ik overschrijd ruimschoots alle grenzen van betamelijkheid om ze zich op hun gemak te laten voelen. Wallingford High School heeft vijftienhonderd leerlingen, van wie minder dan honderd zwart. Met uitzondering van atleten als T-J hebben ze de neiging om bij elkaar te blijven klitten en een verrassend groot aantal van hen blijkt familie van elkaar te zijn. Als ze niet aan het sporten zijn, delen ze de ruimte aan de onderkant van de sociale piramide met andere onbegrepen minderheden als de Audiovisuele Patrouille (voorzitter: Nathan Nudelman), het Latijnclubje (voorzitter: Nathan Nudelman) en de Schaakvereniging (voorzitter: Nathan Nudelman). Verder inbegrepen: mannelijke atleten die aan een individuele sport als zwemmen of hardlopen doen (of aan nonsporten als golf en bowlen), allerlei vrouwelijke atleten, en natuurlijk de drumband, die iedereen wel kan schieten. T-J komt binnen met een traytje bier in zijn enorme kanonskogelarmen. ‘Yo, T-J, alles kits?’ roep ik en ik steek mijn hand op voor een high five. T-J kijkt me aan alsof ik gek ben (wat waarschijnlijk wel klopt) en negeert 54 mijn vraag, dus ik maak van mijn uitgestoken hand een vuist om mijn solidariteit met Black Power te betuigen. Hij schudt zijn hoofd en kreunt als Lurch uit The Addams Family. Weet je, ik weet natuurlijk best dat het echt klote is om deel uit te maken van een gediscrimineerde minderheid, maar het moet toch ook wel gaaf zijn dat er mensen zijn die je automatisch cool vinden omdat je dat bent, zeg maar. Om maar te zwijgen over groot geschapen... Ik draai het licht bijna uit en loop de huiskamer in om Sinatra’s Songs for Swingin’ Lovers op te zetten. Normaal gesproken heeft onze huiskamer eigenlijk niets huiselijks. Hij is zo kaal en formeel ingericht dat mijn zus en ik hem al zo lang als ik me kan herinneren ‘het Meubelmuseum’ noemen. Maar vanavond is het dan toch aardig huiselijk aan het worden. Ik meng me onder de mensen als Hugh Hefner op een sexy, swingend feestje rond zijn Playboylandhuis. Als het donker wordt, begint het huis behoorlijk op De tuin der aardse lusten van Hieronymus Bosch te lijken. Elke kamer-met-deur wordt bezet door op seks beluste stelletjes; ik voel me een beetje een exploitant van een motel waar per uur kamers verhuurd worden. Omdat alle badkamers gebruikt worden voor vleselijke doeleinden, loop ik de tuin in om te plassen. Ik sta juist een rododendron te bewateren als Doug ineens naast me staat. ‘Pardon mijnheer, maar dit bosje is bezet,’ zeg ik. ‘Yo, Ed, ik zocht je.’ Hij ritst zijn Levi’s met één hand open, reikt er diep in en haalt er vervolgens iets uit dat lijkt op een pik, maar dan groter. Ik bedoel, het lijkt op de tekenfilmversie van een lul. ‘Man, je moet echt iets aan dat vriendinnetje van je gaan doen,’ zegt hij. ‘Ja, ze heeft soms een behoorlijk kwaaie dronk,’ zeg ik en ik probeer niet te kijken.‘Ik denk dat het komt doordat ze zo’n brave is als ze nuchter is.’ Doug houdt zijn lid niet vast als hij plast; hij staat daar gewoon met zijn handen op zijn heupen alsof hij erop vertrouwt dat zijn pik helemaal uit zichzelf kan urineren bij gratie van zijn immense grootte. Geen wonder dat hij zo hoog in de, eh... pikorde zit. ‘Neuh, dat is het niet,’ zegt hij. ‘Ik ging hartstikke lekker met Ziba daarnet, tot Kelly er ineens bij kwam liggen. En nu krijg ik ze niet meer uit elkaar.’ ‘Wat moet ik daaraan doen dan?’ Niet kijken. Niet kijken.
‘Ga haar even opvrijen, wil je?’ Hij kijkt naar beneden. ‘Melkboer eenoog hier moet nodig een bestelling afleveren.’ Nu word ik toevallig opeens behoorlijk geil, dus ik ga naar binnen en vind de meisjes opgekruld op de Liefdesbank in het Meubelmuseum, diep in gesprek, zoals alleen meisjes die even mooi zijn dat kunnen. Ik grijp midden in een zin een hand van Kelly, gebaar met mijn hoofd naar Doug en Ziba om ons te volgen en leid ze door de keuken langs de achterkant van het huis naar de glazen schuifpui van Als slaapkamer. Ik heb zijn kamer van binnenuit op slot gedraaid, zodat niemand er iets zal kunnen verkloten (ik zei toch dat ik te slim was om iemand mijn huis te laten verwoesten!), maar heb speciaal voor een gelegenheid als deze de schuifpui opengelaten. De maan schijnt zilverachtig de donkere kamer in en ik trek Kelly naar me toe. Ik druk mijn bekken tegen haar aan en verwijs Doug en Ziba naar de Flauwvalbank bij de garderobe. Doug grijnst een duivelse grijns en ik zie dat hij gauw het bovenste knoopje van zijn broek losmaakt, waarschijnlijk omdat Rogier de Liefdesspier er anders niet meer in past. Ik strijk Kelly’s steile, zijdeachtige haren opzij om haar lange, slanke nek te kussen. Ik adem de schone, koperpoetsachtige geur van haar huid in en adem lichtjes uit in haar oor, omdat ik weet dat dat haar gek maakt. Ik merk dat ik haar heb gemist toen ze in Cape Cod zat. Belangrijker: ik heb dít gemist. Ze gooit haar hoofd in haar nek, het Internationaal Erkende Signaal voor ‘Kus me, idioot’, en ik open met een diepe, agressieve tongzoen, waardoor een biersmaak zich door onze monden verspreidt. Ze slaat een gespierd been rond mijn heupen en duwt haar onderlichaam tegen me aan. Ik lach een veelbetekenend lachje in haar mond. Ze voelt, ruikt en smaakt zo lekker dat ik haar ter plekke wil verslinden. Met een snelle beweging pak ik haar andere been, leg dat om mijn middel en draag haar de kamer door. (Fijn om te merken dat die danslessen nog ergens goed voor zijn.) Zo hobbelen we naar voren en vallen lachend op het bed. Ik steun op mijn ellebogen en kijk in haar ogen; haar oogwit en tanden glanzen in het maanlicht. Ze is mooi. Ik wil net haar borsten in mijn handen nemen als ik vanuit een hoek van de kamer Ziba heel hard ‘Nee!’ hoor roepen. Kelly en ik kijken net op tijd op om Ziba Doug tegen de grond te zien gooien, waar hij met een droge bonk neerkomt. ‘Wat heb je in godsnaam...?’ zegt hij. Ziba richt zich in haar volle amazonelengte op, zwaait haar lange haar over een schouder en stapt domweg over hem heen. ‘Zwijn,’ zegt ze en ze loopt naar buiten. Getver.
Kelly geeft me een duwtje, zodat ik van haar af rol. ‘Ik kan beter even gaan kijken wat er is,’ zegt ze, en ze stapt met een ‘Sorry hoor’ over Doug heen naar buiten. Ik snap er niets van. Gisteren nog, tijdens de lunch, vertelde Ziba hoe ze in Saint Tropez een nacht lang wild tekeer is gegaan met twee jongens van twintig, maar Doug hoeft zijn broek maar open te ritsen of ze flipt helemaal. 56 Hmm... Aan de andere kant... Ik kijk naar Doug, die inmiddels geknield op de grond zit. ‘Kut, kut, kut,’ zegt hij, alsof hij ergens pijn heeft. Ik wil net een hand uitsteken om hem te helpen als hij omhoogstuitert, een zweepslag in de lucht. ‘Ze heeft me zo opgegeild, man,’ zegt hij.‘Ik ontplof bijna.’ Hij kijkt hulpeloos naar beneden, naar zijn kruis. Zijn blootliggende eikel steekt boven zijn broeksknoop uit en is zo groot als een deurknop. We kijken er allebei naar, alsof er zojuist iemand binnen is gekomen. Het lijkt alsof de tijd stilstaat en ik voel mijn hart achter mijn oren kloppen. Ik kijk naar Dougs gezicht en zie ineens dat het maar een paar centimeter van me vandaan is, zijn lippen van elkaar, de warmte van zijn adem zacht op mijn wangen. Alstublieft God, laat hem hetzelfde voelen als ik.
Doug likt langs zijn lippen en slikt. Zijn grote adamsappel stuitert in zijn hals. ‘Ik moet nu even iets drinken,’ zegt hij. Hij wurmt zich langs me heen, frunnikt aan zijn kruis en loopt door de openstaande schuifpui naar buiten. Ik sta stil en staar naar buiten. De maan schijnt zo helder dat hij schaduwen op het grasveld werpt. Ik weet niet wat ik moet doen, maar elke vezel van mijn lijf zegt me dat ik achter hem aan moet. Dus ga ik ook naar buiten en loop bijna Duncan O’Boyle, aanvoerder van het footballteam, omver. Duncan heeft een mager, fretachtig gezicht en lang, rossig blond haar, waar ik jaloers op ben omdat hij het met een scheiding in het midden draagt. Ik heb dat ook eens geprobeerd, maar mijn haar is zo dik dat ik op Karel Coyote leek nadat er een aambeeld op zijn hoofd was geland. ‘We hebben een probleempje,’ deelt hij mee. Hij legt uit dat Kevin ‘Boonbrein’ Boonschoft, een enorme sint-bernard van een jongen, en kaaskop van de populaire jongens, geprobeerd heeft met de oude identiteitskaart van zijn broer bier te halen, maar toen bijna gearresteerd is, omdat de jongen van de drankwinkel in de klas had gezeten met die broer. Duncan fixeert me met zijn gele kraalogen. ‘En nou heb ik gehoord dat jij een manier weet om bier voor ons te scoren,’ zegt hij. Eigenlijk heb ik Duncan O’Boyle nooit gemogen. Toen we in de tweede klas zaten heeft hij Nathie een keer het dak van zijn huis op gelokt om te gaan ‘heglopen’ boven op de vijf meter hoge ligusterstruiken rond zijn tuin. Nathie ging eerst. Hij had dertig hechtingen. Maar dat ik alles waar Duncan voor staat verfoei en minacht, betekent natuurlijk niet dat ik geen indruk op hem wil maken. ‘Tuurlijk,’ zeg ik,‘wacht heel even, oké?’ Ik zoek Nathie op en vraag hem of hij de boel even in de gaten wil houden en onderbreek een parend stelletje in mijn kamer om mijn vader Nozemboordje om te doen. Ik zet ook een ziekenfondsbrilletje op mijn neus, dat ik gedragen heb toen ik Motel Kamzoil, de kleermaker in Fiddler on the Roof, speelde. Ik oefen wat jezuïetengezichten voor de spiegel als ik de garagedeur hoor kraken. Ik ren naar buiten en zie Duncan Als Midlifecrisis achteruit de oprijlaan af rijden.
‘Godverdomme, wat krijgen we nou?’ schreeuw ik. ‘Dat is mijn vaders auto!’ Duncan grijnst naar Roger Young, quarterback van epgvf, in de passagiersstoel. ‘Dat heb je mooi mis, vriend,’ zegt Duncan, ‘dit is geen auto. Dit is een pik op wielen.’ ‘Prima, maar dan wel mijn vaders pik. Zet hem terug.’ Ik tik op de auto en 58 wijs naar de achterbank, die zo strak om Boonbrein heen zit dat het lijkt alsof hij de auto aangetrokken heeft. ‘Moet je zien,’ zeg ik, ‘ik pas er niet eens meer bij. En je hebt mij nodig om het bier te halen.’ Duncan lacht. ‘Weet je wat? We maken even een ritje en pikken je daarna op, goed?’ Hij geeft gas en zet de auto in de eerste versnelling, maar voor hij kan wegrijden spring ik op de kofferbak en pers mijn benen naast Boonbreins klerenkastlichaam. Ik hang half op de auto en zie er vast uit als de katholieke ceremoniemeester die het St. Patricksdag-defilé afneemt. ‘Gaan, Blauwe Duivels, gaan!’ roept Duncan (wat een achterlijke sportjongensyell) en hij geeft plankgas. Klootzak. Psychopaat als hij is, doet Duncan zijn best om me uit de auto te laten vliegen; hij maakt expres te scherpe bochten en remt opzettelijk hard. Het is niet zo gemeen als het klinkt. Als je elke week een sport beoefent waarbij je mensen buiten westen over een grasveld sleurt, is moord-per-automobiel gewoon gezond, vrolijk loltrappen. Gelukkig zijn al die danslessen echt ergens goed voor geweest, want het lukt me om de hele weg in balans te blijven. Maar als we gestopt zijn verkloot ik het. Ik probeer kalmpjes uit de auto te springen, net als Magnum PI, maar val plat op mijn reet op de parkeerplaats bij de slijterij. Iedereen lacht – niet op een valse manier, maar zodat ik weet dat ze wel waardering kunnen opbrengen voor de ironie van het gebeuren: iemand kan wel blijven zitten in een sportmodel dat met honderdtwintig over onverharde wegen scheurt, maar valt om zodra het ding eenmaal stilstaat. Pijnscheuten schieten door mijn ruggengraat en ik grimas naar de jongens om aan te geven dat ik alleen maar doe alsof ik verga van de pijn. Ik hobbel de slijterij binnen en hoop dat mijn kreupelheid bijdraagt aan mijn volwassen imago. Een zwaargebouwde man die er als een Hell’s Angel uitziet hangt achter de toonbank.‘Hé, vaaader,’ zegt hij,‘kaaan ik je ergens mee hellupuh?’ Ik zend een schietgebedje naar St. Genisius, de beschermheilige van alle acteurs of – in dit geval – van alle glasharde leugenaars, maar de man let meer op het reliboordje dan op de persoon erin. Ik buig me over de toonbank, alsof ik niet wil dat iemand ons hoort. ‘Zuster Paula van het Klooster van het Bloedende Hart zei dat ik hier bier moest gaan halen.’ Ik zeg het met een kortademig, Pater Mulcahy-uit-mash-achtig stemmetje. ‘Weet je misschien welk merk ze altijd koopt?’ ‘Maar natuuurlijk, vaaader,’ zegt de Hell’s Angel met een samenzweerderig knikje. ‘Iedereen hier weet dat vader Adfundum ze graag lust.’ Vader Adfundum is de oude zatlappriester die Paula in het leven heeft geroepen om te verklaren waarom ze hier elk weekend als non een tray goedkoop bier komt kopen. ‘Mijn naam is vader Ozem, trouwens,’ zeg ik. ‘Nico Ozem. Ik ben nieuw hier in de buurt.’ ‘Aangename kennismaking, vaaader. En waar is zuster Paula?’ ‘Ze is, eh... overgeplaatst naar Manhattan.’ De Hell’s Angel kijkt me aan alsof er iemand over zijn puppy heen gereden is.‘En waarom is ze geen afscheid komen nemen?’ vraagt hij. ‘Het ging allemaal heel plotseling,’ leg ik uit. ‘Daarom hebben ze mij erbij gehaald om vader Adfundum te assisteren – we hebben een enorm personeelstekort op dit moment.’ De Hell’s Angel smijt een tray bier op de toonbank.‘Nou, God zegene haar maar dan,’ zegt hij. ‘Ja, God zegene haar,’ zeg ik, zo heilig als ik maar kan. Hij neemt mijn geld aan, maar aarzelt dan. ‘Weet u, vaaader,’ zegt hij, ‘altijd als zuster Paula hier binnenkwam, was het alsof de kerk met haar mee naar binnen kwam, begrijpt u wat ik bedoel?’ ‘We zijn er om te dienen,’ zeg ik. Wat gebeurt er nou in godsnaam? De Hell’s Angel leunt met zijn ellebogen op de toonbank en zegt zachtjes: ‘Ik heb een moeilijke week gehad, vaaader...’ Twintig minuten later kom ik de drankwinkel uit. ‘Waar bleef je nou?’ vraagt Duncan. ‘Wist ik veel dat ik ook nog de biecht moest afnemen?’ zeg ik. (Als ik het later aan Paula vraag, zegt ze alleen maar: ‘Wees jij nou maar aardig tegen die arme Larry. Zijn moeder is erg ziek geweest en hij is behoorlijk gestrest.’ Zó Paula om dat te zeggen.) Mijn stuitje brandt en klopt. Ik ben niet in de stemming voor grappen, dus ik gijzel het bier net zo lang tot Duncan bereid is om op de kofferbak te klimmen en ceremoniemeester van het defilé te spelen. Ik wil gewoon zeker weten dat mijn vaders auto heel thuiskomt. Dan ga ik achter het stuur zitten. Ik weet niet precies wat me overkomt, maar ineens rijd ik erger dan Duncan. Ik scheur met gierende banden de hoek om, zigzag door heuvelachtige achterafstraatjes, rijd vol gas en verniel Als achterophanging waarschijnlijk volledig door expres door diepe gaten in de weg te rijden. Als we bij school komen, rijd ik er niet omheen, maar ploeg domweg dwars over de sportvelden; ik race een paar rondjes om het honkbalveld en Duncan hoest bijna een long op van het rondvliegende stof. Eenmaal terug in Oak Acres neem ik nog een binnendoorroute via het 60 grasveld van onze buurman meneer Foster. Oké, ik geef toe: dit is meer Vandalisme dan Creatief, maar meneer Foster is dan ook de man die elke zaterdagmorgen om zes uur opstaat om zijn oprit met een machine schoon te maken. Dus hij verdient het. epgvf lachen zich een breuk. De rest van de avond behandelt Duncan me met een soort mokkend respect, maar de anderen en hij grijpen elke gelegenheid aan om Doug af te zeiken, omdat hij in een musical heeft gespeeld en van zingen houdt. Ze noemen hem Florence Nightingale zonder door te hebben hoe enorm stom dat klinkt. Ik weet zeker dat Duncan met mij vecht om Dougs aandacht. Hij haalt allerlei ‘komische’ dingen uit hun verleden naar boven waar ik niets vanaf weet en die, om eerlijk te zijn, niet eens zo heel grappig zijn. Doug reageert door te laten merken dat hij weet waar mijn keukenhanddoeken liggen en door het over ons te hebben als ‘wij’, en uiteindelijk daagt Duncan me uit voor een drinkwedstrijd of zoiets achterlijks. Niet dat ik dat erg vind. Alcohol helpt om de kloppende pijn in mijn stuitje te verlichten. Maar het is alsof er twee miniversies van ons op Dougs schouders zitten, een Teen Angeltje en een Blauwe Duiveltje, allebei vechtend voor zijn ziel. Doug blijft bij mij slapen. Terwijl we het huis opruimen en de gasten afzeiken, geef ik me over aan een fantasie waarin mijn voorstedelijke split-levelhuis eigenlijk een verbouwde zolder in SoHo is, en Doug en ik samenwonen. Ik wil hem zo graag vertellen dat ik biseksueel ben, dat het mijn lot is een afwijkend seksueel leven te leiden, een leven dat zeker stukken interessanter zal zijn dan het bekrompen leven dat hem staat te wachten als hij hier in Wallingford blijft. Ik wil hem meenemen naar Neverland, ik wil zijn Peter Pan zijn en wil dat hij een van mijn Darling-kinderen is. Sterker nog: ik wil zijn pik in mijn hand voelen en hem ‘schatje’ horen zeggen. Maar ik kijk hem alleen maar aan en vraag of hij me naar de eerstehulppost wil rijden. ‘Ik heb mijn kont gebroken geloof ik,’ zeg ik. Watje.
Er zit een scène in South Pacific waarin Nellie, de boerse verpleegster, en Emile, de beschaafde Fransman, samen een duet zingen dat ‘Tweelingmonologen,’ heet, maar dat duet hebben ze nooit echt samen gezongen. Mary Martin, die de oorspronkelijke Nellie speelde, was bang dat haar stem zou wegvallen tegen die van Ezio Pinza, de bas van de Metropolitan Opera die Emile speelde. En dus wisselden ze de coupletten uit, zongen hun gedachten naar elkaar. Zo zitten Doug en ik ongeveer in de eerstehulppost te praten. Behalve dan dat we nogal vaak worden onderbroken door mensen met meerdere steekwonden of hartaanvallen. Als je samen ’s avonds laat in een ziekenhuis zit, ga je elkaar bijna automatisch over je leven vertellen. Ik vertel Doug hoe de zestiger en zeventiger jaren mijn moeder geraakt hebben als een vrachtwagen vol windorgels en haar tot het Feministisch Ontwaken brachten, en dat ik dat volkomen begrijp, omdat ik – als ik getrouwd was met Al en voor de rest van mijn leven in Wallingford moest wonen, ook niet zou weten hoe snel ik er weg moest komen. Ik vertel hem hoe ze haar rooms-katholieke opvoeding vaarwel heeft gezegd en het juk van de burgerlijke onderdrukking afgeworpen heeft om totaal funky te worden. En dat, als ik nu bij haar op bezoek ga, we altijd coole new age-achtige dingen doen samen, zoals onze chakra’s in balans brengen of hennepsieraden maken. Doug vertelt me over zijn enge vader met het vierkante hoofd. De gelukkigste jaren van zijn vaders leven speelden zich af in Duitsland, toen hij daar was gestationeerd. Maar toen moest hij naar Vietnam en werd hij gek. En nu heeft hij een hekel aan zijn eigen leven, omdat hij in een busje rondrijdt en taarten bezorgt. Doug zegt dat zijn vader soms zijn frustraties op hem botviert, zoals die keer dat hij het eikenhouten dressoir omvergooide, hem de hele straat door joeg en hem een mietje noemde. ‘En toen werd ik groot genoeg om terug te vechten,’ zegt Doug. ‘Nu schreeuwt hij alleen nog maar tegen de televisie.’ Doug vertelt me ook dat zijn enige rustpunten om bij te komen van al het zinloos rondgierende testosteron om hem heen de zomers in Duitsland waren, bij zijn moeders homoseksuele broer, de voormalige olympisch gymnast. Tot hij mij tegenkwam natuurlijk. (Zucht.)
Hierna leert hij me zijn complete vocabulaire van vieze Duitse woorden: Schwantzlutscher (pikzuiger), Arschlecker (kontlikker) en, onze favoriet, Ho-senscheisser (broekschijter). Als de dokter eindelijk verschijnt, vertelt hij me dat ik een ‘contusie’ op mijn ‘coccyx’ heb, wat Latijn is voor: ‘Je bent op je reet gevallen.’ Gelukkig is er niets gebroken en hij geeft me twee weken vrijstelling van gymnastiek. En 62 zo’n rubberen zwemband om op te zitten. Ik voel de pijn in mijn kont (of, zoals Doug het noemt: Arschschmerz) helemaal niet, omdat ik, net als Nellie in South Pacific, verliefd ben op een fantastische jongen. Ik grijns dwaas voor me uit, zoals een maanverlichte nacht weerkaatsen kan in de dauwdruppeltjes, om het zo maar eens te zeggen. Tot Al en Dagmar thuiskomen. Ik zweer het je: ze zijn nog geen vijf minuten binnen of ze hebben al haarfijn door dat ik een feestje heb gegeven, hoewel ik de vulling van de zitzak er korreltje voor korreltje in terug heb gestopt en alle kussens, inclusief die van de canapé, heb omgedraaid. De bijna afgestudeerde klas van 1984 heeft Dagmars nieuwe hardhouten vloeren beschadigd. Ze is furieus. ‘Veet je niet dat je niet over de vloer mak lopen met je skoenen aan!’ gilt ze. Nee, dat wist ik niet nee. Ik heb altijd aangenomen dat een vloer de binnendeurse versie is van de grond buiten; vloeren zijn – dacht ik – gemaakt om te betreden. Maar in Oostenrijk denken ze daar blijkbaar anders over. Al geeft me een maand huisarrest, maar ziet duidelijk ook niet wat er in godsnaam mis is met de verdomde vloeren. Maar goed. School is geweldig, een warm toevluchtsoord na de vrieskou die ons huis langzaam binnensluipt. Met uitzondering van mijn typelessen, een noodzakelijk kwaad dat Al mij oplegt, ook al weet ik zeker dat ik er nooit iets aan zal hebben als acteur, en gymles, een noodzakelijk kwaad dat de wet mij oplegt, heb ik een prettig rooster. De eindexamenstof voor geschiedenis gaat bijvoorbeeld stukken beter sinds mevrouw Toquitz het heeft overgenomen van meneer Duke, die als coach van het meisjesatletiekteam vorig jaar de fout maakte om neuken in te roosteren als baan-en-veldactiviteit. Het eindexamen Frans ziet er ook veelbelovend uit, niet omdat madame Schwartz zo intéressante is (is ze niet), maar omdat Ziba onverwacht meedoet. Ik zeg onverwacht, omdat ik zeker weet dat Ziba meer dan vloeiend Frans spreekt en dus overduidelijk de boel zit te flessen om een makkelijke voldoende te halen. Prompt kijkt ze haar volledige eerste lesuur dan ook alleen maar naar buiten, totaal overdressed in een chique plooibroek en zijden bloes. Ze beantwoordt de haar gestelde vragen afwezig en lijkt meer op een vrouw die in een café op haar minnaar zit te wachten dan op een leerlinge op een middelbare school in een voorstadje in New Jersey. Als de les voorbij is vertelt ze me dat ze eigenlijk nooit echt in school geïnteresseerd is geweest.‘Ik leer hier niets waar ik wat aan heb. Ik wil andere dingen weten, over mode en film,’ zegt ze terwijl ze door de gang loopt alsof het de Champs-Élysées is.‘En deze school is met afstand de allerergste.’ Ze zwaait met haar hand naar de hordes leerlingen en zegt: ‘Jullie hier zijn toch zulke snobs.’ Het maakt haar niet uit dat de meeste van die snobs haar gewoon kunnen verstaan.‘Ik snap werkelijk niet waar jullie zo snobistisch over doen. Begrijpen jullie niet dat jullie in New Jersey wonen?’ ‘Ik weet het, ik weet het,’ zeg ik, en ik voel me bijna even cool als zij. ‘Ik durf te wedden dat niemand hier ooit nog van Fellini heeft gehoord,’ zegt ze. Ik leg haar uit dat je van de cultuurloze Filistijnen hier niet mag verwachten dat ze de meesters van de renaissance naar waarde weten te schatten. En dan is er het eindexamen Engels met meneer Lucas. Meneer Lucas. Ik weet zeker dat niemand die Ted Lucas ooit ontmoet heeft, is weggegaan zonder een uitgesproken mening over hem. Hij is zo’n man over wie iedereen wel iets te zeggen heeft. Het anti-Lucas-kamp vindt hem neerbuigend en arrogant, wreed zelfs. Hij deelt nagekeken repetities uit in dalende cijfervolgorde, stuurt leerlingen naar de directeur wegens ‘geestelijke absentie’ en is ooit bijna ontslagen omdat hij een boek naar een leerlinge gooide, iets waar hij absoluut geen spijt van heeft. Hij schijnt toen gezegd te hebben: ‘Ze had geluk dat het Metamorfosen was en niet Moby Dick.’ Ik vind hem geweldig. Soms debiteer ik met opzet een platitude of zeg iets ongeïnspireerds in een discussie, alleen maar opdat hij over zijn bril naar me kan turen terwijl hij: ‘Dank u, meneer Zanni, maar dit was reeds duidelijk’ zegt. Maar meestal probeer ik indruk op hem te maken. Als meneer Lucas over zijn baard begint te strijken en naar boven staart, betekent dat dat je hem aan het denken hebt gezet. En als je dat lukt bij iemand die zo briljant is als meneer Lucas – nou, dank u, maar dan ben je duidelijk zelf ook niet stom. En het allerbeste: hij is vroeger acteur geweest – een echte, bonafide, klassieke karakterspeler, afgestudeerd aan de Royal Academy of Dramatic Art in Londen, iemand die Shakespeare en Molière en Tsjechov door het hele land heeft gespeeld. Maar toen kreeg hij een of andere rugkwaal en moest hij het acteren opgeven, iets wat de semi-tragische mystiek die hem omgeeft alleen maar versterkt. Er circuleerden allerlei theorieën over de oorzaak van zijn handicap; de meest populaire was dat hij gewond was geraakt in Vietnam.
Dat verklaart waarschijnlijk ook waarom hij meestal een slecht humeur heeft. Hij loopt met van die krukken die om je pols vastzitten en ik heb hem er meer dan eens, als een reusachtige bidsprinkhaan, mee zien uithalen naar een groepje leerlingen, terwijl hij riep: ‘Uit de weg, stelletje minderjarige delinquenten! Zien jullie dan niet dat hier een kreupele loopt!’ Wat mij betreft werpt meneer Lucas paarlen voor de zwijnen. Hij heeft be64 hoorlijk wat problemen gekregen met zijn Vietcong-versie van onze productie van The King and I, ook al bespaarde zijn benadering de school een hoop geld voor kostuums. En niemand snapte waarom hij mij in The Glass Menagerie Tom liet spelen als aangelijnde hond. Terwijl het zo klaar als een klontje was. Eerlijk gezegd denk ik dat directeur Farley de scène waar ik op het kleed pies gewoon walgelijk vond. De leerlingen begrijpen ook niet veel van meneer Lucas. Ze zijn meer onder de indruk van het feit dat hij de WC-Frisman op tv heeft gespeeld dan van de rest. Meneer Lucas zegt dat dat alleen maar bewijst dat zijn carrière al door de plee getrokken was voor hij hier kwam. Op onze eerste schooldag deelt hij syllabi uit, alsof we colleges op de universiteit lopen. ‘Ons thema dit jaar,’ zegt hij, en hij wijst naar een absurd lange boekenlijst, ‘is Rebellen met een reden. We beginnen met Oedipus Rex.’ Hij gooit wat exemplaren van het stuk onze kant op zonder op te kijken, wat misschien een verklaring is voor hoe hij dat meisje geraakt heeft met Metamorfosen. ‘Oedipus Rex,’ zegt hij met een stem die galmt alsof zijn lichaam een holle klok is, ‘is een hartverwarmend klein familiedrama. Onze held vermoordt zijn vader, gaat met zijn moeder naar bed en steekt zichzelf de ogen uit. Als dit vorig jaar geschreven was, stond het schoolbestuur het nu te verbranden op het grasveld voor dit gebouw, maar omdat het tweeduizend jaar oud is, wordt het geschikt geacht voor jullie weke kleine hersentjes. Ik wil van jullie allemaal een opstel met als onderwerp: heeft Oedipus nu wel of niet tragische tekortkomingen? Aanstaande maandag inleveren.’ De klas kreunt. ‘Ach, stelletje zeikerds,’ zegt hij.‘Jullie kunnen tenminste al lopen.’ Thuis wordt de sfeer steeds gotischer. Met haar klauwen stevig in Al voelt Dagmar zich vrij om het Beest in zichzelf los te laten. De transformatie is zo snel en schokkend dat het bijna een horrorfilm is – Ik was een overrijpe Oostenrijkse weerwolvin. Ze vertelt mijn zus op niet mis te verstane wijze dat ze niet meer haar was mag komen doen (waarom begrijp ik niet; Karen heeft haar toch nooit gevraagd of zíj die was wilde wassen?) en ze zegt tegen mij dat ik mijn vrienden moet verbieden mij te bellen als ik er niet ben, omdat dat haar stoort bij haar ‘verk’. Ik probeer uit te leggen dat mijn vrienden er alleen achter kunnen komen of ik thuis ben of niet door te bellen, maar dan begint ze over de geweldige wijze waarop men vroeger, toen zij een klein meisje was, de dingen aanpakte. Elk gesprek dat deze vrouw met mij aangaat, begint met de woorden: ‘Iek ben opgevoed met...’, en dan volgt er een willekeurig voorbeeld van hoe geweldig het leven in nazi-Oostenrijk was. O, en verder is alles wat ik doe ook nog te luidruchtig, wat heel raar klinkt uit de mond van een vrouw die zelf zó luidruchtig is tijdens de seks dat zelfs de Nudelmans aan de overkant haar klaar horen komen. Inmiddels zit Al zo onder de plak dat hij niet eens doorheeft dat hij met een raaskallende gekkin is getrouwd. Gelukkig heb ik een hoop buitenschoolse bezigheden die me buitenshuis houden (mijn lessen in New York, bijvoorbeeld), plus mijn oude noodplan voor als ik huisarrest heb: zogenaamd oppassen. Al heeft nog steeds niet door dat de momenten waarop ik bij de denkbeeldige familie Thompson moet oppassen – Jason (9), Kyra (6) en de kleine Michael (nu bijna een jaar) – samenvallen met mijn huisarrestperiodes. Ik heb al wat biertjes het huis uit gesmokkeld, verpakt in ‘Vrolijke Versmurfdag!’-papier alsof het verjaardagscadeautjes zijn voor de kinderen. Vreemd genoeg ben ik in de loop der jaren echt gesteld geraakt op de kleine onderkruipsels; het feit dat ze niet bestaan verandert daar niets aan. De repetities voor ons herfststuk, The Miracle Worker, zijn begonnen. Ik heb er geen belangrijke rol in. Ik speel wel de grootste mannelijke rol – Helen Kellers vader natuurlijk – maar het is en blijft een bijrol. Meneer Lucas neemt me apart en vertelt me dat hij expres iets heeft uitgezocht zonder grote mannelijke rol omdat hij wil dat ik me volledig richt op de Juilliard-auditie. Het is voor iedereen (inclusief mijzelf) duidelijk dat Kelly de rol van Annie Sullivan krijgt, een behoorlijke kluif. Ze is er bloednerveus van, maar ik beloof haar erdoorheen te coachen. De eerste keer dat we het samen doorwerken, lijkt helemaal nergens op, maar het is natuurlijk ook lastig om een stuk te lezen dat draait om iemand die blind, doof en stom is. Ik doe hierna, op de set, nog even mijn auditiemonologen. Amadeus gaat geweldig. Mijn klassieker is ‘Bottom’s Dream’ uit A Mid-summer Night’s Dream, eigenlijk vooral omdat dat het enige Shakespearestuk is dat ik uiteindelijk afgelopen zomer heb gelezen. Het is best grappig en het gaat goed, maar meneer Lucas zegt dat hij iets anders voor me gaat zoeken, voor een beter contrast. Na de repetitie zet ik Kelly thuis af en race met Nathie naar huis om me in mijn danskleren te hijsen voor de repetities van Anything Goes, een stuk dat Kelly en ik choreograferen bij Wallingford Playhouse, het lokale theatergezelschap. Dus zo moet het voelen om op Juilliard te zitten: rennend van de ene repetitie naar de andere, barstensvol artistieke inspiratie, denk ik, terwijl ik rondrijd. Ik zeg tegen mezelf dat ik Paula moet vragen hoe het daar echt is – als ze tenminste ooit een telefoonaansluiting krijgt in dat hol waar ze nu woont. Ik parkeer de auto voor de deur. Dagmar heeft mijn plekje in de garage ingepikt met de Corvette die Al voor haar heeft gekocht als huwelijkscadeau. Als tegenprestatie heeft Dagmar bijpassende siernummerplaten voor hen allebei gekocht – op die van hem staat ‘sein’ en op die van haar ‘ihr’. Het is 66 raar om via de voordeur mijn eigen huis in te lopen, alsof ik er op bezoek kom. Elk geluid dat ik maak in de gang echoot door het huis, omdat er geen vloerbedekking meer is om het te dempen. Ik trek mijn schoenen uit en glijd over het parket, als Tom Cruise in Risky Business. Per ongeluk sla ik een uitgave van Forbes uit de grote, harige handen van Al, die net de hoek om komt. ‘Waar heb je gezeten?’ vraagt Al.‘Je hebt het avondeten gemist.’ ‘Waar heb je het over?’ zeg ik en ik loop de keuken in.‘Het is toch nog lang geen woensdag?’ Ik trek de koelkast open om te zien wat erin ligt. Dagmar staat bij het fornuis en kijkt naar me; ze roert in een grote pan, in iets dat op warme chocolade lijkt. ‘Maak er keine bende van!’ zegt ze.‘Iek heb net alles opgeroimd.’ Al kijkt op zijn Rolex. ‘Schiet nou maar op, jochie,’ zegt hij, ‘anders komen we te laat.’ ‘Te laat? Voor wat?’ ‘Hoezo “voor wat”? We gaan naar de Introductieavond Hogere Opleidingen. Ik heb de folder van de week ergens op je bed gelegd.’ Ik snuffel aan een paar vreemd ruikende sukadelappen. ‘Ik ben vorig jaar al geweest,’ zeg ik.‘En er zat geen enkele toneelschool bij.’ ‘Ja, dus?’ ‘Dus heb ik me aangemeld voor Juilliard, nyu en Boston University.’ Al kijkt naar Dagmar, die in haar pan blijft roeren. ‘Jongen, misschien moeten we eens uitzoeken of er ook nog andere mogelijkheden zijn,’ mompelt hij. Omdat hij geen oogcontact met me lijkt te willen maken, krijg ik een drukkend gevoel op mijn borst.‘Andere mogelijkheden?’ vraag ik. ‘Ja, kweenie,’ zegt Al.‘Daarom gaan mensen toch naar zo’n avond? Om uit te zoeken wat dat zijn?’ Hij steekt een harige hand in zijn zak en rammelt met zijn kleingeld. Ik spreek langzaam en duidelijk, alsof ik een toegevoegd docent ben en hij een verstandelijk gehandicapte leerling.‘Ik wéét wat ik wil gaan doen,’ zeg ik. ‘Dat weet ik al jaren. Daarom heb ik alvast de allerbeste toneelscholen in het land geselecteerd.’ Ik draai me om, maar voor ik de keuken uit loop zeg ik: ‘En trouwens, vanavond kan ik helemaal niet. Ik moet repeteren.’ ‘Nou, ik denk dat je dat dan maar even moet vergeten vanavond.’
Vergeten? Waar heeft hij het in godsnaam over? ‘Ik kan dat niet vergeten,’ sputter ik.‘Ik ben de choreograaf. Ik ben verantwoordelijk voor deze repetitie.’ ‘Nou, en ik ben verantwoordelijk voor jou en ik zeg dat je vanavond naar de Introductieavond Hogere Opleidingen gaat.’ De woorden zijn een klap in mijn gezicht. Zo heeft mijn vader me nog nooit toegesproken. Hij steekt zijn hand naar me uit om het goed te maken, maar ik draai me om. ‘Luister eens, Eddie,’ zegt hij. ‘Ik weet dat je het leuk vindt om met dat toneelgedoe bezig te zijn.’ Hij maakt een vaag gebaar dat aangeeft hoe onbenullig hij dat allemaal eigenlijk vindt. ‘Maar het wordt tijd dat je die spielerei eindelijk eens achter je laat en gaat nadenken over je toekomst.’ Mijn oren beginnen te gloeien. ‘Al, ik dénk na over mijn toekomst. Ik ben bloedserieus over mijn acteerwerk.’ Dagmar pakt een garde en begint driftig de cacao op te kloppen, iets wat me mateloos stoort. Ik voel dat mijn hart sneller begint te kloppen. ‘Kom op, jongen,’ zegt Al grinnikend. ‘Je snapt best wat ik bedoel. Het wordt tijd dat je iets normaals gaat doen. Een goede opleiding – bedrijfskunde bijvoorbeeld.’ ‘Bedrijfskunde?’ zeg ik en ik spuug het woord uit alsof het een rotte druif is. ‘Waar haal jij in ’s hemelsnaam het idee vandaan dat ik bedrijfskunde zou willen studeren? Waarom denk je dat ik in de stad al die lessen gevolgd heb? Of in al die toneelstukken heb gespeeld? Acteren is geen hobby van me. Het is wat ik bén.’ ‘Ach, doe alsjeblieft niet zo dramatisch, ja,’ zegt Al. Ik draai me om naar Dagmar en zeg: ‘Dagmar, jij bent een kunstenares. Jij begrijpt me toch wel? Leg hem uit hoe het zit.’ Dagmar kijkt niet op van haar cacao. Ze mompelt: ‘Vat iek begraip is dat je moet doen vat je fater je opdraagt. Jai bent, hoe zeg iek dat, ain grote vis ien een klaine vaiver.’ Ze vult voor Al een mok en brengt hem de cacao, alsof hij de kasteelheer zelve is. ‘Ja! En daarom moet ik ook nog meer oefenen!’ zeg ik, ‘En Juilliard is de meest prestigieuze toneelschool van het land.’ ‘Flauwekul,’ zegt Al, en hij wuift het idee met zijn hand weg. ‘Hoe vaak moet ik je nog vertellen dat het bij acteren gaat om wie je kent? De meeste rotzooi die je op tv ziet, kan ík zelfs nog spelen.’ Dagmar trekt rubberen handschoenen aan om te gaan afwassen. ‘Maar ík wil geen rotzooi op tv spelen,’ zeg ik, terwijl ze de kraan wijd opendraait. ‘Ik wil hard oefenen om een karakteracteur te worden.’ Het is om gek van te worden dat iemand die zo slecht geïnformeerd als Al hier over mijn artistieke toekomst mag beslissen.
‘O, ik snap het al,’ zegt Al, ‘en hoeveel gaat het kosten om te studeren voor karakteracteur?’ Hij spreekt het woord uit met even grote minachting als waarmee ik ‘bedrijfskunde’ heb uitgesproken. ‘Het collegegeld is tienduizend dollar per jaar.’ Al snuift. ‘Dus verwacht je van mij dat ik veertigduizend dollar van mijn zuurverdiende geld ophoest, zodat jij een beetje toneel kunt gaan spelen in 68 een of andere omhooggevallen dramaschool die je gaat opleiden tot helemaal niets?’ Waarom doet hij alsof dit allemaal nieuw voor hem is? Ik roep al jaren dat ik naar de toneelschool wil.‘Maar dit is mijn droom, pa,’ zeg ik. Al zucht, alsof hij meer dan genoeg heeft van mijn geklets. ‘Luister goed, jochie, als jij achter een of ander luchtkasteel aan wilt jagen, doe dan vooral je best, maar verwacht alleen niet van mij dat ik het ga betalen.’ ‘Maar... maar jij en mam hebben toch altijd gezegd: “Wees wie je wilt zijn, als het jou maar gelukkig maakt. Als je een vuilnisman wilt zijn, wees dan een vuilnisman, maar dan wel de béste vuilnisman die er is”? Weet je dat nog?’ ‘Ach, dat heb ík nooit gezegd,’ zegt Al. ‘Misschien heeft je gestoorde moeder iets dergelijks gezegd, maar ik niet.’ Dat is gelogen! ‘Maar je stond erbij,’ huil ik.‘Ik weet het zeker.’ Er trekt een waas voor mijn ogen. De kamer wordt mistig. Ik pak het aanrecht beet om niet om te vallen. ‘En hoe moet ik mijn collegegeld dan zelf gaan betalen? Ik heb toch niets?’ De muren komen op me af. ‘Hoor eens, jochie, ik ga niet betalen voor jouw acteerschooltje, punt uit. Als je een echte opleiding wilt gaan volgen, dan ga je maar bedrijfskunde doen en anders kun je het vergeten.’ Als stem klinkt ver weg, alsof ik onder water sta. Dus zo voelt de verdrinkingsdood. ‘Als ik een graad moet gaan halen in bedrijfskunde,’ hoor ik mezelf zeggen,‘kan ik net zo goed meteen verschrompelen en afsterven. Hoor je me? Verschrompelen en afsterven. Ik ga dóód!’ ‘Und jetzt ies het genoeg!’ gilt Dagmar. Ze rukt haar handschoenen uit en smijt ze op het aanrecht. ‘Je fater ies je helemaal niets skoeldig. Hoor je mai? Niets! Jái bent hem skoeldig voor zain gedoeld met jou, terwijl jai al die jaren met jouw onzien bezieg bent keweest!’ ‘Luister eens, schatje,’ zegt Al. ‘Nein, iek kan hier niet meer tegen.’ Ze beent naar me toe en schudt een knokige vinger pal voor mijn gezicht.‘Jai en jouw zoester zain gewoon lelijke verpeste bastaardkienderen...’ ‘Dagmar...’ ‘... die niets wat deze man voor joelie doet weten te waarderen, terwijl hai joellie helemaal allein opvoedt, omdat joelie kestoorde mutter joelie verlaten heeft!’ Mijn bloeddruk vliegt omhoog. ‘Wáág het niet nog íéts over mijn moeder te zeggen!’ Dagmars ogen puilen uit en haar mond is akelig vertrokken.‘Jetzt weet iek vaarom jouw muter jou niet meer vielde!’ krijst ze. Een golf van woede slaat door me heen en ik wil de grote keukentafel omvergooien, zoals dat ook wel in films gebeurt, of beter nog: een bord stukslaan op die vieze allergische rotkop van haar. In plaats daarvan sla ik zo hard als ik kan met mijn vuist op het aanrecht. En dat doet heel, heel erg zeer. Dagmar deinst achteruit alsof ik haar geslagen heb. Ik draai me om en stamp zo hard ik kan de keuken uit. Mijn hand klopt en bonkt, mijn polsslag dendert door mijn hoofd en de woede trekt zo hard door me heen dat ik op mijn benen sta te trillen. Ik grijp naar mijn schoenen, gooi de voordeur open en smijt hem keihard achter me dicht. Dan schreeuw ik het uit, zo hard als ik kan. Het echoot door de buurt. Aan de overkant van de straat stapt Nathie net de voordeur uit.‘Wat is er?’ roept hij. ‘instappen! nu!’ gil ik, alsof we vluchtelingen zijn en de grensovergang moeten halen voor hij dichtgaat. Nathie rent zijn grasveldje over en springt in MoM. We scheuren weg, de donkere nacht in.
Ik ben zo opgewonden en paniekerig tijdens de repetities dat ik na steeds even naar buiten moet, een blokje om moet lopen, om kalm te blijven. De volgende vraag maalt steeds maar door mijn hoofd: wat moet ik doen? Wat moet ik doen? Godzijdank houdt Kelly de boel draaiende. Na de repetities gaan we naar haar huis, een plek waar ik me altijd beter voel. Kelly woont in een gezellige Tudor-cottage in Wallingford Heights, dat aan een groot bos grenst. Het huis heeft een sprookjesachtige uitstraling en je verwacht eigenlijk dat er een vriendelijke houthakker met zijn vrouw en kinderen woont. In geen geval een gescheiden, aan de drank verslaafde therapeute met haar dochter. Als we uit de auto stappen wijst Kelly naar de hemel. ‘Kijk,’ zegt ze, ‘oogstmaan.’ Nathie en ik draaien ons om en daar hangt, als een reusachtige pompoen, een feloranje maan. Ik sta achter Kelly en sla mijn armen om haar heen zoals je dat doet in musicals als je een duet zingt terwijl je allebei naar het publiek blijft kijken. Mijn handen glijden omhoog en pakken voorzichtig haar borsten beet. De avondlucht is koel en ik voel haar tepels hard worden in het balletpakje. Het is een troostrijk gevoel. We doen de voordeur behoedzaam open, zodat dat we de manische katten die de voordeur bewaken niet opschrikken. Vervolgens gooien we onze jassen gewoon maar ergens neer, want zo’n soort huis is het. Kelly’s moeder is niet iemand die zich druk maakt over de schadelijke effecten van dode huidcellen in haar vloerbedekking. ‘Ach,’ zegt ze op haar nononsense, New England-manier,‘het zou me niets verbazen als er ergens een lijk onder mijn vloerbedekking ligt.’ Haar huis is net zo opgeruimd als de gemiddelde familiezolder en is een populaire hangplek voor slordige tieners. Voor je ergens gaat zitten, moet je eerst altijd een stapeltje ongelezen New Yorkers verwijderen, of wat rondslingerende breinaalden of een paar wijnglazen. En soms een vergeten kerstversiering. De afstandsbediening van de tv is een verhaal apart: die heeft de irritante gewoonte om altijd precies op de plek te liggen waar je wilt gaan zitten, maar mysterieus te verdwijnen als je wilt zappen. Elk beschikbaar horizontaal oppervlak – tafels, stoelen, vensterbanken, de piano en niet te vergeten elke traptrede, zowel naar boven als naar de kelder – wordt benut als opslagplaats. Het hele huis is één grote, open kast. ‘Een opgeruimd huis is een symbool van een slecht ingericht leven,’ beweert Kathleen. Waar je ook kijkt, alle muren zijn bedekt met scheefhangende foto’s die het leven van Kelly en haar studerende broer en zus, Brad en Bridget, vertellen. Kathleen adoreert haar kinderen zo dat ze extra fotootjes in de hoeken van bijna alle fotolijstjes heeft gestoken. Alles in dit huis straalt liefde uit. Kathleen staat als we binnenkomen aan het aanrecht selderij in geitenkaas te duwen met een Bartles-and-Jaymes-wittewijnspritzer in haar hand. Haar balletpakje en maillot zijn vochtig, dus heeft ze net getraind op haar Jane Fonda-video, oftewel ‘Breek een been met Jane’, zoals ze het noemt. Daarom heeft ze nu ook harde tepels – best een beetje gênant als je bedenkt dat ze de moeder van mijn vriendinnetje is. Op haar drieënveertigste ziet Kathleen er niet wezenlijk anders uit dan op het oude zwart-wit bruidsportret dat in de huiskamer aan de muur hangt. Ze kan die foto tot diep in de nacht analyseren. ‘Zie je dat preutse glimlachje?’ zegt ze dan, met het air van een schooljuf in een museum.‘Let op die handen, discreet voor de schoot gevouwen, let op de prachtige witte jurk. Ik was Miss Kuisheidsgordel 1961.’ Kathleen. Ik vertel haar hoe zwaar de stenen en brandende pijlen van mijn afgrijselijke lot me hebben getroffen en ze luistert oplettend, haar wenkbrauwen gefronst in therapeutische concentratie. Af en toe vraagt ze iets, voor de duidelijkheid, maar verder knikt ze alleen met haar blonde hoofd en maakt bevestigende mmmmen eh-heh-geluidjes. Als mijn verdriet weer bovenkomt terwijl ik vertel, reikt ze over de tafel om mijn hand te pakken en staan er tranen in haar ogen. Alsof ze voor mij huilt, omdat ik dat zelf niet kan. ‘Wat moet ik nou doen?’ besluit ik. Kathleen slaat haar spritzer achterover en bonjourt Kelly en Nathie de kamer uit. Ze wil even alleen met me praten. Terwijl zij schouderophalend de kamer uit lopen, schenkt Kathleen voor ons allebei een spritzer in. ‘Kijk eens,’ mummelt ze zachtjes op een breekbare Katharine Hepburn-manier.‘Je ziet eruit alsof je er wel eentje kunt gebruiken.’ Er zijn ongetwijfeld mensen die op therapeutische basis alcohol schenken aan minderjarigen op z’n minst dubieus vinden, maar wat mij betreft is Kathleen mijn soort therapeute. Ze hangt achterover in haar stoel, het licht van de glas-in-loodlamp werpt schaduwen op haar hoge adellijke jukbeenderen en ze kijkt me lange tijd aan met Kelly’s ogen. Of misschien moet ik zeggen: met Kelly’s rechteroog, het blauwige. Ze zucht en zegt: ‘Edward, kan ik je vertrouwen?’
‘Natuurlijk,’ zeg ik. ‘Dit mag je echt aan niemand vertellen, zeker niet aan Kelly. Begrijpen we elkaar?’ ‘Ja, Kathleen.’ Een van de allercoolste dingen aan Kathleen is dat ze ons als volwassenen behandelt. ‘Weet je wat Kelly’s vader me heeft gegeven voor ons twintigjarig huwe72 lijk?’ Natuurlijk weet ik dat niet. Wat heeft dit te maken met hoe ik mijn toneelopleiding moet gaan betalen? Kathleen verwacht geen antwoord. ‘Hij gaf me een cruise naar de Cariben,’ zegt ze,‘en herpes.’ Ik kijk haar aan en weet niet wat ik moet zeggen. Ik heb er nooit bij stilgestaan dat mensen van middelbare leeftijd herpes kunnen krijgen, zeker niet mensen met een streng katholieke opvoeding. Ze staart me aan en knikt, haar lippen samengeperst. ‘En niet eens de goedaardige variant,’ zegt ze. ‘Nee, de variant waar je de rest van je leven mee rondloopt.’ Ze neemt een flinke slok van haar Bartlesand-Jaymes. ‘Ik vertel je dit zodat je een beetje begrijpt wat er met mannen gebeurt als ze de middelbare leeftijd bereiken.’ Vervolgens vertelt ze me haar theorie over de Mannelijke Menopauze. Kathleen heeft over bijna alles een theorie. Deze gaat ervan uit dat, omdat het babymaakmechanisme van een mannenlichaam er niet, zoals bij vrouwen, mee uitscheidt, mannen van middelbare leeftijd die zich via hun vrouw met hun sterfelijkheid geconfronteerd zien, een verhoogde biologische noodzaak voelen om de soort alsnog in stand te gaan houden. En dus vreemd gaan met jongere, vruchtbare vrouwen. ‘Maar dat is niet omdat ze meer kinderen willen, al gebeurt dat ook wel,’ legt Kathleen uit terwijl ze zich nog een spritzer inschenkt. ‘Eigenlijk is hun nieuwe, jongere vrouw een soort van dochter, eentje waar ze nog mee naar bed kunnen gaan ook.’ ‘Dagmar is niet jong,’ zeg ik.‘Ze is van jouw leeftijd.’ Dat kwam er niet zo uit als ik bedoelde. ‘Doet er niet toe,’ zegt Kathleen en ze draait haar glas rond.‘Ze is een kind, omdat ze hem nodig heeft om haar te onderhouden.’ Kathleen is een vrouw die haar theorieën niet laat verzieken door zulke inconsequente dingen als feiten. ‘Maar wat moet ik nu doen?’ vraag ik. Oké, ik zeur misschien een beetje, maar daar heb ik eigenlijk best wel recht op, vind ik. Dagmar heeft me tenslotte het gras behoorlijk voor de voeten weggemaaid, of moet ik zeggen: de vloerbedekking?
Ze staat op.‘Nu moet je je vader gaan bewijzen dat je een man bent geworden,’ zegt ze. ‘De tijd dat je je kinderlijk en afhankelijk opstelde is voorbij. Laat hem zien dat je zijn hulp niet meer nodig hebt, dat je heel goed in staat bent om je eigen collegegeld te betalen.’ ‘Maar ik ben helemáál niet heel goed in staat om mijn eigen collegegeld te betalen!’ Kathleen buigt zich over de tafel, het licht van de glas-in-loodlamp beschijnt haar gladde, sproetige gezicht. ‘Edward, dit wil ik nóóit meer van je horen, begrijpen we elkaar? Je bent heel goed in staat om je eigen collegegeld te betalen, en dat ga je doen ook. Je zult wel moeten.’ Ze schuift een stoel aan en neemt mijn handen in de hare. ‘Hoor eens, lieverd, ik weet dat het er niet goed uitziet en dat je je verraden voelt en doodsbenauwd bent. Maar de enige manier om uit deze situatie te komen is erdoorheen te gaan.’ Met een vinger streelt ze zachtjes over mijn gezicht. ‘Tussen nu en straks gaat er van alles gebeuren, maar één ding weet ik zeker: jij hebt een kracht in je waar je je nog niet eens van bewust bent en je zult ooit versteld staan over wat je allemaal hebt gedaan. Ik geloof in jou, niet alleen in je talent, maar in de persoon Edward Zanni. Er is zoveel meer aan de hand dan je beseft. Echt waar, dat garandeer ik je.’ Er zijn momenten in je leven waarop je jezelf alleen maar via de ogen van iemand anders kunt zien, waarop de enige reden om te geloven dat je ooit iets zult bereiken is dat iemand anders het ziet. Dit is een van die momenten. ‘Tja, ik moet nu echt deze zweetkleren uittrekken,’ zegt ze.‘We hebben het er nog wel eens over, oké?’ Ze staat op en loopt weg. Bij de deur draait ze zich om en kijkt me aan. ‘Onthoud wat ik gezegd heb, Edward. En vergeet nooit dat ik aan jouw kant sta.’ Kathleen. Ik wil Kathleens glas in de gootsteen zetten, maar laat het bijna vallen als ik achter me iemand hoor zeggen: ‘Jezus, herpes. Getver.’ Ik draai me om.‘Nathie? Heb je dan nérgens respect voor?’ ‘Niet echt, nee,’ zegt hij, ‘en dat is maar goed ook, want je hebt mijn hulp blijkbaar hard nodig.’ Kelly loopt de kamer weer in en geeft me een knuffel. ‘Gaat het, liefje?’ vraagt ze. ‘Leid hem niet af,’ zegt Nathie. ‘We moeten aan het werk. Ik heb al een beknopt plan van aanpak gemaakt.’ Hij schuift een kladblokblaadje over de keukentafel naar me toe.‘Bekijk dit eens.’ Er staat:
Hoe gaat Edward zijn collegegeld betalen? Werk Studiebeurzen Diefstal Moord ’Moord?’ zeg ik.‘Is dat een reële optie?’ ‘Rustig, rustig. Ik sluit nog even geen enkele mogelijkheid uit.’ Hij zet zijn bril op.‘We beginnen met nummer één: werk.’ Van het woord alleen al raak ik gespannen. ‘Het is niet eerlijk dat iemand met mijn talent moet werken,’ zeg ik. ‘Je werkt toch al?’ zegt Kelly. ‘We worden toch betaald voor de choreografie van Anything Goes?’ ‘Dat is waar ook.’ ‘Fantastisch,’ zegt Nathie en hij tikt met zijn pen op tafel. ‘Hoeveel krijgen jullie?’ ‘Vijfhonderd dollar.’ Nathie schrijft achter Werk: 500 dollar. ‘Nee, nee!’ roep ik.‘Dat is voor ons allebei.’ Nathie krast de 500 door en maakt er 250 van. ‘Misschien kan ik beter een potlood pakken,’ zegt hij. Hij haalt er een uit zijn zaketui en schrijft met het puntje van zijn tong uit zijn mond ‘250 dollar’ op. ‘Oké, Anything Goes dus,’ zegt hij,‘dat zijn de doordeweekse avonden.’ ‘En na schooltijd hebben we altijd repetitie,’ zegt Kelly. Nathie vertrekt zijn deeggezicht. ‘Zo hou je niet veel tijd over voor een baantje, Edward.’ ‘Allebei de shows worden met Thanksgiving opgevoerd,’ zeg ik. ‘Daarna zou ik een vakantiebaantje kunnen nemen.’ ‘Goed plan,’ zegt Kelly glimlachend. ‘Kun je cadeautjes inpakken of, eh... gratis monsters uitdelen in de supermarkt. Daar ben je vast goed in.’ ‘Prima. Wat verdien ik daarmee?’ ‘Laten we even zeggen dat je een supermarktbaantje neemt voor de rest van het jaar,’ zegt Nathie,‘voor... laten we zeggen twintig uur per week...’ ‘Twintig uur? Moet ik echt zóveel werken?’ ‘Hoe duur is Juilliard eigenlijk?’ zegt Nathie. ‘Tienduizend dollar per jaar.’ Hij kijkt me aan met een blik van: dat lijkt me dan duidelijk. ‘Oké, ik snap wat je bedoelt,’ zeg ik. ‘Hoe ver kom ik met twintig uur in de week?’