‘Ben jij Wil Meerzaad?’ ‘Nee, sorry,’ antwoordt hij. En daarna, binnensmonds: ‘Jij wel hè, slet.’ ‘Nou, waar is Wil Meerzaad?!’ roept ze, boos over het onnodige oponthoud. Ze staat op en tuurt rond om te controleren of ze misschien iemand over het hoofd heeft gezien.‘Wie heet er Wil Meerzaad?’ Nathie duikt weer weg achter zijn tijdschrift. Eindelijk roept de assistente mijn naam, na herhaaldelijk Lican Muspleyt en Meinke Loten opgeroepen te hebben. (‘Meinke Loten? Heeft iemand Meinke Loten gezien?’) Kleurcode neemt me mee naar de behandelkamer, bekijkt ongeïnteresseerd mijn gegevens en zegt dat ik mijn kleren moet uittrekken en in mijn ondergoed moet wachten. Ik heb geen idee waarom dokters dit van je willen. Willen ze met je kleren ook je zelfrespect van je afpellen? De ruimte is koud en geverfd in de geruststellende kleur grijs die gereserveerd lijkt te zijn voor behandelkamers en dodencellen. Nadat ik een brochure over osteoporose heb doorgewerkt en ongeveer een millennium heb gewacht, komt dokter Corcoran eindelijk binnen, een en al tandpastaglimlach en onnatuurlijk bruin, zijn askleurige haar grijzend bij de slapen: een echte showmaster. ‘Edward!’ zegt hij en hij schudt zo krachtig mijn hand dat het meer lijkt of we gaan armpje-drukken.‘Hoe gaat het met je, jongen?’ Ik ben je jongen niet, rondneukende, ontrouwe herpeslijer. ‘Prima,’ zeg ik. Watje. ‘Goed,’ zegt hij zonder me aan te kijken. ‘Eens even kijken...’ Hij kijkt even op mijn kaart en legt hem weg. Hij slaat de panden van zijn witte doktersjas naar achteren en plant zijn vuisten aan weerszijden van zijn middel, alsof hij de superheld is die Gotham van het kwaad gaat bevrijden. Red ons, Orthopedische Man.‘Vertel me maar, wat is het probleem?’ zegt hij. Een van de Beste Jonge Acteurs van Amerika begint aan zijn optreden. Ik leg uit dat ik afgelopen zomer gevallen ben en een contusie van de coccyx (ik heb bedacht dat medische terminologie het verhaal wat meer gewicht geeft) opgelopen heb en dat ik vandaag weer hard gevallen ben, op dezelfde plek. Dokter Corcoran grinnikt.‘Een beetje ruw gespeeld, hè?’ Ik grinnik mee en haal veelbetekenend mijn schouders op, op een ja-wijoverenthousiaste-atletische-types-lopen-wel-eens-wat-op-manier. Dokter Corcoran was een groot lacrossespeler tijdens zijn studie – of was het rugby? – ik weet het niet meer. Een van die kaksporten in ieder geval. ‘Het lijkt me verstandig om röntgenfoto’s laten maken om te zien hoe erg het is, vind je ook niet?’ Dit heb ik voorbereid. ‘Ja, prima, alleen...’ Ik bijt op mijn lip en kijk naar de grond.

Dokter Corcoran pakt me professioneel bezorgd bij mijn schouder. ‘Wat is er, jongen?’ Ik zucht diep en geef hem mijn beste David Copperfield-achtige blik. ‘Ik heb geen ziektenkostenverzekering meer, omdat ik mijzelf financieel onafhankelijk verklaard heb,’ leg ik uit met een kleine trilling van mijn onderlip. ‘Kunnen we die foto’s niet... eh... heel even uitstellen?’ Dokter Corcoran fronst zijn wenkbrauwen. ‘Ik weet niet of dat zo’n goed idee is, Edward...’ ‘Maar het is exact dezelfde pijn als de vorige keer,’ zeg ik.‘Ik weet zeker dat ik met een weekje of twee niet sporten weer helemaal genezen ben. En als het niet zo is, kom ik echt terug, om ze alsnog te laten maken. Dat beloof ik.’ Dokter Corcoran krabt aan zijn kin en denkt na over mijn voorstel. Even ben ik bang dat hij me de foto’s gratis aan gaat bieden, maar dan denk ik aan al die keren dat Kathleen geklaagd heeft over wat een gierige zak hij is. ‘Okidoki...’ zegt hij. Pfff. ‘... ik wil alleen wel een klein digitaal onderzoekje doen om te kijken of er niets gebroken is.’ Digitaal onderzoekje? Lieve god, ik hoop dat hij het over computers heeft. ‘Trek je boxershort naar beneden en ga daar even staan, Edward. Dit duurt maar heel even.’ Gevaar, Scotty, gevaar! Ongeïdentificeerd Object Wil onze Uitlaatpijp Binnendringen. Dokter Corcoran trekt het onderzoeksbed uit en geeft me een nutteloos vliegtuigkussentje om onder me te proppen. Ik schuif mijn onderbroek naar beneden en leun voorover. De lucht voelt koud aan bij mijn kruis en ik voel mijn ballen zich in me terugtrekken, alsof ze willen zeggen: ‘Wegwezen!’ Ik hoor het onheilspellende geluid van een rubberhandschoen. Lieve god, er moet een makkelijker manier zijn om niet te hoeven gymmen. Zoals een surfer een golf neemt, hopt dokter Corcoran in zo’n doktersstoel op wieltjes en rolt naar me toe. Ik til mijn hoofd op en kijk tussen mijn benen door naar hem; mijn naakte onderbuik wordt weerspiegeld in zijn brillenglazen. Hij kijkt met Kelly’s ogen naar me, eigenlijk moet ik zeggen: met Kelly’s linkeroog, het bruine. Het is niet zo gek dat Kathleen verliefd op hem is geworden, het serpent. En dit is niet iets waar ik over na wil denken tijdens een rectaal onderzoek. Dokter Corcoran zegt wat dokters altijd zeggen voordat ze je pijn gaan doen: ‘Ontspan maar even, als je wilt.’ Ik voel een koude rubberen vingertop in mijn bilspleet. ‘Dit kan een beetje pijn doen.’

Au. Au. Au. Au. Bezemsteel! Boterkarnton! Gloeiende pook! ‘Rustig aan, jongen,’ zegt hij,‘ik heb nog niets gedaan.’ O. ‘Doe je ogen maar dicht,’ zegt hij,‘en denk aan... de Grand Canyon. Of een praaachtige bloem die zich opent in de richting van de zon.’ Ik adem uit en probeer aan grote, open dingen te denken, maar ik kronkel weg als ik zijn vinger naar binnen voel gaan. ‘Ontspaaaan je,’ mompelt hij. Ik grijp de zijkanten van de tafel, haal nog eens diep adem en blaas zo rustig mogelijk uit terwijl hij voelt en in me port alsof hij een kalkoen aan het vullen is. Ineens duwt hij zijn vinger naar beneden. Er gaat een schok door mijn lichaam. Ik word een beetje duizelig en dan merk ik het. Ik krijg een erectie. Dit is godverdomme niet te geloven. De eerste erectie die ik in zes weken heb krijg ik terwijl ik rectaal onderzocht wordt door de vader van mijn vriendinnetje. Ik probeer aan dode baby’s en honkbaluitslagen te denken, maar ik weet helemaal niets van honkbal, behalve dan dat de spelers er heel sexy uitzien in die strakke broeken en... Oké. Nu is het te laat. Kapitein Standvastig salueert fier. ‘Sorry,’ zeg ik tegen dokter Corcoran. Hij glimlacht zijn tandpastatanden bloot. ‘Geeft niet,’ zegt hij, ‘die dingen gebeuren.’ Dan kijkt hij omlaag en slaat met zijn vrije hand zijn doktersjas opzij. Er zit een flinke bobbel in zijn broek. Ik ga de rest van mijn leven in therapie.

Wijdbeens lopend kom ik thuis en weet niet waar ik meer van geschrokken ben: van het feit dat ik tijdens een rectaal onderzoek een stijve heb gekregen of omdat de vader van mijn vriendin me gevraagd heeft om eens koffie te komen drinken. Getver tot de derde macht. Maar goed, ik heb mijn absentiebriefje voor gym. Ik wil nu alleen nog maar een uitgebreide douche om deze bezoeking van me af te wassen. Ik doe de voordeur open en voel meteen dat er iets mis is. Om te beginnen komt het enige licht in de kamer van flakkerende kaarsen. Ten tweede zingt Sinatra op de stereo ‘I’ve Got You Under my Skin’, de opname uit 1956 voor Capitol met die ongelofelijke tochtige-olifant-trombonesolo. Ten derde ligt Kelly op de bank gedrapeerd in een babydoll van zilveren kant met een verlegen komnaderbij-blik. ‘Waar bleef je toch?’ koert ze en ze houdt haar hoofdje schuin zoals mooie meisjes dat kunnen.‘We hebben het rijk voor ons alleen!’ O-o. Ze staat op en draait rond zodat ik haar kan bewonderen. De kanten babydoll zit strak om het ronde landschap van haar billen. Ze ziet eruit als een model uit de laatste Victoria’s Secret-catalogus. Jammer genoeg heb ik inmiddels ook een paar geheimen. Ze danst naar me toe, slaat haar armen om mijn nek en wrijft zich als een jong katje tegen me aan. Ze gooit haar hoofd naar achteren, het Internationaal Erkende Signaal voor: ‘Kus me, idioot.’ Gelukkig mep ik een foto van de muur terwijl ik naar achteren loop. ‘Sorry,’ zeg ik. ‘Je overvalt me een beetje.’ Ik buk om de foto op te rapen. Het is een foto van dokter Corcoran, Kathleen en de drie kinderen, bij Omies huis aan Cape Cod. Ik kijk omhoog naar Kelly en ze glimlacht met een dubbele rij tanden naar me. Ze woelt door mijn haar. ‘Gekkie,’ zegt ze.‘Wil je wat drinken?’ Op dit moment wil ik niets liever dan dat, tenzij ze valium bij zich heeft. ‘Ga maar lekker zitten,’ zegt ze.‘Ik maak een spritzer voor je.’ Ik wankel naar de bank. Dit gevoel moet ik in mijn gevoelsgeheugen opslaan voor het geval ik nog eens iemand moet spelen die anaal gevingerd wordt door de vader van zijn vriendin.

Ik laat me op de bank vallen en schop mijn schoenen uit. Kelly heeft puin geruimd en voor het eerst zie ik de salontafel. Hij heeft een andere kleur dan ik dacht. En wat belangrijker is: er ligt iets op... condooms. Dit moet de hel zijn. Kelly komt terug. Ze klimt op mijn schoot en zet een Bartles and Jaymes aan mijn mond. Ik neem een flinke slok, alsof ik een buikspreker ben en zij mijn pop is. Hoe passend. Binnen een paar minuten zitten mijn vingers in haar, net als die van haar vader daarnet... Probeer aan wat anders te denken, Edward. Kelly zoent me in mijn nek. ‘Hoor eens, schatje,’ zeg ik, ‘ik plak helemaal. Ik moet eh... even douchen, denk ik.’ ‘O leuk,’ zegt Kelly,‘zal ik je helpen?’ ‘nee,’ zeg ik, veel harder dan bedoeld. Kelly staat abrupt op, alsof ik haar geslagen heb.‘Wat heb je?’ Ik buig voorover, met mijn gezicht in mijn handen. ‘Ik... Ik kan het niet. Sorry.’ ‘Wat kun je niet?’ Ik kan geen erectie krijgen, alleen bij je vader lukt dat. Ik kan de druk niet aan dat je moeder hier elk moment binnen kan komen lopen om me op straat te gooien. En ik kan niet omgaan met het feit dat ik nog steeds halsoverkop zin heb in onze vriend Doug. ‘Edward, wat is er toch?’ zegt ze. Ik zucht diep.‘Ik denk niet... dat we samen moeten zijn,’ zeg ik. ‘Wat? Wil je verhuizen?’ ‘Nee, nee!’ zeg ik. Jezus, waar zou ik heen moeten? ‘Nee, ik bedoel, ik denk dat wij niet samen moeten zijn.’ Kelly’s verschillend gekleurde ogen worden groot.‘Wat? Maak je het uit?’ ‘Het ligt niet aan jou, het komt door mij.’ Ze slaat haar armen voor haar in lingerie gehulde lichaam om het te bedekken en haar ogen krijgen waterverfkleuren.‘Maar waarom?’ huilt ze. ‘Ik... Ik weet het niet precies.’ Ik ben een ruwe, blootgelegde zenuw. Ik ben een gapende open wond. ‘Het spijt me zo, Kelly.’ Ik wil haar schouder beetpakken, maar ze duwt me weg. ‘Weet je, Edward,’ zegt ze met trillende stem, ‘voor Een van de Beste Jonge Acteurs van Amerika heb je een knap beroerde timing.’ Dan draait ze zich om en rent de trappen op. Ik ben een zak. Omdat Kelly me niet het huis uit kan gooien zonder Kathleen op te biechten dat we tegen haar gelogen hebben, gooit ze me uit het kluisje dat we delen op school. Ze stelt Ziba voor om te delen, wat een behoorlijke verbetering is als je bedenkt dat Ziba alleen maar een pakje sigaretten en een fles bronwater in haar kluisje bewaart. Ik voel me de lul van de maand, maar kan me nu tenminste gaan richten op manieren om geld te verdienen om Juilliard te kunnen betalen. Nathie en ik beleggen weer een brainstormsessie, deze keer bij hem thuis. Hij heeft zelfs 152 bier gehaald met een behoorlijk echt uitziende identiteitskaart, die hij op de computer gemaakt heeft. (‘Waddachje dan dat ik de hele dag op dat ding deed? Pacman spelen?’) Hij ziet er nog steeds uit als iemands kleine broertje, maar dat fysieke nadeel lost hij op door heel kwaad tegen Larry-de-jongenvan-de-slijter te schreeuwen: ‘Wat heb je? Heb je soms iets tegen dwergen?’ Chez Nudelman is een virtuele replica van Casa Zanni, alleen dan in spiegelbeeld. Ik vind het een soort parallel universum. Ik krijg er zelfs een ondersteboven-achtig gevoel van, omdat Fran Nudelman een voorkeur heeft voor tapijten aan de wanden en behang tegen de plafonds. De Nudelmans zijn ook een omgekeerd evenbeeld van ons gezin: Fran is zo bezeten van haar ouderlijke taak dat Nathie haar achter haar rug om ‘zuignap’ noemt; Stans medische werk is zo ingewikkeld dat ik je niet eens kan vertellen wat hij doet, en Nathies broer Evan is direct aangenomen op Yale toen hij zestien werd. Ze vormen in essentie een gelukkig gezin, op een naar-elkaar-schreeuwen-vanaf-de-andere-kant-van-het-huis-achtige manier, en ik heb me altijd thuis gevoeld bij ze. Joden zijn net Italianen, alleen slimmer. ‘Oké, laten we de notulen van onze laatste bijeenkomst eerst even doornemen,’ zegt Nathie, en hij trekt een vel papier uit zijn attachékoffertje (zó Nudelmanachtig om te hebben). Er staat 22 september op en het heeft als titel: Hoe gaat Edward zijn collegegeld betalen? ‘Het eerste item op onze lijst was een baan zoeken. Edward, zou je ons je laatste financiële gegevens op dat front willen doorgeven?’ Ik weet niet precies wie ‘ons’ zijn, maar besluit hem zijn commissievoorzitterfantasietje maar uit te laten leven.‘Ik heb, eh... 816 dollar – nee, 916 dollar,’ zeg ik, omdat ik de honderd dollar die ik van dokter Corcoran heb gekregen meetel. Ja, ik weet dat dat betekent dat ik een hoer ben. Nou en? ‘Is dat het?’ zegt Nathie. ‘Yep.’ Hij zucht. ‘Goed, 10000 dollar minus 916 betekent dat je nog... laat eens kijken... 9084 dollar nodig hebt.’ ‘O god, dat lukt me nooit.’ ‘Haal je hoofd van tafel, mensen eten ervan,’ zegt hij. ‘Laten we naar nummer twee gaan: beurzen. Enige vooruitgang op dat gebied?’

Niet dat ik niets geprobeerd heb, maar blijkbaar is Al niet de enige die denkt dat acteur worden een verspilling van beurzen is. Volgens mij vinden de beurzentoekennende comités het belangrijker wie er arm is dan wie er talent heeft. ‘Ik kom over drie jaar pas in aanmerking voor financiële hulp,’ meld ik.‘En tegen die tijd ben ik een museumstuk.’ ‘Je hebt gelijk,’ zegt Nathie, ‘maar geen paniek. We hebben nog meer opties. Nummer drie: diefstal.’ Ik heb deze optie nooit serieus overwogen, maar dat was voordat ik aangenomen werd op Juilliard en John fucking Gielgud besloot om er maar één jaar les te gaan geven. En voor ik ontdekte dat mijn levenslange aversie tegen werk goede gronden had. Ik trek net zo aan mijn baard als meneer Lucas. ‘Hoe zou ik dat moeten aanpakken?’ vraag ik. Nathie glimlacht zijn lippige, tandeloze glimlachje. ‘Ik hoopte al dat je dat zou vragen.’ Hij graait in zijn attachékoffertje en trekt nog een document te voorschijn. ‘Ik heb dit gemaakt tijdens de typeles, in plaats van “Pa’s wijze lynx bezag vroom het fikse aquaduct” te typen. Lees het even. Het is simpel, maar gedurfd.’ Ik bestudeer het papier en vraag nadenkend: ‘Als dit misgaat, zijn we goed de lul, hè?’ ‘Valt wel mee – alleen jij. Ik heb ervoor gezorgd dat ik op geen enkele manier met de misdaad in verband kan worden gebracht.’ ‘O, wat een opluchting,’ zeg ik. De bel gaat en Nathie rent naar de deur. ‘Maak je geen zorgen,’ roept hij. ‘Met goed gedrag ben je binnen drie jaar vrij. En tegen die tijd kom je in aanmerking voor financiële steun!’ Ja, ja, aangenomen dat Juilliard ex-bajesklanten accepteert. Vanuit de gang hoor ik een raspende stem ‘Hallo, liefje’ zeggen, wat alleen maar kan betekenen dat Tallulah Bankhead uit de dood is opgestaan, of dat het Ziba is. Ik sta op en ter begroeting houdt ze een brownie in een servetje voor mijn neus.‘Gefeliciteerd,’ zegt ze,‘je hebt een Brownie Award gewonnen.’ ‘Brownie Award?’ ‘Je hebt toch wel van de Oscars en Emmy’s gehoord? Nou, dit zijn de Brownies. We delen ze uit als beloning voor verdienstelijk gedrag.’ ‘Wie zijn “we”?’ ‘O, Kelly,’ zegt ze, en het lukt haar net niet om onverschillig te klinken, ‘en Doug.’ Ik kijk over haar schouder en zie de Huifkar, rokend als een hooibrand, langs de stoeprand staan.

‘Lees wat er op het servetje staat,’ zegt Ziba. Er staat: ‘Voor het zeggen van vuile achterlijke reetlikkende kut-achternalopende pad met stront-in-plaats-van-hersens en toch op Juilliard aangenomen worden.’ Nathie heeft ook een Brownie verdiend, omdat hij op school het bewegende podium naar beneden gedraaid heeft, tijdens een uitvoering van het Wallingford Symfonieorkest. Midden in Eine Kleine Nachtmusik 154 zonk de complete frontsectie van het orkest, als de Titanic, langzaam uit het zicht. Op Nathies servetje staat: ‘Voor het beste special effect van dit jaar.’ ‘Lieverds, ik moet er weer vandoor,’ zegt Ziba en ze geeft ons allebei het Europese-twee-wangen-kus-gedoe. ‘We moeten nog de Ralph Waldo Emerson Society-Nekt-me-Met-Haar-Ongenoegen-Prijs voor non-conformisme uitreiken.’ ‘Aan wie?’ vraag ik. ‘O, aan dat tweedejaarsmeisje dat haar hoofd kaalgeschoren heeft.’ ‘Toch niet die met leukemie, hè?’ ‘O, is dat zo?’ zegt Ziba met gefronste wenkbrauwen. ‘Nou ja’, en ze werpt haar sjaal over haar schouder, ‘het blijft een fantastische look.’ Ze draait zich om alsof ze op de catwalk staat en loopt heupwiegend terug naar de auto. Ik kan er niets aan doen, maar zie dat de raampjes beslagen zijn. Het is natuurlijk mijn eigen dikke schuld, maar de gedachte aan Kelly en Doug samen maakt me woedend. ‘Wat vind je ervan?’ vraagt Nathie, de chocolade van zijn vingers likkend. ‘Waarvan?’ ‘De economische politiek van Reagan, nou goed? Van mijn voorstel, dombo!’ Ik leun met mijn hoofd tegen de voordeur. ‘Ik weet het niet, Nathie, ik weet niet of ik wel een gevangenisstraf wil riskeren.’ ‘Bedenk hoe goed het voor je acteren zou zijn,’ zegt Nathie. ‘En trouwens, wil je echt de komende drie jaar bij Kip Smaklip werken?’ Ik bijt in mijn brownie en kauw op het vooruitzicht te moeten werken in Het-Winkelcentrum-Waar-de-Tijd-Stilstond terwijl iedereen die ik ken is gaan studeren. ‘Oké, we doen het,’ zeg ik.

Terwijl Nathie de nodige voorbereidingen treft, overtuig ik Ziba ervan om auditie te doen bij het Gemengde Koor (of het Gemangelde Koor, zoals we het graag noemen), zodat ze met ons mee kan naar Washington, DC, voor de grote Korencompetitie in maart. Ik ga met haar mee naar haar auditie, voor morele ondersteuning. ‘Wat ga je zingen, kind?’ vraagt onze altijd vrolijke juffrouw Tinker en ze trekt een stapel Broadway-zangpartituren te voorschijn. ‘Ik ga “Je ne regrette rien” voor u zingen,’ zegt Ziba, alsof ze het in een nachtclub aankondigt. ‘Och, kind,’ zegt juffrouw Tinker, ‘ik ben bang dat ik daar de muziek niet van heb.’ ‘Dat maakt niet uit. Ik heb geen muziek nodig,’ zegt Ziba en ze begint, leunend tegen de piano, met haar hoofd omhoog alsof ze Marlene Dietrich is en de camera zoekt, een geluid voort te brengen dat ik alleen maar kan omschrijven als een loeiende koe met een zware verkoudheid. ‘N-o-o-o-o-o-o-o-o-o-on rien de rien...’ Juffrouw Tinker probeert dapper haar aanmoedigende crècheleidstersglimlach vast te houden, maar weet duidelijk niet wat ze aan moet met dit vreemde meisje. Ik moet wel zeggen dat wat Ziba aan vocaal talent mist, ze ruimschoots goedmaakt met haar inzet. Het is een behoorlijk lange interpretatie, ongeveer zoals Mussolini het zou zingen. ‘Dat was erg... origineel,’ zegt juffrouw Tinker als Ziba klaar is, ‘maar ik weet niet zeker of je al oud genoeg bent om over spijt te zingen, kind.’ ‘Dat denk jij,’ mompelt Ziba. Juffrouw Tinker deelt haar mee dat er helaas geen plekken meer vrij zijn voor sopranen of alten, maar Ziba zegt dat ze toch liever met de jongens meezingt. Hoewel het wat onorthodox is, moet zelfs juffrouw Tinker toegeven dat we altijd een extra tenor kunnen gebruiken. Nathie houdt de overkant van de straat nauwlettend in de gaten om te zien wanneer Al en Dagmar samen weggaan. De eerste stap van zijn zogenaamd simpele plan houdt in dat we inbreken in mijn ouderlijk huis om bij Als financiële administratie te kunnen. Het is natuurlijk geen inbreken, maar ontsluiten en binnenlopen, wat – voor zover wij weten en zoals eerder gezegd – geen misdaad is.

Als Nathie eindelijk belt, ben ik alleen thuis bij Kathleen, zonder auto. Kelly heeft de Huifkar meegenomen, terwijl ze niet van autorijden houdt, om me te pesten. Ik loop naar de garage, misschien staat er een fiets. Het grappige aan mensen met oud geld is dat het lijkt of ze er trots op zijn om ook oude spullen te hebben. Zelfs als die spullen oude zooi zijn. Daarom lijkt Kathleens garage, in tegenstelling tot die van Al of van Nathies ouders 156 (opgeruimd, goed verlicht, met twee auto’s erin) eerder op een overwoekerd tuinhuisje, waar je de sleutel onder een bloempot verwacht aan te treffen als in een Agatha Christie-verhaal. Er kan niet eens meer een auto in. Na een worsteling met de antieke deur en een pijnlijke ontmoeting met een kajak die aan het plafond hangt, tast ik rond in het donker, tot ik een krakerige oude fiets vind die eruitziet alsof Miss Marple hem in haar jonge jaren voor het laatst gebruikt heeft. Het is een vernederende vorm van transport, maar het is alles wat ik heb. Ik fiets langzaam door de ijzig koude straten en word bijna van de weg gedrukt door een stel eikels in een Pontiac TransAm die hun raampje naar beneden draaien en me uitlachen, omdat ik op een fiets met een rieten mandje met plastic madeliefjes zit. Ik arriveer zwetend en halfbevroren bij Nathie. Ik bel aan en hoor Fran schreeuwen: ‘er belt iemand aan!’ Nathie doet open. Hij heeft een zwarte broek en een zwarte coltrui aan en een zwart wollig petje op zijn hoofd. Toch ziet hij er niet uit als een inbreker, eerder als een flinke houtskoolbriket.‘Jezus, wat ben je laat!’ zegt hij. ‘Als jij wat meer je best had gedaan om je rijbewijs te halen, dan had je me kunnen ophalen,’ hijg ik. Nathie haalt zijn schouders op. ‘Sommige mensen zijn geboren om te rijden, andere om gereden te worden.’ Hij werpt een blik op de Miss Marplefiets. ‘Zet dat ding even achter de heg, wil je? Je verlaagt de waarde van het huis.’ Hij draait zich om en schreeuwt: ‘hé ma, edward en ik gaan nu inbreken in zijn huis.’ ‘waaaaaaaaaaaaat?’ schreeuwt Fran vanuit een kamer. Vanwege dit soort dingen zou ik hier nooit kunnen wonen. ‘we gaan even wat geld van zijn vader verduisteren om zijn studie te kunnen betalen,’schreeuwt Nathie . Uit een ander deel van het huis hoor ik Stan Nudelman schreeuwen: ‘wat zijn jullie van plan, jongens?’ ‘ze gaan in edwards huis inbreken om geld van al te verduisteren om zijn studie te kunnen betalen,’schreeuwt Fran. Stan lacht.‘schooiers!’ schreeuwt hij. Wat Fran en Stan Nudelman betreft, doet Nathie nooit iets verkeerd, daarom heeft hij zoveel zelfvertrouwen, ondanks het feit dat hij een ongelooflijke kaaskop is. Door de jaren heen heeft Nathie ontdekt dat liegen tegen zijn ouders over zijn snode plannen ingewikkelder is dan gewoon de waarheid vertellen, omdat ze toch weigeren te geloven dat hij in staat is die dingen te doen. Daarom besluipen we nu, met de zegen van Fran en Stan, Als huis. Het is nog maar een maand geleden dat ik ben vertrokken, maar het huis voelt nu al vreemd en onbekend aan, alsof ik er nooit gewoond heb. En dat is natuurlijk precies wat Dagmar wil. Nathie en ik sluipen de gang door richting Als studeerkamer, onze voeten echoën op de kale vloeren. Ik weet best dat het niet nodig is om te sluipen, maar het voelt prettig om het te doen. We glippen Als kantoortje binnen en Nathie houdt de zaklamp vast terwijl ik de laden van zijn bureau opentrek, op jacht naar chequeboeken. Ik vind onder meer mappen met ‘Verzekeringen’, ‘Investeringen’, ‘Debiteuren’ en ‘Belastingen’, maar betaalcheques vind ik niet. Ik wilde dat ik wat beter had opgelet tijdens Als intens saaie zakendiners. ‘Je had toch gezegd dat je wist waar alles lag?’ fluistert Nathie. ‘Dat dacht ik ook!’ fluister ik terug. ‘Nou, hier zijn ze anders niet,’ fluistert hij. ‘Waarom fluisteren we eigenlijk? Er is niemand.’ ‘Oké,’ zegt Nathie,‘even nadenken. Als jij Al was, wat zou jij dan doen?’ Wat ik zou doen als ik Al was? Meteen een andere kapper zoeken. Kom op, Edward, denk na, denk na. Ik stel me voor dat ik gecast ben voor de rol van mijn vader en dat ik zijn drijfveren moet doorgronden. Ik heb echt geen flauw benul hoe mijn vader denkt. Als ik Al zou zijn zou ik... tja, zou ik meer zoals mijzelf willen zijn: een kunstenaar, geen zakenman. Maar als het nu Dagmars cheques waren... Dat zou een heel ander verhaal zijn... En op dat moment herinner ik me de geheime bankrekening van mijn boze stiefmonster. ‘Kom,’ zeg ik. Ik ga Nathie voor, de gang door naar Dagmars studio. De muren zijn bedekt met fotonegatieven en ‘verk-in-uitvoeringk’: foto’s van vergiftigde vuilstortplaatsen, inblikfabrieken en een uitvergrote vuilcontainer achter een fastfoodrestaurant, en ik betrap mezelf erop dat ik me afvraag waarom een dwangmatig nette vrouw zulke intens smerige plekken fotografeert. Ertussen hangen kinderachtige modefoto’s van Dagmar uit haar modellentijd. ‘Wat doen we hier precies?’ vraagt Nathie, turend naar een foto van een dode eekhoorn. ‘Weet je nog van die rekening, waar Doug het over had, waarop Dagmar stiekem geld van Al overhevelt?’

‘Ja.’ ‘Nou, als dit jouw kamer was en je wilde iets verbergen voor Al, waar zou je dat dan verstoppen?’ Daar hoefde Nathie niet lang over na te denken.‘De kast, in de kast!’ roept hij. ‘Dat noem ik nou je noedel gebruiken, Nudelman.’ Ooit, toen Nathie en ik klein waren, hebben we achter in mijn kleerkast een gat gezaagd, zodat we een geheime plek hadden om dingen te bewaren, rotjes en lucifers en zo (Nathie had toen wat pyromane neigingen, al kon er niets bewezen worden toen de muziekkiosk in het park tot de grond toe afbrandde). Toen ik ouder werd, stopte ik er mijn pornoverzameling in, en af en toe een zakje wiet. We zetten een tafel opzij en trekken de kastdeur open. Daar, verborgen achter een paar rollen fotopapier, zit het slordig gezaagde gat dat we tien jaar geleden gemaakt hebben. Ik steek mijn hand naar binnen, als vanouds ervan overtuigd dat ik door een rat gebeten ga worden, maar in plaats daarvan voel ik iets dat exact de vorm van een chequeboekje heeft. Ik trek het te voorschijn en zwaai ermee rond. Ik kegel bijna een lamp omver. ‘Wunderbar!’ gil ik. Nathie grijpt het boekje, slaat het open en zoekt het overzicht. ‘Er staat 12320 dollar op deze rekening,’ zegt hij. ‘Jezus, Al is echt een kut-achternalopende pad met stront-in-plaats-van-hersens...’ John fucking Gielgud, ik kom eraan!! Ik houd de zaklamp vast terwijl Nathie voorzichtig een cheque achter uit het boekje trekt. Hij legt uit dat Dagmar op deze manier niet zal merken dat er een cheque ontbreekt totdat het al te laat is.‘En ze kan het ook niet aan Al vertellen, omdat ze dat geld van hem gestolen heeft. Het is de perfecte misdaad.’ We maken een vreugdedansje. ‘Nu alleen nog een handtekening vinden die ik kan vervalsen en dan zijn we weg,’ zegt hij. ‘Weet je waar ze haar afgeschreven cheques bewaart?’ Ik grijns, zeg: ‘Die hebben we helemaal niet nodig’, en zwaai met de zaklantaarn langs Dagmars foto’s. Ze zijn stuk voor stuk in enorme letters ondertekend met ‘D. Besessene’, alsof ze er zeker van wil zijn dat iedereen ziet dat zij ze gemaakt heeft. Nathies kraaloogjes beginnen te glanzen. ‘Jezus, dit is bijna te makkelijk,’ zegt hij. Hij maakt een paar oefenhandtekeningen terwijl ik me op de vloer ontspan. Ik ga op mijn rug liggen en staar naar een stilleven van beschimmeld brood. Voor het eerst in maanden voel ik me compleet en helemaal rustig. Ik heb geld voor een jaar geregeld, een volledig jaar! Nathie schrijft een cheque uit voor $ 10500: tienduizend voor Juilliard, vijfhonderd commissie voor zichzelf. De rest laat hij op de rekening staan voorhet geval Dagmar een cheque uitschrijft. ‘Nu moeten we het geld alleen nog witwassen en dan zijn we veilig,’ zegt Nathie. ‘Oké, leg me nog even uit wat geld witwassen ook alweer inhoudt, ja?’ ‘Jezus, Edward, heeft Al jullie dan helemaal niets geleerd tijdens die zakendiners?’ Hij wil het net gaan uitleggen als we de garagedeur horen dichtslaan. ‘Shit, ze zijn al terug!’ Koortsachtig zetten en leggen we alles weer terug. Nathie knalt nog met zijn hoofd tegen het mijne alsof we Laurel en Hardy zijn, en we rennen als een gek de gang door, richting de voordeur. Maar voor we in de gang zijn gaat de achterdeur al open. Gierend van de adrenaline grijp ik Nathie bij zijn kraag en trek hem achter de sofa in het Meubelmuseum. Mijn hart bonkt zo hard dat het lijkt alsof mijn borstkas zal barsten. Maar ik voel me redelijk veilig. Niemand komt ooit in het Meubelmuseum. Ik hoor het getik van Dagmars naaldhakken op het linoleum in de keuken, gevolgd door het geluid van Als sleutels die over het aanrecht glijden.‘Ik snap nog steeds niet wat ik deze keer fout gedaan heb,’ zegt Al. ‘Nou, als je het niet veet, dan ga iek het je zeker niet vertellen.’ ‘Dat slaat nergens op. Hoe moet ik er dan achter komen?’ ‘O, je veet het iemmers allang.’ ‘Nee, ik weet het niet. Ik weet het echt niet.’ ‘loigenaaaaaar!’ gilt Dagmar. Ik voel dat Nathie rilt. Nudelman-geschreeuw klinkt heel anders. ‘Jai speelt spelletjes om mai te martelen!’ Al kreunt.‘Ik heb geen idee waar je het over hebt, godverdomme!’ zegt hij. ‘Ik heb alleen maar gevraagd “Heb je een leuke avond gehad?” en vanaf dat moment loop je tegen me te gillen.’ ‘Loik gehad? Loik gehad? Laten we het eens loik hebben!’ Eén seconde lang ben ik bang dat deze scène een soort ziek voorspel is voor een lawaaierige, agressieve partij seks, maar dan hoor ik het onmiskenbare geluid van brekend glas. ‘Wat ben je aan het doen, mens? Wil je me dood hebben?’ roept Al. ‘Nein, jai probeert mai dood te maken,’ gilt ze. ‘Hoe kan iek creëren als iek zucht onder jouw juk, jouw beperkiengen, jouw oordeel? Iek stiek hier! Ik stiek!’ Ik weet hoe ze zich voelt. Dagmar haalt gierend adem en ik hoor dat ze haar astma-inhalator pakt en inhaleert.

‘Alles oké?’ vraagt Al. ‘Blaif bai me vandaan,’ krast ze. Ik hoor het geluid van sleutels die van het aanrecht gepakt worden en het tikken van Dagmars hakken op het linoleum. ‘Waar ga je naartoe?’ vraagt Al. ‘Veg van jou!’ brult ze en ze slaat de deur met een knal dicht. ‘Gestoorde teef,’ mompelt Al. Uit de garage hoor ik Dagmars stem roepen: ‘Zat hoorde iek, kloooooitzaaaak.’ Het blijft een hele tijd stil en ik vraag me af wat Al aan het doen is. Ik durf me niet te bewegen. Ten slotte klinkt er gekraak van brekend glas als Al de keuken uit loopt in de richting van het Meubelmuseum. Ik gluur tussen de bank en een tafeltje door en zie hem diep in gedachten verzonken staan. Hij wiebelt op zijn hakken heen en weer en rammelt afwezig met het kleingeld in zijn zak. Hij ziet er oud uit. Zijn schouders hangen, hij zucht en sloft naar de bar. Hij schenkt zichzelf een flink glas pure whisky in, giet het in zijn keelgat en vult zijn glas meteen weer. Ik geef hem geen ongelijk. Ik wist dat Dagmar een monster was, maar had me niet gerealiseerd dat het zo erg was. Al zet de stereo aan en trekt een plaat uit zijn verzameling. Frank, natuurlijk.‘That’s Life.’ Toepasselijke keuze. Al loopt doelloos de kamer door, pakt meezingend wat snuisterijtjes op en zet ze weer neer. Eerst zingt hij nog zachtjes, maar naarmate de muziek aan kracht wint, wordt zijn stem ook luider. Ik hoor voor het eerst mijn vaders zangstem. Die klinkt precies als de mijne. Hoewel ik natuurlijk eigenlijk moet zeggen dat de mijne precies als de zijne klinkt. Dat wist ik echt niet. Hij heeft een warm, zacht stemgeluid, met een echt vibrato. Ik heb altijd aangenomen dat ik mijn talent van mijn moeder had, de creatieveling van de twee, dus is het een behoorlijke schok om te ontdekken dat ik mijn stem van mijn vader geërfd heb. Al maakt er een complete Las Vegas-stijl show van en hij is echt goed, zo goed dat ik aan het eind bijna applaudisseer. Maar als de plaat is afgelopen, zet hij de stereo uit, zakken zijn schouders weer naar beneden en sloft hij het Meubelmuseum uit, de gang door, naar zijn slaapkamer. Ik heb bijna medelijden met hem. De volgende dag na schooltijd gaan Nathie en ik naar de openbare bibliotheek van Wallingford voor achtergrondinformatie. We moeten lopen omdat Kelly weer met de Huifkar weg is, met Doug deze keer, en ongetwijfeld haar maagdelijkheid verliest. Tegen de tijd dat we er zijn, zit de ruimte vol studenten die doen alsof ze werken. We lopen rond, op zoek naar een tafel, tot we Ziba ontdekken, die alleen aan een tafeltje in een hoek zit, met haar Jackie O-zonnebril op, alsof ze zich verbergt voor de paparazzi. Een baan zonlicht valt vanuit een hoog bibliotheekraam precies op haar tafel en ernaartoe lopend zie ik er stofdeeltjes in zweven. Dus zo ziet de lucht die we inademen eruit. Walgelijk. Ziba staart in diepe concentratie naar de drie opengeslagen encyclopediedelen voor haar op tafel. We leggen onze rugtassen op tafel. ‘Wabenje an het doen, Zieb?’ vraagt Nathie. Ze kijkt niet op. ‘Ik probeer te beslissen welk van deze drie artikelen ik ga plagiëren voor Amerikaanse geschiedenis.’ ‘Je kunt het beste een beetje van elk gebruiken,’ zegt Nathie. De stem der ervaring. Ziba zet haar bril af en wrijft in haar ogen. ‘Dit heeft geen zin. Mevrouw Toquitz gelooft nooit dat ik in staat ben om zoiets saais als dit te schrijven.’ Ze slaat met een gefrusteerde knal een boek dicht. ‘De Perzische beschaving gaat terug tot 3000 voor Christus,’ zegt ze. ‘Wat mij betreft is iets wat tweehonderd jaar geleden gebeurd is geen geschiedenis, maar roddelpraat.’ Ze draait haar haren in een knot en steekt er een potlood in om ze bij elkaar te houden.‘En wat doen jullie hier?’ Ik kijk Nathie aan. Het lijkt me niet zo’n goed idee om aan wie dan ook te vertellen dat we op zoek zijn naar de naam van iemand die als baby gestorven is en nu ongeveer van onze leeftijd zou zijn geweest, zodat we zijn identiteit kunnen stelen. ‘We zijn op zoek naar de naam van iemand van onze leeftijd die als baby gestorven is, zodat we zijn identiteit kunnen stelen,’ zegt Nathie. ‘Goh,’ zegt Ziba, alsof ze dit soort dingen elke dag hoort, ‘hebben jullie hulp nodig?’ Dit vind ik zo geweldig aan Ziba: ze is volkomen shockproof. Ze beschouwt onze identiteitsvervalsing als een interessant keuzevak, dat ze vanwege haar eigen lesrooster niet heeft kunnen volgen. We willen de identiteit van een dooie baby stelen omdat we het geld dat we van Dagmars rekening haalden moeten witwassen. Ik wilde gewoon een bank binnenlopen en de cheque verzilveren, maar Nathie zei dat we dat bij Dagmars bank zouden moeten doen en dat zo’n hoog bedrag veel vragen zou oproepen. Door een bankrekening te openen onder een valse naam kunnen we het geld van de cheque gewoon op deze nieuwe rekening storten en er later vanaf halen zonder dat Dagmar ons kan traceren. Goed, voor het geval je nog nooit iemands identiteit gestolen hebt, het gaat zo: pluis alle overlijdensadvertenties uit de lokale krant na ten tijde van je geboorte en zoek de naam van iemand die als baby gestorven is. Dan laat je een handige en weinig scrupuleuze vriend als Nathan Nudelman er een sofinummer bij zoeken, zodat hij een nieuw geboortebewijs voor je kan vervalsen.

Heb ik geweldige vrienden of niet? Jammer genoeg ontdekken we, terwijl we oude nummers van The Towne Crier op microfiche doorspitten, dat kindersterfte niet vaak voorkomt in Wallingford. Na drie uur zwaar deprimerend leesvoer te hebben gelezen hebben we slechts drie Vietnamese weesjes en twee softenonbaby’s gevonden. Ik mag dan Een van de Beste Jonge Acteurs van Amerika zijn, ik denk 162 niet dat het mee zal vallen om een bankbediende ervan te overtuigen dat ik Aziatisch ben of anderhalve meter hoog met stompjes in plaats van armen. Terwijl Nathie en ik ruziën over protheses en make-up zie ik dat Ziba achteroverleunt, weg van haar microfichemachine, en een traan uit haar ooghoek pinkt. Ik heb Ziba nog nooit zien huilen en ren naar haar toe alsof ik dat kleine Hollandse jongetje ben dat met zijn vingertje het gat in de dijk moet dichten. Ik kniel naast haar neer en lees op microfiche een artikeltje uit The Towne Crier, gedateerd 11 juni 1968. (Battle Brook) De vier jaar oude LaChance Jones werd dinsdagmiddag tijdens het spelen in haar voortuin gedood. Onschuldig slachtoffer van een kogel bestemd voor haar oom, Leon Madison (28), een veroordeelde misdadiger en waarschijnlijk drugshandelaar. De identiteit van de twee schutters is niet bekend, maar de heer Madison zit vast voor verdere ondervraging. De moeder van het meisje, Alicia Jones (25), werd in haar zij geraakt toen ze haar dochter tegen de kogelregen probeerde te beschermen. Haar toestand is op dit moment stabiel en ze zal waarschijnlijk volledig herstellen. ‘Zal waarschijnlijk volledig herstellen,’ zegt Ziba hoofdschuddend. ‘Alsof je van zoiets ooit kunt herstellen.’ Haar stem is zwaar, alsof ze het leed van de hele wereld torst. We hebben allemaal ons kruis te dragen: mijn moeder is vertrokken, die van Paula is dood, Dougs pa heeft hem de kamer door geslagen. Maar geen van ons heeft een land verloren, een levenshouding. Ziba’s familie was in Zuid-Frankrijk op vakantie toen de sjah de macht verloor, waardoor ze van de ene op de andere dag ballingen waren. Hun enige bezittingen waren de spullen die ze bij zich hadden. Hun geld stond op Zwitserse bankrekeningen, maar verder waren ze alles kwijt. Niet alleen hun huis, hun auto’s en hun meubelen, ook onvervangbare dingen als familiefoto’s en, nog belangrijker: de familie zelf. Ik kan er niets aan doen, maar volgens mij zit haar verdriet veel dieper dan dat van ons. Naast het artikel staat een foto van een jong zwart meisje. Haar haar is in twee kroezige propjes aan weerskanten van haar hoofd gedraaid, zoiets als Minnie Mouse. Het is zo’n studiofoto met een nepherfstlandschap op de achtergrond. Haar mond staat wijd open, alsof ze lacht, en ze heeft een kleine pompoen in haar mollige armpjes. ‘Afschuwelijk,’ zeg ik. ‘Ja,’ zegt Nathie achter me,‘als het een jongetje was geweest hadden we zijn naam kunnen gebruiken.’ Ziba en ik draaien ons allebei om en kijken hem verontwaardigd aan. ‘Kijk niet zo,’ zegt hij. ‘Ik heb haar niet neergeschoten. Ik zeg alleen maar dat het jammer is dat Edward onmogelijk voor een twintigjarige zwarte vrouw door kan gaan, dat is alles.’ Hij heeft gelijk, op zijn kaaskopachtige manier. Als ik de schaarse onbewaakte momenten waarin ik me volkomen Diana Ross voel niet meereken, ben ik geen erg overtuigende zwarte vrouw.‘Exit LaChance dus,’ zeg ik. ‘Je spreekt het uit als LaShaaahnce,’ zegt Ziba, de klemtoon aanhoudend, zoals de Fransen dat doen. ‘Hoe weet jij dat?’ ‘Dat weet ik gewoon,’ zegt ze. Ze kijkt weer naar het scherm. ‘Ik voel... ik weet het niet... bijna een mystieke band met dit meisje.’ Ze glijdt met haar lange, spitse vingers over het scherm, alsof ze naar binnen wil. ‘LaChance,’ zegt ze in zichzelf. ‘Klinkt als een gedicht.’ Ze draait zich met stoel en al om, om mij en Nathie aan te kijken.‘Waarom geven jullie blanken in dit land jullie kinderen nooit zulke prachtige namen?’ De ondergaande zon schijnt op Ziba’s hoge jukbeenderen en haar diepliggende ogen; de andere helft van haar gladde, cacaokleurige gezicht blijft in de schaduw. In dit licht, met haar opgestoken haar, heeft ze wat weg van Billy Holiday die op het punt staat in een nachtclub een gevoelig nummer te gaan zingen. ‘Wat kijken jullie ineens naar me!’ zegt ze.

Ziba beweert dat ze te oud is om op te treden, alsof ze Garbo in ruste is, maar stemt er uiteindelijk in toe te proberen of ze kans maakt als LaChance. Ik weet niet hoe Nathie aan LaChances sofi-nummer en vervalste geboortebewijs is gekomen en wil het eigenlijk niet weten ook. Wat ik wél weet, is dat hij drie dagen niet op school verschijnt. Ik maak me een beetje ongerust, dus bel ik naar zijn huis. ‘Halloooo?’ Fran, met een stem die in dat ene woord bijna een octaaf stijgt. Fran probeert, om redenen die alleen haar bekend zijn, Brits te klinken als ze de telefoon opneemt. ‘Dag mevrouw Nudelman, met Edward. Is Nathie daar?’ Fran legt de hoorn neer, maar ik kan alles gewoon volgen. ‘stan, weet jij waar onze nathan is?’schreeuwt ze. ‘hij zei iets over een paar officiële documenten vervalsen of zo.’ Fran lacht ratelend, als een vork die in de keukenmachine zit. ‘dat joch ook,’ zegt ze, maar dan is ze ineens weer Julie Andrews: ‘Edwaaaard? Ben je nog daaaaaar?’ ‘Ik heb het al gehoord,’ zeg ik.‘Wilt u hem zeggen dat ik heb gebeld?’ Twee dagen later heb ik nog steeds niets van hem gehoord. Erger nog: ook Ziba verschijnt ineens niet meer op school. Ik waardeer het natuurlijk dat ze zo hard aan mijn zaak werken, maar aangezien ik degene ben die de bak in kan gaan wegens fraude, zou ik het prettig vinden om te weten wat ze allemaal voor me bekokstoven. Ik ben net terug van school en werk me plichtmatig door een lasagneschotel heen als er hard op de deur wordt geklopt. De katten rennen door de gang en gooien een rieten mand omver, waar vreemd genoeg bladmuziek en een paar wanten uit vallen. Als ik de mand aan de kant schop, glijdt er een strook papier door de brievenbus die precies voor mijn voeten landt. Het is een betalingsbewijs voor 10500 dollar, gestort op rekening van LaChance Jones. Ik trek de deur open en daar staat Ziba, haar atletische lichaam nonchalant tegen de deurpost geleund, knabbelend op een brownie. Ze heft het ding alsof ze een toast uit wil brengen.

‘Deze heb ik mezelf toegekend voor Beste Optreden als Identiteitsdievegge,’ zegt ze. Ze heeft een habijt aan. Ik wil haar juist gaan vragen waarom, als Nathie achter haar opduikt. ‘Gefeliciteerd,’ zegt hij en hij overhandigt me wat papiertjes. ‘Wat zijn dit?’ ‘Bonnetjes. Als je me vandaag niet kunt betalen, mag het morgen ook. Zeg, heb je wat te drinken? Ik heb een nogal nare smaak in mijn mond.’ Hij heeft ook een habijt aan. ‘De communiewijn is op, zusters,’ zeg ik.‘Mag het ook wijwater zijn?’ ‘Die kleren waren mijn idee,’ zegt Ziba en ze loopt achter Nathie aan de keuken in, ‘maar we hebben ze laten vermaken. Degene die dit maakte voor The Sound of Music had geen enkel benul van stijl.’ Ze gaat zitten. ‘Je hebt geen Perrier, zeker?’ ‘Wat dacht je van een Mountain Dew?’ ‘Ah, perfect.’ ‘Ik ook,’ zegt Nathie. ‘Hoe zit dat nou met die kostuums?’ ‘Nou,’ zegt Nathie, ‘het blijkt dat je iets moet kunnen overleggen met je adres erop om een rekening te openen – een telefoonrekening of een elektriciteitsrekening of iets dergelijks. Dus dachten wij bij onszelf: wie hebben een legitieme reden om geen rekeningen te hebben? En toen kwamen we op nonnen. O, lasagne, mjam!’ Hij loopt naar de bestekla en pakt een vork. ‘En wat nu?’ vraag ik, terwijl ik het valse rijbewijs dat Nathie voor Ziba/LaChance gemaakt heeft bewonder. ‘Kunnen we het nu overschrijven naar Juilliard?’ ‘Nee, nog niet,’ zegt Nathie, terwijl hij een vork vol lasagne naar binnen werkt. ‘We moeten nu nog een manier bedenken om het geld aan je school over te dragen zonder dat het traceerbaar is.’ ‘Een overschijvingsformulier?’ zeg ik. ‘Neuh,’ zegt Nathie met zijn mond vol. ‘Daar zit een vijfhonderd-dollarlimiet op. We moeten een bankcheque zien te versieren.’ Hij kucht en begint rood aan te lopen. Ziba slaat hem op zijn rug en gaat voor hem verder. ‘Het probleem met een bankcheque is dat de bank een register bijhoudt van al de cheques die ze uitgeeft.’ Ze kijkt naar Nathie. ‘Lieve god, Nathan, gaat het een beetje?’ Nathie knikt en neemt een slok Mountain Dew. ‘Waarom nemen we het niet gewoon contant op?’ vraag ik. Nathie rolt met betraande oogjes. ‘We kunnen Juilliard moeilijk met een koffer vol geld gaan betalen,’ gorgelt hij.‘Dat is veel te verdacht.’ ‘Oké,’ zeg ik, ‘waarom nemen we het dan niet contant van LaChances rekening op, gaan ermee naar een andere bank en schrijven daar een bankcheque uit?’ ‘Zou kunnen,’ zegt Nathie en hij neemt nog een hap,‘maar het is zo...’ Simpel? Logisch? Makkelijk? ‘Ongeïnspireerd,’ zegt Ziba. Nathie knikt.‘Precies. Laten we eerlijk zijn Edward: als Dagmar merkt dat ze tienduizend dollar mist...’ ‘Tienduizendvijfhonderd,’ zeg ik. ‘Als ze ontdekt dat ze al dat geld mist, gaat ze zeker weten rondsnuffelen. Je zult een goed verhaal moeten hebben voor dat geld.’ ‘Ik kan toch zeggen dat ik het verdiend heb?’ Nathie en Ziba werpen me een hou-even-op-joh-blik toe. ‘Of ik kan zeggen dat het een beurs is.’ ‘Dat zou kunnen,’ zegt Ziba.‘We kunnen een bijzondere beurs in het leven roepen en die aan Edward toekennen.’ Nathie glimlacht zijn lippige, tandeloze glimlachje. ‘Ik bewonder uw slinksheid,’ zegt hij. We trekken een fles wijn open (Kathleen verbruikt er zoveel dat ze het heus niet zal merken) en beginnen een nepbeurs te verzinnen. Nathie verzint dat we het geld kunnen doneren aan Juilliard met de uitdrukkelijke voorwaarde dat het alleen gebruikt mag worden als beursgeld. En met zulke nauwkeurige specificaties dat alleen ik ervoor in aanmerking kom. Op deze maniert stroomt het geld via Juilliard en lijkt het alsof ik er niets mee van doen heb. Ik vind het riskant, maar we verzinnen een beurs van de Katholieke Sociëteit Voor Vastberaden Jongeren uit Hoboken, New Jersey (Vader N. Ozem, Financieel Directeur), voor ‘een veelbelovende jonge Italiaans-Amerikaanse acteur uit Hoboken’. Na een paar glazen wijn klinkt het behoorlijk goed. ‘Maar hoe weten ze dat je uit Hoboken komt?’ vraagt Ziba. ‘Mijn geboorteplaats staat op mijn inschrijfformulier,’ zeg ik. ‘Maar als er nou nog een andere acteur daarvandaan komt? Wat dan?’ Ik schenk haar een vernietigende meneer Lucas-blik en zeg: ‘Jij bent duidelijk nog nooit in Hoboken geweest.’ Maar voor alle zekerheid belooft Nathie dat hij de lijst van alle acteurs die dit jaar op Juilliard zijn aangenomen zal opvragen en hun achtergrond zal nalopen. ‘Kun je dat dan?’ vraag ik.

‘Ja, wat denk je dat we de hele dag op de computerclub doen? Pacman spelen of zo?’ Soms word ik een beetje bang van hem. Naast fraude, valsheid in geschrifte en verduistering is het oprichten van een non-profitorganisatie ook iets waarvan ik nooit gedacht had dat ik het ooit in mijn leven zou doen. Jezus, ik vond het belastingformulier voor Kip Smaklip invullen al lastig genoeg. Maar we hebben geluk: de belastingdienst staat persoonlijke giften tot 10000 dollar toe. Dus hoeven we ons geen zorgen te maken over een inspectie. Gelukkig maar, mijn misdaaddossier is al dik zat. Het eerste wat geregeld moet worden, is een postbusadres voor de Katholieke Sociëteit Voor Vastberaden Jongeren. Hiervoor moet ik naar Hoboken, een plek die ik het liefst mijd. Van Kelly mag ik de Huifkar lenen (nu ze officieel iets met Doug heeft, zijn haar gevoelens jegens mij wat milder geworden) en vadertje Nozem brengt een pijnlijk makkelijk bezoekje aan het postkantoor: wie twijfelt er nou aan de motieven van een priester? Maar om de postbus te openen moet ik een adres opgeven (belachelijk, als ik een adres had, had ik helemaal geen postbus nodig!), dus gebruik ik het Klooster van het Bloedende Hart. Op de terugweg rijd ik nog even langs het huis waar ik geboren ben. Het is moeilijk te vinden, er wordt zoveel bijgebouwd. Hoboken is razendsnel aan het veranderen in dé yuppiewijk van de stad, omdat de huren hier nog betaalbaar zijn. Hierdoor schieten nieuwe woningen en renovatieprojecten als paddestoelen uit de grond. Na een paar keer de weg te hebben gevraagd (mensen zijn altijd zó aardig tegen priesters), vind ik de kleine tweeverdiepingendoos waar ik tot mijn zesde in gewoond heb. Eigenlijk hoort het me niets uit te maken, maar ik ben blij dat het huis er goed verzorgd uitziet. Het is roombotergeel geverfd, met zwarte luiken en een felrode deur. Er staat een nieuwe heg omheen en de boom in de voortuin is inmiddels bijna zo hoog als het huis. Al heeft er ooit een schommel in gehangen, maar Karen en ik speelden daar zo wild mee dat hij losschoot en Karen haar sleutelbeen brak. Daar werd mijn moeder zo hysterisch van dat ze, tegen de tijd dat de ambulance er was, verdoofd moest worden en vastgebonden achter in de ambulance belandde, terwijl Karen voorin naast de chauffeur naar het ziekenhuis reed. Dat waren nog eens tijden. Zo gauw we een postbus hebben, gaan we naar het Carrièrecentrum op school om te leren hoe je een fatsoenlijke zakelijke brief schrijft. Nooit gedacht dat je als acteur deze dingen zou moeten weten. Ik geef het liever niet toe, maar ik ben blij dat Al me gedwongen heeft te leren typen. Dit is onze brief: 3 februari, Katholieke Sociëteit Voor Vastberaden Jongeren van Hoboken Postbus Hoboken, NJ Juilliard School Afdeling Financiële Steun 60 Lincoln Center Plaza New York, NY L.S. Uit naam van een anonieme schenker aan de Katholieke Sociëteit Voor Vastberaden Jongeren van Hoboken overhandig ik met veel genoegen deze cheque ter waarde van 10000 dollar aan de Juilliard School, afdeling Drama, met het uitdrukkelijke verzoek het geld aan te wenden om een jaar collegegeld te betalen voor een veelbelovende Italiaans-Amerikaans acteur, geboren in Hoboken, New Jersey. Onze donateur, zelf afkomstig uit Hoboken, kent uit eerste hand de uitdagingen die beoefenaars van de toneelkunst te wachten staan en hoopt dat deze eerste donatie zal bijdragen aan de ontwikkeling van een getalenteerd individu uit zijn zo beminde geboorteplaats. Met de meeste hoogachting, Vader N. Ozem Voorzitter De Sinatra-verwijzing was mijn idee. Het klinkt er allemaal wat waarschijnlijker door (Franks vrijgevigheid is legendarisch), en natuurlijk ook wat chiquer en swingender. Nu mijn eerste jaar veilig is gesteld, vind ik dat ik aan de lentemusical mee kan doen. We doen Godspell en ik ben geknipt voor de rol van Jezus, hoewel ik momenteel verschillende misdaden tegelijk pleeg. En ik stop met werken bij Kip Smaklip.

Leuk shirt! Leuk leven! De mazzel. Het is al erg genoeg dat je een papieren muts moet dragen op je werk, al heb ik er het beste van proberen te maken door de mijne met een zekere flair schuin op mijn hoofd te zetten. Maar tot mijn schrik en afschuw vond mijn baas ook nog eens dat mijn haar te lang was en ik een haarnetje moest dragen. (Meisje Geenkapsel met Uitgedroogd Permanent bevindt zich niet echt in een positie om mij haaradvies te geven.) Met dat kleine, militairachtige baretje en het haarnetje eronder zag ik eruit als een van de Andrews Sisters ten tijde van ‘Boogie Woogie Bugle Boy’. Uiteraard niet die middelste, die knappe – nee, die lange, die onhandige, je weet wel, Maxine of Laverne, ik weet nooit wie wie is . Trouwens, was het Jezus zelf niet die zei: ‘Let op de leliën des velds, hoe zij groeien: zij zwoegen niet en spinnen niet’? Waarom ik dan wel? Hard werken mag dan op lange termijn resultaat opleveren, van de vruchten van je luiheid kun je meteen genieten. De eerste repetitiedag verloopt nogal stroef. Meneer Lucas heeft Kelly gevraagd de choreografie te doen (‘Ja, jullie verwachten toch niet dat ík het ga doen?’ zei hij), en geloof me of niet, maar het is lastiger om elkaar tijdens de repetities te ontlopen dan thuis. Ik glip backstage naar binnen en kijk toe vanuit de coulissen. Meneer Lucas en Kelly kletsen met Ziba, die stage-manager is, en Doug, die mijn tegenspeler is in een dubbelrol van Johannes de Doper en Judas. Ik sta als bevroren, weet niet zeker wat ik moet doen en voel me een kaaskop omdat ik zo sta te twijfelen. Achter me hoor ik een stemmetje: ‘Dit is belachelijk.’ Ik draai me om en zie Nathie met een vertrokken gezicht nu voor me staan. Hij pakt m’n arm en zegt: ‘Mee! We gaan hier voor eens en voor altijd een eind aan maken.’ ‘Kappen, joh,’ zeg ik, maar hij duwt me zo hard naar voren dat ik mijn boeken op het podium laat vallen. Iedereen kijkt naar ons om te zien wat er aan de hand is en ik voel me nog dommer. Ik raap mijn boeken op, vervloek Nathie in stilte, en schuifel richting Kelly. Iedereen doet alsof hij niet naar mij kijkt, behalve meneer Lucas, die dit stukje overdagse soap enorm amusant lijkt te vinden. ‘Sorry hoor, meneer Lucas,’ zegt Nathie, ‘we hebben even tijd nodig om iets te regelen hier.’ Meneer Lucas kijkt over zijn bril en mompelt: ‘Reeds duidelijk...’ ‘Oké, luister,’ zegt Nathie tegen Kelly en mij, ‘dat jullie thuis niet met elkaar willen praten, vinden wij hier prima, maar hier op school is dat afgelopen, oké? We moeten een show neerzetten en op deze manier vergallen jullie alle pret! Kelly...’

Kelly’s verschillend gekleurde ogen zijn vochtig. Ze bijt op haar lip. ‘... we weten allemaal dat Edward je rottig heeft behandeld, maar het spijt hem echt heel, heel erg. Hij staat op dit moment onder heel veel druk, dus je moet hem een beetje ontzien.’ Ze kijkt alsof ze iets wil zeggen, maar Nathie gaat direct tegen mij door: ‘Edward, je hebt je kans gehad met Kelly en je hebt het verprutst, dus houd 170 eens op met je als een idioot te gedragen in de buurt van haar en Doug.’ Doug snuift. Nathie wijst met een mollig vingertje naar hem. ‘Hoor eens manneke, voor iemand die geacht wordt Edwards beste vriend te zijn, heb je bedroevend weinig gedaan om hem te helpen met zijn collegegeld, dus doe wat beter je best, oké? En Ziba...’ ‘Ja, Nathan?’ ‘Leuke outfit.’ ‘Dank je.’ ‘Geen dank. O, en houd alsjeblieft eens op met dat ijsprinsessenhoudinkje. Doug is echt allang over je heen.’ Hij tuit zijn lippen en taxeert ons, alsof hij een sergeant is en wij de meest zielige rekruten die hij ooit heeft gezien.‘Ik werk mezelf een slag in de rondte om Edwards collegeld te betalen. En zo kan ik niet werken. Dus ik tel tot drie en bij drie geven we mekaar een flinke groepsknuffel en gaan weer als vrienden verder, oké? Een... twee... drie!’ Nathie. Een week later vertrekken twee priesters (vader Nozem en vader Grabowski) en drie nonnen (zuster Ziba, zuster Kelly en zuster Nudelman) in een stationwagen naar Hoboken. Ik weet niet of de vermommingen echt nodig zijn, maar ze zijn inmiddels het officiële uniform van ksvvj geworden en een teken van onze wederzijdse solidariteit. We passen bij elkaar als het rammalamma-lam bij God. Ik kleed me graag als priester. Het brengt me niet alleen in een spirituele stemming, maar ook verontschuldigen veel mensen zich tegenover je dat ze niet vaker naar de mis gaan. En dan mag ik ze vergiffenis schenken. Dat is prettig. Onze eerste stop is LaChances bank in Kramptown, waar Ziba, gewoon voor de lol, de tienduizend dollar in honderddollarbiljetten opneemt. Dat zijn dus honderd honderddollarbiljetten. Niemand van ons, behalve Ziba, heeft ooit zoveel geld bij elkaar gezien. We tellen het om beurten en maken om beurten hetzelfde grapje dat we het voor onszelf willen houden. We zijn zo opgewonden dat we geen van allen een normaal gesprek kunnen voeren, dus zingen we de rest van de rit alleen nog maar liedjes uit Godspell. (Ik weet dat het heel nichterig is, maar zo zijn we nu eenmaal.)

Om veiligheidsredenen lopen we met z’n allen de bank in Hoboken binnen, hoewel realistisch gezien alleen de meest geharde crimineel het in zijn hoofd zou halen om een priester of non te beroven. Hoboken heeft een lange en respectabele geschiedenis van maffia-achtige praktijken, dus van een priester met tienduizend dollar in contanten kijkt niemand echt op. De hele Kerk kijkt over mijn schouder mee als ik ‘Juilliard School’ op de bankcheque schrijf. ‘Prijst de Heer,’ zegt zuster Nudelman. Ik stop de cheque in de envelop met de brief van de ksvvj, lik die dicht en krijg daardoor een klein sneetje in mijn tong. We zijn bijna klaar. Het enige wat er nu nog moet gebeuren, is de cheque op Juilliard krijgen. We hebben een tijdje gediscussieerd over de manier waarop, maar uiteindelijk hebben we besloten dat zelf bezorgen de meest zekere manier is. We stoppen om ergens te lunchen en ondanks mijn vermomming word ik wéér voor ober aangezien. Als we lachend het restaurant uit komen, hoor ik een bekende stem mijn naam roepen. Ik draai me om en daar op de stoep, onder een hoed met een zwarte voile, staat tante Glo. ‘O, mijn schatje,’ roept ze en ze werpt haar dikke kleine lichaampje in mijn armen. ‘Ik heb tot Sint-Christoffel gebeden om me te helpen, en daar ben je dan om me te helpen. Dank u, God.’ Ze slaat een kruis. ‘Wat doet u hier?’ vraag ik en ik probeer te kijken alsof het heel normaal is dat ik als priester verkleed in Hoboken sta. ‘O, Eddie, het was verschrikkelijk.’ Ze vist een papieren zakdoekje uit haar tasje om haar neus te snuiten en ziet dan pas de anderen. ‘Krijg nou wat, een hele kudde KE’tjes!’ zegt ze.‘Jullie zien er prachtig uit, hoor.’ ‘We doen onderzoek voor onze rol,’ zegt Nathie,‘voor Godspell.’ Tante Glo lijkt dit niet te begrijpen en zich er niet voor te interesseren. ‘Vanmorgen werd ik wakker en besloot dat het een mooie dag was om naar Hoboken te gaan voor de begrafenis van mijn Angelo.’ ‘Is Angelo dood?’ ‘Natuurlijk niet,’ zegt ze en ze slaat weer een kruis.‘God verhoede! Nee, hij had vandaag een begrafenismis. O, mijn Angelo doet die begrafenismissen zo mooi. Jullie moeten maar eens komen kijken, hij maakt er bijna een musical van. En er is altijd eten na afloop. Maar goed, waar had ik het ook alweer over?’ Ik weet nooit goed wat ik daar op moet zeggen. Ik krijg dan altijd de neiging om over een totaal ander onderwerp te beginnen (Hazewindhonden! Margaret Thatcher! Honger in Afrika!), gewoon om te kijken of ze erop ingaat.

‘De begrafenis vandaag...’ zeg ik. ‘O ja,’ zegt ze en ze bet haar nek met een papieren zakdoekje. ‘Paula is veel te druk met voorhuwelijkse seks met haar langharige vriendje om me ergens naartoe te rijden, dus zeg ik tegen mezelf: “Gloria,” zeg ik, “Gloria, neem de trein.” Dus dat deed ik. Maar alles is verbouwd hier, in deze verdomde – sorry vader – stad. Dus loop ik door de straten als een kip zonder kop, en kwam 172 toen, geloofd zij Jezus, Maria, Jozef en alle heiligen in de hemel, jou tegen!’ ‘Hoe laat is die begrafenis?’ vraag ik. ‘O, daar ben ik al te laat voor. Ik wil nu alleen nog maar naar huis. Jullie zijn hier niet toevallig met de auto, of wel?’ ‘Nou, eigenlijk...’ ‘O, Eddie, doe je oude tante een lol en breng me thuis! Ik betaal je in cannoli. Ik heb net verse gemaakt.’ ‘Maar...’ ‘Geweldig. Waar is de auto?’ Ik rol met mijn ogen naar Nathie, het Internationaal Erkende Signaal voor: ‘Wat moeten we in godsnaam aan met deze gestoorde ouwe taart?’ ‘Mevrouw D’Angelo...’ zegt Nathie. ‘Tante Glo, zuster, als u wilt,’ zegt ze.‘Iedereen noemt me tante Glo.’ ‘We moeten eerst nog ergens in de stad zijn. Is het goed als we nog even langs Juilliard rijden?’ ‘Geen enkel bezwaar,’ zegt ze, ‘dan kan ik mijn overspelige nicht eindelijk eens vertellen wat ik van haar denk!’ Volgens mij moeten we tante Glo de paar lolletjes die ze nog heeft niet ontnemen. Dus zetten we haar in de Huifkar. Ik neem Nathie even apart en fluister: ‘Waar ben jij mee bezig?’ ‘Denk even na man, ze is de perfecte cover,’ zegt hij. ‘Je kunt je nu in het volle daglicht verstoppen! Niemand zal een priester en een lief oud dametje verdenken.’ ‘Ik weet niet zeker of dit wel zo’n goed plan is, Nathie...’ ‘Vertrouw me maar,’ zegt hij. ‘Je loopt naar binnen, geeft die cheque af en vertrekt. Wat kan daar nou mis aan gaan?’

Tante Glo en ik lopen richting de dubbele deuren van het theatergebouw en ik denk terug aan die middag waarop ik ‘vuile achterlijke reetlikkende kutachternalopende pad met stront-in-plaats-van-hersens’ riep, pal voor de neus van Marian Seldes. Ik bedenk hoe ironisch het is dat ik juist op de dag dat ik verondersteld werd te acteren alleen maar mezelf kon zijn. En dat ik nu, op een dag waarop ik verondersteld word gewoon mezelf te zijn, aan het acteren ben. Juilliard binnengaan is natuurlijk riskant, maar met baard en bril denk ik dat ik voldoende afwijk van de zwetende, gestoorde gek die hier auditie heeft gedaan. Verder heeft de ervaring me geleerd dat de meeste mensen meer letten op mijn priesterboordje dan op degene die het omheeft. Zo gaat dat bij priesters, echte of niet. Ik houd de deur open voor tante Glo. Een troep lawaaïerige studenten loopt ons voorbij. Ik ben een beetje bang dat we Paula tegenkomen, maar aangezien zij degene is die het boordje gejat heeft, kan ze er moeilijk vervelend over gaan doen. De school is behoorlijk klein, vanwege het exclusieve karakter en zo, en iedereen wil blijkbaar een verbijsterd kijkende priester en een oud dametje de weg wijzen. Ik houd de deur van het kantoor Financiële Ondersteuning open voor tante Glo en loop naar de balie. Een zwarte vrouw met tegen haar hoofd aan gevlochten haar zit achter een computerscherm en een grijsharige blanke vrouw kijkt over haar schouder mee. Grijshaartje kijkt verrast op (waarschijnlijk loopt er niet elke dag een vertegenwoordiger van de Kerk haar kantoor binnen) en glimlacht. ‘Wat kan ik voor u doen, vader?’ vraagt ze. Iedereen is altijd zo áárdig tegen priesters. Ik staar naar de grond, deels om vader Nozems bescheiden karakter te benadrukken en deels om te voorkomen dat ze mijn gezicht goed kan zien. ‘Wilt u zo goed zijn dit over te dragen aan het hoofd van de afdeling Financiële Ondersteuning? Het is belangrijk,’ zeg ik met mijn zachte, kortademige vadertje Nozem-stem. ‘Maar natuurlijk.’ En Grijshaartje zegt tegen juffrouw Vlechthoofd: ‘Het is voor jou’, en geeft haar de envelop. Ik houd van New York. In New Jersey zul je nooit iemand met gevlochten haar tegenkomen die ergens verantwoordelijk voor is. De vrouw staat met moeite op, ik zie dat ze heel, heel, heel erg zwanger is, en wandelt naar de balie. ‘Goedemiddag, ik ben Laurel Watkins,’ zegt ze met een diepe, geschoolde stem.‘Wat kan ik voor doen?’ Wat je voor me kunt doen? Je kunt deze envelop aannemen en doen alsof je me nooit gezien hebt, dát kun je voor me doen. ‘We willen graag een som geld doneren voor een beurs,’ zeg ik tegen mijn 174 schoenen. Ze glimlacht.‘Loopt u even mee naar mijn kantoortje?’ Ik werp een blik op tante Glo om te zien wat zij hier allemaal van vindt, maar ze grijnst en lijkt te genieten van deze gelegenheid om nieuwe mensen te leren kennen. Ze komt niet veel buiten de deur. We lopen naar het kantoortje. Ik zweer je: als Nathie een nek had, zou ik hem wurgen. Laurel Watkins wijst naar een paar stoelen.‘Wilt u een kop koffie, vader...?’ ‘Ozem,’ zeg ik,‘Nico Ozem. En nee, dank u.’ ‘En u...?’ vraagt ze aan tante Glo. ‘Nee, bedankt,’ zegt tante Glo, ‘het is een lange rit terug en mijn blaas is zo groot als een bruine boon. Ik moet er elke nacht vijf keer uit, echt waar.’ Laurel Watkins kijkt verbijsterd – geen ongebuikelijke reactie op tante Glo – en zegt: ‘Het spijt me, maar ik heb uw naam niet verstaan.’ ‘Gloria d’Angelo,’ zegt ze en ze steekt een mollig handje uit, ‘moeder van een priester. En ook tante van een stu...’ ‘Doet u me eigenlijk toch maar die kop koffie,’ zeg ik. ‘Tuurlijk,’ zegt Laurel Watkins, duidelijk niet blij dat ze weer op moet staan.‘Zwart of met suiker en melk?’ ‘Ja,’ zeg ik. Ze fronst haar wenkbrauwen, staat op en loopt langzaam de kamer uit. Zo gauw ze verdwenen is, grijp ik de vlezige handpalmen van tante Glo. ‘Alstublieft, alsublieft, alstublieft, speelt u even mee, oké?’ fluister ik. ‘Ik leg straks alles uit.’ ‘Maar natuurlijk, Eddie, ik doe mee,’ zegt ze zachtjes – nou ja, de tante Glo-variant van zachtjes dan. Ze haalt een papieren zakdoekje uit haar tasje. ‘Kom eens hier, dan veeg ik even dat zweet van je neus.’ Laurel Watkins komt binnen met een klein dienblad waarop een kop koffie, melk en suiker staan. Ik raak het niet aan omdat ik koffie vies vind. ‘Mevrouw Watkins, we willen u niet te lang van uw werk afhouden,’ zeg ik. ‘Alles wat u moet weten staat in deze brief.’ Ze gaat achter haar bureau zitten, zet haar bril op en maakt de envelop open. ‘O, mijn hemel,’ zegt ze, ‘dit is een verrassing. Dank u wel, zeg. Ik weet niet wat ik moet zeggen.’

‘O, je hoeft ons niet te bedanken,’ zegt tante Glo. ‘We zijn slechts de boodschappers...’ ‘Dat klopt,’ zeg ik.‘De eigenlijke donor wil anoniem blijven.’ ‘Maar natuurlijk,’ zegt Laurel Watkins.‘Dat is niet ongebruikelijk.’ Ze trekt een manillakleurige archiefmap uit een bureaulade en stopt de brief erin. Ik ga verder. ‘De enige eis van onze donor en van de Katholieke Sociëteit Voor Vastberaden Jongeren is dat het geld gebruikt zal worden voor een veelbelovende jonge Italiaans-Amerikaanse acteur uit Hoboken, New Jersey.’ ‘Ja, dat heb ik begrepen,’ zegt ze en ze zet haar bril af. ‘Maar ik hoop, vader Ozem, dat u begrijpt dat het nog wel even kan duren voordat een acteur die aan die voorwaarden voldoet hier aangenomen wordt.’ Ik geef haar een heilig, toegeknepen-ogen-glimlachje. ‘Maar natuurlijk, maar natuurlijk,’ zeg ik, ‘maar onze donor voelt zich bijzonder sterk met zijn geboorteplaats verbonden en hij heeft geduld.’ Tante Glo buigt zich naar voren en zegt: ‘Hij is ook een grote steun voor de Katholieke Sociëteit Voor Vastgereden Jongeren.’ ‘Vastberaden,’ zeg ik, ‘Katholieke Sociëteit Voor Vastberaden Jongeren.’ Ik kijk Laurel Watkins aan. ‘Als u verder geen vragen meer hebt... We moeten nog een aantal ernstig zieke mensen bezoeken...’ ‘Ik begrijp het,’ zegt Laurel Watkins, ‘en vertel uw donor alstublieft hoe dankbaar we zijn voor deze genereuze gift.’ ‘Dat zal ik zeker doen.’ ‘Aangenaam kennis met u te maken, mevrouw d’Angelo,’ zegt ze. Verdomme. Natuurlijk is Laurel Watkins iemand die namen onthoudt. En tante Glo is niet iemand die je makkelijk vergeet. ‘Van hetzelfde,’ zegt tante Glo glimlachend. ‘Kom we gaan, schatje,’ zegt ze tegen me,‘ik moet een piepie doen.’ We gaan naar buiten, de heldere winterzon in. ‘Dat was een aardige vrouw,’ zegt tante Glo. Het is winderig op het plein en de scherpe kou beneemt ons bijna de adem. ‘En wil je me nu even vertellen wat hier allemaal aan de hand is? Heilige Maria...’ Bij de fontein zit een non op schoot bij een priester en wat verderop zitten twee nonnen nonchalant te roken en hotdogs te eten. Ik ga met tante Glo op een bankje uit de wind zitten. Ik durf haar niet recht aan te kijken. ‘Hoor eens,’ begin ik,‘het is beter dat u dat niet allemaal weet. Wat er gebeurt, is namelijk slecht.’ Ze legt haar hand op mijn knie.‘Zit je in de problemen, schatje?’ ‘Nee...’ zeg ik. ‘Nog niet tenminste... Wel als ik gepakt word...’ Waar moet ik beginnen? Hoe moet ik dit kaaskopplan in ’s hemelsnaam uit gaan leggen?

Ik vertel haar alles, leg er de nadruk op dat Dagmar het geld zelf al gestolen had en vermijd woorden als verduistering, fraude, vervalsing en geld witwassen. Voor voorbijgangers zal het er wel op lijken dat een priester een spontane biecht van een ouder parochielid afneemt, maar in werkelijkheid is het precies andersom.‘Vindt u me nu een slecht mens?’ vraag ik als ik klaar ben. ‘Och schatje, dat moet God maar beslissen, niet ik.’ Typisch het antwoord van de moeder van een priester. ‘Gaat u het aan iemand vertellen?’ Tante Glo trekt mijn boordje recht. ‘Aan wie zou ik het moeten vertellen? Aan je vader? Die man zou zich moeten schamen een talentvolle jongeman als jij niet te willen steunen.’ Ze zucht en schudt haar hoofd.‘Bij ons Italianen ben je pas een man als je je vader in elkaar kunt slaan. Belachelijk, maar het is niet anders. Ik dank de Heilige Maagd dat mijn Benny dood is, God hebbe zijn ziel, zodat mijn lieve Angelo iets dergelijks nooit mee heeft hoeven maken. Hij is net als jij, mijn Angelo, gevoelig.’ Ze neemt mijn gezicht tussen haar dikke handen. ‘Maar luister goed. Kwaad met kwaad vergelden lost nooit iets op, nu niet en nooit niet. Ooit zul je een manier moeten vinden om dit te verantwoorden voor God.’ Ik knik. ‘Maar denkt u dat Hij het erg zou vinden als ik ondertussen toch naar Juilliard ga?’ Tante Glo knijpt in mijn wangen. ‘Ik weet alleen maar, schatje, dat als jij op een podium staat, je een ultieme uiting van Gods genade bent. En ik kan niet geloven dat God dat tegen zou willen houden.’ Ik geef haar een lange knuffel en ze wrijft over mijn rug, zoals mijn moeder dat vroeger deed. ‘Ik kan u nooit genoeg bedanken,’ zeg ik. Ze geeft me een knipoog en zegt: ‘Ik verzin wel iets.’ Een week later belt Paula me. ‘O mijn god, dit geloof je nooit!’ schreeuwt ze boven het verkeerslawaai uit. ‘Moet je horen wat er op pagina 6 van The New York Post staat: “Ol’ Blue Eyes heeft het weer gedaan. Bronnen bij de Dramaafdeling van Juilliard bevestigen dat The Voice in hoogsteigen persoon de anonieme donor is van een beurs ter waarde van een volledig studiejaar. Sinatra wilde geen commentaar leveren op het bericht, maar de zanger staat bekend om zijn vrijgevigheid. De vraag blijft: waarom zo geheimzinnig, Frank?” Ik heb de afdeling Financiële Ondersteuning gebeld en die zeiden dat het een beurs is voor een veelbelovende jonge Italiaans-Amerikaans acteur die, let op: geboren moet zijn in Hoboken! Is dat niet o-mijn-god ongelofelijk? Alsof hij voor je gemaakt is!’

Ik geef een overtuigend o-mijn-god-wat-ongelooflijk-showtje weg. Ik ben tenslotte Een van de Beste Jonge Acteurs van Amerika. ‘Je moet ze metéén bellen,’ zegt ze. ‘O, Edward, ik zei toch dat er zoiets zou gebeuren? Ik wist het, ik wist het gewoon! Pak een pen, dan geef ik je het nummer...’ Ik ken het nummer natuurlijk al (uit mijn hoofd zelfs), maar doe alsof ik het opschrijf. Ik maak een vreugdedansje door de kamer voor ik naar Juilliard bel. ‘Hallo, ik ben Edward Zanni,’ zeg ik en ik probeer zoveel mogelijk als mezelf te klinken. ‘Ik ben eerstejaars in jullie dramaopleiding en wil graag meer weten over die Sinatra-beurs waar The Post het vandaag over had.’ ‘De schenker van de beurs is onbekend, de naam in The Post is enkel een gerucht,’ vertelt de stem aan de andere kant van de lijn, die ik herken als de stem van vrouw met het grijze haar.‘The Post had dat nooit mogen plaatsen.’ ‘O,’ zeg ik, teleurgesteld. ‘Ik ben namelijk geïntereseerd, omdat ik uit Hoboken kom en...’ ‘Hebt u een momentje, alstublieft?’ Ik hoef maar een heel klein momentje te wachten tot een diepe stem zegt: ‘Ja, dit is Laurel Watkins. Kan ik u helpen?’

Natuurlijk zegt Laurel Watkins niet direct dat ik de beurs krijg. Ze moet confirmeren zus en checken zo, bla, bla, bla, maar het is duidelijk dat Nathies plan werkt. Ik bedoel: wat kan er nog misgaan? Nu ik eindelijk ontsnapt ben aan Al Zanni’s tirannie, ben ik klaar voor wat Magie en Ondeugd in mijn leven. En het reisje met het Gemangelde Koor naar Washington, DC is daar geknipt voor. Als mijn leven ooit verfilmd mocht worden, wil ik dat deze reis een van die snelgesneden montages wordt, vol met luchthartige adolescentenstreken – je weet wel, een zoon van een senator afpersen en zo. Hmm... Misschien kan ik dat laatste beter even uitleggen. Eerst zie je ons het refrein van het ‘Halleluja-koor’ repeteren, ter voorbereiding op de jaarlijkse grote korenwedstrijd in DC. We zien mevrouw Tinker volstrekt serieus klassieke-muziek-dirigent-achtige dingen doen: haar ogen gesloten in stille vervoering of extatisch rondzwaaiend met haar armen – sprekend Sally Field die in Sybil worstelt met haar meervoudige persoonlijkheidsstoornis. Kelly staat bij de sopranen, haar roze huid glanst, haar ogen staan alert en helder – ze is dol op zingen –, haar lippen getuit om de perfecte peervormige klanken te vormen die juffrouw Tinker zo graag wil horen. We glijden naar Doug bij de baritons aan het andere einde van het koor. Hij grijnst zijn satergrijns met kuiltjes in zijn wangen, de aders in zijn nek kloppen als hij luidkeels zingt – hij is dol op zingen – en naar Kelly’s perfecte peervormige mondje staart. Cut. We zoomen in op de tenoren, waar Ziba staat, een kop groter dan de meeste jongens en twee koppen groter dan Nathie, haar crème-cacaokleurige gezicht licht opgeheven, als een beeld van een Egyptische godin. Ze kijkt bijna blasé, alsof ze ‘Geef de aardappels even door, lieverd’ zingt in plaats van ‘For the lord God omnipotent reigneth.’ Volgt een close-up van Nathie, zijn deeggezichtje in een brede grijns getrokken. Hij heeft de woorden veranderd in: ‘For the lord God impotent reigneth.’ Dan kom ik in beeld; ik sta te bedenken dat er niets grappigs is aan impotentie. Vervolgens zijn we in de keuken van de Nudelmans, druk bezig en giechelend als dronken elfjes, met het maken van spacebrownies om onze missie – stoned worden bij elk monument dat onze hoofdstad siert – te kunnen volbrengen. En daar gebeurt het: we eten een brownie bij het Lincoln Memorial, bij het Jefferson Memorial, bij het Washington Monument – de muziek van het ‘Halleluja-koor’ klinkt luider en luider naarmate wij higher en higher worden. Dan zijn we bij het Witte Huis, waar Jonge Republikeinen met vierkante kaken grote buttons uitdelen waar just say no op staat. Ziba haalt een lippenstift uit haar tas en verandert haar button in just say no nukes. Een van de Secret Service-mensen blijkt dit erg grappig te vinden en dus geven we hem de Award-Brownie voor ‘Meest Coole Geheime Staatsambtenaar’. Cut. Hier zie je Nathie druk bezig in de badkamer van onze hotelkamer. Met de zelfverzekerdheid van een professional mixt hij limonadepoeder met wodka, omdat die reuken smaakloos is en waar onze begeleiders dus weinig van horen te merken. Cut. Leden van het Gemangelde Koor, die in de rij staan voor hun privilege om maar drie dollar per glas te hoeven betalen voor dit spul. De vraag is zo overweldigend dat we al snel door de wodka heen zijn. Zonder blikken of blozen vult Nathie de lege flessen met kraanwater en ziet grijnzend hoe iedereen stomdronken wordt van limonadepoeder met kraanwater. En dit zijn we dan de volgende dag tijdens de wedstrijd. We hebben allemaal onze blauwe koorjasjes aan. De jongens met gestreepte stropdassen in de kleuren van school, de meisjes met bloesjes met Peter Pan-kragen. Van de pure adrenaline zijn we alert en wakker en we zingen luidkeels: ‘And he shall reign forever and eh-heh-ver.’ Behalve Nathie natuurlijk, die zingt: ‘And peeshall reign...’ Natuurlijk is het zeer onprofessioneel om stoned op te treden, maar als je de tenorpartij van het ‘Halleluja-koor’ eenmaal kent, zit die voor de rest van je leven in je kop. Zo’n stuk is het nu eenmaal. En we gaan de wedstrijd trouwens toch verliezen. Stoned of niet, we maken geen enkele kans tegen het klappende, swingende en met vraag-en-antwoord zingende gospelkoor uit Newark. We schuifelen bedrukt de bus in en de begeleiders applaudisseren voor ons op die ‘rah-rah, goed-je-best-gedaan’-manier die volwassenen gebruiken om je gevoel van eigenwaarde op te krikken, ook al weet iedereen dat je het gewoon beroerd hebt gedaan. Ziba, die alle verplichte activiteiten behandelt alsof ze facultatief zijn, glipt weg om een oud vriendje te ontmoeten, de al eerder genoemde senatorszoon. Kelly en Doug trekken zich terug op hun kamer en hangen een niet storenbordje aan de deur. De rest gaat naar het zwembad beneden. Nathie en ik dirigeren de alten bij een poging tot synchroonzwemmen.

Als de film van mijn leven gemaakt mocht worden, moet de montage eindigen met de laatste noten van het ‘Halleluja-koor’: Halleeeeee-luuuuu-jaaaa! Nathie en ik besluiten op onderzoek uit te gaan. We bekijken de stad vanaf het dak van het hotel en jatten een naambordje dat we in de kelder tussen het wasgoed vinden. Er staat hoi, mijn naam is jesús op. Als we terugkomen, zit tot mijn verassing Doug op ons te wachten. ‘Ik moet met je praten,’ zegt hij. ‘Oké.’ Hij kijkt naar Nathie.‘Alleen.’ ‘Ik ga niet weg,’ zegt Nathie. ‘Ziba heeft beloofd dat ze Jordan Craig voor me mee zal nemen.’ Jordan Craig is de zoon van senator Jordan Craig sr., de bepaald niet erg edelachtbare baas van een van die vierkante staten waar ik de naam nooit van kan onthouden. Senator Craig staat bekend om zijn steun aan Reagans ruimteschildplan en om seks met vrouwen waar hij niet mee getrouwd is. Aangezien het Nathies diepste wens is om óf ooit zelf politicus te worden, óf om er eentje in zijn zak te hebben, is deze ontmoeting met Jordan jr., die aan Georgetown studeert, belangrijk voor hem. Ik stel voor dat we het dak gaan bekijken. Je bereikt het door een ladder op te klimmen en je door een soort patrijspoort naar buiten te wurmen. We lopen naar de rand en kijken eroverheen, omdat mensen op daken dat nu eenmaal doen. In de verte steekt het Washington Monument fier de lucht in. ‘Waar wil je het over hebben?’ vraag ik. ‘Kun je een geheim bewaren?’ ‘Niet echt.’ Hij fronst.‘Dit is ernstig, man. Dit mag echt niemand weten.’ ‘Oké, oké. Wat is er?’ Hij gaat voor het hek zitten, laat zijn benen door de spijlen bungelen en zucht: ‘Het lukt niet.’ ‘Wat lukt niet? Waar heb je het over?’ ‘Kelly en ik. Het lukt ons niet.’ ‘Bedoel je dat je nog geen...’ ‘We hebben het geprobeerd. Maar dan ben ik er pas half in en dan roept ze al: “Haal hem eruit, haal hem eruit, het doet zeer, het doet zeer.”’ Doug slaat met zijn handen tegen het hek. ‘Het is niet eerlijk, man! Alle meisjes die ik meeneem worden frigide als ze mijn pikosaurus zien.’ Het kan aan mij liggen, maar voor iemand die klaagt dat zijn lul te groot is, kan ik geen sympathie opbrengen. Doug kijkt naar zijn kruis en fronst zijn wenkbrauwen alsof hij er kwaad op is. ‘Niemand heeft me nog ooit gepijpt zonder er half in te stikken,’ jammert hij. ‘Ik zweer het je, als ik niet snel een goeie pijpbeurt krijg, explodeer ik godverdomme.’ Tijd voor het ‘Hallelujah-koor’. Natuurlijk stribbelt Doug tegen, maar uiteindelijk overwin ik zijn weerstand door te zeggen dat hij me helemaal niet aan hoeft te raken en dat hij gewoon zijn ogen dicht moet doen. Een mond is een mond, toch? Ik ga zelfs zo ver dat ik een stukje van Aldonza’s hoerenlied uit De Man van La Mancha zing:‘Het ene paar armen of het andere...’ Ik geef toe, het is wat overdreven, maar ik wil met alle geweld dat dit lukt. Om eerlijk te zijn geeft de gedachte dat ik Doug ga pijpen zonder dat hij me een wederdienst bewijst me een wat viezig en eenzaam gevoel, maar dat hoeft niet verkeerd te zijn. En trouwens, waar ben je anders vrienden voor? Na wat gepraat over of het waar is dat een jongen het beste weet wat een andere jongen lekker vindt, ga ik op mijn knieën, klaar om hem van dienst te zijn. Ik wil Dougs broek openritsen, maar hij houdt me tegen. ‘Laat mij dat maar doen,’ zegt hij. Hij ritst zijn broek open, trekt zijn boxershort naar beneden en daar staat Ol’Faithful, klaar om te spuiten. Ik kijk even naar boven om er zeker van te zijn dat Doug zijn ogen dicht heeft en beweeg mijn handen zo zacht en zo vrouwelijk als ik kan over zijn ferme, gespierde benen. De haartjes op zijn huid gaan overeind staan. Ik buig me naar voren, open mijn mond en wil net voor de eerste keer aan zijn liefdeslolly likken als ik een stem achter me hoor. ‘Edward?’ kut! Kutterdekutterdekutterdekutterdekut. Doug duwt me weg en trekt zo snel als hij kan zijn broek omhoog. Ik draai me zo snel als ik kan om, om te zien wie ons betrapt en – naar alle waarschijnlijkheid – mijn leven voorgoed verruïneerd heeft. Aan de andere kant van het dak zie ik net, als een ware kapitein Kilroy, zijn kleine kaaskop uit de patrijspoort steken. ‘Jullie moeten nu direct komen,’ zegt Nathie. Precies wat we van plan waren, verdomme.

We rennen door de gangen en treffen Ziba voor onze kamer aan, ijsberend en trekkend met haar vingers, alsof ze wil roken. ‘Hij wil niet weg,’ zegt ze. ‘Wie?’ vraagt Doug. Ik doe de deur open en daar op het bed ligt Jordan Craig jr. naar iets sporterigs te kijken op de tv. Eén blik op de opgeblazen loenzende klomp vlees voor onze neus en ik weet onmiddelijk dat de zoon van de senator het type dispuutjongen is dat afstudeert op bierfusten en groepsverkrachting. Nathie moet zich diep teleurgesteld voelen. Met een stem die klinkt alsof hij moet boeren, vraagt Jordan: ‘Wie zijn deze mietjes?’ ‘Dit zijn mijn vrienden,’ antwoordt Ziba,‘Doug en Edward.’ ‘En dit is onze kamer,’ zegt Doug en hij doet een stap vooruit. Jordan staat op, zijn stekeltjes raken bijna het plafond. Hij grijpt Ziba met een van zijn grote kolenschoppen vast, ongeveer zoals een beer een zalm uit de rivier slaat. ‘Waarom gaan jullie kuttenlikkertjes niet ergens anders zeiken, voordat ik jullie helemaal verrot sla?’ snauwt hij en hij slaat zijn poten om Ziba, zodat ze zich niet kan bewegen. ‘Kom, schatje, geef ’ns een kusje,’ gorgelt hij. Het is allemaal nogal Perils of Pauline. Doug wil aanvallen, maar ik kom tussenbeide om erger te voorkomen. ‘Luister eens,’ zeg ik tegen de bakstenen rug van Jordan,‘zo meteen komen de begeleiders om te kijken of we al slapen, dus zeg gewoon even welterusten en...’ Jordan haalt uit, zomaar ineens. Hij geeft me met de rug van zijn hand een klap dwars over mijn gezicht en ik vlieg tegen het bureau aan. Ik ben nog nooit geslagen, heb de lagere en de middelbare school weten te overleven met alleen maar psychische littekens van scheldpartijen, en ik kan je bij dezen verzekeren dat, in ieder geval op de korte termijn, fysieke beledigingen stukken pijnlijker zijn. Ik zak naar beneden, op de vloer, en de handgrepen van het bureau steken in mijn rug. Ziba wil me helpen maar Jordan werkt haar tegen de grond. Vervolgens draait hij zich om en geeft Doug een kopstoot. Ik dacht dat ze dat alleen maar deden bij professioneel worstelen. Doug vliegt Jordan aan en trakteert hem op een regen van vuistslagen in zijn maag. Maar de zoon van de senator heft zijn knie en raakt Doug vol op de kin. Doug kreunt en wankelt achteruit, landt op de vloer en spuugt bloed. Zeer tevreden over het resultaat kijkt Jordan rond. Hij lacht alsof hij wil zeggen: dat was leuk, en wat gaan we nu doen? Maar er ontsnapt alleen een hard ‘Hah!’ uit zijn longen; dan laat hij zich op het bed vallen. Hij laat weer een boer en wil juist Ziba bespringen als Nathie vanuit de badkamer ‘Pauze!’ roept. Hij komt aangewaggeld met een dienblad vol plastic bekers in zijn mollige handjes. ‘Wie wil er een cocktail?’ zegt hij, alsof het heel gewoon is dat een senatorszoontje zijn drie beste vrienden verrot slaat. ‘Wat heb je daar?’ gromt Jordan, turend uit zijn rabarberoogjes. ‘Alcohol,’ zegt Nathie. Hij spreekt langzaam en hard, alsof hij het tegen een achterlijk familielid heeft.‘Probeer het maar, het is lekker.’ Jordan wipt van het bed af en grijpt een plastic beker, waardoor de andere bekers op het blad wiebelen en er alcohol-limonade over de rand klotst. Achter zijn rug glijdt Ziba langzaam naar de muur, Jordan klokt de inhoud van de beker met stuiterende adamsappel in één lange, misselijkmakende slurp achterover. Ziba’s hand gaat naar het eerste zware object in de buurt, een schemerlamp. Ze gebaart naar Doug, die op de vloer zit, dat hij de stekker eruit moet trekken. Jordan stoot een tevreden ‘Ahhh’ uit, boert en grinnikt om zijn nieuwste wapenfeit. ‘Ik ben drinkkampioen van mijn dispuut,’ bralt hij en hij veegt zijn mond af aan zijn mouw. Papa senator Craig is vast trots. ‘Neem er nog een,’ zegt Nathie. Ziba heeft de lamp nu met één hand vast. ‘Ze zijn lekker zeg,’ zegt Jordan.‘Je proeft die alcohol niet eens.’ Ziba wil de lamp optillen, maar hij zit vastgeklonken aan de tafel. Kuthotels! Ze kijkt rond, op zoek naar iets anders. Nathie geeft Jordan nog een limonade.‘Weet je,’ zegt Jordan, en hij probeert op Nathie te focussen,‘je bent best oké voor een lelijk klein deegmannetje.’ ‘Dank je.’ ‘Let op, komt-ie.’ Jordan gooit zijn hoofd naar achteren en giet de inhoud van de beker in één keer naar binnen, gevolgd door een luidruchtig ‘gloeg’. En dan, alsof iemand de stop eruit heeft getrokken, verschrompelt hij en stort in elkaar. ‘Die laatste viel niet zo goed,’ zegt hij en hij boert weer. En hij boert nog een keer. Bij de derde boer weet iedereen wat er gaat komen. Hij begint te kotsen waar hij ligt, de badkamer zou hij nooit gehaald hebben. We deinzen allemaal terug, deels om hem vrij baan naar de wc te geven, en deels omdat je dat gewoon doet als iemand voor je neus begint te kotsen. We luisteren doodstil naar hoe hij op het toilet zijn ingewanden uitkotst.

Het is zo’n afgrijselijke eindeloze kotssessie, zo een die, op het moment dat je dacht dat het afgelopen was, tóch weer opnieuw begint. Uiteindelijk horen we hem kreunen, gevolgd door een lange stilte. ‘En de Zweedse jury geeft een 9,5 voor die kotsstraal,’ fluistert Nathie. We lopen op onze tenen de badkamer in en gluren naar het toilet. De zoon van de senator ligt als een aangespoelde walrus op de vloer. Aangespoeld in zijn 184 eigen kots. We zetten de ventilator aan en doen de deur dicht. ‘Wat zat er in godsnaam in die bekers, Nathie?’ sis ik. ‘Schoonmaakalcohol,’ zegt Nathie. ‘Ik gebruik het om mijn huid mee schoon te maken.’ ‘Nathie! Je had hem wel kunnen vermoorden.’ ‘Wat had ik dan moeten doen? Toekijken hoe hij Ziba zou verkrachten?’ Niemand zegt iets; we weten dat hij gelijk heeft. Ziba buigt voorover en geeft hem een zoen, niet haar gebruikelijke Europese-twee-wangen-gedoe, maar een vluchtig kusje op zijn lippen.‘Dank je,’ fluistert ze. Nathies gezicht wordt zo oranje als zijn cheddarkleurige haar. Er wordt op de deur geklopt.‘Bedcontrole!’ schreeuwt iemand. Weet je, adrenaline is iets raars. Je zou verbaasd staan hoe je kots uit de vloerbedekking krijgt als je gemotiveerd bent. Ik spuit gauw nog wat aftershave door de kamer en doe dan de deur open. ‘Hé, luitjes!’ Het is Chuck Mailer, de muziekleraar die het koor op de piano begeleidt. Iedereen noemt hem achter zijn rug Chukkel, omdat hij populair probeert te worden bij de leerlingen, maar eigenlijk een grote kaaskop is. De mensen van de drumband zijn dol op hem. Hij knipoogt naar Ziba. ‘Zeg jongedame, dat je bij de tenoren zingt, wil niet zeggen dat je op de jongenskamer mag slapen. Ha-ha-ha-ha-ha.’ Chukkel praat alsof alles wat hij zegt leuk is, of het dat nou is of niet. Meestal niet. Ziba glipt langs hem heen.‘Ik ging er net vandoor,’ zegt ze. Chukkel wrijft even over haar schouder, zoals leraren soms bij vrouwelijke leerlingen doen.‘En direct naar huis, hè,’ zegt hij,‘ha-ha-ha-ha-ha.’ ‘Leuk, meneer Mailer,’ zegt Ziba vlak. ‘Welterusten, jongens.’ Ze werpt ons een kushandje toe en glipt de deur uit. Chukkel klapt in zijn handen.‘Oké,’ zegt hij,‘alles nummertje-uno-supertje-toppertje hier?’ ‘Alleen toppertje,’ zeg ik. ‘Ha-ha-ha-ha-ha. Zeg, wat ruik ik precies?’ U bedoelt toch niet de kots van de zoon van een Amerikaanse senator, hè? ‘Wat ruikt ú dan?’ zegt Nathie. Chukkel snuift weer.‘Een soort luchtverfrisser of zo.’

Dank u, Heer. ‘Een godvruchtige geest hoort in een schone ruimte,’ zeg ik. ‘Ha-ha-haha-ha.’ ‘Ha-ha-ha-ha-ha,’ zegt Chukkel. ‘Ha-ha-ha-ha-ha,’ zeggen Nathie en Doug. ‘Het is prettig dat jullie zo netjes en rustig zijn,’ zegt Chukkel. ‘Een paar baritons zijn behoorlijk losgeslagen vanavond. Ik mag dit eigenlijk niet zeggen, maar er was sprake van een gevecht met waterbalonnen dat uit de hand liep...’ ‘Echt waar?’ zeg ik passend geschokt. ‘Nou, daar hebben wij geen energie meer voor, hoor.’ Ik produceer een prachtige gaap. ‘Okidoki dan! Slaap lekker, jongens. Zeg, kan ik even naar de wc?’ ‘Nee!’ gillen we alle drie. Chukkel kijkt moeilijk.‘Want?’ ‘Hij is kapotgegaan,’ zeg ik. ‘Het stinkt er verschrikkelijk,’ zegt Doug tegelijkertijd. Chukkel kijkt verbaasd. ‘Edward heeft een giga “chemisch afval-achtige” boodschap gedaan,’ zegt Nathie, ‘en toen... eh... is de wc stukgegaan. Daarom hebben we luchtverfrisser gespoten.’ ‘Echt waar?’ vraagt Chukkel. Hij pakt me bij de schouder om zijn medeleven te betuigen.‘Gaat-ie een beetje, Eddie, jongen?’ Ik vind het niet echt geweldig dat ik gecast ben in de rol van stinkend afvalmonster maar, held die ik ben, ik speel mee.‘Uienringen,’ zeg ik en ik wrijf over mijn buik.‘Ik ben er dol op, maar ze zijn niet echt dol op mij.’ Zodra Chukkel verdwenen is, controleren we hoe het met Jordan is die, hoewel dood voor de wereld, gelukkig niet echt dood is. ‘Zouden we hem moeten wassen?’ vraag ik. ‘Laat maar lekker in zijn eigen kots liggen,’ zegt Doug, terwijl hij over zijn kaak wrijft.‘Eigen stomme schuld, klootzak.’ ‘Dan stinkt morgen de hele kamer naar kots,’ zegt Nathie. ‘We moeten hem schoonspuiten.’ We maken handdoeken nat in de badkuip en dweilen de rotzooi op waar Jordan, zich volkomen onbewust van alle activiteit om hem heen, in ligt.‘We moeten eigenlijk iets met hem doen,’ zegt Doug, terwijl hij Jordans schouders optilt zodat ik zijn met kots bedekte overhemd uit kan trekken. ‘Toen Boonbrein zich een keer strontlazerus had gezopen, hebben Een Paar Gozers Van het Team hem in een roeiboot zonder roeispanen naar het midden van het Echomeer laten drijven. Dat was lachen, man!’ Doug kijkt naar zijn eigen

shirt, waar nu kots van de zoon van de senator op zit. ‘Getverdemme, wat goor,’ zegt hij. Hij trekt het shirt uit en gooit het in badkuip. Nathie loopt de badkamer uit. ‘En waar ga jij ineens heen, Nudelman?’ vraagt Doug. ‘We kunnen hier wel wat hulp gebruiken, hoor.’ Jordans broek zit ook al onder. ‘Die broek moet ook uit,’ zeg ik. ‘Heb jij even mazzel,’ fluistert Doug. ‘Ach, flikker op man.’ ‘Ah, jij snapt het!’ Hij heeft gelijk. Ik maak Jordans broek los en we pakken elk een pijp om hem uit te trekken. Zijn boxershort is ook doorweekt. ‘Nou, ga je gang,’ zegt Doug en hij klopt op Jordans heupen alsof hij een tweedehands auto is. Ik buig me over Jordan heen en trek het ding uit. Ik probeer niet te veel te letten op Jordans weerzinwekkende onbesneden pik, een en al rimpels, net een wonton. Ik heb de onderbroek nog in mijn handen als ik verblind word door een lichtflits. ‘Wat doe jij in godsnaam?’ zeg ik, met mijn ogen knipperend om weer iets te kunnen zien. ‘Je tweede jaar collegegeld verdienen,’ zegt Nathie. ‘Waar heb je het over?’ Hij zwaait met de camera in zijn kleine handjes. ‘Eén woord,’ zegt hij. ‘Chantage.’ ‘Achterlijke kaaskop,’ zegt Doug. ‘Dit soort jongens chanteer je niet met een foto waarop ze naakt buiten westen liggen. Deze jongen ligt elke week waarschijnlijk ergens naakt buiten westen.’ ‘Dat snap ik,’ zegt Nathie,‘maar we kunnen hem wél chanteren met naaktfoto’s waarop hij seks heeft met een andere jongen.’ Doug en ik kijken moeilijk. ‘Hé, niet naar mij kijken,’ zegt Doug.‘Edward is de biseksueel hier.’ ‘Doug!’ ‘Oeps. Sorry.’ ‘Hij maakt een grapje,’ zeg ik. Nathie geeft me een wie-denk-je-dat-je-voor-je-hebt-blik. ‘O, dus je was alleen maar Dougs veters aan het strikken daarnet op het dak?’ Shit. ‘Nee. Stop. Dit is ziek, man,’ zegt Doug. ‘Rustig maar,’ zegt Nathie.‘Ik heb tienduizend dollar helpen ontvreemden en er geen woord over gezegd, of wel?’

Hij heeft gelijk. ‘Doe ons een lol en laat die broek van je kont zakken, verdomme.’ ‘Ik?’ roept Doug.‘Waarom ik?’ ‘Omdat die van jou fotogenieker is.’ Hij heeft alweer gelijk. ‘O, ik weet het niet, man...’ Nathie heft vertwijfeld zijn handen op.‘Jezusmina, ben ik de enige hier die zich druk maakt om Edwards collegegeld?’ ‘Natuurlijk niet,’ zegt Doug. ‘Hou dan je mond en trek je kleren uit.’ Doug zucht en knoopt zijn spijkerbroek los. Ik beloof mezelf dat ik het de volgende keer ook zo ga aanpakken. De telefoon rinkelt. Ik loop met frisse tegenzin naar de slaapkamer en neem op. ‘Hallo?’ ‘Edward, liefje...’ Of Lauren Bacall kent mijn kamernummer, óf het is Ziba. ‘... het spijt me dat ik jullie niet kon helpen met opruimen. Is het erg goor?’ ‘Neuh, alles onder controle.’ Ik zie Dougs onderbroek de gang in zeilen. ‘Ik kan maar niet geloven dat Jordan zo’n zwijn is geworden,’ zegt Ziba. ‘Vroeger was hij een heer.’ ‘Oké,’ hoor ik Larry Flynt jr. in de badkamer zeggen, ‘pak hem nu bij zijn schouder, zodat het lijkt alsof hij je wil gaan pijpen. Fantastisch , nu even lachen naar het vogeltje...’ ‘Het is dat verdomde dispuut,’ zegt Ziba.‘Ik had het kunnen weten.’ ‘Neem die godverdomde foto nou, man!’ schreeuwt Doug. ‘Gaat het echt goed bij jullie?’ vraagt Ziba.‘Ik hoor geschreeuw.’ ‘Achteruit,’ zegt Nathie.‘Je lul zit voor zijn gezicht.’ ‘We kijken porno,’ zeg ik. ‘O, jongens denken ook maar aan één ding.’ Terwijl Nathie Doug opdracht geeft om zijn ballen op Jordans voorhoofd te leggen, verzeker ik Ziba dat we een potentiële verkrachter annex zoon van een Amerikaanse senator die buiten westen in onze badkamer ligt geen enkel probleem vinden, nee. O, moet hangen nu, groetjes, doei. Ik hang op en draaf terug om te zien wat ik gemist heb. Ik gluur over Nathies schouder en zie Doug naast Jordan op de vloer liggen. Jordan lijkt met zijn open, kwijlende mond in een staat van rectale extase te verkeren. ‘Deze alleen al is waarschijnlijk goed voor een heel jaar collegeld,’ zegt Nathie. We stappen zoveel mogelijk om en over Jordan heen en poetsen onze tanden, alhoewel het vreemd blijft om te pissen met iemand aan je voeten. Maar tegen de tijd dat we in bed kruipen, denk ik haast glimlachend aan Jordan. Alsof hij een grote sint-bernardshond is, vast in slaap op de vloer van de badkamer. Ik word wakker van de ventilator in de badkamer. Ik kijk op en zie licht onder de deur door komen. Dan kijk ik op de wekker en zie dat het 3:22 is. Doug 188 ligt vast in slaap naast me, maar Nathie is wakker; zijn afro is afgeplat aan de kant waarop hij geslapen heeft. Zijn hoofd lijkt op de toren van Pisa. ‘Hij is wakker,’ sist Nathie. We luisteren hoe Jordan een aanval doet op het het olympisch duurrecord urineren. Hoe langer het duurt, hoe nerveuzer ik word. Gaat hij daarna weer slapen? Gaat hij weer meppen? Denkt hij dat een van ons Ziba is en gaat hij die verkrachten? Ik wil net Doug wakker maken als de kolkende stroom pis afneemt, nadruppelt en uiteindelijk stopt, drup... drup... drup. Jordan kreunt en wankelt de badkamer uit; zijn lichaam formaat koelkast verduistert het badkamerlicht. Ik lig zo stil als ik maar kan, zoals je hoort te doen als je in het bos een grizzlybeer tegenkomt. Jordan laat een lange, billenklapperende scheet en struikelt in de richting van de lege plek in Nathies bed. Hij valt met zijn gezicht in het kussen en binnen een seconde snurkt hij als een kettingzaag. Hij rolt zich op een zij en gooit een armklomp om Nathie heen. ‘Wat ik allemaal voor jou over heb...’ mompelt Nathie.

De lange, verticale baan licht die tussen de gordijnen door valt, vertelt me dat het ochtend is; verder is het in de kamer zo donker als in een grot. Ik draai me om om verder te slapen (zoals ik wel vaker doe), maar dan ramt de gedachte aan de gewelddadige senatorszoon met verkrachtersambities in het bed naast me een gat in mijn bewustzijn en ik ga overeind zitten om te zien waar hij is. Jordan ligt languit, naakt en bewusteloos op het bed en merkt er niets van dat Nathie en Doug zijn polsen met hun koorstropdassen aan het hoofdeinde vastbinden. Ik sta op en we pakken zo stil mogelijk onze tassen. Als dieven glippen we naar buiten, de nacht in, maar wel als dieven die het bordje met kamermeisje, deze kamer kan schoongemaakt worden aan de deur hangen bij vertrek. Dat zal hem leren. We brengen een saaie dag door in het Smithsonian Institute (ik bedoel, we hebben net een chantage geregeld...), gevolgd door een nog saaiere busrit naar huis. Kathleen haalt ons op. Als we Wallingford Heights op draaien, zie ik direct dat er iets mis is met de voortuin. Ik volg met mijn ogen het pad van losse stenen naar de voordeur en probeer te bedenken wat. Er ontbreekt iets, maar wat? Als ik mijn weekendtas uit de kofferbak van de Huifkar trek, weet ik het ineens. ‘Waar is de boeddha?’ vraag ik. Kathleen bijt op haar lip. ‘O, schatje, ik vind het zo rot voor je,’ zegt ze, ‘hij is gestolen.’ ‘Gestolen?’ Kathleen knikt.‘Het spijt me.’ Ik kijk naar Kelly en we beginnen allebei keihard te lachen. ‘Welke achterlijke doet nou zoiets?’ vraag ik.‘Ik bedoel, behalve wijzelf dan?’ Ik weet niet veel van het boeddhisme, maar waarschijnlijk valt dit onder de karmische gerechtigheid. Zou er dan toch ergens een goddelijke orde heersen in dit arbitraire universum? De volgende morgen spijbel ik van school om Jordans chantagefoto’s te laten ontwikkelen. Dat ik dit zonder problemen doe, is tekenend voor hoe corrupt ik inmiddels ben geworden. Het gaat net zo makkelijk als boodschappen doen of bankzaken regelen. Wat ik eigenlijk ook aan het doen ben. Ik bedenk dat de Wallingford Fotomaat vast geen foto’s zal willen ontwikkelen van naakte mannen die gesimuleerde seks hebben, dus ga ik naar de enige winkel die ik ken die dat misschien wel doet: Toto Foto in de Village, vlak bij Something for the Boys. Ik laat het rolletje achter bij de assistent (homo, knap op de verzorgde homo-achtige manier, maar met een te glimmend vochtinbrengende-crème190 gezicht). Ik zwerf een uur door de buurt om de tijd te doden. Ik loop een winkel binnen die Dionysus heet – oké, zo ging het niet helemaal: ik steek expres de straat over om een winkel die Dionysus heet binnen te lopen. De etalage staat vol opblaaspoppen in leren outfits die elkaar zogenaamd met de zweep bewerken; dat ik spijbel, betekent natuurlijk niet dat ik niets wil leren. Dionysus is schoon en goed verlicht, bijna gezellig, wat vreemd is voor een winkel die vanaf tien uur ’s ochtends leren harnassen met ijzeren punten en prikkeldraadkorsetten verkoopt. Het meisje achter de toonbank heeft een hanenkam, zwarte lippenstift en draagt het uniform van een katholieke meisjesschool. Ze kijkt niet op als ik binnenkom, zo verdiept is ze in een tijdschrift dat Sister Fister heet. De winkel hangt vol met leren parafernalia, allerlei metalen kettingen, clips en opzetstukken, en van de meeste weet ik niet eens wat je ermee moet doen. Ik bewonder een paar dildo’s, sommige zo groot als een honkbalknuppel en één in de vorm van Jezus aan het kruis, maar ik word onweerstaanbaar aangetrokken door de tijdschriften achter in de winkel, in het bijzonder door een sectie ‘Chicks with Dicks’. Ze zitten in doorzichtig plastic, maar aan de omslagen is duidelijk te zien dat de omschrijving volkomen accuraat is. Ik had er eerlijk gezegd geen idee van dat zulke mensen bestaan. Ik werk me enthousiast door stapels ‘hij-dames’ en pik er eentje uit die The Bust of Both Worlds heet, met iemand die Geni Talië heet in de hoofdrol. Alsof iemand Kelly en Doug tot één persoon heeft samengevoegd. Het enige dat Geni nóg perfecter zou maken is als ze, na de seks, zou veranderen in een pepperonipizza. Ik koop het tijdschrift. Terug bij de Toto Foto begroet de assistent me door zijn glimgezicht met een envelop koelte toe te wuiven, alsof hij glimt door wat daarin zit en niet door de industriële vochtinbrenger die hij gebruikt. ‘Zijn die van jou?’ zegt hij en hij staart naar mijn kruis. Ik schud mijn hoofd, maar daar kijkt hij niet naar. ‘Van mijn vriend,’ mompel ik. Best vernederend om als het ware altijd in de schaduw van de pik van je beste vriend te staan.‘Hoeveel krijg je van me?’ vraag ik. Hij geeft me de envelop.‘Laat maar zitten. Maar zeg tegen je vriend dat hij hier altijd welkom is.’

Ik ben iemand die er niet moeilijk over doet de penis van zijn vriend te lenen voor chantagefoto’s, dus heb ik er ook geen enkele moeite mee dat ik ze gratis krijg, maar door de onbedwingbare zin van deze jongen in Doug voel ik me tekortschieten.‘Bedankt,’ zeg ik tegen mijn gympen. Vriend Vochtinbrenger leunt op de toonbank. ‘En zeg dat hij volgende keer ook foto’s van je lekkere kontje moet maken, ja?’ zegt hij, met een zeide-spin-tegen-de-vlieg-achtig glimlachje. Nu is het mijn beurt om me koelte toe te wuiven. Hij houdt zijn hoofd schuin, zoals mooie meisjes en homo’s dat zo goed kunnen.‘Jij hebt niet eens door wat voor een lekkertje je bent, hè jochie?’ Ik heb geen idee wat ik daarop moet zeggen. Hij heeft gelijk, denk ik. Ik heb mezelf altijd best oké gevonden, maar er is niets beters dan een onbeantwoorde liefde om je zelfbeeld naar beneden te halen. De assistent duwt met een vinger mijn kin omhoog en dwingt me hem aan te kijken. ‘Liefje, geloof me,’ spint hij, ‘als ik niet moest werken, gooide ik je over mijn schouder, nam je mee naar mijn huis en dan was je tot dinsdagavond mijn dekhengst.’ Het klinkt misschien vreemd, maar het is eigenlijk het aardigste dat iemand ooit tegen me gezegd heeft. Ik glimlach, draai me om en loop de deur uit, in de blijde wetenschap dat er iemand naar mijn lekkere kontje kijkt. Terug in Wallingford ben ik nog net op tijd voor Engels. Niet dat ik daar bijzonder gemotiveerd voor ben, ik wil gewoon de foto’s zo snel mogelijk aan Nathie geven. Meneer Lucas geeft weer een van zijn schrijfoefeningen als voorbereiding op het eindexamen.‘1984,’ zegt hij op hoogdravende toon.‘Is Orwells visioen uitgekomen? Worden we onderdrukt door sinistere krachten? Of lijkt het meer op Aldous Huxleys Brave New World, waarin het leven draait om irrelevante pleziertjes? Ik wil een opstel van vijf paragrafen over dit onderwerp – stelling, drie inhoudelijke paragrafen en een conclusie.’ Door het hele lokaal heen klinkt het geruis van openslaande schriften en het geklik van klappers als leerlingen velletjes geven aan mensen die onvoorbereid naar de les zijn gekomen, zoals ikzelf. Ik schuif mijn tafeltje naar dat van Nathie en haal discreet de foto’s uit mijn jasje. ‘Wauw,’ fluistert Nathie, terwijl hij naar Dougs pik staart, die als een pendule boven Jordans hoofd bungelt.‘Zou hij ’s morgens kunnen opstaan zonder voorover te vallen, denk je?’ Hij bekijkt snel de rest en levert positief commentaar op zijn talent als pornograaf. ‘Ik schrijf Jordan vanavond nog en stuur hem deze schatjes morgen,’ zegt hij.‘Zo zie je maar: blijf bij mij in de buurt en je hebt Als geld helemaal niet nodig!’

‘Wat ga je schrijven?’ ‘O, je weet wel, het gebruikelijke: “Geef ons tienduizend dollar of we sturen deze foto’s naar je pa en het Republikeins Nationaal Comité”, zoiets.’ ‘Denk je echt hier tienduizend dollar voor te kunnen krijgen?’ Nathie snuift.‘Als Doug minderjarig was geweest het dubbele.’ Achter me schraapt meneer Lucas zijn keel. Hoe een man op krukken in 192 staat is geruisloos te sluipen, mag Joost weten. ‘Illustraties zijn overbodig, heren,’ zegt hij. Ik ben behoorlijk gaar van het weekend in DC en tegen de tijd dat het vrijdag is, sta ik op instorten. Ook Kelly en Kathleen blijven thuis, omdat Kelly’s broer Brad die avond thuiskomt voor de krokusvakantie. We kijken voor de tigste keer naar Victor/Victoria. Julie Andrews is als man ongeveer net zo overtuigend als Barbra Streisand in Yentl, maar dat geeft niet. We kennen de film zo ongeveer uit ons hoofd, niet alleen de liedjes, ook de dialogen. Brad arriveert vóór de film is afgelopen, wat ik jammer vind, want ik ben dol op de scène waarin Lesley Anne Warren in haar onderbroek staat en je zowat haar schaamhaar ziet. Brad zat al op Notre Dame toen Kelly en ik iets met elkaar kregen, dus heb ik hem nog maar een paar keer gezien. Maar nu ik zo’n beetje deel van het gezin uitmaak, begroet hij me alsof we oude vrienden zijn en krijg ik zo’n eenarmige omhelzing die jongens elkaar geven om vriendschap te tonen zonder als homo over te komen. Brad Corcoran is precies zijn vader. Als je de fotoalbums van Kathleen en Jack bekijkt uit de tijd dat ze studeerden (wat Kelly en ik een keer gedaan hebben op een bijzonder koude zaterdag, afgelopen winter), zou je zweren dat het Brad was en niet dokter Corcoran die toen het middelpunt was van saaie borrels van zijn Delta Ramma Lamma Ding Dong-dispuut. Dat slanke sprinterslichaam, die tandpastareclameglimlach, de gebeeldhouwde zongebruinde trekken: hij heeft het allemaal. Ik voel me ongemakkelijk. Brad heeft zijn vriendin meegenomen: een vierkant gebouwd hockeymeisje met een haarband, Kit genaamd. Ze is een van die hartelijke kaktypes die algemeen omschreven worden als een persoonlijkheidje, waarmee eigenlijk bedoeld wordt dat ze hun mond niet kunnen houden. Wallingford zit er vol mee: bazige, gespierde vrouwen die om een of andere onverklaarbare reden favoriet zijn bij zwakzinnige patriciërs; je weet wel, Barbara Bush-achtigen en zo. Het is een beetje een lastige reünie. Kit lacht te veel en te hard om niets bijzonders en Brad vraagt denigrerend naar Kelly’s ‘dansdingetje’, alsof haar toekomstige studie en levensambitie voorbijgaande grillen zijn. Kathleen is duidelijk blij haar zoon te zien, maar is even duidelijk ontdaan vanwege zijn dat-was-komisch-man-verhalen van het goeie ouwe Delta Ramma Lamma Ding Dong. Kathleen, Kelly en ik zijn, op onze eigen functioneel disfunctionele maniertje, de afgelopen maanden een minigezinnetje gaan vormen, een gezinnetje dat meer overeenkomst lijkt te hebben met Kathleens neurotische katten dan met deze twee dartele dodo’s. Gelukkig gaan Brad en Haarband ergens in Wallingford nog even wat drinken met vrienden, zodat Kathleen, Kelly en ik onze broodnodige tv en rust krijgen. Het is Kwart over Stikdonker als ik uit mijn coma word gewekt door een herriemaker. Eerst denk ik dat het Brad is die laat thuiskomt, maar terwijl ik in mijn ogen wrijf, realiseer ik me dat het Brad is die vroeg is opgestaan en nu op de vloer, met zijn voeten onder het logeerbed, sit-ups doet. Hij is duidelijk geestelijk niet in orde. Ik gluur zo onopvallend mogelijk naar zijn gladde buik en soepele beenspieren, maar als hij omhoogkomt voor zijn laatste sit-up betrapt hij me. Oeps. ‘Sorry dat ik je wakker heb gemaakt,’ fluistert hij en hij glimlacht met twee rijen tanden, zoals Kelly dat ook doet. ‘Sgoed,’ murmel ik.‘Ik moet er toch uit.’ Dat is een leugen, en een die ik nog moet nakomen ook! Dus slof ik door de gang naar de badkamer om te plassen. Als ik terugkom, sla ik de deur bijna tegen Brads hoofd, omdat hij push-ups doet op het smalle stukje vloer voor onze bedden. Hij springt op en zijn lichaam klapt als een Zwitsers zakmes recht. Hij staat dicht bij me. Hij masseert de plek waar zijn borstkas overgaat in zijn schouders en de spieren trillen onder zijn huid. Zijn ogen zijn groen als Ierse weilanden. ‘Ga je mee joggen?’ vraagt hij. Joggen? Nu? Ik steek nog liever spelden in mijn ogen. Brad buigt zich voorover, strekt zijn armen en zijn boxershort kruipt omhoog langs zijn heupen. ‘Ja, is goed,’ zeg ik. Watje. Ik zoek wat kleren bij elkaar uit de stapel op de vloer – in dit geval mijn gympen, een bermuda en een oud Chorus Line-T-shirt dat zo verwassen is dat de dansers ledematen missen. Vergeleken met Brad in zijn strakke outfit van Notre Dame zie ik eruit als een dakloze. We lopen op onze tenen het huis uit, rekken en strekken een belachelijk korte tijd op het boeddhaloze gras en verdwijnen dan de vroegeochtend mist in. Brad praat irritant veel op dit vroege uur, maar aangezien ik na twee straten al hyperventileer, ben ik hem dankbaar voor zijn geratel, ook al betekent dat nog meer verhalen over de machtige tijden op Notre Dame. Ik heb de fut niet om hem te vertellen dat ‘machtig’ een woord is dat beter past bij de zwarte burgerrechtenactivisten uit de jaren zestig dan bij Reaganofiele dispuutjongens uit de jaren tachtig.

Daarna zaagt hij door over 194 zijn sollicitatiegesprekken voor allerlei geestdodende baantjes op Wall Street. Maar hij heeft mijn volle aandacht als hij zijn T-shirt uittrekt, zodat ik me kan concentreren op de spikkeltjes op zijn rug die in het zonlicht puur goud lijken. Zelfs de sproeten op zijn schouders lijken te glanzen van gezondheid. Maar als je denkt dat ik enig genot beleef aan het bewonderen van de afgetrainde, gespierde gestalte van de broer van mijn ex-vriendin, van de zoon van de man die me anaal gevingerd heeft tot ik een stijve kreeg, dan heb je het mis. Met elke stap die ik zet, komen akelig duidelijke, onwelkome gedachten aan dokter Corcoran bovendrijven en het lukt me niet ze tegen te houden. ‘Weet je, ’Dward,’ zegt Brad (als een echte verenigingsjongen heeft hij al een bijnaam voor me), ‘je moet een keer met ons meegaan naar het meer. Het is daar echt machtig vissen.’ ‘Echt waar?’ puf ik. ‘Klinkt fantastisch...’ (Je vader heeft me een stijve gegeven. Je vader heeft me een stijve gegeven. Je vader heeft me een stijve gegeven.) ‘Zeil je ook?’ ‘Jazeker,’ lieg ik, ‘ik ben een geboren zeiler...’ (Je vader heeft me een stijve gegeven. Je vader heeft me een stijve gegeven. Je vader heeft me een stijve gegeven.) Ik ren tien vervloekte kilometers, hoewel ik halverwege zeker weet dat ik een klaplong heb. Erger is dat Brad last heeft van dat competatieve Kennedybroertjes-die-football-spelen-op-het-grasveld-voor-de-jachtclub-gevoel, waardoor we het op de een of andere manier binnen de drie kwartier doen. Mijn gezicht is tegen de tijd dat we terug zijn zo rood en nat dat ik eruit moet zien als Carrie op haar prom-avond. Kit is wakker en moppert op Brad dat hij haar niet gewekt heeft om te gaan joggen, bla, bla, bla. Ze geeft hem een Bloody Mary, het eerste verstandige dat een van hen doet sinds ze hier zijn. Ik plof op de bank neer. ‘Heb je honger?’ vraagt ze met haar veel te harde stem. ‘Ik ben bosbessenpannenkoeken aan het bakken.’ Ik schud mijn hoofd. Brad zegt dat ik als eerste mag douchen, dan gaat hij wel ontbijten. Ik sjok de trap op en ontdek dat Kathleen en Kelly nog op één oor liggen, een van de redenen waarom ik dol op ze ben.

Ik leun met mijn voorhoofd tegen de koele tegels als het douchegordijn wordt opengerukt. Ik schrik me bijna een hartaanval, net als Janet Leigh in Psycho. ‘Hey, ’Dward. Kom er eens uit, man!’ roept Brad. ‘Of ben je Bruin aan het trekken?’ Hij mept met de rug van zijn hand op mijn bil en lacht alsof hij vindt dat hij een geweldige grap gemaakt heeft, waar hij eigenlijk wel gelijk in heeft. Ik trek het gordijn weer dicht en probeer Franse werkwoordjes te vervoegen om mijn pik te laten slinken. ‘Kom, kom, je hoeft je niet voor me te schamen,’ zegt Brad.‘Ik woon in een studentenhuis. Ik zie de hele dag naakte gozers.’ Dat beeld helpt niet echt. J’aime, tu aimes, il aime... ‘En trouwens,’ zegt hij, ‘je hoeft je nergens voor te schamen, hoor. Een gespierde Italiaanse gozer als jij hoeft alleen maar een beetje te trainen. En hoppa, voor je het weet ben je in vorm.’ ‘Echt waar?’ vraag ik. ‘Tuurlijk,’ zegt hij en hij trekt het gordijn weer open. ‘Als je wilt kan ik je wel helpen met wat dingetjes.’ Ik hoop dat hij dat niet zo sexy bedoelt als het klinkt, maar het is moeilijk om daar achter te komen, omdat hij poedelnaakt achter me staat. ‘Als je niet opschiet kom ik erbij, hoor!’ Zo vader, zo zoon, neem ik aan en ik zet de kraan op koud.

De week daarop lijkt wel een commandotraining. Elke morgen staan Brad en ik bij het akelig vroege ochtendgloren op om onze long-inklappende jogen gymnastiekoefeningen te doen, die nog het meest op Grieks-Romeinsworstelen lijken. Het is een marteling, niet alleen omdat mijn spieren zo verkrampen dat ik tril als iemand met Parkinson, maar ook omdat het begeleidende homo-erotische commentaar van Brad me gek maakt. (Een keer knijpt hij zelfs in mijn schouderspieren en zegt: ‘Hé, ’Dward, als je een meisje was, zou ik je nu neuken.’) Maar een beetje homo-erotisch commentaar doet veel voor je conditie. Brad hoeft me maar glimlachend met zijn Ierse ogen aan te kijken en voor ik het weet maak ik van die push-ups waarbij je tussendoor in je handen moet klappen. Ik beloof Haarband en hem zelfs dat ik een keer op Notre Dame langskom om wat ‘machtige vaatjes’ te legen. De volgende zaterdag neemt vader Nozem de trein naar Hoboken om onze postbus te legen. Er ligt een brochure van de zomercursussen van het Lincoln Center (blijkbaar staan we op de mailinglijst), maar nog geen reactie van Jordan. Ik ga de stad in, maar houd eerst een stop op het herentoilet van Penn Station, om vader Nozems boordje en bril te verwijderen. Paula staat al voor het theater als ik aan kom rennen. Haar kleine druppelhandjes leggen knopen in en uit haar sjaal, die net zo paars is als haar linkerschoen. Vanaf de overkant van de straat roep ik naar haar op de grootse manier van iemand die vertrekt voor een luxe cruise en tussen het verkeer door zigzag ik naar haar toe. ‘Sorry dat ik zo laat ben,’ hijg ik. ‘Maak je geen zorgen, haarballetje,’ zegt ze. Ze kroelt in mijn baard en neemt mijn gezicht tussen haar handen. ‘Je bent er nu en we zijn samen en dat is het enige wat belangrijk is, of niet soms?’ Ik houd ook van Paula, maar vraag me af waarom ik niet de gebruikelijke ‘je bent te laat’-preek krijg. Ze kijkt me met haar Disney-ogen aan en ik zie een dunne blauwe ader kloppen onder de roomwitte huid van haar voorhoofd. ‘Gaat het wel?’ vraag ik. Haar doek-op-spot-aan-glimlach is geforceerd. Ze knijpt in mijn schouder en vist een draadje van mijn visgraten-sportjasje, of misschien moet ik zeggen: van vader Nozems visgraten-sportjasje.

‘Vergeet nooit dat, wat er ook gebeurt, ik er altijd voor je zal zijn,’ zegt ze. Wat is er verdomme aan de hand? We gaan naar Neil Simons nieuwste toneelstuk, Brighton Beach Memoires, dat afwijkt van zijn gebruikelijke stadskomedies. Het is een autobio hoe-ikvolwassen-werd-verhaal – alsof er daar al niet meer dan genoeg van zijn. Maar waarschijnlijk zal elke schrijver ooit wel eens in zijn leven over zijn kindertijd moeten schrijven en Neil Simon is in ieder geval zo slim geweest om het zijne grappig te maken. Toch snap ik niet wat er zo geweldig is aan de jongen die de hoofdrol speelt. ‘Vertel me nou eens,’ zeg ik tegen Paula als we het theater uit lopen, ‘wat heeft die Matthew Broderick dat ik niet heb?’ ‘Behalve een agent en de hoofdrol in een topstuk op Broadway?’ vraagt Paula.‘Niets, eigenlijk.’ ‘Precies! Ik bedoel, ik had die rol minstens zo goed kunnen spelen. En ik was een stuk grappiger geweest – minder, je weet wel, doorleefd.’ ‘Absoluut,’ zegt Paula. ‘Wil je bij de toneeluitgang wachten om zijn handtekening te vragen?’ ‘Tuurlijk.’ Het steegje staat vol met de gebruikelijke losers en fantasten zonder een echt leven. Zo heel anders dan wij, serieuze acteurs die meer willen leren over ons vak. We belanden in de rij achter een stel theaterverslaafde dames met blauwspoeling, die herinneringen ophalen aan Brighton Beach en de Grote Depressie. Paula vist een zakspiegeltje uit haar tas, die ze gemaakt heeft van een blauwe knuffelsmurf. Ik vraag hoe het met Gino is. ‘O, het is uit,’ zegt ze, en ze doet iets met haar krullen. ‘Echt waar? O, wat erg.’ ‘Welnee, dat vind je helemaal niet erg. Hij is een zak.’ ‘Dat is waar. Ik snap niet wat je in hem zag.’ Paula klikt haar spiegeltje dicht en stopt het weg. ‘Hij begeerde mij, Edward,’ zegt ze. ‘Niet omdat ik grappig en talentvol en slim ben, maar gewoon omdat hij me een lekker stuk vond.’ Ze kijkt naar beneden en grijpt haar borsten beet, alsof ze ze wil wegen. ‘Niemand op school heeft dit lichaam ooit begeerd,’ zegt ze. ‘Niemand! Iedereen wilde de dunne meisjes zoals Kelly en Ziba. Persoonlijk vind ik die fascinatie voor meisjes met de bouw van jongetjes een teken van onderdrukte homoseksuele begeerte, maar dat is weer een ander verhaal. Waar het om gaat is dat Gino dan misschien wel minder hersens heeft dan een garnaal, maar hij houdt er wel van om iets vast te kunnen grijpen als hij neukt.’ Ze demonstreert het door haar vlezige kont met beide handen vast te grijpen.‘En hij wilde het altijd, Edward. Elke dag, de hele dag, alleen maar neuken, neuken, neuken, neuken, neuken, neuken, neuken, neuken, neuken! De blauwspoelingen kijken om. Paula negeert ze. ‘En een tijd lang was dat magnifiek,’ zegt ze. ‘Maar toen kocht hij een vibrator voor me en realiseerde ik me dat ik iets miste.’ ‘Hij gaf je zeker geen orgasme, hè?’ zeg ik. ‘Veel erger,’ zegt ze en ze steekt haar pinkje op.‘Ook kleiner dan een garnaal.’ Dit moet je dus nooit zeggen tegen iemand die niet tevreden is over de grootte van zijn apparaat.‘Mag ik je iets vragen,’ zeg ik.‘Is het echt zo belangrijk hoe groot je, eh... bent?’ ‘Ligt eraan,’ zegt Paula. ‘Voor mij, tja... Zie je deze brede, kind-barende heupen?’ Ik knik. ‘Dan heb ik nog twee woorden voor je: grote vagina.’ De blauwspoelinkjes voor ons draaien zich om en lopen met afkeurende gezichten het steegje uit. Terwijl ze zich langs ons wringen mompelt er een: ‘Slet.’ Paula’s Disney-ogen worden groot.‘Hoorde je wat ze tegen me zei?’ ‘Ja, slet,’ zeg ik. ‘Ja!’ roept ze en ze klapt in haar druppelhandjes.‘Is het niet magnifiek?’ De menigte begint zich te verspreiden, meer uit verveling dan door Paula’s schuine praat. Verschillende acteurs uit de show komen naar buiten, maar geen Matthew. Uiteindelijk staan alleen wij er nog. ‘Hij wacht waarschijnlijk op het “alles veilig’-signaal”,’ zegt Paula. ‘Zou hij ons uitnodigen in zijn kleedkamer?’ vraag ik. ‘Zou kunnen.’ Dat zou niet de eerste keer zijn. Paula en ik zijn zo bij Angela Lansbury geweest na Sweeney Todd en bij Geraldine Page na Agnes of God. De echt grote theatersterren doen dat soort dingen gewoon. ‘Misschien maken we zoveel indruk met onze serieuze acteursvragen dat hij ons uitnodigt om tussen de opvoeringen door een hapje mee te komen eten. En dan kunnen we vrienden worden en kan ik een baantje krijgen als zijn eerste vervanger...’ ‘Dat zou perfect zijn!’ zegt Paula.‘Dan zou je een baan hebben en hoef je je geen zorgen te maken over...’ ‘Zorgen maken over wat?’ ‘O niets. Is dit steegje niet hemels? Ik ben dol op dit soort steegjes.’ ‘Nou, kom op. Wat is er met jou? Je doet de hele tijd al zo vreemd.’ ‘Oké,’ zegt ze,‘laten we wat gaan drinken. Dan hebben we het erover.’

‘Waarover?’ ‘O, niets, echt. Kom, Joe Allen’s zit maar een paar straten verder...’ ‘Nee. Je vertelt het me NU.’ ‘Maar ik doe het liever...’ ‘Zus!’ ‘Je hebt de Sinatra-beurs niet.’ Ze zegt het zo snel dat ik niet zeker weet of ik haar wel goed verstaan heb. ‘wat zei je?’ vraag ik. ‘Dat je de Sinatra-beurs niet hebt. Ze hebben hem aan een of ander neefje van hem gegeven – Anthony Nogwat, uit Hoboken. O, Edward, ik was in tranen om je.’ De muren van het steegje komen op me af. Ik word duizelig en moet de deur vastgrijpen om niet te vallen. Paula wrijft met haar handje over mijn rug. ‘Ze zeggen dat hij nooit aangenomen zou zijn, tot dat beursgeld gedoneerd werd...’ Dit kan niet. Dit gebeurt mij niet. ‘... en dat ze van gedachten veranderd zijn toen ze zich realiseerden dat er misschien meer geld aan zat te komen.’ Tienduizend dollar weg. ‘Ach, de hele toestand is gewoon absurd,’ zegt ze,‘volkomen absurd.’ Haar stem klinkt ver weg, alsof ik onder water zit. ‘Maak je geen zorgen, Edward, je vindt wel een andere manier om je school te betalen. Ik weet het zeker.’ Ze omhelst me, maar ik blijf stijf als een plank staan. De deur gaat open, we worden opzij geschoven. Matthew Broderick stapt naar buiten, met een baseballpetje op en een leren jas aan. ‘O, sorry,’ zegt hij in het voorbijgaan.‘Ik had jullie niet gezien.’

Zo gauw als ik terug ben sprint ik naar de telefooncel op station Wallingford (ik voel me net Superman) en draai Nathies nummer. Stan neemt op. ‘Huizzze Nudelman,’ zegt hij, met nadruk op de z. Net als Fran praat ook hij aan de telefoon nadrukkelijk bekakt. ‘Ha, meneer Nudelman, met Edward. Is Nathie thuis?’ Ik houd de hoorn vervolgens van mijn oor af, vanwege het gebruikelijke geschreeuw, maar tot mijn verrassing praat hij op normale sterkte. ‘Nathan is even weg,’ zegt hij. ‘Hij had het over computerapparatuur die van de vrachtwagen was gevallen, haha.’ Ik weet het niet en ik wil het niet weten. ‘Komt hij snel terug?’ vraag ik. Ik word claustrofobisch in de cel, dus rek ik het snoer zo ver mogelijk uit en ga buiten op de stoep staan om gulzig de vochtige lentelucht in te ademen. ‘Tja, hij moet ooit een keer eten. Is alles oké, Eddie?’ Ik weet niet waarom, maar zijn laatste vraag troost me, maar brengt me tegelijkertijd ook in paniek. Nee, het is niet oké, helemaal niet oké zelfs, maar ik kan onmogelijk vertellen waarom. Ik wil naar mijn mammie. ‘Wilt u hem vragen als hij terug is of hij op me wil wachten?’ ‘Tuurlijk,’ zegt hij.‘Zeg, je bent vast behoorlijk opgewonden over Juilliard, hè?’ Ik weet niet wat ik daarop moet antwoorden. Natuurlijk gaat het ook nog regenen, en dan geen koel, verfrissend buitje – nee, van die benauwde New Jersey-smogregen. Vader Nozems visgratensportjasje begint te jeuken en ik trek het uit en prop het onder een arm alsof het een grijs dood dier is. Op elke straathoek moet ik van arm wisselen, want het wordt steeds natter en zwaarder. Ik versnel naar jogsnelheid in de hoop dat ik dan minder nat word en probeer ondertussen te begrijpen wat er gebeurd is. Ik kan alleen bedenken dat Frank Sinatra het stukje in The New York Post gelezen moet hebben en dat hij toen Juilliard erover gebeld heeft. En toen heeft hij, in echt Hoboken laat-nooit-een-kans-lopen-stijl, waarschijnlijk de naam van zijn neefje laten vallen en, in die echte geldinzamel-lik-de-kont-van-potentiële-donoren-stijl, heeft Laurel Watkins precies gedaan wat hij wilde.

En dat allemaal van míjn tienduizend dollar! Het is jammer dat Nathie nu nooit volwassen zal worden, maar het is duidelijk dat ik hem zal moeten vermoorden. Tegen de tijd dat ik bij de Nudelmans ben, ben ik volkomen doorweekt. Ik hang tegen de deurbel en hoor Fran schreeuwen: ‘verdomme, wie gaat de deur opendoen?’ Ik stap uit mijn modderige gympen, deels uit beleefdheid, maar voornamelijk omdat mijn voeten jeuken als een gek en ik zo snel mogelijk wil krabben. Ik ga zo meteen uit mijn vel barsten, ik voel het. Nathie doet open. ‘Jezus,’ zegt hij en hij bekijkt me van top tot teen, ‘wat heb jij gedaan? De ark gebouwd?’ ‘Frank Sinatra heeft mijn beursgeld gejat.’ ‘godverdomme, wat...?’ Drie kamers verderop schreeuwt Fran: ‘nathan, alles goed?’ ‘beetje tourette, mam,’ brult hij terug. ‘Je hebt geen Tourette,’ zeg ik en ik wrijf met met mijn blote voeten over de mat tegen de jeuk. ‘Dat weten ze niet,’ zegt hij. ‘Waarom denk je dat ze nooit luisteren naar wat ik zeg?’ Soms word ik echt een beetje bang van hem. Mijn natte jasje laat ik op de linoleumvloer vallen en ik leun tegen een wandkleed om op adem te komen. ‘Wacht, ik ga even een handdoek voor je halen,’ zegt Nathie.‘Fran heeft dat wandkleed laten reinigen.’ Hij rent op een sukkeldrafje de gang door en trekt ondertussen zijn afzakkende broek op. Ik buig me voorover, steun met mijn handen op mijn knieën. De spiraalpatronen op het linoleum lijken op die meteorologische kaarten na het nieuws en maken me duizelig. Ik doe mijn ogen dicht. Nathie komt terug met een kamerjas met palm beach hilton op het borstzakje en neemt me mee naar de waskamer, waar ik mijn kleren in de droger stop. Ik vertel hem het hele afschuwelijke verhaal en leg bijzondere nadruk op het feit dat dat hele beursgedoe zijn idee was. Nathie kijkt me niet aan terwijl ik vertel, maar scheurt geconcentreerd wasverzachterdoekjes in kleine stukjes. ‘Oké,’ zegt hij als ik klaar ben, ‘eerst moeten we wat eten. Kom, ik heb koosjere dadelkoekjes in de keuken staan.’ ‘Ik heb geen honger,’ zeg ik. Nathie knippert met zijn kraaloogjes.‘Jezus, je bent echt kwaad, hè?’ Ik drum met een hand op de wasmachine. Hij galmt als een blikken trommel. ‘Nathie, vorige maand had ik tienduizend cash in mijn handen en nu heb ik niets meer omdat ik naar jouw kaaskopplannen geluisterd heb!’ ‘Stel je niet zo aan,’ zegt hij en hij loopt als Winnie de Poeh naar de koekjestrommel.‘Je had die tienduizend dollar helemaal nooit gehad als ik er niet geweest was.’ Hij trekt het deksel van de trommel. ‘Weet je zeker dat je geen dadelkoekje wilt? Ze zijn lekker, hoor.’ Ik schud mijn hoofd. ‘Dit is gewoon een tijdelijke tegenslag,’ zegt hij kauwend. ‘Dit zijn gewoon de risico’s van het vak. We hebben Jordan altijd nog achter de hand, of niet soms?’ Chantage als iets dat je achter de hand hebt voor als je geldwitwasplannen mislukken, zit me niet helemaal lekker... Nathie slaat me op mijn rug. ‘Je bent gewoon moe, joh,’ zegt hij. ‘Kom, ik breng je naar huis.’ Hij grist een sleutelbos van het haakje naast de deur. ‘Maar je hebt geen rijbewijs,’ zeg ik. ‘Jawel hoor, kijk maar.’ ‘Ja, maar dat is vals.’ ‘Dat weten alleen jij en ik,’ zegt hij en hij rammelt met de sleutels. Als ik thuiskom, is het huis stil en donker, en een diepe depressie omhult me als een nat laken. Tienduizend dollar, godverdomme. Ik buig voorover om de katten te begroeten. Vanuit de huiskamer roept een onduidelijke stem mijn naam. Ik sta op, loop naar binnen en zie een ineengedoken gestalte in een hoekje van de bank liggen. Ze heeft er voor zichzelf een plekje vrijgemaakt temidden van de gebruikelijke rotzooi en heeft haar armen om haar opgetrokken knieën geslagen. Ik zie alleen haar blonde kruin in het licht vanuit de gang. ‘Kathleen?’ ‘Kathleen is er niet,’ mompelt ze in haar knieën.‘Laat een bericht achter na de piep.’ Op de salontafel staan twee wijnflessen, de ene is leeg, de andere bijna.‘Dit is Edward,’ zeg ik,‘wil je doorgeven dat ik me zorgen over haar maak?’ Ik haal de flessen weg en zet ze op de bladmuziek van Godspell op de piano, zodat ze geen kringen maken. ‘Je bent een schat,’ zegt Kathleen en ze maakt ruimte op de bank door een transistorradio, een rol keukenpapier en twee telefoonboeken opzij te schuiven. Ze klopt op het vrijgekomen plekje, het Internationaal Erkende Signaal voor: ‘Kom op dit morsige, door koekkruimels geteisterde stuk meubel zitten.’ Ze kijkt me met rode, vochtige ogen aan. ‘Denk jij dat ik alcoholist ben?’ vraagt ze.

Ik knik. Kathleen zucht. ‘Ja, ik ook. Dat betekent natuurlijk dat ik hulp moet zoeken, en dat terwijl ik zelf in de geestelijke gezondheidszorg zit.’ Ze knippert met haar ogen, alsof ze er niet zeker van is dat ze het goed ziet. ‘Waarom heb je een badjas van het Palm Beach Hilton aan?’ Ik trek de stof stevig om mijn benen om er zeker van te zijn dat er niets uit hangt.‘Mode,’ zeg ik. Kathleen legt een slanke hand op mijn pols. ‘Weet je,’ zegt ze vanuit het niets,‘Brad vond je erg aardig.’ Dat had ik al gedacht door de manier waarop hij zijn kruis tegen mijn kont aan wreef terwijl hij mijn rug probeerde te breken. ‘Ik wou dat ik over hem hetzelfde kon zeggen,’ zegt Kathleen. Ze draait op een kussen achtjes met een vinger.‘Begrijp me niet verkeerd. Ik hou zielsveel van mijn zoon. Maar tussen ons gezegd en gezwegen vind ik hem niet erg aardig.’ Dat is nogal wat om over je eigen zoon te zeggen. Kathleen pinkt een traan weg.‘Hij is precies als zijn vader geworden.’ Ze moest eens weten. Ze staat op en pakt de fles wijn van de piano. ‘Ach, zo raar zou ik dat niet moeten vinden,’ zegt ze. ‘Iedereen zegt altijd al dat Brad precies zijn pa is en dat Bridget op mij lijkt.’ ‘En Kelly dan?’ vraag ik. Kathleen kijkt naar de fles en zet hem weer terug. ‘Kelly,’ zegt ze. ‘Ik krijg geen hoogte van Kelly. Ze heeft zoveel geheimen. Telkens als ik denk dat ik haar begrijp, verrast ze me weer. Ze is net een matroesjkapoppetje; je weet wel, er zit er steeds nog een in.’ Ze wankelt langs de muur met familiefoto’s en staart ernaar alsof ze ze nog nooit eerder gezien heeft. ‘Kelly is mijn hoop voor dit gezin.’ Ze wijst naar mijn jeugdportret, dat ik uit de rommella gered heb. ‘Kelly en jij. Jullie weigeren allebei te zijn wat anderen van jullie verwachten.’ Ze glimlacht.‘Dat bewonder ik in jullie.’ Het voelt raar dat een volwassene je bewondert. Kathleen bestudeert haar bruiloftsfoto, Miss Kuisheidsgordel 1961. ‘Moet je mij zien,’ zegt ze. ‘Ik had geen flauw idee. Ik stopte in mijn eerste jaar met studeren om te trouwen en werd op onze huwelijksreis zwanger van Bradley. Ik heb mijn meisjes dan ook op het hart gedrukt dat ze het, als het tot seks komt, voorlopig oraal moeten houden. Niemand is ooit met jong geschopt van een pijpbeurt.’ Woorden naar mijn hart. Ze loopt onzeker naar de bank en gaat op de leuning zitten. ‘Weet je, Edward, ik ben echt dol op jullie. Ik zou alles voor jullie doen: liegen, bedriegen, stelen – moorden als dat nodig is. Maar ik moet zeggen dat ik ook begrijp hoe jouw moeder zich voelde. Natuurlijk vind ik het verkeerd dat ze jullie in de steek heeft gelaten, maar je hebt er geen idee van hoe het toen voor ons was. Daar zaten we in onze buitenwijken, brachten onze kinderen van sport naar hobby’s, bakten brownies voor goede doelen, en ineens lagen er overal boeken en tijdschriften die ons vertelden dat we onszelf moesten Actualise204 ren en Bevrijden. Maar we moesten neuzen schoonpoetsen en luiers verwisselen. Het voelde alsof we de boot gemist hadden.’ ‘Maar je bent toch gebleven,’ zeg ik. Ze glimlacht en woelt door mijn haar. ‘Ik had het voor geen geld van de wereld willen missen. Maar als ik het over mocht doen, denk ik niet dat ik zo vroeg kinderen zou krijgen. Ach, ik weet het niet. Het maakt nu ook allemaal niet meer uit.’ Ze veegt mijn haar uit mijn ogen en kijkt me aan. ‘Wat ik probeer te zeggen, Edward, is: laat geen twintig jaar van je leven voorbijgaan voor je op die boot aanmonstert.’ Ik strek mijn armen naar haar uit en ze omhelst me. Haar aanraking is totaal anders dan die van haar dochter, of haar man, of haar zoon, nu ik het daar toch over heb. Het is de omhelzing van een moeder, warm en troostend, en ik leg mijn hoofd in haar schoot. We genieten samen in het donker van ons slaperige, trieste stukje geluk. We worden opgeschrikt door een luidruchtig gebonk op de deur. De katten vliegen de gang door en maken krassende geluiden op het parket.‘Ik doe wel open,’ zeg ik. Ik doe de voordeur open en daar staat als een explosie van hete lucht mijn stiefmonster voor me.‘Zatanskieeeeeend!’ gilt ze. Ik gooi de deur dicht. ‘Wie was dat?’ roept Kathleen vanuit de huiskamer. ‘Jehova’s getuigen,’ zeg ik. Dagmar begint weer te bonken. Ik trek het gordijntje van het kleine raampje naast de deur opzij. Door het reliëfglas ziet ze er vervormd uit, alsof haar gezicht aan gort is gemept. Als dat zou kunnen. ‘Wat moet je?’ roep ik. ‘Iek veet dat jai het was!’ schreeuwt ze. ‘Jai hebt diet gedaan! Jai hebt diet gedaan!’ Ze duwt een bankafschrift tegen het glas. ‘Ga naar huis, mens. Ik weet niet waar je het over hebt.’ ‘open daize deur!’ brult ze en ze begint weer te bonken. Vanuit de gang hoor ik Kathleen mompelen: ‘O, jezus christus.’ Ze staat op, waggelt naar de deur, doet open en blaft: ‘Luister eens heel goed, dame, in dit huis lopen gestoorde mensen naar de kelder, niet naar de voordeur!’ Dagmar doet een stap achteruit en schudt haar hoofd. Haar verwaaide krullen kronkelen als die van Medusa. ‘Hij heeft geld van mijn rekening gestolen,’ zegt ze en ze geeft het afschrift aan Kathleen. Kathleen kijkt ernaar en dan naar mij; haar gezicht is zo dichtbij dat ik haar adem voel.‘Is dat waar, lieverd?’ Ik mag dan Een van de Beste Jonge Acteurs van Amerika zijn, ik weet niet of ik het in me heb om tegen Kathleen te liegen. Over wat dan ook. Ik haal diep adem en kijk haar recht in haar ogen. ‘Ik heb Dagmars geld niet,’ zeg ik. Hé, dat klopt! ‘Dit moet een vergissing zijn,’ zegt Kathleen tegen Dagmar. ‘Misschien heeft Al het opgenomen en is hij vergeten...’ ‘Nein!’ blaft Dagmar.‘Hai weet niet... Dat ies niet mogelijk.’ Ze grist het afschrift terug. ‘Maandakmorgen vroeg bel iek de afdeling Finanziële Stoin van Juilliart,’ zegt ze en ze klinkt als een Gestapo-officier uit een Tweede Wereldoorlog-film. Ik voel mijn maag naar mijn knieën zakken. ‘Misskien koenen zai me vertellen vie deze LaChance Jones is.’ Het Kwaad. Het Kwaad. Het Kwaad. ‘Het gaift niet hoe lang het duurt,’ zegt Dagmar en ze zwaait met een kromme vinger naar mijn neus, ‘iek gaif niet op totdat jai hiervoor naar de gevankenies gaat, zzatanskieeeend!’ En je ouwe moer. ‘Nou, bedankt dat je bent langsgekomen,’ zegt Kathleen terwijl ze de deur sluit.‘Het was me een afschuwelijk ongenoegen.’ Dagmar draait zich op haar naaldhakken om en druipt in zichzelf mompelend af. Kathleen doet de deur dicht en leunt ertegenaan.‘Ze moet fantastisch zijn in bed,’ zegt ze.‘Dat is de enige verklaring.’ Ik overweeg Nathie te bellen voor advies, maar eerlijk gezegd ben ik zijn aanpak een beetje zat. En ik wil het er ook niet met Kathleen over hebben, hoe begrijpend ze ook is. Ik wil gewoon naar bed en dan heel, heel erg lang slapen en vergeten dat ik ooit geboren ben. Ik val in een diepe, droomloze slaap. Tot ongeveer drie uur ’s morgens; dan zit ik stijf rechtovereind in bed en ontdek ik dat ik in mijn slaap al het beddengoed – dekens, lakens, zelfs de matrasbeschermer – van me af heb getrapt. Ik lig stijf als een plank, mijn hartslag bonkt in mijn oren en ik bedenk stap voor stap hoe ik word voorgeleid en berecht en vervolgens in de gevangenis beland waar ze tony’s teef op mijn kont tatoeëren. Uiteindelijk word ik in de gevangenis vermoord en stuurt God mijn eeuwige ziel naar de vurige krochten van de hel om voor eeuwig te branden, omdat ik een heel, heel slecht mens ben. Zoals Hamlet zegt: ‘Mijn wandaad is groot. Ziet, ze reikt naar de hemelen.’ Klaarwakker door mijn eigen gedachten sta ik om vijf uur ’s morgens op en neem de enige 206 ontsnappingsweg die ik kan bedenken: ik ga absurd lang joggen. De volgende dag houd ik de hele tijd op school de klok in de gaten en bid dat Laurel Watkins óf een andere baan gekregen heeft, óf zo hard op haar hoofd geslagen is dat ze zich Edward Zanni, Gloria d’Angelo en de Katholieke Sociëteit Voor Vastberaden Jongeren niet meer kan herinneren, tot ik me herinner dat Laurel Watkins zwanger is. Dan probeer ik telepathisch haar weeën op te wekken, zodat ze niet aanwezig is als Dagmar belt. De mededeling komt via de luidspreker op het moment dat meneer Lucas de lege, decadente levens van de niets uitvoerende rijken in The Great Gatsby bespreekt. ‘Wil Edward Zanni zich zo snel mogelijk op het hoofdkantoor melden? Edward Zanni, zo snel mogelijk naar het hoofdkantoor.’ Mijn klasgenoten maken dat ‘oooh’-geluid dat leerlingen maken als iemand wordt weggeroepen naar het kantoor, geheel onwetend van het feit dat de eerstvolgende keer dat ze me zien in het nieuws van acht uur zal zijn, in een oranje overall. Ik voel me eerlijk gezegd vreemd kalm, bijna opgelucht dat het liegen en bedriegen nu eindelijk voorbij is. Loyaal tot het bittere einde loopt Nathie met me mee. Niet om te bekennen, hoor, alleen voor morele steun. (‘Waarom zouden we er allebei voor moeten zitten?’ zegt hij. ‘Je hebt veel meer aan me als ik buiten blijf.’) We gaan het kantoortje binnen. Geen gewapende agenten, die ik wel verwachtte, alleen het geluid van rammelende typmachines en mensen die gewoon hun werk doen. Een van de secretaresses wenkt me vanachter de balie. ‘Edward, er is een dame aan de telefoon die je dringend wil spreken.’ Een dame? Ik grijp de hoorn. ‘Hallo?’ ‘O, goddank,’ zegt de stem aan de andere kant van de lijn. ‘Paula?’ ‘Luister,’ zegt ze, ‘je moet nu meteen naar het politiebureau van Kramptown komen.’ ‘Waarom? Wat is er?’ ‘Tante Glo is gearresteerd.’

Kelly is niet aanwezig bij het achtste lesuur en ik vervloek mezelf omdat ik haar geleerd heb onopgemerkt te spijbelen. We hebben een auto nodig, en snel. Nathie en ik lopen vier scheikundelokalen af voor we Doug eindelijk vinden. Hij lijkt opgelucht dat hij een excuus heeft om aan meneer Nelsons onnoemmelijk saaie les te ontsnappen. Gedrieën rennen we naar Dougs huis en zijn oude Chevrolet. Ik kan eigenlijk beter zeggen dat Doug en ik naar zijn huis rennen om de ouwe Chevy op te halen en dan terug te keren om Nathie op te pikken, die als een puppy hijgend achter ons aan loopt. Ik betwijfel of Dougs koekblik in staat is om helemaal naar Kramptown te rijden, maar het is onze enige optie, dus onder het rijden aai ik over het dashboard, of wat daarvan over is, en probeer het oude beestje aan te moedigen om nog een stukje verder te rijden: ‘Schat, nog een klein stukje.’ Omdat ik Laurel Watkins plompverloren over de de telefoon heb verteld dat ik in aanmerking kom voor de beurs, verwachtte ik eigenlijk dat Dagmar en zij achter mij aan zouden zitten, niet achter tante Glo. Ik ben ook verbaasd over de voortvarendheid van de sterke arm der wet in dezen. Volgens mij heeft tante Glo niet aan Laura Watkins verteld waar ze woont, dus is het me een raadsel hoe ze achter haar adres zijn gekomen. Maar aangezien dit de eerste keer is dat ik me aan fraude en verduistering schuldig maak, ben ik niet echt bekend met het protocol. Nadat we een paar keer verkeerd zijn gereden (dat ik een crimineel ben betekent nog niet dat ik weet waar het politiebureau is), komen we eindelijk bij het gebouwtje, een karakterloze bakstenen doos. We racen door de gang en ik leg een sceptisch kijkende receptioniste uit voor wie we komen. Ze wijst naar een paar kuipstoelen die lekker zouden moeten zitten, maar dat niet doen, en zegt dat we daar kunnen wachten. Nathie en Doug bladeren door oude nummers van Reader’s Digest en ik ijsbeer over de geboende vloer. Ik wilde dat ik rookte om mijn zenuwen in bedwang te houden, in plaats van te masturberen, dan kon ik nu een sigaret opsteken. Geloof het of niet: ik ben op dit moment bezorgder om tante Glo dan om mijzelf. Ze moet doodsbenauwd zijn. De receptioniste roept ons en draagt ons over aan een ambtenaar die ons door een lange gang naar een slecht verlichte ruimte brengt, gemeubileerd met overvolle bureaus. Hiertussen zit tante Glo op een hoge stoel, kletsend en lachend met de fine fleur van Kramptown, alsof ze de tijd van haar leven heeft. Zoals in die oude films waarin kleine Timmy of Bobby verdwijnt en iedereen gek is van ongerustheid tot ze hem in het politiebureau, aan het bureau van de hoofdinspecteur vinden, likkend aan een ijsje, met een te grote politiepet op zijn hoofd. Tante Glo ziet ons en zwaait vrolijk met een dik handje. ‘De KE’tjes!’ gilt ze, alsof ze een feestje geeft en blij is dat we er eindelijk zijn.‘En Maya Angelou!’ Ik draai me om, om te zien of de eminente dichteres inderdaad achter me staat (ik geloof werkelijk alles op dit moment), maar in plaats daarvan sta ik oog in oog met een donkere, bebaarde priester, die verontrustend veel op vader Nozem lijkt. Even ben ik bang dat de arme man uit een klerikale verdachten-line-up is geplukt, maar dan bedenk ik dat tante Glo waarschijnlijk ‘mijn Angelo’ zei. Mocht ik me ooit afvragen hoe ik er over vijftien tot twintig jaar uit zal zien, dan hoef ik alleen maar bij de Kerk van de Heilige Verlosser in Hoboken, New Jersey, langs te gaan en vader Angelo d’Angelo op te zoeken. Door de jaren heen hebben we elkaar al een paar keer ontmoet, maar pas nu ik mezelf een paar keer als vader Nozem heb verkleed, realiseer ik me hoeveel we op elkaar lijken. Goed, er zitten grijze haren in zijn krullen en hij ziet er, geloof het of niet, atletischer uit dan ik (ik wist niet dat priesters aan fitness doen), maar verder zijn we – excuseer het woordgrapje – uit hetzelfde kruishout gesneden. Ik vind hem op een verwarrende manier aantrekkelijk. Angelo lijkt niet echt blij me te zien. Hij loopt rechtstreeks naar zijn moeder. ‘Mama, alles goed met je?’ vraagt hij. Tante Glo noemt hem weer Maya Angelou en geeft hem een knuffel die je makkelijk zou kunnen verwarren met een chiropractische behandeling. En dan pas zie ik Paula, die zich afzijdig probeert te houden, in plaats van, zoals gewoonlijk, in het middelpunt van de belangstelling te staan. Misschien omdat ze slechts een balletpakje en een lange tulen repetitierok aanheeft. Ze ziet eruit als een Victoriaanse hoer, opgepakt wegens tippelen in de verkeerde eeuw. Ik loop naar haar toe. Ze kijkt niet blij. ‘Op dit moment vragen twee zusters in de oefenruimte zich af waarom de derde zonder hen naar Moskou is vertrokken,’ moppert ze. Tante Glo wil haar plaats afstaan aan Angelo (‘Je ziet er moe uit, mijn schat’) en stelt ons allemaal aan elkaar voor. Ik vind het knap dat ze de namen van alle agenten heeft onthouden (agent Atkinson, agent Barker, agent Salazar) tot ik zie dat ze naamplaatjes dragen. ‘Hebben jullie honger?’ vraagt ze aan ons. ‘Willen jullie een donut? Deze aardige politiemannen willen vast wel delen.’