4. EEN ZONDAG WANDELEN DOOR DE POLDER

 

 

Het viel Joost wel moeilijk om het „geheim van de omkeer” er niet uit te flappen, maar hij bracht het toch op om te zwijgen en te luisteren met de uitdrukking van een sfinx, wat zo goed als niemand opviel, behalve zijn vijand Henri Verwoerd, maar Henri zei er ook niets over. Hij behoorde tot de stille wroeters, die alles wat ze te weten komen op een ongelukkig ogenblik uitspelen en dat ogenblik, oordeelde Henri, was nog lang niet gekomen want hij wist te weinig, maar net genoeg om geïnteresseerd te zijn. Hij zou er nog wel achter komen waarom Tenhaaf opeens weer de oude was en Joost zo aartsvaderlijk keek maar niets zei, als de jongens er zich in verdiepten wat er gebeurd kon zijn en waarom hij zo chagrijnig was geweest. Vanessa, die nog steeds met Mara tekende, vond het tekenen van haar leerlinge maar een beetje „lauw gekrabbel”, dat nergens op leek... het was niet eens lelijk. Daarmee kon Mara het wel doen, maar het was nu eenmaal niets voor Mara om dan maar braaf , ja, dat zal wel, het spijt me” te zeggen.

„Ik weet ook eigenlijk helemaal niet wat ik wil... al dat koppies tekenen!” zei ze verveeld.

„Je kunt moeilijk meteen aan de top staan.” Vanessa bekeek fronsend het werk van haar pupil. „Modetekenen vind je fijn... soms. Illustreren vind je mooi... soms. Met karikaturen tekenen kun je je brood niet verdienen. Waarom doe je ook niet eens mee aan het ontwerpen van een affiche? Dat zit binnenkort weer in de pen. Ik kan je nou wel les blijven geven, maar het is geen volledige opleiding en die baan van je doe je ook al met tegenzin.”

„Ja, omdat je van de kunst niet kunt leven, ik zeker niet, beginnelingetje als ik ben. Ontwerpster in een confectiebedrijfje... het stelt niets voor, het is een lachertje en je moet alles doen behalve ontwerpen.” Ze duwde het papier van zich af. „Ik weet heus wel dat je niet zo maar aan de top bent, maar waar doorbreek je het kringetje?” „Hard werken en tevreden zijn,” zei Vanessa kalmpjes. „Jouw kans komt heus wel als je werk uitsteekt boven de middelmaat, maar je zult er nog wel wat jaren op moeten wachten. Denk nou alsjeblieft niet: Dan hoéft het voor mij niet meer, want dat is natuurlijk kolder. We kunnen trouwens niet allemaal sterren worden en wie zegt, dat jij dat ooit wordt... zeker niet als je zo onevenwichtig werkt als je het nu doet.”

„Jij kunt makkelijk praten,” zei Mara ontevreden. „Jij, met al je free lance opdrachten en je bekendheid!”

„Ik heb het echt niet cadeau gekregen... laat dat tekenen nu maar!” Vanessa schonk koffie, troostte meteen een van haar huilende spruiten en ging er daarna rustig bij zitten.

Toen vertelde ze Mara voor het eerst hoe groot, bijna alle geluk verslindend, de moeilijkheden waren geweest toen ze met tekenen begon.

„Ik viel van de ene moeilijkheid in de andere en toen, ook via een tekening van mij, mijn broer onschuldig in de gevangenis terechtkwam, beschuldigd van beroving met dodelijke afloop, was ik ten einde raad. De verdediger die ik wilde, wenste mij niet te helpen, omdat ik hem, óók met een tekening, verschrikkelijk beledigd had... ik kan aan die tijd alleen maar met huivering terugdenken. Als ik toen Norbert niet had ontmoet, die mij en m’n hele familie uit de put heeft gewerkt, dan zou mijn broer nou nog zitten, dan zouden mijn ouders kapot zijn van verdriet en met mij zou het ook niet best zijn gegaan. Norbert heeft voor ons ... voor mij gevochten. Ik houd zielsveel van Norbert en hij van mij, want anders waren we de eerste jaren van ons huwelijk niet heelhuids doorgekomen. Bij mij kwam toen de terugslag pas, ik was over mijn toeren ... lastig, onevenwichtig... jaloers ... enfin, noem maar op. Ik jankte om alles. Dat heeft twee jaar geduurd. Toen kreeg Norbert een auto-ongeluk, dat vrij goed afliep maar hij lag toch een maand in het ziekenhuis. Toen kwam ik tot de ontdekking wat een roofbouw ik op zijn liefde en geduld had gepleegd, hoe moeilijk ik zijn leven had gemaakt. Ik kwam tot de ontdekking, dat ik niet zo hulpeloos was en best een en ander zélf kon regelen nu hij er niet was, inplaats van hem met de kleinste moeilijkheden te omstrengelen als verstikkend onkruid. Het klinkt hard, maar zo was het toch. In die maand werd ik volwassen. Ik realiseerde me, dat ik gelukkig was omdat ik Norbert had mogen behouden en ik wist ook, dat ik niet door kon gaan op de oude voet. Hij was, uit louter liefde, ook te toegevend geweest. We hebben het allemaal uitgepraat. Norbert had twee jaar lang het gevoel gehad, dat hij iemand die zoveel had meegemaakt zó moest ontzien, dat hij aan iedere gril en huilpartij toegaf en al mijn dom, onnodig jaloers geleuter steeds maar weer zachtjes wegpraatte... de arme! Enfin, Norbert genas dus van zijn ongeluk en ik van mijn kuren. We begonnen een nieuw leven, de kinderen kwamen en het werd allemaal anders. We hebben het heel fijn met elkaar en met de kinderen en ons werk. Denk dus niet dat je geluk en sukses vanzelfsprekend kunt oprapen. Ik geloof, dat jij op het ogenblik ook allebei tegelijk wilt... sukses én geluk... wie is de man in je leven, Mara, of mag ik dat nog niet weten? Zijn gezicht ken ik van een paar kanttekeningen, waar je jezelf mee hebt verraden... het is het enige wat je goéd tekent op het ogenblik.”

,,Ik weet niet of je kunt spreken van de man in mijn leven.” Mara keek Vanessa aan zonder haar te zien, de blauwe ogen hadden een naar binnen gekeerde blik. ,,We gaan zondag samen uit, maar we zijn alleen maar vrienden tegen wil en dank. Hij mag me wel en toch verweert hij zich tegen me, iets in mijn karakter of mijn tekeningen of weet-ik-wat zint hem niet. Hij is net een egel, als je naar hem wijst, verdwijnt hij onder zijn stekeldak. Ik mag hem wel... eh ...” „Je vindt hem zelfs erg aantrekkelijk!” vulde Vanessa aan. ,,En voor je het weet ben je tot over je oren op hem verliefd. Vandaar je rusteloze stemming en je tekengeknoei... bén je verliefd op hem, Mara?”

„Dat is wel een erg regelrechte vraag!” Mara’s blosje kroop weer over haar wangen. „Ik heb ’m maar een paar keer ontmoet en ik voel me erg tot hem aangetrokken, ondanks zijn moeilijk karakter. Dat doet er op de een of andere manier niets toe. Verliefdheid is trouwens nog geen liefde. Mag je die woorden eigenlijk nog wel gebruiken zonder voor onnozel uitgekreten te worden?”

„Wat bedoel je?” Vanessa’s grote ogen werden nog groter. „Leg me dat eens uit.”

„Tegenwoordig heb je het toch alleen maar over ’Sex’!” Mara barstte in lachen uit toen ze Vanessa’s verblufte gezicht zag. „Hoe denkt U over sex, mevrouw? Hoe denkt u over sex, juffrouw ... hoe denk je over sex, kleine meid van elf jaar? Je wordt er compleet mee om je oren geslagen, je wordt tot vervelens toe door kranten, bladen, de radio en de T.V. ’voorgelicht’ en uiteindelijk zoek je het toch wel zelf uit, volgens karakter en aanleg en eigen inzicht. Ik laat me door niemand dwingen in de richting van een modeverschijnsel.” „Vind jij sex een modeverschijnsel?” informeerde Vanessa met twinkeltjes in haar ogen.

„Zoals het tegenwoordig opgelepeld wordt, zeker,” zei Mara overtuigd. „Daarom vroeg ik hatelijk of liefde en verliefdheid uit de oude doos zijn, snap je? Ik kan niet voor anderen praten, maar ik vind zoals het nu gepresenteerd wordt het hele gevoelsleven, ieder onderdeel van liefde en verliefdheid net de anatomische les, van Rembrandt. Iedereen staat te staren op dat ontlede ’iets’, dat eens een gaaf, levend mens met eigen gevoelens, leed en geluk was. In zekere zin vind ik die al te grote openheid een klinische toestand, die niets meer te maken heeft met 'voorlichting’ en nauwelijks met liefde of verliefdheid’. Mara... Mara... wat ben je weer 'romantisch’ en dat mag je toch alleen maar zijn als je liederen kweelt... of het nu ’Pop’ is, gewoon maar een liedje, operette of musical of opera... dan is het nog 'Liefde’, snap je ... waarmee ik maar zéggen wil... nou ja, wat wilde ik eigenlijk zeggen?”

„Datje ouderwets verliefd bent, denk ik,” zei Vanessa uiterst laconiek. „Ik gun het je, kind... en als je het niet erg vindt, ren ik nou naar de deur. Norbert parkeert zijn wagen net op het tuinpad en hij is gewend om feestelijk ingehaald te worden door vrouw en eventueel door het kroost. Hij heeft trouwens nauwelijks één voet in de hal of hij begint al te roepen ’Vanessa, waar hang je uit?’ maar dat heb je vaak genoeg meegemaakt.”

Mara ruimde intussen punctueel haar tekenspullen op en luisterde naar het vrolijke rumoer in de hal. Vanessa mocht het dan de eerste jaren verkeerd hebben aangepakt, ze wist nu dubbel goed hoe ze uit de buurt van het slop van verveling en alledaagsheid moest blijven. Het was Mara opgevallen, dat Vanessa als Norbert thuiskwam alle tijd bleek te hebben. Ze holde niet gehaast voor het eten, ze begon niet meteen alle wandaden van de kinderen op te dissen en evenmin de dingen, die haar tegen waren gelopen. Mara kon het begrijpen. Als een man de hele dag heeft gewerkt, verlangt hij ook wel een half uurtje rust en aandacht.

„De avond is lang genoeg,” zei Vanessa altijd, wijs geworden door vroegere ervaringen.

Mara fietste naar huis, ze had genoeg om over na te denken.

Ze voelde zich op de bewuste zondag en de zaterdag ervoor als het kleine meisje dat uit moet en het mooie weer aan de hemel kijkt. Op zaterdagmorgen ging ze de stad in en kwam na enkele uren thuis met een beige broekpak en een blauwe bloes met dito schoentjes. „Ik vond het groene mooier maar het vloekte bij mijn ogen!” Aldus dochter Mara, die zich nooit bijzonder druk om haar kleren had gemaakt.

„Ik vind dit heel mooi,” zei haar moeder, die nooit aanbood om mee te gaan als Mara kleren ging kopen en dat zelf ook liever niet wilde. „Je hebt een goede keus gedaan en je was er ook echt aan toe.”

Ze wierp een waarschuwende blik in de richting van man en zoon. Joost had zijn mond al open om commentaar te leveren. Het bleef bij: „Nou moe, mijn zus wordt hip!”

„Ja, fijn, hè? Ik mag een dag uit zonder de vleugelen van broer Joost boven mijn hoofd!” Mara nam haar nieuwe spullen op en liep naar boven.

„Als ze soms net zo gezellig wordt als Denise en Nora...” bromde Joost met een tijdschrift voor zijn gezicht. „Dat heb je als je zussen verkikkerd zijn ... jammer van Mara!”

„Misschien jammer voor jou maar bemoei je er niet mee,” verzocht zijn moeder kort. „Het zijn jouw zus en jouw leraar die belangstelling voor elkaar schijnen te hebben, maar dat is nog geen reden om ze nauwlettend in de gaten te houden.”

„Als je het anders ziet, dan spreek ik je nog wel over een paar jaren!” protesteerde Papa. „Als je het waagt om morgenochtend uit het raam te gaan hangen sleur ik je hoogstpersoonlijk terug. ”

Deze strenge waarschuwing weerhield Joost wel van luidruchtig meeleven en uit het raam hangen, maar toen Mara op de zowaar zonnige vroege zondagmorgen het tuinpad afwandelde voelde ze Joosts ogen in haar rug, vanachter de gordijnen, en ze zag de bewondering in Rolands ogen.

„Wat zie jij er stralend uit. Blauw is je kleur, maar dat is geen wonder met ogen als de jouwe... Dag Mara!” Haar hand lag een ogenblik in de prettig stevige greep van de zijne. „Stap in, kind. Het weer is met ons... eh... slaapt Joost nog?”

„Nee, die zit achter het gordijn naar ons te loeren!” berichtte Mara droog en ze wuifde omslachtig in de richting van het gordijn boven het portiek.

„Wat een duvel ben je toch!” Roland schoot in de lach. „Voor we gaan rijden wil ik nog even vragen of je werkelijk door het polderland wilt wandelen.”

„Ja hoor, heerlijk uitwaaien, geen bossen, geen heuvels... lekker vlak land met koeien en lammeren... neem alsjeblieft van die verrukkelijke binnenpaadjes waar je nauwelijks verkeer ziét.” Ze wilde de keus aan hem laten maar hij zei eerlijk dat hij niet zo goed op de hoogte was met wat zij wandelen in de polder noemde en hij tot zijn spijt bekennen moest, dat het bij hem meestal rijden over de snelwegen bleef.

„Ik heb vorig jaar heerlijk gewandeld in de buurt van Opmeer en nadat we in Alkmaar hadden gewinkeld, zijn we via Purmerend met de wagen allerlei landelijke weggetjes gereden, terug naar Opmeer. Er konden nauwelijks twee wagens elkaar passeren, maar daar maakt niemand zich driftig om, zoals in de stad of op de grote weg. Rij dan die richting uit... richting Hoorn ... we ..

„Wie waren ’we’?” vroeg Roland, want dat bleek het enige te zijn dat belangrijk was, de rest kwam later wel.

„Een vriendin van m’n moeder en haar dochter, dus geen vriend als je dat soms dacht,” zei Mara ronduit, zoals haar gewoonte was. „Ik weet zeker dat je het dacht!”

„Ik moet nog wennen aan je recht toe, recht aan methode!” Het klonk geamuseerd en toch een tikje geërgerd. „Ja, ik dacht dat je het over een vriend had.”

„Ja? Nou, dat is dan niet zo. Ik vind het een van de vervelende dingen van deze tijd ..." mijmerde ze en kapte haar zin onverwachts af. „Ach nee, wat doet het ertoe. Ik geniet gewoon van kleine stille dorpen in de prille morgen en ik kijk graag huisjes... enorm, wat hebben de mensen buiten toch allemaal een prachtige huizen! Zelfs de simpelste boerderij is omgebouwd tot een beeldschoon huis. Jonge mensen in de stad moeten het maar met een laatje van een woondoos doen... een flatje... om van de heel oude woonwijken maar niet te spreken. Het is alleen zo jammer, dat er, als ze eenmaal gaan breken, alleen maar van die stapeldozen in de plaats komen. Ik geloof, dat de meeste mensen een flat toch weer zien als een doorgangshuis naar een eigen woning.”

„Ik hoor je graag hardop denken.” Roland voelde wel dat ze hem achterdochtig aankeek, maar hij gaf geen nadere uitleg. „Ik zou eigenlijk ook wel graag weten welke zin je plotseling inslikte. Het ging over een van de vervelende dingen van ’deze tijd’ en ik heb een hekel aan onafgemaakte zinnen.”

„Ik dacht dat je het geleuter zou vinden en daarom hield ik op. Ik wilde alleen maar zeggen, dat er tegenwoordig zoveel woorden met een dubbele bodem zijn, dat ze de nieuwe betekenissen er in een nieuw woordenboek wel eens bij mogen vermelden. Als je het over een vriend hebt, moet je er wél meteen bijvertellen, dat het 'echt alleen maar een vriénd is en niet méér’, en als je het over een nicht van je hebt, kun je er onderhand meteen wel bijvertellen, dat je echt alleen maar een familielid bedoelt, om over 'versieren’ maar niet te spreken, en zo gaan we maar verder. Ik vind het normaal dat een nieuwe tijd ook nieuwe woorden meebrengt, maar zo’n arm oud woord op te knappen met twee of drie betekenissen, zodat het onderhand door zijn poten zakt... waarom lach je?”

„Om jouw bizarre woordenkeus. Ik vind het kostelijk... ga dóór!” Roland had zich in tijden niet zo geamuseerd.

„Nee, ik weet niks meer,” zei het kind met de bizarre woordenkeus.

,,Ik deed het helemaal niet om leuk te zijn, ik méén het.”

Roland herinnerde zich nog woordelijk de uiteenzetting over het woord ,,Sex” en schoot opnieuw in de lach. Hij vond Mara bij nader inzien een kostelijk kind met heel eigen ideeën waar ze ronduit over praatte. Het kon haar niets schelen of ze antiek, onnozel of zot gevonden werd. Haar mening was tenslotte net zoveel waard als die van andere mensen en Mara wilde geen duplikaat van wie dan ook zijn. Wie haar niet kon aanvaarden zoals ze was maakte zich er dan maar vrolijk over of werd er kwaad om. maar dat liet haar koud. Als een zaal vol mensen beweerde dat ze een toneelstuk, een muziekstuk of een schilderij mooi vonden en Mara vond dat nu juist niet zo, dan kwam ze er rond voor uit, dat ze er niets aan vond. Zo’n houding kan gauw omslaan in iedereen tactloos op de tenen trappen maar zover kwam het dan toch weer niet, omdat Mara ook een groot gevoel van medelijden en medeleven had meegekregen. Dat waren de hoedanigheden van Mara, die Roland pas later kon gaan waarderen omdat hij het nu allemaal nog niet wist, maar wel boeide Mara hem werkelijk en hij kon zich niet meer voorstellen, dat hij haar destijds niet onmiddellijk had teruggebeld.

„Vond je het vreemd, dat ik je niet belde, Mara?” Hij sloot zo onverwachts aan op zijn gedachten dat hij er zelf van schrok, want de opmerking viel buiten het gesprek. „Sorry, maar ik dacht na over ’Mara’ en kwam tot de ontdekking, dat ik me niet meer kon voorstellen waarom ik je niét belde.”

„Waarschijnlijk omdat je me te haaierig vond en dat ben ik ook wel,” constateerde Mara. „Ik ben niet het lieve ideale meisje maar ik geloof eerlijk gezegd niet, dat ze bestaan. Ze kunnen best ideaal lijken maar daarom zijn ze het nog niet. En vrouwen zijn diep in hun hart allemaal jaloerse katten en ik ben nog brutaal ook... dat zeiden mijn zussen tenminste altijd. Ik had graag een zus van gelijke leeftijd willen hebben en ik vind het wel erg, dat ik nooit contact met Denise en Nora kon krijgen, misschien dat ik daarom die venijnige tekening maakte ... die me nog steeds niet best zint. Geen wonder dat ze er destijds razend om waren. Vreemd, dat je in één gezin al zo’n 'partijenstelsel’ hebt en dat is echt niet de schuld van onze ouders. Had jij daar nooit last van?”

„Ik heb... had maar één broer en we trokken altijd samen op, hij was zes jaar jonger dan ik. Hij leeft niet meer.” Zijn toon hield duidelijk in dat verder vragen ongewenst was.

„Dat is erg triest,” zei Mara rustig en zonder zich iets van het taboe aan te trekken. „Je zult hem wel missen.”

„Ja, heel erg, maar laten we nou niet over mijn broer praten... als je m’n zondag niet wilt bederven!” Korter en duidelijker kon niet en Mara knikte berustend, ze had het volkomen begrepen.

Als ze begon met zich door dergelijke opmerkingen gekwetst te voelen kon ze de vriendschap beter meteen beëindigen. Hij had haar immers tevoren gewaarschuwd ... geen inmenging in zijn privéleven. Hij kon blijkbaar helemaal niet over zijn broer praten. Misschien was het nog te kort geleden, dat Rolands broer was overleden en waren de omstandigheden bijzonder tragisch. Ze zat nogal stilletjes voor zich uit te staren, tot Roland vroeg wat eraan scheelde.

„Wasje boos over mijn opmerking? Ik bedoelde het niet onvriendelijk,” voegde hij eraan toe.

„Nee, dat neem ik wel aan, maar je zegt bij jou gauw te veel en je weet niet waarom. Dat is moeilijk. Je zwijgt maar gewoon als ik weer iets zeg dat je niet zint. Je kunt niet voortdurend over en weer verontschuldigingen blijven maken. Ik stop er tenminste mee.” Ze wuifde het onderwerp weg. „Kijk eens, hoe sprookjesachtig mooi één zo’n bollenveld kan zijn! Als je even wilt stoppen dan neem ik een paar foto’s.”

„Ja, overmorgen is het waarschijnlijk vergane glorie en zijn de bloemen al gekopt!” Ze liepen samen naar een dammetje met een rustiek verzakt hekje en Mara nam vlug een paar foto’s.

„Je fotografeert beslist even goed als je tekent, dat zie ik aan de vlotte manier waarop je kijkt en knipt. Zal ik een foto van jou nemen voor het bollenveld?” vroeg Roland maar Mara schudde beslist haar hoofd.

„Nee hoor, dat hoeft niet. Ik teken de mensen liever en ik fotografeer graag bloemen, landschappen en leuke interieurs, dat is ook een hobby van me. Als ik mensen knip dan moeten ze het toch niet wéten, want dan vind ik er niets aan.”

Roland nam toch een foto met een heel klein toestelletje, dat hij in zijn zak had en dat, terwijl Mara druk bezig was met het fotograferen van een veulen met ma in de wei.

„Handig toestelletje!” waardeerde Mara. „Ik wist niet eens dat je een toestel bij je had, het zal wel een gekke foto zijn maar dat hindert niet. Zullen we van hieruit wandelen? Je kunt je auto hier heel goed laten staan.”

De zon scheen maar het waaide vrij koud over het open land. Mara knoopte een rood hoofddoekje om, de waaiende haren voor haar gezicht verveelden haar. Met de handen diep in de zakken van haar leren jasje wandelde ze naast Roland. Voor slenteren was het te koud, zodat ze behoorlijk grote passen moest nemen om hem bij te houden.

„Héérlijk die harde wind!” riep ze. „Ik moet alleen lopen als een dragonder om jouw passen bij te kunnen houden. Het hindert niet, ’t gaat best, het staat alleen een beetje onbehouwen, maar daar kan ik nou ook niets aan doen.”

„Ik kan geen kleine passen nemen, zullen we langzamer lopen of zal ik je trekken?” Roland stak haar zijn hand toe.

„Dat hoeft niet. Ik ben niet moe. Ik kan uren lopen en zelfs draven als het moet, ook tegen de wind in!” Ze lachte vrolijk, knipperend tegen de zon en met rode wangen van de wind. „Als ik adem over had ging ik nog zingen ook!”

Een kwartier later werd het tempo toch wel iets trager en ze vroeg ronduit zoals haar gewoonte was: „Zeg, geldt dat aanbod van een kwartier geleden nog? Ik wil nou wel een steuntje. Jij rent met zevenmijlslaarzen, geloof ik!”

„Natuurlijk wel en laten we het dan maar zo doen, hè, eigenwijs produkt!” Met zijn arm om haar schouder kwam ze heel wat gemakkelijker vooruit recht tegen de wind in en Roland kon zijn pas iets meer naar de hare regelen.

„De paden op ... de lanen in...” neuriede Mara. „Nou ... lanen... Voor de verandering is zo’n wandeling door het vlakke land onnoemelijk fijn. Het is weer zo anders als bos, hei of zee of bergen en dalen. Je bent als stadsmens dolgelukkig met de rust en het buiten zijn en het zien van vogels en het hóren... kijk... die reiger... sierlijk, hè?”

„Ja, en dat daar is een kieviet.” Ze keken het vlugge diertje na en daarna plukte Mara lila bloempjes. „Dat is altijd een van m’n liefste bezigheden geweest toen ik klein was... wat bloempjes plukken en mee naar huis nemen. Moeder zette m’n slappe boterbloemen en klaverbloemen altijd in een jampotje. Ik ben de enige thuis die met bloemen thuiskomt van een wandeling... pa ook wel, maar die kóópt ze gemakshalve!”

Roland leunde tegen een hek en keek geamuseerd naar de neerhurkende Mara, die als een kikker naar een nieuw polletje bloemen sprong omdat ze geen vlekken op haar pak wilde hebben en dus niet durfde knielen. Ze gaf totaal niets om het decorum en waarom zou ze ook? De gele regenjas en het rode hoofddoekje verknoeiden de indruk van het elegante beige pak volledig, maar dergelijke dingen hinderden Mara niet. Anderhalf uur later kwamen ze totaal verwaaid terug bij de plaats waar de wagen stond.

„Heerlijk uitgewaaid!" genoot Mara en peinzend voegde ze eraan toe: „Ofschoon ... eh ... ik me afvraag of dit ook jouw voorstelling wel is van gezellig uitgaan?” „Ik vond het glorieus,” verzekerde Roland. „Ik kon me niet beter wensen, maar je durft een meisje geen wandeling door de polder voor te stellen als ze dat zélf niet doet, althans niet als je haar voor het eerst mee uit neemt.”

„Gelukkig dan maar en nou heb ik honger als een wolf!” Ze smeet regenjas en hoofddoekje onverschillig achter in de wagen, en zag er weer aardig uit. Haar stoffige schoenen poetste ze met een zakdoek af, wat Roland de hartige en welgemeende uitroep: „Zeg viespeuk!”, ontlokte.

„Ja, nou... enfin, bedankt!” Ze graaide de lap die hij uit de bergruimte haalde uit zijn hand en poetste met zorg verder. „Zo, dat is ook weer gebeurd. Die zakdoek zal ik maar even onder de mat stoppen, want die kan ik niet meer in m’n tas bergen. Waarschijnlijk vergeet ik ’m dan wel en dan heb jij een herinnering aan een winderige zondagwandeling. Ik voel me weer helemaal nieuw... jij ook?” „Jij bent verrassend nieuw, daar heeft de wind part noch deel aan en je bent prettig gezelschap.” Zijn glimlach was meer ontspannen dan ooit tevoren. „Ik vind dit een ideale manier om een zondag door te brengen. Zullen we dan nu maar gaan eten? Dat hebben we eerlijk verdiend. Jij mag zeggen waar dat zal zijn, want jij kent de weg hier blijkbaar goed.”

„In Nibbixwoud!” Het antwoord kwam zo prompt dat het duidelijk was dat ze het plan al gekoesterd had. „Het is tegenover de kerk aan de grote weg, maar als het geen schitterend weer of toeristenseizoen is, zie je weinig auto’s, behalve van de mensen die daar ook willen gaan eten. Later op de middag is er muziek maar dat hoeft voor mij niet. Het eten is er heerlijk!”

„Zeg, je hebt toch geen belangen bij dat restaurant?” Roland schoot in de lach. „Jij kunt momenteel alleen maar aan eten denken, dat hoor ik wel.”

De rit naar het hotel bedroeg maar een luttel aantal kilometers door rustige dorpjes, langs een mooi huis dat „Opa Gijs” heette en waarvan Mara zich hardop afvroeg, wat voor geschiedenis erachter schuil ging of achter de naam „Het grote verschil”.

„Het is origineler dan ’De Wilgenhoek’ of weet ik wat!” Ze geeuwde verstolen achter haar hand. „Ik houd van namen lezen en huisjes kijken maar ik ben blij dat we er zijn... daar is de kerk... héél groot voor zo’n klein dorp, zoals gewoonlijk ... en daar is het restaurant en het is er nog heerlijk rustig!”

Mara deed het diner werkelijk alle eer aan en met zichbaar genoegen. Roland begon zich steeds meer te amuseren. Als je met Mara uitging nadat je vriendschap met haar had gesloten, dan deed ze zo gewoon vriendschappelijk en zonder koketterie, dat het ronduit grappig werkte. Ze had net zo goed met een vriendin uit kunnen zijn, ze verwachtte geen komplimentjes, ze babbelde alleen als ze er zin in had en nu had ze uitsluitend belangstelling voor het niet te versmaden diner. Roland had het niet anders gewild, maar een mens is inkonsekwent tot en met en al amuseerde de situatie hem, hij voelde zich evenmin gevleid. Mara had stilletjes pret, want ze gaf Roland strikt wat hij gewenst had: Gezellig vrienden zijn en niets meer, dus toonde ze zich volkomen ongeïnteresseerd in het feit dat ze met een, knappe jongeman uit was, die het aanzien en extra belangstelling best waard was. Ze begreep ook wel dat het hem hinderde al hield hij zich sportief.

’Nee, jongenlief,’ dacht ze, met neergeslagen ogen een hartig hapje op haar vork schuivend. ’Het zal je echt niet lukken om vandaag van mij een aanminnige blik of glimlach los te weken. Je zou nou natuurlijk wel graag een beetje flirten, gezellig aan tafel, met een glaasje wijn... nou, het is enorm gezellig maar afspraak is afspraak. Als ik geen woord teveel mag zeggen over je zorgvuldig behoede privéleven dan zijn we toch gewoon kameraden die een dagje samen uit zijn en geen centimeter méér’.

Na het eten bood Roland Mara een sigaret aan die ze accepteerde met de onverschilligheid van een kwajongen, zonder lachje, zonder „dank je wel”, zonder een vleug charme. Het bleef even stil, ze rookten zwijgend. Mara keek naar de boerderij aan de overkant, waar twee kleine poesjes argeloos bij het hek speelden.

„Mara, wat is dit voor spelletje?” De vraag kwam zo onverwachts, dat ze hem verschrikt aankeek.

„Spelletje?” echode ze. „Ik weet niet wat je bedoelt.”

„Dat weet je drommels goed. Ik denk dat het spelletje de naam draagt: Ik zal je wel leren! Ik heb het misschien wel verdiend.” „Och...” Ze trok een gezicht tegen de sigaret die haar te scherp was en drukte het ding omstandig uit in de asbak. „Ik ben best tevreden met deze dag. Ik amuseer me kostelijk en het is jou toch ook niet te doen om een eh... hou-m’n-handje-vast spelletje. Moét lat dan altijd? Op die voorwaarde sloten we geen vriendschap.”

„Neen, dat weet ik heel goed en daarom is het niet nodig, dat je je verdedigt en je heel anders gedraagt dan je bent. Je hoeft niet' voortdurend op je hoede te zijn, bang dat je iets verkeerd zegt of doet. Zeg maar rustig wat je denkt...” Ze zwegen beiden, in de stille zaal klonk de donkere, allesbehalve mooie maar zo enorm boeiende stem van Hildegard Knef: „Wie niet gek wordt, is niet normaal ...” en daarna het mooie ,, Ich bin den Weiten Weg gegangen ...” „De stem van een bijzondere vrouw,” zei Roland. „Daarvoor kunnen ze van mij een handvol zangeressen cadeau krijgen, voor één lied van haar.”

„Ik weet het, ik heb de plaat en ik heb het boek dat ze geschreven heeft. Het is onvoorstelbaar, dat er zoveel in een tot nu toe betrekkelijk kort leven gebeuren kan en dat je zo sterk staat in het leven. Ik heb nog nooit zo geboeid geluisterd naar een gesprek op de T.V. als naar het gesprek dat zij met Duys had... hoewel... gesprék. Er wordt vreselijk veel geleuterd op de beeldbuis, maar naar haar had ik nog een uur langer kunnen luisteren... Intussen, onder begeleiding van Hildegards stem, heb ik kunnen nadenken over dat, wat je over Meine Wenigkeit hebt gezegd. Misschien heb je gelijk maar wanneer doet een mens het eigenlijk goed? Je vond me eigenwijs, eigengereid, je was bang, dat ik me teveel met jouw zaken zou bemoeien ... op de een of andere manier. Zo ben ik niet en evenmin de kwajongen van deze dag... ik durfde mezelf niet te zijn... heel gewoon... Mara. Ik vind het wel prettig, dat je me op mijn fout hebt gewezen. Als je me niet aanvaarden kunt zoals ik ben, dan spijt het me maar van nu af doe ik niet mooier of lelijker dan normaal... zoiets houdt een mens toch niet vol... toneelspelen bedoel ik. Natuurlijk bleef het toch nogal steken, dat je me niet uit jezelf belde en ik toch het gevoel heb gehouden, dat je dat ook niet gedaan zou hebben als ik geen contact had gezocht.”

„En nu denk jij, ondanks alles wat er beweerd en gesproken is, dat ik jou van bijbedoelingen verdenk, maar zoveel verbeelding heb ik niet, Mara. Je moet me geloven. Ik kan niet steeds opnieuw blijven beweren dat ik erg gelukkig ben met het nieuwe begin van onze vriendschap, na de valse start.”

„Daar ben ik dan blij om!” Mara leunde met haar kin op haar gevouwen handen. „Ik ben echt niet zo gecompliceerd... ik ben de simpelheid zelve ... sóms.”

„Ja, daar kun je alle kanten mee uit!” Roland luisterde weer even naar de stem van Hildegard, die een wezenlijk deel van hun gesprek leek uit te maken. „Als zij zingt ’Ich liebe dich’ klinkt het wel even anders als ’I love you’ en ’lk hou van jou en blijf je trouw’!” merkte Roland op. „Wat een kracht en overtuiging brengt die vrouw op haar publiek over. Ik denk dat het komt, omdat ze de teksten zelf schrijft en ieder lied een volledig levensverhaal inhoudt.”

„Ja, het is ook geen plaat die ik even vlug opzet. Daar moet ik voor in stemming zijn en ik denk, dat hij hier straks, als het drukker wordt, ook niet meer gedraaid wordt... intussen ben ik ze dankbaar. Ik houd heel veel van muziek maar ik luister alleen, want ik heb geen talent om welk instrument dan ook te bespelen. Jij wel?” vroeg Mara.

„Ik speel een beetje piano en nogal goed gitaar.” De donkere, schorre en indringende stem van Hildegard zweeg en het leek onnatuurlijk stil.

Op dat ogenblik dromde een gezelschap van zeker vijftien volwassenen en kinderen binnen en Oma, die kennelijk de feesteling was, moest de ereplaats hebben. Iedereen bleek voorzien van een keiharde stem annex de nodige feestvreugde, zodat het nu opeens uitzonderlijk druk leek na de rust van tien minuten geleden, en de muziek werd ook aangepast. Mouth en Macneal zagen voor de zoveelste maal een ster.

„Ook heel leuk. Het past weer bij de sfeer van dit ogenblik!” Mara krabbelde vlug op een enveloppe die ze uit haar tasje had gevist. „Ik vind dat Omaatje zo schattig... echt nog een Oma uit de oude tijd.”

„Nee, die zie je niet zoveel meer. De huidige oma’s zijn nauwelijks van hun dochters te onderscheiden en je weet niet of ze met kind of kleinkind rondlopen, maar de mensen blijven langer jong, zien er vlotter uit en de kinderen trouwen jonger dan vroeger... nee zeg, niet wegstoppen! Laat eens zien wat je getekend hebt!” Roland trok de enveloppe onder haar handen weg. „Ach, wat aardig en helemaal zonder je beruchte scherpte!”

De ober die aan hun tafel kwam om af te ruimen bezat de normale portie nieuwsgierigheid en keek natuurlijk wat Mara uitvoerde, waarop hij spontaan uitriep: „Nou, dat lijkt sprékend... en dat kind op de achtergrond... eh...”

„O, dat is zo maar, om het tekeningetje af te ronden. Dat moet die dame op kleuterleeftijd voorstellen en nou is ze tachtig, heb ik gehoord, want een van de heren zei: ’Oma... op je tachtigste verjaardag, hè?’ ” Ze wilde de tekening terugnemen, maar de ober smeekte bijna of hij de tekening naar de jarige, die hij blijkbaar goed kende, mocht brengen.

Mara wilde het liever niet maar Roland knikte haar bemoedigend toe: „Ach, doe het maar, Mara. Het is zo'n leuk tekeningetje!”

Het tekeningetje verhuisde naar de andere tafel waar het een grappig soort opwinding veroorzaakte en heel veel bewondering. De hele tafel dromde opeens rond Oma en haar piepklein portretje op de enveloppe. Toen Oma vriendelijk lachte en knikte en aanstalten maakte om naar Mara te komen, liep Mara vlug naar haar toe en wenste haar geluk met haar verjaardag.

„Kind, wat een leuke tekening... het lijkt zo goed!" zei de jarige.

„Mag ik het houden? En weet je wat zo vreemd is... dat het kind op de achtergrond echt lijkt op een kinderportretje van me. Dat vind ik toch wel érg knap!”

„We zullen het zuinig bewaren, hoor,” zei een van de dochters. „En als u nou later eens héél beroemd wordt, dan hebben wij een originele tekening van u.”

„Met dat beroemd worden zal het wel loslopen, maar de tekening is van harte gegund!” Ze maakte zich met moeite uit de kring vrij en toen ze enkele minuten later naar buiten liepen groette het hele gezelschap en ze werden uitbundig nagewuifd.

„Ik ben blij, dat ik nu eens iets léuks met mijn tekengedoe heb beleefd,” zuchtte Mara. „Het was trouwens géén karikatuur. De opmerking van dat mevrouwtje vond ik erg aardig maar dat kan ze wel vergeten. Zo goed teken ik nou ook weer niet, dat ik er roem mee ga vergaren. Enfin, je kunt nooit weten, maar meestal word je pas na je dood echt beroemd en dan heb je er zelf niets meer aan.”

„Ik heb eens gelezen, dat Van Gogh eens met tekeningetjes heeft lopen venten langs de huizen, uit nood. Een medelijdende huisvrouw gaf hem een paar gulden en nu, jaren later, kwam de familie tot de ontdekking, dat ze twee kostbare rasechte Van Gogh tekeningen bezat. Triest! Ik ken niet zoveel grote kunstenaars met een gelukkig levenslot, althans geen kunstenaars uit het verleden.” Hij raapte het jasje van Mara op, dat achteloos op de grond van de wagen lag. „Zeg freule, ik dacht, datje zei dat dit een oud jasje was en te oordelen naar de manier waarop je het behandelt zal het ook wel zo zijn. Is dat een staaltje van je typische eenvoud om je goedkope, lichtelijk smoezelige jasje op de grond te smijten? Maar er hangt, als ik het goed bekijk, wél een echt juwelen sierspeld op de rever te bengelen!”

„O gunst, de erfenis van Oma!” schrok Mara en sloeg de hand voor haar mond. „Bedankt voor de opmerking. Het is eerder mijn typische slordigheid dan mijn dito eenvoud! Het is een antieke speld en ik zou ’m voor geen goud kwijt willen, niet omdat het ding kostbaar is maar omdat het gevoelswaarde voor me heeft. Ik draag ’m dan ook graag.”

„Ja, dat zie ik!” luidde het droge commentaar. „Waarom doe je ’m dan niet op je mooie pakje inplaats van op een oud vuil jasje?”

„Nou ja... daarom... dat is de dooddoener voor 'weet ik veel’ en zaag er niet zo over door. Ik kan er niet tegen dat ik overal een reden voor moét opgeven.” Het klonk zo snibbig dat Roland berustend de schouders ophalen en het zwijgen ertoe deed.

„Ja, nu vind je me een kat maar ik ben soms erg impulsief.” Mara peuterde de speld van het jasje en stak het sieraad op haar pakje. „Ik weet best, dat ik kattig, slordig en impulsief ben en dat je momenteel denkt: Ik geef dat kind gewoonweg geen antwoord meer. Dat is de weg van de minste weerstand!”

,,Ik zeg toch niet wat ik van je denk!” Roland klopte liefkozend op de handen die nu rustig gevouwen op haar schoot lagen. „Jij doet immers nooit wat een ander verwacht, dat je doen zult. Dat is erg verrassend, soms vermoeiend of verfrissend, dat ligt aan het humeur van de andere partij ... in dit geval ben ik dat. Je bent niet vervelend en ik hoop dat je nog heel vaak met me uit wilt gaan. Ik méén het... en wat denk jij ervan?”

„Erg fijn dat je me niet vervelend vindt!” Ze smoorde een hartig antwoord. „Ik wil nog wel eens met je uit maar je hoeft echt niet altijd met me door de polder te draven. De volgende keer mag jij uitzoeken.”

„Doe niet zo agressief. Ik vond het zonder meer een prettige dag Mara, wanneer zie ik je weer?” Hij parkeerde zijn wagen handig en snel op een onwaarschijnlijk klein plaatsje. „Zullen we de laatste straten lopen? Joost zal wel alleen op de wagen letten en geen reden zien om op twee wandelende lui te letten, want die zijn zeldzaam tegenwoordig!”

Roland vond het vanzelfsprekend dat Mara er ook zo over dacht, maar toen hij bij het oversteken haar hand in de zijne nam en daarna ook niet meer losliet, vond Mara dat niet zo gewoon als ze het liet voorkomen door er niet op te reageren. Ze voelde zich zo gelukkig, dat ze het liefst zijn hand stevig had vastgehouden en van louter geluk een liedje had gezongen. Aangezien het leven echter geen operette is, onderdrukte ze haar zangjubel en bedwong met moeite de vingers die zo graag de druk van zijn hand wilden beantwoorden. „Wat lief van je, dat je je hand niet met een ruk terugtrekt, vinnig ding!” Hij plaagde haar bewust en slingerde haar hand heen en weer. „Je was het wel van plan, dat voel ik... ik weet niet waaraan! Waar of niet waar?”

„Niét waar!” Ze aarzelde even. „Dat is niet eerlijk van me, want je hebt maar ten dele ongelijk. Ik wilde m’n hand namelijk niet terugtrekken. Ik vind het zo gezellig om hand in hand te lopen... ik wilde als een lief meisje je hand vasthouden maar ik durfde niet.

„Zie je wel, dat ik voelde dat je iets van plan was... doe dan tóch maar wat je zo graag wilde.” Rolands stem klonk ongewoon zacht en vriendelijk.

In volmaakte harmonie en deze maal werkelijk hand in hand wandelden ze tot aan de stille laan waar Mara woonde.

„Ik loop het laantje wel alleen uit. Ik heb een hekel aan al die nieuwsgierige buren en dat zijn ze van harte!” Met een zucht van spijt trok ze haar hand uit de zijne. „Het hindert natuurlijk niet als ze ons samen zien maar het is niet nodig, dat moeder morgen van diverse kanten moet horen: ’Wat worden kleine kinderen toch gauw groot... en wie was de man waardoor Mara werd thuisgebracht?’ Daar komen ze dan nog wel eens achter.”

Roland lachte luid en hartelijk, hij sloeg zijn arm om Mara’s schouder en kuste haar vluchtig op haar wang. „Bedankt voor je prettig gezelschap en als iemand dit nu gezien heeft, kunnen ze zich afvragen: Wie is de man die kleine Mara zo maar op straat een kusje op haar wang geeft...”

„Tegen de tijd dat de laatste van de goegemeente dit weet, is dat kusje op mijn wang uitgegroeid tot... nou ja, laat maar!” Ze had er natuurlijk weer iets geks uit willen flappen en het nu al bekende blosje, dat hem intrigeerde, kroop over haar wangen.

„Uitgegroeid tot een enorme liefdesscène... zo maar op straat!” maakte Roland de zin plagend af. „Mara, je bent kostelijk en voor mij mag je eruit flappen wat je maar wilt. Ik neem het heus niet verkeerd op. Ik ben een en ander gewend in mijn functie, waarmee ik nog niet wil zeggen, dat ik jou met mijn leerlingen gelijkstel.” Ze zagen geen van beiden de voorbijfietsende jongen die hen met belangstelling bekeek en nog eens omkeek. Henri Verwoerd fietste naar huis met een nadenkende uitdrukking op zijn gezicht. Dingen die je toevallig te weten kwam, moest je zuinig in een speciaal hersenvakje bewaren tot het waard was om ermee tevoorschijn te komen.

Sinds de gedenkwaardige avond bij de directeur thuis mocht hij drie mensen beslist niet meer en dat waren zijn Engelse leraar, Joost en het zusje van Joost.